De Kleine Meijerij Jaargang 1977 XXVIII nr. 2, pp. 17-22
HEER WILLEM VAN DEN BOSCH, RIDDER. door Mechelien Spierings Wanneer we in vervolg op onze geschiedenis van de Perweyshoeven in Udenhout, willen trachten de herkomst van die hoeven na te speuren, doen we er goed aan eerst eens te vermelden al hetgeen bekend is van Heer Willem van den Bosch, ridder, die volgens de eerder verzamelde gegevens ééns de eigenaar van tenminste twee van die hoeven is geweest. Deze Heer Willems maakte op 28 augustus 1335 zijn testament in het bijzijn van zijn echtgenote Liesbeth van Boxtel en van Vrouwe Ermgart van Kleef, Vrouwe van Perweys, Cranenburg en Herlaar. Een belangrijk deel van zijn goederen werden daarbij bestemd door het Clarissenklooster in den Bosch, het klooster der "Rijke Klaren", (zo genoemd, niet omdat ze zo rijk waren, maar omdat ze niet gehouden waren tot de strenge armoede die door de "arme" Clarissen werd onderhouden) vandaar dat een afschrift van Willems testament te vinden is in het archief van dat klooster. Onlangs is dit klooster-archief, dat te Mechelen werd bewaard, in het bezit gekomen van het gemeentearchief van 's-Hertogenbosch, waar er door Mr.J.A.M.Hoekx, wetenschappelijk medewerker van het stadsarchief, een inventaris op werd gemaakt. Willems testament vormt een der voornaamste stukken in dat archief. Het is een perkamenten rol van respectabele lengte, fraai beschreven en goed bewaard. Feitelijk is het de copie van de verschillende redacties van het testament, die in 1344 op het kasteel Oud-Herlaar werd vervaardigd ten behoeve van Heer Dirck van Hoerne, Heer van Perweys, Cranenburg en Herlaar, die door Willem was aangesteld als zijn voornaamste executeur-testamentair. Ook in het archief van de abdij van Berne, nu te Heeswijk, welke abdij eveneens door Heer Willem werd begiftigd, bevindt zich een copie van het testament. Uit de datering van die copie (30 sept. 1344) kunnen we afleiden dat Willem van den Bosch vóór of in 1344 is overleden. Zijn vrouw zal in 1351 gestorven zijn: althans, in de Rekeningen van de Lieve Vrouwe Broederschap (Oldenwelt pag. 51) staat een ontvangst in geld uit overlijden van de Vrouwe van Erpe, terwijl tussen 1337 en 1342 (Oldenwelt pag. 27) inkomsten vermeld staan van "Herren Willem van den Bosghe". Ook verdere bijzonderheden die van de persoon en het leven van Heer Willem bekend zijn, halen we uit dit testament. Zo weten we daaruit dat hij Heer van Erp was, dat Heer Geerling van den Bosch, ridder, zijn vader was, en Aleit van Heusden zijn moeder, dat hij blijkbaar hun enige zoon was en dat hij gehuwd was met Liesbeth van Boxtel. Ten dage van de vervaardiging van het testament was dit huwelijk kinderloos, en dit vormt mede een reden voor de lengte van het testament. Zijn voornaamste erfgenamen worden Dirck van Hoerne, tevens executeur-testamentair, en Willem van Hoerne en Altena, die hij als zijn zoon adopteert. Verder wordt bepaald dat na en naast de schenkingen aan het Klarenklooster en legaten aan andere personen en instellingen, dat deel van zijn goederen dat gekomen is van de kant van zijn voorouders de "Cnodingen" of "Cnodelingen", in gelijke porties moet worden verdeeld tussen: 1) Geerling Cnode, ook wel "Goede" Geerling genoemd, (1/4) 2) de kinderen van wijlen Heer Dirck Rover, ridder, en van wijlen-*ijn broer Emond Rover, (1/4) 3) Heer Jan Cock van Ynen (of Hynen) ridder, (1/4) 4) Jan van Tuyl, beneficiant van de kerk van Wantsem (Wanssem) (1/4) Onder de legaten die Willem doet aan personen, trekken onze aandacht, die welke worden gedaan aan Jan de Rover en zijn broers, aan Jan Coman, en aan de dochter van Jan Eelkens, de Vleeshouwer, die non is in het klooster van Hodonck (Binderen). De gewone gang van zaken in vroeger tijd, wanneer er geen kinderen waren, was dat de goederen van de man of de vrouw "terugkeerden naar de kant waarvan ze gekomen zijn": zo luidt gewoonlijk de formule. Aangenomen dat Heer Willem de gewone weg bewandeld heeft, dan moeten de "Cnodelingen" zijn verwanten zijn van vaders- of van moeders zijde. Aangezien het vrijwel zeker is dat de Van Hoerne's aan Willem verwant waren vanwege zijn moeder Aleit van Heusden, zou volgen dat zijn vader een "Cnode" was. P. Avonds en H.M. Brokken in een artikel "Heusden tussen Brabant en Holland" in Varia Historica Brabantica IV p. 27, zeggen dat Aleit de vrouw van Heer Geerling van den Bosch een dochter was van Jan (III) Heer van Heusden en een zuster van Sophie van Heusden, die in eerste echt gehuwd was met Willem van Hoerne. Deze Willem was de oudere, vroeg overleden, broer van Gerard van Hoerne, Heer van Altena, Perweys en Herlaar. En deze Gerard was de vader zowel van Willem van Hoerne en Altena (de zoon uit het eerste huwelijk van Gerard met Johanna van Leuven-Gaesbeke) als van Dirck van Hoerne en Cranenborg (een zoon uit Gerards tweede huwelijk met Ermgart van Kleef, vrouwe van Cranenborg) beide de erfgenamen van Heer Willem van den Bosch. Vandaar ook dat we Willem van den Bosch vinden als getuige bij gelegenheid van de erfdeling van goederen van Gerard van Hoerne (overleden in 1330) door de kinderen uithet tweede huwelijk. Deze delingsacte staat vermeld bij Lacomblet, deel III nr. 387. In die acte noemen de broers Willem van Hoerne en Altena "onsen lieven boele" (= halfbroer) en Heer Willem van den Bosch en Heer Daniel van Ghoer, "onse gemeyne maghen". Het is niet zo eenvoudig te achterhalen of Heer Geerling van den Bosch een Cnode was. Misschien zou men het kunnen afleiden uit onder meer de volgende vermeldingen. Onder de Oorkonden van de abdij Tongerloo (Erens deel II nr. 341) is een acte van 3 nov. 1317 voor schepenen van den Bosch, waarin sprake is van goederen die waren van wijlen Heer Gielis van den Bosch, ridder, en daarna van Goeswijn, die bij erfdeling © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
met zijn broer Gerlach waren aangekomen. Terwijl in het hertogelijk cijnsboek van omstreeks 1340 (Archief Rekenkamer nr. 45038/39, ARA Brussel) op blad 118vso goederen van Goessen zoon van Heer Gielis de Busco, ridder, waarbij o.m. een molen in de cijnskring Tilburg, die later worden gehouden door Geerling Cnode. Straks in het Oorkondenboek van Noord Brabant (H. Camps) zullen we enige malen aantreffen een Heer Geerling, ridder, en zijn weduwe Beatrijs, en verband met goederen later van Heer Willem van den Bosch, ridder. In het obituarium van de Sint Janskerk tenslotte, lezen we bladzijde 346: Vrouwe Beatrijs, vrouw van Heer Geerling, en Wouter vader van Heer Geerling, ridder. Terwijl op bladzijde 365 genoemd wordt Heer Geerling, ridder, gezegd van den Bossche en op bladzijde 334 Heer Gielis Cnode ridder en zijn zoon Goossen, na en onder Heer Dirck Rover, ridder, en zijn echtgenote Vrouwe Aleyt van Brakel. Voorzichtigheid bij het leggen van verbanden is geboden, want namen zoals de Rover, Cnode, Bac, Model (ook Spierinc !) dienen in die tijd niet alleen als familienaam. Willem van den Bosch zelf vinden we, behalve in zijn testament, verder allereerst als leenman van de hertog van Brabant voor een hoeve in Ghestele (Moergestel), zijn aandeel in Ghestele met de hoge justitie aldaar, en de tiend van Hildewarenbeke. (Galesloot pag. 54 en op pag. 40 Gielis van den Bosch, ridder, met Tylborch). In een charter vermeld bij Verkooren (deel I. pag. 296 nr. 416) komt Willem van den Bosch voor als "Heer" van Erp. Het betreft een kwitantie wegens 48 pond geld, waarvoor de hertog aan Willem Erp in onderpand had gegeven. Het stuk is van 4 febr. 1335; het zegel dat er aan bevestigd is toont de 3 hoorns (van de Hoerne's) met het lambel. Dit is hetzelfde zegel als dat van zijn vader Geerling (Verkooren deel I pag. 185 nr. 248). Willem was dus geen Heer van Erp in de gewone zin: hij was pandheer van Erp. Vandaar dat Heer Willem in zijn testament bepaalt wat er met het geld moet gebeuren als de hertog die pandstelling aflost. In een andere oorkonde wordt Willem genoemd als Heer van Gestel, samen met de hertog. Het is een getuigenverklaring van 13 nov. 1325 aangaande de rechten die respectievelijk de hertog van Brabant en Willem "Heren Gherlachs sone" daar hebben. (ARA 's-Hage, Collectie Vilvoordse charters Inv. nr. 6-1). De volledige tekst van die verklaring is opgenomen in de inventaris van het oudrechterlijk archief van Moergestel door M.M.B.Ph. Bruning, RA. 's-Bosch 1974. In het archief van het kasteel Stapelen te Boxtel wordt een charter bewaard van 1333, waarin de ridders Willem van den Bossche en Otto van Heukelem, voorkomen als verwanten (?) of leenmannen (?) van de Heer en/of de Vrouwe van Boxtel. En tenslotte staat in het Jaargetijdenboek van het Kapittel van Oirschot (RA. 