HET BELGISCH MODEL VAN DE „ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING” een uitzonderlijke samenloop van belangen
3
HET BELGISCH MODEL VAN DE „ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING” ◆
INHOUD ◆ 5 10
Voorwoord I. De juridische en technische grondslagen van het stelsel van de arbeidsongevallenvergoeding – Het postulaat van de wet van 1903: het arbeidsongeval is een bedrijfsrisico • Een verplicht geworden verzekering in het kader van een wetgeving van openbare orde • een strikt gereglementeerd stelsel van forfaitaire vergoeding – Het arbeidsongevallenbeheer: 460.000 verzekerde ondernemingen en zo’n 250.000 ongevallenaangiften per jaar • Het sluiten en beheren van de overeenkomsten • De schaderegeling • Het financiële beheer • De beheerskosten
19
II. De arbeidsongevallenverzekering op het grensvlak tussen particuliere verzekering en sociale zekerheid – De arbeidsongevallenverzekering als sociale-zekerheidstak: van coëxistentie naar verwarring • De wet van 10 april 1971: het ontstaan van een dubbele rechtsverhouding • De oprichting van een Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid en de eerste transfers • Het Fonds voor Arbeidsongevallen: dubbelzinnigheid • De kruispuntbank van de sociale zekerheid: de arbeidsongevallenverzekeraar wordt beschouwd als een „instelling van sociale zekerheid”
4
• Handvest van de sociaal verzekerde: risico van nieuwe ontsporingen – De ontsporingen: verwarring op het vlak van de verzekeringssystemen – De integratie van de arbeidsongevallenverzekering in de particuliere verzekering: te vrijwaren principes • De arbeidsongevallenverzekering en de wet op de landverzekeringsovereenkomst • De arbeidsongevallenverzekering en de Europese richtlijnen 36
III. De arbeidsongevallenverzekering in de Europese Unie: het Belgisch model is noch achterhaald, noch buitenissig, maar zou optimaler benut moeten worden – De vergoeding van de arbeidsongevallen: bijna overal aanzienlijk ruimer dan de sociale zekerheid – Autonoom beheer betekent daarom nog geen pluraliteit en concurrentie – De financiering van de lange-termijnprestaties: de troeven van de kapitalisatie – Meer veiligheid in de ondernemingen door tarifering en segmentering
44
IV. Het Belgisch model van de arbeidsongevallenverzekering: een uitzonderlijke samenloop van belangen – In de Nationale Arbeidsraad: dubbele goedkeuring van werknemers en werkgevers – Het belang van slachtoffers en rechthebbenden: maximale soepelheid en garanties – De preventie van arbeidsongevallen: wanneer sociaal belang en economisch belang samenvallen – De verzekeraars hebben er geen belang bij op de kwaliteit van de medische behandeling en follow-up te bezuinigen – Een sociale wetgeving die de Staat niets vraagt en de economie vooruithelpt – Van de beheersing van het particuliere beheer naar staatsinmenging
55
Conclusies
5
◆
VOORWOORD ◆
Sinds vijftien jaar wordt de arbeidsongevallenverzekering in toenemende mate met de sociale zekerheid gelijkgesteld. Dat is niet alleen het geval op het vlak van de doctrine, onder de zachte maar aanhoudende druk van bepaalde academische kringen, maar dat blijkt ook uit een hele reeks, soms schijnbaar onschuldige, wetten en besluiten waarin de verzekeraars hun eigen identiteit nauwelijks terugvinden. Nu zij met de concrete toepassing van die wetgeving geconfronteerd worden, voelen de verzekeraars zich zelfs steeds meer in de wereld van de sociale zekerheid opgesloten als in een keurslijf dat tracht hen van het particuliere verzekeringsbedrijf te vervreemden. Daarom heeft de BVVO een bezinning aangevat over de positie van de arbeidsongevallenverzekering ten opzichte van de sociale zekerheid. Die ontwikkeling is in 1971 begonnen met de nieuwe arbeidsongevallenwet van 10 april en het in de voorbereidende werkzaamheden onverholen verkondigde streven naar een grotere toenadering met de sociale zekerheid. Sindsdien gaat ze in versneld tempo verder, onder impuls van een aantal professoren van de KU Leuven en de Universiteit van Antwerpen (UIA) alsook onder invloed van de wet- en regelgeving waarvan hun denkrichting de inspiratiebron is. Daarnaast is er het toenemende tekort van de sociale zekerheid, dat in 1981 geleid heeft tot de oprichting, bij de RSZ, van een Fonds voor het financiële evenwicht van de sociale zekerheid. Alle financiële transfers tussen de takken van de sociale zekerheid verlopen via dat fonds, dat ook herhaaldelijk de betwiste ontvanger is geweest van gelden die van het stelsel van de arbeidsongevallen via het Fonds voor Arbeidsongevallen naar de sociale zekerheid overgedragen zijn (9 miljard sinds 1989), terwijl de in de arbeidsongevallen behaalde batige saldi normaliter hadden moeten leiden tot een vermindering van de bijdrage van 0,3% op de niet-begrensde lonen die de werkgevers aan die instelling moeten betalen. De arbeidsongevallen steeds meer in de greep van de sociale zekerheid De ontwikkeling van een algemene perceptie van de sociale zekerheid, met inbegrip van de arbeidsongevallenverzekering,
6
die voortgekomen is uit de zorg om de tekorten van de sociale zekerheid weg te werken, heeft de identiteit van de verzekeraars en de controle die zij over hun toekomst hebben, in grote mate aangetast. Aan deze globalisatie wordt een nog bredere wettelijke grondslag gegeven met de uitvoering van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. Hierin wordt de verzekeraar, die een particuliere verzekeringsinstelling is, beschouwd als een „instelling van sociale zekerheid”. In het door die Bank opgezette piramidale netwerk is hij niet meer dan een van de laatste schakels in een ketting, net zoals de ziekenfondsen, terwijl het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO), dat slechts de controle-instelling van de verzekeraars is, het statuut van primaire instelling krijgt en als zodanig als enige rechtstreeks met de Kruispuntbank van de sociale zekerheid in verbinding staat. Met twee werken over de toekomst van de sociale zekerheid, gepubliceerd door een met de KU Leuven verwante werkgroep, zou een nieuwe stap gezet worden in die ontwikkeling. In de daarin uiteengezette visie is er helemaal geen plaats meer voor de particuliere arbeidsongevallenverzekering en wordt het hele systeem in feite in twee delen opgesplitst: – enerzijds de prestaties: hier gaat het om de toekenning van alle vervangingsinkomens en derhalve ook die in geval van arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak van de ongeschiktheid: ongeval of ziekte, beroepssfeer of privé-leven; – anderzijds de vergoedingen: die betreffen de terugbetaling van kosten, waaronder de kinderbijslag, maar ook alle medische, farmaceutische en ziekenhuiskosten, uiteraard met inbegrip van die welke nu behoren tot de regeling van de arbeidsongevallen. Aangezien de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) het geheel zou centraliseren en controleren en alle betalingen zouden verlopen via meewerkende instellingen van sociale zekerheid, die voor de sociaal verzekerden als tussenpersoon zouden fungeren voor alle takken van de sociale zekerheid, zou er van de arbeidsongevallenverzekering praktisch niets meer overblijven. Zal het ooit zover komen? Dat zou des te verbijsterender zijn omdat het huidige vergoedingssysteem altijd tot tevredenheid van slachtoffers en cliënten gefunctioneerd heeft zonder de Staat
7
ook maar één frank te kosten en omdat een dergelijke inlijving haaks zou staan op de evolutie die zich bijna overal in Europa voordoet en een terugkeer naar pluralisme, verantwoordelijkheid en ondernemingszin voorstaat. Het „Belgische model” in de Europese ruimte Op de volgende bladzijden wordt beschreven hoe het Belgische model ontstaan is, waarin het momenteel bestaat, hoe het erin geslaagd is verantwoordelijkheid en solidariteit met elkaar te verzoenen en waarin het beheer ervan verschilt van dat van de andere takken van de sociale zekerheid. Dat is het doel van het eerste hoofdstuk. Het tweede hoofdstuk situeert de arbeidsongevallenverzekering op het grensvlak tussen particuliere verzekeringen en sociale zekerheid. Allerminst een comfortabele positie, die ongetwijfeld risico’s inhoudt zoals blijkt uit de ontsporing waaraan het stelsel de laatste jaren blootstaat, maar waarin een duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de contractuele en exclusief privaatrechtelijke relatie die de verzekeraar met de werkgever – zijn cliënt – onderhoudt, en de verbintenis tot vergoeding van schade die hij met het slachtoffer aangaat en die onder de sociale zekerheid ressorteert. Een positie die het Belgische model wellicht nogal hybride kan doen lijken, maar nog geen reden is om het omwille van hypothetische rationalisaties af te wijzen zolang het even doeltreffend is als de andere. Overigens is dat Belgische model misschien minder origineel en in ieder geval minder achterhaald dan sommigen die het door een meer door de Staat geregeld systeem willen vervangen, graag doen geloven. Vandaar het belang om dat model te vergelijken met dat van de andere landen van de Europese Unie, waartoe een in 1993 gepubliceerd werk van de Commissie van de Europese Gemeenschappen over de sociale bescherming in de (toen nog twaalf) Lid-Staten ons de gelegenheid biedt. Hierover handelt hoofdstuk III van dit cahier. Het minste wat we kunnen zeggen, is dat onze „arbeidsongevallenverzekering”, door pluraliteit en verantwoordelijkheid op de voorgrond te stellen, die vergelijking voortreffelijk doorstaat. In hoofdstuk IV zullen we bekijken waarom het niet alleen de moeite loont dat Belgische model te laten voortbestaan, maar waarom het ook navolging verdient. Daartoe zullen we uitleg-
8
gen hoe alle bij deze verzekering betrokken partijen uit het huidige model voordeel halen, te beginnen met de werkgevers, die de betalers zijn, en de werknemers, die er de begunstigden van zijn, maar ook de Staat, die er alle belang bij heeft dat de problemen in de andere takken van de sociale zekerheid niet overslaan naar de arbeidsongevallenverzekering, en tenslotte de verzekeraars, die hier een werkterrein vinden waarop zij nooit te kort zijn geschoten. Per slot van rekening zijn de financiële en sociale problemen waarmee dit land te kampen heeft te ernstig om het zich te kunnen permitteren er te scheppen waar er geen zijn. In plaats van de Staat met zware lasten op te zadelen, legt het Belgische model bij de verzekeraars de financiële verantwoordelijkheid voor het door hen beheerde stelsel van de arbeidsongevallenvergoeding. Dat veronderstelt wel dat zij de zeggenschap behouden over de produktie (tarifering, risicoselectie en preventie) en over het beheer van de schadelast (onderzoek, aanleggen van het medisch dossier, expertise), over de verzekerbare dekking alsook over hun beleggingen en algemene kosten. Het is immers niet voldoende om de arbeidsongevallenverzekering niet in nog grotere mate onder staatsbeheer te brengen, het komt er ook op aan de grondslagen ervan niet geleidelijk te ondermijnen door het bestaande model juist zijn belangrijkste troeven te ontnemen. Uit de loopgraven komen De 50e verjaardag van de sociale zekerheid was voor de BVVO een uitstekende gelegenheid om de positie van de arbeidsongevallenverzekering tegenover de sociale zekerheid opnieuw te bepalen. Ze heeft dat op gedetailleerde wijze gedaan in de publikatie die naar aanleiding van dat vijftigjarig bestaan onder auspiciën van het Ministerie van Sociale Zaken uitgegeven is; ze doet dat nu opnieuw in een verzekeringscahier dat, zoals de vorige cahiers, bestemd is voor een ruimer publiek van besluitvormers en opinieleiders, die niet altijd het belang van de inzet onderkennen, maar ditmaal ook voor bedrijfsleiders, representatieve werknemersorganisaties en andere spelers in het bedrijfsleven, die zich zo zullen kunnen uitspreken over de vraag of zij de voorkeur geven aan een particulier stelsel dat door de Staat gecontroleerd wordt dan wel aan een overheidsstelsel waarvan
9
de Staat zowel de controleur als de gecontroleerde is. Waarom zouden de verzekeraars zich eigenlijk niet wat meer geprononceerd profileren? Hebben zij tot nu toe, wat de arbeidsongevallenverzekering betreft, geen naar preutsheid neigende discretie aan de dag gelegd? Omdat zij de sociale zekerheid nooit hebben willen vervangen of verdringen, hoeven zij zich bij de verdediging van hun eigen werkterrein toch niet in loopgraven terug te trekken?
Michel BAECKER, gedelegeerd bestuurder.
10
◆
I. DE JURIDISCHE EN TECHNISCHE GRONDSLAGEN VAN HET STELSEL VAN DE ARBEIDSONGEVALLENVERGOEDING ◆
In ons land worden jaarlijks meer dan 250.000 arbeidsongevallen of ongevallen op de weg naar en van het werk genoteerd. Zo’n 300 werknemers komen bij die ongevallen om het leven, van wie ongeveer een derde op de woon-werkweg. 13.000 werknemers houden er een blijvende arbeidsongeschiktheid aan over. Vóór de eerste wet op de vergoeding van de arbeidsongevallen (1903) konden de slachtoffers van een dergelijk ongeval alleen maar op een schadevergoeding aanspraak maken onder de voorwaarden waarin de artikelen 1382 e.v. van het Burgerlijk Wetboek voorzien: zij dienden te bewijzen dat degenen door wie ze schadeloosgesteld wilden worden, een fout hadden begaan of dat het gebruikte materiaal een gebrek vertoonde. Konden zij dat bewijs niet leveren, werden zij afgeschrikt door de onzekerheden en moeilijkheden van een proces tegen hun werkgever of tegen een collega of hadden zijzelf een onvoorzichtigheid of onhandigheid begaan, dan was er van schadevergoeding dus geen sprake. HET POSTULAAT VAN DE WET VAN 1903: HET ARBEIDSONGEVAL IS EEN BEDRIJFSRISICO
De wet van 24 december 1903 heeft aan die situatie een einde gemaakt. Uitgaande van het idee dat de werkgever die werknemers ten voordele van zijn bedrijf tewerkstelt, de aan hun werk verbonden risico’s draagt en derhalve in ruime mate moet bijdragen tot de vergoeding van de daaruit voortvloeiende ongevallen, heeft die wet twee nieuwe principes in de toenmalige wetgeving ingevoerd. De werkgever werd namelijk automatisch als aansprakelijk beschouwd voor de ongevallen in zijn bedrijf, welke zijn aansprakelijkheid in een bepaald geval ook was, terwijl het begrip „integrale schadeloosstelling” vervangen werd door „forfaitaire vergoeding”. De aan de slachtoffers uitge-
11
keerde vergoeding werd zo verzekerd door middel van een objectieve aansprakelijkheid. De werkgever kon zich bij een particuliere verzekeraar laten verzekeren. In de loop der jaren is die regeling toegepast op een alsmaar groeiend aantal werknemers en uitgebreid tot de ongevallen op de weg naar en van het werk. Daardoor is de arbeidsongevallendekking nu gegarandeerd voor alle personen die, zelfs gedeeltelijk, onderworpen zijn aan het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, alsook voor de personen op wie het speciale stelsel van de sociale zekerheid van mijnwerkers en zeelieden van de koopvaardij van toepassing zijn. De Koning heeft de toepassing van die dekking bovendien uitgebreid tot sommige categorieën van werknemers die normaal uitgesloten zijn van het sociale-zekerheidsstelsel (bijvoorbeeld occasionele werknemers, studenten die maximum één maand werken, leiders en surveillanten van vakantiekolonies enz.). Een verplicht geworden verzekering in het kader van een wetgeving van openbare orde De wetgeving die momenteel de arbeidsongevallenverzekering in de particuliere sector regelt, is de wet van 10 april 1971. Die wet is van openbare orde, d.w.z. dat de betrokken partijen er niet bij overeenkomst van mogen afwijken en dat de rechter die zich moet uitspreken over een geschil dat er verband mee houdt, ambtshalve zal nagaan of de bepalingen ervan zijn nageleefd. Sinds 1971 is de verzekering van het risico verplicht. Op straffe van zware sancties moet iedere werkgever alle werknemers van zijn bedrijf laten verzekeren voor alle risico’s waaraan zij in het bedrijf blootstaan. Het slachtoffer beschikt enkel over een rechtstreekse vordering op de verzekeraar. Voor de arbeidsongevallenverzekering gelden niettemin de regels van de particuliere verzekering. De verzekeringsplicht en de rechtstreekse vordering van het slachtoffer zijn trouwens geenszins onverenigbaar met de regels van die particuliere verzekering. Ook andere verzekeringsbranches vertonen dat verplichte karakter. Wat de rechtstreekse vordering van het slachtoffer op de verzekeraar betreft, gaat het om een principe dat nu
12
tot alle aansprakelijkheidsverzekeringen uitgebreid is door de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. De vergoeding van de arbeidsongevallen kan nu omschreven worden als een sociale-zekerheidstak waarvan de verzekering en het beheer aan de particuliere sector zijn toevertrouwd. Het zijn immers particuliere verzekeringsmaatschappijen die de machtiging krijgen om de dekking van het arbeidsongevallenrisico op zich te nemen. De werkgever moet voor de dekking van zijn arbeidsongevallenrisico noodzakelijk een verzekeraar kiezen uit de gemachtigde verzekeraars. Voor de uitzonderlijke gevallen waarin hij op de markt geen verzekeraar zou vinden, wegens met name de bijzonder slechte statistiek van zijn bedrijf, hebben de verzekeraars, in de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen (BVVO), een pool voor moeilijk te plaatsen risico’s opgericht die het systeem van de risicodekking volkomen waterdicht maakt (de verzekering van zeelieden is sinds het begin aan het Fonds voor Arbeidsongevallen toevertrouwd).
