ISSN
0778-8363
WIV J. Wytsmanstraat, 14 B-1050 BRUSSEL
FEDERALE OVERHEIDSDIENST, VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU COMMISSIE VOOR KLINISCHE BIOLOGIE DIENST VOOR LABORATORIA VAN KLINISCHE BIOLOGIE COMITE VAN DESKUNDIGEN
GLOBAAL RAPPORT EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE
HEMATOLOGIE/IMMUNOHEMATOLOGIE/HEMOSTASE ENQUETE nr 03/2006
WIV/06/03/Hemato. 61 Dit rapport mag uitsluitend worden gereproduceerd, gepubliceerd of gedistribueerd met toestemming van het WIV.
COMITE VAN EXPERTEN WIV
Secretariaat
: Dr. Van Blerk : Coördinator : : Dr. ARNOUT J. : : Dr. BERNIER M. : : Dr. CHATELAIN B. : : Dr. DE CALUWE J-P. : : Dr. GOOSSENS W. : : Dr. JOCHMANS K. : : Dr. MEEUS P. : : Dr. MERTENS G. : : Dr. PRADIER O. : : Dr. RUMMENS J.L. : : Dr. SCHEIFF J-M. : : Dr. TOUNGOUZ NEVESSIGNSKY L. : : Dr. VANHONSEBROUCK A. : :
tel. fax 02/642.55.22 02/642.56.45 02/642.53.83 e-mail :
[email protected] 016/34.57.72 016/34.59.90 e-mail :
[email protected] 065/39.38.28 065/39.27.41 e-mail :
[email protected] 081/42.32.43 083/65.58.95 e-mail :
[email protected] 02/641.48.83 02/641.48.22 e-mail :
[email protected] 016/34.70.14 016/34.70.42 e-mail :
[email protected] 02/477.50.71 02/477.50.63 e-mail :
[email protected] 053/72.46.06 e-mail :
[email protected] 03/821.39.46 e-mail :
[email protected] 02/555.36.51 02/555.44.99 e-mail :
[email protected] 011/30.97.40 011/30.97.50 e-mail :
[email protected] 02/764.17.39 02/764.52.25 e-mail :
[email protected]
02/555.39.25 02/555.44.99 e-mail :
[email protected] 03/829.00.00 03/829.01.61 e-mail :
[email protected]
UITSTRIJKJE H/7049: Plasmacelleukemie Het uitstrijkje H/7049 werd rondgestuurd met de volgende klinische en biologische gegevens: Patiënte van 86 jaar met botpijnen. RBC: HB: HCT: MCV: WBC: Trombocyten:
3.3 x 1012/l 107 g/l 0.321 l/l 96.6 fl 14.1 x 109/l 108 x 109/l
Bloeduitstrijkje Het uitstrijkje wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van rijpe plasmacellen. Aanwezigheid van jonge vormen (erythroblasten, myelocyten en metamyelocyten) en rouleauxvorming. Beenmergonderzoek Rijk merg met 35% kleine mature plasmacellen. Daling van de rode en granulocytaire reeks. Immunofenotypering van de perifere plasmacellen 31% CD138+ CT-scan Osteolytische letsels thv T8, T9 en T10 Laboratoriumonderzoeken Bezinking: 104 mm/h Monoclonale piek: IgG kappa, 33% IgG: 4.2 mg/dl Bence-Jones eiwit: positief Creatinineclearance: 36.5 ml/min β2-microglobuline : 7.1 mg/l Behandeling Patiënte wordt behandeld met melfalan en prednisolon volgens Alexanian. De behandeling wordt na 2 kuren stopgezet omdat de patiënte de therapie slecht verdraagt. Nadien wordt met thalidomide gestart en eveneens gestopt omdat ze ook deze behandeling niet verdraagt. Na een proeftherapie met Velcade en dexamethason wordt overgeschakeld op palliatieve therapie.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
1/95
Resultaten van de deelnemers Bloedformule Vrijwel alle deelnemers hebben de plasmacellen bij de ‘andere cellen’ ondergebracht, enkele deelnemers hebben de plasmacellen bij de lymfocyten geteld. Het mediane percentage ‘andere cellen’ van alle deelnemers bedraagt 23.5% (CV: 42.6%, n: 179). Het mediane percentage ‘andere cellen’ van de experten bedraagt 25.5% (CV: 17.4%, n: 8). Het betreft hier dus een plasmacelleukemie vermits de diagnose hiervan hetzij 20% circulerende plasmacellen vereist hetzij een absoluut aantal plasmacellen van 2000 x 109/l. 31 deelnemers (14.8%) hebben de aanwezigheid van rouleauxvorming en 14 deelnemers (6.7%) de aanwezigheid van erytroblasten niet vermeld. Vooropgestelde diagnoses 210 laboratoria hebben aan deze ronde deelgenomen. 136 deelnemers (64.8%) kiezen in de eerste plaats voor de diagnose van chronisch lymfoproliferatief syndroom en 41 deelnemers (19.5%) voor de diagnose van acute maligne hemopathie. Enkel de diagnose van chronisch lymfoproliferatief syndroom en de diagnose van acute maligne hemopathie worden als aanvaardbaar beschouwd. 201 deelnemers (95.7%) hebben een meer specifieke diagnose gesteld. Volgende tabel toont de gesuggereerde diagnoses: Diagnose Multipel myeloom Plasmacelleukemie Lymfoplasmacytair lymfoom/Waldenström/immunocytoom Hairy cellleukemie Splenisch lymfoom met villeuze lymfocyten Plasmacytoom Maligne lymfoom Reticulocytose Myelofibrose
N 104 65 17 6 3 2 2 1 1
% 51.7 32.3 8.5 3.0 1.5 1.0 1.0 0.5 0.5
104 deelnemers (51.7%) kiezen voor de diagnose van multipel myeloom, 65 deelnemers (32.3%) voor de diagnose van plasmacelleukemie en 17 deelnemers (8.5%) voor de diagnose van lymfoplasmacytair lymfoom, ziekte van Waldenström of immunocytoom. Alle andere diagnoses worden als onaanvaardbaar beschouwd. 86.3% van de laboratoria hebben de resultaten elektronisch doorgestuurd (toolkit).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
2/95
DIDACTISCH UITSTRIJKJE Chédiak-Higashi
H/7100: Syndroom
van
Het uitstrijkje H/7100 werd rondgestuurd met de volgende klinische en biologische gegevens: Meisje van 2.5 jaar met consanguine ouders wordt opgenomen met koorts neusloop, keelpijn en buikpijn. Klinisch onderzoek toont een rode keel met witte vlekken ter hoogte van de tonsillen, bilateraal submandibulaire klieren, cervicale adenopathieën, splenomegalie (7 cm onder het ribbenrooster) en hepatomegalie (2 cm onder het ribbenrooster). RBC: HB: HCT: MCV: WBC: Trombocyten:
4.5 x 1012/l 105 g/l 0.307 l/l 68.4 fl 11.7 x 109/l 168 x 109/l
Bloeduitstrijkje Het uitstrijkje wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van lymfocyten met een grote ronde azurofiele inclusie en neutrofiele segmentkernigen met multipele inclusies in het cytoplasma. Aanwezigheid van reactionele lymfocyten. Laboratoriumonderzoeken LDH: AST: ALT: CRP: Paul & Bunnell: EBV VCA IgM: EBV VCA IgG: PCR EBV: Toxoplasma- en CMV-antistoffen: Hemoculturen:
1176 U/l (443-823) 153 U/l (20-60) 186 U/l (9-52) 96.4 mg/l (<5) negatief positief negatief 60253 kopies/100000 cellen negatief negatief
Radiologie RX thorax: negatief Echo abdomen: splenomegalie Echo hals: multipele forse klieren bilateraal Besluit Fulminante EBV-infectie bij een meisje met het Chédiak-Higashi syndroom.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
3/95
Resultaten van de deelnemers Bloedformule Het mediane percentage neutrofiele segment- en staafkernigen bedraagt 19.0% met een CV van 23.4%, het mediane percentage lymfocyten 72.0% met een CV van 9.3% en het mediane percentage monocyten 7.5% met een CV van 39.5%. 151 deelnemers (75.9%) vermelden de aanwezigheid van reactionele lymfocyten (mediaan: 12.0% met een CV van 74.1%). Vrijwel alle deelnemers hebben de aanwezigheid van intracytoplasmatische inclusies in de lymfocyten/neutrofiele segmentkernigen vermeld. Vooropgestelde diagnoses 199 laboratoria (94.8%) hebben aan deze ronde deelgenomen. 164 deelnemers (82.4%) suggereren de diagnose van syndroom van ChédiakHigashi en 91 deelnemers (45.7%) de diagnose van infectieus proces bij een meisje met het syndroom van Chédiak-Higashi. Het commentaar is gebaseerd op het digitale uitstrijkje. Er bestaat een echte (geen aggregaten) zij het matige trombopenie. De rode reeks vertoont verschillende, weinig belangrijke afwijkingen (anisocytose, poikilocytose, aanwezigheid van target cellen, traancellen, schistocyten, steeds in klein aantal aanwezig). De voornaamste afwijkingen worden teruggevonden in de leukocyten. 1. Lymfocyten Een belangrijk deel (31 lymfocyten/eerste 100 leukocyten) van de lymfocyten bevat een meestal unieke, grote, ronde, homogene inclusie, die bijna steeds tegen de membraan gelegen is (cel 1, 5, 12, 15, 16, 17, …). Uitzonderlijk zijn er meerdere inclusies (cel 30). Enkele reactionele lymfocyten (cel 6,7,8,9). 2. Neutrofiele granulocyten De neutrofiele granulocyten bevatten multipele (gewoonlijk tussen 4 en 10) roze inclusies (cel 10,11, 18, 20, 22, 24) en soms kleine vacuolen. 3. Monocyten De meeste monocyten bevatten geen reuzengranulen (cel 49, 66, 86, 107, 112, etc); mogelijke uitzonderingen: cel 80, 131, 152, 176 : monocyten ? lymfocyten ?). Talrijke vacuolen in het cytoplasma. Besluit 1. Cytopenie met aanwezigheid (granulocyten en lymfocyten).
van
reuzengranulen
in
de
leukocyten
2. Volgende stapelingsziekten kunnen uitgesloten worden (enkel inclusies in de lymfocytaire, plasmocytaire en histiocytaire reeks, nooit in de granulocyten) • •
sfingolipidosen (Niemann-Pick, ziekte van Gaucher) mucopolysaccharidosen
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
4/95
• • • • •
gangliosidosen mannosidosen glycogenosen type II cystinose sea-blue histiocytes syndroom
(A. Cosson, D. Janvier, M. Zandecki. Cytologie hématologique des maladies de surcharge constitutionnelles. Plaquette, d.d., gepubliceerd rond 1980 (na 1978). Blijft de diagnose van syndroom van Chédiak-Higashi. Deze autosomaal recessieve lysosomale aandoening wordt gekenmerkt door het herhaaldelijke voorkomen van bacteriële infecties (huid- en luchtweginfecties, met gram + kiemen), hepatosplenomegalie, oculocutaan albinisme, verhoogde bloedingsneiging, diverse neurologische symptomen, een lymfohistiocytaire infiltratie van het beenmerg, de milt en de lever. De eerste symptomen treden op in de vroege kinderjaren. Indien het genetisch defect niet via beenmergtransplantatie gecorrigeerd wordt, is de aandoening gewoonlijk lethaal. Een beenmergtransplantatie kan echter het optreden van ernstige neurologische complicaties (ataxie door cerebellaire atrofie, sensomotorische polyneuropathie) in de 2de en 3de levensdecade niet verhinderen. Naast deze vorm van het syndroom van Chédiak-Higashi, bestaat er ook een vorm, die op volwassen leeftijd optreedt, minder ernstig is en waarin vooral de neurologische manifestaties op de voorgrond treden (polyneuropathie, ataxie, dementie). Een grondig onderzoek van de morfologie van de bloedcellen vormt de sleutel tot de diagnose: reuzengranulen in de leukocyten (neutrofiele en eosinofiele granulocyten, monocyten, lymfocyten). Deze granulen ontstaan uit de fusie van primaire (azurofiele) granulen in de granulocytaire reeks en worden ook teruggevonden in de precursorcellen in het beenmerg en in andere celtypes: • ter hoogte van de melanosomen • ter hoogte vd cellen van de schede van Schwann rond de perifere zenuwen • ter hoogte van de neuronen van het centraal zenuwstelsel Het pseudo-Chédiak-Higashi syndroom zou een ander mogelijke diagnose kunnen zijn. Het cytologisch beeld is wel vergelijkbaar maar komt hoofdzakelijk voor bij niet lymfoïde (myeloblasten-, promyelocyten-, …) leukemieën. Bovendien pleiten de consanguïniteit van de ouders en de zeer jonge leeftijd van het kind voor een genetische aandoening en vertoont het bloeduitstrijkje geen blasten.
Besluit: syndroom van Chédiak-Higashi Dr. JP De Caluwé Hôpitaux IRIS SUD, Site Etterbeek-Elsene
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
5/95
DIGITALE UITSTRIJKJES H/7049 DIGIT en H/7100 DIGIT H/7049 DIGIT: Plasmacelleukemie Resultaten van de deelnemers Bloedformule 186 deelnemers (88.6%) hebben resultaten ingestuurd voor zowel het klassieke als het digitale uitstrijkje. Volgende tabel geeft een overzicht van de resultaten: H/7049
H/7049 DIGIT
Mediaan
CV,%
N
Mediaan
CV,%
N
p*
43
17.2
180
46
16.1
181
<0.0001
5
100.1
126
8
69.0
158
<0.0001
47
12.5
186
54
5.8
186
<0.0001
1
0
36
1
0
4
1
55.6
7
22 4
47.2 148.3
173 29
10.8 2.5
67.6 89.0
179 77
<0.0001 0.19
23 4 1 2
45.1 46.3 0 37.1
185 183 27 131
12 4 1 2
68.0 37.1 9.3 59.3
185 181 48 167
<0.0001 0.007 0.99 0.03
0
2.8
44.3
6
122
2
74.1
144
Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen Neutrofiele segment- + staafkernigen Eosinofiele segmentkernigen Basofiele segmentkernigen Lymfocyten Reactionele lymfocyten Lymfocyten totaal Monocyten Promyelocyten Neutrofiele myelocyten Eosinofiele myelocyten Neutrofiele metamyelocyten Eosinofiele metamyelocyten Blasten Andere cellen Erytroblasten
2
74.1
1
1 1 23 8
18.5 41.9 55.6
20 163 176
0.01
3 1 26 7
37.1 25.7 21.2
65 169 167
0.77 0.0007 <0.0001
*Wilcoxon signed rank test Verschillende laboratoria vonden de cellen gemakkelijker te identificeren op het digitale uitstrijkje.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
6/95
H/7100 DIGIT: Syndroom van Chédiak-Higashi Resultaten van de deelnemers Bloedformule 184 deelnemers (87.6%) hebben resultaten ingestuurd voor zowel het klassieke als het digitale uitstrijkje. Volgende tabel geeft een overzicht van de resultaten: H/7100
H/7100 DIGIT
Mediaan
CV,%
N
Mediaan
CV,%
N
p*
16
31.9
178
18
39.1
181
<0.0001
3
148.3
120
8
74.1
148
<0.0001
19
21.8
184
25
5.9
184
<0.0001
1
74.1
23
1
7.4
28
0.35
1
0
23
1
74.1
81
0.002
63 12
18.8 74.1
182 138
49 14.5
26.1 73.9
182 147
<0.0001 <0.0001
72 7
9.3 42.4
63 9
8.8 28.0
0
1
37.1
184 182 2 7
<0.0001 <0.0001
1
184 183 0 10
Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen Neutrofiele segment- + staafkernigen Eosinofiele segmentkernigen Basofiele segmentkernigen Lymfocyten Reactionele lymfocyten Lymfocyten totaal Monocyten Promyelocyten Neutrofiele myelocyten Eosinofiele myelocyten Neutrofiele metamyelocyten Eosinofiele metamyelocyten Blasten Andere cellen
0 1
55.6
22
1 1
74.1
1 2 4.5
37.1 183.3
5 24
49
0.07
0 1.5 6
64.2 149.2
10 36
0.42 0.31
*Wilcoxon signed rank test Er is geen significant verschil in de mate waarop de laboratoria de aanwezigheid van intracytoplasmatische inclusies in de lymfocyten/neutrofiele segmentkernigen vermeld hebben tussen het klassieke en het digitale uitstrijkje (χ2test). Vooropgestelde diagnoses Alle deelnemers hebben voor beide uitstrijkjes dezelfde diagnose vooropgesteld. Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
7/95
Wij danken Dr. M. Bernier (CHU Ambroise Paré, Mons) voor het bezorgen van het uitstrijkje H/7049, Dr. K. Jochmans (UZ Brussel) voor het bezorgen van het uitstrijkje H/7100 en Dr. B. Chatelain (Cliniques universitaires UCL de MontGodinne) voor het ontwikkelen van de CD-Rom met de virtuele uitstrijkjes.
