Het Bijbelboek Prediker Inhoud 1.
Inleiding op het Bijbelboek Prediker .................................................................................. 1
2.
Het eerlijke zuchten. Preek over Prediker 1:1-11 ............................................................... 4
3.
Het licht is goed. Preek over Prediker 11:7 ........................................................................ 9
4.
Leven met blijdschap. Preek over Prediker 9:7 ................................................................ 14
5.
Wat blijft ondanks de zinloosheid. Preek over Prediker 12:8-14 ..................................... 17
1. Inleiding op het Bijbelboek Prediker Prediker: wanneer, waar en door wie is het geschreven? De schrijver van dit geschrift wordt in het eerste vers (1:1) aangeduid als ‘Prediker, zoon van David, koning in Jeruzalem’. Vandaar zouden we aan Salomo moeten denken als schrijver, die het geschrift dan in de tiende eeuw voor Christus in Jeruzalem geschreven zou hebben. De taal en de inhoud van het boek geven echter aanleiding om te denken aan de derde eeuw voor Christus als tijd van ontstaan. Deze tijd noemen we de hellenistische (Griekse) tijd. In die tijd breidde de invloed van het Griekse denken zich uit over het Romeinse Rijk en het Midden Oosten. Er vonden daardoor ook belangrijke veranderingen plaats in de leefomstandigheden in Palestina. De joden leerden de hellenistische wereld kennen met haar filosofen. De interesse van deze filosofen betrof in hoofdzaak het juiste morele gedrag. De schrijver kan dus niet Salomo geweest zijn. Dat de schrijver zich vereenzelvigt met koning Salomo berust op een toentertijd geliefde literaire fictie. Zoals in 12:9 gezegd wordt en ook uit het hele geschrift blijkt, hebben we eerder te doen met een wijsheidsleraar, behorend tot die groep van intellectuelen die sinds koning Salomo naast de profeet en de priester een eigen plaats innam in het leven van Israël. Toch heeft de identificatie met koning Salomo wel een betekenis. Doordat Prediker zich met Salomo identificeert, degene die wijzer en rijker was dan allen voor en na hem, krijgt zijn betoog dat alles ijdel is, extra kracht. Wanneer Prediker een arme, weinig intelligente sloeber was, die nu eenmaal in het leven een aantal negatieve ervaringen had opgelopen, dan hadden we de boodschap van Prediker nog af kunnen doen met: “Nou ja, Prediker heeft gewoon een aantal negatieve ervaringen opgelopen. Dan ga je alles van de donkere kant bekijken, dat kennen we allemaal”. Maar nu juist iemand die rijker en wijzer was dan allen voor en na hem, iemand die in zijn wijsheid alle terreinen van het leven doorzocht heeft op zoek naar iets dat geen ijdelheid is, nu juist zo iemand concludeert dat alles ijdelheid is, maakt dat heel wat meer indruk. Zijn conclusie is dan te danken aan zijn grote wijsheid en niet te wijten aan een aantal negatieve ervaringen. 1
Hoewel Prediker zijn boek schreef in de hellenistische tijd, blijft hij natuurlijk een jood en heeft zijn wortels in de bijbelse traditie (uit zijn boek blijkt dat hij de vijf boeken van Mozes kent en ook de traditionele wijsheid in de vorm van spreuken). Vandaar dat Palestina waarschijnlijk wel de plaats is waar Prediker leefde en zijn boek schreef. Men merkt echter wel de invloed van de nieuwe leefomstandigheden: hij relativeert de groeiende welvaart en het technisch kunnen; hij heeft aandacht voor het individu en niet alleen voor de Joodse gemeenschap maar voor de hele wereld. Dit kan ook verklaren waarom hij nooit de naam van JHWH, de God van Israël gebruikt. Hij stelt zich kritisch op zowel tegenover de traditionele ideeën als tegenover de nieuwe.
IJdelheid der ijdelheden: het thema van Prediker Het boek Prediker is geen doortimmerd en helder gestructureerd betoog over de nietigheid van alles wat er gebeurt, maar meer een verzameling van spreuken, aforismen, die vanwege de gemeenschappelijke visie die eraan ten grondslag ligt, een eenheid vormen. Een logische, voortschrijdende gedachtengang is niet te ontdekken. Als men het boek ten einde toe gelezen heeft, is men de oplossing van het probleem niet dichterbij gekomen. Toch zijn de spreuken niet totaal ongeordend in de tekst opgenomen, maar hebben ze hun plaats gekregen door bij bepaalde steekwoorden en gedachtenassociaties aan te knopen. Het boek Prediker is geen verzameling van losse spreuken zoals het boek Spreuken, maar de spreuken vormen op zichzelf staande hoofdstukken, die steeds een eigen thema hebben. En hoe wisselend en zelfs tegenstrijdig de gedachtengang van Prediker soms ook is, alles wordt bijeengehouden door de fundamentele gedachte dat alles ijdel is. Op grond van deze tegenstrijdigheden (we zullen ze verderop nog tegenkomen) hebben sommigen wel gemeend dat het oorspronkelijke geschrift later een orthodoxe bewerking heeft ondergaan. (Het bekende 12:12-14 zou bijvoorbeeld later zijn toegevoegd, om Prediker een rechtzinnig slot te geven en het zo meer aanvaardbaar te maken.) Zoals gezegd is er toch ondanks dit alles sprake van een duidelijke thematische eenheid. Prediker zoekt een antwoord op de problematische vraag die hij stelt in 1:3: “Wat heeft de mens aan al zijn zwoegen en tobben onder de zon?” Het antwoord op die vraag is: “Niets. Alles is ijdelheid”. Dit is de stelling van het boek, dat er dan ook mee begint en mee eindigt (1:2 en 12:8). De best mogelijke oplossing onder deze omstandigheden is volgens Prediker dan: genieten. Dit komt dan ook steeds weer als wijze raad naar voren (2:24-25; 3:12-13 en 22; 5:17-19; 6:9; 7:14; 8:15; 9:7-9; 11:8-9; 12:1). Zoals gezegd staat Prediker daarmee sceptisch ten opzichte van de traditionele wijsheid zoals die Israël geleerd werd. Zijn boek behoort wel tot de wijsheidsliteratuur, maar levert daarbinnen scherpe kritiek op de traditionele wijsheid. Deze vinden we vooral in het boek Spreuken en gaat uit van een vrij harmonisch wereldbeeld. Er is een scherpe tegenstelling tussen ‘rechtvaardigen’ en ‘goddelozen’. De eerste dienen God en daarom gaat het hen wel, de tweede dienen God niet en daarom gaat het hen slecht. Er bestaat anders gezegd harmonie tussen het religieuze en morele handelen van een mens en wat hem in de fysisch-materiële wereld overkomt. En van deze ‘causaliteit’ is God de bewaker. In het kader van deze idee is de levensinstelling van de traditionele wijsheid dan ook optimistisch te noemen. De mens kan Gods werk rationeel begrijpen en is in staat tot een theoretische en praktische beheersing van het leven: zolang je je houdt aan Gods geboden, gaat het je goed.
2
Prediker wil nu echter bewijzen hoe misleidend deze heersende schoolwijsheid is. Hij citeert vaak de traditionele wijsheid in de vorm van spreuken waar hij dan andere spreuken of eigen tegenwerpingen tegenover plaatst. Op die manier toont hij aan dat elke waarheid die door wijsheid verworven is, relatief is. Er is altijd wel een pro en contra, en dit illustreert dan weer dat het leven absurd is. Er is geen plan en er is geen orde. De prediker voelt zich door de traditionele wijsheid in de hoek gedreven. Hij komt er niet mee uit als hij de werkelijkheid en haar problemen beziet. Hij komt tot de pessimistische conclusie, dat alles ijdelheid is, het absurde, de hopeloze chaos. Niks geen harmonisch wereldbeeld: er is geen gerechtigheid in het leven te erkennen is en bovendien is met de dood alles afgelopen. Daarmee mist alles wat gebeurt een zedelijke inhoud, een zin. Enerzijds lijkt dit bij Prediker tot verbittering te leiden, anderzijds weerhoudt het hem niet het goede in het leven te ervaren als een gave van God waarvan hij genieten mag. Prediker is dus geen atheïst, hij twijfelt niet aan het bestaan van God. Maar omdat God niet meer (zoals voor de Spreukendichter) de garant is van een rechtvaardige en inzichtelijke wereldorde, is Hij ook niet de persoonlijke, te vertrouwen God met wie een mens een persoonlijke relatie kan hebben. Nee, God is in de hemel en jij bent op de aarde (5,1). Het centrale dilemma bij Prediker is, dat hij enerzijds weet dat de zinvraag van het leven (niet theologisch, maar) met menselijke wijsheid beantwoord moet worden, terwijl hij anderzijds weet dat hij niet op menselijke wijsheid vertrouwen kan. God geeft geen antwoord op de raadsels van het leven, en de mens kan het antwoord niet geven.