Boekjaar 1993 (1) Aantal aangegeven ongevallen per jaar
240.148
Aantal gevallen met TO
157.329
Aantal gevallen met voorziene BO Aantal dodelijke ongevallen Aantal lopende polissen Verzekerde lonen
13.910 271 460.715 1.499 miljard BF
Verdiende premies (8,8% van het totale incasso -verzekering in België)
33,4 miljard BF
Schadelast (11,2% van de verzekeringsprestaties in België)
31,8 miljard BF
Aantal arbeidsongevallenverzekeraars
33
(1) Laatste beschikbare cijfers
13
Een strikt gereglementeerd stelsel van forfaitaire vergoeding Een arbeidsongeval is een plotselinge gebeurtenis die een lichamelijk letsel veroorzaakt dat een arbeidsongeschiktheid of de dood van de werknemer meebrengt en waarvan de oorzaak of één van de oorzaken buiten het organisme van het slachtoffer ligt. Deze definitie omvat dus vijf bestanddelen: een letsel, een uitwendige oorzaak, een plotselinge gebeurtenis, een ongeval dat de werknemer overkomt tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en door het feit van die uitvoering. Zodra het plotselinge optreden van een letsel en een gebeurtenis tijdens de uitvoering van het werk bewezen is, geniet het slachtoffer een dubbel wettelijk vermoeden. Het is aan de verzekeraar om te bewijzen dat er geen oorzakelijk verband tussen het letsel en de gebeurtenis bestaat of dat het ongeval zich niet tijdens de uitvoering van het werk heeft voorgedaan. De bewijslast die op het slachtoffer rust, is dus aanzienlijk verlicht. Wat het ongeval op de woon-werkweg betreft, gaat het om het ongeval op het normale traject dat de werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats naar de plaats waar hij werkt, te begeven en omgekeerd. De wet voorziet in een aantal uitbreidingen van en gelijkstellingen met die basisdefinitie. Bij een dodelijk ongeval worden de begrafeniskosten en de kosten voor het vervoer van het stoffelijk overschot terugbetaald en wordt er een rente uitgekeerd aan de volgens de wettelijke criteria erkende rechthebbenden. Voor ieder ander ongeval heeft de vergoeding betrekking op de medische, heelkundige, farmaceutische en ziekenhuiskosten, op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, op de eventuele blijvende arbeidsongeschiktheid die uit het ongeval voortvloeit, op de prothesekosten, op de reiskosten en eventueel op de hulp van een derde persoon die de toestand van het slachtoffer nodig zou maken. De vergoeding van de ongeschiktheid wordt berekend op basis van de ongeschiktheidsgraad enerzijds en van het basisloon van het slachtoffer anderzijds. Dat basisloon wordt dan weer, volgens door de wet bepaalde criteria, berekend op grond van het
14
loon dat het slachtoffer verdiende tijdens het jaar dat aan het ongeval voorafging. Dat loon wordt echter begrensd (het plafond van het basisloon is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen en wordt op 1 januari van elk jaar volgens dat criterium aangepast. Op 1 januari 1995 bedroeg het 927.540 F). Nadat de graad van blijvende ongeschiktheid bekrachtigd is, kan die nog gedurende een termijn van drie jaar herzien worden. Na die termijn kan het slachtoffer onder bepaalde voorwaarden nog een vergoeding krijgen in geval van recidief bij tijdelijke ongeschiktheid en een zogenaamde bijslag wegens verergering als de graad van blijvende ongeschiktheid aanzienlijk toeneemt. De hele vergoedingsrelatie tussen slachtoffer en verzekeraar is onderworpen aan de controle door de Arbeidshoven en -rechtbanken. Als het arbeidsongeval door de schuld van een derde veroorzaakt is, kan het slachtoffer via het gemene recht de vergoeding van het deel van zijn schade verkrijgen dat niet gedekt zou zijn door het vergoedingssysteem waarin de arbeidsongevallenwet voorziet. De arbeidsongevallenverzekeraar treedt zelf in de rechten van het slachtoffer tegen de aansprakelijke derde. Behoudens specifieke uitzonderingen beschikken de werkgever en zijn aangestelden over een wettelijke immuniteit en zijn zij niet vatbaar voor verhaal via het gemene recht. HET ARBEIDSONGEVALLENBEHEER: 460.000 VERZEKERDE ONDERNEMINGEN EN ZO’N 250.000 ONGEVALLENAANGIFTEN PER JAAR
Een dertigtal verzekeraars beoefent de arbeidsongevallenverzekering, die met 35 miljard goed is voor ongeveer 10% van het totale premie-inkomen van de verzekeringssector in België. Die verzekeringsinstellingen zijn: – ofwel maatschappijen met vaste premies; dit zijn handelsvennootschappen die vooraf bepaalde premies hanteren en waarvan het winstsaldo toekomt aan de vennootschap of aan haar aandeelhouders;
15
– ofwel gemeenschappelijke kassen, die de vorm van onderlinge verzekeringsverenigingen hebben aangenomen, d.w.z. verenigingen met rechtspersoonlijkheid waarin werkgevers verenigd zijn die onderling en ieder voor zijn deel in de resultaten delen. Als er een winstsaldo is, wordt dat hen gerestitueerd; als er verlies is, zullen zij aanvullende bijdragen moeten betalen. Er zijn zowel Belgische als buitenlandse maatschappijen actief in de arbeidsongevallenverzekering, alsook verschillende distributievormen. In tegenstelling tot de andere branches wordt de arbeidsongevallenverzekering niet gecontroleerd door de Controledienst voor de Verzekeringen, die onder het Ministerie van Economische Zaken ressorteert. Het toezicht op deze verzekering valt onder de minister van Sociale Zaken en wordt uitgeoefend via zijn administratie en het Fonds van Arbeidsongevallen. Het sluiten en beheren van de overeenkomsten In december 1993 waren er ongeveer 460.000 polissen inzake arbeidsongevallenverzekering in omloop. 179.000 daarvan dienden weliswaar tot dekking van huispersoneel. Het beheer van deze laatste polissen is natuurlijk eenvoudiger dan dat van polissen die door ondernemingen worden gesloten, maar de premie bedraagt hier gemiddeld nauwelijks 2.000 F, die zoals altijd het geval is met minder belangrijke contracten of transacties, voor een groot deel naar algemene kosten gaan. De arbeidsongevallenverzekering veronderstelt het opmaken van een geïndividualiseerde verzekeringsovereenkomst op naam van elke verzekerde onderneming. Een adequate tarifering vereist voor elke overeenkomst een onderzoek naar het schadeverleden van de verzekerde en voor de grotere ondernemingen zelfs een risico-analyse door een ingenieur in aanwezigheid van de cliënt en/of zijn makelaar. Aangezien de premies berekend worden op basis van de aangegeven lonen, bestaan er in de arbeidsongevallenverzekering speciale regels voor de inning ervan. Behalve in de verzekering van het huispersoneel dient de verzekeraar zo vier maal per jaar een kwitantie voor voorlopige premies op te stellen, in afwachting
16
van de regularisatie, aan het einde van het jaar, van de definitieve rekening op grond van de lonen van het hele jaar, waarbij met name rekening wordt gehouden met de wijzigingen in het personeelsbestand tijdens de periode in kwestie. Een onderneming is een levend organisme. Dat geldt voor de verzekeraar, maar ook en vooral voor de cliënt. Vandaar ook het opstellen van vrij talrijke bijvoegsels bij die overeenkomsten. Bijwerkingen, wijzigingen en van dekkingen, tariefverminderingen of -verhogingen maken deel uit van het leven van de overeenkomsten. Daarbij komen jammer genoeg ook aanmaningen, ingebrekestellingen en andere geschillen, die nu eenmaal inherent zijn aan iedere zakenrelatie. Een en ander verklaart dat er ongeveer 3.000 mensen werken in de arbeidsongevallenafdelingen van de verzekeringsmaatschappijen. Temeer omdat zij zich ook met de schaderegeling bezighouden. De schaderegeling Voor elk aangegeven ongeval moet er een individueel dossier worden aangelegd. In meer dan één geval op vier wordt daar verder geen gevolg meer aan gegeven, maar het dossier wordt zo lang als nodig is aangehouden. Zowel de reglementering als de instandhouding van de goede relaties met de cliënt vereisen dit. Overigens is de arbeidsongevallenvergoeding al vanaf de dag na het ongeval verschuldigd en de wet verwacht van de verzekeraars dat de vergoedingen op hetzelfde tijdstip als de lonen worden uitbetaald. Voor iedere vergoeding dient een aantal inlichtingen bij de slachtoffers ingewonnen te worden. Die zijn daar dikwijls niet op voorbereid, wat de zaken kan bemoeilijken. Het is ook niet altijd gemakkelijk het basisloon te berekenen dat het slachtoffer verdiend heeft tijdens de 365 dagen die aan het ongeval voorafgaan; toch is dat gegeven absoluut noodzakelijk voor de berekening van de vergoedingen. Bij een ernstig ongeval zal een afgevaardigde van de verzekeraar het slachtoffer of zijn rechthebbenden zelfs moeten opzoeken. Er is ook een expertise of een medische tegenexpertise voor rekening van de verzekeraar. Dit cahier gaat niet over de schaderegeling in de arbeidsongevallenverzekering, maar dit hoofdstuk dat het beheer van die verze-
17
kering behandelt, kan de talrijke en onvermijdelijke verplichtingen, formaliteiten en vacaties die de vergoeding van een blijvende ongeschiktheid of een overlijden meebrengt, niet onvermeld laten. Zo mag geen enkele van die gevallen geregeld worden zonder tussenkomst van ofwel het Fonds voor Arbeidsongevallen, ofwel de Arbeidsrechtbank. Voor beide instanties dienen dossiers met de nodige bewijsstukken aangelegd te worden. Het financiële beheer De arbeidsongevallenverzekering brengt aanzienlijke reserves voort. Met de levensverzekering is ze zelfs de branche met de grootste reserves. Dat is logisch als we weten dat er zo’n 62.000 werknemers en werkneemsters een blijvende ongeschiktheid overgehouden hebben aan het ongeval waarvan zij het slachtoffer waren en dat er meer dan 17.000 rechthebbenden zijn van degenen die eraan overleden zijn (cijfers op 3.12.1993). De reserves van de verzekeringsinstellingen, waarop de slachtoffers als eersten aanspraak kunnen maken, bedroegen ongeveer 167 miljard op 31 december 1993, waarvan 83 miljard om de medische, farmaceutische en ziekenhuiskosten te dekken, alsook de dagelijkse vergoedingen enz. aan de slachtoffers die nog altijd in behandeling zijn, en 84 miljard aan zogenaamde wiskundige voorzieningen, die gevormd worden om de renten te betalen aan de slachtoffers of de rechthebbenden ter vergoeding van een blijvende ongeschiktheid of het overlijden van een naast familielid (1). De beheerskosten Het sluiten en beheren van de overeenkomsten, de schaderegeling, alsook het financiële beheer van de tak brengen natuurlijk nogal wat bedrijfskosten mee. Dat geldt ook voor de distributie, in de vorm van commissielonen wanneer die via makelaars of agenten verloopt, of in de vorm van beheerskosten wanneer de verzekeraar zonder tussenpersonen werkt. Die bedrijfskosten maken momenteel 0,42% van de nietbegrensde verzekerde lonen uit en de commissielonen 0,14%. Is (1) Bij de consolidatie van de letsels van het slachtoffer van een arbeidsongeval herziet de arbeidsongevallenverzekeraar de reserve voor nog uit te keren bedragen die hij vanaf het optreden van het schadegeval gevormd heeft. Die reserve wordt herzien op grond van de toegekende graad van blijvende ongeschiktheid en maakt vanaf dat ogenblik een zogenaamde voorlopige wiskundige reserve uit totdat de herzieningstermijn verstreken is. Na het verstrijken van die termijn is de graad van blijvende ongeschiktheid definitief geworden. De verzekeraar herziet dan de voorlopige wiskundige reserve en vormt een definitieve wiskundige reserve om de betaling van de rente die aan het slachtoffer of aan zijn rechthebbenden toekomt, te garanderen.
