Heeft Nederland hoogbouw nodig? Een visie op de toekomstige verstedelijking van Nederland
Discussiepaper ten behoeve van het ASRE Research seminar op 21 december 2011: ‘Toekomst van hoogbouw in Nederland; een marktperspectief?’
Erik Faber en Charles Hartman
De ASRE bezit een gebruiksrecht op dit materiaal. De auteursrechten berusten bij de auteur. Het is verboden dit materiaal te verspreiden zonder nadrukkelijke toestemming van de auteur.
ISSN nummer ASRE research papers: 1878-4607
ASRE Research Center I Amsterdam School of Real Estate I Postbus 140 I 1000 AC Amsterdam T 020 – 668 1129 I F 020 – 668 0361 I
[email protected]
Heeft Nederland hoogbouw nodig? Een visie op de toekomstige verstedelijking van Nederland
Lewis Hine (1930): Old timer structural worker.
1 December 2011 Den Haag Auteurs: Drs. E. W. B. (Erik) Faber MRE C. H. (Charles) Hartman MSc Over de auteurs: Erik Faber is Managing Director bij ING Real Estate Development NL in Den Haag. De afgelopen jaren heeft hij zich o.a. bezig gehouden met diverse hoogbouwontwikkelingen en inhoudelijke hoogbouwactiviteiten. Hij schrijft dit essay op persoonlijke titel. Charles Hartman werkt als senior consultant bij ING Real Estate Development NL in Den Haag. De afgelopen jaren heeft hij zich bezig gehouden met markt en projectadvisering voor de verschillende vastgoedprojecten binnen de ING Real Estate ontwikkelings portefeuille. Hij schrijft dit essay op persoonlijke titel.
Inhoudsopgave 1. Introductie 1.1. Waarom bouwen we hoogbouw? 1.2. Onderzoeksdoel 2. Hoogbouw in Nederland 2.1. Ruimtelijke structuur van Nederland 2.2. Nederlandse hoogbouw in cijfers 2.3. Hoogbouwbeleid 2.4. Conclusie: anno 2011, waar staan we nu? 3. Hoogbouw en de klant 3.1. De stad als balkon 3.2. Wonen 3.3. Werken 3.4. Hotel / Retail / Leisure 3.5. Conclusie 4. Hoogbouw en duurzaamheid 4.1. Facetten van duurzaamheid 4.2. Duurzaamheid en hoogbouw 4.3. Sociaaleconomische duurzaamheid 4.4. Conclusie 5. De toekomst van hoogbouw 5.1. De omgeving 5.2. De klant 5.3. Het gebouw 5.4. Aanbevelingen 5.5. Stellingen
2
1.
Introductie
1.1. Waarom bouwen we hoogbouw? Hoogbouw is van alle tijden. Hoogbouw kent wereldwijd een zeer lange rijke geschiedenis. De motieven om hoogbouw te realiseren zijn eveneens veelzijdig. Werd ze vroeger vanuit strategische belangen of geloofsdoeleinden gerealiseerd, tegenwoordig zijn de economische doeleinden een leidend motief. De eerste hoge bouwwerken stammen reeds uit de 26e eeuw voor Christus in de vorm van piramides in Egypte 1 . De hoogste piramide is de ‘Piramide van Cheops’ met een oorspronkelijke hoogte van 146 meter. De geografische ligging bepaalde de grondstoffen en dus de materialen waarmee gebouwd kon worden. Dit had direct invloed op de maximale hoogte van het object. Als symbool van het heden noemen we de oplevering van de Burj Dubai met 828 meter in 2010. Deze toren is op dit moment het hoogste bouwwerk ter wereld. De reden dat deze toren is gerealiseerd, komt voort uit de gedrevenheid van de sjeik van Dubai. Hij wilde de hoogste toren van de wereld binnen zijn landsgrenzen hebben (met als achterliggend motief de wereld tonen een technologisch hoogontwikkelde natie te zijn); een economische aanjager voor Dubai en een zeer luxe marketinginstrument. Sinds de realisatie van de piramides is de wereld onderworpen aan verdere verstedelijking. Anno 2010 woont 65% van de wereldbevolking in verstedelijkt gebied. 2 Hoogbouw speelt in veel van die gebieden een prominente rol. Na de piramides kwamen de kathedralen, monumenten en wereldtentoonstellingen (Eiffeltoren) die met hoogbouw voor verdere verstedelijking zorgden. Anno nu zijn het de kantoren, woontorens en hotelketens in de Central Business Districten (CBD’s). Hoogbouw of hoge constructies drukken een zwaar stempel op de identiteit en imago van een stad. Stedelingen gebruiken deze als oriëntatiepunt. Het zicht op de Rembrandttoren in Amsterdam of de Erasmusbrug in Rotterdam betekent voor veel forensen de eerste aanblik van thuis of werk. Aangezien Utrecht met de Domtoren eenzelfde zelfs historisch oriëntatiepunt heeft is het voor ons onbegrijpelijk dat de Belle van Zuijlen een onderzoekskans heeft gekregen. Het motief zal ongetwijfeld ‘citymarketing’ voor de stad zijn geweest of ‘corporate identity’ voor de gebruiker. We komen hier later op terug. In de wederopbouwperiode waren er heel andere redenen voor hoogbouw. Toen lagen sociaaleconomische motieven ten grondslag aan diverse hoogbouwgebieden aan de rand van bestaand stedelijk gebied. Overvecht 1 Bron: Oss, S.C.F. van, 2007. Hoe hoger hoe duurder? Onderzoek naar de invloed van de bouwhoogte
op de investeringskosten van kantoorgebouwen in Nederland. Technische Universiteit Delft.
2 Bron: Megacities, 2005, Amsterdam. The struggle between nature and culture in the suburban
megacity.
3
(Utrecht), Ommoord (Rotterdam) en de Bijlmer (Amsterdam) zijn daar goede voorbeelden van. Van dit motief is stedenbouwkundig gezien duidelijk afscheid van genomen in Nederland. Beleidsmakers zien in hoogbouw de afgelopen periode een belangrijk instrument voor het op de kaart zetten van de stad en een middel voor het concentreren van stedelijkheid in een bepaald gebied. De afgelopen jaren valt er dan ook een forse toename van het aantal hoogbouwvisies en nota’s voor Nederlandse gemeenten te noteren. Paragraaf 2.3. gaat daar verder op in. Het economische motief is wellicht beter uiteen te zetten door investeerders in plaats van bestuurders. Zij zijn degene die de hoge kosten en risico’s dragen voor de ontwikkeling van dergelijke torens. De hausse aan hoogbouwtorens in Nederland is sinds de jaren tachtig voornamelijk aanbod‐ gedreven. ‘Markt maken’ lijkt op een aantal plekken te lukken. Het is echter niet overal een succes. Ontbrekende marktdruk of de keuze voor een verkeerde locatie lijken daarbij bepalende factoren. Vanuit deze sociaaleconomische perspectieven is dit artikel opgesteld. 1.2 Onderzoeksdoel Stedelijkheid en hoogbouw lijken een zogenaamde ‘kip en het ei’‐relatie te hebben. Aangezien Nederland een echte metropoolregio ontbeert is het dan ook de vraag of ons Lage Land voldoende voedingsbodem heeft om op hoogbouwgebied verder te kunnen doorbreken. En zo ja, waar heeft dat dan het meest gewenste effect binnen de context van hedendaagse motieven? Vanuit de vastgoedmarkt geredeneerd zou een hoogbouwontwikkeling alleen succesvol kunnen zijn als er is voldaan aan het vastgoedadagium: locatie, locatie, locatie. In ons onderzoeksdoel willen wij deze 1dimensionale benadering vervangen door de volgende 3dimensionale benadering: de klant, het gebouw én de omgeving. Een drie‐eenheid die als basis dient voor de ontwikkeling vanuit sociaaleconomisch duurzaam perspectief. Indien deze drie elementen met zorg worden gerespecteerd ten tijde van planvorming en realisatie, bevindt iedere betrokkene zich op een stevig fundament. Tot zover de theorie. De praktijk blijkt weerbarstiger. Te vaak heeft het ontbroken aan de zorg voor één of zelfs twee van deze elementen. Gevolg kan zijn dat een gebouw er enkel staat bij de gratie van een bestuurder, ontwerper, ontwikkelaar of gebruiker. Het wegvallen van deze aanjager leidt tot het ontbreken van het bestaansrecht van het gebouw. Na de hoogbouwhausse van de afgelopen twintig jaar en de huidige economische crisis, staat hoogbouw in Nederland aan het begin van een nieuwe periode. Dit artikel is geschreven om voeding te geven aan de discussie over de toekomst van hoogbouw in Nederland.
4
Om de thesis van de klant, het gebouw en de omgeving goed te kunnen neerzetten hebben we de volgende opbouw van dit artikel gekozen: ‐ Hoogbouw in Nederland. Op welke manier is Nederland verstedelijkt en welke rol heeft de hoogbouwcultuur daarin gespeeld (Hoofdstuk 2)?; ‐ Hoogbouw en de klant. Wat zijn de kwalitatieve uitgangspunten voor de klant, ofwel wat zijn de verschillende functies en partijen, die zich in hoogbouw vestigen (Hoofdstuk 3)?; ‐ Hoogbouw en duurzaamheid. In hoeverre is hoogbouw een bijdrage aan duurzame stedelijkheid (Hoofdstuk 4)?; ‐ De Toekomst van hoogbouw. In hoofdstuk 5 komen de denklijnen ten aanzien van de klant, het gebouw en de omgeving conceptueel bij elkaar. De conclusie bevat een aantal aanbevelingen om een kader te scheppen voor succesvolle hoogbouw in toekomstig Nederland (Hoofdstuk 5). Het hoofdstuk wordt afgesloten met stellingen.
