Examens en vaarbewijzen Dit boek behandelt de stof die je moeten kennen om de examens Klein Vaarbewijs 1 en 2 te halen. Wie alleen het eerste examen haalt, krijgt een Klein Vaarbewijs 1, wie later of meteen aansluitend ook het aanvullende examen haalt, krijgt een Klein Vaarbewijs 2. De lesstof van de eerste vier hoofdstukken moet je kennen voor het examen Klein Vaarbewijs 1 (VB 1). Voor Klein Vaarbewijs 2 (VB 2) moet je alle hoofdstukken kennen. De examens vinden tegenwoordig het hele jaar door op locatie achter beeldschermen plaats. Aanmelden kan online via www.vamex.nl. Voor wie is een Klein Vaarbewijs verplicht? Het Klein Vaarbewijs is verplicht voor het varen met: • een plezierjacht van 15 meter tot en met 24,99 meter lengte; • een beroepsvaartuig langer dan 15 meter maar korter dan 20 meter; • een sleep- of duwboot (als het gesleepte schip niet langer is dan 20 meter); • een motorboot die sneller dan 20 kilometer per uur kan varen. Onder deze laatste groep vallen ook kleine rubberboten met een buitenboordmotor als die sneller dan 20 km/h kunnen gaan en jetski’s en waterscooters. Waar geldt het Klein Vaarbewijs? Met het Klein Vaarbewijs 1 mogen schippers van bovengenoemde categorieën vaartuigen varen op rivieren, kanalen en meren. Daarbij horen alle binnenwateren, behalve de Westerschelde, de Oosterschelde, het IJsselmeer, het Markermeer, het IJmeer, de Waddenzee en de Eems en Dollard. Met het Klein Vaarbewijs 2 mogen schippers van vaarbewijsplichtige vaartuigen (zie boven) varen op alle wateren binnen de kustlijn. Andere vaarbewijzen Naast het hierboven genoemde Klein Vaarbewijs kent de Binnenvaartwet nog een drietal vaarbewijzen: • Het Groot Vaarbewijs. Als je beroepsmatig over rivieren, kanalen en meren vaart, hebt je in de volgende gevallen een Groot Vaarbewijs nodig: – voor het varen met een schip langer dan veertig meter; – voor het varen met een passagiersschip (meer dan 12 passagiers); – voor het slepen, duwen of langszij meevoeren van een vaartuig >20 meter. Er is een Groot Vaarbewijs A voor de vaart op alle binnenwateren (AB) en een Groot Vaarbewijs B voor de vaart op rivieren, kanalen en meren (RKM). Je krijgt het Groot Vaarbewijs als je met goed gevolg het examen AB of RKM hebt afgelegd. Een Groot Vaarbewijs is niet nodig als je een plezier
vaartuig hebt tussen de 25 en 40 meter lengte. Je moet dan een Beperkt Groot Vaarbewijs of een Groot Pleziervaartbewijs hebben. • Het Beperkt Groot Vaarbewijs. De schipper van een vrachtschip van 20 tot 40 meter lengte en van een sleep- of duwboot van 25 tot 40 meter lengte, die alleen als pleziervaartuig wordt gebruikt, kan volstaan met een Beperkt Groot Vaarbewijs A voor alle binnenwateren of B voor rivieren, kanalen en meren. Je verkrijgt dit vaarbewijs als je bent geslaagd voor het bijbehorende examen en minstens over 3 jaar vaartijd beschikt. Het examen wordt afgenomen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen CBR. Het CBR geeft ook het vaarbewijs af. • Het Groot Pleziervaartbewijs. Aangezien het aantonen van de drie jaar vaartijd voor schippers van pleziervaartuigen tussen de 25 en 40 meter lastig is, is het GrootPleziervaartbewijs in het leven geroepen. Met dit vaarbewijs mag iemand niet-bedrijfsmatig varen. Om het te verkrijgen kun je via de Vamex het examen CWO Groot Motorschip met praktijkdeel doen. Ook bezitters van het Scouting diploma MBL M3 kunnen een Groot Pleziervaartbewijs aanvragen. Het Groot Pleziervaart bewijs is gekoppeld aan het Klein Vaarbewijs. Medische eisen Naast de eis van het beschikken over voldoende kennis van het varen en navigeren, moeten examenkandidaten voldoen aan bepaalde medische eisen. Deze eisen zijn op de meeste punten vergelijkbaar met die voor het rijbewijs voor vrachtwagens en/of autobussen. Er is echter een aantal verschillen, waarbij het Klein Vaarbewijs wat betreft diabetes en epilepsie wat meer toestaat dan het groot rijbewijs. Voor de meeste mensen vormen deze medische eisen geen probleem. Zij kunnen volstaan met het invullen van een eigen medische verklaring. Alleen wanneer deze verklaring twijfel oproept, zal om een aanvullende keuring gevraagd worden. Geldigheidsduur Een klein Vaarbewijs is een leven lang geldig. De minimumleeftijd voor het verkrijgen van een Klein Vaarbewijs is 18 jaar. Je kunt wel al wel eerder examen doen. Informatie over deze en andere onderwerpen betreffende het Klein Vaarbewijs kun je verkrijgen bij de Stichting Vamex (tel. 088 456 4567) en op www.vamex.nl.