18
dat veel? Is dat weinig? De verzekeraars trachten ze in ieder geval zoveel mogelijk te drukken. Daarbij wensen ze dan wel dat de reglementering procedures, formaliteiten en controles niet onnodig verzwaart, zoals de laatste jaren het geval is geweest. Sommigen zullen geneigd zijn de beheerskosten van de voor de arbeidsongevallenverzekering gemachtigde verzekeraars te vergelijken met die van sociale-zekerheidsinstellingen zoals meer bepaald de ziekenfondsen. Zo’n vergelijking gaat echter niet op. De voor de arbeidsongevallen gemachtigde verzekeraars beheren een verzekeringsrelatie of, juister gezegd, een dubbele relatie, namelijk die welke zij met hun cliënt – de onderneming – onderhouden en die welke zij hebben met het slachtoffer of zijn rechthebbenden. De ziekenfondsen zijn daarentegen voornamelijk uitbetalingsinstellingen die bovendien een vrijstelling op het stuk van de voorheffing genieten, terwijl de verzekeraars voor de gebruikelijke inhoudingen moeten zorgen, wat extra kosten meebrengt. Overigens werkt het Riziv op een grotere schaal, maar voor eenvoudigere prestaties, terwijl de vergoedingen die de arbeidsongevallenverzekeraars uitkeren veel minder talrijk maar ook veel complexer zijn. Binnen het particuliere verzekeringsbedrijf, waarvan de arbeidsongevallenverzekering deel uitmaakt, is het trouwens interessant te noteren dat het kostenpercentage van dat arbeidsongevallenbeheer aan de lage kant is. Na aftrek van de bijdrage aan het Fonds voor Arbeidsongevallen vertonen die beheerskosten, wat de algemene kosten en commissielonen betreft, het volgende beeld: Algemene kosten Commissielonen 1988
23,89
7,24
1989
25,47
6,56
1990
23,48
6,63
1991
23,01
6,55
1992
20,11
6,44
1993
20,95
6,28
19
Voor de andere verzekeringstakken ziet het kostenpercentage er voor 1993 als volgt uit: Tak
Algemene kosten Commissielonen
Leven
18,15
5,27
BA-auto
24,01
13,44
Diverse risico’s & transport
26,54
17,27
20
◆
II. DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING OP HET GRENSVLAK TUSSEN PARTICULIERE VERZEKERINGEN EN SOCIALE ZEKERHEID (1) ◆
Het arbeidsongevallenrisico (en de prestaties waarop het voorvallen ervan recht geeft) maakt conceptueel deel uit van het geheel van de als „sociaal” gedefinieerde risico’s en valt ontegenzeglijk onder het systeem van sociale bescherming dat de wetgever ten behoeve van de werknemers heeft opgezet. Van alle „sociale risico’s” was het zelfs het eerste dat door de wetgever in aanmerking werd genomen, aangezien de wet op de vergoeding van de arbeidsongevallen uit 1903 dateert en deze wet al tegelijkertijd een objectieve aansprakelijkheid ten laste van de werkgevers (zonder schuldvraag) en een systeem van forfaitaire schadeloosstelling invoerde. De andere „sociale risico’s” waaraan de werknemers blootstaan, werden pas vanaf 1944 door de „sociale zekerheid” gedekt. Het verzekeringssysteem dat de wetgever voor deze risico’s heeft opgezet, zou echter beantwoorden aan regels die fundamenteel verschillen van die welke voor de dekking van het arbeidsongevallenrisico door de particuliere verzekering golden en nog altijd gelden. Het volstaat te bedenken – overigens zonder enige bijbedoeling – dat in de arbeidsongevallenverzekering: – de financiële verantwoordelijkheid voor de verrichtingen uitsluitend bij de verzekeringsondernemingen berust zonder enige tegemoetkoming door de Staat, – die financiële verantwoordelijkheid de verzekeringsondernemingen ertoe brengt een kapitalisatie- en geen repartitiesysteem te hanteren om de naleving van de door hen aangegane en door de wet bepaalde verbintenissen tot levenslange schadevergoeding te kunnen garanderen, – die ondernemingen risico’s beheren die zij aanvaarden te dekken, buiten iedere piramidale structuur,
(1) Zie Tijdschrift voor verzekeringen nr 311, 1995 p. 206 à 240 „De arbeidsongevallenverzekering: een toekomstmodel” van B. Van Crombrugghe.
21
– en de premie, die tussen werkgever en verzekeraar overeengekomen wordt, rekening houdt met de aard van het risico en de ontwikkeling ervan in de tijd, wat de bedrijven ertoe aanzet ongevallen zoveel mogelijk te voorkomen. DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING ALS SOCIALE-ZEKERHEIDSTAK: VAN COËXISTENTIE NAAR VERWARRING
De coëxistentie van beide verzekeringssystemen in de dekking van de sociale risico’s heeft 25 jaar lang geen enkel probleem opgeleverd. Van 1971 tot nu vindt er echter een voortdurende ontsporing plaats, eerst nog nauwelijks merkbaar en wellicht niet gewild, maar vervolgens steeds meer uitgesproken en doelbewust. Deze ontwikkeling vloeit voort uit een steeds algemenere perceptie van de sociale zekerheid waarin, onder voorwendsel van rationalisatie en harmonisatie, gestreefd werd naar het wettigen van aanzienlijke financiële transfers tussen sociale-zekerheidstakken, met inbegrip van de arbeidsongevallen, en de particuliere verzekering ingelijfd werd in een structuur die beantwoordt aan die van het overheidssysteem van de sociale zekerheid uit 1944 onder de koepel van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, die eigenlijk alleen bedoeld was om deze laatste te automatiseren. Hoe is het zover gekomen? De besluitwet van 28 december 1944 tot instelling van de sociale zekerheid, richt, onder de verantwoordelijkheid van de Staat, een verzekeringssysteem op voor de dekking van een aantal expliciet vermelde sociale risico’s. Hierin is noch van arbeidsongevallen, noch van beroepsziekten sprake. Dat systeem wordt op een gecentraliseerde manier gefinancierd via de RSZ en werkt door middel van gedecentraliseerde prestatieplichtige instellingen met op de achtergrond een piramidale structuur. We hebben dus te maken met een totaal andere organisatie dan die van de particuliere verzekering. De wet van 10 april 1971: het ontstaan van een dubbele rechtsverhouding Met de wet van 10 april 1971 op de vergoeding van de arbeidsongevallen kwam een eerste toenadering tot stand: de aanvan-
22
kelijk facultatieve verzekering wordt verplicht en het slachtoffer krijgt de beschikking over een rechtstreekse vordering op de verzekeraar alleen. Aangezien de verzekeringsplicht en de rechtstreekse vordering al sinds 1956 in de verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen bestonden, gaven die de verzekeraars geen reden tot ongerustheid. Hoogstens fronsten ze de wenkbrauwen omdat die wet het de verzekeraars voortaan verbood in onderlinge overeenstemming met het slachtoffer of de werkgever af te wijken van de toekenningsvoorwaarden en het bedrag van de door of krachtens de wet bepaalde vergoedingen. Op het principe is niets aan te merken, maar de bepalingen in kwestie ontlokte de Raad van State niettemin de terechte opmerking dat, in het licht van die vernieuwingen, „de arbeidsongevallenverzekering aanleunt bij het sociale-zekerheidssysteem van 1944”. Verderop in datzelfde advies zegt de Raad van State echter duidelijk waar het om gaat: „het belangrijkste verschil tussen beide systemen berust in het feit dat de wetgeving inzake arbeidsongevallen het karakter van een verzekering behoudt met de volgende drie essentiële kenmerken: het contract, de premiebetaling en het risico. De werkgever wordt geen lid van een instelling, hij moet een verzekering sluiten. Hij betaalt geen door de wet bepaalde bijdrage, maar wel een premie die is vastgesteld in een overeenkomst tussen hemzelf en de verzekeraar”. En de Raad van State besluit als volgt: „Het wettelijk stelsel creëert een tweevoudige rechtsverhouding: enerzijds een contractuele verhouding verzekeraar/werkgever die door de algemene wet op de verzekeringen van 1874 (gewijzigd door de wet van 25 juni 1992) is geregeld, en anderzijds een vergoedingsverhouding verzekeraar/slachtoffer die exclusief door de wet van 1971 is geregeld, die van haar kant aanleunt bij de sociale zekerheid”. De oprichting van een Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid en de eerste transfers Hoewel de meeste artikelen ervan nog altijd niet in werking zijn getreden, betekent de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ook de wet-Dhoore genoemd, een veel belangrijkere stap naar een groeiende verwarring tussen de arbeidsongevallenverzekering en
23
de sociale zekerheid. Zo beschouwt die wet de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten uitdrukkelijk als sociale-zekerheidsprestaties. Op zich ging het om een onschuldige bepaling. Jammer genoeg ging ze gepaard met artikel 39bis, dat bij de RSZ, de hoeksteen van het staatssysteem van de sociale zekerheid, een Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid oprichtte. Zoals uit de naam van die nieuwe instelling blijkt, was het de bedoeling om de overdrachten tussen de verschillende takken van de sociale zekerheid mogelijk te maken. Hoewel deze techniek strikt genomen in het kader van een zelfde verzekeringssysteem, in casu dat van 1944, diende te worden toegepast, werd ook de door de particuliere sector beheerde arbeidsongevallenbranche hierbij betrokken. De transfers met betrekking tot deze laatste verzekering zijn bovendien altijd in één richting gegaan en hebben systematisch de vorm van heffingen aangenomen. Dit heeft ertoe geleid dat de sociale zekerheid van 1989 tot 1994 zowat 9 miljard F aan het Fonds voor Arbeidsongevallen onttrokken heeft, een fonds dat door verzekeraars en werkgevers gefinancierd wordt (bijlage). Het gaat om een systematische afroming van de overschotten van het Fonds, m.a.w. batige saldi die niet alleen voortkomen uit de belasting op de reserves die de verzekeraars gevormd hebben om hun vergoedingsverbintenis te garanderen, maar ook uit verminderingen van prestaties die de slachtoffers toekomen (zie overzicht van die overdrachten op blz. 60 en 61). Het net werd nog strakker aangehaald met de wet van 2 juli 1982, dat in de arbeidsongevallenwet van 1971 een artikel 42bis invoerde waarbij de Koning de mogelijkheid kreeg om, bij in de Ministerraad overlegd besluit, te bepalen in welke mate en op welke voorwaarden de arbeidsongevallenprestaties gecumuleerd konden worden met die welke krachtens andere sociale-zekerheidsstelsels worden toegekend. Men kan natuurlijk van mening verschillen over de rechtmatigheid van een mogelijke cumulatie van sociale prestaties. Het is in ieder geval begrijpelijk dat de regering selectief wil optreden en dergelijke cumulaties waar mogelijk wil afschaffen. Toch is het altijd de mening van de BVVO geweest dat de afschaffing van eventuele overlappingen op dit vlak in de deficitaire secto-
24
ren dient te gebeuren. Dat betekent volgens haar dat een dergelijke afschaffing niet mag bestaan in een verlaging van vergoedingen die uitgekeerd worden in een stelsel dat financieel zo gezond is als dat van de arbeidsongevallenvergoeding, maar veeleer door een aanpassing van de sociale prestaties. Heel wat argumenten pleiten voor deze oplossing en niet het minst de vrijwaring van de wiskundige reserves die de verzekeringsinstellingen gevormd hebben en die anders riskeren van hun werkelijke bestemming te worden afgeleid om in het bodemloze vat van de sociale zekerheid terecht te komen. Jammer genoeg is niet altijd voor deze benadering gekozen en hebben de anti-cumulatieregels in het nadeel van de arbeidsongevallenprestaties gespeeld, terwijl de bereikte besparingen, in plaats van de kosten van de werkgevers – die ze financieren – te drukken, bijgedragen hebben tot het wegwerken van de tekorten van de sociale zekerheid, wat het echte financiële doel van de operatie was. Het Fonds voor Arbeidsongevallen: dubbelzinnigheid Het ontwerp voor de codificatie van de sociale zekerheid dat in augustus 1985 het resultaat was van de werkzaamheden van de Koninklijke Commissie die belast was met de voorbereiding van de codificatie, de harmonisatie en de vereenvoudiging van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid in het kader van de algemene hervorming van die wetgeving, is nog niet geconcretiseerd. Des te beter volgens de verzekeringsinstellingen, want dat wetboek wijdt wel een heel hoofdstuk aan de dekking van de beroepsrisico’s met handhaving van het particuliere beheer ervan, maar die instellingen worden er voor de eerste keer gelijkgesteld met meewerkende instellingen van sociale zekerheid. Nogmaals, het gevaar schuilt minder in de tekst zelf dan in de onderliggende ideeën, de interpretatie ervan en de verdere ontwikkeling die eraan gegeven wordt. Intussen bepaalde het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987 dat de verzekeraars een aantal taken van het Fonds voor Arbeidsongevallen zouden overnemen, met als belangrijkste de indexering van de vergoedingen of renten die een jaar of vijftien eerder was ingevoerd. Dit deed de arbeidsongevallenverzekering zeker niet dichter bij de sociale zekerheid aanleunen, integendeel zelfs, aangezien de tendens hiermee leek te zijn om
25
het hele beheer van de arbeidsongevallen uitsluitend aan de daartoe gemachtigde verzekeraars toe te vertrouwen en zo de keuze voor een bepaald verzekeringssysteem, dat van de particuliere verzekering, voor de dekking van het arbeidsongevallenrisico te bevestigen. Toch vertoonde ook dit besluit een schaduwzijde, zij het nog niet voor de onmiddellijke toekomst: het Fonds kreeg ook een nieuwe taak, namelijk de oprichting van een centrale gegevensbank betreffende de aangegeven ongevallen. Voor een toeziende instelling is dat ongetwijfeld een logische opdracht, maar de vertaling ervan in de latere teksten zou heel wat minder onschuldig blijken. Wij denken hier aan het koninklijk besluit dat enkele maanden later, in december 1987, de grondslag voor die gegevensbank heeft gelegd en dat het Fonds voor Arbeidsongevallen naar voren schuift als de enige en verplichte schakel voor de relaties van de arbeidsongevallenverzekeraars met de instellingen van sociale zekerheid. De maatregelen die in de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen (Globaal Plan) worden genomen, zijn bijzonder veelzeggend in verband met de ontwikkeling van het Fonds voor Arbeidsongevallen en van de rol die men haar wil toevertrouwen. De „besparingsmaatregel” die met name in het stelsel van de arbeidsongevallenvergoeding wordt genomen, is zelfs een onmiskenbaar voorbeeld van de ontsporing die erin bestaat te doen geloven en aanvaarden dat, van twee naast elkaar bestaande financiële systemen voor het beheer van de sociale risico’s, het ene, namelijk de particuliere verzekering, beschouwd kan worden als financieringsbron voor het andere, d.w.z. het sociale zekerheidssysteem van de Staat. Die „bezuiniging” heeft betrekking op de vergoeding van slachtoffers die getroffen worden door een blijvende arbeidsongeschiktheid van minder dan 10%. Tot vóór die wet werden die slachtoffers vergoed d.m.v. een kapitaal dat de verzekeraar hen rechtstreeks uitbetaalde. Dat door de verzekeraar gevormde kapitaal stond voor de levenslange betaling van hun vergoeding. Sinds 1 januari 1994 wordt het kapitaal niet meer aan het slachtoffer betaald, maar aan het Fonds voor Arbeidsongevallen, dat het op zijn beurt aan het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid (ter herinnering: opgericht bij de RSZ) doorstort, na de slachtoffers een niet-geïndexeerde rente
26
te hebben toegekend. Dit alles om het chronisch deficit van de takken die onder het systeem van de „sociale zekerheid” ressorteren te financieren. Zodoende glijden we voor die gevallen geleidelijk van een kapitalisatiestelsel naar een omslagstelsel (dat toch aan de oorsprong ligt van de huidige financiële moeilijkheden in de sociale zekerheid van 1944). De verzekeraars wordt echter gewoon gevraagd verder te doen alsof er niets is veranderd! Alleen de begunstigde van het kapitaal is veranderd. Dat het slachtoffer voor dezelfde prijs een lagere vergoeding krijgt dan vroeger of dat het opzetten van die in de praktijk uiterst ingewikkelde constructie de verzekeraars wegens een aantal perverse gevolgen meer kost dan vroeger, dat lijkt de opstellers van de Rijksbegroting niet te deren. We kunnen alleen maar vaststellen dat die maatregel een duidelijke exploitatie is van de voordelen van een bepaald financieel systeem ten gunste van een ander: het is zonder meer een systematische subsidiëring van het sociale zekerheidssysteem door het particuliere verzekeringssysteem. Op die manier wordt nog meer afbreuk gedaan aan de transparantie die in de rekeningen van de sociale zekerheid zou moeten bestaan en die de Nationale Arbeidsraad zo vurig wenst. Een vrome wens... Waar zal dit eindigen? We kunnen ook alleen maar vaststellen dat het systeem van de sociale zekerheid met een aureool van onaantastbaarheid omgeven is, want alleen dit systeem wordt automatisch vereenzelvigd met de doelstelling van de sociale bescherming van de werknemers. Maatregelen die de andere richting zouden uitgaan, zijn moeilijk in te beelden.