5
2. Hoogbouw in Nederland 2.1
Ruimtelijke structuur van Nederland
Nederland behoort tot de drukst bevolkte landen ter wereld. Met circa 16,7 miljoen inwoners op een oppervlakte van 41.526 km, wonen er gemiddeld 400 inwoners per km2. Deze bevolkingsdichtheid wordt in de wereld alleen overtroffen door eilanden en stadsstaatjes als Macau, Vaticaanstad en Singapore. 3 Bij deze cijfers krijgt een onwetende buitenstaander waarschijnlijk een beeld van Nederland als een druk, verstedelijkt land. Ook in Nederland zelf wordt in veel discussies het land als overvol en te druk bestempeld. Arbitraire woorden uiteraard, maar je ontkomt niet aan het beeld dat in Nederland de druk op de ruimte groot is. Hoe vertaalt zich dat naar de stedelijkheid? De stedelijkheid in Nederland is opgebouwd uit een veelvoud aan kleine dorpen, grote dorpen, kleine steden en grote steden. Zoals Zef Hemel (DRO Amsterdam) zegt: “Nederland is niet dichtbevolkt, maar dun verstedelijkt.” 4 In tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland, of Frankrijk, is het land niet gericht op één (hoofd)stad, die in grootte de andere steden ver achter zich laat. Amsterdam telt als hoofdstad weliswaar de meeste inwoners (ca. 750.000) 5 , Rotterdam (ca. 600.000) en Den Haag (ca. 500.000) liggen hier niet ver vandaan. Nederland telt 25 gemeenten met meer dan 100.000 inwoners, verspreid over heel Nederland. Het westen van het land, met de Randstad is het meest verstedelijkt. Dit gebied telt circa 7 miljoen inwoners, daarmee één van de grotere stedelijke agglomeraties van Europa. De Randstad kan gezien worden als een verstedelijkte regio, met niet één duidelijk centrum, niet in stedelijk, economisch nog bestuurlijk opzicht. Het gebied telt meerdere centra met een hogere stedelijkheid, een veelvoud aan historische stadskernen, meerdere OV‐knooppunten, snelwegen en twee internationale poorten in de vorm van de haven van Rotterdam en Schiphol. Deze verspreiding van mens en economie over de ruimte, is ook terug te zien in de stedenbouw. De stedelijke gebieden kennen centra, maar de gebieden zijn ook in hoge mate uitgesmeerd over de randgemeenten. In de Randstad zijn deze randgemeenten ook aan elkaar gegroeid, met als resultaat één stedelijke agglomeratie. Dit is het meest zichtbaar in de Zuidvleugel, waar Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam en Dordrecht aan elkaar groeien. 3 Bron: http://www.wikipedia.nl, 30‐10‐11 4 Bron: Hemel, Zef (2011), Vies voor een hoger doel. Blog, 20 oktober 2011, http://www.zefhemel.nl 5 Bron: http://www.os.amsterdam.nl, 30‐10‐11
6
Fig 2.1: Dutch Mountains
Bron: Mecanoo Architecten
Juist in de Randstad verwacht het PBL een verdere groei in de komende jaren. 6 Het meest verstedelijkte gebied van Nederland zal hiermee nog verder verstedelijken. Een opgave en kansen voor bestuurders en marktpartijen. 2.2 Nederlandse hoogbouw in cijfers De stedelijkheid van Nederland vertaalt zich niet door in de aanwezigheid van veel hoogbouw. Hoogbouw in Nederland bevindt zich zowel letterlijk als figuurlijk op een eenzame hoogte. Nederland is toch voornamelijk het kenmerkende laagland, waarbij het verstedelijkte gebied eerder laag en uitgestrekt is dan hoog en geconcentreerd. Kerktorens en stedelijk groen ontstijgen veelvuldig de woningen, kantoren en winkels in onze steden. Toch heeft Nederland sinds de 20ste eeuw een gestage groei van hoogbouw gekend, met als apotheose een bouwexplosie van hoogbouw in het begin van de 21ste eeuw. Hoe staat Nederland er voor op hoogbouwgebied? Om antwoord te geven op deze vraag zijn voor dit artikel alle naoorlogse gebouwen boven 70 meter 7 onderworpen aan een beschouwing.
6 Bron: Planbureau voor de Leefomgeving (2011), Forse bevolkingsgroei in de Randstad tot 2025. Persbericht, 12‐10‐2011. Hierover is op 13‐10‐2011 in de Volkskrant het voorpagina artikel verschenen met de titel: “Randstad groeit explosief”. 7 De norm voor hoogbouw in Nederland wordt vaak gesteld op gebouwen met een hoogte van tenminste 70 meter 7. Elke gemeente hanteert een eigen norm wat onder hoogbouw wordt verstaan. In sommige gemeenten ligt de grens op een aantal bouwlagen, bij andere gemeenten wordt de centrale kerktoren of het historische stadsgezicht als grens aangeduid. De keuze om 70 meter aan te houden is daarmee arbitrair. Echter, op landelijk schaalniveau wordt 70 meter het meest gebruikt in de
7
Ligging hoogbouw in Nederland Nederland telt bijna 150 (naoorlogse) gebouwen van 70 meter hoogte of meer 8 . In onderstaande tabellen zijn 147 gebouwen opgenomen (tot begin 2010, met twee opleveringen). Deze gebouwen zijn geconcentreerd in 29 gemeenten, met Rotterdam als vaandeldrager. Fig. 2.2: Gemeenten met hoogbouw
Bron: bewerking van gegevens www.scyscrapercity.com
De vier grootste steden bevatten ook de meeste hoogbouwtorens. Wat wel opvalt is dat Amsterdam als grootste stad relatief weinig hoogbouw kent. Dit alles heeft mede te maken met het historische centrum en stadsgezicht (UNESCO werelderfgoed sinds 2010) 9 , waardoor het centrumgebied min of meer hoogbouwvrij is. Hoogbouw is hier te vinden aan de randen van de ringzone A10. De Nederlandsche Bank en het Okura Hotel vormen hierin de uitzonderingen. Rotterdam heeft door de bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog geen historisch stadshart meer en heeft daar een modern centrum voor in de plaats gekregen. Het centrumgebied van Rotterdam biedt ruimte aan de meeste hoogbouwtorens in Nederland. Den Haag en Utrecht hebben tegen het centrale stationsgebied een aantal hoogbouwtorens ontwikkeld. Buiten de vier grote steden is hoogbouw zeer verspreid aanwezig. Bijna elke stad boven de 100.000 inwoners (in figuur 2.1 “Top 21” genoemd) heeft één tot enkele hoogbouwtorens. Er is nergens sprake van hoogbouwclusters, daarvoor zijn de aantallen per plaats te klein. In totaal betreft het hier 25 torens. vakliteratuur als grens. In dit artikel wordt daarom 70 meter aangehouden als norm, de vakliteratuur volgend. 8 Bron: www.scyscrapercity.com 9 Bron: http://www.amsterdam.nl/werelderfgoed
8
Buiten de grote en middelgrote steden is ook hoogbouw te vinden, voornamelijk in randgemeenten in de Randstad. Net als Rotterdam zelf is ook het omliggende Rijnmondgebied met negen gebouwen het sterkst vertegenwoordigd. In totaal heeft deze regio 22 torens. Ligging hoogbouw in het stedelijke gebied De meeste hoogbouwtorens bevinden zich in de centrumstedelijke gebieden van de grote steden. Echter, deze torens vormen slechts 41% van het totaal aan hoogbouw. De meerderheid van de hoogbouwtorens is buiten deze hoogstedelijke gebieden te vinden. De hoogstedelijke gebieden (“centrum” genoemd in figuur 2.4) zijn beperkt in Nederland. Amsterdam heeft De Omval en de Zuid‐as, Utrecht het stationsgebied, Rotterdam de centrumstedelijke hoogbouwzone en de Wilhelminapier en tot slot heeft Den Haag het Nieuw Centraal en het Beatrixkwartier. Kenmerken van deze gebieden: ligging in of tegen het multifunctionele centrum van de stad, voorzien van hoogwaardige openbaar vervoer voorzieningen zoals bij de Zuid‐as, Wijnhavenkwartier en de Wilhelminapier. Fig. 2.4: Ligging hoogbouw in de stad
Bron: bewerking van gegevens www.scyscrapercity.com
Het is opvallend dat naast de hoogstedelijke hoogbouwontwikkelingen eveneens een substantieel aantal van 45 hoogbouwtorens geen CBD‐achtige ligging kennen. Deze torens zijn gemiddeld lager en liggen in een gebied met een veel lagere bebouwingsdichtheid dan de hoogstedelijk gelegen torens. Het is daarnaast opvallend dat buiten deze stedelijke ring ook hoogbouwtorens zijn ontwikkeld in verschillende omliggende woonwijken en aan de stedelijke randen en buitengebieden. Ook deze torens begeven zich als eenzame kerktorens tussen het stedelijke laagland. Zichtbaarheid over een grote afstand lijkt dan een belangrijk motief voor bijvoorbeeld hoge universiteitsgebouwen. 9
Functie van hoogbouw Hoogbouw wordt voornamelijk voor kantoordoeleinden gebruikt. Meer dan de helft van de gebouwen is een kantoorgebouw. Sterk opkomende tweede functie is de woonfunctie. Bij woontorens valt op dat deze vrijwel allemaal zijn gebouwd vanaf de jaren ‘90 (Radboudveste in Utrecht en Witte Anna in Den Haag uitgezonderd). Hoge woontorens zijn een jonge toevoeging aan de vastgoedvoorraad. In de jaren ’90 zijn er 10 woontorens bijgekomen, vanaf de eeuwwisseling zelfs 36. Deze exponentiële groei is bij geen enkele andere functie zichtbaar.