Deel van de bijbel? Iets over de uitleggeschiedenis van het boek Prediker De vrij negatieve kijk op het leven die we in het boek aantreffen, verklaart waarom er in het rabbijnse jodendom onenigheid was over de vraag of het wel bij de boeken van het Oude Testament gevoegd mocht worden (en dus of er wel goddelijk gezag aan toegekend mocht worden). Maar ook de tegenstrijdigheden (vgl. 4, 2 & 9, 4) hebben hierbij een rol gespeeld. Het waarschijnlijk redactionele slot (12:13 ‘Vrees God en onderhoud zijn geboden’) heeft bijgedragen tot een herwaardering van Prediker. Bovendien zal het beroep op Salomo de autoriteit van het boek hebben versterkt, zodat het jodendom het toch vrij snel in de canon heeft opgenomen. Het wordt in zijn geheel gelezen tijdens het loofhuttenfeest (Zie daarover Leviticus 23:39-44). Tijdens het loofhuttenfeest woont Israël zeven dagen in loofhutten, om zo de woestijnreis die volgde op de Uittocht te gedenken. Tijdens die woestijnreis woonden de Israëlieten in hutten. De loofhut symboliseert daarmee ook het vergankelijke en tijdelijke van het leven, zoals de Israëlieten dat ervaren hebben in de kwetsbare periode tussen Uittocht en Intocht. Daarom past Prediker bij dit feest, omdat Prediker ook het vergankelijke en tijdelijke van het leven benadrukt. De kerk heeft deze opname in de canon niet teniet gedaan. Wel is het opvallend dat Prediker nergens geciteerd wordt in het Nieuwe Testament (hoewel er wel teksten zijn die aan Prediker doen denken). De bakens voor de traditionele christelijke interpretatie werden reeds in de derde eeuw na Christus uitgezet in een van de oudste volledig bewaard gebleven commentaren: ‘Het doel van de Prediker is aan te tonen dat alle bezigheden en ondernemingen waar de mens mee bezig is, waardeloos en nutteloos zijn, zodat zij ons kan leiden naar de aanschouwing van de hemelse dingen’. Indirect verkondigt Prediker zo de noodzakelijkheid van het evangelie.
Aanbevolen literatuur 3
Tip: lees het boek Prediker ook in de Nieuwe Bijbel Vertaling (2000), of in een andere vertaling die je nog niet kent. Dat kan helpen om de tekst te lezen alsof je hem voor het eerst leest. Probeer bovendien het boek Prediker in één keer helemaal door te lezen, zodat je een globale indruk opdoet van het geheel van het boek. Eynikel, Noort, Baarda, Denaux (red.), Internationaal Commentaar op de Bijbel, Kampen: Kok 2001, Band 1, p. 1020-1030. M.A. Beek, Prediker / Hooglied, Nijkerk: Callenbach 1984 (uit de reeks ‘Prediking van het Oude Testament). J. A. Loader, Prediker, Kampen: Kok (uit de reeks ‘Tekst en Toelichting’), 1984. A. A. van Ruler, Dwaasheden in het leven, twee delen, Nijkerk: Callenbach z.j. G. Th. Rothuizen, Scherven brengen geluk. Het ethos van Prediker, 1983. A.W. Berkhof, Dagen tellen. Aan de hand van de Prediker, 1997. R. H. Bremmer (red.), Dertien stemmen over Prediker, 1984. J. Ridderbos (red.), Mens durf te leven!, 1996.
2. Het eerlijke zuchten. Preek over Prediker 1:1-11 Gemeente van Christus, Ook na Pasen ging het leven door. Het gewone, dagelijkse leven. En daarom kan ik misschien beter zeggen: ook na Pasen ging het sterven weer door. In onze wereld, om ons heen. Het rapport over de slachting in Srebrenica werd bekend gemaakt. Duizenden mannen die de een na de ander afgeslacht werden. En in het land waar Jezus opstond uit de dood, valt de ene dode na de andere. Al die mensen, stuk voor stuk mensen als u en ik, met smart gebaard door hun moeders, met zorg opgevoed door hun ouders, liefgehad door hun vrienden en vriendinnen. Maar wie herinnerd zich hun namen? Wat heeft hun leven voor zin gehad? Was het niet beter geweest als zij maar nooit geboren waren? Pasen lijkt een rimpeling in de oceaan, maar die oceaan zelf vertelt ons toch meer het altijd durende verhaal van Prediker, van de kringloop, van niets nieuws. Daarvoor hoeven we helemaal niet zo ver weg. Wie zingt het Paaslied nog met ongebroken stem? Is er dan echt wat veranderd, in mezelf en in de wereld? In mezelf heersen nog steeds dezelfde gedachten, voer ik nog steeds dezelfde strijd, volg ik nog steeds dezelfde gewoonten, ken ik nog steeds dezelfde verlangens. En in de wereld heerst nog steeds de dood, geweld en zonde. Ja, en dan kan er zo’n Prediker-sfeer opkomen. Ijdelheid der ijdelheden. Maar toch niet te lang. Want we moeten verder. En op die tocht verder kan de Prediker ons alleen maar storen. Want wij mogen dan wel eens mee voelen met deze Prediker, wij mogen dan überhaupt leven in een tijd waarin illusies worden afgebroken - mijn eigen generatie wordt wel de ‘generatie nix’ genoemd, vanwege het feit dat zij vrijwel alle geloof in idealen heeft verloren – wij mogen dan wel eens mee voelen met deze Prediker, ik geloof toch niet dat er iemand onder ons is die zo ver gaat als hij. Wat je uit zijn mond wel niet kunt horen: hij prijst de doden boven de levenden, hij zegt dat van al onze werken letterlijk niets overblijft in 4
de kringloop der vergankelijkheid, hij zegt dat je beter naar een huis vol rouw kunt gaan dan naar een huis vol feestvreugde. We moeten wel toegeven dat dit ons geweldig tegen de borst stuit. Wie is die prediker wel niet? En hoe durft hij zich ‘prediker’ te noemen? Deze spotternij, deze afbraak kun je toch geen prediking meer noemen? Zo’n prediker die geen enkele troost biedt, dat kan toch niet? Daar komen we toch niet voor naar de kerk? En toch gemeente, ook van de Prediker belijdt de kerk, dat deze Schrift van God is ingegeven. En ook van de Prediker zegt Jezus later: onderzoekt de Schriften, want die zijn het, die van Mij getuigen. Zouden de woorden van deze scepticus van Jezus kunnen getuigen? Laten we proberen goed naar Prediker te luisteren. “Ijdelheid der ijdelheden”, zegt hij. “IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid.” Het is de opening van het boek, en daarmee is meteen de toon gezet. Niet voor niets komt het als refrein steeds weer terug. Ijdelheid der ijdelheden. Die manier van zeggen klinkt ons al wat vreemd in de oren. Het is een manier van zeggen die het Hebreeuws wel vaker gebruikt, u kent dat wel in uitdrukkingen als ‘heilige der heiligen’, ‘koning der koningen’, ‘lied der liederen’. Dat betekent dan: het allerheiligste, de grootste koning, het mooiste lied. En wanneer hier dan staat ‘ijdelheid der ijdelheden’, betekent dat dus: volkomen ijdel, volkomen zinloos. En in dit geval is het ook belangrijk om te weten wat er in de grondtaal staat, in het Hebreeuws. Daar staat voor het woord ijdelheid het woord ‘habel’. En dat woord ‘habel’ betekent eigenlijk: wind, adem, nevel. En als we dan willen begrijpen hoe dit woord enerzijds ‘ijdelheid’ en anderzijds ‘nevel’ betekent, dan moet u maar denken aan de nevel die ‘s morgens over de weilanden ligt als je wakker wordt, maar de zon komt op, en even later is die hele nevel verdwenen, net alsof hij nooit bestaan had. Dat is nu ook precies wat Prediker met ‘ijdelheid’ bedoelt. Het is de adem die je niet ziet, de nevel die zo weg is. Het stelt niks voor, het houdt geen stand. En dat Hebreeuwse woord ‘habel’ verwijst naar nog iets. U kunt het al horen bijna. Het verwijst naar het verhaal van Kaïn en Abel, Kaïn die Abel doodsloeg. Want ‘habel’ en ‘abel’ dat is in het Hebreeuws hetzelfde woord. Adam en Eva noemden hun zoon dus eigenlijk ‘ijdelheid’. En dat is niet toevallig, want dat leven van Abel is nu een schoolvoorbeeld van wat een ijdel, zinloos leven is. Gedood door z’n broer, slachtoffer van zinloos geweld, zoals er zinlozer haast niet denkbaar is. En nu zegt die Prediker: eigenlijk zijn wij er allemaal zo aan toe als die Abel. Wij zijn allemaal Abel-mensen. Die Abel is geen uitzondering, maar regel. Zinloos, volkomen zinloos is ons aller bestaan, ja alles wat wij doen. En hij heeft heel veel argumenten om dat te zeggen. Zijn hele boek is eigenlijk één argumentatie bij die openingszin. In het stukje dat wij gelezen hebben, is het vooral de kringloop. Alles draait in een grote kringloop, er is niets nieuws onder de zon. Het is als zo’n paard dat alsmaar rondjes moet lopen in zo’n molen, u heeft dat vast wel eens gezien, buiten in het weiland. Alsmaar rondjes, zonder doel. Zo doelloos, zo zinloos is alles, zegt Prediker. Maar nu wordt het ons te gortig. We verzetten ons. En wij hebben toch ook onze argumenten. We zeggen: zo erg meende die Prediker het ook weer niet. Uit zijn boek kun je toch ook opmaken dat hij wel een beetje in God gelooft, en dat je goed moet doen vond hij toch ook, en 5