's-Bosch archief Classis nr. 138) dat Heer Willem de Buscho ridder, de kanunniken 2 mud rog en 2 pond was ('s-jaars) had geschonken. Nog zijn er enige intriguerende bijzonderheden te melden. Zoals we zagen, tonen de zegels van Heer Geerling van den Bosch, ridder, en zijn zoon Heer Willem de drie hoorns met het lambel: vrijwel zeker het wapen van Heer Willem van Hoerne, man van Sophie van Heusden. Het zegel van de in het Oorkondenboek voorkomende Heer Geerling, ridder, met als weduwe Vrouwe Beatrijs, toont, naar Dr. H.Camps mij mededeelt, de drie palen van Vair, het z.g. Chatillon-wapen, waarvan men een afbeelding vindt in Butkens deel I pag. 240, waar het het wapen is van de tweede echtgenoot van Mathilde van Brabant, Guido van Chastillon. Onder de bewaardgebleven zegelstempels van Bossche schepenen, toont dat van Bertout Stempel (1333) een soortgelijk wapen. Men zie hiervoor de heraldische literatuur, o.m. Th. de Rouck. [Daags na St. Lambertus, op 18 september staat in het jaargetijdenboek van het kapittel van Oirschot dat Heer Willem de Buscho, ridder, de kanunniken 2 mud rog en 2 pond was per jaar had geschonken, (foto J. van Assen, Rijksarchief, 's-Hertogenbosch).] In een belangwekkende zoenbrief van het jaar 1306 (straks in het Oorkondenboek) waarin Bossche poorters genoegdoening beloven, treffen we Jan van Arkel, zoon van wijlen Heer Goossen van den Bosch. Tenslotte noemt een niet-afgewerkte acte in 's-Bosch R. 1195 blad 237, Heer Geraert van Loen, ridder, (die we kennen omstreeks 1310 als Heer van Herlaar) in één adem met Heer Goossen, zoon van wijlen Heer Gielis KNODE, ridder (en o.m. Wellen Hillensz (van Anscot)). De goederen die Willem van den Bosch bezat en die merendeels in het testament genoemd worden, vinden we later terug in tal van acten meestal gepasseerd voor de Bossche schepenbank en daarom ingeschreven in de z.g. Bossche Protocollen. Sommige zijn in origineel bewaard gebleven in de archieven van de Godshuizen te Den Bosch, speciaal dat van het Groot Ziekengasthuis en van de Tafel van de H.Geest. Om die reden is het wel mogelijk de lotgevallen van die goederen na te gaan. Interessant in dit verband is een getuigenis uit later tijd dat o.m. in de gemeente-archieven van Schijndel en Berlicum werd bewaard (oorkondenboek van N. Brabant nr. 660 6 jan. 1304) dat Jan II hertog van Brabant aan Gerlach van den Bosch, ridder, voor de hoevenaars op zijn goederen vrijdom van beden e.a. lasten had verleend. Daar worden een twintig-tal hoeven opgesomd, hetgeen voor een ridder in de Meierij een zeer groot grondbezit geweest moet zijn. Reeds een wapenrusting deed in die tijd de prijs van een flinke hoeve. Wie geïnteresseerd is in de herkomst van de ridderschap en de adel vindt daarover een uiteenzetting in de werken van Jan DHondt en Jacques Le Goff, respectievelijk in Fischer Weltgeschichte Band 10: Das Frühe Mittelalter p. 231 en Band 11 Das Hochmittelalter p. 205 e.v. Uit het daar verklaarde en uit de ons bekende situatie in de Meierij zou m.i. blijken dat een ridder als Willem van den Bosch is voortgekomen, niet uit oude © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
adel, maar uit rijke, c.q. rijk geworden, (Bossche) poorters. Het dunkt me dan ook niet bijster waarschijnlijk dat het "Kasteel" van Heer Geerling van den Bosch, aan de Hinthamerstraat in Den Bosch, bij de "Geerlingse" brug, ouder zou zijn dan de stad zelf. De auteur van de Brabantse Veesten zegt overduidelijk: In dese tide, dat dit ghesciede Waren meest die edele liede Soe verstorven in Brabant Dat men maer XV baenrotsen vant Ende daer cume tote vijftienen Riddren af ware die mochten dienen (vers 773-779) Literatuur: P. Avonds en H.M. Brokken: Heusden tussen Brabant en Holland, in Varia Historica Brabantica IV pag. 27. F.C. Butkens: Trophées etc du Duché de Brabant, Antwerpen 1641 H. Camps: Oorkondenboek van Noord Brabant, (ter perse) J. Dhondt: Das Frühe Mittelalter, Band 10 Fischer Weltgeschichte M.A. Erens: De Oorkonden der abdij Tongerloo, deel II 1950 L. Gaelsloot: Le Livre des Feudataires de Jean III, Brussel 1865 F. Le Goff: Das Hochmittelalter, Band 11 Fischer Weltgeschichte Th.J. Lacomblet: Urkundenbuch für die Geschichte des Nederrheins, Dusseldorf 1853 W.F.H. Oldewelt: Rekeningen van de Ill.L.Vr.Broederschap, uitgave Prov. Gen. in N.Br. 1925 Th. de Rouck: Den Nederlandtschen Heraut, A'dam 1645 A. Verkooren: Inventaire des Chartes et Cart. etc. Brussel 1912 Gebruikte archieven als in de tekst aangegeven. * Voor de bezittingen in onze streek: K.M. jrg. V (1952), nr. 6, blz. 1-2; zie ook nr. 4, blz. 1-2 K.M. jrg. XVI (1962), nr. l, vooral blz. 12-13 K.M. jrg. XVIII (1965), blz. 78-79 A. van Sasse van IJsselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch (VHertogenbosch, 19752), II, blz. 588-590 (redactie)
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
De Kleine Meijerij Jaargang 1977 XXVIII nr. 2, pp. 22-40
HET LEENGOED DE STRIJDHOEVEN TEN TIJDE VAN JACOB BAX door mr. G. Berkelmans Slechts enkele bossche families hebben meerdere telgen die rentmeester van de hertogelijke domeinen zijn geweest. Zo'n rentmeester was de domaniale ambtenaar bij uitstek '). Hij hield zich bezig met het ophalen en innen van de inkomsten der domeinen, het uitbetalen van de wedden voor het personeel en het onderhoud. Vooral op het platteland, waar hij op de jaarlijkse betaaldag der grondcijnzen zitting hield was de rentmeester de verpersoonlijking van de ook in economisch opzicht zo machtige hertog. In de Meierij werd hij dan ook aangeduid als de hoogrentmeester ^). In het begin van de vijftiende eeuw worden Jan die Jode en zijn zoon -*) Peter als hertogelijk rentmeester genoemd. Deze Jodens komt men in de Meierij ook tegen als 's hertogen leenmannen voor het recht op de gruit. Daardoor hebben zij belang bij het verbruik van bier dat door het slechte drinkwater, nog meer dan thans een volksdrank is. Evenals de hertog zelf zijn ze vanzelfsprekend geïnteresseerd in de toestand en omvang van de bevolking in Stad en Meierij. Ook het geslacht Dicbier heeft enkele rentmeesters der domeinen gekend. Het zal wel toeval zijn dat ook bij dit geslacht bier de meststof van het fortuin is geweest; de Dicbiers zijn in geheel verschillende tijdperken met het rentmeesterschap bekleed geweest. De laatste rentmeester onder hen is Cornelis Dicbier die als rentmeester wordt genoemd tussen 1504 en 1515"*). Hij verdient hier vermelding omdat hij kwartierschoutet van Oisterwijk is geweest. Over de bekleding van dit laatste ambt wint hij in 1485 een proces met Willem Monick. Na 1515 kan Cornelis nog enkele jaren geleefd hebben. Het Pensioenboeck van de stad 's Hertogenbosch vermeldt echter Roelof, de dochter van Cornelis, (welke in 1570 76 jaar heet te zijn 6)), met haar vijfjaar oudere zuster Jenneken, "Profes syt in den cloester bynnen Oisterwijc gelegen", in 1528 als dochters van wijlen Cornelis Diebier die rentmeester 6a). Het rentmeesterschap van Cornelis Dicbier was beperkt tot het kwartier van 's-Hertogenbosch. Omdat de hertog in 1500 evenwel de bevoegdheden van het rentmeesterschap in heel Brabant onder de rentmeesters der kwartieren heeft verdeeld, had Cornelis Dicbier ook de functie van hertogelijk raadsheer. Hij was derhalve raad en rentmeester-generaal der domeinen in het kwartier van 's-Hertogenbosch. Met zijn opvolgers is dat eveneens het geval. In de loop van de zestiende eeuw hebben meerdere leden van het geslacht Back dit met raadsbevoegdheid uitgebreide rentmeesterschap bekleed en aldus vormen zij een unicum. Ten onrechte doet Th.A.Boeree in zijn fraai en lijvig werk over het geslacht echter voorkomen dat in die tijd drie leden met het ambt zijn bekleed geweest 7). In het stokoude en deels adellijke geslacht Back wordt de tak der hoogrentmeesters onderscheiden met de toevoeging 'van Herentals' 8). [Grafzerk van Jan Bacx in de St. Janskerk te 's-Hertogenbosch] Deze tak is mogelijk in 's-Hertogenbosch gekomen in de tijd van Jan Back van Herenthals die aan het einde van de vijftiende eeuw als notaris ter stede voorkomt 9). Hij wordt eerst van edelen bloede geacht wanneer leden ervan in krijgsdienst voorname plaatsen bekleden, in de staatse tijd. De eerste hoogrentmeester in de familie is Jan Bacx. Zijn vader Simon is in 1500, 29 jaar voordat Jan het ambt gaat bekleden, al niet meer in leven. In 1511 9a) en 1517 wordt Jan genoemd