Fig. 2.5: Functie van hoogbouw
Bron: bewerking van gegevens www.scyscrapercity.com
Bouwhoogte Bijna de helft van de gebouwen blijft tussen de 70 en 80 meter hoogte. Er is geen relatie tussen bouwhoogte en een bepaalde functionaliteit. Werken en wonen is op alle bouwhoogten gelijkmatig te vinden. De hoogste gebouwen zijn New Orleans (157m.) voor wonen, Maastoren (165m.) voor kantoren (kantoorgebouw van oa. Deloitte & AKD) en de Millenniumtoren (131m.) voor de hotelfunctie. Alle in Rotterdam gelegen. De 100 meter‐plus gebouwen kenmerken zich wel door hun (hoog‐) stedelijke ligging en bouw in de jaren ’90 en ’00. De hoogste torens staan daarmee op plekken met een hoge stedelijkheid en daarmee gepaard gaande connectiviteit. 10
10 Uitzonderingen zijn het Provinciehuis van Noord‐Brabant (aan de rand vd stad en gebouwd in 1971) en het Erasmus MC in Rotterdam (wel in de stad, gebouwd in 1968.
10
Fig. 2.6: Bouwhoogte onderzochte hoogbouw
Bron: bewerking van gegevens www.scyscrapercity.com
Opleverperiode van hoogbouw In veel literatuur wordt gesproken over het ontstaan van hoogbouw in Nederland vanaf de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Dit is ook te zien in figuur 2.7. Vanaf begin jaren zestig zijn er mondjesmaat hoogbouwtorens ontwikkeld in Nederland. De jaren ’80 laten een gat zien. De economische crisisjaren in die tijd hebben een invloed op de ontwikkelingen van hoogbouw. Vanaf de jaren dat de economie weer opkrabbelt eind jaren ’80, neem ook de interesse in de stad weer toe. Steden groeien weer, na een periode waarin suburbanisatie de boventoon heeft gevoerd. De interesse voor de stad uit zich ook in de stijging van hoogbouwontwikkeling. De economie zorgt ook voor een verdere opleving en stuwt de ontwikkeling vanaf de jaren ’90 naar grote hoogte. Driekwart van alle hoogbouw in Nederland is ontwikkeld vanaf de jaren ’90. Wat opvalt is dat de bouwontwikkelingen vanaf de jaren ‘90 ongevoelig lijken voor de economische conjunctuur van Nederland. Ons vermoeden is dat de ontwikkeling van hoogbouw de laatste decennia zeer aanbodgedreven is geweest, waarna de vraagzijde volgde. Dit kan goed gaan, zolang het aanbod een kwalitatief relevante toevoeging betekent aan de voorraad. Het impliceert wel een vervangingsvraag in plaats van een uitbreidingsvraag (uitgaande van een gelijkblijvend ruimtegebruik per gebruiker). In 2010 heeft de woningbouwproductie een voorlopig dieptepunt bereikt met 56.000 opgeleverde woningen. Door het EIB (okt. 2011) wordt de verwachting uitgesproken, dat de productie in 2011 licht zal stijgen, maar dat 2012 weer een krimpjaar wordt. Daarmee staan een groot aantal projecten
11
die in de pijplijn zitten op dit moment ‘on hold’. Dit geldt ook voor hoogbouwprojecten. Fig. 2.7: Aantal opleveringen van hoogbouw per jaar vs. economische groei in de vorm van volumemutaties Bruto Binnenlands Product.
Bron: bewerking van gegevens www.scyscrapercity.com en macro‐economische gegevens van het CBS
Zowel beleidsmakers als marktpartijen zouden deze periode moeten aangrijpen om de bestaande plannen en beleid opnieuw tegen het licht te houden. Daar is nu tijd voor. En lijkt ook nodig: “De huidige marktsituatie heeft de ingezette ruimtelijke ordening in Nederland van zijn vanzelfsprekendheid ontdaan.” 11 Wat is tot nu toe het beleid geweest? 2.3 Beleid De grote steden in Nederland kennen een eigen hoogbouwbeleid. Zelfs in de kleinere gemeenten wordt beleid ontwikkeld over hoogbouw. 12 Ter illustratie volgt de beweegreden voor het ontwikkelen van een hoogbouwvisie voor Amsterdam: “Volgens hen (red. :Amsterdamse Raad voor Stedenbouw en Ministerie van VROM) zou het structuurplan moeten aangeven waar in de stad hoogbouw kan komen en wat per gebied de maximum bouwhoogte mag zijn, gebaseerd op een ruimtelijke visie van de stad.” 13
11 Bron: Nozeman, E. (2011), Topsteden. Inspelen op wensenpakket van de postmoderne mens. Financieel Dagblad, 3 oktober 2011, pp. 13‐15. 12 Bron: Zandbelt & vandenBerg (2008), Hoogbouw. Een studie naar Nederlandse hoogbouwcultuur. Rotterdam, 2008. In opdracht van Stichting Hoogbouw.
13 DRO (2004) Hoogbouw in Amsterdam. Plan Amsterdam nr.1. Gemeente Amsterdam, Dienst
Ruimtelijke Ordening. Pp. 5
12
Vanuit stedenbouwkundig perspectief scheppen gemeenten kaders waarbinnen marktpartijen hoogbouwinitiatieven mogen ontwikkelen. 14 Wat opvalt is dat veel visies en nota’s zijn geschreven nadat de eerste initiatieven hebben plaatsgevonden. Eerst realisatie, vervolgens een beleid dat naar de nieuwe realiteit is toegeschreven. Ruimtelijk beleid is zelden echt anticiperen maar veelal (te) laat reageren. Daarmee is de toekomst wellicht meer verzekerd tegen enig opportunisme; de eerste penseelstreken zijn reeds over het doek getrokken. De beweegredenen van het geschreven beleid zijn over het algemeen verder helder. Een keuze voor gebieden waar stedelijkheid verder wordt bevorderd door middel van hoogbouw, om daarmee ook open gebieden verder te beschermen. Wat hierin wel opvalt is dat de hoogbouwgebieden wel worden aangegeven, maar de open gebieden niet in dezelfde concrete belijningen worden aangeduid. Deze gebieden liggen dan ook vaak buiten de eigen gemeentegrenzen. Hiermee wordt de allocatie voor verdere stedelijkheid weliswaar in een visie verwerkt, beschermd wordt dezelfde stad niet door aan te geven waar men geen stedelijkheid wenst. Ook wordt nog ruimte gelaten aan initiatieven die buiten deze visies vallen. Indien een initiatienemer een plan heeft buiten een hoogbouwzone, zal deze op zijn merites worden beoordeeld. Met in het achterhoofd een hoogbouwlandschap waar veel hoogbouwtorens als eenlingen in het stedelijk gebied zijn ontwikkeld, is een doorvertaling van deze vorm van stedelijkheid in de toekomst zeker reëel te noemen. Iets wat zeker niet onze voorkeur geniet. Het aantal gebieden waar hoogbouw toegestaan wordt is op gemeentelijk niveau al (te) groot, op regionaal niveau ontbreekt het helemaal aan sturing en gezonde maatvoering. Dit is zorgelijk, aangezien de invloedsfeer en operationeel speelveld van een gemiddelde hoogbouwtoren bovenlokaal is. Tot slot, de gemeentelijke invalshoek is bovenal een sociaal stedenbouwkundige. De economische basis, waar vanuit hoogbouw op een locatie haalbaar is, of vanuit een hoger schaalniveau haalbaar gemaakt kan worden, ontbreekt. Wel wordt vanuit de (residuele) grondwaarde de haalbaarheid benaderd, uiteraard een belangrijk onderdeel van het economische perspectief. Andere onderdelen, (denk aan basale economische pijlers als vraag en aanbod) die thuishoren in een benadering vanuit een economisch perspectief, ontbreken. Het gaat te ver deze open einden die hiervoor worden aangestipt, hiaten te noemen. Het is niet alleen de overheid die een rol speelt in dit speelveld. Marktpartijen kunnen vanuit het economische perspectief hun invulling geven. Echter, juist deze partijen kijken op dit moment naar de overheid met het verzoek om meer sturing op bovenlokaal niveau. De huidige 14 Lees hierover ook het volgende interview: Van Bommel, Eefje M. (2011), Interview Hoogbouw Amsterdam. Masterclass MRE, augustus 2011 Amsterdam.