De Kruispuntbank van de sociale zekerheid: de arbeidsongevallenverzekeraar wordt beschouwd als een „instelling van sociale zekerheid” De betekenis van het voornoemde besluit van december 1987 dat de oprichting van een centrale gegevensbank in het Fonds voor Arbeidsongevallen concrete vorm gaf, wordt pas volledig duidelijk in het licht van de wet van 15 januari 1990 houden-
27
de oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid (KSZ), waarmee de verwarring of de onduidelijkheid nog groter wordt doordat de arbeidsongevallenverzekering opgenomen wordt in een bepaalde institutionele organisatie van de sociale zekerheid. De verzekeraar verliest daarin zijn identiteit. Hij wordt er een „instelling van sociale zekerheid”, m.a.w. een van de laatste schakels in een ketting net zoals de ziekenfondsen, die echter gewone uitbetalingsinstellingen zijn. Evenals de andere instellingen van sociale zekerheid, die, dient het nog gezegd te worden, onder een ander verzekeringssysteem ressorteren, hangt hij sindsdien af van een primaire instelling, namelijk het Fonds voor Arbeidsongevallen. Aldus lijkt dit Fonds de voor deze tak van de sociale zekerheid verantwoordelijke instelling te zijn (net als de andere prestatieplichtige instellingen) – die het eigenlijk niet is – en niet meer als de controle-instelling (naar het voorbeeld van de Controledienst voor de Verzekeringen). Hoe is men, zelfs onwillekeurig, zover kunnen komen? De verklaring ligt in artikel 2 van die wet, dat, om te beginnen, de verzekeraars in hun functie van meewerkende instelling van sociale zekerheid bevestigt en het Fonds voor Arbeidsongevallen in een functie van primaire instelling. Maar dat artikel geeft ook een definitie van het begrip „sociale zekerheid” die in werkelijkheid slechts een afbakening van het toepassingsgebied van die wet is (die niet tot doel heeft de sociale zekerheid te wijzigen evenmin als de verzekeringssystemen die haar concretiseren, maar wel ze te automatiseren) en geen echte definitie van het begrip: welke gegevens zullen in het opgezette netwerk uitgewisseld worden en van wie, via wie en naar wie? Zo omvat de definitie naast de prestaties ook „alle regels betreffende de heffing en de invordering van de bijdragen en andere inkomsten die tot de financiering van de voormelde takken en voordelen bijdragen”, die a priori niets te maken hebben met de definitie van het begrip zelf. Betekent dit met andere woorden dat ook de arbeidsongevallenpremies in het netwerk van de Kruispuntbank opgenomen zouden worden, dat de financiering van het systeem van de particuliere verzekering van dat raderwerk deel gaat uitmaken en dat de particuliere verzekeraars, die individueel verantwoordelijk zijn voor het beheer en het financiële evenwicht van hun verrichtingen, persoonlijke gegevens van hun cliënteel aan de Kruispuntbank zouden moeten meedelen?
28
Bovendien doet dit perspectief het probleem van de betrouwbaarheid en de snelheid van een dergelijke inzameling van gegevens rijzen, alsook van de mate waarin deze afgezonderd worden van de gegevens die door de verzekeraar verzameld worden voor een aantal andere particuliere verzekeringen betreffende dezelfde werkgever. De rationele logica van een systeem is zo rechtstreeks in strijd met de rationele logica van een ander systeem. In die constructie verliest men uiteindelijk uit het oog dat de financiële verantwoordelijkheid in het systeem van de particuliere verzekering bij de verzekeraars zelf ligt en dat zij als zodanig de rechtstreekse gesprekspartners van het door hen beheerde stelsel en hun eigen woordvoerder moeten zijn. Maar al te vaak wordt die rol nu aan het Fonds voor Arbeidsongevallen toegekend, wat een miskenning inhoudt van de wet van 1971, waarin immers wordt bepaald dat die openbare instelling niet meer doet dan de controle op de verzekeraars uitoefenen, naar het voorbeeld van de Controledienst voor de Verzekeringen wat alle andere takken van de particuliere verzekering betreft. Tenslotte miskent men zo het feit dat dit Fonds optreedt in het kader van een ander verzekeringssysteem dan dat van de sociale zekerheid en om die reden een andere opdracht uitvoert dan de andere openbare instellingen van sociale zekerheid. Handvest van de sociaal verzekerde: risico van nieuwe ontsporingen Wat met de Kruispuntbank voor een bijzondere toepassing is ontwikkeld, wordt in het ontwerp voor een basistekst inzake de sociale zekerheid veralgemeend: het wetsvoorstel tot instelling van het „handvest” van de sociaal verzekerde. Dat wetsvoorstel, ingediend in 1989 en door de Kamer goedgekeurd, werd op 28 januari 1993 naar de Senaat gezonden. Het neemt de essentie over van het algemene deel van het voorontwerp van wetboek van augustus 1985 dat uitging van de Koninklijke Commissie die belast was met de voorbereiding van een algemene hervorming van de sociale zekerheid. De verplichtingen die het wetsvoorstel de „instellingen van sociale zekerheid” oplegt, gelden al geruime tijd voor de arbeidsongevallenverzekering. Ten gevolge van een parlemen-
29
tair amendement neemt het echter woord voor woord de „definities” van de sociale zekerheid over zoals die in de wet op de Kruispuntbank zijn opgesteld, zij het in dit laatste geval dus in principe uitsluitend in de optiek van de invoering van een informaticanetwerk; zo worden die definities, met alle daaraan verbonden dubbelzinnigheden, van algemene toepassing in een toekomstige basistekst betreffende de sociale zekerheid. DE ONTSPORINGEN: VERWARRING OP HET VLAK VAN DE VERZEKERINGSSYSTEMEN
Het begrip „sociale zekerheid” heeft een aanzienlijke ontwikkeling doorgemaakt: ze is in 1944 ontstaan met de invoering, onder de financiële verantwoordelijkheid van de Staat, van een verzekeringssysteem dat geen betrekking had op het arbeidsongevallenrisico, maar dat nu alle risico’s en prestaties beoogt die beantwoorden aan de door de wetgever bepaalde doelstelling van een verplichte minimum sociale bescherming van de werknemers. In dat opzicht behoort de arbeidsongevallenverzekering onmiskenbaar tot de sociale zekerheid. Op welke „wijze” die risico’s gedekt worden, is in dit stadium van het betoog niet van belang. Toch moeten we vaststellen dat de nieuwe wetgevingen inzake de sociale zekerheid, die nu ook op het arbeidsongevallenrisico van toepassing zijn, de evolutie van het begrip niet volledig integreren, noch in de teksten zelf, noch in de eraan gegeven interpretatie: ze beogen weliswaar het arbeidsongevallenrisico, maar gaan voorbij aan het bestaan van het verzekeringssysteem dat gekozen is om dat risico te dekken; ze richten zich door de inhoud of de bewoordingen van sommige bepalingen nog altijd uitsluitend tot het systeem van de „sociale zekerheid” door alleen met de filosofie van dit systeem rekening te houden, waarbij uit het oog wordt verloren dat ze, aangezien ze ook op het arbeidsongevallenrisico betrekking hebben, een duidelijk onderscheid moeten maken tussen en rekening moeten houden met twee verzekeringssystemen die zoveel van elkaar verschillen dat ze niet in hetzelfde „model” passen. Daarom is het nodig om de bij iedereen diepgewortelde identificatie tussen sociale zekerheid en staatsverzekeringssysteem te doorbreken. Daarom is het nodig om even uitdrukkelijk het
30
bestaan en de coëxistentie van beide systemen te erkennen, het principe van de eerbiediging van de grondslagen van die systemen en dus hun specificiteit, hun autonomie en de toepassing van hun respectief wettelijk kader. Dit wordt evenwel nog altijd verzuimd en die onduidelijkheid kan alleen maar leiden tot het verwarren van het door de wetgever nagestreefde doel van sociale bescherming met één enkel van de bestaande verzekeringssystemen, namelijk het in 1944 ingevoerde staatssysteem. De arbeidsongevallenverzekering, waarvoor de democratische instanties van dit land een bepaald verzekeringssysteem hebben gekozen, wordt op die manier waargenomen en geanalyseerd aan de hand van teksten die, zowel op het gebied van de formulering als van de principes, alleen de regels van een ander verzekeringssysteem in aanmerking nemen. De coëxistentie van beide systemen wordt onrechtstreeks aan het oog onttrokken en ontkend. De ontsporingen waartoe die verwarring aanleiding geeft, zijn van diverse aard. Nu eens komen ze tot uiting in de opstelling van de teksten zelf, dan weer in de interpretatie die eraan gegeven wordt. Ontsporingen in de opstelling van de teksten zelf In de nieuwe teksten constateren we immers het niet erkennen van beide verzekeringssystemen, een onaangepaste terminologie, het wegmoffelen van het particuliere karakter van de arbeidsongevallenverzekering, wetgevingen die uitgaan van de filosofie van één verzekeringssysteem... en het feit dat de particuliere verzekeraars zo letterlijk geassimileerd worden met een ander gestructureerd geheel dat beantwoordt aan een ander verzekeringssysteem, zodat zij op dezelfde voet worden geplaatst als de verzekeringsinstellingen die tot dat andere systeem behoren. Feit is dat die wetgevingen over het algemeen worden ontworpen en besproken door personen die het sociale-zekerheidssysteem heel goed kennen, maar a priori weinig afweten van het particuliere verzekeringssysteem, dat in de bevoegdheidssfeer van Economische Zaken en niet van Sociale Zaken ligt.
31
Ontsporingen in de interpretatie van wettelijke bepalingen Dit soort ontsporingen komt zowel voor met betrekking tot wetgevingen inzake „sociale zekerheid” als tot specifieke wetgevingen voor de particuliere verzekering. Wat de eerste betreft, hoeven we maar te denken aan die welke ten grondslag liggen aan de talrijke financiële overdrachten tussen het arbeidsongevallenregime en de andere takken van de sociale zekerheid, waarbij over het hoofd wordt gezien dat het om twee totaal verschillende financiële systemen met elk hun eigen sfeer gaat. De talrijke overdrachten en heffingen op reserves die sinds 1981 zijn doorgevoerd om het deficit van de sociale zekerheid weg te werken, zijn volledig in strijd met het principe van de particuliere verzekering. Ze tasten het financiële evenwicht en het principe van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van het systeem aan. Het is niet normaal dat de beheerswinsten van een bepaalde verzekering, en nog minder de kapitalen ervan, aangewend worden voor doeleinden die haar vreemd zijn in plaats van de verzekerde bedrijven en de slachtoffers van arbeidsongevallen ten goede te komen. Overigens kant het paritaire beheerscomité van het Fonds voor Arbeidsongevallen zich telkens unaniem tegen dergelijke overdrachten, maar zonder enig resultaat. Nog fundamenteler lijkt de interpretatieve ontsporing wat de benadering van specifieke wetgevingen voor de particuliere verzekering betreft, een benadering die leidt tot interpretaties waardoor deze verzekering uiteindelijk geïsoleerd wordt van de rest van het particuliere verzekeringsbedrijf. Het is duidelijk dat, bij gebrek aan het noodzakelijke onderscheid in de wetteksten, de doctrine of bepaalde seminaries, het verkeerde beeld van de positie van de particuliere verzekering in de sociale zekerheid een bepaalde mentaliteit in de hand wordt gewerkt die ertoe leidt dat sommigen zelfs de toepassing van specifieke wetgevingen voor het particuliere verzekeringssysteem op die verzekeringstak in twijfel trekken. Twee voorbeelden: de nieuwe wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en de derde Europese richtlijn nietleven die de eengemaakte markt invoert, d.w.z. de openstelling van de nationale markten voor de buitenlandse verzekeraars.
32
DE INTEGRATIE VAN DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING IN DE PARTICULIERE VERZEKERING: TE VRIJWAREN PRINCIPES
Zoals we gezien hebben is de integratie van de arbeidsongevallenverzekering in de sociale zekerheid sinds twintig jaar een vrij bewogen geschiedenis. Een geschiedenis die uiteindelijk neerkomt op één lange ontsporing met zeldzame en aarzelende koerscorrecties. De integratie van diezelfde arbeidsongevallenverzekering in de particuliere verzekering is minder verward verlopen en is onlangs gelukkig versterkt door de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en door de derde Europese richtlijn over het schadeverzekeringsbedrijf (of „nietleven”). Misschien was het strikt genomen niet echt nodig om de verankering in die wetgevingen te concretiseren, maar mochten deze een andere wending hebben genomen, dan zouden de verzekeraars nog heel wat meer redenen tot ongerustheid hebben gehad.
De arbeidsongevallenverzekering en de wet op de landverzekeringsovereenkomst Sommigen hebben zich afgevraagd of de arbeidsongevallenverzekering wel in die wet thuishoort! Al spreekt de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst er niet uitdrukkelijk over, toch lijdt het geen twijfel dat de arbeidsongevallenverzekering binnen het toepassingsgebied ervan valt. Is ze immers geen landverzekering en bepaalt artikel 2 van deze wet niet dat ze van toepassing is op alle landverzekeringen voor zover er niet door bijzondere wetten van wordt afgeweken? Dit is trouwens niet nieuw. De contractuele relatie tussen werkgever en verzekeraar was als door de oude wet van 1874 op de verzekeringsovereenkomst geregeld, zoals de Raad van State er in zijn advies over de wet van april 1971 op de vergoeding van arbeidsongevallen er zeer terecht aan herinnerde. Dat er in casu sprake is van een contractuele relatie tussen werkgever en verzekeraar, blijkt trouwens alleen al uit het feit dat de
33
verzekeraars hun algemene voorwaarden inzake arbeidsongevallen – net zoals in de andere verzekeringsbranches – in overleg met de toeziende autoriteiten aanzienlijk hebben moeten vernieuwen om zich te conformeren aan de nieuwe wet op de verzekeringsovereenkomst. Elke verzekeraar heeft zijn nieuwe aangepaste algemene voorwaarden bij het Ministerie van Sociale Zaken ingediend. De arbeidsongevallenverzekering behoort daarin tot de schadeverzekeringen, meer bepaald tot de aansprakelijkheidsverzekeringen, die gekenmerkt worden door regels die volledig beantwoorden aan de basispijlers van de wet van 1971, die sinds 1903 nog altijd die van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid zijn (1). De basis zelf van die door de werkgever gesloten verzekering blijft in die wet de dekking van de objectieve aansprakelijkheid van die werkgever wanneer een van zijn werknemers een arbeidsongeval overkomt. Naar aanleiding van die fundamentele aanpassing van het contract is eraan herinnerd dat bij alle beschouwingen in het kader van de arbeidsongevallenverzekering altijd rekening moet worden gehouden met de dubbele rechtsverhouding die kenmerkend is voor die verzekering en door de raad van State wordt benadrukt: – enerzijds een contractuele verhouding tussen de werkgever en de particuliere verzekeraar, die uit het verzekeringsrecht voortvloeit aangezien deze verhouding een bepaald verzekeringssysteem en de wettelijke omgeving waaraan het onderworpen is, in werking doet treden; – anderzijds een vergoedingsverhouding tussen het slachtoffer en de verzekeraar, die deel uitmaakt van de sociale zekerheid van de werknemers. Beide relaties hebben een eigen wettelijke omgeving, omgevingen die niet tegenstrijdig zijn, maar elkaar aanvullen: de vergoedingsrelatie krijgt concreet gestalte dankzij en d.m.v. een verzekeringssysteem dat als zodanig erkend moet worden, aangezien de wetgever dat systeem heeft gekozen voor de dekking van een sociaal risico.
(1) zie „De weerslag van de wet van 25 juni 1992 op de verzekeringsovereenkomst inzake arbeidsongevallen” door B. Van Crombrugghe en L. Van Gossum, Tijdschrift voor Verzekeringen, Dossier 1993.