hij gelooft toch ook dat er een oordeel komt. En de andere uitspraken bedekken we met de mantel der liefde. Ach, iedereen heeft wel eens een pessimistische bui, ook een gelovige. Maar zo ontdoen we ons van wat Prediker ons eigenlijk, en namens God zeggen wil: ijdelheid der ijdelhede, alles is ijdelheid. Dat is de terugkerende kern, de boodschap van het boek. Maar we geven ons verzet niet zomaar op. We zeggen: nou ja, die Prediker heeft gewoon een aantal negatieve ervaringen opgelopen. Dan ga je alles van de donkere kant bekijken. Is dat zo? Prediker heeft het niet over slechte ervaringen. Integendeel, als we de opening van zijn boek lezen komen we op iets heel anders. Hij kondigt zichzelf aan als ‘zoon van David, koning te Jeruzalem’. Niet voor niets is in de traditie vaak gezegd dat Salomo de schrijver van het boek zou zijn. De koning die rijker was dan alle andere koningen, de koning die wijzer was dan allen voor en na hem, die vrede in zijn rijk tot stand bracht. We zouden zeggen, een uiterst gelukkig en succesvol iemand. Als zelfs, ja juist zo iemand zegt dat alles ijdelheid is, dan moeten we wel luisteren. Die uitspraak is dan niet te danken aan slechte ervaringen, maar juist aan zijn grote wijsheid. Hij heeft het dan ook niet over zijn persoonlijke ervaringen, maar over dingen die iedereen kan zien, als hij zijn ogen maar goed open heeft. Hij ziet wat wij liever niet zien, dat het onrechtvaardigen goed gaat, dat al ons zwoegen niets oplevert, dat zelfs wijsheid en vreugde zinloze bezigheden zijn. De prediker heeft dus juist een heel scherp oog voor de werkelijkheid. Haast als een bezetene, met grote ernst heeft hij gezocht of hij iets kon vinden, dat geen ijdelheid was. Moe van het zoeken moet hij dan uiteindelijk uitroepen: ijdelheid der ijdelheden. Nee, we krijgen Prediker niet klein. Hij heeft er blijkbaar ontzettend goed over nagedacht, voor hij zijn conclusie aan het papier toevertrouwde: ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. Goed, we aanvaarden zijn conclusie. Maar dan nog hebben we onze belangrijkste vraag niet gesteld: als dan echt alles ijdelheid is, hoe kun je dan nog blijven leven? Hoe kan Prediker zo ontzettend, zo bloedstollend sceptisch zijn? Als wat hij zegt waar is, echt waar is, dan komt er toch helemaal niets meer uit je vingers? Waar moet je dan nog de moed vandaan halen om deze week weer aan het werk te gaan, weer naar school te gaan, in jouw kleine hoekje het goede te zoeken voor de ander? Als we deze vraag kunnen beantwoorden hebben we denk ik een heel eind van dat eigenaardige boek Prediker opgelost. En precies omdat we het antwoord op die vraag niet weten, durven wij niet zo sceptisch zijn als Prediker. We moeten toch leven? En daarom is Prediker geen graag geziene gast bij ons aan tafel. Daarom benaderen wij de dingen liever van de positieve kant. Er moet toch een grens zijn aan dit pessimisme? Dat is onze vraag, nu we bijna door Predikers wijsheid overtuigd zijn. Nu, die grens is er ook. Die grens komen we op het spoor als we in vers 8 lezen: “Al die dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend.” Prediker zegt dus niet: zo is het nu eenmaal. Nee, we horen hem zuchten. Zijn zoektocht naar zin eindigt in de klacht dat alles zinloos is. In die klacht laat hij merken dat hij zich niet neerlegt bij die kringloop, bij de ijdelheid. Hij wil zich er niet bij neerleggen dat dat paard alsmaar rondjes moet lopen in die molen. Die klacht is de eerste vorm van verzet. Daarin laat Prediker zien dat hij gelooft in de God van Israël, de God die zo anders is dan de goden van de heidenvolken. Want weet u wat de heidenen deden in de tijd van Prediker? Die zagen diezelfde kringloop, maar die verheerlijkten haar. Die zagen juist in die kringloop de goden aan het werk. Die zon, waarvan Prediker zegt, dat die hijgend alsmaar rondjes moet 6
draaien, is bij Prediker een zon waar je medelijden mee krijgt. Maar die zon werd in het heidendom vereerd als God. De krachten van de natuur zelf werden als goden vereerd. En daarom legden ze zich ook neer bij de werkelijkheid zoals die was. Want als die werkelijkheid eens tegenviel, als zij lijden en dood en pijn zagen, dan was dat het lot dat over je kwam. En weet je wat dan volgens hen pas zinloos was? Het was zinloos je tegen dat lot te verzetten! Daar kan Prediker nu niet mee leven. Hij draait het precies om. Geloven mag juist nooit betekenen dat je je neerlegt bij de feiten, bij de kringloop waar je in zit, bij de werkelijkheid zoals die nu eenmaal is. ‘Zo ben ik nu eenmaal’ of ‘zo is het nu eenmaal’ zeggen we dan. Nee, dat kan geloven nooit zijn, omdat die werkelijkheid veel te verschrikkelijk is, veel te zinloos. Geloven is nu juist dat je je verzet tegen die kringloop, al was het maar door te zuchten: alle dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend. God moet je niet zozeer in die ijdele werkelijkheid zoeken, maar daarbuiten. God valt niet samen met de dingen die je overkomen. God is niet een God die die werkelijkheid bevestigt: “Zo is het mooi, zo moet het maar blijven”, maar God is een God die die werkelijkheid oordeelt: “Zo is het niet goed, zo mag het niet blijven”, en die haar dan ook vernieuwt. Omdat Prediker dat begrijpt, daarom zucht hij. Het paard moet uit de molen. Juist als gelovige houdt Prediker ons dus voor: ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. Dat zegt hij dus niet als ongelovige. Weer een weerstand tegen Prediker ontzenuwd. Wij zeggen dan: ja, maar Prediker heeft het over het leven buiten het geloof. Als je niet gelooft, ja, dan is alles ijdelheid. Maar als je gelooft, dan weet je dat alles zin heeft, dat God je leven leidt, dat je niet toevallig bestaat, maar dat God een plan met je heeft, dat je werk in Hem niet tevergeefs is. En dat is ook zo. Dat staat ook in de bijbel. Maar dit staat er ook: ijdelheid der ijdelheden. Waarom zou dat zo zijn? Ik denk omdat wij over Gods leiding nooit simpel mogen gaan denken. Alsof het allemaal zo logisch wordt als je gelooft. Alsof je dan het pessimisme van Prediker als een voorgoed gepasseerd station mag beschouwen. Dan stelt Prediker ons terecht de vraag: heb je wel echt goed om je heen gekeken? Zie je niet dat geluk en ongeluk maar heel willekeurig verdeeld zijn over de mensen, of zelfs heel onrechtvaardig? Ik vind het eerlijk gezegd heel oppervlakkig als je daar allemaal Gods hand achter ziet. Dat kun je alleen maar zeggen als je het toevallig goed getroffen hebt, en dan nog moet je je ogen wel sluiten voor de feiten. Niet in het minst moet je je ogen wel sluiten voor het feit van de dood. Maakt de dood niet alles even zinloos? Of je nu rijk of arm bent geweest, een goede baan hebt gehad of werkloos was, drie keer per jaar op vakantie kon of in de goot op straat hebt moeten leven, allen treft hetzelfde lot. De dood lacht als laatste over het feit dat je je wijsmaakte een zinvol leven te leiden. Prediker zucht dus. En daarin laat hij zien dat hij gelooft, ja dat is eigenlijk de samenvatting van zijn geloof. En nu moeten we niet zeggen: nou ja, dat stelt ook niets voor, zeg. Kun je nu niet wat meer doen dan zuchten temidden van de ijdelheid? Je kunt toch ook nog wel wat doen? Oh ja?, zegt Prediker. Wat wou je dan doen dat niet zelf aan de zinloosheid onderworpen is? Als je meer wilt doen dan zuchten, probeer je toch weer onder de ijdelheid uit te komen. Maar dat kan nu juist niet. Prediker zucht. En de apostel Paulus zucht met hem mee. Opvallend is in Romeinen 8, dat Paulus helemaal niet ontkend dat alles ijdelheid is, omdat Christus is gekomen of zo. Nee, hij 7