13
Rijksoverheid laat alleen een tegenovergestelde richting zien: Minder overheid en meer regulering naar de lagere overheden. 15 2.4 Conclusie: anno 2011, waar staan we nu? De hoogbouwcultuur kent zijn voorlopige hoogtepunt met de opleveringen vanaf de jaren ’90 tot nu, vooral terug te vinden in de centrale delen van de grote steden. Nederland komt uit een ruimtelijke ordeningsopvatting die ook wel de maakbare samenleving wordt genoemd (“Een geplande omgeving”). Op hoogbouwgebied lijken de beleidsplannen achter de eerste initiatieven aan te hollen. Het resultaat is een erg versnipperde hoogbouwcultuur. Dit is vooral te zien in de locatiekeuze van veel hoogbouw: slechts 40% ligt op de meest waardevolle grond van Nederland. Hoogbouwclusters die in Nederland zijn ontwikkeld, zijn planmatig ontwikkeld. Denk hier aan de Wilhelminapier, Centrum Rotterdam, Zuid‐as, De Omval. Op deze locaties is markt gemaakt. Deze locaties hebben de potentie om op langere termijn in waarde te stijgen (of vast te houden), maar dienen dan wel op bovenlokaal niveau te worden gestimuleerd en bovenal te worden beschermd. Een bewust gecreëerde schaarste van de stedelijke ruimte blijft noodzakelijk in Nederland. Op locaties waar de hoogbouwtoren in eenzaamheid staat is deze markt niet eens gemaakt, maar heeft tijdelijk zijn weg gevonden. Het staat er bij de gratie van de initiatiefnemer of huidige gebruiker. De toekomstwaarde van deze gebouwen is ongewis. Zij staat ongedekt bloot aan marktinvloeden zonder rugdekking van een stimulerende omgeving. Kans op leegstand of ontevreden bewoners c.q. klanten is bovengemiddeld aanwezig. Het woongebouw Westpoint in Tilburg is hiervan een goed voorbeeld. Hier zijn sinds de oplevering in 2004 nog steeds 20 onverkochte appartementen. Dit moet in de toekomst te allen tijde worden voorkomen. Conclusie: ‘luister naar de klant’!
15 Bron: Lange, R. de (2011), Hardnekkige leegstand. Dweilen met de kraan dicht. Financieel Dagblad, 3 oktober 2011, pp. 4‐7.
14
3.
Hoogbouw en de klant
Hoogbouw kent verschillende gebruikers en dus klanten. Wereldwijd richt die klantvraag zich met name op de woon‐, kantoor‐ en hotelfuncties. In Nederland is dat beeld identiek. Rotterdam is al genoemd als hoogbouwstad met de meeste en hoogste torens in Nederland. Het gegeven dat in Rotterdam een dergelijk mix van hoogbouwfuncties eveneens aanwezig is, is interessant voor de stad Rotterdam. Maar wil de klant dat ook? In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het derde onderdeel van onze onderzoeksvraag: ‘De Klant’ . 3.1. De stad als balkon ‘I love NY!’ Een wereldberoemde kreet. Maar, waarom vindt bijna iedereen New York zo’n fantastische stad? In onze ogen kent deze stad een perfecte balans tussen een mix van functies in grote dichtheid, welke zorgt voor een hoge kwaliteit van leven. Feitelijk kun je er alles doen binnen een straal van 10 km2. Sociaaleconomisch kun je bijna geen interessantere plek per wereld noemen dan Manhattan. Daarbij komt dat de stad vol staat met gebouwen van iconische waarde, rondom een van de beroemdste parken ter wereld, Central Park. Kortom, deze stad voelt als compleet; deze stad voelt als een balkon. Nederland laat zich dikwijls sterk beïnvloeden door Amerikaanse beelden. In hoeverre zie je nu deze ’inner city’ trend in onze binnensteden? Gebieden waar hoge dichtheden van functies en dus gebouwen voor een druktebeeld gaan zorgen, die weer als een sociaal‐ economische aanjager van de stad kunnen fungeren? Hierbij speelt de belangrijke vraag of de Nederlandse ‘klant’ dit wel wil?! En of er voldoende klanten zijn om dit te bereiken. 3.2. Wonen Wonen algemeen Door de toegenomen welvaart in Nederland is de Nederlander in staat hogere behoeftes te vervullen. De Nederlander heeft meer behoefte aan individuele vrijheid, en wil zich onderscheiden van de massa, op zoek naar status. De woning is het statussymbool bij uitstek. De tot nu toe sterk gegroeide Nederlandse welvaart leidt in de Nederlandse woningmarkt tot een toenemende kwalitatieve woningbehoefte. De jaren van woningnood hebben we reeds jaren geleden achter ons gelaten. Sterker nog: verouderde woningen van de wederopbouwperiode raken steeds meer uit de gratie van de woningmarkt. Dit leidt tot de huidige grote herstructureringsopgaven.
15
De macrovraag naar woningen in Nederland wordt jaarlijks onderzocht door het NVB 16 . Deze onderzoeken geven aan dat ruim 85% van de Nederlanders nog steeds een woning met een tuin wenst en slechts circa 15% de voorkeur heeft voor een appartement. Daarnaast stijgt het eigen woningbezit langzaam naar de 60%, tegen 40% huurwoningen. De huidige crisis heeft ervoor gezorgd dat het nieuwbouwaanbod met ongeveer 30% is afgenomen: van 80.000 naar 56.000 eenheden 17 . Dit heeft een enorme impact op de vraag naar kwalitatief hoogwaardige woningen. De gevolgen hiervan zijn nog moeilijk meetbaar. Feit is wel dat de hoeveelheid hoogbouwontwikkelingen drastisch zullen dalen.
Woningvraag Door de verscheidenheid in woonwensen, woningprijzen en leefstijlen van de consument is de variatie in de vraag naar woningen en de woonomgeving continu aan verandering onderhevig. Er is in dat opzicht niet langer sprake van een eenvoudige tweedeling in ‘stedeling’ en ‘dorpsbewoner’. Mensen bepalen hun voorkeuren veel meer dan vroeger op basis van hun eigen waarden en identiteit. De volgende aspecten hebben invloed op de trends van de woningmarkt, waardoor de woningvraag continu verandert: 1. Demografie • Explosieve groei van jonge eenpersoonshuishoudens en vergrijzing. • Effect: toename vraag kleinere woningen in centrumstedelijk gebied. • Gevolg hoogbouw: positief (dit zijn de plekken voor hoogbouw). 2. Technologie • Domoticavoorzieningen voor jong & oud (boodschappenservice, etc.). • Effect: woningen worden steeds luxer uitgerust. • Gevolg hoogbouw: positief (deze trend zie je juist in hoogbouw). 3. Economie • Baan(on)zekerheid versus financierbaarheid. • Effect: mensen nemen geen lange termijn besluit • Gevolg hoogbouw: negatief (relatief lange bouwtijd). 4. Ecologie/energie • Koude‐Warmte opslag. • Effect: veel experimenten in de markt. Torens worden in de zomer heel warm en koelen in de winter nauwelijks af. • Gevolg hoogbouw: positief (typisch een oplossing voor hoogbouw). 5. Mobiliteit • Woon‐werk binding wordt minder. Huishouden is steeds minder ‘honkvast’. • Effect: bereikbaarheid is belangrijk. • Gevolg hoogbouw: positief (openbaar vervoer), negatief (druk autoverkeer in binnensteden). 16 Bron: Jaaruitgave NVB, 2011, Voorburg 17 Bron: internet EIB, oktober 2011, www.eib.nl
16
Over het geheel kan worden geconcludeerd dat hoogbouw positief kan inspelen op deze trends. Met deze trends gaan we eveneens afscheid nemen van het VINEX‐tijdperk. Dit tijdperk kan met name worden gekenschetst door het duidelijke verschil tussen wat het voormalige Ministerie van VROM met de woningbouw wenste en wat de consument wenst. Met VINEX richtte de overheid zich op het intensiever benutten van de stedelijke ruimte, het bouwen in hoge dichtheden en het liefst in gestapelde vorm. De consument verlangt het tegenovergestelde, met ruime kavels tussen het groen. Tussen beleid en behoefte bestaat continue spanning. Door bewust gecreëerde schaarste is de prijs van grond de afgelopen jaren meer dan verdubbeld. Nederlandse woningen staan op te kleine kavels grond en zijn door de kunstmatige schaarste te duur. Met het gereed komen van de suburbane VINEX‐wijken zal de opgave zich weer gaan richten op de binnenstedelijke (her)ontwikkelingsopgaven. Deze verdichtingsopgave blijft ervoor zorgen dat het hoogbouw vraagstuk actueel blijft. Wonen in hoogbouw Wonen in hoogbouw heeft de afgelopen 45 jaar een enorme omslag laten zien. In eerste instantie ging het om redelijk onaantrekkelijke, tamelijk fantasieloze galerijflats, op afgelegen plekken aan de rand van de stad. Daarnaast werd met de appartementen op de ‘verkeerde’ doelgroep gericht; de jonge gezinnen met kinderen. In de jaren negentig, begin deze eeuw is hierin verandering gekomen en sindsdien worden er ranke woontorens met hoogwaardige appartementen ontwikkeld. Voorbeeld Montevideo Rotterdam Op basis van marktonderzoeken 18 werd de te benaderen doelgroep in volgorde van belangrijkheid voor Montevideo bepaald op: 1) Fifty and fit (50 jaar en ouder > empty‐nesters) 2) Double income no kids (DINKS) 3) City kids (30 – 40 jaar) 4) Gescheiden huishoudens 5) Expats uit België (spijtoptanten uit Rotterdam) 6) Gezinnen De laatste groep hebben we er toch bij betrokken omdat we dachten dat het zwembad en andere aanvullende voorzieningen interessant konden zijn voor gezinnen. Uiteindelijk is er op de 192 appartementen maar 1 gezin gekomen. De overige uitkomsten zijn in de lijn der verwachting uitgekomen. De herkomst van de kopers is minder wijdverbreid als van te voren gedacht. Ongeveer 80% is uit de stad en het omliggende Rijnmond gekomen. Ongeveer 20% van buiten de regio 19 . 18 Bron: Marktonderzoeken Kolpron Consultants/Ecorys 1997, 1998) 19 Bron: Rapportage verkoopresultaten Atta en Ooms Makelaars, 2006
17
De hedendaagse ‘koopdoelgroep’ die voor hoogbouw kiest heeft een uitgesproken mening waarom ze voor hoogbouw kiest 20 : 1) Uitzicht; 2) Privacy; 3) Voorzieningen in gebouw; 4) Leven boven de stad en niet in de stad; 5) Onderscheidend wonen; 6) Imago van gebouw.