34
De arbeidsongevallenverzekering en de Europese richtlijnen Verschillende buitenlandse verzekeraars zijn nu gemachtigd om in België arbeidsongevallenverzekeringen aan te bieden. Daartoe moeten zij in België gevestigd zijn. Die buitenlandse verzekeraars zijn, net zoals de Belgische verzekeraars, onderworpen aan een procedure voor erkenning door de Belgische minister van Sociale Zaken, moeten dezelfde Belgische wetsbepalingen toepassen en aan hetzelfde specifieke toezicht van de minister van Sociale Zaken voldoen. Wat bepalen nu de Europese richtlijnen in dit opzicht? Ruimen zij plaats in voor het particuliere beheer, gezien het feit dat de arbeidsongevallenverzekering in de meeste andere Lid-Staten van de Unie een integrerend deel uitmaakt van de sociale zekerheid? Zullen die richtlijnen de hoger aan de kaak gestelde ontsporingen niet veralgemenen? Of zullen zij de particuliere verzekeraars, dank zij de opening van de binnengrenzen, de mogelijkheid geven om niet alleen op hun eigen markt te gedijen maar ook zich ook op andere markten te ontwikkelen? De derde richtlijn, die op 1 juli 1994 in werking is getreden, heeft een systeem van een enkele vergunning in het leven geroepen dat het de verzekeringsondernemingen mogelijk maakt in de hele communautaire ruimte te werken, hetzij via vestiging (agentschappen en/of bijkantoren), hetzij via vrije dienstverrichting, waarbij zij in hoofdzaak onderworpen zijn aan het toezicht, de regels en de praktijken van hun Lid-Staat van herkomst. De arbeidsongevallenverzekering maakt op deze volledige liberalisering geen uitzondering meer. Toch wijzen we erop dat artikel 55 van de richtlijn bepaalt dat „de Lid-Staten van de verzekeringsondernemingen die op hun grondgebied voor eigen risico de verplichte arbeidsongevallenverzekering uitoefenen, kunnen verlangen dat zij de specifieke voorschriften naleven die in hun nationale wetgeving ten aanzien van deze verzekering zijn opgenomen, met uitzondering van de bepalingen inzake het financieel toezicht, die onder de uitsluitende bevoegdheid van de LidStaat van herkomst vallen”. Het gaat hier slechts om een
35
mogelijkheid. De autoriteiten van de betrokken Lid-Staten moeten op dit vlak dus duidelijkheid scheppen. Over de vraag of het wenselijk was dat de arbeidsongevallenverzekering al dan niet tot het toepassingsgebied van deze derde richtlijn behoort, is lang gedebatteerd. De BVVO is van haar kant altijd van oordeel geweest dat ook de arbeidsongevallenverzekeraar, als particuliere verzekeringsonderneming, aan die richtlijn onderworpen is. Toegegeven, hij dekt een sociaal risico (in de zin die daaraan door verdrag nr. 102 van de Internationale Arbeidsorganisatie wordt gegeven) dat in heel wat landen een integrerend deel uitmaakt van een staatssysteem van sociale zekerheid, en andere optie was dus mogelijk geweest. Dit belet niet dat, wat de verplichte verzekeringen betreft, de artikelen 30 en 32 van derde richtlijn voldoende dwingend zijn om dat bezwaar niet in aanmerking te nemen. Zo moeten de arbeidsongevallenverzekeringen die via vrije dienstverrichting aangeboden worden (in de veronderstelling dat dit ooit het geval zal zijn), in overeenstemming zijn met die welke België oplegt en is in dat geval de Belgische wet van toepassing. Zo zou België ook kunnen eisen dat de in het buitenland opgestelde algemene en bijzondere voorwaarden vooraf aan de toeziende autoriteiten worden meegedeeld. Wat de arbeidsongevallenverzekering betreft, blijft met andere woorden de nationale wetgeving gelden, met uitzondering van het financiële toezicht, dat onder de uitsluitende bevoegdheid van de Lid-Staat van herkomst valt. De speciale behandeling waarvoor deze verplichte verzekering volgens de richtlijn in aanmerking komt, is volledig gerechtvaardigd aangezien zij tot doel heeft de begunstigde van de verzekering, als werknemer, prestaties te garanderen die verbonden zijn aan het voorvallen van een sociaal risico en deel uitmaken van het door een Lid-Staat bepaalde systeem van sociale bescherming. In die optiek is het normaal dat een buitenlandse verzekeraar die via vrije dienstverrichting actief is een Lid-Staat waar de dekking van dat sociaal risico aan particuliere verzekeringsondernemingen is toevertrouwd, de in die Staat geldende vergoedingsregels naleeft, alsook de regels voor het controleren en waarborgen van het juiste niveau van die vergoeding en van de effectieve toekenning ervan. Het is dus opnieuw de contractuele verhouding, en het onderliggende verzekeringssys-
36
teem waarin die tot uiting komt, die de toepasselijk wettelijke context bepaalt, in casu die van de particuliere verzekering. We wijzen overigens op het belang van artikel 45, 2, van de richtlijn, dat bepaalt dat deze geen beperking inhoudt van het recht van de Lid-Staten om de verzekeringsondernemingen die op hun grondgebied werkzaam zijn, te verplichten aangesloten te zijn bij en, onder dezelfde voorwaarden als de daar toegelaten ondernemingen, deel te nemen aan elke regeling die bedoeld is om de betaling van schadevergoeding aan verzekerden en benadeelde derden te garanderen. Tenslotte zij genoteerd dat de richtlijn ook van toepassing is op andere sociale risico’s waarvan de dekking eveneens aan particuliere verzekeraars is toevertrouwd, zoals het ziekte- en invaliditeitsrisico (in Duitsland), dat specifiek behandeld wordt in artikel 54 van de richtlijn. Kortom, de Europese richtlijnen, zijn er, evenals de nieuwe wetgeving op de verzekeringsovereenkomst, in geslaagd de vrijwaring van de sociale rechten voor de werknemers te combineren met de specifieke kenmerken van een verantwoordelijk particulier beheer dat rekening moet houden met de marktwetten en profiteert van de voordelen van een vrije concurrentie.
37
◆
III. DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING IN DE EUROPESE UNIE HET BELGISCH MODEL IS NOCH ACHTERHAALD, NOCH BUITENISSIG, MAAR ZOU OPTIMALER BENUT MOETEN WORDEN
◆
Voor de dekking en de vergoeding van arbeidsongevallen wordt in België door de particuliere verzekeraars gezorgd. Dat betekent met name dat die verzekeraars contracten sluiten en beheren, schaden regelen en de financiële verantwoordelijkheid voor het opgezette systeem dragen. Aangezien het om een bij uitstek sociaal risico gaat, wordt die activiteit echter in een welomschreven wettelijk kader en onder toezicht van de Staat uitgeoefend, wat dit stelsel het wat hybride karakter geeft dat hierboven beschreven is. Is het zo gedefinieerde „Belgische model” een „geval apart”? Is het achterhaald? Of verdient het integendeel als voorbeeld genoemd te worden omdat het met succes pluraliteit, vrijheid en verantwoordelijkheid verenigt, kwaliteiten die de laatste decennia wat op de achtergrond waren geraakt maar aan het einde van de 20e eeuw weer volop in de aandacht staan? Dat is de vraag die we hieronder beknopt willen beantwoorden, waarbij we met name uitgaan van het recentste rapport van de Commissie van de Europese Gemeenschappen over de sociale bescherming in de Lid-Staten van die Gemeenschap (situatie op 1.7.1993). DE VERGOEDING VAN DE ARBEIDSONGEVALLEN: BIJNA OVERAL AANZIENLIJK RUIMER DAN DE SOCIALE ZEKERHEID
Alvorens de verschillende stelsels voor de dekking en de vergoeding van de arbeidsongevallen met elkaar te vergelijken, noteren we eerst dat er in twee van de EEG landen geen enkele specificiteit bestaat wat de dekking van de beroepsrisico’s betreft. Of de oorzaak van het ongeval dan wel de ziekte al dan niet met het werk te maken heeft, is niet van belang: zowel in Nederland als in Griekenland worden ze op dezelfde wettelijke
38
en reglementaire grondslagen vergoed. In beide landen voorziet de ziekteverzekering in de prestaties in natura en in geld en valt de arbeidsongeschiktheid onder de invaliditeitsverzekering. Er zij echter op gewezen dat men in Nederland momenteel neigt naar een privatisering van het systeem en naar een hernieuwde erkenning van het specifieke karakter van het beroepsrisico. In het Verenigd Koninkrijk liggen de zaken nog anders. Hoewel al die vergoedingen onder één en dezelfde wetgeving ressorteren en de prestaties waarin deze voorziet door de belasting worden gefinancierd, wordt er, bij een arbeidsongeval, systematisch verhaal genomen op de particuliere verzekeringsmaatschappijen. De vraag is of het normaal is dat een arbeidsongeval op dezelfde grondslagen als een ongeval in het privé-leven vergoed wordt. Overal elders in de Europese Unie heeft de wetgever die vraag negatief beantwoord. Uitgaande van het idee dat de werkgever voordeel haalt uit het werk van zijn werknemers en het dus normaal is dat hij de risico’s van dat werk draagt, heeft dit ertoe geleid dat de schadeloosstelling van de slachtoffers op ruimere basissen berust en derhalve op een wetgeving die vrijgeviger is dan die welke de andere takken van de sociale zekerheid regelen. De redenering is dat de werknemers (of hun rechthebbenden in geval van overlijden), mocht dat niet zo zijn, moeilijk zouden aanvaarden dat zij na een arbeidsongeval op dezelfde wijze behandeld worden als wanneer zij bijvoorbeeld in het weekend letsel zouden hebben opgelopen bij het knutselen, het beoefenen van een sport of een andere hobby. In het eerste geval zullen zij de – althans morele – aansprakelijkheid min of meer rechtstreeks bij hun bedrijf leggen, terwijl daar in het tweede geval natuurlijk geen sprake van kan zijn. Nu de wetgever bijna overal voorgeschreven heeft dat voetgangers, fietsers en andere zwakke weggebruikers integraal schadeloosgesteld worden wat hun lichamelijke letsels betreft, zelfs als zij zelf schuld hebben aan het ongeval, zou de beroepsbevolking een dergelijke neerwaartse afstemming op de sociale-zekerheidsregeling heel moeilijk accepteren. Wat meer bepaald België betreft, is men er altijd van uitgegaan dat het niet meer dan logisch is dat de bedrijfswereld een hoofdrol speelt bij de vergoeding, de revalidatie en de reïntegratie van slachtoffers van arbeidsongevallen in het arbeidscircuit. Het zijn dus de ondernemingen – en zij alleen –, met uitsluiting van de overheid, de belastingplichtigen of de werknemers zelf, die de
39
vergoeding van die ongevallen op zich moeten nemen. En als sommige activiteiten gevaarlijker zijn dan andere, dan is het maar billijk dat degenen die er min of meer rechtstreeks van profiteren, er ook in grotere mate dan anderen de gevolgen van dragen. Het valt buiten ons bestek om hier in detail in te gaan op de in vergelijking met de sociale zekerheid gunstigere regeling waarin de nationale wetgevingen voorzien voor de slachtoffers van arbeidsongevallen. Om ons tot België te beperken, wijzen we in het kort op de volgende essentiële punten: – inzake arbeidsongevallen wordt de tijdelijke ongeschiktheid vergoed voor 90% van het basisloon tegenover 60% in het Riziv-stelsel; – de blijvende arbeidsongeschiktheid wordt voor 100% en soms méér vergoed, vanaf het eerste procent, terwijl de sociale zekerheid maar in vergoeding voorziet wanneer de ongeschiktheid meer dan 66% bedraagt en dan nog maar voor 60%; – farmaceutische produkten en prothesen worden integraal terugbetaald en de verzekering betaalt ook een tegemoetkoming in de reiskosten van de slachtoffers en hun familie; al deze prestaties bestaan niet of maar gedeeltelijk in de sociale zekerheid; – de medische kosten worden volgens de Riziv-barema’s vergoed, wat betekent dat het slachtoffer binnen die schalen zelf niets hoeft te betalen. AUTONOOM BEHEER BETEKENT DAAROM NOG GEEN PLURALITEIT EN CONCURRENTIE
De specifieke wetgevingen voor de vergoeding van arbeidsongevallen worden dikwijls ook door specifieke organisaties uitgevoerd. Voornamelijk gaat het: – in Duitsland, om bedrijfsorganisaties die paritair per bedrijfstak zijn samengesteld, maar gegroepeerd zijn binnen de nationale federatie van verzekeringsfondsen voor arbeidsongevallen; – in Italië, om een nationaal instituut voor de arbeidsongevallenverzekering dat over een grote autonomie en over provinciale en lokale structuren beschikt;
40
– in Luxemburg, over een vereniging voor arbeidsongevallenverzekering met een industriële afdeling enerzijds en een land- en bosbouwafdeling anderzijds; – in België, Denemarken, Finland, Portugal en Spanje, om gemachtigde, al dan niet onderlinge verzekeringsmaatschappijen. Uit dit korte overzicht kunnen we concluderen dat de meeste landen van de EEG het beheer en de vergoeding van arbeidsongevallen toevertrouwen aan overheids- of semi-overheidsinstellingen die geen ruimte laten voor enige concurrentie. Zelfs in Duitsland kunnen de ondernemingen hun verzekeraar niet vrij kiezen, want het fonds waarbij zij zich moeten aansluiten hangt af van hun bedrijfstak. In België, Denemarken, Finland, Portugal en Spanje kunnen we echter van een echte markt gewagen, waarop de verzekeringsinstellingen met elkaar moeten wedijveren om de cliënteel van de bedrijven, die ongetwijfeld gevoelig zijn voor prijzen en service, maar het ook belangrijk vinden dat hun werknemers zo goed en snel mogelijk schadeloos worden gesteld. Bovendien werken in die landen niet alleen verzekeringsmaatschappijen tegen vaste premie maar ook onderlinge (bedrijfs)verenigingen, terwijl het de cliënten vrijstaat een makelaar of agent in te schakelen in hun betrekkingen met de verzekeraar. Een ander nadeel van het overheids- of semi-overheidsmonopolie op beheersvlak is dat de ondernemingen en de slachtoffers van arbeidsongevallen overgeleverd zijn aan het monolitische karakter of zelfs aan de almacht van min of meer anonieme administraties, tenzij men ervan uitgaat dat het mogelijk is om tegelijkertijd controleur en gecontroleerde te zijn. Dat is in ieder geval niet zo in België, waar de Staat volledig autonoom toezicht uitoefent op de verzekeraars. Zo beslist het Ministerie van Sociale Zaken over de vergunning (inzake arbeidsongevallen hier ook „machtiging” genoemd) van die verzekeraars, controleert het hun activiteiten, met inbegrip van de beleggingen van hun reserves, en ziet het toe op de naleving van de wet en de tariefgrondslagen voor de berekening van de premies. Bovendien oefent het Fonds voor Arbeidsongevallen, dat paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, een constante en diepgaande controle uit op de schaderegeling.