H/7049 Kleuring May-Grünwald-Giemsa Wright Giemsa Diff-Quick Andere kleuring 194 8 1 3 4
Bloedformule Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen Neutrofiele segment- + staafkernigen Eosinofiele segmentkernigen Basofiele segmentkernigen Lymfocyten Reactionele lymfocyten Lymfocyten totaal Monocyten Promyelocyten Neutrofiele myelocyten Eosinofiele myelocyten Neutrofiele metamyelocyten Eosinofiele metamyelocyten Blasten Andere cellen Erytroblasten (per 100 WBC)
Mediaan 43.0 5.0 47.0 1.0 1.0 22.0 4.0 23.0 4.0 1.0 2.0
SD 7.4 4.1 6.7 0.0 0.9 10.7 5.6 11.6 1.9 0.0 0.7
CV, % 17.2 81.5 14.2 0.0 92.7 48.9 139.0 50.3 46.3 0.0 37.1
2.0
1.5
74.1
1.0 23.5 8.0
0.7 10.0 4.4
74.1 42.6 55.6
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 202 145 210 43 8 194 40 209 205 33 146 1 135 2 25 179 196
8/95
Morfologisch significante afwijkingen van de rode bloedcellen Afwijkingen in grootte Anisocytose Microcytose Macrocytose Vormafwijking Poikilocytose Echinocyten Acanthocyten Annulocyten Schistocyten ('fragmentocyten') Traancellen ('teardrop-cells') Drepanocyten ('sickle-cells') Schietschijfcellen ('target-cells') Sferocyten Ovalocyten - elliptocyten Stomatocyten Kleurafwijkingen Hypochromie Polychromasie Inclusies Howell-Jolly lichaampjes Basofiele stippeling/ Pappenheimer lichaampjes Intra-erytrocytaire parasieten Afwijkingen in verdeling Geldrolvorming (rouleaux) Agglutinaten Dubbele populatie (grootte) Dubbele populatie (kleuring)
Geen
+
++
+++
105 206 184
85 2 21
18 2 5
2
170 202 201 209 193 203 210 209 208 207 210
38 8 9 1 17 7
2
188 181
17 29
208
2
1 2 3
5
210 210 31 207 209 208
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
35 2 1 1
58 1
86
1
9/95
Morfologisch significante afwijkingen van de leucocyten Hypersegmentatie van de neutrofielen Toxische korreling Döhle lichaampjes Hypogranulatie van de neutrofiele segmentkernigen Kernafwijkingen van de neutrofielen Auerstaafjes (pseudo)-Pelger-Huet Gumprechtse cellen (kernschimmen) Lymfocyten met 'geblokt chromatine' (Lymfo-)plasmocytaire cellen Haarcellen ('hairy cells') Sézary cellen 'Large granular lymphocytes' Andere lymfomateuze cellen Reactionele lymfocyten Andere leucocyten
Geen
+
++
+++
168 151 206
30 32 3
9 23 1
3 4
200
9
1
196 209 204 201 202 66 199 209 205 193 199 183
8
6
5 7 4 13 3 1 5 8 10 7
1 1 4 64 6
5 1 15
4
Afwijkingen van de trombocyten Trombopenisch uitstrijkje Trombocytemisch uitstrijkje Trombocytenaggregaten Macrotrombocyten Dysplasie (korrelafwijkingen)
Geen 105 208 206 184 208
+ 92 2 4 26 2
++ 12
+++ 1
Andere afwijkingen Hyperproteïnemie (achtergrondkleuring) Extra-erytrocytaire parasieten
Geen
+
++
+++
170
15
20
5
1 1 67 2
5
210
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10/95
Diagnostische oriëntatie Diagnose (eerste keuze) Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Chronisch myeloproliferatief syndroom Myelodysplastisch syndroom Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Geen antwoord Diagnose (tweede keuze) Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Myelodysplastisch syndroom Chronisch myeloproliferatief syndroom Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Pathologie van de rode reeks Geen antwoord Diagnose (derde keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Acute maligne hemopathie Chronisch lymfoproliferatief syndroom Geen antwoord
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 136 41 5 3 2 23 N 15 13 4 2 2 1 173 N 3 2 2 203
11/95
H/7049 DIGIT Bloedformule Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen Neutrofiele segment- + staafkernigen Eosinofiele segmentkernigen Basofiele segmentkernigen Lymfocyten Reactionele lymfocyten Lymfocyten totaal Monocyten Promyelocyten Neutrofiele myelocyten Eosinofiele myelocyten Neutrofiele metamyelocyten Eosinofiele metamyelocyten Blasten Andere cellen Erytroblasten (per 100 WBC)
Mediaan 46.0 8.0 54.0 1.0
SD 7.5 5.9 3.1 0.0
CV, % 16.4 74.1 5.8 0.0
10.8 3.0 12.0 4.0 1.0 2.0 2.8 2.0
6.9 2.2 8.2 1.5 0.2 1.2 1.6 1.5
63.8 74.1 68.0 37.1 18.5 59.3 55.6 74.1
1.0 26.0 7.0
0.4 6.3 1.5
37.1 24.4 21.2
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 183 161 188 4 1 181 78 187 183 48 168 6 146 3 65 171 168
12/95
Morfologisch significante afwijkingen van de rode bloedcellen Afwijkingen in grootte Anisocytose Microcytose Macrocytose Vormafwijking Poikilocytose Echinocyten Acanthocyten Annulocyten Schistocyten ('fragmentocyten') Traancellen ('teardrop-cells') Drepanocyten ('sickle-cells') Schietschijfcellen ('target-cells') Sferocyten Ovalocyten - elliptocyten Stomatocyten Kleurafwijkingen Hypochromie Polychromasie Inclusies Howell-Jolly lichaampjes Basofiele stippeling/ Pappenheimer lichaampjes Intra-erytrocytaire parasieten Afwijkingen in verdeling Geldrolvorming (rouleaux) Agglutinaten Dubbele populatie (grootte) Dubbele populatie (kleuring)
Geen
+
++
+++
125 183 175
53 4 10
9 1 3
1
163 181 178 187 180 184 188 187 188 187 188
24 7 10 1 8 4
1
168 181
17 7
185
3
186
2
1 1
3
188 23 186 187 187
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
14
47 1
104 1
1 1
13/95
Morfologisch significante afwijkingen van de leucocyten Hypersegmentatie van de neutrofielen Toxische korreling Döhle lichaampjes Hypogranulatie van de neutrofiele segmentkernigen Kernafwijkingen van de neutrofielen Auerstaafjes (pseudo)-Pelger-Huet Gumprechtse cellen (kernschimmen) Lymfocyten met 'geblokt chromatine' (Lymfo-)plasmocytaire cellen Haarcellen ('hairy cells') Sézary cellen 'Large granular lymphocytes' Andere lymfomateuze cellen Reactionele lymfocyten Andere leucocyten
Geen
+
++
+++
143 125 188
31 32
11 23
3 8
181
6
1
170 188 180 186 181 65 180 188 186 176 175 170
10
7
7 1 1 8 3
1 6 55 3
60 2
2 5 10 6
2 1 8
5 2 4
Afwijkingen van de trombocyten Trombopenisch uitstrijkje Trombocytemisch uitstrijkje Trombocytenaggregaten Macrotrombocyten Dysplasie (korrelafwijkingen)
Geen 97 188 188 169 184
+ 81
++ 10
+++
18 2
1 2
Andere afwijkingen Hyperproteïnemie (achtergrondkleuring) Extra-erytrocytaire parasieten
Geen
+
++
+++
162
13
8
5
1
1
188
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
14/95
Diagnostische oriëntatie Diagnose (eerste keuze) Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Chronisch myeloproliferatief syndroom Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Myelodysplastisch syndroom Geen antwoord Diagnose (tweede keuze) Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Myelodysplastisch syndroom Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Chronisch myeloproliferatief syndroom Pathologie van de rode reeks Geen antwoord Diagnose (derde keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Acute maligne hemopathie Chronisch lymfoproliferatief syndroom Geen antwoord
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 126 37 3 2 2 18 N 14 13 5 2 1 1 152 N 3 1 1 183
15/95
H/7100 Kleuring May-Grünwald-Giemsa Wright Giemsa Diff-Quick Andere kleuring 186 6 1 2 4
Bloedformule Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen Neutrofiele segment- + staafkernigen Eosinofiele segmentkernigen Basofiele segmentkernigen Lymfocyten Reactionele lymfocyten Lymfocyten totaal Monocyten Promyelocyten Neutrofiele myelocyten Eosinofiele myelocyten Neutrofiele metamyelocyten Eosinofiele metamyelocyten Blasten Andere cellen Erytroblasten (per 100 WBC)
Mediaan 16.0 3.0 19.0 1.0 1.0 62.0 12.0 72.0 7.5
SD 5.0 4.4 4.4 0.7 0.0 11.9 8.9 6.7 3.0
CV, % 31.3 148.3 23.4 74.1 0.0 19.1 74.1 9.3 39.5
N 192 129 199 24 24 197 151 199 196
1.0
0.0
0.0
10
1.0
0.7
74.1
2.0 4.5 1.0
0.7 8.7 0.7
37.1 193.6 74.1
24 1 6 24 30
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
16/95
Morfologisch significante afwijkingen van de rode bloedcellen Afwijkingen in grootte Anisocytose Microcytose Macrocytose Vormafwijking Poikilocytose Echinocyten Acanthocyten Annulocyten Schistocyten ('fragmentocyten') Traancellen ('teardrop-cells') Drepanocyten ('sickle-cells') Schietschijfcellen ('target-cells') Sferocyten Ovalocyten - elliptocyten Stomatocyten Kleurafwijkingen Hypochromie Polychromasie Inclusies Howell-Jolly lichaampjes Basofiele stippeling/ Pappenheimer lichaampjes Intra-erytrocytaire parasieten Afwijkingen in verdeling Geldrolvorming (rouleaux) Agglutinaten Dubbele populatie (grootte) Dubbele populatie (kleuring)
Geen
+
++
+++
77 106 193
84 45 5
37 42
1 6 1
125 196 193 180 179 173 199 113 193 172 191
59 3 6 12 19 26
15
60 6 27 8
25
1
121 161
56 37
20 1
2
193
6
189
10
7 1
199 195 198 199 199
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
4 1
17/95
Morfologisch significante afwijkingen van de leucocyten Hypersegmentatie van de neutrofielen Toxische korreling Döhle lichaampjes Hypogranulatie van de neutrofiele segmentkernigen Kernafwijkingen van de neutrofielen Auerstaafjes (pseudo)-Pelger-Huet Gumprechtse cellen (kernschimmen) Lymfocyten met 'geblokt chromatine' (Lymfo-)plasmocytaire cellen Haarcellen ('hairy cells') Sézary cellen 'Large granular lymphocytes' Andere lymfomateuze cellen Reactionele lymfocyten Andere leucocyten
Geen
+
++
+++
199 189 193
4 3
4 1
2 2
177
7
11
4
184 199 196 191 196 195 198 199 192 193 131 110
8
6
1
3 2 2 1 1
5 1 3
1
4 3 16 10
3 2 37 32
1 15 47
++
+++
Afwijkingen van de trombocyten Trombopenisch uitstrijkje Trombocytemisch uitstrijkje Trombocytenaggregaten Macrotrombocyten Dysplasie (korrelafwijkingen)
Geen 187 199 197 182 196
+ 12 1 17 2
1
Andere afwijkingen Hyperproteïnemie (achtergrondkleuring) Extra-erytrocytaire parasieten
Geen
+
++
195
4
1
+++
199
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
18/95
Diagnostische oriëntatie Diagnose (eerste keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Neutropenie Myelodysplastisch syndroom Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Pathologie van de rode reeks Pathologie van de bloedplaatjes Binnen de normale grenzen, geen bijkomende onderzoeken vereist Chronisch myeloproliferatief syndroom Monocytose Geen antwoord Diagnose (tweede keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Chronisch lymfoproliferatief syndroom Pathologie van de rode reeks Acute maligne hemopathie Neutropenie Pathologie van de bloedplaatjes Geen antwoord Diagnose (derde keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Pathologie van de rode reeks Geen antwoord
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 98 10 9 5 3 3 2 1 1 1 66 N 5 4 3 1 1 1 184 N 1 1 197
19/95
H/7100 DIGIT Bloedformule Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen Neutrofiele segment- + staafkernigen Eosinofiele segmentkernigen Basofiele segmentkernigen Lymfocyten Reactionele lymfocyten Lymfocyten totaal Monocyten Promyelocyten Neutrofiele myelocyten Eosinofiele myelocyten Neutrofiele metamyelocyten Eosinofiele metamyelocyten Blasten Andere cellen Erytroblasten (per 100 WBC)
Mediaan 18.6 8.0 25.0 1.0 1.0 49.0 14.3 63.0 9.0
SD 7.1 5.9 1.5 0.3 0.7 12.8 10.4 5.8 3.0
CV, % 38.4 74.1 5.9 29.7 74.1 26.2 72.6 9.2 32.9
1.0
0.4
37.1
1.0
0.7
74.1
N 188 154 191 29 85 189 153 191 189 2 7 1 49
1.5 6.0 1.0
1.0 9.7 0.0
69.2 161.2 0.0
10 36 14
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
20/95
Morfologisch significante afwijkingen van de rode bloedcellen Afwijkingen in grootte Anisocytose Microcytose Macrocytose Vormafwijking Poikilocytose Echinocyten Acanthocyten Annulocyten Schistocyten ('fragmentocyten') Traancellen ('teardrop-cells') Drepanocyten ('sickle-cells') Schietschijfcellen ('target-cells') Sferocyten Ovalocyten - elliptocyten Stomatocyten Kleurafwijkingen Hypochromie Polychromasie Inclusies Howell-Jolly lichaampjes Basofiele stippeling/ Pappenheimer lichaampjes Intra-erytrocytaire parasieten Afwijkingen in verdeling Geldrolvorming (rouleaux) Agglutinaten Dubbele populatie (grootte) Dubbele populatie (kleuring)
Geen
+
++
+++
82 109 186
89 41 3
19 36 1
1 5 1
115 186 184 173 169 159 191 104 189 170 182
56 5 6 10 22 31
20
65 2 21 7
20
110 161
59 28
20 2
184
7
187
4
1 7
1
1 2
2 2
191 188 191 190 190
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
3 1 1
21/95
Morfologisch significante afwijkingen van de leucocyten Hypersegmentatie van de neutrofielen Toxische korreling Döhle lichaampjes Hypogranulatie van de neutrofiele segmentkernigen Kernafwijkingen van de neutrofielen Auerstaafjes (pseudo)-Pelger-Huet Gumprechtse cellen (kernschimmen) Lymfocyten met 'geblokt chromatine' (Lymfo-)plasmocytaire cellen Haarcellen ('hairy cells') Sézary cellen 'Large granular lymphocytes' Andere lymfomateuze cellen Reactionele lymfocyten Andere leucocyten
Geen
+
++
+++
189 180 186
1 4
3 4
1 4 1
172
4
11
4
176 191 187 188 190 188 190 191 186 186 124 116
8
6
1
4 3 1 2 1
1
1 2 19 10
3 2 31 29
1 1 17 36 +++
Afwijkingen van de trombocyten Trombopenisch uitstrijkje Trombocytemisch uitstrijkje Trombocytenaggregaten Macrotrombocyten Dysplasie (korrelafwijkingen)
Geen 180 191 190 180 189
+ 10
++ 1
1 11 1
1
Andere afwijkingen Hyperproteïnemie (achtergrondkleuring) Extra-erytrocytaire parasieten
Geen
+
++
189
2
+++
191
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
22/95
Diagnostische oriëntatie Diagnose (eerste keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Neutropenie Myelodysplastisch syndroom Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Pathologie van de bloedplaatjes Binnen de normale grenzen, geen bijkomende onderzoeken vereist Chronisch myeloproliferatief syndroom Pathologie van de rode reeks Geen antwoord Diagnose (tweede keuze) Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Chronisch lymfoproliferatief syndroom Acute maligne hemopathie Neutropenie Pathologie van de bloedplaatjes Pathologie van de rode reeks Geen antwoord Diagnose (derde keuze) Acute maligne hemopathie Infectieus, inflammatoir of toxisch proces Pathologie van de rode reeks Geen antwoord
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 95 9 8 5 4 2 1 1 1 65 N 6 4 1 1 1 1 177 N 1 1 1 188
23/95
Neutrofiele staafkernigen Ter gelegenheid van deze enquête werd de laboratoria gevraagd naar de rapportering van en het belang dat ze hechten aan het vermelden van het percentage van de neutrofiele staafkernigen in de manueel getelde formules. Er bestaat een paradox tussen de vraag naar het percentage neutrofiele staafkernigen vanwege de clinici en het vermelden ervan en het belang dat eraan gehecht wordt door de laboratoria. Volgende tabellen geven de antwoorden van de deelnemers weer: Vermeldt U in de dagelijkse praktijk het percentage van de neutrofiele staafkernigen in de manueel getelde formules? Ja Neen Geen antwoord
120 86 4
Is er vanwege de clinici vraag naar deze parameter? Ja Neen Geen antwoord
N 55 144 11
Vindt u dat deze parameter een klinisch belang heeft? Ja Neen Geen antwoord
N 109 81 20
N
Hebben de bepaling van het percentage neutrofiele staafkernigen (NS) en de flag « left shift » nog een klinisch belang als predictieve test voor ernstige infectie of sepsis? De huidige celtellers kwantificeren enkel de 5 normale leukocytenpopulaties maar bepalen niet de immature cellen. Deze toestellen kunnen verschillende alarmen genereren zoals het alarm « LS, left shift », maar voeren er geen telling van uit. De telling van de NS vereist nog steeds het gebruik van een microscoop. Het morfologische onderscheid tussen een neutrofiele segmentkernige (eindstadium van de maturatie van de neutrofiele granulocyt) en een NS berust hoofdzakelijk, zoniet uitsluitend, op de vorm van de kern (graad van lobulatie). Deze differentiatie werd reeds vastgesteld door ARNETH in het begin van de XXste eeuw en later bevestigd door verschillende auteurs (SCHILLING).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
24/95
De identificatiecriteria voor dit overgangsstadium tussen metamyelocyt en segmentkernige zijn goed gedefinieerd en algemeen aanvaard:
Grootte: de NS heeft zijn definitieve grootte bereikt (diameter in de grootteorde van 13 μm) Aspect van het chromatine: dens, geblokt Kleur van het cytoplasma: licht roos, volledig verdwijnen van de basofilie, aanwezigheid van primaire en vooral secundaire granulen Vorm van de kern: meest karakteristieke kenmerk van de NS. De kern van de NS heeft een langwerpige vorm met een constante transversale diameter in de grootteorde van 3-4 μm. De cel kan een aanzet tot lobulatie vertonen; in dat geval zijn de lobben niet door een fijn filament (karakteristiek voor de mature neutrofiele segmentkernige) maar steeds door een brede chromatineband met elkaar verbonden.