Ondanks het feit dat windhinder vaak wordt geassocieerd met hoogbouw wenst het merendeel van de bewoners wel een buitenruimte. Dit is ook duidelijk uit de verkoopresultaten van Montevideo, Waterstadtorens en Porthos (Eindhoven) gekomen. De appartementen met een echt buitenwandig balkon kende de beste afzetcijfers ten opzichte van binnenwandige serres, ‘Franse balkons’ of helemaal geen balkon. We kunnen dus concluderen dat wonen in hoogbouw voor een specifieke doelgroep is weggelegd met een speciaal wensenpakket. Het is een doelgroep die of in een bepaalde fase zit of tot een bepaalde groep hoort, die zich niet breed over de woningmarkt beweegt. Zij zoekt als het ware een nicheproduct. 3.2. Kantoren
Kantoren algemeen Vaak wordt gezegd dat bedrijven in hoogbouw trekken vanwege de herkenbaarheid van het gebouw en de status die dit met zich meebrengt. In Nederland kan de Maastoren van Deloitte in Rotterdam als een van de meest recente voorbeelden worden genoemd. Toch speelt er zich in Nederland wel een discussie af die het marktaandeel van hoogbouw kantoortorens kan doen verminderen. Is Deloitte de laatste? Op dit moment staat 13% van de Nederlandse kantoorruimte leeg. Dit wordt o.a. geweten aan de kredietcrisis, maar het beeld is hier zeker niet mee compleet. Het Nieuwe Werken doet zijn intrede, een term die onder andere staat voor twee nieuwe ontwikkelingen, namelijk flexwerken en thuiswerken. Dit leidt tot structureel minder vraag naar commercieel vastgoed: • Met flexwerken blijken er in kantoren fors minder werkplekken nodig te zijn. De werkplekken van veel kantoren hebben nooit een hogere bezettingsgraad dan 60%. Dat betekent dat 40% minder werkplekken nodig zijn nadat organisaties flexwerken invoeren. Natuurlijk is flexwerken niet alles. Maar werkplekken zijn duur dus de businesscase van flexwerken is ijzersterk. • Doordat mensen vaker gaan thuiswerken, neemt de behoefte aan 20 Bron: Bewonersonderzoek Montevideo & Waterstadtorens, presentatie bij Congres ‘Hoogbouw beter geregeld’ , 28 september 2006
18
werkplekken verder af. Toegegeven, een kantoor is gezellig en biedt structuur. Maar werkgevers beginnen door te krijgen dat thuiswerkers productiever zijn. En het bespaart een boel reistijd. Bovendien, als mensen één dag in de week thuiswerken, scheelt dat minstens 20% werplekken.
Beide ontwikkelingen zijn niet helemaal bij elkaar op te tellen. Maar dat de vraag naar kantoorruimte met tientallen procenten gaat afnemen, lijkt onontkoombaar. Natuurlijk blijven de beste locaties geliefd. Rondom NS‐ stations bijvoorbeeld. Toch zijn dit uitzonderingen. Waarschijnlijk moeten beleggers straks miljarden afboeken op hun vastgoedportefeuilles. Kantoren en hoogbouw Kantoren en hoogbouw hebben een langere geschiedenis met elkaar. ‘The Home Insurance Building’ (1885) in Chicago van architect William LeBarron Jenney, wordt algemeen gezien als ‘s werelds eerste wolkenkrabber. Het kantoorgebouw heeft deze titel te danken aan het gebruik van staal in de constructie, waardoor het gebouw slechts een derde woog van wat een stenen gebouw zou hebben gewogen 21 . Hoogbouw in Nederland was volgens kenners eerst in Rotterdam te zien in 1898. Ook hier betrof het een kantoortoren genaamd het Witte Huis. Dit gebouw van tien verdiepingen hoog was destijds ook het hoogste gebouw van Europa. Sindsdien heeft kantorenhoogbouw een grote vlucht genomen in Europa. Daarbij valt op dat hoogbouw op het gebied van kantoren eerder in een stedenbouwkundig geconcentreerde vorm van de grond komt dan woningbouw. Blijkbaar wil deze kantoorgebruiker in een gebied zitten dat herkend wordt als Central Business District. Het Central business district (CBD) is een gebied in een stad waar een hoge concentratie van bedrijven en commercie is gevestigd. Vaak is het ook het geografische middelpunt van de stad. In een zakendistrict wordt hoofdzakelijk gewerkt en er bevinden zich weinig woningen. De volgende kenmerken van de CBD’s zijn vaak de pullfactor voor bedrijven om zich te vestigen in dergelijke gebieden. Door deze factoren stijgt de marktdruk en dus de druk op ruimte gebruik, lees hoogbouw 22 : • • • •
Veel kantoren; Vrijwel geen woningen, maar wel hotels; De grondprijzen zijn meestal de hoogste in de stad; Aanwezigheid van winkels, restaurants, vermaak en publieke voorzieningen; • Goede bereikbaarheid met zowel de auto als openbaar vervoer. Verder is er vaak veel parkeergelegenheid en zijn er ruime voetgangerszones; • Weinig industrie; 21 Bron: Eisele, J. & E. Kloft. 2004. High‐Rise Manual, typology and design, construction and technology, Birkhauser., 2004 22 bron: Wikipedia: http://www.wikipedia.nl, 17‐10‐2011
19
• Ze zijn druk op werkdagen maar uitgestorven in de weekends; • Meestal doch niet altijd gelegen in het geografisch centrum van de stad. Hoogbouwstad nummer één in Europa is sinds tijden Frankfurt. Het stadsbeeld wordt gedomineerd door hoge kantoorgebouwen van onder andere de Europese Centrale Bank. In Parijs werd vanaf de jaren '70 net buiten de ring een groot gebied met hoogbouw ontwikkeld: La Défense. Het gebied bestaat voornamelijk uit kantoortorens, maar ook appartementencomplexen, een winkelcentrum en een knooppunt van openbaar vervoer. Binnen de centrumring zijn alleen hoge gebouwen te vinden binnen een "hoogbouwgebied"; Enkele voorbeelden zijn de omgeving van het Gare de Lyon, de Torens van Place d’Italie en de Fronts de Seine. Een uitzondering is de 210 meter hoge Tour Montparnasse bij het gelijknamige station. Het Londense antwoord op La Défense was Canary Wharf. Hier staat onder meer One Canada Square, het hoogste gebouw van het Verenigd Koninkrijk (235m) en één van de hoogste van Europa. Canary Wharf is gelegen in de Docklands: een enorm voormalig havengebied dat werd omgevormd tot een nieuw gebied om te wonen, te werken en te recreëren. Overigens kent ook het zakencentrum van Londen, de City, een aantal wolkenkrabbers. In de City zijn nu meerdere wolkenkrabbers in aanbouw. In de nabijgelegen wijk Southwark is de Shard London Bridge in aanbouw, dit gaat een 310 meter hoge toren worden en zal daarmee het hoogste gebouw van West Europa zijn. Nederland werkt sinds de jaren tachtig aan de opbouw van de Amsterdamse Zuid‐as. Dit leek voordat de crisis begon een concentratie hoogbouw van grote financiële instellingen te worden. De financiële crisis heeft er echter voor gezorgd dat deze trend voor de komende jaren in ieder geval is doorbroken. In Rotterdam wedijveren twee gebieden om de naam het Central Business District. Daarbij heeft de Wilhelminapier de beste papieren voor de korte termijn en de locatie rondom het Centraal Station/Weena voor de lange termijn. Buiten Rotterdam en Amsterdam zijn er een aantal stationsgebieden waar de afgelopen jaren veel nieuwbouw is ontwikkeld. Denk aan Den Haag, Utrecht, Arnhem en Breda. Deze locaties kunnen bogen op een goede uitgangspositie ten aanzien van connectiviteit en voorzieningen. 3.3. Hotel, Retail & Leisure Naast de kantoor‐ en woonfunctie wordt ook de hotel‐, retail‐ en leisurefunctie behandeld. Niet zozeer omdat deze grote klanten zijn in hoogbouw, maar wel omdat deze vaak worden genoemd als middel om het hoogbouwmilieu zowel in de hoogte als in de plint te verlevendigen. Ondersteunende functies, geredeneerd vanuit het gebouw. Echter, het zijn ook klanten met een heel eigen kijk op het gebouw en omgeving.
20
Hotel De hotelklant meldt zich bij een hotel omdat hij de plek van het hotel aantrekkelijk of handig vindt. Als de plek als ‘aantrekkelijk’ kan worden aangeduid, kunnen we ervan uitgaan dat er op de plek iets te doen is. Vaak kunnen we dan spreken over een stedelijke plek of toeristische locatie. Zoals reeds aangegeven is er een contingent hotelketens die voor optimale stedelijkheid gaan. Kijk naar Four‐Seasons. Zij richten zich op de klant die stedelijkheid en zakelijkheid tegelijk wenst. Zij spelen daar met hun full‐ service hotelconcept volledig op in. Hierbij kun je niet alleen hotelkamers in hoogbouw krijgen, maar service appartementen met hotelfaciliteiten. De markt geeft aan dat hier veel vraag naar is in steden als New York en Chicago. Naast de locaties waar wellicht ‘logische hoogbouw hotels’ worden gerealiseerd, wordt er sinds jaar en dag ook hoogbouw gepleegd in gebieden die geen relatie hebben met de zakelijke markt, namelijk de toeristische sector.