als rentmeester van de heerlijkheid Empel, in dienst van een hoge heer 10). Rond het laatstgenoemde jaar wordt Jan de zoon geboren over wie we het hier voornamelijk zullen hebben. Deze Jacob Bacx is een jongere zoon. Simon, genoemd naar de grootvader van vaders zijde, is zijn oudste broeder. Het is deze Simon, die Jan Bacx zich als opvolger heeft gedacht. Reeds in 1533 blijken vier raadsmannen van de stad 's-Hertogenbosch - dat zijn oud-schepenen - en een aanzienlijk ingezetene van Breda, wiens familie en aanverwanten overigens ook uit de Meierij afkomstig zijn 12), zich borg te stellen voor de ambtshandelingen van Jan Bacx, de rentmeester der domeinen, en diens zoon Simon 13). Simon gaat het rentmeesterschap zelfstandig bedienen in 1544 14) Zijn vader en negen vooraanstaande bosschenaren geven borgtocht voor hem. Simon is echter door zijn vader overleefd. De vader heeft ongeveer anderhalfjaar langer geleefd en sterft de 22ste juli 1552 **). Op het einde van zijn leven wordt de vader genoemd als "raidt ons alder genadichsten Heeren des Keysers" l") maar belast "ter begeerten van mijnen heeren der drie staten 's lands van Brabant" met het betalen van degenen die tegen de belofte van een lijfrente of een erfelijk verschuldigd bedrag de standenvertegenwoordiging het geld hebben bezorgd om de nodige bijdragen te leveren aan hun landsheer, dan Karel V. Als zekerheid voor de betaling op deze rentebrieven moest de opbrengst der belastingen dienen. In de heffing daarvan waren de staten van het land regelmatig genoopt te bewilligen. Vervolgens vonden de heffingen bij de onderzaten plaats door een omslag over steden en dorpen. Daar diende het nodige geld gevonden te worden met behulp van een aloude grondbelasting en voorts door omzetbelastingen. In 1549 moet Jan Bacx het geld voor zijn rentieren vinden in de impost op wijn en vreemde, dat wil zeggen uitheemse, bieren. 17). Deze wijze van financiering is nodig omdat de domeinen al lang niet meer genoeg opbrengen voor de verstrekkende ambities van de vorst. Als domeingoederen in het kwartier van den Bosch worden vermeld: de © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
gruit van 's-Hertogenbosch en 'Heze'; de tol in die stad en in Lith, de waag van den Bosch, en in de Meierij jachtrechten en de houtschat, een omzetbelasting op gerooide bomen, welke vooral in het kwartier van Oisterwijk van belang is geweest 18). Al deze goederen brachten wel geld op, maar de opbrengst was nodig om de rente op te brengen voor eerder opgenomen en reeds lang bestede geldsommen. De rentmeester der staten moet derhalve veel nauwer betrokken zijn geweest bij het reilen en zeilen van de opkomende moderne staat dan de hoogrentmeester met zijn ouderwetse, van ouds vertrouwde beheer. De rentmeester der staten heeft het meest te maken gehad met de grote bevolking scentra. In de steden was het verbruik het grootst. Voor het onderhouden van goede betrekkingen met het bestuur van de stad 's-Hertogenbosch was de politieke macht van die stad, als deel uitmakend van het derde lid van de staten van het land van Brabant, een reden te meer. Wederkerig was het een stad als 's-Hertogenbosch er veel aan gelegen de rentmeester der staten te vriend te houden. Wanneer de stad in geldnood verkeerde - en hoe vaak was dit niet het geval - kon de rentmeester enig respijt geven. De ene hand moest de andere wassen: betaalde de rentmeester de rentieren niet, voor wie de opbrengsten van de belastingen in de stad tot waarborg dienden, dan waren het bossche poorters die voor de schuld konden worden aangehouden. Kortom het rentmeesterschao vergt veel van de oude Jan Bacx. In 1549, wanneer zijn zoon Simon nog in leven is, laat hij zich bijstaan door zijn zoon Pauwels, bij het manen en het innen 19). Het lijkt me dan ook niet waarschijnlijk, dat hij, zoals de Kroniek van het geslacht Backx doet voorkomen, zich na de dood van Simon nog met het beheer der domeinen heeft ingelaten. De financiële verplichtingen die Simon bij het overnemen van het rentmeesterschap der domeinen opgenomen heeft, zijn door zijn ontijdig overlijden niet behoorlijk nagekomen. De verhoudingen in de familie hebben daarvan te lijden, en Simons weduwe is in 1552 daarover zelfs door haar schoonmoeder in rechte aangesproken. Het geschil wordt uitgevochten tussen schoonmoeder en schoondochter, omdat in dat jaar ook Jan Simons Bax zelf niet meer in leven is. Mogelijk is ook nog van invloed, dat de schoondochter inmiddels tot een nieuw huwelijk is gekomen met een rechtsgeleerde, meester Reinier Everswijn. Voor de laatstgenoemde schijnt de waardering in de familie Bacx niet meer erg groot te zijn geworden. Wanneer Jan Bacx' zoon Jacob Bax vijftien jaar later wordt ondervraagd over de oproerige bewegingen, welke ondermeer geleid hebben tot beeldstormerij en het opleggen van huisarrest aan de kanselier van Brabant, wanneer deze als koninklijk commissaris 's-Hertogenbosch bezoekt, zegt deze (Jacob) terstond te hebben "gehoort" ™), dat meester Reinier "is geweest d'eerste of een van den iersten ende principaelsten van dengenen die alhier oirsaecke is geweest van den troublen binnen deser stadt, ende oick is geweest een van dengenen, die de predicanten binnen derselver stadt heeft helpen innebrengen, ende die zeer gefavorizeert". 20a) Die Jacob Bacx is wanneer zijn broer Simon en vervolgens zijn vader overlijdt pas vooraan in de dertig. Waarschijnlijk is hij in 1549 te jong om zijn oudere broeder op te volgen. Als diens opvolger wordt Antonis van der Straten genoemd 21). Is er vervolgens in de zomer van 1551 sprake van geweest dat Jacob zijn vader opvolgt in het rentmeesterschap der staten ? Zijn broer Pauwels die het ambt heeft leren kennen, zoekt een bestaan in het grote Antwerpen; zijn broer Andries lijkt een avonturier te zijn geweest, en de dan nog overblijvende zoon uit het grote gezin van Jan Bacx en Heilwich, dochter van Wouter Jans van den Hove, Frans kiest een geestelijke levensstaat. Hij wordt seculier priester en komt op den duur als kanunnik te Eindhoven terecht. Jacob echter bekwaamt zich in beheerszaken, maar er is op dat tijdstip een 'personeelsstop'. Hij bereddert in 1552 de affaires van zijn moeder 23); en js in ] 554 rentmeester van de Sint Janskerk 24). Op de 23ste augustus 1557 is hij "tot behoeff van der Fabryken der kercken collegiaet van Sint Jan Evangelist binnen der stadt van den Bossche" wegens de wanbetaling van een cijns van twee-en-eenhalve carolusgulden gedurende zes jaar, welke eerst in 1540 werd gevestigd, gericht aan een huis en tien roeden land in de parochie van Vucht Sint Lambertus. Voor dit onderpand heeft Jacob in de openbare verkoop de vijftien achterstallige guldens geboden 25). Eerst later in de jaren vijftig van de zestiende eeuw tracht de regering te Brussel door uitbreiding van het ambtenarenapparaat een sterkere greep op de geldstroom te krijgen. In 1559 schijnt aan Jacob gedacht te worden voor een rentmeesterschap der staten. Er is een plaats vrijgekomen door het overlijden van Antonis van der Straten. Deze plaats is vergund aan Thomas Grammaye, maar deze is zelf van veel beter voorzien. Door ruimte te geven aan Jacob Bacx heeft hij deze vermoedelijk tot meer verplicht dan tot louter dankbaarheid. Hoe dan ook, Jacob Bax, wiens vader door de staten nog niet vergeten is, wordt een geschikt ontvanger geacht voor het innen van vijf-en-dertig duizend pond en de imposten van de vier speciën. Bij de uitoefening van het rentmeesterschap moet hij zich houden aan een instructie die op de 15de september 1557 is gemaakt. Borg voor Jacob staan zijn zwager Joost van Auwen, en Dirk Arnts, een man die zich een twintig jaar later, als een vurig tegenstander van de politiek van de koning doet gelden 27). Ook later blijkt dat Jacob en Dirk dikke vrienden zijn geweest 2°). Misschien hadden ze eenzelfde kring van aanverwanten. De tweede vrouw van Dirk Arnts de jonge was Raasken, een dochtervan meester Gerard Hack 29) ( welke vermoedelijk een bloedverwant is van Jacobs echtgenote Anna Hack. Jacob Bacx en Niclaas Janssen van Delft anders genaamd van Henxtum zijn in 1571 momboers over de kinderen van Dirk uit diens eerste huwelijk, met Judith, de dochter van Jan van Elmpt Martenszoon 30). Judiths moeder was een Van Delft. Eenmaal op een landelijke vertrouwenspost, krijgt Jacob ook een stedelijke vertrouwensbaan. Hij wordt capitein van een der vier stedelijke weerkorpsen, de Oude Voetboog; in 1560 als zodanig genoemd 31). De commissarissen uit Brussel die na de beeldstorming en plundering in 1566 de stad bezoeken, © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