schrijft: wij zijn wel aan de ijdelheid onderworpen, daar gaat niets maar dan ook niets van af, maar op hope, dat wij vrijgemaakt zullen worden. Wij zitten wel als een paard in de molen, maar in de hoop, dat wij vrij zullen worden. In het voorbereiden op onze bevrijding kunnen wij slechts zuchten. En ook dat doet Prediker ons al voor. Alle dingen zijn onuitsprekelijk vermoeiend. Wat een grens stelt aan het pessimisme is dus niet ons idealisme (we gaan er nog eens tegen aan!), het is ook niet ons geloof in wat ze wel de voorzienigheid van God noemen (God leidt toch alles?), het is ook niet onze gedachte dat het allemaal wel mee zou vallen met die zinloosheid. Het enige dat het pessimisme een grens toe roept is de hoop. De hoop die gebaseerd is op de opstanding van Christus. Als Christus niet is opgewekt, is onze prediking ijdel, ons geloof ijdel, alles ijdel, schrijft Paulus. Als God niet van buiten af de bankring van ons leven breekt, dan blijft slechts de kringloop, de onuitsprekelijk vermoeiende kringloop. God vindt je niet in die kringloop. God vind je op Pasen, als Hij de kringloop verbreekt. En dan, vervolgens, vind je Hem ook in de kringloop. Als de Geest, die zucht. Want niet alleen wij zelf zuchten, zegt Paulus, en niet alleen de hele schepping zucht, maar ook God zelf zucht. God zelf, de Heilige Geest, zucht mee in het lijden onder de zinloosheid. God zelf zucht mee, op hope dat wij en de hele schepping vrijgemaakt zullen worden van de onderwerping aan de ijdelheid. Juist na Pasen kan die Geest ons te pakken krijgen. Want pas door Pasen kan ons zuchten beginnen, heeft ons zuchten een fundament. Juist dankzij Pasen mogen wij volstrekt troosteloos zijn aangaande de wereld, want dan weten wij zeker dat de zinloosheid van deze wereld niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden. Zo laat Prediker ons weer eens zien dat de bijbel een verschrikkelijk radicaal boek is. Het is verschrikkelijk radicaal in haar scepsis. Ijdelheid der ijdelheden, alles, ja werkelijk alles, is ijdelheid. Maar daarom is het ook zo radicaal in haar verwachting. Want als alles ijdelheid is, dan is het niet genoeg wanneer alles een beetje gerepareerd wordt, wanneer wij zelf een klein beetje vernieuwd worden. Als alles ijdelheid is, dan mag er ook niets bij het oude blijven. Daarom spreekt de bijbel ook van het radicaal nieuwe. De nieuwe mens, het nieuwe Jeruzalem, een nieuw hart, een nieuw gebod, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Bij die hoop, bij dat verlangen steekt gewoonlijk al ons verlangen verschrikkelijk bleek af. Het is maar een piepstemmetje vergeleken met deze schreeuw uit de diepte. Dat is onze armoe, dat wij niet zien hoe zinloos alles is. Als we dat zouden erkennen, zouden we ook meer durven hopen. Want juist in de radicale duisternis, juist in de diepe zinloosheid openbaart God zich. Juist in de nacht ga je Gods licht zien. Juist in de diepte stuit je uiteindelijk op de diepte van het kruis. Daar blijkt dat God niet samenvalt met de wereld, maar dat God de wereld radicaal oordeelt en tot ijdelheid verklaart. Als God in de wereld komt blijkt dat Hij het meest zinloze leven moet leiden. Want wie leed er een zinlozer leven dan Jezus van Nazareth? Gedood door zijn broeders, God blijkt een Abel-mens te zijn. En tegelijk, op die diepste diepte, blijkt ook dat God de wereld radicaal vernieuwt. Want waar werd de geboorte van de nieuwe wereld meer in gang gezet dan aan het kruis? Daar blijkt dat de vergankelijkheid waar de Prediker het over heeft het voorspel is van een heel nieuw begin. Daarom is deze nutteloze, vergankelijke, onvruchtbare schepping tegelijk een onderpand van de nieuwe begin.
8
Als we dat begrijpen, begrijpen we ook hoe we kunnen blijven leven met de conclusie van Prediker, dat alles, maar dan ook alles ijdelheid is. Dan begrijpen we dat in datzelfde boek Prediker ook kan staan “Eet je brood met vreugde en drink je wijn met een vrolijk hart.” (Pred. 9:7) En: “Geniet het leven met de vrouw die je liefhebt.” (Pred. 9:9) Daar krijgt het zuchten van Prediker ineens de klank van genieten en liefhebben, haast op het naïeve af. Dat kan dan omdat hij dan wel aanvoelt, dat het op zijn zuchten uiteindelijk niet aankomt, dan kan hij in genade het zuchten even helemaal alleen aan de Geest overlaten, dan ziet hij weer heel diep door de dingen heen, zoals hij zo diep de zinloosheid peilde, dat ziet hij dat onder die zinloosheid nog een fundament schuilgaat, God zelf, kruis en opstanding, dan krijgt zijn brood de smaak van het brood des levens, en geniet hij het leven met zijn vrouw, alsof zij al een nieuwe schepping waren. Dan gaat Gods licht over hem op. Dan is het al even alsof de kringloop doorbroken is, alsof het paard uit de molen komt. Dan weten we het zeker: Eens komt het paard uit de molen, dan snuift hij de lucht in, voelt het bloed door zijn spieren stromen, die al te lang dezelfde bewegingen hebben gemaakt, hij ruikt de eindeloze prairie met aan de einder de zonsopgang, hij ruikt het water, levend water, en hij stormt in een vrolijke vaart erop af. En overal om zich heen ziet hij zijn broeders en zusters uit de kringloop van de molen komen, voor sommigen had het ook niet langer moeten duren, anderen hebben de tranen in de ogen staan, maar allen, allen hebben dezelfde glans in de ogen die ook Adam in de ogen had toen hij wakker werd bij de schepping, dezelfde glans die Jezus in zijn ogen had bij de opstanding. Dan zijn wij vrijgemaakt tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods. Amen.
3. Het licht is goed. Preek over Prediker 11:7 Bij de voorbereiding Heilig Avondmaal Mastenbroek
Gemeente van Christus, I. “het licht is aangenaam en het doet de ogen goed de zon te zien.” Dat kunnen we allemaal direct bevatten, jong tot oud. Heerlijk hè, de zon. Wij kwamen vrijdag terug van vakantie, we zijn op Ameland geweest, en de eerste die ik weer tegenkwam in Mastenbroek zei: naar de kleur op je gezicht kon je ook wel in Frankrijk geweest zijn. Allemaal de zon hè? En het was niet eens alle dagen zon. Er was ook wel eens een bui. Maar toch, elke dag buiten, bij strand en zee, en je wordt er ander mens van. Het doet de ogen goed de zon te zien. En niet alleen de ogen, je hele lichaam knapt ervan op. En zelfs je geest knapt er van op. Je voelt je helemaal een ander mens. Zonneschijn of niet, het maakt een wereld van verschil.
