HERDENKEN, GEDENKEN, OVERDENKEN, INDENKEN, BEDENKEN Ter inleiding Henk Oosterling & Siebe Thissen Henk Oosterling is universitair hoofddocent aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij dialectiek, moderne filosofie, hedendaagse Frans differentiedenken en filosofie van de kunst doceert. Als coördinator van het Centrum voor Filosofie & Kunst initieerde hij het onderzoeksprogramma Intermedialiteit en de publicatiereeksen CFKj en InterAkta. Hij publiceerde nationaal en internationaal vele artikelen over filosofie, kunst en politiek, een vijftiental bundels en een viertal boeken, waarvan de laatste – Radicale middelmatigheid - in 2000 verscheen. Tevens initieerde en coördineerde hij de in juni 2002 op de EUR gehouden internationale onderzoeksconferentie Intermedialities die de afsluiting vormde van het gelijknamige onderzoeksprogramma. Siebe Thissen
In 1998 verzocht Hans Walgenbach, de toenmalige directeur van het Centrum voor Beeldende Kunst (CBK) Rotterdam, het aan de Faculteit der Wijsbegeerte gevestigde Centrum voor Filosofie & Kunst (CFK) in de persoon van Henk Oosterling een notitie te schrijven voor de afdeling BKOR over de conceptuele inbedding van hedendaagse kunst in de openbare ruimte. Aanleiding vormde een aantal vragen die waren opgeworpen in de Nota Beeldende Kunst in de Openbare Ruimte 1996-2001. De notitie zou een voorbereiding zijn op de Nota 2001-2005. De samenwerking tussen het in 1992 opgerichte CFK en het CBK dateerde al vanaf de oprichting. Het CFK had zich aanvankelijk gericht op een exploratie van het tussengebied van filosofie en kunst: de twee lezingencycli uit 1990-1991 en 1992-1993 in respectievelijk Zaal De Unie en Museum Boijmans van Beuningen resulteerden in zelfstandige publicaties.1 Tegelijkertijd vonden er in het CBK onder voorzitterschap van de filosofe Cornée Jacobs debatten plaats tussen filosofen en kunstenaars, waaraan eveneens medewerkers van het CFK deelnamen.2 Dit project zou een vervolg krijgen in de eveneens door Jacobs geredigeerde serie Delocaties. Over de plaats van het woord in het beeld (1998). Eveneens in 1998 vond er onder leiding van CFK-medewerker Awee Prins in het CBK een debat plaats over multicultureel beleid en beeldende kunst. Prins had zich op dit terrein reeds verdienstelijk gemaakt in een hechte samenwerking met de Rotterdamse Kunststichting (RKS). Zo trad hij op voordracht van de RKS als voorzitter op in internationale congressen in Instanbul (Med Urbs Vie, 1995) en Caïro (A.I.C.A., 1996), en leidde hij eveneens in 1996 de debatten voor Het Zevende Werelddeel op de door de RKS georganiseerde Kunstsectordag. Bovendien was hij in 1997 als mede-auteur van de nota Multicultureel Kunstbeleid. Vanuit deze voorgeschiedenis werd met de notitie
1
Zie: .Filosofie & Kunst 1. Van Plato tot Nietzsche: acht inleidingen in de esthetica, Henk Oosterling & Awee Prins (red.), Rotterdamse Filosofische Studies XIV, Rotterdam 1992; Filosofie & Kunst 2. Esthetica in de 20e eeuw: naar een andere verstandhouding, Henk Oosterling & Awee Prins (red.), Rotterdamse Filosofische Studies XVII, Rotterdam 1994. 2 Deze vinden hun neerslag in: Spiraal, Spiraal. Tien dialogen tussen kunst en filosofie, Cornée Jacobs (red.), CBK, Rotterdam 1994; Delocaties. Over de plaats van het woord in het beeld, Cornée Jacobs (eindred.), CBK, Rotterdam 1998.