Identificatiecriteria (vergroting x 500, immersieolie) In de literatuur vindt men verschillende synoniemen: neutrofiele staafkernige, band cell, stab-form, rod-like form, stab cell, neutrophile à noyau en bâtonnet, Stabkernig, Stabzell, neutrophile juvénile. Na enkele decennia van tegenstrijdigheden, heeft de Committee for the Clarification of the nomenclature of cells and diseases of the blood and blood forming organs in 1948 de volgende definitie ingevoerd: A band cell is any cell of the granulocytic series which has a nucleus that could be described as a curved or a coiled band, no matter how marked the indentation, if it does not completely segment the nucleus into lobes separated by a filament. A filament is a thread-like connection with no significant nuclear material A band is differentiated from the metamyelocyte by having an appreciable length of the nucleus with parallel sides. The band is differentiated from the segmented neutrophil by having no indentation which could be described as a filament. A segmented neutrophil is any cell containing specific granules in which the lobes of the nucleus are connected by a filament. A filament is defined as a threadlike structure. Since, at times, in viewing a three-dimensional object from one direction it is impossible to be certain whether two parts of the nucleus are connected by a filament or band, it is suggested that such cells always be placed in the segmented category, since this is the more differentiated and more common cell.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
25/95
The immature neutrophils include bands and all cell forms less mature than bands. An increase in the number of band cells is a left shift. Deze definitie is nog steeds actueel (MATHY K, KOEPKE J.A. Am J Clin Pathol. 1974; BAIN BJ. Blood Cells. A practical Guide. Oxford, 2006, 4th ed., pp. 8992). Er worden daarnaast ook andere identificatiecriteria gebruikt. (NOVAK RW. Clin Lab Med. 1993; CORNBLEET PJ. Clin Lab Med. 2002). A band neutrophil has a nuclear indentation that exceeds half the diameter of the hypothetical round nucleus, but in which the chromatin pattern can still be visualized in the narrowest segment of the nucleus. This yields a nucleus with S, C or U shapes. If the narrowest segment is a filament, defined as having no visible chromatin distinction, the cell is a segmented neutrophil. The band can be distinguished from the more immature and the more mature segmented neutrophil by its nuclear characteristics. The metamyelocyte manifests a higher nuclear to cytoplasmic ratio and nuclear indentation is less than one half the width of the hypothetic round nucleus. The segmented neutrophil has a nucleus that is definately lobulated; its nuclear lobes are connected by a fine filament. Of eenvoudiger (HemoSurf) Er bestaan 2 verschillende manieren om segmentkernigen van elkaar te onderscheiden:
de
neutrofiele
staaf-
en
a) Rule of filament: een draadvormig aspect van de kern typeert de neutrofiele segmentkernige. b) Rule of one third: de kern van de neutrofiele segmentkernige vertoont een vernauwing, die kleiner is dan 1/3 van zijn breedste diameter.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
26/95
Nadelen van het microscopische onderzoek Het microscopische onderzoek laat toe de staafkernigen te herkennen en te tellen, maar vertoont ook verschillende nadelen: •
Arbeidsintensief, traag, resultaten pas na enkele uren beschikbaar
•
Resultaten niet steeds beschikbaar (nacht en WE)
•
Kostprijs tijd laboratoriumtechnoloog
•
Zeer brede foutenmarge
•
Tekort aan gekwalificeerd personeel (de ervaren cytoloog is een uitstervend ras) en belangrijke turnover van laboratoriumtechnologen
•
In de neonatale periode bestaat er daarnaast nog een bijkomend probleem: het bloed van een pasgeborene bevat veel meer rode bloedcellen dan dat van een volwassene en is moeilijk correct uit te strijken (gewoonlijk een hematocriet van 55-60%). De hyperviscositeit veroorzaakt een superpositie van de kernlobben en dit maakt de differentiatie tussen staaf- en segmentkernigen onbetrouwbaar (CHRISTENSEN RD. Am. J Clin Pathol. 1979 ; CHARACHE S. Am J Clin Pathol. 1992 ; SCHELONKA RL. J Pediatr. 1995). Dit probleem werd reeds lang onderkend (AGRESS A, DOWNEY H. Folia Haematologica, 1936), maar in veel klinische studies wordt hiermee geen rekening gehouden.
Referentiewaarden en linksverschuiving (left shift) Variabele cut-off waarde naargelang de studie: 6%, 15%, 20% De grote variabiliteit in de identificatie van de NS (zie verder) ligt aan de basis van de brede waaier aan referentiewaarden, die in de literatuur vermeld worden. Verschillende studies pleiten ervoor dat het percentage NS de 5 à 6% van de leukocyten niet mag overschrijden (of 0.45 *109/l voor het absolute aantal) (MATHY K, KOEPKE J.A. Am J Clin Pathol. 1974 ; UNDRITZ. Planches d’Hématologie Sandoz. Bâle, Sandoz, 1972, 2ème édition, p. 60). In de referentiehandboeken van interne geneeskunde worden dezelfde waarden gehanteerd (HARRISON ; CECIL & LOEB). Daarnaast worden ook andere referentiewaarden voorgesteld: 5 à 11% of < 0.85 * 109/l bij de volwassene (WALLACH J. 1992).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
27/95
Volgende tabel toont de referentiewaarden, die gebruikt worden in het Children’s Hospital Medical Center in Akron (NOVAK, Clin Lab Med, 1993): Leeftijd 0-3 dagen 4-10 dagen 10-14 dagen 15-30 dagen 1-6 maand 7-24 maand 2-5 jaar 5-8 jaar 9-12 jaar 13-18 jaar volwassene
NS % < 18 < 15 < 14 < 12 < 12 < 11 < 11 < 11 < 11 < 11 < 11
NS/μl < 3000 < 1500 < 1200 < 1100 < 1000 < 1000 < 750 < 670 < 650 < 620 < 620
Naast deze verschillen in referentiewaarden, bestaat er ook nog een belangrijke variatie in de keuze van cut-off waarde voor ernstige bacteriële infectie. •
15% (1.5 * 109/l) (BENTLEY SA. Arch Pathol Lab Med. 1988)
•
20% (SEEBACH. Am J Clin Pathol. 1997)
Het gebruik van afgeleide indices in de pediatrie Het zijn de diensten pediatrie (voornamelijk de neonatale eenheden), die de bepaling van de NS aanvragen. Het aantal NS is nodig voor het berekenen van de verhouding immature neutrofiele granulocyten/totale aantal neutrofiele granulocyten (I/T ratio). Deze verhouding wordt beschouwd als een mogelijke merker voor sepsis. Zowel het totale aantal neutrofiele granulocyten als het aantal NS varieert sterk in de eerste levensdagen. De I/T ratio is daarentegen relatief stabiel. (MANROE BL et al. The neonatal blood count in health and disease. I. Reference values for neutrophil cell. J Pediatr. 1979). In de praktijk maken de pediaters gebruik van een arbitraire cut-off waarde van 0.20 (of 0.16 naargelang het centrum). Het aantal NS is ook nodig voor het opstellen van de zogenaamde criteria van Rochester. Deze criteria omvatten zowel klinische als biologische (hematologische en microbiologische) parameters en worden gebruikt om zuigelingen van 28 tot 90 dagen met licht verhoogd infectieus risico te identificeren. Onder de hematologische parameters: NS < 1.5 * 109/l en WBC tussen 5 * 109/l en 15 * 109/l. Niettemin is het klinische belang van deze indices controversieel: van heel wat gezonde pasgeborenen liggen de indices buiten de referentiewaarden (SCHELONKA RL et al. J Pediatr. 1994).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
28/95
Oorzaken van variabiliteit 1) Variabiliteit te wijten aan de onderzoeker Ondanks de pogingen, die sinds 1948 ondernomen werden om tot standaardisatie te komen (definitie van de morfologische kenmerken, die moesten toelaten elk maturatiestadium te onderscheiden), is de impact ervan beperkt gebleven. Talrijke Amerikaanse en Europese studies hebben over meer dan 30 jaar de grote variabiliteit, die er bestaat in het identificeren van de neutrofiele cellen, aangetoond (voornamelijk onderscheid tussen staaf- en segmentkernigen). (KEITGES PW, KOEPKE JA. Am J Clin Pathol. 1971; BACUS T. Am J Clin Pathol. 1973; MATHY et KOEPKE. Am J Clin Pathol. 1974 ; DUTCHER TF. Clin Lab Med. 1984 ; NOVAK R. Clin Lab Med. 1993; CORNBLEET PJ, NOVAK R. 1995; VAN DER MEER W, Eur J Haematol. 2006). In het beste geval (één laboratoriumtechnoloog met lange ervaring) bedraagt deze fout 7%; in de dagelijkse praktijk kan het foutenpercentage 30-40% bedragen. Volgende tabel vat de resultaten van een recente Nederlandse studie samen (VAN DER MEER, Eur J Haematol. 2006) : Neutrofiele segmentkernigen Neutrofiele staafkernigen
Gemiddelde, % 43.9 30.6
Range, % 15-72 4-64
CV, % 25 36
Het subjectieve karakter van de identificatie van de NS is niet gekend bij de clinici. Talrijke klinische studies geven geen enkele informatie over de methoden, die gebruikt werden om de bloedformule te bekomen (identificatiecriteria, aantal getelde cellen, reproduceerbaarheid) en trekken conclusies, die geen rekening houden met de imprecisie van de telling van de NS (FERRERA PC, BARTFIELD JM, SNYDER HS. Amer J Emergency Medicine, 1997; KUPPERMANN N, MALLEY R, INKELIS SH, FLEISHER GR. Pediatr. 1999; MAKHOUL IR, YACOUB A, SMOLKIN T, SUJOV P, KASSIS I, SPRECHER H. Acta Paediatrica, 2006; niet-limitatieve lijst). 2) Statistische variabiliteit Deze foutenbron is belangrijk en inherent aan de manuele werkwijze (gebonden aan het totale aantal getelde cellen). In functie van het aantal getelde cellen (100, 200, 500, 1000 of 10 000) zal het foutenpercentage sterk verschillen en des te groter zijn naarmate het percentage van het celtype laag is: NS, maar ook basofiele en eosinofiele segmentkernigen, erytroblasten. Wanneer microscopisch 100 cellen geteld worden, zal een abnormale cel met 95% zekerheid gedetecteerd worden, indien het percentage ervan minstens 5% bedraagt. Met de celtellers, die een WBC differentiatie uitvoeren op
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
29/95
10 000 cellen, kan dit percentage gereduceerd worden van 5 tot 2.3% (RÜMKE CL. 1977; RÜMKE CL.1985). Volgende tabel toont het 95% betrouwbaarheidsinterval voor verschillende percentages cellen en een toenemend aantal getelde leukocyten: % 3 5 10 15 20 30
N = 100 0–9 1 – 12 4 – 18 8 – 24 12 – 30 21 - 40
N = 200 1–7 2 – 10 6 – 16 10 – 21 14 – 27 23 - 37
N = 500 1–5 3–8 7 – 13 11 – 19 16 – 24 26 - 35
N = 1000 2–5 3–7 8 – 13 12 – 18 17 – 23 27 – 33
Deze statistische variabiliteit kan slechts gereduceerd worden door een groter aantal cellen te tellen; manueel 500 cellen tellen is echter in de praktijk niet realiseerbaar. 3) Variabiliteit gebonden aan de heterogene verdeling van de cellen op het uitstrijkje Monocyten, granulocyten en lymfocyten verdelen zich niet op dezelfde wijze op een uitstrijkje (onafhankelijk van de persoon, die het uitstrijkje maakt): lymfocyten bevinden zich vooral in het centrum, neutrofiele granulocyten en monocyten komen vooral thv de randen en het uiteinde van het uitstrijkje voor. Deze 3 foutenbronnen (subjectief karakter van de identificatie van de NS, statistische fout en heterogene verdeling van de leukocyten) zijn additief. Zij zijn nog belangrijker indien er een polyglobulie (zie hoger) of leukopenie bestaat. Bij een belangrijke neutropenie heeft men de neiging de cellen in de dikkere zones van het uitstrijkje te zoeken (waar het onderscheid tussen de staaf- en segmentkernigen het moeilijkst is) of thv de randen en het uiteinde van het uitstrijkje (waar zich vooral de neutrofiele granulocyten bevinden). Klinische betekenis van een toename van het aantal NS De « vals positieve » en niet-specifieke stijgingen van de NS Een toename van het aantal NS (linksverschuiving, left shift) is, net zoals een verhoging van het absolute aantal neutrofiele granulocyten, niet specifiek voor een infectieus proces en komt in tal van situaties voor: bloeding, acute hemolyse, parenterale voeding, anoxie en metabole acidose, postoperatief, behandeling met corticosteroïden, alle inflammatoire toestanden, … Noch bij de volwassene, noch bij het kind of de pasgeborene, is een echte toename van het aantal NS specifiek voor een bacteriële infectie. Het kan een merker zijn van een inflammatoir niet-infectieus proces.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
30/95
Indien er dan al een infectie bestaat, betekent een stijging van het aantal NS in het perifere bloed nog niet dat het om een bacteriële infectie gaat: virale respiratoire (influenza, RSV) en gastrointestinale (rotavirus) infecties kunnen gepaard gaan met een toename van het aantal NS. Een linksverschuiving komt fysiologisch voor in de zwangerschap. Hypertensie bij de moeder is een klassieke oorzaak van linksverschuiving bij de pasgeborene. Bij de pasgeborene kan een toename van de NS voorkomen bij: • Meconiumaspiratie • Periventriculaire bloeding • Epileptische crisis • Hypoglycemie • Langdurige arbeid Een linksverschuiving kan ook voorkomen bij neutropene patiënten (chemotherapie) na een behandeling met groeifactoren (G-CSF of GM-CSF).