9
De een merkt dat nog scherper dan de ander. Sommigen raken in het najaar en de winter elk jaar echt in een dip, bij het verglijden van zonuren. Licht-therapie helpt dan soms. Wat is dat? Gewoon elke dag vijf of tien minuten een bak licht op je gezicht laten schijnen. Dat helpt. Kun je nagaan. Het is gewoon kunst-licht, elke dag een paar minuten, en je bent een ander mens. Het licht is aangenaam en het doet de ogen goed de zon te zien. Ja, ook als je er minder van merkt, als je de winterdip niet kent, prijs jezelf gelukkig, maar ook dan herkennen we de Prediker hier wel in wat hij zegt. Geen website wordt zoveel bezocht als de buienradar. En niet alleen door de landbouwers. Ook door vakantiegangers, en eigenlijk door iedereen. Een beetje om de buien heen leven, dat proberen we. En de zon te pakken zien te krijgen. Sommigen verlangen elke zomer of ook wel midden in de winter zo erg naar de zon, dat ze steeds weer een vakantie naar het zuiden boeken. Nooit naar het noorden. Nooit naar Noorwegen of laat staan IJsland, nee, naar Frankrijk, naar Spanje en Griekenland, naar Kreta, naar Turkije, naar de zonlanden. Ik las ook een keer een roman die wel in IJsland speelt, een prachtige roman getiteld ‘Onafhankelijke mensen’, van Haldor Laxness, een nobelprijswinnaar. Een mooi verhaal over iemand die probeert in een klein boerderijtje op een ongelukkig stuk grond ergens in IJsland een onafhankelijk bestaan op te bouwen. En dan merk je inderdaad nog sterker, hoe gelukkig een mens wordt van een beetje zon en warmte. Als we elkaar weer terugzien na een vakantie, is meestal ook de eerste vraag: ‘hoe was het weer? Nog een beetje mooi weer gehad?’ En we hebben met degenen die verregend zijn. II. “Het licht is aangenaam, En het doet de ogen goed de zon te zien.” Ja, we herkennen de waarheid van die tekst dus allemaal wel denk ik. Tegelijk kan ik me ook voorstellen dat dat een vraag oproept. Zo van: hebben we daar de Bijbel voor nodig, voor zo’n eenvoudige waarheid? En: Dat is wel een erg oppervlakkige tekst voor een preek, nietwaar? Dat is wel een erg algemene waarheid, misschien goed voor een of ander spreukenboekje, maar voor de verkondiging weinig bruikbaar. Het licht is aangenaam en het doet de ogen goed de zon te zien. Is dat een algemene waarheid, een nogal oppervlakkig gezegde? Voor Prediker helemaal niet. Voor Prediker is dat juist het contra-gewicht, dat hij heel hard nodig heeft. Prediker is een wijsheidsleraar. Zijn werk wordt toegeschreven aan de wijze koning Salomo, maar vrijwel alle bijbelwetenschappers zijn van mening dat het boek veel later geschreven is, in een tijd toen de heerlijke tijd van David en Salomo allang voorbij was, en het volk Israël veel minder van God ervaarde. De tijd van de verborgen God. ‘God is in de hemel, en wij zijn op de aarde’, zegt Prediker ergens. En dat drukt zijn stemming helemaal uit. De hemel is oneindig ver, en tussen hemel en aarde gaapt een kloof. Tussen God en mens gaapt een kloof. God bestaat wel, daar is de Prediker wel van overtuigd, maar de mens kan niets van Gods werk doorzien of begrijpen. Wij zouden misschien denken dat hij een somber mens is, een pessimist, maar dat is hij niet. Want somberheid of pessimisme zijn een kwestie van je gevoel, 10
van psychologie, misschien van je karakter en aanleg, maar de toon van prediker is geloof. Hij is een getuige van God, in zijn wijsheid getuigt van God, maar daarvan dat God zich ook vreselijk verbergen kan, zodat er een sluier voor je ogen komt. Zodat je zelfs gaat zeggen: het is beter om dood te zijn, dan om te leven, want als je dood bent hoef je alle zinloze ellende van dit ondermaanse niet meer mee te maken. Ja, het is nog beter om helemaal nooit geboren, dat is eigenlijk het allerbeste. Zulke dingen schrijft hij in zijn boek, echt waar. We zouden met een grote boog om hem heen lopen. III. Ook in de verzen uit hoofdstuk 11 die we gelezen hebben, laat hij zijn karakteristieke geluid weer horen. ‘Alles wat nog komt, is een zucht’, zo eindigt vers 8. U ziet dat ze het woordje ‘nog’ schuin gedrukt hebben. Dat betekent, dat dat er eigenlijk niet staat in het Hebreeuws. De vertalers doen dat vaker, om het wat begrijpelijker. Maar heel vaak zijn die toevoegingen ook overbodig en verhullend. Hier is het ook overbodig. Er staat eenvoudigweg: alles wat komt, is een zucht. Met dat woord kun je heel je bestaan samenvatten. En niet alleen je eigen bestaan, maar ook dat je medemens, van alle mensen die nu leven, maar ook die geleefd hebben en zullen leven, van onze lieve aarde en van al die andere planeten. Een zucht is het. Dat verwijst naar de kernzin van het boek Prediker, waar hij het boek al mee begint, het bekende: ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid. In de HSV is dat geworden: een en al vluchtigheid, zegt Prediker, een en al vluchtigheid, alles is even vluchtig. Het is de zucht die je uitademt en zo weer weg is. Het leidt nergens toe. Het leven leidt nergens toe en dient nergens toe, het is er gewoon even, en dan niet meer. Als alles een doel heeft, dan is het de dood. Uiteindelijk gaat alles dood. Dat weten we zeker. Ja, zo denkt deze door de heilige Geest geïnspireerde wijsheidsleraar erover. Zo denkt de heilige Geest erover. Ook hier weer. ‘Laat de mens ook denken aan de dagen van duisternis, want die zullen er vele zijn.’ Duisternis. Daarmee is het woord gevallen. Het grote woord tegenover het licht. licht en duisternis, dag en nacht, leven en dood. En uiteindelijk heeft de duisternis de langste adem. In ieder geval is Prediker van de duisternis geweldig onder de indruk. Wij zouden zeggen: het is een gevoelige ziel, een gevoelig mens, iemand bij wie het leven hard binnenkomt, in zijn mooie maar ook in zijn moeilijke dingen. Iemand die zich moeilijk kan afsluiten voor de duisternis, die niet het langs zich kan laten gaan, zoals een eend het water van zich af laat glijden. Nee, hij trekt het zich aan. Hij gaat er bijna in op. Maar, daarom, daarom is die tekst van vanmorgen voor Prediker ook veel meer dan een oppervlakkige wijsheid. Het doet de ogen goed de zon te zien. Ja, hallo, logisch! Nee, zegt Prediker, zo logisch is dat niet. Ik verbaas mij daar tenminste over. Er is iets goeds nog over in het leven. Het is niet een en al duisternis. De duisternis heeft niet alles kunnen grijpen. Het licht niet! Het licht kan ze niet grijpen en zal ze nooit grijpen. En dat licht, dat licht is zo heerlijk, zo zoet, het doet een mens zo goed. Ja, de Prediker wordt hier bepaald lyrisch. We zouden misschien denken: niet zo overdreven! Niet zo overdreven blij, ja, het wordt weer licht ’s morgens, als elke dag, dat is toch de normaalste zaak van de wereld?
11
Wij zijn misschien niet zo vaak uitbundig blij met het leven, omdat we ook niet zo diep in de afgrond durven kijken als Prediker. Zou dat niet kunnen? Zou het kunnen, dat juist als je niet langs de dingen heen leeft, maar de dood en het zwarte en de nacht echt tot je door laat dringen, dat je dan ook veel vrolijker wordt over elke streep zon die je ziet? Want dan besef je, hoe ontzettend je daarvoor mag zijn, voor elke streep zon, voor elk sprankje hoop. Kennen we het niet uit ervaring? Juist wie wel eens goed in de afgrond heeft gekeken, die gaat ook heel anders kijken naar de meest eenvoudige dingen om hem heen. Naar een koel glas water, een streepje zon. Daar kan dan zomaar alle genade van God zich in samenballen. Net zoals een reiziger in de woestijn verschrikkelijk blij is met een bekertje water. Voor ons is een bekertje water niks. Doodgewoon. Maar voor Hager en Ismaël was het heel wat anders. Daar was het alles. Die hadden wel lyrisch kunnen zingen: het water is heerlijk, ik heb nog nooit zulk heerlijk water gedronken! Zo is het voor Prediker. Hij is ontzaglijk diep onder de indruk van de zwaarte van het leven en daarom ook als een kind zo blij met elke streep licht. Dat is dus wel iets heel anders dan pure oppervlakkigheid. Eerder precies het tegenovergestelde. Oppervlakkigheid is: de duisternis niet tot je toe laten. Net doen alsof het altijd feest is, en anders moet je er maar een feestje van maken. Prediker: Eindelijk, er is iets zoets, iets goeds, iets moois, iets gaafs in deze wereld. Wat is het? Het licht. Het licht is zoet en het is goed voor de ogen de zon te aanschouwen. IV. Niet voor niets wordt Jezus in het NT het licht en de zon genoemd. De zonne der gerechtigheid die over ons opgaat. ‘De dag des Heeren’ wordt de Dag van de wederkomst. Dan wordt het eindelijk echt licht en dag en zonnig in de wereld. De bijbel is boordevol van het beeld van het licht. Mijn licht, mijn heil is Hij mijn God en Heere, waar is het duister dat mij onheil baart? ‘Dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is.’ En Jezus zegt: ik ben het licht der wereld. Wie in dat licht wandelt, zal geen duisternis zien. Wie in dat licht wandelt, wordt zelf verlicht en licht. Het schijnt de zonde en schuld van je leven weg, het verdrijft het donker. Daarm, zegt Johannes erbij: wandel dan ook niet in de duisternis! Leef niet in het donker, maar leef in het licht. en alweer lijkt het zo logisch. Want wie wil nu in het donker leven? V. U zult ook gehoord hebben van het nieuws van de islamitische sekte in Rusland die onder de grond leefde. Onlangs haalde de Russische politie de leden van deze sekte naar boven. Ze leefden onder de grond een geheim bestaan onder leiding van iemand die zichzelf tot profeet van Allah benoemd had, volledig afgesloten van de buitenwereld.