kenschetsen Jacob Bax als geloofwaardig, katholiek en rooms 31a). Hij is ook trouw heel zijn leven het rentmeesterschap blijven bekleden. Of hij voor zijn overheden veel genegenheid is blijven gevoelen, zou echter kunnen worden betwijfeld. Dadelijk nadat de stad door de oproerige bewegingen is gestoord maakt de graaf van Megen zich op om een bezetting in de stad te brengen op eerste wenk vanuit Brussel en in 1567 beraamt hij zelfs een beleg. De hervormingsgezinden binnen de vesten, aan wie de beeldenstorm wordt verweten, halen Antonis van Bombergen voor de organisatie van de verdediging binnen de stad. Deze wordt bij de stedelijke regering voorgesteld als gezonden door voorname edelen, zoals de prins van Oranje en de heer van Brederode. Ofschoon hij geen duidelijke machtiging kan tonen wordt het geld voor zijn soldaten renteloos opgenomen bij Jacob Bax. Het gelukt de stad niet de landvoogdes tot lankmoedigheid jegens de hervormingsgezinden te bewegen en wanneer deze daarop de stad verlaten, krijgt 's-Hertogenbosch met ingang van mei 1657 onder bevel van een gouverneur een bezetting van afwisselend duitse en spaanse soldaten. De eerstbenoemde gouverneur is de vestingcommandant van Diedenhoven, die van de 1ste op de 2de mei 1567 overnacht te Oistenvijk 31b). De hinderlijke bezettingen blijven voorshands in het trouwe 'sHertogenbosch totdat in 1568 de regering van Brussel zich weer meester van de situatie weet, de goederen van de gevluchte burgers worden verbeurdverklaard, en de vorderingen die zij hebben uitstaan bij Jacob Bax moeten worden aangebracht. Met een afschrikwekkende aankondiging van doodvonnissen en een nasleep van executies wordt in de maand juli van dat jaar 1568 de ijzeren hertog van Alva in de stad ontvangen. Uiteindelijk krijgt de stad nu toch zijn bezetting met soldaten van de graaf van Megen. Deze staan onder bevel van de heer van "Wilderval" 32). Tot dankbaarheid van de stedelijke regering weet Jacob Bax het goed met hem te vinden, en openlijke vreugde is er in de stad wanneer Alva in 1570 voor de uitgewekenen de mogelijkheid van een pardon in het vooruitzicht stelt. Dat er geen wezenlijke keer ten goede is blijkt wel wanneer de hertog vervolgens met zijn eis van de tiende en twintigste penning te voorschijn komt en kenbaar maakt in de stad een dwangburcht te wensen. De staten van Brabant weten de onverbiddelijke hertog nog even tevreden te stellen met een afkoopsom maar de last daarvan is in de stad zo zwaar, dat het nodig wordt de imposten in den Bosch te verdubbelen. Het schijnt werkelijk onmogelijk te zijn geweest het nodige geld bijeen te brengen. De renten ten laste van de domeinen blijven onbetaald, de burgers worden aangehouden en met zit in een ondoorbreekbare heksenkring. In die treurige omstandigheden is Jacob Bax tegen hoge rente geldbronnen gaan aanboren, die hem later in een poel van processen gedompeld houden 34). Bij de Nijmeegse ossenkoper Toumans worden 4000 gulden geleend, waarover de strijd bij zijn dood nog niet is geëindigd. Stilzitten is onmogelijk want de wanbetaalde soldaten ontzien zich niet met geweld bij hem binnen te dringen om aan hun verdiende soldij te komen. Het was al te onwaarschijnlijk dat er niets te vinden zou zijn in het huis waarin de hertog van Medina Celi, Alvas opvolger, met voldoende staat kan worden ontvangen 35). En onmiskenbaar is Jacob Bax, zoal niet rijk, dan toch niet onvermogend. Behalve een huis binnen de stad, bezit hij, in 1573 door aanbreng ten huwelijk vanwege zijn vrouw, ook nog een hoeve onder Rosmalen en hooiland te Maren 36). Duidelijke schijn van welgesteldheid geeft Jacob Bax bij zijn medepoorters wanneer hij van zijn oude vriend Dirk Arnts een aantal goederen gaat overnemen. In 1575 zijn dat landerijen en een eendenkooi 37), maar in 1577 wordt het een aanzienlijk landgoed: de Strijdhoeven. Uit de uitgaven voor bodediensten van de stad blijkt dat Dirk Arnts er herhaaldelijk verbleef. Zoals veel welgestelde bosschenaren in de loop van de zestiende eeuw een woning buiten de stadsmuren hadden, heeft Dirk Arntz vermoedelijk een huis te Udenhout, waarheen hij tijdens onrust in de stad of een epidemie van de pest de wijk kan nemen. Aldus heeft Henrik van Deventher zijn huis te Middelrode bezeten, meester Henrik Bloeyman in Helvoirt Zwijnsbergen en de hoogschoutet Jan van Brecht het voorvaderlijk goed te Gestel bij Oisterwijk 38). De Strijdhoeven vormden ook een landgoed van flinke omvang. Behalve de hoeven waarop Willem Peter Wouters en Peter Willemssoen als pachters zitten, behoren er ook twee heestervelden toe, een hooibeemd die Nicolaas Elias in huur heeft, en zeven weiden welke in 1577 alle zijn verpacht (te weten aan Peter Wouters, Jan Gerits, Willem Servaasz. Hessels, de erven Peter Adriaans, Jan Peter Priem en Nicolaas Job van den Pasen). In de zestiende eeuw is sprake van twee hoeven, maar oudstijds lagen er vier hoeven 39). Wanneer hij op de laatste dag van september 1577 meester Nicolaas de Zoete, Willem de Wouwere en Jeronimus Bouwmijn machtigt om voor het leengoed in Udenhout "hulde, eede ende manschap" te doen, spreekt Jacob Bax dan ook nog van "alsulcke geheele vier hoeven lants ende beemden gelegen in Udenhout onder der prochie van Oisterwijck" als Dierk Aertssen hem onlangs voor schepenen van den Bosch heeft opgedragen 39a). Vier hoeven doen tenminste een omvang van ongeveer twintig hectare onderstellen 3 9b). Hetgeen Jacob Bax in Udenhout heeft bezeten moet zelfs tachtig bunder hebben beslagen 40). Merkwaardig is het tijdstip waarop Jacob Bax tot de aankoop van de Strijdhoeven overgaat. Het is in Brabant een tijd van grote politieke bedrijvigheid, mogelijk geworden door het onverwachts overlijden van Requesens 41), en tegelijkertijd een tijd van grote armoede binnen den Bosch. De armoede heeft zodanige omvang aangenomen, dat de bisschop er de aandacht van de landvoogd voor vraagt 42). De verkoper laat zich druk in met de landspolitiek waarin hij onbewimpeld de staatsgezinde partij kiest. Enkele jaren nadien zal hij zich in de stad doen blijken als "fel-calvinistisch” 43). Reeds in 1577 is Dirk Arnts zo anti-clericaal dat hij met het voorstel durft te komen de kloosters in de stad © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
slechts één ingang toe te staan. In het jaar daarop is Jacobs zoon Simon een der hoofdmannen van het Schermersgilde, die in de vroege morgen van de 11 de september beproeft drie vendels binnen den Bosch te voeren van de staatse bezetting van het hollandse Heusden, waar zijn broeder Jan het tot castelein heeft gebracht, omdat hij weliswaar brabander is maar tevens geheel gewonnen voor het streven van de prins van Oranje 45). Met deze zoon Simon had Jacob Bax dagelijks te maken, omdat die hem als adjunct bijstond in het rentmeesterschap der staten 4°). Men kan zich indenken, dat Jacob Bax als trouw ambtenaar er naar gesnakt heeft zich te Udenhout uit de nesten te houden. Maar moet het uitgesloten worden geacht dat vader en zoon Bacx, het rijk aan ervaring, wijs hebben geacht te werken met een "dubbele boekhouding" ? Met het hele stadsbestuur was het niet anders gesteld. Nadat de hertog van Parma met de verovering van Maastricht een kapitale wending aan de gang van zaken ten gunste van de koning heeft gegeven en de Bosschenaren niet meer durven kiezen voor de Unie van Utrecht, gaat nog wel een verzoek uit aan de Staten Generaal Simon Bax, rentmeester der staten, te gelasten de gelden die de stad heeft voorgeschoten voor het beleg van het slot te Hedel terug te betalen 47). Simon heeft zijn vertrek uit de stad in 1579 geen jaar overleefd en als de Bacxen al een dubbel spel hebben opgezet is dit door de dood snel verijdeld. Behalve Simon hebben ook alle andere zoons van Jacob Bax voor de opstand gekozen. De omgeving van de stad, welke door het uitblijven van bestendige successen van Parma buiten de verovering van Antwerpen, in een frontlinie terechtkwam, werd door hen onveilig gemaakt. De stad probeerde zich in die netelige positie te omringen met verdedigingspunten. Daartoe werden kleine versterkingen gelegd op de edelmanswoningen in de Meierij, zo ook op de Nemelaar. De soldaten aldaar slaagden er op de nieuwjaarsdag van 1584 in acht soldaten van hopman Bacx te verrassen toen zij in de herberg die de vorster te Oisterwijk hield, luidkeels psalmen zaten te zingen 48). De strooptochten van de Bacxen strekte zich uit tot onder de muren van de stad, zoals Vucht, waar Jan Bacx er, tot overmaat voor de bossche poorters, erin slaagde de uitgezonden stadscompagniën van capitein Pauwels Wynants en Herman Colen ook nog een nederlaag te bezorgen. Anderzijds raakte Marcelis Bax in 1581, het jaar daarop, tijdens een strooptocht naar Sint Oedenrode in gevangenschap. Onnodig te zeggen, dat de rentmeester, die in de stad de laatste penningen van de uitgeschudde Meierijenaars en poorters, wier goederen niets meer opbrachten, had te ontvangen, allengs met een scheel oog werd aangekeken. Wanneer in 1582 de pachters en dorpelingen van Helvoirt het slachtoffer zijn van de terreuracties vanuit Heusden ontlaadt zich de woede daarover boven het hoofd van Jacob Bacx. Na de verzoening van 's-Hertogenbosch met de koning is binnen de stad meester Henrik Bloeyman wel de invloedrijkste man. Hij is niet slechts een verwoed tegenstander van Jacob Bacx' oude vriend Dirk Arnts gebleken, doch ook pandheer van het geteisterde dorp. De beste remedie vindt hij dat "men Bax zijn hooft sal affsneyden ende in een sack den kynderen thuys seynden ! 