Benidorm, Costa Blanca, 2006
Chicago, Four Seasons, 2011
Benidorm aan de Costa Brava, maar ook de Gold Coast (Surfers Paradise) in Australië hebben in hoge dichtheid aan de kust meer dan 30 gebouwen hoger dan 90 meter gerealiseerd. Met deze hoeveelheden heeft Benidorm met al zijn hotels en serviceappartementen een serieuze hoogbouwskyline, die je eigenlijk alleen maar ziet in hoofdsteden of financiële centra. De feiten geven aan dat hotels wel degelijk een rol van betekenis spelen binnen de hoogbouwwereld. Daarbij kun je twee verschillen maken. In de CBD‐achtige locaties zijn hotels ‘volgend’. Hiermee bedoelen we dat eerst andere functies zich moeten vestigen voordat de hotels zich nestelen. Bij de toeristische locaties zie je het andersom. Hier zijn de hotels ‘initiërend’. Retail & Leisure algemeen In tegenstelling tot woningen en kantoren hebben retail en leisure een publiek karakter. Zij vestigen zich op plekken waar klanten zich bewegen. De deur staat open voor consumenten. Niet business‐to‐business of privaat, maar
21
business‐to‐consumer. Om dit te stimuleren zijn een aantal vestigings‐ kwaliteiten relevant: • Zichtbaarheid; het is voor ondernemingen van belang zichtbaar te zijn voor het passerende publiek. Dit betekent in de meeste gevallen dat zij de entree aan de zijde willen hebben waar de meeste passanten zijn. • Bereikbaarheid; Passanten dienen de onderneming niet alleen te zien, ze dienen ook de ruimte te kunnen betreden. De overgrote meerderheid van de ondernemingen is dan ook de begane grond te vinden, met de entree aan de straat (buiten het gebouw). • Aanwezigheid andere voorzieningen; winkels, horeca en leisure rendeert over het algemeen beter indien er in de naastgelegen ruimten soortgelijke functies aanwezig zijn. Stand alone ondernemingen zijn footloose en zijn minder geneigd op basis van een bepaalde locatie zich ergens te vestigen dan ondernemingen die beter renderen in clusterverband. • Typologie van de omgeving/straat; bij hoogbouwgebruikers voor wonen en werken is het gebouw een belangrijke identiteitverlener. Voor retail en leisure is de omgeving en de straat veruit het belangrijkste vestigingsmotief. Welke functie vervult de straat? Wat is er nog meer aan activiteiten te vinden? Hoe verkeren mensen er in de openbare ruimte en passeren ze het pand? Vragen die veel relevanter zijn dan het imago van het gebouw. Retail en leisure in hoogbouw De hiervoor genoemde vestigingskwaliteiten maken het dat de wisselwerking tussen de retail‐ en leisurefunctie en hoogbouw een lastige is. Vanuit beleidsmakers en marktpartijen (andere gebruikers en beleggers bijvoorbeeld) wordt gevraagd naar een levendige plint. De wens tot deze levendige plint ontstaat vanuit het gebouw, of vanuit andermans wensen. Het komt niet zozeer voort uit de vraag vanuit retail‐ en leisurepartijen. Figuur 3.1.: Retail en leisure in de plint in Nederlands hoogbouw
Bron: eigen onderzoek op basis van lijst www.scyscrapercity.com
22
De basis is hierin niet het gebouw, maar de omgeving. Vanuit retail en leisure gezien, heeft Nederland maar een zeer beperkt aantal hoogbouwtorens die een interessante plint hebben om in te ondernemen als retailer. Ongeveer 80% van de gebouwen heeft geen retail of leisureonderneming in het gebouw. Circa 12% van de gebouwen is ontwikkeld in een meer integraal project, waar verder in het complex wel retail aanwezig is. Slechts 8% bevat retail en/of leisure in de plint van een hoogbouwtoren. De realiteit en de veel gelezen wenselijkheid liggen ver uit elkaar op dit punt. De eigen interpretatie van deze cijfers is dat een overgrote meerderheid van de gebouwen niet op een locatie liggen waar retail of leisure goed kunnen gedijen. De weinige hoogbouwtorens die aan straten of bronpunten liggen waar wel veel passanten langs komen, hebben vaak zelf de nodige moeite om de belangrijkste gebruiker (een kantoor, of bewoners) goed te bedienen. De plint wordt dan gebruikt om een goede entree te creëren, bevoorrading, afval, parkeerentree etc. te voorzien. Extra voorzieningen als winkels of horeca vallen als eerste af. Of worden wel in het plan opgenomen, maar niet opgenomen door de markt (leegstand) omdat ze niet voldoen aan de locatiekwaliteiten voor een succesvolle onderneming. Het beeld dat mensen hebben van hoogbouw in een grote stad, gaat vaak gepaard met de aanwezigheid van retail of leisure in de plint. Denk aan een stad als New York. Bedenk dat in deze steden (of eerder gebieden als Manhattan) niet alleen de gebouwen belangrijke iconen zijn, maar de straten evenzoveel. Hoogbouw ligt hier aan 5th Avenue bijvoorbeeld. Deze straat is de magneet voor ondernemingen om zich daar te vestigen. Het gebouw doet er veel minder toe. Het gaat om de locatie. 3.5. Conclusie De klant is altijd koning. Ook in hoogbouw. Als de locatie of het gebouw niet voldoet aan de wensen van een ‘niche‐hoogbouw‐klant’ wordt de afzet van het product negatief beïnvloed. De klantwens van de verschillende gebruikers verschilt het meest op gebouwniveau. De locatie komt vaak overeen. Kantoor‐, woon‐ en hoteltorens zoeken elkaar juist op in stedelijk gebied, omdat ze allemaal complementair aan elkaar kunnen functioneren. Tevens zorgt de algehele hoogbouw in een gebied als New York of Hong Kong voor een dermate toeristische attractiviteit dat hotels alleen al daarvoor zich vestigen in een dergelijk gebied. Wij voorzien vanuit de woonklant (van hoogbouw) en kantoorklant een toenemende vraag naar ruimte in een hoogstedelijke omgeving, elk vanuit de eigen ontwikkelingen op respectievelijk woon‐ en kantoorgebied. Deze ontwikkeling zet zich naar onze mening door, los van de invloed die de economie heeft. De omgeving dient dan wel te voldoen aan de kwaliteiten die
23
bij een hoogstedelijke omgeving wordt verwacht. Een hoge connectiviteit en veel voorzieningen in de directe omgeving. De stad als balkon.
4.
Hoogbouw en duurzaamheid
4.1. Facetten van Duurzaamheid Hoogbouw en duurzaamheid zijn gezamenlijk een sleeping giant. In een wereld waar mensen steeds sneller veranderingen willen, moet een leefomgeving worden gecreëerd die duurzaam tegenspel kan bieden aan de snel veranderende maatschappij. Duurzaamheid werd de afgelopen jaren voornamelijk geassocieerd met een lagere energierekening. Maar duurzaamheid gaat verder. De volgende aspecten kunnen worden onderscheiden: • Aanpasbaarheid: flexibele plattegronden die makkelijk zijn aan te passen aan veranderende wensen en aan nieuwe gebruikers; • Bereikbaarheid: nabijheid van OV‐systemen en goede duurzame oplossingen voor parkeren; • Duurzame energie: inzet van duurzame energiebronnen, laag energieverbruik en derhalve lage CO2‐uitstoot; • Prettige werk en woonomgeving: een comfortabel en gezond binnenklimaat, en een aangename en stimulerende plek om te werken en te wonen; • Duurzaam materiaalgebruik: niet alleen materialen toepassen die lang meegaan maar vooral ook gemakkelijk zijn te hergebruiken, conform de cradle to cradle filosofie; • Duurzame omgeving: nieuwe ontwikkelingen moeten passen in de omgeving en bijdragen aan sociale cohesie en sociale veiligheid met voldoende voorzieningen. Het toeval wil dat al deze elementen ook zijn te rangschikken naar klant, gebouw en omgeving; de leidraad van dit essay. • Klant: prettige werk‐ en woonomgeving; • Gebouw: aanpasbaarheid, duurzame energie en materiaalgebruik; • Omgeving: duurzame omgeving en bereikbaarheid. De volgende paragraaf zal ingaan op de koppeling van de duurzaamheids‐ kenmerken met hoog bouwen. 4.2. Duurzaamheid en hoogbouw De vooroordelen over hoogbouw zijn in de publieke opinie vaak negatief. De exploitatiekosten zouden bovengemiddeld hoog zijn. Het zorgt vaak voor leegstand in andere kleinere gebouwen. Stedenbouwkundig zijn er negatieve uitwerkingen op de omliggende verkeersafwikkeling en last but not least geeft hoogbouw een hoop windhinder op maaiveldniveau, waardoor het
24
verblijfsklimaat op straat minder duurzaam is. Toch biedt hoogbouw ook een aantal aanknopingspunten richting een duurzame toekomst. Bij de planvorming van Baltimore (Rotterdam) met een kantoorprogramma van 40.000 m2 (tot 2011 een ontwikkeling van ING) werd vol ingezet op duurzaamheid. Daarbij waren de volgende zaken bepalend: • Licht bouwen door staalskelet, dus minder materiaalgebruik; • Parkeren bovengronds, met natuurlijke ventilatie en dus minder energie; • Liftconcept met energieterugwinningsysteem op basis van zwaartekracht; • Gebruik van Maaswater voor koeling en sprinkler; • Gebouworiëntatie houdt rekening met de zon en dus warmtebelasting; • Atria per drie verdiepingsvloeren levert groen, licht en ruimte; • Slimme intervloertrappen tegen liftgebruik; • Multifunctionele plint voor levendigheid; • Diverse ramen die open kunnen in het gebouw voor frisse lucht. Kortom een hoop zaken die hoogbouw tot een aantrekkelijk duurzaamheidsmodel kunnen maken voor de klant, het gebouw en zijn omgeving. 4.3 Sociaaleconomische duurzaamheid De stad is gebaat bij groei. Stilstand is achteruitgang. In hoeverre is een stad gebaat bij groei door middel van hoogbouw? Het heeft steden als New York en Chicago geen windeieren gelegd. Sterker nog; het heeft de steden sociaaleconomische duurzaamheid opgeleverd. Een stad als Dubai, met vergelijkbare ambities, moet dat nog zien te bereiken. Voor Nederland lijkt de weg ook nog lang. Sociaal gezien wordt Rotterdam nog steeds niet als aantrekkelijke woonstad gezien en economisch heeft de stad er ook nog steeds weinig baat bij. De hoogbouwtorens van de laatste jaren zijn allemaal verplaatsingstransacties, waarbij dus geen nieuwe gebruikers naar de stad zijn gekomen. In onze ogen kun je dan ook de conclusie trekken dat Rotterdam nog steeds niet de kritische massa aan hoogbouw heeft bereikt, die de stad nog aantrekkelijker maakt. Kijkend naar Amsterdam, ontstaat er helemaal een diffuus beeld. Het aantrekkelijke centrum, dat met recht als een ‘balkon van de stad’ mag worden genoemd heeft juist geen plek voor hoogbouw. In potentie de beste plek, lees voedingsbodem, om hoogbouw te plegen. De marktdruk is bovengemiddeld hoog en de plek is aantrekkelijk om te wonen of te werken. Nu moet men uitwijken naar de Zuid‐as. Afzetcijfers op die plek geven aan dat zowel New Amsterdam als Symfonie nog steeds grote leegstand kennen. Hiermee wordt maar weer bewezen dat de locatie van hoogbouw wel moet kloppen. Wij durven de bewering dan ook wel aan dat als beide torens aan de andere kant van de A‐10 hadden gestaan, de torens reeds lange tijd waren uitverkocht. Men wil nu eenmaal liever in Amsterdam‐Zuid wonen dan in Buitenveldert.