Alternatieven voor de telling van de NS De telling van de NS is niet betrouwbaar en specifiek maar bestaan er alternatieven ? Toxische kenmerken Het microscopische onderzoek van het bloeduitstrijkje kan voor andere redenen nodig zijn, zoals bv in het geval van een NRBC alarm bij een pasgeborene. Weinig celtellers voeren een bepaling van de NRBC uit. Een manuele telling is nodig om de leukocytose te corrigeren in de aanwezigheid van circulerende of lysis-resistente erytroblasten. Van deze telling moet gebruik gemaakt worden om eventuele toxische kenmerken van de neutrofiele granulocyten op te sporen ttz een geheel van morfologische veranderingen, die kunnen wijzen op een ernstige bacteriële infectie: • aanwezigheid van Döhlelichaampjes • aanwezigheid van toxische korreling • aanwezigheid van intracytoplasmatische vacuolen Toxische korreling • Komt van de 3 kenmerken het meeste voor • De granulen van de neutrofiele granulocyten uitgesproken kleur en vallen daardoor sterker op
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
vertonen
een
meer
31/95
•
Men spreekt van toxische korreling wanneer zij in > 25% van de neutrofiele granulocyten teruggevonden wordt • Aanwezig bij sepsis in 2/3 à 3/4 van de gevallen • Maar gebrek aan specificiteit (ook aanwezig bij diverse inflammatoire toestanden)
Döhlelichaampjes • Lichtblauwe inclusies, gewoonlijk in de periferie van het cytoplasma van de neutrofiele granulocyten • Bestaande uit aggregaten van ruw endoplasmatisch reticulum • Tamelijk weinig frequent bij sepsis (30%) • Niet specifiek (eveneens aanwezig tijdens de zwangerschap en in de postpartum periode; anomalie van May Hegglin) Cytoplasmatische vacuolen • Meest significante verandering van de neutrofiele granulocyten bij sepsis • Intracytoplasmatische structuren, die optisch leeg, talrijk, coalescent en groot zijn en een vervorming van de cel veroorzaken • Frequentie bij sepsis: 70 – 90% • Maar kan een artefact zijn, dat optreedt in oud bloed; het aspect van deze vacuolen is echter licht verschillend (kleinere vacuolen, minder talrijk, geen vervorming van de cel) De flags Momenteel is geen enkele celteller in staat om het onderscheid te maken tussen de successieve maturatiestadia van de cellen van de granulocytaire reeks (myelocyt, metamyelocyt, staafkernige) of om ze te kwantificeren. Hooguit geeft de celteller een alarmboodschap. Verschillende groepen hebben zich terecht vragen gesteld bij de waarde van deze flags. De resultaten van de studies zijn eerder teleurstellend. In een reeds oudere studie werd aangetoond dat het toestel NE-8000 en in mindere mate het toestel SF-3000 een hoog percentage vals positieve flags genereerden, voornamelijk LS en IG flags (beide toestellen gaven ook een hoog percentage vals positieve blast flags). Hierdoor worden verschillende uitstrijkjes ten onrechte herbekeken. (BARTELS PCM, SCHOORL M, WILLEKENS FLA. Clin Lab Haem. 1997). Ook andere celtellers genereren dergelijke flags (Cell Dyn 3700 ; Advia 120 ; XE-2100, VAN DER MEER W, DINNISSEN JWB, DE KEIJZER MH, SCOTT CS. Lab Hematol. 2002). Andere studies bevestigen dat de LS flag weinig betrouwbaar is (CORNBLEET PJ, THORPE G, MYRICK D. Lab Hematol. 1995; VAN DER MEER W, SCOTT CS, DE KEIJZER MH. Clin Chem Lab Med. 2004).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
32/95
Samenvatting •
De telling van de NS wordt nog steeds manueel uitgevoerd en is weinig reproduceerbaar bij de volwassene en nog minder reproduceerbaar bij de pasgeborene
•
De factoren, die aan de oorsprong liggen van dit gebrek aan reproduceerbaarheid zijn gekend maar kunnen niet vermeden worden
•
Bij de pasgeborene zijn de NS nog moeilijker te herkennen dan bij de volwassene
•
De fout op de telling kan zo groot zijn dat het leidt tot het instellen van een verkeerde behandeling
•
Talrijke laboratoria voeren de telling van de NS niet meer uit bij de volwassene
•
Amerikaanse kwaliteitscontroleprogramma’s bevatten niet langer de telling van de NS
•
Het is aan te bevelen de telling van de NS (bloeduitstrijkje) niet meer uit te voeren, zelfs niet bij de pasgeborene
•
De flag « left shift » is geen aan te raden alternatief; het opsporen van de aanwezigheid van toxische kenmerken geniet de voorkeur boven de manuele telling van de NS
Bij wijze van besluit Ardron et al (Am J Clin Pathol. 1994) “The question remains, why continue to report bands? This question is increasingly relevant because the technology for automated differentials is available, and a technologist’s time is too valuable to waste in unnecessary pursuits. In two haematology laboratories directed by one of the authors (TFD), bands have not been reported separately for years. Surprinsingly, no requests for a band count have ever been received from a clinician, with the exception of neonatalogists. Given the very limited reliability of the band count on technical, statistical and clinical bases, we believe that the band count need not be reported. The information necessary for proper patient management is better obtained elsewhere.” Seebach et al (Am J Clin Pathol. 1997) “The routine microscopic band count turned out to be no more reliable than tossing a coin.”
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
33/95
Van der Meer (Eur J Haematol. 2006) “Due to the enormous variation of band cell counting, we recommend to cease quantitative reporting of band cells, especially since the results only have a clinical relevance in a limited number of pathological circumstances.” With the introduction of other diagnostic parameters for the detection of sepsis or infection (CRP, procalcitonin, cytokines), the need to differentiate band cells from segmented neutrophils will diminish. Anticipating on these new developments, we recommend ceasing enumeration of band cells in daily clinical practice.” Referenties AGRESS H, DOWNEY H. The blood picture of human newborns, with special reference to lymphocytes. Folia Haematologica. 1936; 55: 207-217. ARDRON MJ, WESTENGARD JC, DUTCHER TF. Band neutrophil counts are unnecessary for the diagnosis of infection in patients with normal total leukocyte counts. Am J Clin Pathol. 1994; 102: 646-649. BACUS T. The observer error in peripheral blood cell classification. Am J Clin Pathol. 1973; 59: 443-450. BAIN BJ. Blood Cells. A practical Guide. Oxford, 2006, 4th ed., pp. 89-92. BARTELS PCM, SCHOORL M, WILLEKENS FLA. Evaluation of Sysmex SF-3000 performance concerning interpretive morphology flagging of the leukocyte differential count. Clin Lab Haem. 1997; 19: 187-190. CHARACHE S, NELSON L, SAW D, KEYSER E, WINGFIELD S. Accuracy and utility of differential white blood cell count in the neonatal intensive care unit. Am J Clin Pathol. 1992; 97: 338-344. CHRISTENSEN RD, ROTHSTEIN G. Pitfalls in the interpretation of leukocyte counts of newborn infants. Am J Clin Pathol. 1979; 72: 608-611. CORNBLEET PJ, THORPE G, MYRICK D. Evaluation of instrument flagging of left shift using College of American Pathologists reference band identification criteria. Lab Hematol. 1995; 1: 97-104. CORNBLEET PJ, NOVAK R. Lack of reproducibility of band neutrophil identification despite the use of uniform identification criteria. Lab Hematol. 1995; 1: 89-96. CORNBLEET PJ. Clinical utility of the band count. Clin Lab Med. 2002; 22: 101136.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
34/95
FERRERA PC, BARTFIELD JM, SNYDER HS. Neonatal fever: utility of Rochester criteria in determining low risk for serious bacterial infections. Amer J Emergency Medicine. 1997; 15: 299-302. HOFFMANN JJ. How useful are haematology analyser flags? Clin Chem Lab Med. 2004, 42: 357-358. KROFT SH. Infectious diseases manifested in the peripheral blood. Clinics in Laboratory Medicine. 2002; 22: 253-277. KUPPERMANN N, MALLEY R, INKELIS SH, FLEISHER GR. Clinical and hematologic features do not reliably identify children with unsuspected meningococcal disease. Pediatr. 1999; 103: LIU CH, LEHAN C, SPEER M, FERNBACH DJ, RUDOLPH AJ. Degenerative changes in neutrophils : an indicator of bacterial infection. Pediatrics. 1984; 74: 823-827. MAKHOUL IR, YACOUB A, SMOLKIN T, SUJOV P, KASSIS I, SPRECHER H. Values of Creactive protein, procalcitonin, and Staphylococcus-specific PCR in neonatal late-onset sepsis. Acta Paediatrica. 2006, 95: 1218-1223. MANROE BL, WEINBERG AG, ROSENFELD CR, BROWNE R. The neonatal blood count in health and disease. I. Reference values for neutrophil cell. J Pediatr. 1979; 95: 89-98. MATHY K, KOEPKE J.A. The clinical usefulness of segmented vs stab neutrophil criteria for differential leukocyte counts. Am J Clin Pathol. 1974; 61: 947-958. NOVAK RW.The beleaguered band count. Clin Lab Med. 1993; 13: 895-903. RÜMKE CL. Variability of results in differential counts on blood smears. Triangle. 1959; 4: 154. RÜMKE CL. The statistically expected variability in differential leukocyte counting. In : KOEPKE JA (ed.). Differential Leukocyte Counting. CAP Conference / Aspen. 1977, pp. 39-45. RÜMKE CL. Imprecision of ratio-derived differential leukocyte counts. Blood Cells. 1985; 1: 311-314. SCHELONKA RL, YODER BA, DESJARDINS SE, HALL RB, BUTLER TJ. Peripheral leukocyte count and leukocyte indexes in healthy newborn term infants. J Pediatr. 1994; 125: 603-606.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
35/95
SCHELONKA RL, YODER BA, DES JARDINS SE, HALL RB, BUTLER J. Clinical and laboratory observations : differentiation of segmented and band neutrophils during the early neutrophil period. J Pediatr. 1995; 127: 298-300. SCHILLING Victor. L’intérêt de la numération des « Stabkernige ». Revue belge des Sciences Médicales. 1938, pp. 264-281. SEEBACH JD, MORANT R, RÜEGG R, SEIFERT B, FEHR J. The diagnostic value of the neutrophil left shift in predicting inflammatory and infectious disease. Am J Clin Pathol. 1997; 107: 582-591. VAN DER MEER W, Dinnissen JWB, DE KEIJZER MH, SCOTT CS. Comparative evaluation of Abbott Cell-Dyn 3700, Bayer Advia 120 and Sysmex XE-2100 automated leukocyte differential and flagging. Lab Hematol. 2002; 8: 102.
MEER W, SCOTT CS, DE KEIJZER MH. Automated flagging influences the inconsistency and bias of band cell and atypical lymphocyte morphological differentials. Clin Chem Lab Med. 2004; 42: 371-377. VAN DER
VAN DER MEER W, VAN GELDER W, DE KEIJZER R, WILLEMS H. Does the band cell survive the 21st century? Eur J Haematol. 2006; 76: 251-254. WALLACH J (ed.). Reference ranges. In : Interpretation of diagnostic tests. A synopsis of laboratory medicine. Boston Little, Brown and Company, 1992.