41
DE FINANCIERING VAN DE LANGE-TERMIJNPRESTATIES: DE TROEVEN VAN DE KAPITALISATIE
In haar overzicht van de voorzieningen voor sociale bescherming in de Lid-Staten buigt de Europese Commissie zich ook over de deelneming van de overheid in de financiering van de sociale zekerheid. Ze onderscheidt in dat opzicht zeven rubrieken: ziekte, invaliditeit, ouderdom en overleven, werkloosheid, kinderbijslag en beroepsrisico’s (arbeidsongevallen en beroepsziekten). Het zal niemand verbazen dat subsidies, bijdragen en tegemoetkomingen van de overheid hier op alle vlakken en in alle Lid-Staten veelvuldig voorkomen. De enige uitzondering op de regel is de arbeidsongevallenregeling, die, behalve in Griekenland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk (om de hierboven uiteengezette redenen), uitsluitend door werkgeversbijdragen gefinancierd wordt, met dien verstande dat in Luxemburg een derde van de uitgaven voor aanpassing van de renten en 50% van de administratie- en personeelskosten door de Staat gedragen worden. Het voordeel van een dergelijke autonomie is erg relatief voor de werkgevers die het systeem financieren en voor de werknemers die er de belangrijkste begunstigden van zijn, wanneer zij te maken hebben met een monopolie dat hun geen rekenschap hoeft af te leggen. Anders is het gesteld met de contractuele verhouding die in België tussen een bedrijf en zijn verzekeraar bestaat. Hier doet de concurrentie zich namelijk volop gelden en wanneer de verzekerde meent dat hij elders beter af is, belet niets hem zijn overeenkomst op te zeggen en er een andere te sluiten om een betere service of een betere prijs te krijgen. Die autonomie boet ook heel wat aan belang in wanneer de verzekeraar zich ertoe kan beperken de elk jaar aan hem betaalde premies over de rechthebbenden om te slaan zonder zich om de financiering van de lange-termijnprestaties te bekommeren. Als een van de weinige landen van de EEG die het systeem van de kapitalisatie hanteren, onderscheidt België zich ook op dit punt duidelijk in zijn voordeel. Het grote voordeel van de kapitalisatie is dat, in tegenstelling tot de financiering door omslag (of repartitie) die voor de sociale zekerheid geldt en de elk jaar door de verzekerden betaalde premies gewoonweg verdeelt tussen de rechthebbenden, hier-
42
door voorkomen wordt dat lasten naar latere jaren verschoven worden, wat voor de slachtoffers een essentiële garantie is voor de betaling van hun vergoedingen. Concreet gezien betekent dit dat de verzekeringsinstellingen voor de ongevallen die zich in een bepaald jaar voordoen, reserves opbouwen waardoor zij, soms vele jaren later, de nodige vergoedingen aan de slachtoffers kunnen uitkeren. Dit brengt een uiterst zware financiële verantwoordelijkheid met zich mee die, gezien het belang voor de slachtoffers, alleen maar uitgeoefend kan worden onder het toezicht van de Staat. In tegenstelling tot een eenvoudig boekhoudkundig beheer van de ”cash-flow” maakt die dynamische benadering van de kosten het mogelijk de toekomst veilig te stellen en zich te vrijwaren tegen elke vorm van failliet van het systeem. Aangezien het slachtoffer overigens over een bevoorrechte schuldvordering op de verzekeraar beschikt, is hij er bovendien volkomen zeker van dat hij zijn vergoedingen hoe dan ook uitgekeerd zal krijgen. Een bijkomstig, zij het niet te verwaarlozen voordeel voor de hele gemeenschap is dat die reserves in produktieve en veilige waarden belegd worden, wat de economie alleen maar ten goede kan komen. MEER VEILIGHEID IN DE ONDERNEMINGEN DOOR TARIFERING EN SEGMENTERING
Bijna even belangrijk is de vraag op welke grondslagen premies en bijdragen worden berekend. Die vraag rijst natuurlijk niet in landen zoals Groot-Brittannië, Griekenland of Ierland, waar geen specifieke bijdrage voor de arbeidsongevallendekking bestaat. Elders staan premies en bijdragen terecht in verhouding tot de grootte van het te dekken risico of tot het soort activiteit van de te verzekeren onderneming en de daaraan verbonden gevaren. Dat is natuurlijk niet voldoende als de verzekeraar zijn cliënten echt bewust wil maken van het belang van de veiligheid op het werk en hen in dit opzicht een groter verantwoordelijkheidsgevoel wil meegeven. Daarom wordt in België en in de landen waar de arbeidsongevallenverzekering door particuliere instellingen beoefend wordt, ook zoveel mogelijk rekening gehouden met de aard van het te verzekeren bedrijf, met zijn bijzondere exploitatievoorwaarden en vooral met de frequentie en de ernst van de ongevallen die er zich voordoen. Die parti-
43
culiere instellingen menen immers dat een uitsplitsing van kosten per soort activiteit of per uitgeoefende functie niet volstaat en dat de risico’s zich binnen een zelfde bedrijfstak erg verschillend kunnen ontwikkelen. Een dergelijke aanpak kan de bedrijven er alleen maar toe aanzetten meer aandacht te schenken aan het voorkomen van ongevallen en hun verantwoordelijkheid op dit vlak daadwerkelijk op te nemen. Ons land is dus zeker niet het enige dat voor de slachtoffers van arbeidsongevallen in een voorkeursregeling voorziet en dat het beheer en de financiering van de verzekering ervan afgescheiden heeft van de andere takken van de sociale zekerheid. België is dan ook geen alleenstaand geval. Tot op zekere hoogte worden de tarieven ook in andere landen gesegmenteerd op grond van de reële te dekken risico’s. Niettemin hebben slechts enkele landen de arbeidsongevallenverzekering aan particuliere en dus met elkaar concurrerende instellingen toevertrouwd, alsook de volledige verantwoordelijkheid voor het financiële beheer van die verzekering. Toch vormen juist dat pluralisme en die verantwoordelijkheid de kern van het succes van het „Belgische model”. En juist om die reden verdient dit model niet gemarginaliseerd te worden, zoals sommigen het vandaag zouden willen, maar wel gerehabiliteerd en optimaal benut te worden. Een dosering van risicospreiding en segmentering De in het kader van deze verzekering gesloten overeenkomsten dekken doorgaans drie categorieën van risico’s: het arbeidersrisico, het bediendenrisico en het woon-werkwegrisico. Voor elk van die risico’s gelden andere tariferingsprincipes. Niettemin berusten ze alle op een vrij homogene risicospreiding over verzekerden met eenzelfde profiel. De BVVO heeft in 1992 een nieuwe tariefstructuur voor het beroepsrisico „arbeiders” uitgewerkt. Het gaat om een nieuwe tarief in risicopremie enerzijds en om een nieuwe methode voor de berekening van de commerciële premie die rekening houdt met de kwaliteit van het risico, anderzijds. Die tariferingsprincipes zijn door de minister van Economische Zaken goedgekeurd en beantwoorden overigens aan de Europese concurrentienormen. Het gaat om een referentietarief waarvan iedere verzekeraar dus kan uitgaan bij het opstellen van zijn eigen commerciële tarieven. Die commerciële tarieven moeten trouwens elk jaar aan de dienst Arbeids-
44
ongevallen van het Ministerie van Sociale Zaken meegedeeld worden. Preventie en impact ervan op de tarifering In zoverre de verzekeraars dezelfde referentietarieven in risicopremie hanteren, zal de concurrentie zich vooral afspelen op het vlak van de beheers- en distributiekosten die zij in hun tarieven incalculeren. Buiten de tarieven kunnen de verzekeraars zich nog van elkaar onderscheiden door de kwaliteit van hun dienstverlening (schaderegeling bijvoorbeeld), door hun acceptatiebeleid en hun risicoselectie, alsook door de aandacht die zij aan preventie schenken. De verzekerde onderneming heeft er alle belang bij in veiligheid te investeren. De moeite die zij zich op het vlak van de preventie getroost, zal beloond worden door een gunstige schadestatistiek die haar een premievermindering oplevert. Een goed preventiebeleid mag zich niet alleen om de ongevallenfrequentie bekommeren, maar moet ook de totale kostprijs van de ongevallen beogen. Voor de verzekerde onderneming gaat het immers niet alleen om de hoogte van haar premie of bijdrage, maar ook om de indirecte kosten die het ongeval kan meebrengen (betaling van het gewaarborgd loon, verlies door een onderbreking van de activiteit, kosten van een uitzendkracht om de functie van het slachtoffer over te nemen, enz.). Voor elke frank vergoeding die de verzekeraar aan het slachtoffer uitkeert, zal de werkgever waarschijnlijk een veelvoud daarvan uit eigen zak moeten betalen. Aan de preventie zit eveneens een sociaal aspect vast, want heel wat kosten komen niet voor rekening van de onderneming, maar wel van de werknemer, zijn gezin of de gemeenschap. Economische en sociale preoccupaties gaan ook hier hand in hand. Preventie is niet alleen rechtstreeks rendabel voor de onderneming; ze verbetert ook de kwaliteit van het leven op het werk en verhoogt daardoor de produktiviteit. Preventie moet natuurlijk een zaak van alle ondernemingen zijn. Meer nog dan voor de verzekeraars is ze voor de ondernemingen zelf en hun werknemers van het allergrootste belang, zowel op economisch als op menselijk vlak.
45
◆
IV. HET BELGISCH MODEL VAN DE ARBEIDSONGEVALLENVERZEKERING EEN UITZONDERLIJKE SAMENLOOP VAN BELANGEN
◆
De dekking en de vergoeding van de arbeidsongevallen zijn goed voor zo’n 10% van het premie-inkomen van de verzekeringsmaatschappijen in België. Dat is weinig in vergelijking met bijvoorbeeld de levensverzekering of de motorrijtuigverzekering, maar veel te veel om zonder meer naar de sociale zekerheid over te hevelen. Het premie-inkomen van zo’n 35 miljard F dat voor 1994 in de arbeidsongevallenverzekering wordt verwacht is eveneens erg weinig in vergelijking met het totaal van de inkomsten van meer dan 1.300 miljard die voor datzelfde jaar 1994 op de begroting van de sociale zekerheid voor werknemers staan. Met andere woorden, zonder de reserves van ongeveer 150 miljard die de verzekeraars gevormd hebben om de aan de slachtoffers of hun rechthebbenden verschuldigde prestaties te garanderen, zou de arbeidsongevallenverzekering waarschijnlijk heel wat minder begerig bekeken worden. Hoe dan ook, het gaat er niet in de eerste plaats om te weten of nu de verzekeraars dan wel de kamertheoretici of de politici gelijk hebben in het debat waarin zij soms gewikkeld zijn in verband met de plaats die de arbeidsongevallenverzekering in de sociale zekerheid moet innemen. Hier telt vooral het welbegrepen belang van de werkgevers, die het stelsel financieren en die er belang bij hebben dat het goed functioneert, alsook dat van de werknemers, die er zeker van moeten kunnen zijn dat zij na een ongeval correct schadeloosgesteld worden, niet alleen in de nabije toekomst, maar ook op lange termijn als zij getroffen worden door een langdurige of zelfs definitieve arbeidsongeschiktheid. In een dergelijke regeling is geen plaats voor enige politiek van communicerende vaten of overheveling van de arbeidsongevallenverzekering naar de andere vergoedingsstelsels van de sociale zekerheid waarop sommigen aansturen; diezelfde regeling is evenmin verenigbaar met de
46
annexionistische plannen van bepaalde theoretici of dogmatici, die, onder voorwendsel van rationalisatie en harmonisatie, deze particuliere verzekering al lang bij de sociale zekerheid willen inlijven.
IN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD: DUBBELE GOEDKEURING VAN WERKNEMERS EN WERKGEVERS
Via hun representatieve verenigingen hebben werkgevers en werknemers al tot tweemaal toe de gelegenheid gehad om zich uit te spreken over de wenselijkheid om het stelsel van de arbeidsongevallenverzekering in de sociale zekerheid op te nemen. We denken hier aan de adviezen die de Nationale Arbeidsraad in 1953 en in 1971 uitgebracht hebben in antwoord op de vraag die hem een eerste keer door de minister van Arbeid en Sociale Voorzorg werd gesteld en een tweede keer door de commissie voor de Werkgelegenheid, de Arbeid en de Sociale Zekerheid van de Senaat, in de marge van de bespreking van het ontwerp van wet van 1971 op de vergoeding van de arbeidsongevallen. Tot tweemaal toe was dat advies negatief, zij het met een aantal nuanceringen, althans in 1953, toen de nog maar pas in het leven geroepen sociale zekerheid misschien nog grote indruk maakte op de vertegenwoordigers van de werknemers. Het is niet onze bedoeling om die twee adviezen hier diepgaand te analyseren. Wij zijn daar des te minder toe geneigd omdat het tweede lang stilstond bij een nu achterhaald probleem, namelijk de financiering van het Fonds voor Arbeidsongevallen. Er zij echter genoteerd dat de Nationale Arbeidsraad toen al unaniem opmerkte dat een van de grote verdiensten van het systeem de soepelheid was waarmee de differentiëring van het verzekeringstarief per bedrijf tot stand kwam volgens de aard en de ernst van de risico’s en dat een van de voornaamste voordelen van een dergelijke differentiëring erin bestond dat ze de preventie aanmoedigde en daardoor in grote mate had bijgedragen tot de daling van de gemiddelde premie met 12% tussen 1964 en 1969. De Nationale Arbeidsraad vond het evenmin opportuun om de betalingswijze te veranderen. De schadevergoeding zoals die nu gebeurt, wordt op tijd uitgekeerd, verklaarde die
47
raad, en geeft in het algemeen voldoening, zowel wat de toekenning van de vergoedingen als de kwaliteit van de verleende zorg (traumatologie en revalidatie) betreft. Kortom, de sociale partners toonden zich tevreden en de wetgever had dan ook geen enkele reden om het particuliere beheer van de arbeidsongevallenverzekering ter discussie te stellen.
HET BELANG VAN SLACHTOFFERS EN RECHTHEBBENDEN: MAXIMALE SOEPELHEID EN GARANTIES
Bij de beoordeling van dat Belgische model van de arbeidsongevallenverzekering is het moeilijk uit te maken hoe groot precies het voordeel is dat de werkgevers eruit halen en hoe groot dat van de werknemers is. In feite hebben beiden er belang bij dat het systeem zo goed mogelijk functioneert tegen de gunstigste prijs en dat het op solide financiële grondslagen steunt. In die zin hebben de werknemers er evenzeer belang bij dat de werkgevers de concurrentie kunnen doen gelden als dat de werkgevers er belang bij hebben dat de slachtoffers van arbeidsongevallen zo goed mogelijk behandeld worden. In die context hebben niet alleen de verzekeraars zich afgevraagd of werknemers en werkgevers er belang bij zouden hebben dat de terugbetalingen en vergoedingen met betrekking tot arbeidsongevallen via beheersorganen van de sociale zekerheid zouden verlopen: zouden wet- en regelgeving dan nog met evenveel begrip toegepast worden? Alles wijst erop dat dit niet het geval zou zijn, want die instellingen kunnen niet dezelfde soepelheid aan de dag leggen als de particuliere ondernemingen, die er in de eerste plaats naar streven hun cliënteel, d.w.z. de bedrijven, te behouden en hun dus zoveel mogelijk ieder conflict met hun personeel of hun vakbondsafgevaardigden willen besparen. Mocht de verzekeraar zich desondanks terughoudend opstellen, dan blijven er voor het slachtoffer nog heel wat wegen open. Zo zijn er de inspectiediensten van het Ministerie van Sociale Zaken en van het Fonds voor Arbeidsongevallen, die terecht angstvallig voor hun bevoegdheden waken; er zijn de vakbon-
48
den van werknemers, die hier heel wat gemakkelijker iets kunnen bereiken dan bij het Riziv of bij de Rijksdienst voor Pensioenen; ook kunnen de slachtoffers of hun rechthebbenden zich wenden tot de arbeidsrechtbanken en -hoven, waarbij de gerechtskosten praktisch altijd voor rekening van de verzekeraar komen. Zijn er veel ministeries, administraties of parastatale instellingen die even doorzichtig of beschikbaar zijn? Dan hebben we het nog niet gehad over de rol van de werkgever en van de verzekeringsagent of -makelaar, die er bijna evenveel belang bij hebben als het slachtoffer zelf dat het personeel zo goed mogelijk verzorgd en vergoed wordt en dat er in het bedrijf sociale vrede heerst. Is een dergelijke bezorgdheid ook aan het loket van de ziekenfondsen merkbaar? Tenslotte is er nog de behandelende arts van het slachtoffer: verdedigt hij niet per definitie diens belangen en met heel wat meer kans van slagen dan bij het Riziv? De slachtoffers die aan hun ongeval blijvend letsel overhouden, kunnen zich overigens terecht afvragen of zij de prestaties waarin de wetgeving voorziet, ook wel altijd zullen ontvangen. Riskeren die daarentegen niet in het gedrang te komen naargelang van de conjunctuur of de budgettaire perikelen? Wat dat betreft kunnen zij op dit ogenblik nog altijd gerust zijn: de renten die aan slachtoffers van arbeidsongevallen worden toegekend, zijn een onaantastbaar recht. Dit betekent dat de verzekeringsinstelling die deze rente moet uitkeren, onmiddellijk de wiskundige reserves moet aanleggen waarmee ze zolang als nodig is haar verplichtingen zal kunnen nakomen en waarop de slachtoffers bovendien een persoonlijk recht kunnen doen gelden. Dat zou echter niet meer het geval zijn mocht de ziekte- en invaliditeitsverzekering de plaats van de arbeidsongevallenverzekering innemen. Er zouden dan geen solide reserves meer gevormd worden en de renten zouden wellicht al snel meegesleurd worden in de maalstroom van de sociale zekerheid. Wat zou er bijvoorbeeld met die prestaties gebeurd zijn in de moeilijke tijd die het land sinds een tiental jaren doormaakt, als ze niet strikt en absoluut gegarandeerd waren door de vorming van reserves waarop de slachtoffers en hun rechthebbenden een onaantastbaar recht konden doen gelden?