Grootstedelijke Reflecties een driejarige debattencyclus gestart, waarvan deze InterAkta 5 de afsluiting vormt. CFK: Intermedialiteit Binnen de academische context vormt deze InterAkta de afsluiting van het vijfjarige onderzoeksproject Intermedialiteit. Over de grenzen van filosofie, kunst en politiek van het CFK, dat in 1997 door de toenmalige wethouder van Cultuur, Hans Kombrink, werd ingeluid. Onderwerp zijn de interdisciplinaire en multimediale grensoverschrijdingen en de daarbij behorende praktijken en conceptualiseringen. Inzet vormde het inventariseren, exploreren en innoveren van het denken en spreken over maatschappelijk gerelateerde kunstpraktijken. Aan dit onderzoek ging een viertal andere debatten reeksen en publlicaties vooraf waarin de intermediale dimensie van podiumkunsten, literatuur, beeldende kunst en de in de beeldcultuur opererende beelddisciplines – fotografie, film, grafisch ontwerp en nieuwe media - is uitgewerkt. CBK: kunst & openbare ruimte Zoals gezegd is het uitgangspunt van de debattenreeks de notitie De verbeelding van de openbare ruimte. Grootstedelijke reflecties (1999), die na dit voorwoord is opgenomen. In deze notitie worden voorstellen gedaan om op een andere wijze over de relatie tussen kunst en openbare ruimte te spreken. Ter exploratie van die verhouding wordt een vijfvoudige differentiëring voorgesteld, die recht doet aan zowel dynamische opvattingen over openbaarheid als aan de strategieën die de hedendaagse openbare kunst kenmerken. Naast het conventionele ‘kunst in de openbare ruimte’ onderscheiden we daartoe ‘kunst van de openbare ruimte’, ‘kunst als openbare ruimte’ en ‘openbare ruimte als kunst’. In een later stadium – en dus aanvankelijk niet opgenomen in de eerste webversie van de notitie – wordt ‘beeldende’ kunst verbreed naar het ‘multisensorische’ domein: er is gekozen voor een toegevoegde exploratie van ‘geluid’. Door de onderlinge kruisbestuiving komen nieuwe posities en trajecten in beeld, die wij ‘zichtlijnen’ hebben gedoopt. De Van Dale omschrijft deze als volgt: “(de), (theat.) plaats vanwaaruit nog een goed of een slecht zicht op het toneel te krijgen is” (p. 4071). Op een impliciete manier wordt hier de theatralisering van grootstedelijke interacties en transacties aan de orde gesteld. Een theatralisering die zich naadloos invoegt in de politiek-economische inbedding van de grootstedelijke lifestyles met zijn merken en logo cultus tegen de achtergrond waarvan kunst in relatie wordt gedacht met openbare ruimte.3 De zichtlijnen zijn geen bedenksels. Ze resulteren uit een analyse van concrete projecten, die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd en worden gedragen door kunstkritische en kunsthistorische reflecties van kunstenaars en kunsttheoretici.4 Ze worden als 3
Zie voor een positieve waardering van deze theatralisiering het boek van een tweetal Harvard bedrijfseconomen: B. Joseph Pine II & James H. Gilmore, The Experience Economy. Work is Theatre & Every Business a Stage. Harvard Business School press, Boston 1999. De titels van de hoofdstukken spreken voor zichzelf: ‘Welcome to the Experience Economy’, ‘Setting the Stage’, ‘The Show Must Go On’, ‘Get Your Act Together’, ‘Experiencing Less Sacrifice’, ‘Work Is Theatre’, ‘Performing to Form’, ‘Now Act Your Part’, ‘The Costumer Is the Product’, ‘Finding Your Role in the World’, ‘Exit, Stage Right’. Zie voor een kritiek op deze affirmatieve visie: Naomi Klein, No Logo. Flamingo, Londen 2000. 4 Voor recente Nederlandse publicaties zie onder andere: Camiel van Winkel, Moderne leegte. Over kunst en openbaarheid. (SUA 2000); Wim Beeren, Hein van Haaren, Tineke de Jong (red.), Kunst en de
onderzoekscategorieën gepresenteerd en zijn louter en alleen opgesteld om een diversiteit van projecten in kaart te kunnen brengen zonder in bestaande categorieën terug te vallen. Er is met andere woorden gezocht naar een nieuw vocabulaire. De ontwikkelingen op het gebied van de BKOR worden ter sprake gebracht in een ander discours dan dat waarbinnen de afgelopen 40 jaar over kunst en openbare ruimte wordt gesproken. Uitwerking notitie: 1999-2001 De debattenreeks is ook een vorm van discoursonderzoek. Als principieel voorlopige onderzoekslijnen zijn het – om nog even binnen de visuele metafoor te blijven, die we uiteindelijk wel achter ons zullen moeten laten – ‘blikopeners’. Hoe de in de notitie gepresenteerde en in de debatten uitgewerkte ‘zichtlijnen’ uiteindelijk omgezet worden in beleidsmatige ‘richtlijnen’ gaat het onderzoekskarakter van deze bundel te boven. Dit laat onverlet dat impliciet de hoop wordt uitgesproken dat de onderzoeksresultaten zich concreet laten vertalen in beleidsrichtlijnen, neer te leggen in de Nota 