Dr. JP De Caluwé Hôpitaux IRIS SUD Site Etterbeek-Elsene
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
36/95
HEMATOLOGIE: CELTELLINGEN Iedere deelnemer ontving twee verse bloedmonsters (H/7347, H/7349) afgenomen op EDTA. De distributie van de resultaten voor hemoglobine van beide monsters (CV’s respectievelijk van 2.0 en 1.5%) wijst op een goede homogeniteit van de verdeling. 79.2% van de deelnemers voerden de analyses uit tussen 24 en 36 uur na afname. 99.1% van de laboratoria hebben de analysen binnen de 3 dagen uitgevoerd. De statistische verwerking werd enkel uitgevoerd op de resultaten bepaald op dag 1 en dag 2 (dag 0: dag van de verzending). 86.9% van de laboratoria hebben de resultaten elektronisch doorgestuurd (toolkit). De resultaten zijn bevredigend. Voor de reticulocyten bedragen de CV’s voor alle methoden samen 16.7% voor het staal H/7347 en 27.3% voor het staal H/7349. De globale medianen bedragen respectievelijk 1.62 en 0.72% van de RBC.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
37/95
Rode bloedcellen 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e12/l
H/7347
Mediaan
SD
CV, %
4.93 4.82 4.85 4.94
0.10 0.06 0.10 0.09
2.0 1.2 2.1 1.9
4.86 4.87
0.10 0.06
2.0 1.2
4.73 4.78 4.88
0.03 0.02 0.11
0.6 0.5 2.4
4.94 4.91 4.89
0.01 0.10 0.06
0.2 2.0 1.2
4.89 4.86
0.05 0.10
1.0 2.1
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 19 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19 205
38/95
Rode bloedcellen 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e12/l
H/7349
Mediaan
SD
CV, %
5.02 4.95 4.99 5.05
0.06 0.12 0.11 0.09
1.3 2.4 2.2 1.8
4.99 4.99
0.08 0.09
1.6 1.8
4.87 4.90 4.99
0.04 0.03 0.12
0.9 0.7 2.4
5.05 5.01 5.02
0.00 0.09 0.06
1.7 1.1
5.05
0.06
1.2
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 20 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
4.99
0.10
1.9
206
39/95
Witte bloedcellen 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e9/l Mediaan SD
H/7347 CV, %
7.30 7.65 7.80 7.90
0.33 0.79 0.23 0.36
4.6 10.3 2.9 4.6
7.90 7.75
0.37 0.13
4.7 1.7
7.90 8.00 8.10
0.15 0.15 0.30
1.9 1.9 3.7
7.40 7.68 7.50
0.17 0.22 0.19
2.3 2.9 2.5
7.72
0.19
2.4
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 19 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
7.70
0.37
4.8
205
40/95
Witte bloedcellen 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e9/l
H/7349
Mediaan
SD
CV, %
5.06 5.34 5.35 5.58
0.23 0.66 0.27 0.36
4.5 12.4 5.0 6.5
5.40 5.24
0.30 0.05
5.5 1.0
5.60 5.73 5.75
0.07 0.15 0.22
1.3 2.6 3.9
5.39 5.31 5.30
0.07 0.19 0.27
1.4 3.5 5.2
5.33
0.22
4.2
N 1 15 12 6 7 1 2 41 7 1 9 20 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
5.40
0.30
5.5
205
41/95
Hemoglobine 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
g/l
H/7347
Mediaan SD
CV, %
151 149 151 151
3 3 2 1
2.2 2.0 1.5 1.0
151 150
2 2
1.5 1.5
149 148 150
1 1 5
0.7 1.0 3.2
152 151 151
2 1 2
1.5 1.0 1.2
151
1
0.7
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 19 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
150
3
2.0
205
42/95
Hemoglobine 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
g/l
H/7349
Mediaan SD CV, % 154 150 153 153
2 2 0 1
1.2 1.2 0.2 1.0
154 152
1 2
1.0 1.2
151 151 153
3 1 6
2.0 0.7 3.6
153 153 152
2 2 2
1.5 1.5 1.5
153
1
1.0
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 20 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
153
2
1.5
206
43/95
Hematocriet 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
l/l
H/7347
Mediaan
SD
CV, %
0.437 0.445 0.452 0.460
0.009 0.013 0.005 0.010
2.0 2.8 1.1 2.2
0.438 0.448
0.013 0.012
2.9 2.7
0.431 0.440 0.450
0.004 0.006 0.009
0.9 1.3 2.1
0.453 0.453 0.449
0.002 0.014 0.010
0.5 3.0 2.3
0.445
0.009
1.9
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 19 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
0.444 0.013
2.8
205
44/95
Hematocriet 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
l/l
H/7349
Mediaan
SD
CV, %
0.460 0.456 0.479 0.480
0.013 0.011 0.007 0.013
2.9 2.4 1.5 2.6
0.464 0.466
0.007 0.012
1.4 2.6
0.450 0.455 0.462
0.004 0.007 0.009
1.0 1.5 1.8
0.475 0.476 0.470
0.002 0.013 0.008
0.5 2.7 1.7
0.469
0.006
1.4
0.465 0.014 3.0
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 20 4 1 1 1 2 1 2 5 14 32 1 19
206
45/95
MCV 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
fl
H/7347
Mediaan SD CV, % N 1 89.8 2.3 2.6 15 91.9 2.4 2.6 12 93.1 0.7 0.8 7 93.5 0.7 0.7 7 1 2 90.6 1.6 1.8 41 91.0 1.6 1.7 7 1 90.6 1.0 1.1 9 92.0 0.9 0.9 19 92.2 0.4 0.4 4 1 1 1 2 1 2 91.7 0.6 0.6 5 92.5 1.3 1.4 14 91.9 1.4 1.6 32 1 91.2 1.4 1.5 18
91.4
1.9
2.1 204
46/95
MCV 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 073 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex pocH-100i Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
fl
H/7349
Mediaan SD CV, % N 1 92.3 2.6 2.8 15 92.0 2.5 2.7 12 95.3 1.4 1.4 7 95.6 1.0 1.0 7 1 2 92.8 1.5 1.6 41 93.7 1.1 1.2 7 1 92.3 0.7 0.7 9 93.0 0.7 0.8 20 92.4 1.5 1.6 4 1 1 1 2 1 2 94.0 0.3 0.3 5 95.1 1.1 1.2 14 93.6 1.4 1.5 32 1 93.0 1.3 1.4 18
93.3
1.6
1.7 205
47/95
Trombocyten 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e9/l Mediaan
H/7347 SD CV, %
255 257 262 269
19 7 6 9
7.3 2.7 2.4 3.2
265 269
13 8
5.0 3.0
266 280 290
11 9 24
4.2 3.2 8.4
246 259 248
10 11 6
4.2 4.3 2.2
253
7
2.8
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 19 4 1 1 1 2 2 5 14 32 1 19
259
16
6.3
205
48/95
Trombocyten 053 055 052 054 040 012 015 071 072 110 130 150 140 180 061 063 064 065 068 066 067 231 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 1200/1300/1600/1700 Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Micros ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter ACT Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex K 1000 Sysmex K 4500 Sysmex KX 21 Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex SF 3000 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XS 1000i / XS 800i Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e9/l
H/7349
Mediaan SD CV, % 170 181 188 183
13 6 10 9
7.6 3.5 5.3 4.9
180 186
9 6
4.9 3.2
178 185 181
7 4 12
4.2 2.2 6.6
172 173 176
9 7 6
5.2 4.3 3.6
170
6
3.5
N 1 15 12 7 7 1 2 41 7 1 9 20 4 1 1 1 2 2 5 14 32 1 19
178
10
5.4
206
49/95
Reticulocyten 055 052 054 040 015 071 072 130 150 140 180 069 065 068 067 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex R 500/R 1000 Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
% RBC Mediaan 1.48 1.47 1.63 1.86
H/7347
SD CV, % 0.16 11.0 0.83 56.2 0.13 8.0 0.13 6.8
N 10 4 7 8 1 38 6 8 18 3 1 5 2 5 31 16
1.79 1.82 1.66 1.59
0.20 0.44 0.53 0.18
11.2 24.1 31.7 11.2
1.50
0.16
10.4
1.64 1.44 1.56
0.20 0.14 0.15
12.2 9.8 9.8
1.62
0.27 16.7 163
50/95
Reticulocyten 055 052 054 040 015 071 072 130 150 140 180 069 065 068 067 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex R 500/R 1000 Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
% RBC Mediaan 0.69 0.63 0.65 0.79
H/7349
SD CV, % 0.10 14.0 2.11 338.0 0.08 12.5 0.03 3.3
N 10 4 7 8 1 37 6 8 19 3 1 5 2 5 31 16
0.95 0.93 0.64 0.41
0.15 0.35 0.37 0.08
15.6 37.7 59.0 19.0
0.71
0.13
17.7
0.60 0.68 0.72
0.14 0.10 0.09
23.5 15.3 12.4
0.72
0.20 27.3 163
51/95
Absoluut aantal reticulocyten 055 052 054 040 015 071 072 130 150 140 180 069 065 068 067 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex R 500/R 1000 Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e9/l Mediaan SD 72.6 8.5
H/7347 CV, % 11.8
78.8 91.2
3.9 7.3
4.9 8.0
85.9 87.7 80.0 75.6
8.3 25.6 24.9 8.2
9.7 29.3 31.1 10.8
74.1
3.9
5.3
81.0 70.2 77.1
9.6 8.9 8.1
11.9 12.7 10.5
79.0
N 10 3 7 8 1 38 6 8 18 1 1 5 1 5 31 14
11.6 14.6 157
52/95
Absoluut aantal reticulocyten 055 052 054 040 015 071 072 130 150 140 180 069 065 068 067 060
METHODE Abbott Cell-Dyn 3200 Abbott Cell-Dyn 3500/3700 Abbott Cell-Dyn 4000 Abbott Cell-Dyn Sapphire ABX Pentra Bayer Advia 120 Bayer Advia 2120 Beckman Coulter Gen-S Beckman Coulter LH 500/750/755 Beckman Coulter MAXM,HMX Beckman Coulter STKS Sysmex R 500/R 1000 Sysmex SE 9000 Sysmex SE 9500/SE-alpha/HST410 Sysmex XE 2100/XE-alpha/HST 430 Sysmex XT 2000i/XT 1800i
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
10e9/l Mediaan SD 34.7 5.2
H/7349 CV, % 15.0
31.2 40.2
2.7 1.9
8.8 4.7
46.6 46.3 31.5 21.6
5.3 16.5 18.2 3.9
11.3 35.7 57.7 18.0
34.8
5.6
16.0
31.8 33.7 36.3
7.0 5.6 4.4
21.9 16.6 12.1
36.0
N 10 3 7 8 1 37 6 8 19 1 1 5 1 5 31 14
10.6 29.4 157
53/95
COAGULATIE Staalmateriaal Er werden 4 gevriesdroogde plasma’s rondgestuurd: CO/7395, CO/7398, CO/7399 en CO/7400. CO/7399 was een artificieel gedepleteerd staal. De stalen CO/7395, CO/7398 en CO/7400 waren pools van plasma’s van patiënten behandeld met antivitamine K preparaten. De stalen CO/7395 en CO/7398 waren identiek. In onderstaande tabel wordt voor de vier stalen de gemiddelde activiteit (%) van een aantal stollingsfactoren gegeven, zoals bepaald in twee expertlaboratoria (KULeuven, UCL Mont-Godinne): II V VII X VIII IX XI XII
CO/7395/CO/7398 29 104 22 16 159 44 112 95
CO/7399 30 87 7 21 108 11 113 89
CO/7400 13 77 13 7 113 23 65 85
Volgende tabel geeft voor de stalen CO/7395, CO/7399 en CO/7400 de mediane INR waarde en CV weer voor de reagentia, waarvoor er minstens 10 gebruikers zijn: Tromboplastine Reagens Recombinant humaan Innovin Recombiplastin Konijnenhersenen Neoplastin CI Plus Simplastin Excel S Humane placenta Thromborel S Recombinant konijn PT-Fib Recombinant Globaal
CO/7395 INR CV,%
CO/7399 INR CV,%
CO/7400 INR CV,%
1.99 2.26
10.5 5.6
2.76 3.28
12.1 11.8
3.34 3.65
12.4 6.7
58 30
2.49 2.23
5.4 4.5
3.34 2.52
8.0 5.4
4.12 3.86
4.0 7.1
70 27
2.11
5.6
3.00
5.2
3.51
5.3
14
2.52 2.29
3.2 9.7
2.97 3.07
8.5 15.7
4.73 3.85
5.3 12.7
13 224
N
De hoge CV voor het Innovin reagens is te wijten aan een bimodale distributie (berekening vs kalibratie van de INR, zie verder).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
54/95
In volgende grafiek worden de INR resultaten voor CO/7395 en CO/7398 tegenover elkaar geplot. De getoonde 99%-confidentie-ellips werd berekend zonder rekening te houden met een mogelijk verschil tussen de methoden. Punten, die buiten de confidentie-ellips vallen, wijzen op laboratoria die een hogere bias en/of analytische variabiliteit hebben dan normaal.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
55/95
Vragenlijst De laboratoria ontvingen eveneens een vragenlijst over de procedures, die gebruikt worden om de INR te bepalen: -
citraatconcentratie in de afnametubes berekening (PT patiënt/PT normaal plasma)ISI vs kalibratie van de INR indien de INR berekend wordt:
o ISI waarde (International Sensitivity Index): zoals aanbevolen door de producent van het tromboplastine lokale ISI kalibratie o PT normaal plasma: MNPT (mean normal protrombine time: geometrisch gemiddelde van de protrombinetijd van de normale gezonde volwassen populatie) plasmapool van gezonde individuen gelyofiliseerd plasma andere - lokale validatie van de INR 197 Belgische en 14 Luxemburgse deelnemers (94.2%) hebben de vragenlijst beantwoord: Citraatconcentratie in de afnametubes Onderstaande tabel toont het aantal gebruikers voor de verschillende citraatconcentraties: Citraatconcentratie 0.105 mol/l 0.106 mol/l 0.109 mol/l 0.129 mol/l 0.105/0.106 mol/l 0.105/0.109 mol/l
Aantal laboratoria 37 14 132 26 1 1
% 17.5 6.6 62.6 12.3 0.5 0.5
*Ontvangen antwoorden: 211
In vergelijking met maart 2000 (84.8%) en maart 2005 (32.5%) is het percentage laboratoria, dat nog gebruik maakt van afnametubes met een citraatconcentratie van 0.129 mol/l, sterk gedaald (12.3%).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
56/95
Berekening van de INR vs directe INR kalibratie 16% van de deelnemers voeren een directe INR kalibratie uit: 10 van de 14 gebruikers (73.3%) van het Thromborel S reagens (Dade-Behring) en 23 van de 50 gebruikers (46%) van het Innovin reagens (Dade-Behring). Zij maken allen gebruik van de PT-Multi Calibrator van Dade-Behring. Volgende grafiek toont voor de stalen CO/7395, CO/7399 en CO/7400 de vergelijking tussen de INR resultaten bekomen met het Innovin reagens via berekening (n=27) en directe kalibratie (n= 23): 5,5 5
8.3
CV, %
4,5 4 INR
2.7
Mediane INR-waarde
4.8
8.6 3.65
3,5 3.17 3
3.2
9.2
3.06 2.62
2,5
Innovin Berekening 7400
Innovin Kalibratie 7400
Innovin Berekening 7399
Innovin Kalibratie 7399
2.17
Innovin Berekening 7395
1,5
1.94
Innovin Kalibratie 7395
2
Bij de groep, die een directe kalibratie uitvoerde, valt op dat de INR waarden significant lager liggen (Mann-Whitney U test, p<0.001) en dat de spreiding merkelijk kleiner is.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
57/95
Volgende grafiek toont voor de stalen CO/7395, CO/7399 en CO/7400 de vergelijking tussen de INR resultaten bekomen met het Innovin (n=23) en het Thomborel S reagens (n=11) na directe INR kalibratie met de PT-Multi Calibrator van Dade-Behring:
4 3,75
2.7
Mediane INR-waarde 4.8
CV, %
3,5
3.7 3.47 3.17
INR
3,25 2.99
3 2,75 2,5
4.5
2.62 3.2
2.7
2,25 2
1.94
2.09
Thromborel S Kalibratie 7400
Innovin Kalibratie 7400
Thromborel S Kalibratie 7399
Innovin Kalibratie 7399
Thromborel S Kalibratie 7395
Innovin Kalibratie 7395
1,75
De INR waarden verkregen met het Innovin reagens liggen significant lager (Mann-Whitney U test, p<0.001).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
58/95
ISI Volgend histogram toont de verdeling van de ISI waarden van de deelnemers: 60
Aantal deelnemers
50
40
30
20
10
0 ,7
,8
,9
1
1,1 ISI waarde
1,2
1,3
1,4
1,5
Alle deelnemers gebruiken een tromboplastine met lage ISI. 88.2% van de laboratoria gebruiken de ISI waarde zoals aanbevolen door de producent van het tromboplastine. 21 deelnemers (11.8%) voeren een lokale ISI kalibratie uit. Volgende tabel toont voor deze 21 deelnemers het reagens, het apparaat en de gebruikte kalibratieplasma’s: Reagens Innovin Innovin Recombiplastin Neoplastin CI Plus Simplastin Excel S
Apparaat Sysmex Niet-Sysmex Niet-IL Niet-Roche Amax
Kalibratieplasma’s RELAC (3) InnoCal set (1) Thrombotest (1) PT-Multi Calibrator (3) InnoCal set (1) Thrombotest (2) Patiëntenstalen (2) Etaloquick AK Calibrant
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 5 4 4 6 2
59/95
Volgende tabel toont voor deze 21 deelnemers de bekomen mediane INR waarde en CV voor de stalen CO/7395, CO/7399 en CO/7400:
Innovin Sysmex Sysmex+ISI° Niet-Sysmex+ISI° Recombiplastin IL Niet-IL Niet-IL+ISI° Neoplastin CI Plus Roche Niet-Roche Niet-Roche+ISI° Simplastin Excel S Thrombolyzer Niet-Thrombolyzer AMAX+ISI°
ISI
CV %
INR 7395
CV %
INR 7399
CV %
INR 7400
CV %
N
1.06 1.091 0.991
6.0 2.7 4.3
2.07 2.27 2.22
8.9 1.0 4.1
2.91 3.13 3.06
13.5 2.8 3.0
3.50 3.86 3.74
11.1 6.5 9.8
16 5 4
0.822 0.942 1.012
4.5 13.4 3.3
2.242 2.292 2.622
3.3 7.7 3.5
3.182 3.492 4.082
6.5 10.4 3.8
3.602 3.962 4.662
4.5 15.3 9.7
19 6 4
1.343 1.343 1.223
0.0 4.4 4.9
2.473 2.603 2.473
3.7 9.7 6.9
3.333 3.583 3.283
7.1 5.4 10.8
4.113 4.393 4.163
3.2 6.2 2.0
56 5 6
1.084 1.164 1.16 1.17
0.0 0.5
2.27 2.15 2.23 2.17
4.2 6.6
2.54 2.52 2.39
5.4 6.5
3.88 3.82 3.83 3.71
6.5 16.0
23 4 2
ISI°: lokale ISI kalibratie; 1,2,3,4One-way anova, linear mixed model with multiple comparisons 1ISI Sysmex+ISI vs niet-Sysmex+ISI :p<0.05 2ISI IL vs niet-IL: p<0.0005; ISI IL vs niet-IL+ISI:p<0.0001 2INR IL vs niet-IL: p<0.05; INR IL vs niet-IL+ISI:p<0.0001; INR niet-IL vs niet-IL+ISI:p<0.05 3ISI Roche vs niet-Roche :p<0.005; ISI Roche vs niet-Roche+ISI : p<0.0001; ISI niet-Roche vs niet-Roche+ISI: p<0.0001 3INR Roche vs niet-Roche :p<0.005; INR niet-Roche vs niet-Roche+ISI: p<0.005 4ISI :p<0.0001
Voor het Recombiplastin reagens (IL) bestaat er een significant verschil tussen het gebruik op apparaten van IL en het gebruik op niet-IL apparaten. Voor het Neoplastin CI Plus reagens (Roche) bestaat er een significant verschil tussen het gebruik op apparaten van Roche en het gebruik op niet-Roche apparaten zonder lokale ISI kalibratie. Er bestaat geen significant verschil tussen het gebruik op apparaten van Roche en het gebruik op niet-Roche apparaten met lokale ISI kalibratie.