50). Hij krijgt de stadsbestuurders en vervolgens de hele raad, waardoor de stedelijke bevolking wordt vertegenwoordigd zover, dat Jacob Bax gedwongen wordt zijn zoons een vermanend schrijven te sturen, "ten eynde sy ophouden ende doen ophouden van alle voorderen brandt ende dreygementen", en de aangerichte schade te herstellen. Het schrijven dat Jacob doet uitgaan vertolkt de felle verontwaardiging onvoldoende en Jacob wordt, in het dictee voor zijn zoons, terloops te verstaan gegeven dat hun euveldaden zullen gewroken worden aan zijn "lijff ende goet". Dat Jacob Bax onder die omstandigheden van zijn goed in Udenhout heeft kunnen genieten moet wel uitgesloten worden geacht. Met zijn vrouw en zijn kleindochter Catharina van Eyck bevindt hij zich in de stad feitelijk in gijzeling. Jacob zal er reden in gezien hebben zijn goederen in de stad van de hand te doen 51). Zijn.huis in de Verwerstraat doet hij over aan zijn zwager Joost van Auwen. Hij kon dit missen omdat hij al lang woonde in het huis van zijn zuster en haar kinderen, de Prounincks, in de Postelstraat . Aldus wordt in 1591 in de nalatenschap van de geboren en rijke bossche poorter geen huis binnen de stad aangetroffen ! Overigens schijnen de laatste jaren van Jacob Bax wel rustiger te zijn geweest. De vijandigheid jegens hun vader heeft de gebroeders Bax er toe gebracht "een anderen werkkring voor hunne krijgshaftigheid te zoeken" 52). Henrik Bloeyman is gestorven 53) en de stad is in 1587 bereid ten huize van Jacob een feestmaal aan te richten voor een oude bekende die tot gouverneur van de stad wordt benoemd, wanneer op de 14de juli 1587 Houtepen, de naam waaronder Claude de Barlaymont in de Meierij het beste bekend is, is gesneuveld. In Brussel hebben de Bacxen het wel zo verkorven, dat het duidelijk is, dat Jacob de laatste rentmeester onder hen zal wezen. Nog tijdens het leven van Jacob wordt zijn opvolger al aangewezen. Het is een stadsgenoot, meester Henrik van Broechoven. Die van Broechhovens beleefden toen een snelle maatschappelijke opgang, welke niet naliet in de oudere leidende kring van den Bosch wrevel te verwekken. Een man als Willem van Delft alias van Henxtum heeft zich er luide over beklaagd 54). Er werden standsverschillen gevoeld waarvan ons de nuances ontgaan; reeds in het begin der zeventiende eeuw worden de van Broechovens aangeduid als jonkers. Jacob is echter alle reden tot wrevel gegeven. In 1589 stapt meester Henrik van Brouchoven als "geëligeerde rentmeester" naar zijn kantoor om zich van de zaken op de hoogte te stellen en Jacob zijn diensten aan te bieden. Een erg hartelijk ontvangst schijnt hij niet te verwachten want in zijn kielzog komen drie notarissen mee om als notaris-en-twee-getuigen een acte op te stellen betreffende de ontmoeting. De heren worden ronduit "incivilijck" ontvangen. De ongevraagde diensten zijn Jacob zo onaangenaam, dat hij zijn indringer toevoegt: "gaat, dat U den duivel © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
den nek moet breken." Henrik kan echter niet zo vlug verdwijnen of hij krijgt nog te horen dat Jacob aan niemand verantwoording schuldig is dan de heren Staten, die hij nog onlangs borgtocht heeft moeten stellen voor zijn beheer. Op die 21ste october 1589 is er "om meerder bitterheyt ende ranceur te schouwen" verder maar het zwijgen toe gedaan 55). Die borgtocht werd de 5de april 1588 gesteld. De Strijdhoeven worden dan als het voornaamste bezit het eerst genoemd 56). Ze beslaan niet minder dan 80 bunder. Voorts dienen tot onderpand voor een goed beheer: de hoeve de Hazenest onder Tilburg; de reeds eerder genoemde hoeve onder Rosmalen, de Nonnenweerd, een uiterwaard onder Lith en de Horkkamp onder Gewanden, welke hij in 1576 van Dirk Arnts kocht 5'). In al deze goederen heeft Anna Hack als Jacobs weduwe kennelijk het recht van tocht gekregen. Anna is een dochter van Jan Hack Goossenszoon 5°) bij Agatha, dochter van de bontwerker Marcelis van den Eeckart, de zoon van Marcelis van den Ekart. De Hacks waren gegoed te Rosmalen. Anna en haar zuster bezaten er de Marenshoeve, genoemd naar Joorden van Maren. In diezelfde plaats heeft joffrouw Anna Hack nog een andere hoeve bezeten 59) Als weduwe is Anna Hack vermoedelijk in het gehuurde huis in de Postelstraat blijven wonen. Haar mans ouderlijk huis was in 1556 toegedeeld aan haar schoonzuster Barbara 60). Voordien, in 1550 had Jacob al de Kroon in de Verwerstraat gekocht 61), maar zoals gezegd, dat huis werd weer verkocht 62). Klein behuisd is Anna in elk geval niet geweest. Dat ziet men aan de meubilaire goederen die zij in 1604 heeft nagelaten. De inboedel van het woonhuis binnen de stad is op de 8ste juli 1605 door de afslager Gerard Hagens in het openbaar verkocht 63). Het aantal zaken dat onder de hamer komt is te groot om hier te vermelden. Om een indruk te geven van wat er zoal uit het sterfhuis te voorschijn kwam, enkele grepen uit de kopen. Henriksken Donck koopt "een groot horologie". Een brouwer koopt er "eenen grooten brouwketel". Omdat het personeel van de rentmeester bij hem inwoonde, zoals bijvoorbeeld zijn agent jonker Alard van der Schout, was ook de aanwezigheid van drie biertonnen niet overdadig. Meer bevreemding moeten "twee preeckstoelen" geven. Een "looten intpot" en "een cantoorken" herinneren in 1605 nog aan de dagen van Jacob Bacx, die reeds "den lesten martii" in 1591 was overleden 64). Op enkele goederen van het sterfhuis is het hoogste bod uitgebracht door "den rentmeester Fierlants". Meester Merten Fierlants is dan "Raet ende Rentmeester generael van Hunne Hoocheden demeynen in Brabant in 't quartier van Shartogenbossche" en echtgenoot van joffrouw Catharina van Eyck, een kleindochter van de overledene. Met name brengt hij vier gulden op tafel voor "een scilderije met twee doorkens", een drieluik. Dat is een groot bedrag, want slechts tien stuiver brengt een "scilderij van ons lieve vrouw" op en voor een luttel bedrag in stuivers gaat een soldaat lopen met "een scilderije van Hester" en een ander met "een scilderij van 't avontmael". Catharina van Eyck had een bijzondere plaats in het hart van haar grootmoeder. Zij was het enig kind van haar enige dochter. Omdat zij in de nabijheid van de grootmoeder werd opgevoed, was ze ook het enige kleinkind dat in een rooms-katholieke omgeving opgroeide. Het was dan ook misschien minder afgrijzen voor de levensloop van haar zoons, dan genegenheid voor haar lijfelijk en geestelijke nazaat, welke Anna Hack in 1598 deed besluiten Catharina van Eyck tot haar universele erfgename te maken. Tot de nalatenschap behoorden veel kwade kansen, en de erfenis werd door Catharina en haar man dan ook eerst aanvaard toen in de Raad van Brabant het voorrecht van boedelbeschrijving was verkregen. Een van de eerste bezigheden van de erfgename was vervolgens het voortzetten van een geding waarmee alle dagen van de weduwe van Jacob Bacx belast zijn geweest en waarvan noch Anna Hack, noch haar tegenpartij, Jan Toumans, het einde hebben beleefd. Op de 24ste januari 1609 is de strijd over de penningen welke Jacob Bacx in de roerige jaren zeventig van de voorgaande eeuw leende bij Jan Toumans nog niet gestreden ! Dan verschijnt "d'eersame ende zeer discrete" meester Merten Fierlants met sinjeur Alard van der Scouth bij de notaris om Otto Janssen van Lieshout, de executeur van de domeinen in het kwartier van den Bosch, te machtigen in