7
vaarbewijs_2015.indb 7
11-12-14 14:47
WETTEN EN REGLEMENTEN I
Hoofdstuk 1 (VB 1)
WETTEN EN REGLEMENTEN Net als op de openbare weg gelden ook op het water verkeersregels. Op het land echter gelden overal dezelfde verkeersregels. Op het water is dat anders Daar zijn gebieden waar afwijkende regels gelden. Dat komt, omdat sommige vaarwateren de landsgrens over gaan. Denk bijvoorbeeld aan de rivier de Rijn (Nederland en Duitsland), aan de Eems (Nederland en Duitsland) en aan de Westerschelde (Nederland en België). Voor die vaarwateren hebben de betrokken landen afspraken gemaakt. De gebieden waar de verschillende reglementen gelden zie je in het kaartje van fig. 1.01.
BVA Scheepvaartregelement Eemsmonding Alle overige binnenwateren Nederland: BPR SRW 12 Mijlszone, Scheepvaartregelement Territoriale zee (Nederland) Regelement Kanaal van Gent naar Terneuzen (Nederland en België) RPR SRGM (Scheepvaartregelement Gemeenschappelijke Maas)
Fig. 1.01
Op de Nederlandse vaarwateren gelden de volgende reglementen: •• Het Binnenvaartpolitiereglement (BPR), dat geldt op alle Nederlandse binnenwateren, behalve waar de volgende reglementen gelden: •• het Rijnvaartpolitiereglement (RPR), geldend op de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek; •• het Scheepvaartreglement Kanaal Gent-Terneuzen (SRKGT), van toepassing op het gelijknamige kanaal. •• het Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas (SRGM), van toepassing op het Limburgse deel van de Maas dat zowel op Nederlands als op Belgisch grondgebied ligt. •• de Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee (BVA), van toepassing op de internationale wateren en de daarmee in open verbinding staande nationale wateren: •• het Scheepvaartreglement Westerschelde (SRW), geldend op de Westerschelde; •• het Scheepvaartreglement Eemsmonding (SRE), geldend op de Eems en de Dollard. Het SRE is een aanscherping van de BVA.
Voor Vaarbewijs 1 moet je de volgende reglementen kennen: •• het BPR geldend op de meeste binnenwateren; •• het RPR: Boven-Rijn, Waal, Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek;
Voor vaarbewijs 2 moet je aanvullend kennen: •• SRW (Westerschelde). Het BPR geldt op de meeste binnenwateren en is voor ons het belangrijkste reglement.
[vb 1] - Hoofdstuk 1 | 9
vaarbewijs_2015.indb 9
11-12-14 14:47
I WETTEN EN REGLEMENTEN
Kijk in Wateralmanak deel 1 voor de letterlijke tekst van de artikelen uit het BPR.
1.2 H ET BINNENVAARTPOLITIEREGLEMENT (BPR)
Het BPR geldt op de meeste binnenwateren en is het belangrijkste reglement voor de pleziervaarder. Op wateren waar andere reglementen gelden is ook altijd veel beroepsvaart, wat ze voor de pleziervaart minder aantrekkelijk maakt. Bij de behandeling van de regels uit het BPR staat vermeld welk artikel daarbij hoort. De letterlijke tekst van het wetsartikel is in de ANWB Wateralmanak deel 1 na te lezen. Elk reglement – en dus ook het BPR – begint met definities van de begrippen die gebruikt worden. Deze definities zijn nodig om het reglement goed te begrijpen en daarom worden ze hieronder omschreven. Het BPR geeft definities in vier categorieën: A. Typen schepen B. Samenstellen C. Lichten en geluidsseinen D. Overige begrippen
Een schip dat niet sleept, vist of uitsluitend zeilt is een motorschip. Het moet voldoen aan de verplichtingen die voor motorschepen gelden.