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
60/95
PT normaal plasma Onderstaande tabel geeft een overzicht van de wijze waarop de PT normaal plasma bepaald wordt: PT normaal plasma MNPT Aanbevolen door producent tromboplastine Gelyofiliseerd plasma Plasmapool van gezonde individuen 100% waarde kalibratiecurve Combinatie
Aantal laboratoria 66 42 34 14 13 8
% 37.3 23.7 19.2 7.9 7.3 4.5
Ontvangen antwoorden: 177
Volgende tabel geeft een overzicht van het aantal gezonde individuen gebruikt voor de bepaling van de MNPT: Aantal gezonde individuen 10 20 25 30 40 50 65 70 75 95 ≥100 ≥200 350 > 4000 > 10000
Aantal laboratoria 3 28 2 3 8 2 1 2 1 1 9 3 1 1 1
Volgende tabel geeft een overzicht van de gebruikte gelyofiliseerde plasma’s: Gelyofiliseerd plasma Dade-Behring Standard Human Plasma Dade-Behring Citrol IL HemosIL Calibrator Plasma IL HemosIL Plasma Coag Control Kordia Caliplasma Quick Kordia Verify Reference Plasma Kordia Accuclot Roche Unicalibrator Roche Coag-Norm Roche Etaloquick Technoclone AK Calibrant Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
Aantal laboratoria 5 4 4 1 5 3 1 5 3 1 2 61/95
Zoals blijkt uit deze tabel, bestaat er een grote verscheidenheid aan gebruikte gelyofiliseerde plasma’s. Volgende tabel toont voor onderstaande reagentia de wijze waarop de deelnemers de PT normaal plasma bepalen (minimum 4 deelnemers per methode) en de bekomen medianen en CVs: Reagens Innovin Recombiplastin Neoplastin CI Plus Simplastin Excel S
PT normaal plasma MNPT Gelyofiliseerd plasma MNPT Producent MNPT Producent Producent 100% kalibratiecurve
% Mediaan 48.1 10.1* 33.3 10.9* 9.9 48.3 31.0 10.1 44.8 13.6 13.5 25.4 51.7 14.4 24.1 14.5
CV,% 2.2 5.4 9.3 1.5 2.7 1.6 5.1 0.6
N 9 9 7 9 25 15 10 6
*Mann-Whitney U test: p<0.005
Volgende tabel toont voor dezelfde groepen de bekomen mediane INR waarden en CVs voor de stalen CO/7395, CO/7399 en CO/7400: Reagens Innovin MNPT Gelyofiliseerd plasma Recombiplastin MNPT Producent Neoplastin CI Plus MNPT Producent Simplastin Excel S Gelyofiliseerd plasma 100% kalibratiecurve
INR 7395
CV %
INR 7399
CV %
INR 7400
CV %
N
2.21* 1.95*
3.7 5.3
3.13* 2.63*
4.3 7.6
3.75* 3.33*
3.6 9.3
9 9
2.26 2.22
2.6 4.0
3.20 3.33
2.4 6.0
3.65 3.51
1.6 4.9
7 9
2.47 2.49
3.6 3.1
3.29 3.24
7.4 7.0
4.10 4.11
3.4 2.6
25 15
2.27 2.22
4.9 3.3
2.47 2.58
5.1 5.8
3.83 3.84
6.7 5.0
10 6
*Mann-Whitney U test: p<0.01
Voor het Innovin reagens (Dade-Behring) bestaat er een significant verschil tussen de resultaten van de laboratoria, die gebruik maken van de MNPT en de laboratoria, die gebruik maken van een gelyofiliseerd plasma om de PT normaal plasma te bepalen (Mann-Whitney U test: p<0.01).
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
62/95
Validatie van de INR 72.5% van de deelnemers voeren geen validatie van de INR uit, 19.7% van de deelnemers verwijzen naar de interne kwaliteitscontrole. Volgende tabel toont voor de 16 deelnemers (7.8%), die een lokale INR validatie uitvoeren, het gebruikte controlemateriaal, de frequentie en de gehanteerde evaluatiecriteria: Controlemateriaal Dade-Behring Citrol Dade-Behring Citrol Patiëntenstalen Dade-Behring PT-Multi Calibrator Dade-Behring PT-Multi Calibrator Roche Etaloquick Roche Etaloquick Techoclone AK Calibrant
Frequentie Evaluatiecriteria Nieuw lot 1x/week Nieuw lot Nieuw lot Nieuw lot Nieuw lot 2x/jaar Nieuw lot
Producent IQC Geen <5% <10% Niet vermeld <15% <15%
N 4 3 4 1 1 1 1 1
Commentaar In deze enquête werden 2 pools van plasma’s van patiënten behandeld met antivitamine K preparaten (CO/7395/7398 en CO/7400) en 1 geadsorbeerd plasmastaal (CO/7399) rondgestuurd. De adsorptieprocedure doet de concentratie van de vitamine K afhankelijke stollingsfactoren Factor II, Factor VII, Factor IX en Factor X dalen zodat men een materiaal bekomt dat vergelijkbaar is met het plasma van een patiënt, behandeld met antivitamine K preparaten. De concentraties van de verschillende stollingsfactoren in de 3 stalen alsook de INR mediaanwaarden zijn te vinden op blz. 54. Bij een eerste lezing van de INR resultaten bekomen met deze stalen (zie tabel op blz. 54) valt meteen op dat de gemeten INR in elk staal erg verschilt volgens het gebruikte reagens. Tussen laboratoria, die gebruik maken van hetzelfde reagens, is de variatie merkelijk kleiner. Voor de 2 pools van plasma’s van patiënten behandeld met antivitamine K preparaten wordt de laagste INR gevonden met Innovin (mediane INR van 1.99 en 3.34) en de hoogste INR met PT-Fibrinogen Recombinant (mediane INR van 2.52 en 4.73). Voor het artificieel gedepleteerd staal wordt de laagste INR gevonden met Simplastin Excel S (mediane INR van 2.52) en de hoogste INR met Neoplastin CI Plus (mediane INR van 3.34). Dergelijke verschillen zouden bij klinische stalen aanleiding geven tot aanpassing van de coumarine dosis. Van deze enquête werd ook gebruik gemaakt om de deelnemende laboratoria te bevragen over methodologische details over de lokaal gebruikte INR berekening
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
63/95
en ijkingsmethoden. Ook hier werden grote afwijkingen tussen laboratoria gevonden (zie tabellen op blz. 56-63). De relatief grote verschillen in INR resultaten en in methodologie tussen de deelnemende laboratoria willen we mede in het licht van de internationale richtlijnen betreffende INR bepalingen hierbij becommentariëren. De door de WereldGezondheidsOrganisatie (WHO) aanbevolen standaardisatie van de bepaling van de protrombinetijd (PT) in het kader van een behandeling met orale antistollingsmiddelen hangt af van de nauwkeurige bepaling van de PT en de conversie van de PT in INR. Hiervoor gebruikt men de volgende formule: INR = (Protrombinetijd patiënt/MNPT)ISI De ISI (International Sensitivity Index) is een maat voor de gevoeligheid van een tromboplastine voor dalingen van de vitamine K afhankelijke stollingsfactoren. De MNPT (mean normal protrombine time) is het geometrisch gemiddelde van de protrombinetijd van de normale gezonde volwassen populatie. Ondanks de invoering van de INR blijft de standaardisatie van de protrombinetijd onvolmaakt. Nog steeds vindt men in externe kwaliteitscontroleprogramma’s regelmatig een klinisch relevante interlaboratorium variatie. De resultaten van deze enquête zijn dus geen uitzondering. De belangrijkste oorzaken van interlaboratorium verschillen zijn enerzijds te vinden in verkeerde verwachtingen en anderzijds in methodologische onnauwkeurigheden. Verkeerde verwachtingen In tegenstelling met wat men bij een gestandaardiseerde parameter verwacht, heeft de INR enkel standaardisatie gebracht bij stabiel geanticoaguleerde patiënten. In deze situatie is er immers een gelijkmatige daling van de vitamine K afhankelijke stollingsfactoren. Bij alle andere klinische situaties, die gepaard gaan met een verlengde protrombinetijd, is dit niet het geval, zoals tijdens de opstartfase van een behandeling met orale antistolling, leverlijden, enz. Hierdoor blijven er zeer belangrijke interlaboratorium variaties bestaan, die grotendeels afhangen van het gebruikte reagens. In geadsorbeerde plasma’s is er meestal ook geen perfecte gelijkmatige daling van de vitamine K afhankelijke stollingsfactoren zoals te zien is in de tabel op blz. 54. Dit adsorptiefenomeen is dan ook gedeeltelijk verantwoordelijk voor de grotere interlaboratorium variatie voor het staal CO/7399. De drie stalen uit deze enquête werden voor onafhankelijke controle doorgestuurd naar dr. Ton Vandenbesselaar van het RELAC in Leiden. Hij bepaalde de INR van deze stalen met verschillende Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
64/95
reagens/toestel combinaties (zie onderstaande tabel). Deze resultaten bevestigen de INR verschillen. Het is evenwel merkwaardig hoe goed de mediane INR waarden gemeten in het RELAC laboratorium overeenkomen met deze uit de enquête (zie tabel onderaan blz. 54), vooral voor de 2 pools van plasma’s van patiënten behandeld met antivitamine K preparaten. Volgende tabel geeft voor de stalen CO/7395, CO/7399 en CO/7400 de INR waarden weer bekomen in het RELAC laboratorium: Reagens Innovin Thromborel-S HemosIL Recombiplastin Simplastin HTF PT-Fib Recombinant Trombotest Tromboplastin-S HemosIL Recombiplastin
Lotnummer
Apparaat
536928 505738 N0453415 111192 N0253511 10111491 P25815 N0453415
CA-1500 CA-1500 MLA-1800 MAX ACL-300 KC-10 AMAX CS-190 AMAX CS-190 Mediaan
INR 7395 7399 2.14 3.14 2.30 3.53 2.35 3.59 2.32 3.37 2.67 3.25 2.41 2.49 2.43 2.89 2.27 3.51 2.33 3.31
7400 3.60 3.67 3.96 4.07 5.33 3.27 4.27 3.79 3.88
Methodologische onnauwkeurigheden Een deel van de interlaboratorium variabiliteit is ongetwijfeld terug te brengen tot methodologische onnauwkeurigheden. De belangrijkste onnauwkeurigheden, die bijdragen tot een te grote interlaboratorium variatie, zijn het gebruik van een onnauwkeurige ISI, het gebruik van een te hoge citraatconcentratie en het gebruik van een onnauwkeurige MNPT. Een combinatie van deze onnauwkeurigheden kan aanleiding geven tot klinisch belangrijke INR afwijkingen. ISI Het is de verantwoordelijkheid van de producent van het tromboplastine, eventueel in samenwerking met enkele expertlaboratoria, het reagensspecifieke ISI te bepalen volgens de WHO gecertifieerde methode. Sinds enkele jaren is men tot het besef gekomen dat ook de gebruikte stollingsautomaat het ISI mede bepaalt. Het is dan ook ontzettend belangrijk dat het labo het juiste ISI getal gebruikt voor de lokale reagens/toestel combinatie (zie verder). Alle Belgische en Luxemburgse deelnemers gebruiken een tromboplastine met lage ISI. Citraatconcentratie De volgens de WHO richtlijnen aanbevolen citraatconcentratie voor het opvangen van bloed voor de INR bepaling is 109 mmol/l trinatrium citraat. Hierbij worden 9 volumes bloed opgevangen op 1 volume citraat. Een hogere
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
65/95
concentratie citraat verlengt de protrombinetijd voornamelijk in het hoge INR gebied. Een hoge citraatconcentratie versterkt daarenboven het effect van een hoog hematocriet. Volgens de internationale richtlijnen is een citraatconcentratie tussen 105 en 110 mmol/L aanvaardbaar. Uit de enquête (zie tabel op blz. 56) blijkt dat 12.3% van de laboratoria nog steeds werkt met een citraatconcentratie van 129 mmol/l (3.8%), hetgeen volgens deze laatste richtlijnen onaanvaardbaar is. MNPT Uit de formule voor de berekening van de INR valt onmiddellijk het belang van een correcte MNPT af te leiden. Per definitie is de MNPT het geometrisch gemiddelde van de PT van de normale gezonde populatie. Volgens de WHO richtlijnen voldoet het geometrisch gemiddelde van de PT’s van een minimum van 20 normale vrijwilligers, waarvan ongeveer 50% vrouwen, als een betrouwbare benadering van de MNPT. Het is geen vereiste om deze 20 PT’s in één en dezelfde run te bepalen. Een diepgevroren of gelyofiliseerde plasmapool kan voor de MNPT bepaling eigenlijk niet worden gebruikt. Diepvriezen en lyofilisatie heeft immers een klein maar niet onbelangrijk effect op de PT (zie tabel blz. 62). Slechts 37.3% (zie tabel blz 61) van de laboratoria bepaalt, conform de WHO richtlijnen, de MNPT aan de hand van verse normale plasma’s. Lokale validatie van de INR-lokale ISI bepaling en directe INR kalibratie Volgens de internationale richtlijnen dient elk laboratorium om de 6 maanden de kwaliteit te controleren van de lokale INR bepaling aan de hand van 3 tot 5 gecertifieerde plasma’s met een INR range van 1.5 tot 4.5. Indien de verschillen tussen de routine INR en de gecertifieerde INR groter is dan 15% moet men de kwaliteit verbeteren, mogelijks door het bepalen van een labo-specifieke ISI of door een directe INR kalibratie met behulp van gecertifieerde INR plasma’s. Het feit dat slechts 7.8% van de laboratoria een lokale validatie van de INR uitvoeren (tabel blz. 63) onderlijnt de nood aan richtlijnen en controlemateriaal in België. In één van de volgende globale rapporten zullen, in samenwerking met de SSC (Scientific and Standardization Committee), meer concrete richtlijnen gegeven worden. De internationale richtlijnen geven ook aanbevelingen voor de productie van gecertifieerde plasma’s en hun validatie. In principe gaat de voorkeur naar het gebruik van pools van AVK plasma’s. Om praktische redenen worden ook geadsorbeerde plasma’s toegelaten maar de gecertifieerde INR waarde is dan meestal gelimiteerd tot een specifiek tromboplastine. Een lokale ISI bepaling kan gebeuren aan de hand van minstens 6 gecertifieerde INR plasma’s gemaakt door het poolen van AVK plasma’s van minstens 50 patiënten in elke pool. Bij gebruik van geadsorbeerde plasma’s is een groter aantal gecertifieerde plasma’s nodig in combinatie met verse stalen van patiënten. Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
66/95
11.2% van de deelnemers bepalen zelf de ISI waarde, meestal wanneer reagens en apparaat niet van dezelfde fabrikant afkomstig zijn. Zelf ISI bepalingen uitvoeren vergt de nodige expertise en houdt een risico in om grote verschillen te bekomen zoals mag blijken uit de tabel op blz. 60. Voor een directe INR kalibratie kan een kleiner aantal gecertifieerde INR plasma’s volstaan. Een set van één normaal staal en drie abnormale stalen is een minimum vereiste. Bij een directe INR kalibratie wordt de protrombinetijd bepaald in deze calibratorset en de logaritme van deze stoltijd wordt in de x-as uitgezet tegenover de respectievelijke gecertifieerde INR waarde in de y-as. 16% van de deelnemers voeren een directe INR kalibratie uit: 73.3% van de Thromborel S gebruikers en 46% van de Innovin gebruikers. Zij maken allen gebruik van de PT-Multi Calibrator. Het gebruik van deze kalibrator vermindert de interlaboratorium variatie. Mogelijks worden in de toekomst nog andere kalibratoren op de markt gebracht. Een evolutie, die zeker een nauwgezette opvolging verdient. Sterk aanbevolen literatuur van den Besselaar AM, Barrowcliffe TW, Houbouyan-Reveillard LL, Jespersen J, Johnston M, Poller L, Tripodi A; Subcommittee on Control of Anticoagulation of the Scientific and Standardization Committee of the ISTH. Guidelines on preparation, certification, and use of certified plasmas for ISI calibration and INR determination. J Thromb Haemost. 2004; 2: 1946-53. Prof. Dr. J. Arnout en Dr. Van Blerk UZ Leuven WIV