de Raad van Brabant onder ede een verklaring af te leggen over de kosten welke Fierlants en van der Scouth hebben gehad in het proces tegen Toumans en zijn erfgenamen. Jan Toumans' erven schijnen het proces gewonnen te hebben, maar de heren Staten van Brabant zijn hierop aangesproken om de erven van Anna Hack kosteloos en schadeloos te houden 64). Joffrouw Anna Hack werd na de dood van haar man met zoveel procedures geplaagd dat er in 1601 aan getwijfeld moet worden, of zij wel vermogend genoeg is om alle tegenslagen op te vangen 65). Ook de Strijdhoeven geven zorg, al is het goed verpacht. In 1599 wordt onder Peter Willem Goossens, pachter van "seeckere hoeve gelegen in Udenhout onder de vrijheyt van Oesterwijck" beslag gelegd op de penningen van de pachtsom welke hij de weduwe verschuldigd is. Een vonnis van de 2de juli 1599 legt de pachter verplichtingen op, maar het is een vonnis gewezen door de nieuwbakken Raad van Brabant in den Haag. Bij die rechtbank in de opstandige gewesten was een proces aangespannen door Maurits Golt. Zulks als gemachtigde van zijn moeder Martha van de Stegen, de weduwe van meester Pauwels Golts, die niet ver van den Bosch maar op hollandse bodem, in Vlijmen, de geneeskunst beoefende. Nu was hetgeen waarover door die sluwe Martha en "heure complicen" in Vlijmen geklaagd werd geen kleinigheid, namelijk de rente van tweehonderd-en-tien gulden 's jaars die Dirk Arnts aan zijn zwager en geestverwant Claas van der Stegen had beloofd uit de de Strijdhoeven te betalen. In een reeks van arrangementen rond de verwerving van de Strijdhoeven had Jacob Bacx op de 9de augustus 1578 aan Dirk Arnts beloofd, dat laatstgenoemde geen schade zou ondervinden van zijn belofte, © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
en dat Jacob de rente zou voldoen 66). Indien nu de pachter, ofwel joffrouw Anna Hack, zich van het haagse vonnis niets gelegen zouden laten liggen, was het nog wel de moeite waard de pachter, zo dicht bij de grens, waar de macht van de aartshertogen zich niet meer kon doen gelden, te dwingen. De pachter was niet zonder argwaan en op de 8ste februari 1597 had joffrouw Anna hem en zijn zoon Adriaan, eveneens woonachtig op de Strijdhoeven, al op een briefje "onder haer eygen handt ende signature" gegeven, dat hij ter zake van de procedure schadeloos gehouden wordt. Op de 11 de september 1599 zijn Adriaan en zijn broer Jan bij notaris Jan Schenckels in den Bosch de slechte afloop komen vertellen, en vastleggen, dat hun vader Peter Willems in verband met de uitvoering van het in de Raad van Brabant gewezen vonnis "met deurweerder ende soldaten gehaelt" is en in den Haag is "gevenckelijck sittende ende gedetineert" wordt om de betaling van de rente af te dwingen. Het protest van de udenhoutse boeren wordt bij joffrouw Anna in de Postelstraat door de notaris "van woerde tot woerde" voorgelezen en de weduwe heeft daarop slechts terug dat zij daarover wil beraden met haar schoonzoon, te weten "Goyarden van Eyck, haeren swagere, tegenwoordelijck wesende ten huyse van Oudtherlaer onder Sint Michielsgestel omtrent deser stadt Schertogenbossche resorterende", om daar te weten te komen wat zij "als een oude bedaeghde vrouwpersoene in deser zaecke doen" moet. Het nodige geld zal zij ergens vandaan hebben moeten krabben, want liquide middelen zullen er welhaast geen zijn geweest. In 1591 had zij nog vorderingen op dorpen, welke in 1576 al voldaan hadden moeten zijn 67). Bij die trage afhandeling allerwege behoeft het geen verbazing te geven dat verdeling der nalatenschap van Jacob Bacx en Anna Hack eerst jaren nadat het Twaalfjarig Bestand al is ingegaan plaatsvindt 68). Op de 23ste februari 1619 geeft jonker Johan Bax, die met zijn tweede vrouw, joffrouw Geertruda van Dorp, woont "op den huyse van Ripplickerweert in de stad Usselstein, aan Dierk van den Velde, de zoon van bekende bossche griffier Gijsbrecht van den Velde, een volmacht om zijn een-vijfde deel in de nalatenschap van zijn ouders van de hand te doen. Een uitzondering wordt gemaakt voor "haerlieder gerechticheyt van de hoeve van Jorden van Maren en Agnes Strick tot Erp" 69). Binnen een maand weet Dierk een koper te vinden. Op de 19de maart draagt hij Johans kindsdeel over aan meester Lambrecht de Bye, zoon van wijlen meester Henrik de Bie, een bosschenaar ™). Aldus is deze apotheker de vreemde eend in de bijt der Bacxen, wanneer op de 29ste juli 1619 voor de bossche schepenen Jacob de Cock en Rombout Rombouts worden gedeeld de "goeden, renten, chijnsen ende pachten bij wijlen Jacob Bacx in sijnen leven rentmeester der heeren Staten van Brabant int quartier van 'sHertogenbossche ende jouffrouwe Anna Hack, sijn huysvrouwe". De boedelscheiding vindt plaats op verzoek van vrouwe Elisabeth Joachimi, weduwe van wijlen de heer Pauwels Bacx, in leven gouverneur van Bergen op Zoom, welke deelgenote is ingevolge het testament van Pauwels; voorts op verzoek van de heer David Balfour, ridder en kapitein in staatse dienst, haar schoonzoon, die gemachtigd is door jonker Guillaume de Levin, heer van Famars als man van vrouwe Anna Maria Berck, de weduwe van de heer Marcelis Bacx, in leven ook gouverneur van Bergen op Zoom, en door de weesmeesters dier stad. De enige echte Bacx die bij de scheiding en deling nog dadelijk is betrokken is jonker Jan Bacx, het enig kind van jonker Simon, de oudste zoon van Jacob Bax. Meester Lambrecht de Bye is ook aanwezig, nu hij het deel van de "coronel" Bacx heeft verkregen. Terstond tekent hij aan dat zijn medewerking onverkort moet laten, dat hij vrijwaring zoekt bij wie het hem geraden voorkomt voor verborgen lasten "ende oyck dat min goeden worden gedeylt, dan hem sijn opgedragen". Voorts wordt aangetekend dat de deling ook gedaan wordt ten verzoeke van joffrouw Heilwich Bacx, weduwe van jonker Govart van Eyck. Zij is weliswaar ook een kind van Jacob Bacx en Anna Hack, maar deelt "nyet als erfgenaem, maer in voldoeninge van haere houwelycxe voirwaerde" '2). Zij trouwde de 13de augustus 1576 en alles bijeen schijnt het haar vader nadien toch niet zo voor de wind te zijn gegaan. Aan Heilwich wordt toegedeeld: "de vogelskoye gelegen tot Gewanden bij de Blaeu Sluyse" met de daarbij gelegen Horrekampen, een stuk land van negen mergen, dat Jacob Bacx in 1576 van Dirk Arnts heeft gekocht '3), en nog vier mergen land, genoemd den Neepsten Kamp, welke Cornelis Reinders de Visscher als hooibeemd in huur heeft. Ook krijgt zij nog anderhalf hond land op de Westerakker in Lith, welke Cornelis Diericxssoen heeft gehuurd, en waaruit jaarlijks "der heeren chijns van Luydick" betaald moet worden. Deze cijns is voor de domheren te Luik die de grondheerlijkheid te Lith bezitten. Daarmee was Heilwich alles bijeen onderbedeeld met 155 gulden. Meester Lambrecht de Bye krijgt zoveel mogelijk geld en renten: 790 gulden wegens onderbedeling in goederen, en voorts een rente uit de heerlijkheid en goederen van Craandonk ter grootte van twee gulden, achttien stuiver en een oord in een grote cijns van honderd pond; een rente van zes gulden en vijf stuiver welke "'t dorp van Middelberse" jaarlijks op de 13de december moet opbrengen ingevolge een repartitie van op de Stad en Meierij gezamenlijk verzegelde rentebrieven. Dit is echter niet voldoende. Meester Lambrecht krijgt daarom ook nog de hoeve welke van de kant van de Hacks is aangekomen en is gelegen "onder de prochie van Roosmalen ter plaetse genoempt Heze opte Cruysstraet". Bouwen Antonissoen heeft die "als laet in sijne tolinge ende gebruyck". Op deze hoeve drukken meerdere lasten: vier mud jaarlijks op Lichtmis te vergelden aan de Blok van de Weverplaats in den Bosch; een mud en twee zester aan de Armen van Rosmalen en twee zester aan het convent van Mariënwater aldaar, en tenslotte een deel in 33 stuiver en drie oord, welke jaarlijks betaald moeten worden aan de weduwe van jonker Aart Heym welk deel groot is een oude schild en een-achtste deel van een oude schild. Meester Lambrecht krijgt daarom nog meer grond: zeven hond onder Maren; de helft in tien hond © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