Vooral de omschrijvingen van de verschillende typen schepen zijn belangrijk. Uit die definities blijkt bijvoorbeeld dat een zeilschip volgens het BPR alleen maar zo heet als het alleen door zijn zeilen wordt voortbewogen. Start het de motor dan is het opeens een motorschip en heeft het andere rechten en plichten. Zo is een sleper alleen een sleper als deze echt aan het slepen is. En een vissersvaartuig moet ook daadwerkelijk aan het vissen zijn voordat de regels voor vissersschepen van toepassing zijn. Sleept een sleper niet en vist een visser niet dan zijn beide schepen gewone motorschepen en gelden de regels voor motorschepen. 1.2.1 Definities A. Typen schepen 1. Schip: elk vaartuig dat wordt gebruikt als vervoersmiddel over het water en dat daarvoor bedoeld is. Daar horen ook een watervliegtuig en een vaartuig zonder waterverplaatsing bij. Een vaartuig zonder waterverplaatsing is bijvoorbeeld een luchtkussenvaartuig (hovercraft). 2. Motorschip: een schip dat gebruikmaakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging (de motor). 3. Groot schip: een schip dat niet past binnen de definitie van een klein schip, zoals hieronder omschreven. Over het algemeen schepen vanaf 20 meter of schepen die tot de beroepsvaart worden gerekend. 4. Klein schip: een schip korter dan 20 m. De lengte is de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak. Zie figuur 1.02.
minder dan 20 meter Fig. 1.02 Bepaling van de scheepslengte in het BPR
Uitzonderingen op de lengteregel zijn: •• een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszij vastgemaakt meevoert •• een passagiersschip
14 | Hoofdstuk 1 - [vb 1]
vaarbewijs_2015.indb 14
11-12-14 14:47
I WETTEN EN REGLEMENTEN
Fig. 1.18 Klein motorschip: Toplicht boven
Fig. 1.19 Klein motorschip: Toplicht voor de
en boordlichten ineen.
boordlichten
Ook kun je top- en heklicht in één rondom schijnend wit licht combineren, dat dan ook minimaal 1 meter hoger dan de boordlichten moet zitten. Zie figuur 1.20.
Fig. 1.20 Klein motorschip: Toplicht en heklicht in één
Een klein schip dat wordt gesleept of langszij een ander schip vastgemaakt wordt voortbewogen, moet ‘s nachts een wit gewoon rondom schijnend licht voeren. Dit geldt niet voor de bijboot van een schip. Voor het slepende kleine schip gelden geen speciale lichten of dagmerken.
Ten slotte mag je op een kleine open motorboot met een lengte van minder dan 7 meter en een maximaal haalbare snelheid van 13 km/uur ten opzichte van het water volstaan met een enkel rondom schijnend wit licht. Zie figuur 1.21.
Fig. 1.21 Navigatieverlichting open motorboten kleiner dan 7 meter en langzamer dan 13 km/uur
Roeiboten en kano’s Zogeheten door spierkracht voortbewogen schepen als kano’s en roeiboten hoeven alleen een rondom schijnend wit licht te voeren. Zie figuur 1.22.
26 | Hoofdstuk 1 - [vb 1]
vaarbewijs_2015.indb 26
11-12-14 14:47
WETTEN EN REGLEMENTEN I
1. Een schip dat goed aan de stuurboord kant van het vaarwater of een betonde vaargeul vaart, heeft voorrang. Zie figuur 1.43. B
A Fig. 1.43 Een schip dat stuurboordwal houdt heeft voorrang.