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
67/95
PT(sec) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
PT(sec) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
sec
CO/7395
Mediaan SD 20.9 0.9 24.3 1.0
CV, % 4.3 4.3
N 58 14 1
20.5
0.3
1.6
6
29.4
0.9
3.2
13
28.0
2.6
9.3
30
30.5
1.9
6.3
26.8
1.2
4.4
29 2 70 1
26.4
4.6
sec
17.4 224
CO/7398
Mediaan SD 20.8 0.9 24.3 1.4
CV, % 4.3 5.8
N 58 14 1
20.7
0.8
3.8
6
29.6
0.9
3.1
13
28.0
1.9
6.9
29
30.6
1.7
5.6
26.8
1.0
3.6
29 2 70 1
26.4
4.4
16.7 223
68/95
PT(sec) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
PT(sec) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
sec
CO/7399
Mediaan SD 28.7 1.3 34.9 2.2
CV, % 4.6 6.4
N 57 14 1
23.5
1.1
4.6
6
35.4
1.8
5.2
13
43.5
2.8
6.5
30
34.0
2.0
5.9
33.4
2.0
6.0
29 2 70 1
33.2
4.2
sec
12.7 223
CO/7400
Mediaan SD 34.4 2.1 38.6 2.8
CV, % 6.0 7.3
N 58 14 1
28.5
0.6
2.2
6
55.8
1.6
2.8
13
50.0
5.8
11.6
30
50.4
3.3
6.5
39.3
1.4
3.6
29 2 70 1
39.5
8.7
22.2 224
69/95
PT(%) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
PT(%) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
%
CO/7395
Mediaan SD 30.2 2.7 31.2 6.5
CV, % 8.8 20.9
N 57 14 1
35.7
4.1
11.4
6
35.8
2.0
5.6
13
26.0
4.4
17.0
30
32.6
2.0
6.1
32.1
1.6
4.9
31.7
3.2
%
2 27 2 70 1
10.2 223
CO/7398
Mediaan SD 30.1 2.4 30.9 6.0
CV, % 8.1 19.5
N 57 14 1
34.4
3.6
10.6
6
36.0
2.1
5.7
13
26.0
3.7
14.3
29 2 27 2 70 1
32.6
2.9
8.8
32.0
1.5
4.6
31.7
2.6
8.2
222
70/95
PT(%) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
PT(%) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
%
CO/7399
Mediaan SD 19.9 2.3 21.8 3.6
CV, % 11.4 16.4
N 56 14 1
28.1
5.5
19.6
6
29.7
3.2
10.7
13
16.1
3.3
20.3
30
28.1
2.7
9.6
24.0
1.5
6.2
23.0
4.7
%
2 27 2 70 1
20.3 222
CO/7400
Mediaan SD 15.5 1.8 17.5 4.1
CV, % 11.5 23.3
N 57 14 1
22.9
3.7
16.2
6
18.3
1.6
8.5
13
13.5
2.4
17.6
30
19.0
1.9
10.2
20.0
0.7
3.7
18.0
3.4
2 27 2 70 1
18.7 223
71/95
PT(INR) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
CO/7395 Mediaan SD CV, % 1.99 0.21 10.5 2.11 0.12 5.6
1 2.22
0.08
3.7
6
2.52
0.08
3.2
13
2.26
0.13
5.6
30
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
2 27 2 70 1
2.23
0.10
4.5
2.49
0.13
5.4
2.29
0.22
9.7
PT(INR) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
N 58 14
224
CO/7398 Mediaan SD CV, % 2.00 0.22 11.1 2.12 0.08 3.9
N 58 14 1
2.26
0.14
6.2
6
2.50
0.10
4.2
13
2.30
0.12
5.2
29 2 27 2 70 1
2.27
0.12
5.4
2.47
0.10
3.9
2.31
0.24 10.4 223
72/95
PT(INR) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
Globaal (alle methoden)
CO/7399 Mediaan SD CV, % 2.76 0.33 12.1 3.00 0.16 5.2
1 2.66
0.12
4.5
6
2.97
0.25
8.5
13
3.28
0.39
11.8
30
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
2 27 2 70 1
2.52
0.14
5.4
3.34
0.27
8.0
3.07
0.48 15.7 223
PT(INR) METHODE 011 Dade Behring Innovin 012 Dade Behring Thromborel S 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 009 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 014 Kordia Simplastin Excel 015 Kordia Simplastin Excel S 005 Roche STA Neoplastin CI 006 Roche STA Neoplastin CI PLUS 017 Roche STA Neoplastin R
N 57 14
CO/7400 Mediaan SD CV, % 3.34 0.42 12.4 3.51 0.19 5.3
N 58 14 1
3.49
0.18
5.1
6
4.73
0.25
5.3
13
3.65
0.24
6.7
30 2 27 2 70 1
3.86
0.27
7.1
4.12
0.16
4.0
3.85
0.49 12.7 224
73/95
aPTT(sec)
sec
CO/7395
METHODE Mediaan SD 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 38.2 2.4 013 Dade Behring Actin FSL 38.6 1.0 014 Dade Behring Pathromtin SL 50.8 1.0 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 34.4 0.6 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 35.7 0.9 022 Kordia MDA Platelin LS 34.5 1.0 021 Kordia Platelin LS 36.9 1.7 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 35.5 0.7 008 Roche STA-Cephascreen 37.5 1.4 005 Roche STA-PTT A 46.2 1.6
CV, %
Globaal (alle methoden)
15.0 224
aPTT(ratio)
37.8
5.7
6.2 2.5 2.0
N 2 38 21 7 1
1.7
8
2.5 2.8 4.6
30 5 40 1 10 13 48
2.1 3.8 3.4
CO/7395
METHODE Mediaan SD CV, % N 011 Dade Behring Actin 2 012 Dade Behring Actin FS 1.40 0.08 5.8 37 013 Dade Behring Actin FSL 1.37 0.07 4.9 21 014 Dade Behring Pathromtin SL 1.51 0.06 3.9 7 018 DiaMed DiaCelin 1 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 1.16 0.06 5.1 8 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 1.21 0.07 6.1 29 021 Kordia MDA Platelin LS 1.10 0.04 3.4 5 020 Kordia Platelin LS 1.22 0.09 7.3 40 007 Roche PTT-LA 1 006 Roche STA CK PREST 1.17 0.03 2.5 9 008 Roche STA-Cephascreen 1.27 0.16 12.3 13 005 Roche STA-PTT A 1.40 0.05 3.7 47 1.31 0.15 11.3 220 Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
74/95
Interpretatie
N Totaal %
Tussen bovengrens en bovengrens +20%
132
224
58.9
Binnen de referentiewaarden
44
224
19.6
> bovengrens +20%
41
224
18.3
1
224
0.4
6
224
2.7
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Geen Methode
2*
3*
4*
5* Geen Totaal
Dade Behring Actin
0
0
2
0
Dade Behring Actin FS
0
2
Dade Behring Actin FSL
0
Dade Behring Pathromtin SL
0
2
20 16
0
38
1
16
4
0
21
0
0
0
6
1
7
DiaMed DiaCelin
0
0
1
0
0
1
Instrumentation Laboratory HemosIL SynthasIL
0
7
0
0
1
8
Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP
0
5
23
0
2
30
Kordia MDA Platelin LS
0
4
1
0
0
5
Kordia Platelin LS
1
14
22
2
1
40
Roche PTT-LA
0
0
1
0
0
1
Roche STA CK PREST
0
7
3
0
0
10
Roche STA-Cephascreen
0
4
7
1
1
13
Roche STA-PTT A
0
0
0
48
* 2. 3. 4. 5.
36 12
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
75/95
aPTT(sec)
sec
CO/7398
METHODE Mediaan SD 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 37.9 2.5 013 Dade Behring Actin FSL 38.5 2.2 014 Dade Behring Pathromtin SL 50.6 1.1 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 34.8 0.4 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 36.0 0.9 022 Kordia MDA Platelin LS 34.8 1.0 021 Kordia Platelin LS 37.0 1.9 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 35.4 0.5 008 Roche STA-Cephascreen 37.5 0.9 005 Roche STA-PTT A 46.4 1.6
CV, %
Globaal (alle methoden)
14.6 223
38.0
aPTT(ratio)
5.6
6.7 5.8 2.1 1.3
7
2.6 2.8 5.0
30 5 40 1 10 13 48
1.5 2.4 3.5
CO/7398
METHODE Mediaan SD CV, % 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 1.38 0.09 6.4 013 Dade Behring Actin FSL 1.40 0.12 8.5 014 Dade Behring Pathromtin SL 1.52 0.07 4.9 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 1.19 0.05 4.4 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 1.22 0.08 6.7 021 Kordia MDA Platelin LS 1.11 0.04 4.0 020 Kordia Platelin LS 1.23 0.09 7.2 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 1.18 0.02 1.9 008 Roche STA-Cephascreen 1.27 0.17 13.4 005 Roche STA-PTT A 1.40 0.05 3.7%
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 2 38 21 7 1
1.31
N 2 37 21 7 1 7 30 5 40 1 9 13 47
0.14 10.5 220
76/95
Interpretatie
N
Totaal
%
128
223
57.4
46
223
20.6
42
223
18.8
Tussen ondergrens -20% en ondergrens
1
223
0.4
Geen
6
223
2.7
Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20% Binnen de referentiewaarden
Methode
2*
3*
4* 5* Geen Totaal
Dade Behring Actin
0
0
2
Dade Behring Actin FS
0
1
Dade Behring Actin FSL
0
Dade Behring Pathromtin SL
0
2
20 17
0
38
1
15
5
0
21
0
0
0
6
1
7
DiaMed DiaCelin
0
0
1
0
0
1
Instrumentation Laboratory HemosIL SynthasIL
0
5
1
0
1
7
Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP
0
5
22
1
2
30
Kordia MDA Platelin LS
0
4
1
0
0
5
Kordia Platelin LS
1
2
1
40
Roche PTT-LA
0
0
1
0
0
1
Roche STA CK PREST
0
7
3
0
0
10
Roche STA-Cephascreen
0
4
7
1
1
13
Roche STA-PTT A
0
0
0
48
* 2. 3. 4. 5.
15 21
0
34 14
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
77/95
aPTT(sec)
sec
CO/7399
METHODE Mediaan SD 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 43.3 3.1 013 Dade Behring Actin FSL 44.0 2.2 014 Dade Behring Pathromtin SL 57.9 1.8 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 39.3 1.3 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 42.6 1.3 022 Kordia MDA Platelin LS 42.8 0.6 021 Kordia Platelin LS 46.1 2.9 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 42.7 0.7 008 Roche STA-Cephascreen 40.7 1.6 005 Roche STA-PTT A 54.2 2.2
CV, %
Globaal (alle methoden)
14.9 223
44.5
6.6
aPTT(ratio)
7.2 5.1 3.1 3.4
8
3.0 1.4 6.3
30 5 40 1 10 13 48
1.6 4.0 4.0
CO/7399
METHODE Mediaan SD CV, % 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 1.59 0.09 5.8 013 Dade Behring Actin FSL 1.55 0.10 6.2 014 Dade Behring Pathromtin SL 1.73 0.06 3.6 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 1.30 0.09 6.6 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 1.44 0.14 9.8 021 Kordia MDA Platelin LS 1.40 0.04 3.2 020 Kordia Platelin LS 1.52 0.12 8.0 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 1.41 0.04 3.2 008 Roche STA-Cephascreen 1.39 0.19 13.9 005 Roche STA-PTT A 1.62 0.09 5.5
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 2 37 21 7 1
1.55
0.14
9.1
N 2 36 21 7 1 8 30 5 40 1 9 13 47
220
78/95
Interpretatie
N
Totaal
%
157
223
70.4
58
223
26.0
Binnen de referentiewaarden
2
223
0.9
Geen
6
223
2.7
> bovengrens +20% Tussen bovengrens en bovengrens +20%
Methode
3*
4*
5* Geen Totaal
Dade Behring Actin
0
1
1
0
2
Dade Behring Actin FS
0
3
34
0
37
Dade Behring Actin FSL
0
2
19
0
21
Dade Behring Pathromtin SL
0
0
6
1
7
DiaMed DiaCelin
0
0
1
0
1
Instrumentation Laboratory HemosIL SynthasIL
0
7
0
1
8
Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP
1
8
19
2
30
Kordia MDA Platelin LS
0
3
2
0
5
Kordia Platelin LS
0
15
24
1
40
Roche PTT-LA
0
0
1
0
1
Roche STA CK PREST
0
8
2
0
10
Roche STA-Cephascreen
1
8
3
1
13
Roche STA-PTT A
0
3
45
0
48
*3. Binnen de referentiewaarden 4. Tussen bovengrens en bovengrens +20% 5. > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
79/95
aPTT(sec)
sec
CO/7400
METHODE Mediaan SD 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 50.9 4.4 013 Dade Behring Actin FSL 51.0 2.4 014 Dade Behring Pathromtin SL 82.7 2.3 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 47.0 0.7 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 48.3 1.5 022 Kordia MDA Platelin LS 47.6 0.7 021 Kordia Platelin LS 49.5 2.3 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 48.3 0.7 008 Roche STA-Cephascreen 48.7 0.7 005 Roche STA-PTT A 61.9 2.0
CV, %
Globaal (alle methoden)
13.8 224
50.4
aPTT(ratio)
7.0
8.6 4.8 2.8 1.5
8
3.1 1.4 4.7
30 5 40 1 10 13 48
1.4 1.4 3.2
CO/7400
METHODE Mediaan SD CV, % 011 Dade Behring Actin 012 Dade Behring Actin FS 1.86 0.13 7.2 013 Dade Behring Actin FSL 1.83 0.14 7.7 014 Dade Behring Pathromtin SL 2.44 0.13 5.2 018 DiaMed DiaCelin 010 Instrumentation Laboratory HemosIL 1.62 0.09 5.3 SynthasIL 009 Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP 1.62 0.10 6.4 021 Kordia MDA Platelin LS 1.58 0.07 4.2 020 Kordia Platelin LS 1.65 0.10 5.8 007 Roche PTT-LA 006 Roche STA CK PREST 1.59 0.06 3.7 008 Roche STA-Cephascreen 1.64 0.18 10.8 005 Roche STA-PTT A 1.84 0.07 3.8
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
N 2 38 21 7 1
1.73
N 2 37 21 7 1 8 30 5 40 1 9 13 47
0.18 10.3 221
80/95
Interpretatie > bovengrens +20%
N
Totaal
%
199
224
88.8
18
224
8.0
7
224
3.1
Tussen bovengrens en bovengrens +20% Geen Methode
4*
5*
Geen Totaal
Dade Behring Actin
1
1
0
2
Dade Behring Actin FS
0
38
0
38
Dade Behring Actin FSL
2
18
1
21
Dade Behring Pathromtin SL
0
6
1
7
DiaMed DiaCelin
0
1
0
1
Instrumentation Laboratory HemosIL SynthasIL
1
6
1
8
Instrumentation Laboratory IL Test APTT-SP
3
25
2
30
Kordia MDA Platelin LS
1
4
0
5
Kordia Platelin LS
7
32
1
40
Roche PTT-LA
0
1
0
1
Roche STA CK PREST
2
8
0
10
Roche STA-Cephascreen
0
12
1
13
Roche STA-PTT A
1
47
0
48
* 4. Tussen bovengrens en bovengrens +20% 5. > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
81/95
Fibrinogeen METHODE Clauss 014 Dade Behring Multifibren U 015 Dade Behring Thrombin Reagent 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C 011 Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin 024 Kordia Fibriquik 023 Kordia MDA Fibriquik 006 Roche STA Fibrinogen PT derived 012 Dade Behring Innovin 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 009 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 022 Kordia Simplastin Excel S Nefelometrie 020 Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
g/l
CO/7395
Mediaan 3.50 3.90 3.18
SD CV, % N 0.33 9.5 190 0.35 8.9 9 0.26 8.2 45
3.39
0.18
5.2
13 1
3.28
0.20
6.1
3.65 4.04
0.22 6.0 0.50 12.5
30 1 91 30 3 3
4.28
0.19
4.3
13
4.03
0.29
7.2
9 2 1 1
3.51
0.37 10.6 221
82/95
Interpretatie
N
Totaal
%
197
221
89.1
14
221
6.3
> bovengrens +20%
2
221
0.9
Tussen ondergrens -20% en ondergrens
1
221
0.5
Geen
7
221
3.2
Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20%
Methode
2*
Clauss
1 178 4
2
5
190
Dade Behring Multifibren U
0
5
2
2
0
9
Dade Behring Thrombin Reagent
1
42
0
0
2
45
Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C
0
12
0
0
1
13
Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin
0
1
0
0
0
1
Kordia Fibriquik
0
29
0
0
1
30
Kordia MDA Fibriquik
0
1
0
0
0
1
Roche STA Fibrinogen
0
88
2
0
1
91
PT derived
0
18 10 0
2
30
Dade Behring Innovin
0
3
0
0
0
3
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS
0
2
1
0
0
3
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant
0
5
6
0
2
13
Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin
0
6
3
0
0
9
Kordia Simplastin Excel S
0
2
0
0
0
2
Nefelometrie
0
1
0
0
0
1
Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
0
1
0
0
0
1
* 2. 3. 4. 5.