land in de Westerbeemden onder Lith en twee mergen in de Leege Hoeven onder Lith, bezwaard met de herencijns van Luik en het onderhoud van "ontrent twee voeten maesdijcx" bijden Otter te Lith. Ook deze gronden waren verpacht. De lasten op deze goederen waren op de dag van de scheiding en deling nog niet allemaal voldaan en zijn voor het lopende jaar gebracht "tot last van 't gemeyn sterfhuys". Aan de weduwe van Pauwels Bacx valt als kruimelgoed toe: een kleine woning in de Sint Jacobsstraat in den Bosch - "een camer met een plaetsken" -, waarin de kleermaker Jan Henriks-zoon woont, en een hof buiten de stad Antwerpen "in de marcgrave lije". Deze hof was vermoedelijk het overblijfsel van een strop die Jacob Bacx moest kopen in 1572, omdat zijn broeder Pauwels daar aan de Markgravenlei een te duur speelhuis - een buiten – had gezet 75). Het voornaamste goed dat de weduwe van Pauwels Bacx wordt toegedeeld is de hoeve den Hazenest aan de Ruibraken onder Tilburg. In 1588 wordt die beschreven als een huizing met ongeveer drie mudzaad land '"*). Deze hoeve is gepacht door Wouter Cornelis Janssoen. Als lasten drukken erop een grondcijns voor de hertog van twaalf stuiver en een penning, en een van elf stuiver en een halve braspenning aan de heer van Tilburg. Tot deze portie horen voorts twee-en-eenhalve mergen land in de kamp Laeren onder de parochie Lith, waaruit ook weer de herencijns van Luik moet worden betaald en waarop het onderhoud van twee-eneenhalve voet van de Maasdijk drukken, alsook acht-en-eenhalve hond land in de Reinder-Kijnderhoeve aldaar welke Cornelis Diericxssoen heeft gehuurd, en vijf scharen wei en een klaverschaar op den Lithsen Ham. Om tot gelijke porties te komen moeten er nog 286 gulden worden bijgelegd. Tenslotte komen we dan aan de twee erfporties waarin de Strijdhoeven worden genoemd. De Strijdhoeven vormen in het vermogen van Jacob Bax zo'n belangrijk bestanddeel dat deze twee porties in de acte van scheiding en deling het eerst worden vermeld. Ten deel gevallen aan David Balfour is: "Een hoeve lants genoempt de Groote Hoeve oft Strijthoeven, gelegen onder Oisterwijck ter plaetse genaempt in Udenhout", bestaande uit onder meer "huysingen", landerijen, een "bogart" en een "vijver". Op deze hoeve zit Elisabeth, de weduwe van Simon Peter Priem als "latersche". Behalve de hoeve met haar akkerland, beemden, weiland en heiland, heeft de weduwe ook nog een andere beemd in huur. Naast deze laatste beemd zijn er nog vier beemden onder Udenhout, waarvan Aart Aartssoen er één en Adriaan Cornelissen drie in gebruik heeft. Wegens overbedeling moest David Balfour 1296 gulden op tafel brengen. Het leengoed wordt kennelijk niet in twee gelijkwaardige delen gesplitst. Jonker Jan Bacx Simonszoon krijgt, behalve de Kleine Strijdhoeven ook nog andere grond, maar deze is niet te Udenhout gelegen. Hem wordt toegedeeld: "een hoeve lants genoempt de Cleyne Strijthoeven, gelegen onder de prochie van Oisterwijck in Udenhout, te weten huysinge, enen hoven, ackerlanden, beemden, weylanden, heylanden ende andere haere rechten ende toebehoerten", en dat "in alsulcker grootte vuegen ende manieren" als Adriaan Cornelis Adriaenssoen die beteelt. Evenals de Grote Strijdhoeven wordt de kleine hoeve te leen gehouden "van den leenhove van Brabant". Na deze scheiding en deling gaan de Grote en de Kleine Strijdhoeven tot 1770 een gescheiden bestaan leiden. In de 17de eeuw is het blijvend splitsen van leengoed niet meer ongebruikelijk. Zonder medewerking van de leenheer moest leengoed evenwel ongeschonden bewaard en verheven worden. Uit het leenboek blijkt dat nog. Jonker Jan komt voor het hele goed te boek ! 75a). De andere gronden die jonker Jan Bacx ook nog toegescheiden zijn: de Paeleren, een kamp van vier mergen land in de parochie Maren en een kamp van twee mergen aldaar in de Beemden. Voorts onder Lith vier-en-eenhalf hond land in de Wortelen en een mergen op de Houtrecht, waarop als last de grondcijns voor de heren in Luik drukt. Belangrijk zijn de dijklasten te Maren: het onderhoud van het vierendeel van drie vadem Maasdijk en het vierendeel van twee vadem en het vierendeel van dertien voet Maasdijk onder Alem, en ook het vierendeel van een voet te Lith "in 't gemeyn lant" en anderhalve roede dijk op de Lithergrave. De omvang der lasten is moeilijk te schatten, omdat de vadem in het eerste geval gerekend wordt op zeven voet en een duim, en in het tweede geval, in de maat van Maren, acht voet groot is. Al deze landerijen zijn verpacht. Behalve deze grond buiten Udenhout krijgt jonker Jan Bacx voor zijn deel ook nog een jaarlijks op Kerstmis in geld te ontvangen pacht van een mud rogge, welke gaat uit onderpanden te Oerle. Op de 12de juni 1458 had Jan Gevert Stevens die ten behoeve van Catharina de weduwe van Henrikvan Doert verkocht en in 1518 had jonker Jans overgrootvader Jan Bacx die verworven. Een erfpacht van een malder rogge, op Lichtmis te betalen uit onderpanden in de Braecvenne onder Berlicum, welke op de 8ste juli 1485 werd gevestigd, verwerft Jan ook nog. Deze rente wordt, zoals nog blijken zal, spoedig te gelde gemaakt. Bij de scheiding en deling is er van uitgegaan dat de dijklasten in werkelijkheid zijn "gelijck vrou Bacx de dijcken placht te onderhouden". De rente van 210 gulden waarmede Dierk Arnts de Strijdhoeven heeft belast ten behoeve van Claas van der Stegen gaat drukken op de Grote Hoeve, maar van ieders portie moet 600 gulden gereserveerd worden voor het voldoen van de rente over verlopen jaren, te weten de jaren "voor date van den tegenwoerdigen Treves verloopen". Met de Treves wordt het Twaalfjarig Bestand bedoeld, dat dan nog van kracht is en tot groot verdriet van de Bosschenaren niet werd verlengd. Over die oude jaren zou nog betaald moeten worden wat alsnog bij rechterlijke uitspraak en afwikkeling ofwel bij accoord verplicht gesteld wordt. Ten laste van ieders portie komt voorts een evenredig aandeel van een rente van 134 gulden 12 stuiver en 8 penningen waarop Marten van Hoorenbeeck recht heeft ingevolge een transport door de voorkinderen van wijlen Dirk Arnts, die dan wordt aangeduid als Dierk Aertssen 76). ik vermoed dat deze tweede geweldige last samenhangt met de omstandigheden waaronder Jacob Bacx de onroerende © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
goederen van Dirk Arnts verkreeg. Dierk Arnts stond in 1578 op het punt zich in een levensgevaarlijke politiek avontuur te storten. Hij wendde zich tot een man die hij ten zeerste aan zich had verplicht. Hij had zich namelijk niet alleen borg gesteld voor een behoorlijke vervulling van het rentmeesterschap door Jacob Bacx, maar ook voor twee grote leningen die deze had opgenomen bij Jan Toumans, eerst een van achtduizend gulden en naderhand nog een van vijfduizend gulden 76a) Deze "koopt" van hem op de 5de augustus 1578 de Horkampen en de Strijdhoeven voor een "miljoenenbedrag" van vijftienduizend gulden onder de voorwaarde "dat hij Bacx de voerscreven parceelen van goeden binnen twee oft drie jaeren ten lancxten zall gehouden zijn te vercoopen, ende wes de voirscreven parceelen van goeden mette voerscreven lasten daerinne begreepen in 't vercoopen meer sullen uuytbrengen dan de voerscreven vijffthienduysent gulden eens, 't selve meer sall alleenlijck geemployeert ende bekeert wordden tot proffijt des voerscreven Diericx Arntssoen ende nyet tot proffijt des voerscreven Bacx" 77'). Ondanks deze afspraak bevinden de Horkampen en de Strijdhoeven zich onder de nalatenschap van Jacob Bacx en worden ze in 1619 gedeeld. De politieke ontwikkeling in den Bosch is ook geheel anders geweest dan Dirk Arnts zich heeft gedroomd. Bij uitvoering van de gemaakte overeenkomst en verkoop der goederen zou de meerdere opbrengst eenvoudig in handen van de landsheer zijn gevallen. Met de welwillende medewerking van de rentmeester der staten konden echter betere tijden worden afgewacht. Een cijns van 134 gulden en 12Vz stuiver was Dirk Arnts de jonge immers sedert de 12de maart 1571 uit de Groote Sandwey aan de Palerstege onder Maren schuldig aan Jacob Bax en Niclaas Jans van Delft in hun hoedanigheid van momboren van Dirks onmondige kinderen. Kon Jacob, toen zijn vriend in nood zat, zich beter kwijten van zijn plichten als momboer en vriend dan door het behouden van het leengoed te Udenhout en tevens door overnemen van de last ? Op de 27ste september 1619 is bij Merten van Hoorenbeeck deze cijns van 134 gulden en 12 ½ stuiver gelost door meester Merten Fierlants 78). Kort tevoren, op de 26ste augustus van dat jaar deed deze, als gemachtigde van jonker Johan Bacx, de enige zoon van Simon, allerlei goederen van de hand, zoals de erfpacht van een mud rogge uit een onderpand ter plaatse de Vlut onder Oerle, welke in 1518 door overgrootvader Jan Bacx Simonszoon werd verworven van heer Jan, de zoon van Gijsbrecht van der Goude. Deze rente, welke jonker Johan "bij erfdeylinge van