12
Vorige week werden in totaal 38 volwassenen en 27 kinderen onder de grond vandaan gehaald. Sattarov eiste echter een volledige toewijding van zijn weinige volgers, die het terrein dan ook nooit mochten verlaten. Slechts een handjevol was 'uitverkoren' om buiten de muren geld te verdienen voor hun onderhoud als handelaars op de lokale markt. Zij zagen de zon soms nog, het aangename licht dat de mensen goed doet. Wat verschrikkelijk, altijd te moeten leven in ondergrondse catacomben. De mollen zijn blind en hebben geen licht nodig, maar God heeft ons niet als mollen gemaakt, maar als mensen die opleven van het licht. VII. Dat mogen we ook vieren volgende week aan de tafel. Daartoe wordt u genodigd, om u aan het licht toe te vertrouwen. Om te ervaren dat het leven goed is, niet alles van het leven, maar het licht in het leven. Dat is opvallend. Prediker zegt dus niet: het leven is goed. Want in die algemeenheid is dat ook niet waar. Het leven is een mengeling van licht en donker, en dat is niet goed. Maar het licht in het leven is goed. Dat mag je ontvangen. Je mag blij zijn met elke streep zon, blij met elke streep licht. niet oppervlakkig, maar dankbaar, beseffend, het is een groot en kwetsbaar geschenk. VIII. Het leven is heel kwetsbaar. Zo heeft God het blijkbaar gewild. En het is ook heel hard werken. Zwoegen, noemt Prediker het. In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten. Een vloek. Prediker beseft dat hij en wij allen onder een vloek leven. een gesloten hemel. Een zinloos heelal. Ijdelheid der ijdelheden. Daarom: doe gewoon je uiterste best, als het een niet lukt, het ander misschien wel. werp je brood maar uit op het water, het slaat wel nergens en het dient wel nergens toe, het lijkt totale verspilling, maar wie weet zul je het nog eens vinden. Doe je werk, ondanks dat je niets van deze wereld en van God begrijpt, maar wie weet, soms heb je toch een goede dag of een goed jaar en valt je onverwacht en onbegrijpelijk iets toe. Als je op de wind blijft letten, zul je nooit zaaien, en als je niet zaait, zul je in ieder geval niet oogsten. Zwoeg, zwoeg voort, maar let juist dan ook op de mooie momenten die je krijgt, Die je krijgt. Echt genieten is een geschenk. Dat je naar een glas water kijkt en niet denkt: he, alweer water, maar proeft en denkt: dank u, God. Dat je met je gezicht in de zon zit en denkt: dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, schepper van alle zienlijke en onzienlijke dingen, voor het raadsel van mijn bestaan, maar ik ben toch blij dat ik er ben, want het licht is goed en u bent mijn licht en mijn heil en ik zal niet vrezen. En daarom juist: het licht is goed. Het restant van de goede schepping. Prediker zou een groot voorstander van vakantie zijn.
13
Dat restant zien we terug in brood en wijn. IX. Brood en wijn: sterven van Christus. Maar ook gewoon, ongewoon: schepping, scheppingsgaven. Brood om je te voeden, wijn om je te verheugen. Om te bseffen: het leven is een geschenk, en het licht in het leven is een heerlijk geschenk. De zon die het koren deed groeien, dat tot meel gemalen werd en tot brood gebakken. De zon, die de druiven deed rijpen, die geperst werden tot een drank.
Amen.
4. Leven met blijdschap. Preek over Prediker 9:7 Bij de viering Heilig Avondmaal Mastenbroek Gemeente, “Eet uw brood met blijdschap, drink uw wijn met een vrolijk hart.” Dat gaat daar om het brood en de wijn van het gewone leven. Het betekent: geniet van het leven. Dat wordt ons hier als een opdracht gesteld. Een goddelijke opdracht om te genieten van brood en wijn, van zon en water, van leven en liefde. Laat uw kleding te allen tijde wit zijn en laat op uw hoofd geen olie ontbreken. Die witte, blinkende kleren zijn het feestgewaad. Vuile en donkere kleren zijn een teken van rouw. Prediker spoort ons dus aan niet om rouwklederen, maar om feestklederen te dragen, en dat zelfs altijd. Niet allen zo nu en dan, op de hoogtepunten van het leven. maar hij vraagt van ons, dat wij dagelijks zo door het leven gaan. We zouden dat van Prediker niet verwachten. En ergens anders in zijn boek zegt hij nog: het is beter te gaan in een huis van rouw dan in een huis van feestvreugde. Spreekt dat elkaar niet tegen? Ja, hij hinkt misschien wel eens op twee gedachten. Soms prijst hij de doden boven de levenden, maar hier prijst hij toch weer de levenden boven de doden. Want wie nog bij de levenden mag horen, heeft nog hoop, maar voor de doden is geen hoop meer. Zo wordt hij heen en weer geslingerd tussen verschillende gedachten. Maar toch is het We zouden kunnen verwachten dat prediker ons zou vermanen tot een houding van rouw en droefenis. Maar hij doet toch het tegenovergestelde. Laat uw kleren altijd wit zijn, alsof u altijd op een feest bent. Laat op uw hoofd geen olie ontbreken. Ook dat heeft iets feestelijks een uiting van vrolijkheid, zoals wij gedoucht en met een geurtje op naar een feest gaan. Er is toch een dun spoor van leven waarop het goed is. Trotseren. Dan gaan we als het ware ook de ijdelheid te lijf.
14
Pauw, die loopt te pronken met zijn verenpracht. De vlinder, die zo verschrikkelijk mooi is, en hij is er maar een paar dagen. Maar die paar dagen van zijn ijdele leven gaat de vlinder wel van bloem tot bloem en pronkt met zijn uitbundig kleurende vleugels. Daar zit iets van een opstand tegen de dood in, tegen de sterfelijkheid, tegen de zinloosheid en de vergankelijkheid. Alsof die vlinder zeggen wil: je krijgt me wel, maar nu nog niet. Bescheiden. Raadsels worden aan het einde ontrafeld. Voor ons is het Als u dit doet, heeft God dit al lang zo gewild. Met andere woorden: God wil dat ons leven een plek van vreugde en licht is in het donkere bestaan. God heeft het zo beschikt. Waarom, daar kun je lang over nadenken. Je kunt er ook verschillende antwoorden op geven. Maar intussen is het ook een daad van gehoorzaamheid. Het is een zaak van gehoorzaamheid om de kleren altijd wit te laten zijn en je eten en drinken te genieten als gave van God. Het is alsof God wel weet dat dat bij ons niet vanzelf gaat, dat wij dat moeten leren, anders dan de vlinders, die, hoewel ze er maar eventjes zijn, er dan toch zijn in alle vrolijkheid die maar kan, anders dan zij, moeten wij het leren om werkelijk gelukkig te zijn. Het is als met zwemmen in het water van zee. Eerst is het koud en wil je weer terug. Maar dan ga je erdoor heen en dan is het heerlijk. Je moet het leren en doen als daad van gehoorzaamheid, en tegelijk is het een gave. God geeft ons deze witte kleren, om aan te trekken. God geeft ons brood en wijn, om te gebruiken. God geeft ons het leven. Zoals die man in de gelijkenis die de witte kleren gekregen had om aan te trekken, en hij deed het niet. Die man die geen feestkleed aan wilde trekken. Dat is een zonde. Niet blij willen zijn met wat God je geeft. Je zo laten beheersen en overheersen door wat niet goed is, dat je niet meer ziet wat wél goed is. Prediker wil ons leren het leven te omarmen. Laat ik het nog illustreren met een film die ik onlangs zag. Ik zag onlangs een film met de titel ‘Boerenpsalm’. Gebaseerd op een roman met dezelfde naam. De film gaat over het leven en de tegenslagen van een Vlaamse boer, genaamd Wortel. Hij is een soort Jobs-figuur, die de ene tegenslag na de andere meemaakt in zijn leven. Zijn eerste kind sterft, zijn dochter is blind, zoon Fons gaat het verkeerde pad op en pleegt zelfmoord, zijn eerste vrouw Fien sterft van verdriet, zijn tweede vrouw verdrinkt. En aan het einde is hij dan alleen nog over met zijn blinde dochter en zijn land. En dan is er ook steeds een vriendelijke pastoor, die boer Wortel graag wil helpen. Hij helpt hem aan zijn tweede vrouw, en als die gestorven is wil hij hem ook aan een derde vrouw helpen, een rijke dame. Maar daarvoor moet Wortel zijn boerderij en zijn land wel verlaten en bij de rijke dame op het landhuis intrekken. Je zou denken: een aantrekkelijk aanbod na een leven met zoveel tegenslag. Een mogelijkheid om dit leven te ontvluchten en een nieuw leven te beginnen. Een mogelijkheid om de miserie achter zich te laten. En zo denkt Wortel ook even. Hij stemt toe in het huwelijk. 15