25
Concluderend kunnen we stellen dat Nederland nog geen plekken heeft ontwikkeld of geen plekken heeft kunnen laten ontstaan waar hoogbouw voor een sociaaleconomisch duurzame stimulans heeft weten te zorgen. We hebben de kritische dichtheid nog niet bereikt. Figuur 4.1: Verhouding kosten‐opbrengsten hoogbouw tegenover grondwaarde
Bron: Zandbelt & vandenBerg (2008)
Dit blijkt ook wel uit het feit dat de grondprijzen onder de hoogbouwontwikkelingen van Nederland op residuele basis geen topprijzen opleveren. Sterker nog, indien we in Nederland hoger dan 50 verdiepingen (zie figuur 4.1) realiseren, zit er zelfs helemaal geen grondwaarde meer onder een toren. Dit zegt genoeg over de kosten‐baten verhouding en dus de beperkingen van een ambitieuze hoogbouwontwikkeling in Nederland.
De grondexploitatie van de gemeente Rotterdam is voor de Wilhelminapier negatief. In dit gebied wordt er dus nog steeds geen grondwaarde gerealiseerd, die het vanuit economisch standpunt rechtvaardigt om hier dergelijke investeringen in de infrastructuur, buitenruimte en andere zaken te doen. De toekomst zal dus nog moeten uitwijzen of het de moeite waard is geweest. Als de Wilhelminapier over tien jaar een bruisend stukje Rotterdam is geworden, welke als een magneet op de mensen van binnen en buiten het gebied werkt, dan heeft Rotterdam er een aantrekkelijk stadsdeel bij gekregen, met sociaaleconomische waarde voor de duurzame stad.
26
4.4. Conclusie Duurzaamheid is een veelzijdig begrip. Duurzaamheid en hoogbouw kun je daarom ook op verschillende manier laden. In het buitenland is de duurzaamheid in relatie tot hoogbouw het best geladen op het gebied van duurzame omgeving en bereikbaarheid. Wereldsteden als New York hebben op basis van hun hoogbouwklimaat een duurzaam functionerend gebied gemaakt omgeven door goed functionerende openbaar vervoer voorzieningen (incl. taxi). In een dergelijk goed functionerend gebied is ook eerder sprake van schaarste aan grond. Dat is 1) de reden dat hoogbouw bijna de enige oplossing is om tot normale metrages te komen en 2) de reden dat grondprijzen steeds hoger worden. In Nederland hebben we die verdringingsmarkt nog nergens, ook niet op de Zuid‐as of Wilhelminapier. In Nederland is daarentegen de combinatie het best geladen op het gebied van het gebouw en de klant. Vele voorzieningen zoals genoemd bij het project Baltimore worden ook daadwerkelijk toegepast in de gebouwen. Uiteindelijk moet dat ervoor zorgen dat de klant zich in een prettige woon‐ en of werkomgeving bevindt. In onze ogen is het slechts een kwestie van tijd om hetzelfde druktebeeld te krijgen in CBD‐achtige gebieden. De druk op de Randstad wordt steeds groter. We gaan vanzelf de hoogte in en de eigen auto uit. Duurzaam? Ja!
27
5.
De toekomst van hoogbouw
Het succesconcept van de toekomst is nog altijd verbonden met het luisteren naar de hoogbouwdoelgroep (klant), het maken van het juiste hoogbouwproduct (gebouw) en het kiezen van de optimale hoogbouwlocatie (omgeving). Wie rekening houdt met deze drie pijlers is ook in de toekomst verzekerd van een succesvol initiatief voor hoogbouw. Wat is het recept voor Nederland? We beginnen met de laatste. 5.1. Hoogbouw omgeving Het vastgoedadagium “locatie, locatie, locatie”, zegt juist iets over de waarde van de omgeving rondom een specifieke locatie. Een goede locatie gedijt bij de kwaliteiten die in een gebied aanwezig zijn. Dit geldt zeker voor gebieden met hoge dichtheden. Metropoolvorming is een wereldse zaak en aan de orde van de dag. Het creëren van gebieden met hoge dichtheden is echter een kunst op zich en duurt decennia , behalve in Dubai! In Nederland zijn alle hoogbouwmilieus aanbodgedreven en planmatig ontwikkeld. Vanuit een Nederlandse markt zonder schaarste aan grond is dat niet vreemd of iets om negatief over te zijn. Wel is van belang dat de planmatig ontwikkelde gebieden op de juiste locaties worden ontwikkeld en tegelijk terughoudend wordt omgegaan met planmatige ontwikkelingen op locaties die hiervoor niet de beste kaarten hebben. Zeker in een laagconjunctuur. Nu het Ministerie van VROM niet meer bestaat en het Ruimtelijke Ordeningsvraagstuk door het Rijk is teruggeduwd naar de Provincie en de Gemeente liggen er wel kansen om regionale hoogbouwvraagstukken op te pakken. Regio’s moeten dan wel binnen een provincie vallen. CBD‐achtige locaties met hoogbouwpotentie die er landelijk toe doen staan beleidsmatig minder in the picture. Op dit moment heeft de Zuid‐as, los van de slechte vastgoedmarkt, er last van. Hierbij zien we ook dat de vastgoedmarkt laat‐ cyclisch reageert op basis van macro‐economisch omstandigheden. Juist nu de rolverdeling omtrent het RO‐vraagstuk niet helder is georganiseerd wordt krachtig optreden van de beleidsmakers verwacht. Daarbij staan de beleidsmakers voor twee benaderingswijzen. Kiest het voor een stimuleringsmodel in tijden dat het economisch goed gaat, of kiest het voor een beschermingsmodel wanneer het economisch minder gaat? Het laatste kan niet als je al het eerste hebt gekozen. De in goede tijden ontwikkelde second best gebieden, staan in slechte tijden de premium gebieden in de weg. Vanuit duurzame stedenbouw moet daarom naar onze mening zeer voorzichtig (conservatief) worden omgesprongen met het toewijzen van CBD‐achtige ontwikkelingsgebieden. In Amsterdam zie je hier op stadsniveau de gevolgen. Zowel de huidige Zuid‐as, als het Amsterdam‐Arena
28
gebied als het Telepoortgebied zijn verworden tot monotome hoogbouwgebieden waar niemand wil wonen. Dus niet geslaagd als multifunctionele hoogbouwomgeving! Welke omgeving in Nederland heeft nu vanuit sociaal‐economische perspectieven wel de beste papieren voor multifunctionele hoogbouw? In onze ogen moet er dan een keuze worden gemaakt tussen de volgende aanbod gedreven locaties: 1) Rotterdam: hoogbouwzone Weena‐Wilhelminapier; 2) Den Haag: Wijnhavenkwartier; 3) Amsterdam: Zuid‐as en de Omval. Ze hebben allemaal gemeen dat ze multifunctioneel zijn of kunnen worden. Nog geen enkele is stedenbouwkundig of markttechnisch klaar. Dat vindt geen enkele consument prettig. Wat wil de hoogbouwklant wel?