sijns grootvaders goederen, onder meer andere, ten deel ende te lote gevallen is geweest" wordt overgedragen aan de stadssecretaris ten behoeve van joffrouw Theodora de Wolff, de moeder van meester Merten Fierlants, weduwe van Simon Fierlants, in leven, evenals Merten, raad en rentmeester generaal der domeinen. Van deze rente krijgt de weduwe echter alleen de tocht, het vruchtgebruik. De rente zal door haar kinderen later worden verdeeld want ze is voor dezen, te weten voor mester Merten, en zijn broeders Franchois en Theodoor, "commis generael over d'affaires van den heere Grave van Solre" ten erve 79). De erfgenamen van Theodora scheiden en delen op de 18de augustus 1622 °™. Aan die scheiding en deling neemt meester Merten Fierlants echter niet meer deel. Hij stierf op de 12de februari van dat jaar8 O. Wanneer den Bosch in 1629 is "gereduceerd" onder het gezag van de Staten Generaal en jonker Johan Bax als ritmeester van een compagnie "harquebusiers" in de stad is gelegerd, betoont deze zich jegens de weduwe van Merten Fierlants, zijn nicht Catharina van Eyck allerhartelijkst. Op de 5e januari 1633 stelt hij zich borg voor haar "nae voorgaende renunciatie van zijn beneficie militair" 83). Wat men al kon vermoeden, dat meester Merten Fierlants zich steeds op bedekte wijze voor de belangen van de Bacxen is blijven inzetten 84), komt dat jaar ook onbewimpeld uit. Op de 28ste april 1633 is er sprake van een rente van 102 gulden en 5 stuiver op de Staten van Brabant, welke Johan had "doen opdraegen ter goeder trouwen ten behoeve van meester Marten Fierlants". Dit is stellig gebeurd om te verhoeden dat de staatse officier vermogen onder bereik van de vijand had. In feite bleef de rente van hemzelf door "een renversael" welke de raad en rentmeester generaal der domeinen van Zijne Majesteit hem heeft afgegeven ! 85). Het leengoed de Kleine Strijdhoeven is door Johan Bacx tot zijn ontijdige dood in 1634 in bezit gehouden. Hij is nog opgevolgd door zijn vrouw, zijn zoon en, in 1672, door diens dochter Johanna Sophia Bacx 86) en tenslotte door nog een andere dochter van die zoon, geheten Anna Johanna Bacx 86a) Uit de lidmaatsregisters van de Hervormde Gemeente van Oisterwijk blijkt dat die zoon, Paulus Bax, en zijn dochters ook op de Strijdhoeven hebben gewoond. De Grote Strijdhoeven hebben de erven Marcelis Bax echter al ras van de hand gedaan en daarvan is -o ironie- de koper geworden; jonker Peter van Broeckhoven, rentmeester der Staten van Brabant in het kwartier van 's-Hertogenbosch, zoon en opvolger van meester Henrik van Broechoven, die van Jacob Bax naar de duivel kon lopen 87). 1. Michel Baelde, De domeingoederen van de vorst in de Nederlanden omstreeks het midden van de zestiende eeuw, 1551-1559, (Brussel 1971)35; 2. C.F.X. Smits, De grafzerken in de kathedrale Sint Janskerk van 's-Hertogenbosch ('s-Gravenhage 1912) 219; 3. Brussel, ARA, Rekenkamer 17145; 4. W.J. Formsma, De archieven van de Raad en Rentmeester-generaal der domeinen en der Leen- en Tolkamer in Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, ('s-Gravenhage 1949) 26; © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
5. 'sH, R. 1254, 420; 6. 'sH GA 7851, 281v; Roelofs moeder is Mechteld, weduwe van Jan van Tienrode en dochter van Henrik Janszoon Spycker (sH, GA 7851, 127). Bij Mechteld heeft Cornelis Dicbier ook nog een dochter Thomaasken verwekt. Mogelijk is deze getrouwd geweest met Everard van den Water (Oisterwijk, R.239, 48v), maar zeker met Willem Hamer. Deze verwekte bij haar een dochter Anna, welke wordt genoemd als echtgenote van Jan Marlens van Loen (sH,R. 1327, 341). 6a. 'sH. GA 7851, 270; 7. Th.A. Boeree, De kroniek van het geslacht Backx (Wageningen 1943), 3; 8. A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroegere eeuwen ('s-Hertogenbosch 1910), II, 150; 9. Jan Mosmans, De middeleeuwse notarissen te 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1924) 56; het vraagteken dat J. Mosmans plaatst kan vervallen, sH, GA. Loketkast, lade 17; mij lijkt onwaarschijnlijk, ofschoon zulks wordt gesteld in voorname huizen II, 150, dat genoemde notaris de stamvader van de tak van Jacob Bax is. 9a. Boeree, Kroniek 480, sub no 4; 10. Boeree, Kroniek 480, sub no 6; 11. Prosper Cuypers van Velthoven, Documents pour servir a l'histoire des troubles réligieux du XVIme siècle dans Ie Brabant Septentrional, (Brussel 1858) 308; 12. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, II, 120; 13. Boeree, Kroniek 480, sub no 7; 14. Boeree, Kroniek 480, sub no 8; 15. Smits, Grafzerken, 219; 16. Boeree, Kroniek 481, sub no 9; 17. Boeree, Kroniek 481, sub no 9; 18. Baelde, Domeingoederen, 91; 19. Boeree, Kroniek 481, sub no 9; 20. vgl. J.A.G.C. Trosée, Henricus Agylaeus en de beeldstormerijen, in Taxandria jrg.37 (1930) 174; 20a. Cuypers, Troubles, 308; 21. Formsma, RGD 26 spreekt van Anton. Deze naam komt in die tijd niet voor. Evenzo komt in de 14-17de eeuw in de Meierij slechts de naam Peter voor en niet Pieter. 22. Van Sasse van Ysselt, voorname huizen, II, 150; 23. Boeree, Kroniek 481, no 14; 24. Boeree, Kroniek 482, no 16; 25. Archief Sint Jan; 26. Baelde, Domeingoederen, 55; 27. Boeree, Kroniek 482, no 18; 28. Boeree, Kroniek 483, no 22; 29. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen I, 271; 30. sH, R.1519, 187; 31. Jan van Elmpt trouwde met Woytken, dochter van Claas Henriks van Delft anders geheten van Henxturn bij Hendriksken, dochter van Wouter van Gewanden: sH, GA 7851, 248ven 249; Sla. Ch.C.V. Verreyt, Iets over Johan, Paulus en Marcelis Bax, hunne ouders en grootouders, in de Navorscher jg 42 (1892) 624 e.v.; 31b. Trosée, Henricus Agylaeus, 162; 32. J.H. van Heurn, Historie der Stad en Meyerye van VHertogenbosch, II, 51; 33. Van Heurn, Historie, II, 64; 34. Verreyt, Iets, 623; 35. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, I, 249; 36. Boeree, Kroniek 483, no 25; 37. Boeree, Kroniek 483, no 26; 38. Cuypers, Troubles, 252; 39. F.W. Smulders, De vier hoeven van de Strijdhoef, in K.M. Jg l, no 12; 39a. sH, R. 1402, 349; 39b. W.A. Fasel, Geschiedenis van Udenhout, (3e druk, Udenhout 1976) 63: 48 hectare in 1439, en 66; 40. Boeree, Kroniek 483, no 31; 41. L.P.L. Pirenne, VHertogenbosch tusschen Atrecht en Utrecht, diss. Nijmegen 1959; 42. H. van Alfen, VHertogenbosch en de Prins van Oranje, in VHertogenbosch 1185-1935, 126; 43. Pirenne, diss, 31, noot 113; zie echter ook blz. 187; 44. Pirenne, diss. 91; 45. Verreyt, Iets, 631; Pirenne, diss. 166; 46. Boeree, Kroniek 483, no 28; 47. Verreyt, Iets, 629; zie ook Boeree, Kroniek 484, no 42; 48. Kleine Meierij jg. 2, no 12; 49. Verreyt, Iets, 634; © Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009
50. Verreyt, Iets, 52. Verreyt, Iets, 637; 53. Smits, Grafzerken, 82; 54. Dit is rond 1614; 55. sH, RA, Not. 2660; 56. Boeree, Kroniek 483, no 31; 57. Boeree, Kroniek 483, no 26; 58. sH, GA, Poortersboek; Voorname Huizen II, 151; anders: Boeree, Kroniek 483, no 21; 59. sH, RA, Not. 2663; 60. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, II, 152; 61. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, II, 194; 62. Van Sasse van Ysselt, II, 124; 63. sH, RA, Not. 2663; 64. Smits, Grafzerken, 219; 65. Boeree, Kroniek 484, no 37; 66. sH, R.1403, 113v; 67. Boeree, Kroniek 484, no 32; 68. Boeree, Kroniek 96; 69. vgl. Boeree, Kroniek 484, no 36 en 37; 70. sH, R. 1495, 431; 71. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, III, 417; 72. sH, R.1856, 67; 73. Boeree, Kroniek 483, no 26; 74. Boeree, Kroniek 483, no 31; 75. Boeree, Kroniek 483, no 24; de voorstelling welke hier wordt gegeven van de transactie verdient herziening. In het kader van ons onderwerp is die evenwel van geen belang. 75a. W.A. Fasel, geschiedenis van Udenhout, 3e dr. 63; 76. F. Beelaerts van Blokland. Het Bossche geslacht Aertssen, in Taxandria jg.43 (1936), 207; De daar - op blz. 211 opgegeven sterfdag van Dierk Aertssen de jonge, 6 maart 1597, is niet in overeenstemming met die welke genoemd wordt in sH. R. 1519, 187: 3 augustus; 76a. sH, R.1403, 113v; 77. sH, R.1403, 11 Iv; 78. sH, R.1519, 187; 79. sH, R.1519, 438; 80. sH, R. 1856, 245; 81. Van Sasse van Ysselt, Voorname Huizen, I, 350; 82. Boeree, Kroniek 358 beeldt zo'n krijgsman af; 83. sH, R. 1545, 264; 84. Boeree, Kroniek 96; 85. sH, R. 1545, 307; 86. Smits, Grafzerken 219; 86a. vgl. F.W. Smulders, De Strijdhoef in K.M. jg.4, no.8 en Boeree, Kroniek 486, onderaan; 87. F. W. Smulders in K.M. jg.4, no.4.
© Stichting Adriaen Snoerman Fonds – 2002/2009