49
DE PREVENTIE VAN ARBEIDSONGEVALLEN: WANNEER SOCIAAL BELANG EN ECONOMISCH BELANG SAMENVALLEN
Iedereen heeft er ook belang bij dat het aantal en de ernst van de arbeidsongevallen afnemen: de werknemers die er het slachtoffer van worden, de onderneming die daardoor haar verzekeringskosten verminderd ziet en de verzekeraar die op die manier met een beter risico te maken krijgt, waardoor hij zijn tarieven kan verlagen en zijn positie tegenover de concurrentie verbetert. Deze vrij unieke samenloop van belangen is nog een troef van het „Belgische model” op het stuk van de arbeidsongevallenverzekering. Wat zou er van de specifieke preventie-inspanningen overblijven als de nu geïndividualiseerde arbeidsongevallenverzekering zou opgaan in een anoniem stelsel? De vraag stellen is ze beantwoorden. Zelfs met een grote verscheidenheid van kosten per bedrijfstak of per beroepsfunctie zou de huidige convergentie van belangen niet kunnen blijven bestaan. In dit opzicht is het voorbeeld van de beroepsziekten veelzeggend. Ondanks een algemeen reglement op de arbeidsbescherming dat even veeleisend is voor de ziekten als voor de ongevallen, is de preventie van beroepsziekten niet vergelijkbaar met die van arbeidsongevallen. In werkelijkheid is de preventie zoals die inzake arbeidsongevallen beoefend wordt, ongeëvenaard in de sociale zekerheid. Het streven naar rendabiliteit, zowel voor de bedrijven – aangezien de premievoet afhangt van de geconstateerde veiligheid – als voor de verzekeraars, is er waarschijnlijk de essentiële drijfkracht van, wat niet wegneemt dat de sociale finaliteit van die preventie even duidelijk is als het economische belang ervan. De preventie is niet alleen de zaak van de onderneming, maar ook van de verzekeraar. Ze veronderstelt immers wat hem betreft: – het opmaken van technische statistieken per overeenkomst (aantal en soort ongevallen, letsels); – het opmaken van financiële statistieken per overeenkomst (vergoedingskosten, medische kosten, kapitalen, blijvende invaliditeit, ontwikkeling van de frequentie, enz.); – de organisatie van opleidingsacties voor het verhogen van de veiligheidszorg, na onderhandeling met de cliënt; – het aanwenden van technische (inrichting van de werkposten enz.) en psychologische middelen;
50
– het inschakelen ter plaatse van teams van gespecialiseerde ingenieurs; – het openen van onderzoeken na ongevallen om de herhaling ervan te voorkomen; – enz. Om hun individuele en destijds al te geïsoleerde acties aan te vullen, hebben de verzekeraars in 1951 het initiatief genomen om de Nationale Vereniging tot Voorkoming van Arbeidsongevallen (NVVA) op te richten, een vereniging die alleen zij subsidiëren. Hoewel de NVVA vooral bekend is om haar affiches, publikaties en ander voorlichtings- en bewustmakingsmateriaal, speelt zij ook een belangrijke rol in het onderzoek en het aanwenden van alle middelen die kunnen bijdragen tot het voorkomen van arbeidsongevallen en het beperken van de gevolgen ervan. In nauw contact met de veiligheids- en gezondheidschefs in de ondernemingen, met de opleiders en de arbeidsgeneesheren, bestudeert de NVVA zo alle risicofactoren, waarbij ze de technologische ontwikkeling op de voet volgt (invoering van robotica en lasertechnieken, gebruik van nieuwe scheikundige produkten enz.). Kortom, door vrijwillig 1 tot 2% van hun premie-inkomen aan preventie te besteden, menen de verzekeraars dat zij in grote mate bijdragen tot de mentaliteitsverandering in de bedrijven of elders, waar de veiligheidszorg steeds meer beschouwd wordt als een plicht voor iedereen: werkgevers, werknemers en overheid. Door hun actie hebben de verzekeraars bijgedragen tot een groter welzijn op het werk en tot een beter vertrouwensklimaat in de onderneming, waarbij de gunstige economische en sociale gevolgen daarvan niet over het hoofd mogen worden gezien. Ook dat is een verdienste van het Belgische model. DE VERZEKERAARS HEBBEN ER GEEN BELANG BIJ OP DE KWALITEIT VAN DE MEDISCHE BEHANDELING EN FOLLOW-UP TE BEZUINIGEN
Preventie heeft tot doel ongevallen te voorkomen, maar ook de gevolgen ervan te beperken. Op bedrijfsvlak betekent dat met name dat de ernst van eventuele ongevallen zo beperkt mogelijk blijft. De veiligheidsgordel heeft nog nooit een ongeval kunnen voorkomen, maar redt niettemin elke dag mensenlevens.
51
De gevolgen van een ongeval beperken is echter niet alleen de zaak van preventiespecialisten van ondernemingen of verzekeringsinstellingen. Het is ook de zaak van artsen, kinesitherapeuten en andere medische en paramedische krachten die erop toezien dat de slachtoffers van arbeidsongevallen zo goed mogelijk behandeld worden en aan hun letsels zo weinig mogelijk fysieke of psychische gevolgen overhouden. Of dit nu al dan niet in hun belang is, de verzekeraars willen op die uitgaven niet beknibbelen. Sommigen doen zelfs grote inspanningen om gespecialiseerde klinieken te financieren waar enkele van de beste teams van chirurgen en orthopedisten van het land werken, terwijl anderen overeenkomsten hebben gesloten met polyvalentere ziekenhuizen om de werknemers van de door hen verzekerde ondernemingen een adequate verzorging te kunnen aanbieden. De gevolgen van een ongeval beperken betekent ook dat er niet bezuinigd wordt op de kosten voor revalidatie of prothesen. De verzekeraars beseffen heel goed dat zij meestal nog jarenlang voor de financiële gevolgen van hun schraapzucht in dit opzicht zouden moeten opdraaien. In dezelfde geest zullen zij ervoor zorgen dat de getroffen werknemers een nauwgezette medische follow-up krijgen, zodat een eventuele ongeschiktheid een zo klein mogelijke handicap vormt. We kunnen er tenslotte niet omheen dat iedere wetgeving ook mogelijkheden van fraude of misbruik inhoudt. Hoe royaler de wetgeving, hoe meer ze daartoe aanleiding zal geven. De gevolgen van arbeidsongevallen beperken betekent dus ook het opzetten van een administratief en medisch kader dat in staat is dergelijke ontsporingen tot een minimum terug te brengen, zodat dit vergoedingsstelsel niet opgelicht wordt door werknemers die zouden proberen de breuken of andere letsels die zij in hun vrije tijd oplopen, bij de arbeidsongevallenverzekering in rekening te brengen. Opnieuw gaat het immers om een ieders belang: verzekeraars, werkgevers en werknemers, zonder natuurlijk de echte slachtoffers te vergeten. EEN SOCIALE WETGEVING DIE DE STAAT NIETS VRAAGT EN DE ECONOMIE VOORUITHELPT
Hoe zit het nu met de Staat in die samenloop van belangen? Er wordt dikwijls beweerd dat de Belgen de neiging vertonen om
52
het ten koste van die Staat op een akkoordje te gooien: werkgevers en werknemers, leveranciers en klanten, bijdrageplichtigen en verplicht verzekerden. We kunnen ons afvragen waarom de wetgever dan zou willen raken aan een wetgeving die zo weinig van zich doet spreken. Het zou erop neerkomen een gezond persoon te willen verzorgen of zijn tuin na een onweer te begieten. De arbeidsongevallenverzekering functioneert goed. In een samenleving waarin steeds meer storingen optreden en de Staat van alle kanten om bemiddeling en arbitrage wordt gevraagd, is dit voor hem op zich al een bemoedigende constatering. Hij zou er dan ook verkeerd aan doen problemen te scheppen waar er geen zijn of, juister gezegd, waar die door de toeziende autoriteiten of de rechterlijke macht opgelost kunnen worden. De ondernemingen hebben echt geen boodschap aan de opvatting dat iedereen die zich gezond waant, nog niet beseft dat hij eigenlijk ziek is. Er is echter meer. De arbeidsongevallenverzekering voorziet in een vergoedingsregeling die gunstiger is dan die waarop de slachtoffers in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering aanspraak zouden kunnen maken. Als ze niet bestond, zou het tekort van de sociale zekerheid nog heel wat groter uitvallen. Te meer omdat, mochten de kwaliteit van de verzorging en de omvang van de inspanningen die de verzekeraars zich nu op het vlak van de revalidatie getroosten, erop achteruitgaan, het Riziv daarvan na verloop van tijd de financiële impact zou voelen. Hoe beter een slachtoffer in de eerste maanden na het ongeval verzorgd en behandeld wordt, hoe kleiner immers het risico is dat hij er (veel) later nog nadelige gevolgen van ondervindt. We willen niet benadrukken dat de arbeidsongevallenverzekering ook de ongevallen op de woon-werkweg vergoedt. Aangezien het om verkeersongevallen gaat, kan men namelijk aanvoeren dat de ziekte- en invaliditeitsverzekering haar kosten in ieder geval zou verhalen op de aansprakelijke of zijn verzekeraar. Niettemin is dat verhaal niet altijd mogelijk of levert het niet altijd resultaat op. Hoe dan ook, de arbeidsongevallenverzekeraar bezorgt het Riziv hier opnieuw een besparing. Zoals we hoger al gezegd hebben, is het „Belgische model” tenslotte gebaseerd op de kapitalisatietechniek. Dit is natuurlijk in
53
het belang van de slachtoffers, die hierin de waterdichte garantie vinden dat zij de vergoedingen waarop hun ongeschiktheid recht geeft, hun hele leven lang uitgekeerd zullen krijgen, maar ook van de Staat of, juister gezegd, van de hele gemeenschap. Die kapitalisatie verplicht de maatschappijen ertoe belangrijke reserves aan te leggen om hun latere verbintenissen te kunnen nakomen, om ze te beleggen op voorwaarden die er tegelijkertijd de liquiditeit, de veiligheid en de rentabiliteit van waarborgen en ze dus in de financiële kringloop te pompen. Met andere woorden, terwijl andere takken van de sociale zekerheid massaal door de Staat gesubsidieerd worden, helpt de arbeidsongevallenverzekering met haar 167 miljard aan dekkingswaarden van haar technische reserves de economie nog een flink stukje vooruit.
VAN DE BEHEERSING VAN HET PARTICULIERE BEHEER NAAR STAATSINMENGING
In plaats van de Staat zware lasten op te leggen, legt het Belgische model zo bij de verzekeraars de financiële verantwoordelijkheid voor het stelsel van de arbeidsongevallenvergoeding en doet hen bijdragen tot de economische ontwikkeling. Dat veronderstelt wel dat zij de zeggenschap behouden over de produktie (tarifering, risicoselectie en preventie) en over het beheer van de schadelast (onderzoek, aanleggen van medische dossiers, expertises), over de verzekerbare dekking alsook over hun beleggingen en algemene kosten. Het is immers niet voldoende om de arbeidsongevallenverzekering niet onder staatsbeheer te brengen of bij de sociale zekerheid in te lijven, het komt er ook op aan de grondslagen ervan niet geleidelijk te ondermijnen. Wat de tarifering, de risicoselectie en de preventie betreft, hebben de verzekeraars tot enkele jaren geleden weinig reden tot klagen gehad. Hun handelingsvrijheid is nooit fundamenteel ter discussie gesteld, wat verklaart dat het evenwicht van de branche nooit voor lange tijd verstoord werd. Toegegeven, de verzekeringsinstellingen, net zoals de hele markt, hebben soms moeilijke tijden meegemaakt. Dat was overigens vaak aan hun onderlinge concurrentie te wijten, maar uiteindelijk lag de verantwoordelijkheid daarvoor bij henzelf of hun verkoopnet. Ook gebeurde het dat zij beoordelingsfouten maakten. In die geval-
54
len dienden zij dan hun koers bij te stellen, want dat zijn nu eenmaal de wetten van de markteconomie. Aan het einde van de jaren 80 zag de situatie er echter helemaal anders uit: de verzekeraars hadden op twee tot drie jaar tijd een verlies van zo’n tien miljard geaccumuleerd en hun voorstellen om de zaak recht te zetten stuitten op het getalm van de regering. We willen hier geen gedetailleerd overzicht van die „lijdensweg” geven en merken alleen op dat het verschillende jaren van besprekingen met de toeziende autoriteiten, de regering en de Commissie tot regeling der prijzen gevergd heeft om uit het dieptepunt van het dal te geraken. Hoezeer de verzekeraars er, met argumenten onderbouwde dossiers, ook op hamerden dat de indexering van de vergoedingen en renten die hun in 1987 was opgedragen, alsook een stilaan achterhaalde tarifering en een verzwaarde schadelast tariefverhogingen met meer dan 20% rechtvaardigden, was het pas na een verlies van 11 miljard dat er een uiterst dringend geworden herstel geleidelijk kon worden doorgevoerd. De verzekering was zeker niet de eerste bedrijfstak die met de verplichtingen en de logheid van de wetgeving op de prijzen te maken had gekregen, maar in haar geval lag de bijzonderheid hierin dat de beslissing van de regering om de indexering van de vergoedingen en renten aan de verzekeraars toe te vertrouwen, een van de voornaamste redenen voor die verhogingsaanvraag was. Het argument was blijkbaar niet voldoende: zonder zich over de keuze van de inzake prijzen gevolgde procedure uit te spreken, mochten de verzekeraars niettemin hopen dat de regering althans met de prijs ervan akkoord kon gaan. Ook wat de tariefherstructurering betreft, waartoe de ontwikkeling van de schadelast de verzekeraars verplichtte, hadden zij graag over meer vrijheid beschikt. Het ging er voor hen niet om een bepaald soort bedrijven te bevoordelen tegenover een ander, maar om de schadelast beter te verdelen tussen bedrijfstakken en bedrijven volgens de frequentie en de ernst van de ongevallen waartoe zij aanleiding geven. Dat alle ondernemingen niet in een even gunstige positie uit een dergelijke operatie zouden komen, stond buiten kijf. Maar was dat een reden om op een algemene nivellering aan te sturen? Het spreekt al vanzelf dat staatsinmenging in de privaatrechtelijke verhoudingen tussen verzekeringsinstellingen en onderne-
55
mingen een inbreuk zijn op het principe van een gezond beheer van de arbeidsongevallenverzekering. Even ernstig, zo niet nog ernstiger, zijn de heffingen en gedwongen leningen op de in de arbeidsongevallenverzekering gevormde reserves waartoe verschillende regeringen in de loop van de laatste vijftien jaar besloten hebben om in de toenemende financiële behoeften van de sociale zekerheid te voorzien. Ook voor dit punt willen we geen gedetailleerd overzicht van al die aderlatingen geven, maar om het bij het recente verleden te houden noteren we toch dat de factuur, ondanks de zware verliezen die de verzekeraars destijds hadden geleden, van 1990 tot 1993 jaarlijks tussen de 2,2 en de 2,5 miljard F schommelde, al stelde de regering zich in 1991 weliswaar met een miljard tevreden. Wat er ook het motief en de modaliteiten van zijn, dergelijke aderlatingen zijn natuurlijk onaanvaardbaar in het kader van een particulier beheer van de arbeidsongevallenverzekering. Zelfs in de veronderstelling dat de verzekeraars winst hadden gemaakt – wat niet het geval was – en dat die winst als te hoog werd beschouwd, dan had die ten goede moeten komen aan de ondernemingen die de arbeidsongevallenlast dragen, alsook aan de slachtoffers en hun rechthebbenden, van wie de zo adequaat mogelijke schadeloosstelling het belangrijkste streven van alle betrokkenen moet zijn. Elk ander beleid kan de arbeidsongevallenverzekering alleen maar meesleuren in de maalstroom van de sociale zekerheid.