2002-2006. Web enquête Ruim duizend Rotterdamse kunstenaars zijn in oktober 1999 op de hoogste gebracht van deze notitie. Zij konden via de website van het CBK reageren. Veel kunstenaars hebben daarvan dankbaar gebruik gemaakt. Naar goed Rotterdams gebruik zijn de meeste reacties vanzelfsprekend kritisch. Hier en daar klinkt een welwillend instemmend geluid op. Steen des aanstoots was vooral het door velen als hermetisch ervaren conceptuele karakter van het in de notitie geïntroduceerde begrippenkader. Het is echter nooit de bedoeling geweest kunstenaars op te zadelen met onwerkbare theorieën en misplaatste categorieën. De geïntroduceerde terminologie moest veeleer het gesprek over de BKOR op een andere leest schoeien en een aantal in onze ogen achterhaalde vooronderstellingen aan de orde te stellen. De debatten laten zien dat een dergelijke exploratie wel degelijk zinvol is. Sterker, het geïntroduceerde vocabulaire bleek veel minder hermetisch dan werd gedacht. Lokale verkenningen: kunstenaars, kunstwerkers en netwerkers Hoe breng je het gedachtengoed dat aan deze transformaties ten grondslag zou kunnen liggen voor het voetlicht? Allereerst door de lokale situatie te inventariseren en conceptueel door te werken. De eerste drie debatten zijn derhalve lokale verkenningen. Het selectiecriterium is louter formeel: we hebben ons op kunstwerken in de Rotterdamse openbare ruimte gericht, vervaardigd door Rotterdamse kunstenaars die daartoe van het CBK formeel een opdracht hadden gehad. Getracht is hun artistieke, conceptuele en organisatorische overwegingen in kaart te brengen. Maar er werken vanzelfsprekend veel meer ‘kunst gelieerde’ personen aan kunst in de openbare ruimte, ieder vanuit een specifieke disciplinaire en artistieke achtergrond. Artistieke ingrepen binnen het grootstedelijke domein zijn niet eenduidig onder een noemer te brengen. De aan ‘reguliere’ kunst gerelateerde artistieke praktijken zijn talrijk, evenals de disciplinaire achtergrond van de betrokkenen. Naast de conventionele
openbare ruimte. (Vossiuspers UvA 2001); Maarten Hajer & Arnold Reijndorp, Op zoek naar nieuw publiek domein (NAI Uitgevers 2001); Ina Boiten, Publieke kunst. Nieuwe dimensies in ruimte en tijd, voor kunstenaar en publiek. (NAI Uitgevers 2001)
beeldende kunstenaar werken tegenwoordig architecten, grafische vormgevers, acteurs, geluidskunstenaars, fotografen naast, door en met elkaar in de openbare ruimte. Zo is er in de twee andere debatten van de lokale verkenningen voor een veel bredere oriëntatie gekozen. Er vindt een verschuiving plaats van kunstenaars via kunstwerkers, waaronder organisatoren en curatoren, naar netwerkers die op infrastructureel kunstinterventies organiseren. Zo nu en dan duikt er een kunstemaker op. Door deze wat kunstmatige, maar niettemin werkbare uitgangspositie wordt de inhoud van werken met kunst en in de kunst opgerekt: ook curatoren, organisatoren, ontwerpers, architecten, kunstcritici, filosofen, conceptmakelaars en urban explorers zijn bij de debatten betrokken. Kunstenaars, kunstwerkers en netwerkers zijn vanzelfsprekend geen eenduidig af te bakenen groepen. Het zijn veeleer aspecten van een kunstpraktijk die in elkaar overgaan. Niettemin is er bij individuen vaak een accent op een van de drie aspecten waar te nemen. Kunstwerken Mede door de digitale beeldcultuur en een theatralisering van de openbare ruimte is de rol van het beeld ‘in de openbare ruimte’ verschoven naar dat van en als openbare ruimte, terwijl de openbare ruimte zelf tot een dynamisch stadsbeeld is geworden. De openbare ruimte is allang geen bevoorrechte plaats meer voor beelden van helden en slachtoffers, ook al wordt er nog wel degelijk gefocust op het produceren van identiteiten van plekken of groepen. Want naarmate de identiteit van de stad of wijk met heterogene bewonersgroepen diffuser wordt en de mobiliteit toeneemt, verschuift het accent van de identiteit van een stad of stadsdeel naar die van specifieke ‘plekken’. Zelfs enge plekken moeten dan worden ge’openbaard’: ze worden met kunstmatige interventies van hun bedreigende aura ontdaan. Geleidelijk aan is herdenken en gedenken overgegaan in overdenken en indenken. Met de differentiëring van artistieke praktijken, waarbij de nadruk op de kunstpraktijk of het kunstwerken werd gelegd, is ook de relatie tussen kunst en openbare ruimte verder uitgesplitst om zicht te krijgen op de enorme diversiteit van creatieve en artistieke praktijken. Vanuit een cultuur-politiek perspectief wordt aan kunst in de openbare ruimte nog vaak onbewust de potentie toegedicht de fragmentatie van het samenleven – het onvermijdelijke gevolg van bevolkings- en arbeidsmigraties die eigen zijn aan de Nederlandse ‘identiteit’ - een halt toe te roepen. De plek, ooit de begenadigde ruimte voor een ‘museale’ interventie in de publieke sfeer (het ‘in situ’ werk), wordt geleidelijk aan het exclusieve traject van gedeelde openbaarheid. Interventie in de openbare ruimte is altijd ook inventie van openbaarheid. Het groots opgezette project The Grand Terp, gekoppeld aan de museale presentatie Hel en Hemel, beide op verzoek van de provincie Groningen gecureerd door Peter Greenaway, was in 2001 een van de meest spectaculaire uitdrukkingen van in(ter)ventieve plek-kunst. Als was het lokatie-theater, vergelijkbaar met het theaterwerk van Theatergroep Hollandia, neemt Greenaway de geschiedenis van de plek – ditmaal het gebied rond Groningen - als uitgangspunt. Een verscheidenheid aan artistieke media en technologieën wordt intermediaal ingezet om het sensorisch apparaat van de bezoekers
optimaal te bezetten. De toeschouwer is tevens acteur: een ‘spectactor’5 Dit alles ligt ingebed in gelaagde informatiestromen, die alles in beweging houden. Met een knipoog naar Derrida noemen we dit dispositief ‘informance’.6 Bezoekers worden geïnformeerd over de traditionele waterhuishouding van Groningen - macropolitiek: het waterstaatkundige imperatief van Nederland – in het licht van toekomstige planologische beslissingen. Niet alleen verwijst het kunstwerk in de openbare ruimte – de terp –direkt naar de museale presentatie in het Groninger Museum, de openbare ruimte wordt als kunst gepresenteerd. Naast de conventionele sokkelkunst of kunst in de openbare ruimte is dan ook gepoogd om het aannemelijk te maken om te spreken over kunst van de openbare ruimte, kunst als openbare ruimte en openbare ruimte als kunst. Lijken bij kunst in de openbare ruimte de autonomie van de kunstenaar en museale boventonen nog een rol te spelen – van het bloedserieuze Beeldenterras tot het parodische Toonder monument – bij kunst van de openbare ruimte is de openbare ruimte geen open lucht meer waarin je een ding ‘dropt’. Bovendien erodeert in een exponentieel versnellende beeldcultuur en informatiesamenleving zo’n statisch beeld razendsnel als het niet museaal geconserveerd wordt. Het proces waarin informatie en communicatie beeldend doorwerken, lijkt de enige constante. Interventies richten zich in toenemende mate op de openbare interacties tussen steeds weer andere groepen. Een van de problematische kanten van deze ‘kunst van de openbare ruimte’ is echter het vervagen van de grenzen tussen kunst en cultuur. De autonomie van de kunstenaar treedt bij kunst van de openbare ruimte al meer naar de achtergrond. Kunst werkt zelf als openbare ruimte. ‘Participatie’ en ‘interactiviteit’ zijn hierbij de sleuteltermen. Kunstwerken blijkt een reflectief werkwoord voordat het tot substantief versteent. Met het verheffen van communicatie en interactie tot ‘object' kan de kunstenaar hoogstens een intiatiefnemer zijn die ook altijd zelf onderdeel van het werk wordt. In zoverre beelden tot een met anderen gedeelde, dat wil zeggen tot een letterlijk tweeslachtig medegedeelde verbeelding spreken wordt het werk zelf openbare ruimte. Zo werkt kunst niet alleen in de openbare ruimte, maar ook als openbare ruimte. Er ontstaan zo allerlei raakvlakken tussen kunst in de openbare ruimte - het vullen van medegedeelde ruimte met een identificeerbaar beeld, een uit de grond oprijzend stuk staal of een architectonisch ornament –, kunst van de openbare ruimte en kunst als openbare ruimte. In(ter)ventieve werkingen van het werk creëren deze overgangen. Maar niet alleen de grenzen tussen kunst en cultuur vervagen, ook die tussen architectuur en kunst. Openbare ruimte, architectuur en stedenbouw zijn zo hecht met elkaar verbonden dat sommige beeldende kunstenaars daaraan een radicale consequentie hebben verbonden: beeldend kunstenaarschap wordt geheel gericht op publiek ontwerp.7 Het stadsplanologisch construeren van openbare ruimte en openbaarheid wordt verweven met 5
Emil Hvratin introduceert deze term in zijn artikel “Terminal Spectator. And Other Strategies” in InterAkta 4 Performance, transformance, informance. New Concepts in Theatre. Luk Van den Dries & Henk Oosterling (eds.), Rotterdam 2001, pp. 19-24. 6 Zie ook in InterAkta 4: Henk Oosterling, “Reflecting on the ‘informe’ and ‘inter’. On politico-theatrical conceptuality”, idem, pp. 9-18. Zie ook: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid, Boom 2000, pp. 3446. 7 Zo heeft Arno van der Mark zijn kunstenaarschap getransformeerd in een ‘cross-disciplinair’ werkverband waarin hij samenwerkt met acht medewerkers waaronder een schrijver en een cultureel antropoloog. Als samenwerkingsverband initiëren zij stedebouwkundige projecten om nieuwe vormen van cultuur te scheppen.