3*
4* 5* Geen Totaal
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
83/95
Fibrinogeen METHODE Clauss 014 Dade Behring Multifibren U 015 Dade Behring Thrombin Reagent 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C 011 Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin 024 Kordia Fibriquik 023 Kordia MDA Fibriquik 006 Roche STA Fibrinogen PT derived 012 Dade Behring Innovin 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 009 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 022 Kordia Simplastin Excel S Nefelometrie 020 Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
g/l
CO/7398
Mediaan 3.50 3.80 3.23
SD CV, % N 0.33 9.5 189 0.37 9.8 9 0.36 11.1 45
3.40
0.14
4.1
13 1
3.30
0.24
7.2
3.64 4.0
0.22 6.1 0.45 11.3
30 1 90 29 3 3
4.23
0.19
4.6
13
3.85
0.31
8.0
8 2 1 1
3.53
0.36 10.2 219
84/95
Interpretatie
N
Totaal
%
189
219
86.3
17
219
7.8
> bovengrens +20%
2
219
0.9
Tussen ondergrens -20% en ondergrens
2
219
0.9
Geen
9
219
4.1
Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20%
Methode
2*
Clauss
2 171 7
2
7
189
Dade Behring Multifibren U
0
5
3
1
0
9
Dade Behring Thrombin Reagent
1
43
0
0
1
45
Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C
0
10
1
0
2
13
Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin
0
1
0
0
0
1
Kordia Fibriquik
0
28
0
0
2
30
Kordia MDA Fibriquik
0
1
0
0
0
1
Roche STA Fibrinogen
1
83
3
1
2
90
PT derived
0
17 10 0
2
29
Dade Behring Innovin
0
3
0
0
0
3
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS
0
2
1
0
0
3
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant
0
3
8
0
2
13
Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin
0
7
1
0
0
8
Kordia Simplastin Excel S
0
2
0
0
0
2
Nefelometrie
0
1
0
0
0
1
Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
0
1
0
0
0
1
* 2. 3. 4. 5.
3* 4* 5* Geen Totaal
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
85/95
Fibrinogeen METHODE Clauss 014 Dade Behring Multifibren U 015 Dade Behring Thrombin Reagent 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C 011 Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin 024 Kordia Fibriquik 023 Kordia MDA Fibriquik 006 Roche STA Fibrinogen PT derived 012 Dade Behring Innovin 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 009 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 022 Kordia Simplastin Excel S Nefelometrie 020 Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
g/l
CO/7399
Mediaan 3.16 3.85 2.85
SD CV, % N 0.30 9.6 190 0.33 8.5 9 0.21 7.5 45
3.10
0.28
9.1
13 1
3.03
0.22
7.4
3.29 3.83
0.17 0.25
5.2 6.6
30 1 91 29 2 3
3.89
0.10
2.7
13
3.88
0.18
4.6
9 2 1 1
3.21
0.33 10.2 220
86/95
Interpretatie
N
Totaal
%
202
220
91.8
Tussen bovengrens en bovengrens +20%
6
220
2.7
> bovengrens +20%
1
220
0.5
Tussen ondergrens -20% en ondergrens
1
220
0.5
10
220
4.5
Binnen de referentiewaarden
Geen Methode
2*
3* 4* 5* Geen Totaal
Clauss
1 179 3 1
6
190
Dade Behring Multifibren U
0
7
1 1
0
9
Dade Behring Thrombin Reagent
1
43
0 0
1
45
Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C 0
12
0 0
1
13
Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin
0
1
0 0
0
1
Kordia Fibriquik
0
28
0 0
2
30
Kordia MDA Fibriquik
0
1
0 0
0
1
Roche STA Fibrinogen
0
87
2 0
2
91
PT derived
0
22 3 0
4
29
Dade Behring Innovin
0
2
0 0
0
2
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS
0
3
0 0
0
3
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant
0
9
2 0
2
13
Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin
0
6
1 0
2
9
Kordia Simplastin Excel S
0
2
0 0
0
2
Nefelometrie
0
1
0 0
0
1
Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
0
1
0 0
0
1
* 2. 3. 4. 5.
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
87/95
Fibrinogeen METHODE Clauss 014 Dade Behring Multifibren U 015 Dade Behring Thrombin Reagent 010 Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C 011 Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin 024 Kordia Fibriquik 023 Kordia MDA Fibriquik 006 Roche STA Fibrinogen PT derived 012 Dade Behring Innovin 007 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS 008 Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant 009 Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin 022 Kordia Simplastin Excel S Nefelometrie 020 Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
Globaal (alle methoden)
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
g/l
CO/7400
Mediaan 3.19 3.71 3.00
SD CV, % N 0.26 8.1 189 0.42 11.2 9 0.21 6.9 45
3.22
0.20
6.2
13 1
3.01
0.21
6.9
3.27 3.82 3.37
0.21 6.3 0.53 13.8 0.28 8.3
30 1 90 30 4 3
3.93
0.32
8.2
12
4.05
0.56
13.7
9 2 1 1
3.24
0.30
9.2
220
88/95
Interpretatie
N
Totaal
%
201
220
91.4
10
220
4.5
> bovengrens +20%
1
220
0.5
Tussen ondergrens -20% en ondergrens
1
220
0.5
Geen
7
220
3.2
Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20%
Methode
2*
3* 4*
Clauss
1
Dade Behring Multifibren U
0
6
Dade Behring Thrombin Reagent
1
Instrumentation Laboratory HemosIL Fibrinogen C
1
5
189
2
1
0
9
42
1
0
1
45
0
12
0
0
1
13
Instrumentation Laboratory IL Test QFA Thrombin
0
1
0
0
0
1
Kordia Fibriquik
0
29
0
0
1
30
Kordia MDA Fibriquik
0
1
0
0
0
1
Roche STA Fibrinogen
0
88
0
0
2
90
PT derived
0
21
7
0
2
30
Dade Behring Innovin
0
4
0
0
0
4
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen HS
0
3
0
0
0
3
Instrumentation Laboratory HemosIL PTFibrinogen Recombinant
0
8
2
0
2
12
Instrumentation Laboratory HemosIL Recombiplastin
0
4
5
0
0
9
Kordia Simplastin Excel S
0
2
0
0
0
2
Nefelometrie
0
1
0
0
0
1
Dade Behring Antiserum to Human Fibrinogen
0
1
0
0
0
1
* 2. 3. 4. 5.
179 3
5* Geen Totaal
Tussen ondergrens -20% en ondergrens Binnen de referentiewaarden Tussen bovengrens en bovengrens +20% > bovengrens +20%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
89/95
IMMUNOHEMATOLOGIE Deelname In totaal hebben 31 buitenlandse (Canada, Finland, Frankrijk (9), Letland, Luxemburg (14), Marocco, Nederland, Noorwegen, Zweden (2)) en 200 Belgische laboratoria deelgenomen aan deze enquête. Hieronder worden enkel de resultaten van de Belgische laboratoria besproken
Bloedgroep De rode bloedcellen van het monster I/0610 waren van het type O Rh D negatief met fenotype ccee. De rode bloedcellen van het monster I/0612 waren van het type O Rh D positief met fenotype CCee.
Rechtstreekse antiglobulinetest
Voor beide bloedmonsters was de rechtstreekse antiglobulinetest negatief.
Kruisproeven Het serummonster I/0615 bevatte geen onregelmatige antistoffen. Het serummonster I/0613 bevatte een anti-K antistof en was incompatibel met de rode bloedcellen I/0612. Titer van het antilichaam: Antilichaam Anti-K
NISS-IAT (buis) 64
LISS-IAT (kolom) 512
Twee ziekenhuislaboratoria en 1 privaat laboratorium beschouwden het staal I/0613 verkeerdelijk als compatibel met de rode bloedcellen I/0612 (2 resultaten vermoedelijk te wijten aan een staalverwisseling). 42.3% van de deelnemers voerden de identificatie van de onregelmatige antistoffen uit. Alle laboratoria identificeerden correct de anti-K antistof. 93.9% van de laboratoria hebben de agglutinatiegraad vermeld. De volgende tabel geeft het percentage deelnemers voor elke agglutinatiegraad weer: Serum I/0613
RBC I/0612
+ 2.0%
++ 26.1%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
+++ 62.1%
++++ 9.8%
90/95
Onderstaande tabel geeft voor de verschillende methoden, het aantal laboratoria weer, die de incompatibiliteit tussen het serum I/0613 en de rode bloedcellen I/0612 niet teruggevonden hebben (N-), het aantal laboratoria, dat de agglutinatiegraad vermeld heeft (N+), en het percentage deelnemers voor elke agglutinatiegraad: Methode Diamed WaDiana/ID-Gelstation Diamed Gel/Manuele methode Ortho-Clinical Diagnostics Autovue Ortho-Clinical Diagnostics Gel/Manuele methode Andere + niet gepreciseerd
N-
N+
+
++
+++
++++
1
20
0%
40.0%
50.0%
10.0%
2
89
3.4%
28.1%
65.2%
3.4%
0
16
0%
12.5%
62.5%
25.0%
0 0
18 10
0% 0%
16.7% 20.0%
61.1% 60.0%
22.2% 20.0%
Onregelmatige antistoffen Het serummonster I/0617 bevatte een anti-K antistof. Titer van het antilichaam: Antilichaam Anti-K
NISS-IAT (buis) 8
LISS-IAT (kolom) 16
Eén ziekenhuislaboratorium heeft de aanwezigheid van de onregelmatige antistoffen niet opgemerkt. 41.2% van de deelnemers voerden de identificatie van de onregelmatige antistoffen uit. Eén ziekenhuislaboratorium vermeldde de aanwezigheid van een anti-E en een anti-K antistof en een ander ziekenhuislaboratorium de aanwezigheid van een anti-K, anti-S of anti-s anstof. Alle andere laboratoria identificeerden correct de anti-K antistof. 94.7% van de laboratoria hebben de agglutinatiegraad vermeld. De volgende tabel geeft het percentage deelnemers voor elke agglutinatiegraad weer: Serum I/0617
+ 2.8%
++ 39.0%
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
+++ 52.5%
++++ 5.6%
91/95
Onderstaande tabel toont voor de verschillende methoden, het aantal laboratoria, dat de aanwezigheid van de onregelmatige antistoffen in het serum I/0617 niet opgemerkt heeft (N-), het aantal laboratoria, dat de agglutinatiegraad vermeld heeft (N+) en het percentage deelnemers voor elke agglutinatiegraad: Methode Diamed WaDiana/ID-Gelstation Diamed Gel/Manuele methode Ortho-Clinical Diagnostics Autovue Ortho-Clinical Diagnostics Gel/Manuele methode Andere + niet gepreciseerd
N-
N+
+
++
+++
++++
1
25
0%
80.0%
16.0%
4.0%
0
100
3.0%
41.0%
52.0%
4.0%
0
25
0%
8.0%
88.0%
4.0%
0 0
12 15
8.3% 6.7%
16.7% 26.7%
66.7% 46.7%
8.3% 20.0%
87.0% van de Belgische laboratoria hebben de EKE-resultaten immunohematologie elektronisch doorgestuurd (toolkit).
ABO systeem Het staal I/0610 behoort tot de bloedgroep O. Ontvangen antwoorden: 197 Antwoord O
Aantal 197
% 100
Het staal I/0612 behoort tot de bloedgroep O. Ontvangen antwoorden: 197 Antwoord O
Aantal 197
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
% 100
92/95
Rh Het staal I/0610 behoort tot de bloedgroep Rh negatief (D negatief). Ontvangen antwoorden: 197 Antwoord Rh negatief (D negatief) Zwakke D
Aantal 196 1
% 99.5 0.5
Het staal I/0612 behoort tot de bloedgroep Rh positief (D positief). Ontvangen antwoorden: 197 Antwoord Rh positief (D positief)
Aantal 197
% 100
Rh ondergroepen (C,c,E,e) Het staal I/0610 heeft fenotype ccee. Ontvangen antwoorden: 192 Antwoord ccee
Aantal 192
% 100
Het staal I/0612 heeft fenotype CCee. Ontvangen antwoorden: 192 Antwoord CCee Ccee
Aantal 190 2
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
% 99.0 1.0
93/95
Rechtstreekse antiglobulinetest De rechtstreekse antiglobulinetest is negatief voor het staal I/0610. Ontvangen antwoorden: 189 Antwoord Negatief
Aantal 189
% 100
De rechtstreekse antiglobulinetest is negatief voor het staal I/0612. Ontvangen antwoorden: 189 Antwoord Negatief Positief
Aantal 188 1
% 99.5 0.5
Kruisproeven Het serumstaal I/0613 is compatibel met de RBC I/0610. Ontvangen antwoorden: 162 Antwoord Compatibel
Aantal 162
% 100
Het serumstaal I/0613 (anti-K) is incompatibel met de RBC I/0612. Ontvangen antwoorden: 163 Antwoord Incompatibel Compatibel
Aantal 160 3
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
% 98.2 1.8
94/95
Het serumstaal I/0615 is compatibel met de RBC I/0610. Ontvangen antwoorden: 162 Antwoord Compatibel Incompatibel
Aantal 161 1
% 99.4 0.6
Het serumstaal I/0615 is compatibel met de RBC I/0612. Ontvangen antwoorden: 162 Antwoord Compatibel Incompatibel
Aantal 160 2
% 98.8 1.2
Opsporen van onregelmatige antistoffen Aanwezigheid van onregelmatige antistoffen (anti-K) in het serum I/0617. Ontvangen antwoorden: 187 Antwoord Aanwezigheid Afwezigheid
Aantal 186 1
Globaal rapport hematologie 2006/3. Datum: 26/06/2007
% 99.5 0.5
95/95