Maar op de trouwdag heeft hij zich bedacht. Hij verbergt zich in zijn boerderij en als de pastoor hem komt zoeken, rent hij een eind zijn land op, steekt dan zijn greep in de grond, laat zich op het land vallen, en zegt: “Ik zie u te graag. Ik ben hier zo gelukkig. Bedankt lieve Heer, voor alles.” Dan heeft hij geleerd te leven zoals Prediker het ook aanbeveelt. Er is geen ander leven dan dit leven dat God je gegeven heeft. En hoe het ook is, hij wil dat wij ervan houden. En dat wij leren zeggen: bedankt lieve Heer, voor alles. Dat ons leven een lied wordt, een psalm, een boerenpsalm of een burgerpsalm, maar dat zo je leven een psalm wordt. Dat kan alleen als we de Here Jezus Christus in het centrum van ons leven kennen. Boer Wortel die weet daarvan. Gedurende die jaren van tegenslag is hij bezig een Christus-beeld te maken, uit hout gesneden. En in een dialoog met zijn blinde dochter, vraagt deze op een gegeven moment: “Waarom doet gij dat eigenlijk, va, dat beeld maken?” Vader antwoordt: “Om te bidden, met mijn handen. Met woorden kan ik dat niet. Daar is mijne kop niet sterk genoeg voor.” “Waarom wilt gij bidden, va?” vraagt de dochter dan. En Wortel antwoordt: “Om mijn miserie kwijt te geraken. Om te weten hoe het hier allemaal verder moet.” Dan voelt het meisje aan het beeld, en zegt: het heeft nog geen ogen, vader. En de vader zegt: hoe wil je dat het wordt, met gesloten ogen of met open ogen? En het blinde meisje antwoordt: “Ik weet het niet. Maar alle Christusbeelden hebben toch gesloten ogen?” “Maar ik wil zo graag een Christus maken die ons ziet.”, zegt vader Wortel dan. En zo wordt het. Het wordt een Christus met open ogen. Een Christus die hen ziet. De Christus met de open ogen ziet het meisje met haar gesloten ogen en haar miserie, maar ook haar liefde en blijdschap. En de Christus ziet boer Wortel, in zijn lijden maar ook in zijn liefde voor het land en voor zijn dochter. En zo mogen zij het leven omarmen en zeggen: wij zijn hier zo gelukkig. Zo heeft die pastoor geen gelijk, die hen van dat leven wilde bevrijden, hoe goed bedoeld ook. Maar het leven omarmen en God ervoor danken, ondanks alles, omdat Christus er is bij is en mede blij is met ons en mede lijdt met ons en alles ziet. Deze Christus is vanmorgen in het bijzonder bij ons in dit gebroken brood en deze vergoten wijn van het Avondmaal. En ook daarvan zegt hij: “eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met een vrolijk hart”. Want het is Gods gave aan u. AMEN
16
5. Wat blijft ondanks de zinloosheid. Preek over Prediker 12:8-14 Bij dankzegging Heilig Avondmaal. Gemeente van Christus, Bij de dankzegging avondmaal is de vraag: wat houden we vast van de Avondmaalstafel? Wat nemen we mee de week in, de wereld en het leven in? Prediker stelt aan het eind van zijn boek een vergelijkbare vraag: wat houden we vast? En zijn antwoord is: Gebod en gericht. Gods gebod voor dit leven, en Gods oordeel als grens van dit leven. Misschien moeten we zeggen: dat is weinig, wat Prediker overhoudt. Maar is het toch ook niet niks. Het bijbelboek Prediker wordt in het jodendom elk jaar gelezen bij een van de feesten, namelijk bij het Loofhuttenfeest. Het hoort bij de zogenaamde feestrollen, de Bijbelboeken die bij een bepaald feest gelezen worden. De andere feestrollen zijn Ester, dat gelezen wordt bij het Poeriemfeest, Hooglied, dat gelezen wordt met Pasen, Ruth, dat gelezen wordt op het Wekenfeest, en Klaagliederen, dat gelezen wordt bij de herinnering aan de verwoesting van de tempel. Zo wordt Prediker gelezen bij het Loofhuttenfeest. Men herdenkt dan de woestijnreis, en men leeft in Loofhutten, eigen gemaakte hutten, om zo ook de woestijnreis als het ware opnieuw te beleven. En als het ware past de prediker daar ook bij, met het steeds herhaalde: ijdelheid. Kringloop. Rondjes lopen in de woestijn. Omweg. Een hele generatie sterft voor het beloofde land bereikt is. Het duurt meer dan een mensenleven. Mozes zelf kan het land niet in gaan. Ijdelheid. Heilsgeschiedenis, en toch ook: ijdelheid. Maar met het loofhuttenfeest is er ook nog een ander gebruik, en dat is de zogenaamde loelav. Een plantenbundel die nauwkeurig volgens het boek Leviticus wordt samengesteld. Deze plantenbundel omvat een palmtak, twee wilgentakken, drie mirtetakken en een citrusvrucht. En aan deze feestbundel wordt in het jodendom bijzondere betekenis toegekend. Elke tak staat voor een deel van het volk Israël. De dadelpalmtak heeft alleen smaak, geen geur. Zij staat voor de joden die wel de Tora houden maar geen goede daden verrichten. De mirtetakken hebben alleen geur, geen smaak, en staan voor de joden die wel goede daden verrichten maar zich niet met de Tora bezig willen houden. De wilgentakken hebben noch geur, noch smaak en staan voor de joden die noch de Tora bestuderen, noch goede daden doen. En de citrusvrucht ten slotte heeft smaak én geur en staat voor de joden die zowel de Tora houden als goede daden doen. Je zou kunnen zeggen: hier in prediker 12 wijst hij ons nog eens die citrusvrucht aan. Vrees God en onderhoudt zijn geboden, zo zegt hij aan het einde van zijn boek. En u weet wel dat God vrezen dat niet betekent dat we bang moeten zijn voor God. Het heeft met het ontzag en het vertrouwen te maken, een wonderlijke mengeling van heilig ontzag en liefdevol vertrouwen op God, zoals je dat ook een beetje kunt hebben voor iemand waar je respect voor 17
hebt, waar je enerzijds tegen op ziet en die anderzijds ook dichtbij genoeg is om vertrouwd te zijn. Prediker wel accent op: ontzag. Verre God. toch: band met déze God niet loslaten. En onderhoud zijn geboden. Vrees God en houden van zijn geboden brengen samen vrucht voort. De enige vrucht is de citrus in de takkenbundel. En die samen brengen vrucht. Daarmee geeft Prediker ons aan het einde van zijn boek nog kort en krachtig de kern mee. Zo zegt hij het zelf: dit is de slotsom. Het is daarmee ook wel een beetje alsof hij zichzelf tot de orde roept. Want het is een ander accent dan we tot nu toe steeds gehoord hebben. II. Prediker heeft ons veel gegeven, maar ook veel zwaarte. De wereld draait door, heet een populair tv-programma, en dat is met een knipoog gezegd, maar voor Prediker draait de wereld echt door en dol. In Prediker is het vooral de kringloop. Alles draait in een grote kringloop, er is niets nieuws onder de zon. Het is als zo’n paard dat alsmaar rondjes moet lopen in zo’n molen, u heeft dat vast wel eens gezien, buiten in het weiland. Alsmaar rondjes, zonder doel. Zo doelloos, zo zinloos is alles, zegt Prediker. Dit gezichtspunt herhaalt hij ook nog eens in vers 8 van hoofdstuk 12. Het leest als een inclusio met het begin: zoals het boek begon, zo eindigt het ook. Alles is vluchtig en nietig, zinloos en leeg. Maar dan, in vers 9 van het laatste hoofdstuk, verandert de toon ineens. Prediker spreekt ineens niet meer in de eerste persoon, de ik-vorm, wat hij vaak wel doet. Maar nu wordt er over hem gesproken, in de derde persoon: “Prediker was een wijze.” Het lijkt dus wel of hij niet meer zelf aan het woord is hier, maar een latere redactor. Die redactor blijft wel schrijven in de geest van Prediker, want ook na vers 9 komt het accent op de ijdelheid van alles nog terug. Ironisch genoeg vat de schrijver ook zijn eigen boek, het boek Prediker, maar onder al datgene wat zinloos geploeter is. Deze kritische randfiguur van de bijbel is dus ook kritisch naar zichzelf. Hij spot niet alleen met anderen en de wereld, maar ook met zichzelf. “Er komt geen einde aan vele boeken te maken, en veel studeren vermoeit het lichaam.” Mensen die een beroep hebben, waarin ze niet hun lichaam, maar hun geest moeten gebruiken, zoals wetenschappers, leraren, schrijvers, filosofen en ook predikanten, weten daar alles van. Ook het schrijven van het boek Prediker was een vermoeiende bezigheid en de auteur ervan houdt uitdrukkelijk de mogelijkheid open, dat ook dit niets is geweest dan ijdelheid en najagen van wind. Prikkelende uitspraken. Dat is volgens het slot dan ook precies de bedoeling. Zoals een herder zijn dieren bewerkt met prikkels om ze de goede weg op te sturen, zo is de wijze. Zo dient de wijze op zijn manier God. Zo heeft de scepticus Prediker op zijn eigen tegendraadse wijze de God van Israël gediend. Niet door de mensen te strelen, maar door hen te prikken.