56
◆
CONCLUSIES ◆
Behoort de arbeidsongevallentak tot de sociale zekerheid? De verzekeraars kunnen deze vraag positief beantwoorden. Voor zover hiermee echter alleen wordt bedoeld dat die tak betrekking heeft op een sociaal risico en een prestatie die deel uitmaken van het door de wetgever bepaalde systeem van verplichte sociale minimumbescherming van de werknemer. Voor zover tegelijkertijd ook duidelijk erkend en bevestigd wordt dat de wetgever voor de dekking van dat risico en de toekenning van die sociale-zekerheidsprestatie een beroep heeft gedaan op het particuliere verzekeringssysteem en dus op de beheers- en financieringswijze van dit systeem. Die privatisering heeft nooit het einde van de sociale zekerheid betekend, maar was en is er één van de drijvende krachten van... aangezien de arbeidsongevallentak sedert zijn ontstaan altijd op die manier is beheerd. Wat houdt dit in voor de toekomst? De sociale zekerheid kan niet zonder meer geïdentificeerd worden, zoals dat vandaag veelal nog het geval is, met het verzekeringssysteem „van de Staat”, waarmee die uitdrukking zo onlosmakelijk verbonden was. Het begrip „sociale zekerheid” heeft een buitengewone ontwikkeling achter de rug: het ontstond in 1944 met de oprichting van een verzekeringssysteem onder de financiële verantwoordelijkheid van de Staat, maar met uitsluiting van het arbeidsongevallenrisico; vandaag beoogt het alle risico’s en prestaties die beantwoorden aan de doelstelling van de door de wetgever bepaalde verplichte sociale minimumbescherming van de werknemers. In die zin valt het arbeidsongevallenrisico wel degelijk onder dat begrip. De „manier” waarop die risico’s worden gedekt is in deze fase van de reflectie van weinig belang. Het wordt tijd dat aan het begrip „sociale zekerheid” een echte wettelijke definitie wordt gegeven die met die evolutie overeenstemt. Het is duidelijk dat die momenteel volledig ontbreekt.
57
Om dat doel van bescherming te bereiken, heeft de Belgische wetgever, tot nu toe alleen wat het arbeidsongevallenrisico betreft, gekozen voor het systeem van de particuliere verzekering. Om een goede werking van dit verzekeringssysteem te garanderen in het nieuwe wettelijke landschap dat zich aftekent en rekening houdend met die nieuwe benadering van het begrip „sociale zekerheid”, zouden enkele essentiële principes in de huidige en toekomstige basiswetgevingen daaromtrent moeten worden toegepast. De evolutie van het begrip heeft duidelijk aangetoond dat het noodzakelijk is, zowel bij het opstellen als het interpreteren van de nieuwe wetgevingen, om een duidelijk onderscheid te maken tussen, enerzijds, de doelstelling van bescherming, namelijk wat concreet gezien betrekking heeft op de bedoelde risico’s en de prestaties waarop het voorvallen van die risico’s recht geeft, en, anderzijds, de verzekeringssystemen die daartoe gebruikt worden. Dit komt neer op het onderscheiden van een dubbele rechtsrelatie: de vergoedingsrelatie verzekeraar/begunstigde, die voortvloeit uit die door de wetgever bepaalde doelstelling van bescherming, en de verzekeringsrelatie, die voortvloeit uit de specifieke regels van het gekozen verzekeringssysteem. Een en ander ligt overigens in de lijn van het advies van de Raad van State over de wet van 10 april 1971. De nieuwe benadering van het begrip „sociale zekerheid” moet, om in de toekomst iedere verwarring te voorkomen, leiden tot een expliciete erkenning in die wetgevingen, door middel van een aangepaste terminologie, van het bestaan van beide verzekeringssystemen, van hun coëxistentie, van het principe van het naleven van de respectieve grondslagen van die systemen en bijgevolg van hun specifieke kenmerken, van hun autonomie en van de toepassing van hun eigen wettelijke omgeving. Dit eveneens in de continuïteit van de door diezelfde Raad van State beschreven positionering. Het is immers niet logisch dat één van beide verzekeringssystemen uiteindelijk het andere systeem als bron voor de eigen financiering kan integreren: de overdrachten tussen financiële systemen zijn schadelijk. Ze verzwaren de lasten van de particuliere verzekering voor risico’s die dit systeem niet dekt. Ze zijn in strijd met de door de Nationale Arbeidsraad gewenste transparantie van de rekeningen van iedere tak, maar houden ook en vooral geen rekening met de uiteindelijke financiële verant-
58
woordelijkheid van de particuliere verzekeringsondernemingen. Het evenwicht van hun systeem komt daardoor in het gedrang. Zo is het evenmin denkbaar dat een systeem zijn manier van werken aan het andere zou kunnen opleggen. Tenslotte is het even onbegrijpelijk dat de rechtstreekse gesprekspartner van een systeem niet degene is die de uiteindelijke financiële verantwoordelijkheid ervan draagt. De rol van de verzekeraars en van de controle-instelling die het Fonds voor Arbeidsongevallen is, hangt immers af van het gekozen verzekeringssysteem. In het geval van het particuliere verzekeringssysteem ligt die financiële verantwoordelijkheid bij de verzekeraars en daarom moeten zij de rechtstreekse gesprekspartners van het door hen beheerde stelsel en hun eigen woordvoerder zijn. Volgens de wet van 1971 is het Fonds voor Arbeidsongevallen het toezichthoudend orgaan van de verzekeraars, net zoals de dienst voor Arbeidsongevallen van het Ministerie van Sociale Zaken en naar het voorbeeld van de Controledienst voor de Verzekeringen voor wat betreft alle andere takken van de particuliere verzekering. Dit Fonds treedt dus op in het kader van een verzekeringssysteem dat verschilt van dat van de sociale zekerheid en heeft er bijgevolg een verschillende rol dan de andere openbare sociale-zekerheidsinstellingen. Het Belgisch model van de arbeidsongevallenverzekering: een echt partnership Wanneer de Staat de arbeidsongevallenverzekeraars correct controleert, zoals dat vandaag overigens het geval is, leveren zij tot de sociale zekerheid een bijdrage die nog optimaler benut kan worden. Het is duidelijk dat het arbeidsongevallenstelsel zijn succes met name te danken heeft aan het vermogen om het verantwoordelijkheidsbesef van alle betrokken partijen te stimuleren. De verzekeraars oefenen hun activiteit uit in het kader van de vrije concurrentie en een strikte overheidscontrole; het slachtoffer wordt aangemoedigd om het werk te hervatten; de Staat behoudt rechtstreeks en onrechtstreeks een aanvullende rol die essentieel is voor het evenwicht van het systeem; tenslotte blijft de werkelijke verantwoordelijkheid bij de werkgevers, die rechtstreeks gemotiveerd worden om de preventiemaatregelen in hun bedrijf te verbeteren.
59
Sinds het beheer van dit stelsel al in 1903 aan de particuliere verzekeraars werd toevertrouwd, hebben zij, in tegenstelling tot de andere domeinen van de sociale zekerheid, niet alleen het evenwicht tussen premies en lasten in stand kunnen houden, maar bovendien de verzekeringskosten voor de werkgevers in de loop der jaren kunnen verminderen. Door maatregelen tot voorkoming van ongevallen aan te moedigen, door de medewerking van de verzekeraars aan de verbeteringen van het stelsel en aan de technologische innovaties op medisch gebied en door zich voortdurend aan te passen aan de sociale en wetgevende veranderingen, zorgt het particuliere beheer ongetwijfeld voor sociale en economische vooruitgang en wordt het voortbestaan van het stelsel verzekerd. In tegenstelling tot wat uit een oppervlakkige analyse zou kunnen worden opgemaakt, is het Belgisch model van de arbeidsongevallenverzekering in Europa helemaal geen buitenbeentje. Een nauwkeuriger onderzoek van de bij onze Europese partners geldende stelsels wijst immers op een aantal fundamentele constanten, waarop het Belgisch model zeer goed aansluit: – een afzonderlijk vergoedingssysteem voor de beroepsrisico’s; – een hoge graad van sociale bescherming (hogere prestaties dan de andere sociale prestaties en adequate preventiemaatregelen); – een gemengd beheer, waarbij dat beheer, hetzij particulier, hetzij openbaar, over een zekere financiële autonomie beschikt, onder toezicht van de Staat; – een systeem van financiering dat steunt op de betaling door de werkgever van geïndividualiseerde bijdragen. In dit Europese concert bevindt België zich met zijn particuliere-verzekeringsmodel ongetwijfeld bij de koplopers wat betreft het vergoedingsniveau, het preventiebeleid en het verantwoordelijk maken van de sociale partners. De weinige landen die, zoals Nederland, op een gegeven ogenblik het specifieke karakter van het beroepsrisico hebben willen uitwissen en het beheer van de arbeidsongevallen onder een volledig door de Staat geregeld beheer hebben willen plaatsen, ondervinden vandaag grote moeilijkheden en keren duidelijk terug naar een systeem dat dichter bij ons Belgische model aanleunt.
60
BIJLAGE
FINANCIËLE OVERDRACHTEN VAN HET PARTICULIEREVERZEKERINGSSYSTEEM „ARBEIDSONGEVALLEN” NAAR HET SOCIALE-ZEKERHEIDSSYSTEEM Eenmalige heffingen: 1. een bijdrage van één miljard F in 1980; 2. een bijdrage van 200 miljoen F in 1981; 3. de verplichting om leningen tegen verminderde rentevoet aan te gaan: in 1982, 2 miljard F tegen 5% (KB 31.3.1982 – lening uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken ten gunste van de sociale-zekerheidsinstellingen).
Gesystematiseerde overdrachten vanuit het FAO
(1)
1. Interne overdrachten in de AO-tak (van de verzekeraars naar het FAO):
Deze maken de externe overdrachten van de AO-tak mogelijk, die vanuit het FAO naar de sociale zekerheid worden uitgevoerd: een systematisch geworden „afroming”. De interne overdrachten worden wettelijk gesystematiseerd. 1.1. Invoeren van taksen op de definitieve wiskundige reserves
van 1% in 1976 (KB van 30.12.1976 (III)) waarbij in maart 1982 2% (of 3%) wordt gevoegd (KB van 30.3.1982), en nog eens 1% in 1993 (KB van 12.8.1993). Samen dus vier tot vijf %, wat vandaag neerkomt op een jaarlijkse overdracht van 1,8 miljard naar het Fonds voor Arbeidsongevallen. Deze overdracht kost de verzekeraars meer dan wat die reserves opbrengen daar die gepaard gaat met een rendement van 8 tot 9%. Dat beheer wordt dus deficitair gemaakt.
(1) Fonds voor Arbeidsongevallen
61
1.2. Vermindering van de prestaties aan de slachtoffers met aanwending van het financiële verschil voor de sociale zekerheid via het FAO
a) Beperking van de cumulatie van een AO-rente met een rustpensioen (W. 1971, art. 42bis). b) Afschaffing van de rente aan de ascendanten wanneer het slachtoffer de leeftijd van 25 jaar zou hebben bereikt (W. 1971, art. 20bis). c) De herhaaldelijke verminderingen van de vergoeding voor arbeidsongeschiktheid van minder dan 10%: • KB nr. 285 van 31.3.1984 – vermindering van 25% of 50% van de vergoeding in rente naar gelang van het geval: de verzekeraar betaalt het FAO „tegen 100%”, het FAO keert een verminderde rente uit en behoudt het verschil (tot 1.1988, de datum waarop KB nr 530 van 31.3.87 de betaling van de vergoeding in kapitaal aan het slachtoffer bepaald heeft). • Wet van 30.3.1994: overdracht van alle kapitalen naar het FAO, dat een niet-geïndexeerde verminderde rente uitkeert. 2. Externe overdrachten van de AO-tak naar de sociale zekerheid : het betreft overdrachten van fondsen vanuit het FAO naar de sociale zekerheid: 2.1. Systematische „afroming” van de overschotten van het FAO
Zie de tabellen op blz. 62, 63 en 64 Op die manier is sinds 22.12.1989 reeds ongeveer 9 miljard F overgedragen. 2.2. Rechtstreekse overdrachten van het saldo van de door de verzekeraars gevormde kapitalen voor blijvende arbeidsongeschiktheid van minder dan 10% van het FAO naar het Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid
Wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen en koninklijke uitvoeringsbesluiten van 12 augustus 1994 (BS 7.7.1994): ongeveer 1,8 miljard (hierbij is geen rekening gehouden met de kosten van de nadelige gevolgen daarvan voor de particuliere verzekeraars).
FBZ
RIZIV
FFE (1)
KB van 19.3.1990 [uitvoering van art. 56, 2° en 3°, van de wetten op de beroepsziekten (KB nr. 528 van 31.3.1987)] overdracht voor boekjaar 1988 naar
Art. 3 van de wet van 16.7.1990 houdende begrotingsbepalingen overdracht naar (begroting 1990)
KB van 7.5.1990 tot uitvoering van art. 39bis, § 4, van de wet van 29.6.1981 tot instelling van de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers overdracht (door vermindering van aan het FAO te betalen bijdragen) naar
450 miljoen
1000 miljoen
62 miljoen
750 miljoen
Bedrag van de overdracht
(1) Fonds voor het financieel evenwicht van de sociale zekerheid, opgericht bij de RSZ, dat alleen de door de Staat beheerde sociale-zekerheidstakken en niet de AO betreft.
RIZIV
Instelling die de overdracht ontvangt
Art. 3 van de programmawet van 22.12.1989 overdracht naar (begroting 1990) Die overdracht zette het overschot van de begroting van het FAO om in een deficit van ongeveer 440 miljoen F
in 1990
Wettelijke bepaling
62
RIZIV
FFE
FFE
ZIV
FFE
KB van 17.10.1991 tot uitvoering van art. 1 van de wet van 20.7.1991 houdende begrotingsbepalingen (voegt art. 39bis, § 5, in de wet van 29.6.1981. overdracht van de in 89/90/91 door het FAO gerealiseerde positieve saldi) (begroting 1992)
KB van 3.2.1992 tot uitvoering van art. 39bis, § 4 van de wet van 29.6.1981 overdracht in 1991 naar (begroting 1991)
Wet van 26.6.1992 (BS 30.6.1992) houdende sociale en diverse bepalingen voor 1992
KB van 29.10.1992 (BS 24.11.1992) tot uitvoering van art. 1 van de wet van 20.7.1991 houdende begrotingsbepalingen positieve saldi 89/90/91
Instelling die de overdracht ontvangt
Art. 9 van de wet van 29.12.1990 houdende sociale bepalingen overdracht naar
in 1991
Wettelijke bepaling
500 miljoen
1650 miljoen
500 miljoen
300 miljoen
535 miljoen
Bedrag van de overdracht
63
D/1995/0377 – 6 – Grafisch concept: TERTIO – Gedrukt in België door Ceuterick – Leuven
KB van 11.4.1994 (BS 18.5.1994) tot uitvoering van art. 39bis, § 4, van de wet van 29.6.1981
FFE
FFE
KB van 18.3.1993 (BS 14.4.1993) tot uitvoering van art. 39bis, § 4, van de wet van 29.6.1981 overdracht in 1993 naar (begroting 1993)
in 1994
ZIV
Instelling die de overdracht ontvangt
Wet van 30.12.1992 (BS 10.1.1993) houdende sociale en diverse bepalingen (begroting 1993)
in 1993
Wettelijke bepaling
500 miljoen
500 miljoen
2230 miljoen
Bedrag van de overdracht
64