WINKELEN
5.2. Klant Bestaat de typische hoogbouwklant? Het antwoord lijkt positief. De wereldbevolking groeit, steden groeien, steden verdichten: de metropolitane burger is reeds geboren. En omdat deze metropolitane burger het aantrekkelijk vindt om in hoge dichtheden te leven, kunnen we stellen dat metropolen een gezonde voedingsbodem voor hoogbouw zijn, waarbij de stad als balkon fungeert. Afbeelding 5.1: De stad als balkon WERKEN D KLANT D D D D VERMAAK Het balkon functioneert als volgt: vanuit bovenstaande afbeelding trekken bewoners naar succesvolle, aantrekkelijke steden met werkgelegenheid, geschikte woonruimte en de aanwezigheid van gemaks‐ en vermaaksvoor‐ zieningen. Connectiviteit en de aanwezigheid van al die voorzieningen worden meer en meer belangrijk. In de nabijheid van het werk kan doordeweeks gewoond worden in een pied‐à‐terre. In het weekend kun je WONEN
29
nog altijd naar je buitenhuis. De pied‐à‐terre bevindt zich eveneens in een toren, waarin je wel de lusten maar niet de lasten ondervindt van de stad. Voorzieningen als winkels, restaurants, theaters en andere stadse zaken liggen in plinten van hoogbouwtorens en vormen een stedenbouwkundig geheel met de hoge bovenwereld. De klant die kiest voor een metropool met hoogbouw kiest dus voor de ‘Stad als Balkon’. Welke gebieden in Nederland voldoen aan die kwalificatie? 1) Rotterdam: hoogbouwzone Weena‐Wilhelminapier: Antwoord: Nee. Ondanks dat de hoogbouwzone volledig in het centrum ligt wordt het gebied door ons niet als een CBD ervaren met de gemêleerde levendigheid die daarbij past. Op straat‐ en gebouwniveau is te weinig functiemenging, waardoor delen van de stad slechts op gezette tijden levendigheid kennen en op de overige tijden uitgestorven zijn. Rotterdam heeft de laatste decennia wel een inhaalslag gemaakt op woongebied. Meer en meer appartementen zijn in het centrum bijgebouwd. En de rek is hier nog niet uit. 2) Den Haag: Wijnhavenkwartier: Antwoord: Nee. Het gebied kent geen 24‐uurs levendigheid en wordt door ons niet als een samenhangend gebied ervaren. Het kantoorgedeelte mengt niet met het summiere woongedeelte, waardoor het geheel fragmentarisch overkomt. 3) Amsterdam: Zuid‐as en de Omval: Antwoord: Nee. Beide gebieden liggen excentrisch en worden door ons niet ervaren als levendige centrumstedelijke milieus. De werkfunctie is nog te dominant aanwezig, al moet gezegd dat de levendigheid van de Zuid‐as gestaag toeneemt. Het ontwerp van de Zuid‐as kent naar onze mening een geschikte dichtheid om op termijn naar een hoogstedelijk milieu door te groeien. We trekken de voorlopige conclusie dat Nederland nog geen echt geslaagd hoogbouwmilieu voor de klant heeft gerealiseerd. De potentie is in de geschetste gebieden wel aanwezig, maar dient op het gebied van levendigheid en bewoonbaarheid nog meerdere slagen te maken. De omgeving en de klant geven ons nog niet het gevoel dat we ergens in Nederland de ideale mix van functies hebben gevonden. Dit heeft alles te maken met de dichtheid van gebouwen: density! New York geeft dat gevoel van ‘density’ een machtige lading. Welke gebouwen zorgen voor dat gevoel en hoeveel heb je er nodig? 5.3. Gebouw Wat is een goed hoog gebouw? Door zijn indeling? Door zijn kleur? Door zijn verschijningsvorm? Het succes van een gebouw is een verhaal van de lange
30
adem. De Chrysler‐building in New York heeft zijn iconische waarde ook pas na jaren gekregen.
De gebouwen die de komende jaren worden bedacht op de tekentafel dienen vanuit een duurzaam gedachtegoed te worden ontwikkeld. Een duurzame locatie is weerbarstig voor markt en trendveranderingen noch verliest het de functie van een hoogbouwtoren als identiteitverlener . Met de functie van een hoogbouwtoren raken we een belangrijk element. In Nederland heeft het merendeel van de torens een woonfunctie. In het buitenland is dat vaker een kantoorfunctie. In onze ogen is een kantoorgebouw een krachtiger functie om een goed functionerende CBD te krijgen dan een woontoren. Werk wordt namelijk eerder gevolgd door woonfuncties dan andersom. Op de Zuid‐as zie je echter dat de woonfunctie nog niet voldoende gedijt tussen de kantoortorens. Dit komt dus omdat daar nog geen kritische massa van verschillende functies is bereikt. Exemplarisch is dan ook het feit dat de hoogbouwtoren van Deloitte totaal uit de hoogbouwzone van het CBD‐gebied ‘Zuid‐as’ ligt. Een gemiste kans om met gebouwen de noodzakelijke ‘density’ te bereiken. De gebouwen die er staan vinden wij daarentegen wel aantrekkelijk. Het ontwikkelen van een hoogbouw toren is inmiddels een financiële krachttoer geworden. Een toren van 100 meter hoog met circa 28 verdiepingen en een vloerveld van 1.000m2 heeft een investeringsniveau van circa Euro 65 mio. excl. BTW. Indien deze toren niet aan een single‐tenant wordt verhuurd, neemt het verhuurrisico grote vormen aan. Investeerders zien zich uitgedaagd door gebruikers die steeds kortere verbintenissen willen aangaan. Als resultaat zal de investeerder steeds kritischer gaan kijken naar de locatie van het gebouw. Indien een gebruiker weggaat, dient de locatie wel een aanzuigende werking te hebben op nieuwe gebruikers. De investeerder van een hoogbouwtoren zal dus ook steeds kritischer worden op de relatie met de klant en zijn omgeving. Resumerend kunnen we zeggen dat de integraliteit van de omgeving, de klant en het gebouw door steeds meer actoren bewaakt zal gaan worden. Dit is ook noodzakelijk om van hoogbouw in Nederland een succes te maken. Het schrijven van hoogbouwvisies/nota’s is een sturend middel maar niet de oplossing. Investeerders bepalen uiteindelijk toch waar de toren komt; kijk maar naar Deloitte, money talks. Het is dus niet onbelangrijk dat de investeerder mee gaat doen in het hoogbouwdebat. Het is uiteindelijk zijn gebouw!
31
5.4
Aanbevelingen voor hoogbouw in Nederland
• Nederland heeft hoogbouw nodig voor de verstedelijking en versterking van haar sociaal‐economisch belangrijkste steden. • Duurzame hoogbouw is alleen mogelijk als de klant langdurig in een marktconform gebouw wil zitten op een aantrekkelijke locatie. Dit essay heeft aangetoond dat deze aanbeveling geen open deur is. • Nederland moet keuzes maken voor maximaal drie CBD‐gebieden binnen de Randstad‐metropool. • Houdt daarbij altijd de ‘density’‐gedachte van een metropool voor ogen. Massa is kassa; voor beleggers, grondeigenaren en gebruikers. • Klant volgt werk. Het is dus van eminent belang dat belangrijke grote werkgevers ook van overheidswege worden gevolgd en geadviseerd om de juiste CBD‐plek te kiezen; daar waar hun metropooleffect het grootst is. • Op basis van de ‘klant‐gebouw‐omgeving’ analyse ranken wij de top drie als volgt:
o Amsterdam, Zuid‐as (economische kracht) o Rotterdam CBD (hoogbouw track‐record) o Den Haag NC (economische, juridische kracht)
• Binnen de 3 genoemde CBD‐gebieden moeten hoogbouwnota’s met een integrale visie op functiemenging in grote dichtheid worden aangescherpt op de onderdelen ‘klant‐gebouw‐omgeving’. Internationale aantrekkings‐ kracht voor een brede positionering dient daarbij leading te zijn. • Vitale locaties zijn sterk, maar niet onkwetsbaar. Stimuleer deze plekken door mindere planlocaties te saneren. Er zijn teveel plannen in de pijplijn (en visies van gemeenten!), gebaseerd op een ontbrekende kwantitatieve behoefte. • Denk niet alleen na over het gebruik van het gebouw, maar ook over gebruik van het omliggende gebied. Wat kan het gebouw voor betekenis hebben voor de publieke ruimte? Zie dit ook niet als een ontwerpopgave, maar als een sociale (en aansluitend ook economische) opgave.
• Het marktvolume zal naar verwachting ook de komende jaren klein zijn. Paradoxaal genoeg de juiste tijd om de visie op hoogbouw in Nederland aan te scherpen.
32
5.5 Stellingen 1) Hoogbouw in Nederland moet; er zijn alleen geen investeerders meer. 2) De Randstad wordt nooit één Metropool. 3) De psychologische Nederlandse hoogbouwgrens van 70 meter moet worden verhoogd naar 100 meter. 4) Hoogbouw mag alleen nog in CBD‐achtige omgevingen worden gerealiseerd.
5)
Hoogbouw voor kantoortorens heeft in Nederland, gezien de oplopende leegstand, geen maatschappelijke toekomst.
6)
Zonder hoogbouw in de Nederlandse steden, zal de Nederlandse metropolitaan naar het buitenland vertrekken.
7)
Zonder hoogbouw zullen de steden op den duur op maatschappelijk en economisch vlak uithollen.
8)
Zonder files geen volle metro’s, zonder volle metro’s geen metropool, zonder metropool geen hoogbouw. Nederland is nog niet vol genoeg!
9)
Massa is Kassa!
10) Er zijn te veel kwaliteitsarme buitengebieden ontwikkeld om kwaliteitsrijke gebieden nog goed van de grond te krijgen.
33