18
III. Dat heeft hij bijna eindeloos gedaan. Prediker hoort bij de kortere boeken van de Bijbel. Maar in zekere zin lijkt er geen einde aan te komen.1 Dat komt niet door de veelheid van de woorden, maar doordat steeds vanuit hetzelfde gezichtspunt over alles geschreven wordt. Merkwaardig, hoe je steeds op hetzelfde punt geprikt wordt door dit boek. Tot het zeer doet en je blij bent: het boek is eindelijk uit. En toch heeft de Prediker daarmee eigenlijk niets anders laten zien dan het leven zelf. De waarheid van het leven, die wij graag verdringen. Want het leven zelf heeft iets eindeloos. En iets prikkends. Totdat het je neus uit komt en je blij bent dat het af is. Het menselijk leven heeft ook iets eindeloos, niet omdat het nooit ophoudt, maar omdat het steeds meer van hetzelfde is, een lange toon, monotoon. Het herhaalt zich. Er gebeuren de vreselijkste dingen in, en tegelijk zheb je de neiging te zeggen: er gebeurt niets. Alle beken gaan in de zee, en toch wordt de zee niet vol, maar in plaats daarvan worden zelfs de beken onuitsprekelijk moe. Het mensenleven heeft iets eindeloos, lijkt het, eindeloos kwetsbaar, eindeloos onvruchtbaar, eindeloos zinloos. Zo roept deze randfiguur van de Bijbel. Wij hebben weinig geduld met hem vanuit onszelf, maar de heilige Geest wilde wel heel geduldig zijn met de randfiguur die Prediker was, en hem helemaal laten uitpraten en uitprikken. Dat heeft ons iets te zeggen en te vragen. Hoe gaan wij om met de randfiguren van de gemeente en van het christendom en de kerk? Staan we ervoor open, dat zij ons met hun prikkende woorden iets te zeggen hebben, waardoor de Heilige Geest zich tot ons richt? Of willen wij hun kritische blik en hun nare vragen liever vermijden? De randfiguren stellen vaak terechte vraag bij onze vroomheid: of die geen goedkope vroomheid is, de vroomheid van de kop in het zand. Ze stellen vaak terechte vragen bij onze gekoesterde christelijke cultuur. Waarin onderscheidt die zich eigenlijk van conservatieve burgerlijkheid? En zo meer. We doen de Geest tekort als we niet naar die stemmen horen. Er zit in die kritische tegenstem ook altijd iets van een gevoeligheid in, een uiting van een gekweld bewustzijn. Het gevoelsleven is dan in ieder geval nog niet afgestompt. Soms is het dat in de kerk juist wel. Zo kunnen we wel zeggen dat het in het Nieuwe Testament er veel rijker aan toe gaat dan bij Prediker, maar dat is toch ook weer een heel bepaald gezichtspunt. Onder een ander gezichtspunt moeten we zeggen dat Prediker ons veel meer te bieden heeft dan het Nieuwe Testament. IV. Welnu, aan het einde komt de Prediker dus nog eens met zijn prikkende boodschap van de ijdelheid van alle dingen en tot zover blijft het slot van Prediker dus helemaal in de lijn van het boek. Maar dan, in vers 13, lijkt het alsof we nog een keer een nieuwe stap zetten. Dan komt de slotsom van het boek.
1
Koopmans, Laatste Postille
19
En dan, aan het slot van dit boek, lijkt er toch een iets anders toon te komen. Er wordt gezegd wat blijft in en ondanks de zinloze kringloop. Daarom zijn er veel uitleggers, die menen dat deze laatste woorden niet door Prediker zelf geschreven zijn, maar door een latere redactor zijn toegevoegd. Een redactor die het oorspronkelijke boek toch té zwaar, té eindeloos in zijn nadruk op de totale zinloosheid van het leven vond, en die het geheel toch een positiever slot wilde geven. Door in ieder geval terug te komen op datgene wat zo centraal staat in het oude testament: de wet, de goede geboden van God. En de vreze voor God. Vrees God, en onderhoudt zijn geboden. Daarmee is het boek Prediker weer binnengebracht, ondanks alles, in de ruimte van het geloof. Dat is ook belangrijk geweest bij de erkenning van het boek als woord van God. Of Prediker nu zelf zich hier tot de orde roept, of dat een latere redactor dat gedaan heeft, doet er eigenlijk niet toe. Iemand, hijzelf of een ander, heeft in ieder geval terecht begrepen dat je de lezers zó, met de conclusie van vers 8 tot 12, eigenlijk niet kunt laten gaan. Zoals een dominee ook moet oppassen juist met de laatste woorden van de preek. Kuitert heeft eens gezegd dat je toch ook wel eens “als een geslagen hond” de kerk uit mag komen. Dat is juist. Maar toch niet te vaak. Wij moeten ook weer de week in. Als geslagen honden kunnen we uiteindelijk niet leven. wij hebben nodig wat zondag 1 van de catechismus troost noemt, niet als iets sentimenteels, maar als houvast. Zo begrijpt de Prediker aan het einde ook: “nu moet ik de mensen toch aan het einde wat concreets in handen geven, houvast, een duidelijke slotsom.” V. Die slotsom bestaat uit het bedenken van twee dingen:het gebod en het gericht. Dat zijn twee grenzen. Het gebod is de grens midden in ons leven, en het gericht is de grens van ons leven. Gebod en gericht, die hebben allebei met recht te maken. Daar gaat het uiteindelijk om: dat wij recht doen, dat slachtoffers recht gedaan wordt, dat God recht zet wat mensen krom maken. Het gebod betekent dat niet alles mag. Dan wordt het leven eindeloos en oeverloos en pas echt zinloos. Het gebod verkondigt de heerschappij van God, die nu nog wel verborgen is, maar in het gericht geopenbaard zal worden. Die geboden kunnen genegeerd worden. Het is een kwetsbaar iets. Zoals Jezus genegeerd werd, zijn woorden en daden. Maar die geboden willen het kwetsbare leven goed maken en ons in de buurt van het koninkrijk van God brengen. Als een zaak van het hart, die opbloeit uit de vreze des Heren, uit de omgang met hem. Uit de verwondering bij Hem te mogen horen, van Hem te mogen zijn. VI Het laatste oordeel is een grens die, anders dan de grens die de geboden vormen niet genegeerd kan worden. Dan zal elke knie zich voor Jezus buigen, ook de onwillende. En dan zullen Gods ogen over alles gaan, alles wat gedaan is, ‘elke daad’ zegt Prediker met nadruk.
20
En daar val je van stil. Al mijn daden, ook de verborgen daden. De wandaden. En ook de momenten waarop ik wel had moeten handelen, maar niet deed. Misschien zitten daar vaak onze grootste zonden. Toch is het evangelie: wij zijn met ons leven en met elke daad daarin voor God zo waardevol, dat Hij nog eens heel precies zal zeggen wat het waard was. Daarmee eert Hij ons. oneindig veel erger dan Gods oordeel zou Gods onverschilligheid zijn. dat wij met heel ons zijn en handelen en voor eeuwig niet toe doen. Maar God zegt: elke daad breng ik in het gericht. Zo belangrijk zijn ze. Het is evangelie, ook omdat dan alles recht gemaakt wordt wat hier krom. Als God niet bestaat, is alles geoorloofd, zei Dostojevski. Maar als God bestaat, is alleen geoorloofd wat in overeenstemming met zijn goede wil. en het andere zal vergaan. VI. Zeker, Er mist veel aan deze slotsom. Zelfs nog aan dit spreken over wet en oordeel. Het is benauwend. Als christus niet is opgestaan, is alles ijdelheid en najagen van wind. Als Christus niet voor ons gestorven is, biedt ook de wet en het oordeel, de grens door God aan alles gesteld, geen houvast. Het oude testament loopt hier op zijn einde. De woorden zijn niet meer zo verheven als in de wet van Mozes of in de profeten. Er zijn weinig zekrheden meer over. En als er geen nieuw testament was gekomen, was het misschien steeds minder geworden, tot het woord van God verstomd was. Je gaat verlangen naar iets nieuws, iets ongehoords dat prediker nog niet kende en ook niet kennen kon. Een nieuw begin. In den beginne was het woord en het woord was bij God en het woord was God en het woord was het leven en licht der mensen. Daar is God niet alleen meer aan de grens, maar ook in het midden. Daar is God niet in de hemel, maar ook op de aarde. God verscheen tussen de mensen. Gelukkig horen wij deze woorden terugkomend van de avondmaalstafel, waar we gesmaakt hebben dat God goed is voor ons, dat Jezus zijn leven voor ons gegeven heeft, dat het leven goed is ondanks onszelf. Vanuit die ontspanning mogen wij leven. er is niet alleen een grens, en God aan de grens. er is ook een midden, een midden van de tijd en van ons leven, en God in dat midden. Maar toch is dit minimum van prediker ook bruikbaar. Besef dat ons leven een grens heeft, en dat je het dankbaar genieten kunt juist als je daarbinnen blijft. De grens in het leven, het gebod. En de grens van het leven, en de geschiedenis, het oordeel Dat is ook onze roeping weer, komend van de avondmaalstafel. Vrees God, en houdt u aan zijn geboden, Amen 21