2. Een klein schip verleent voorrang aan een groot schip. Zie figuur 1.44.
B
A
Fig. 1.44 Klein schip verleent voorrang aan groot schip
3. Snelle schepen moeten voorrang verlenen aan alle andere schepen. Dus ook aan kleine schepen. In het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) geldt de laatste regel niet. Daar moet een klein schip altijd voorrang verlenen aan een groot schip. Ook aan een snel schip. Grote schepen onderling 1. Bij tegenliggers wijken beide schepen naar stuurboord en passeren dus bakboord op bakboord. Zie de figuren 1.45 en 1.46.
In RPR-gebied moet je als klein schip altijd voorrang verlenen aan een groot schip.
Fig. 1.45 Bij tegenliggende koersen bakboord op bakboord passeren
A
B
Fig. 1.46 Tegemoetkomende motorschepen (klein-klein/groot-groot) wijken naar stuurboord
[vb 1] - Hoofdstuk 1 | 39
vaarbewijs_2015.indb 39
11-12-14 14:48
I WETTEN EN REGLEMENTEN
OPGAVEN
1. De ‘basiswet’ voor alle voorschriften met betrekking tot de regeling van het scheepvaartverkeer op de Nederlandse binnenwateren en op de Nederlandse territoriale zee (BPR, RPR, BVA, enz.) is: a. het Wetboek van Koophandel b. de Scheepvaartverkeerswet c. de Binnenvaartwet d. het Binnenvaartpolitiereglement 2. a. b. c. d. 3. a. b. c. d. 4. a. b. c.
Welk reglement is op de Waddenzee van kracht? het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) het Scheepvaartreglement Waddenzee (SRW) het Scheepvaartreglement Territoriale Zee (STZ) de Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee (BVA) Een ‘klein schip’ is volgens het BPR een schip waarvan de lengte minder bedraagt dan: 7 meter 12 meter 15 meter 20 meter Een vaarwater is: water dat afgebakend is door betonning en/of bakens elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt
5. Het begrip ‘goed zeemanschap’ geeft aan dat in bijzondere omstandigheden van de bepalingen van het reglement: a. mag worden afgeweken in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart b. moet worden afgeweken in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart c. niet mag worden afgeweken in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart 6. a. b. c.
De minimumleeftijd om een snelle motorboot te mogen besturen is: 16 jaar 18 jaar 21 jaar
7. Een gekoppeld samenstel van grote motorschepen moet de volgende navigatielichten voeren: a. één toplicht op elk schip, boordlichten aan de buitenzijde van het samenstel en een heklicht op elk schip b. één toplicht, boordlichten op ieder schip en één heklicht c. twee toplichten loodrecht boven elkaar, boordlichten aan de buitenzijde van het samenstel en twee heklichten d. drie toplichten in een gelijkbenige driehoek op het schip aan bakboord, één toplicht op het schip aan stuurboord, boordlichten aan de buitenzijde van het samenstel en twee heklichten 8. Een schip dat tegelijkertijd door middel van zijn zeilen en een motor wordt voortbewogen moet overdag op de best zichtbare plaats voeren een: a. blauwe kegel met de punt naar boven b. zwarte bol c. zwarte kegel met de punt naar beneden
56 | Hoofdstuk 1 - [vb 1]
vaarbewijs_2015.indb 56
11-12-14 14:48
Het vaarwater, het weer III
3.5.1 Bakens, boeien en tonnen Er zijn twee manieren om een vaarwater te markeren: met drijvende middelen (betonning en drijfbakens) en met vaste bakens (vast in de bodem of op de wal). Voor betonning worden meerdere voorwerpen gebruikt: Boeien Dit zijn grote cilindrische drijflichamen die op ruime vaarwateren een inhoud tot wel 10 m3 kunnen hebben. Zie figuur 3.03.
HB7
HB8
GvS
P3
Fig. 3.03 Boeien met verschillende vormen en betekenissen: Groene boei, markeert de linkerkant van het vaarwater. Spits. Rood-witte boei, markeert het midden van een vaarwater. Bolvormig. Deze vorm hebben groen-rode scheidingstonnen ook. Rode boei, markeert de rechterkant van het vaarwater. Stomp. Gele boei, markeert een bijzondere situatie. Stomp, spits of rond.
Ze worden altijd voorzien van een dagmerk in de vorm van het betonningsvoorwerp dat ze voorstellen, regelmatig van een licht en in sommige gevallen van een topteken. Zie figuur 3.04.
[vb 1] - Hoofdstuk 3 | 111
vaarbewijs_2015.indb 111
11-12-14 14:48