kunstmatige ingrepen. Zo verschijnt naast de kunst als openbare ruimte, de openbare ruimte als kunst. Misschien is het in dit geval adequater om van ‘stedenbouwkunstig’ te spreken in plaats van stedebouwkundig. Vanuit deze gedifferentieerde presentatie van de relatie tussen kunst en openbare ruimte zijn de debatten opgezet in het tweede deel van dit boek: Kunstwerken. Naast Rotterdamse kunstenaars/kunstwerkers/netwerkers zijn ook werkers van elders uitgenodigd. Bovendien is meer dan in de lokale verkenningen de aandacht gericht op multimediale en interdisciplinaire aspecten, waarbij tevens conceptuele en kunstkritische aspecten aan bod konden komen. Aan uitgewerkte differentiatie van ‘kunst in de openbare ruimte’, ‘kunst van de openbare ruimte’, ‘kunst als openbare ruimte’ en ‘openbare ruimte als kunst’ is ten slotte nog een categorie toegevoegd: soundtracks. Als we de metafoor van het beeld – reflecties, zichtlijnen, blikopeners – loslaten en andere zintuigen dan het bevoorrechte oog als deel van de grootstedelijke ervaring accepteren, blijken zich nog andere opties voor een inzichtelijk debat aan te dienen. Geluidsperformances en –installaties, computersimulaties met geluid en beeld vormen tegenwoordig een niet te veronachtzamen aspect van grootstedelijke artistieke interventies. Vandaar dat één debat geheel gewijd is aan de stad als ‘soundtrack’. Daarin wordt niet alleen de gedachte bevestigd dat de relatie tussen kunst en openbare ruimte zich is toenemende mate verschuift van het object naar het traject, maar ook het idee versterkt dat niet langer beeld en distantie, maar ervaring en interactie doorslaggevende kenmerken van een ‘publiek’ kunstwerk zijn geworden. Internationaal debat: global reflections De serie debatten werd afgesloten met een internationaal debat, waarin bovenstaande dimensies werden verdisconteerd. Conceptuele, kunstkritische en sonische aspecten van de relaties tussen kunst en openbare ruimte kwamen alle in een grootstedelijk perspectief aan bod. Hoewel de titel van dit laatste debat dit enigszins suggereert, beschouwen wij dit debat geenszins als een conclusieve afronding van Grootstedelijke Reflecties. Dwars door alle debatten heen loopt een rode draad die betrekking heeft op de spanningsvolle relatie tussen het lokale en het globale. Zowel de ‘lokale verkenningen’ en ‘kunstwerken’ bevatten ‘global reflections’ zonder welke hedendaagse publieke kunstpraktijken niet adequaat geëxploreerd kunnen worden. Dankwoord Onze dank gaat uit naar een aantal mensen. Ove Lucas & Arno van Roosmalen danken wij voor hun ondersteuning van de debatten en de DJ Spooky presentatie in Tent./CBK, Alex Adriaansens & Marjolein Berger voor de gastvrijheid in het gebouw van V2_Organisatie, Hans Visser & Teus Petersen voor het respectievelijk ter beschikking stellen en de infrastructurele verzorging van de ruimte van de Pauluskerk. Ten slotte danken we Cokky Kraaij voor haar inhoudelijke en redactionele ondersteuning.