Hoofdstuk I -Vooruit! Druk hem plat. Kraak hem. Nog een beetje! -Zeg, Frans, daar gaan wel enkele miljoenen naar de haaien, zuchtte Charles Maes, zijn schoonbroer. Frans Van Dooren was opgeroepen omdat een van zijn rijnaken slagzij had gemaakt, kapseisde en tegen de kade dreigde te zinken. Terwijl hij met zijn handen in zijn broekzakken toekeek hoe het schip kraakte onder het gewicht, mompelde hij tussen zijn tanden: -Maakt niet uit. De verzekering betaalt. Kijk naar dat hongerig bakkes van de Schelde. Daar gaat mijn Brabo. Het is toch al een oude klepper. Kom, Charles, laten we er eentje drinken op zijn zielenheil. -Vind je dat geen zonde van die boot, Frans? klaagde Charles. -Wat wil ik daarover jammeren? De Schelde geeft en de Schelde neemt. Ik heb geen arm verloren. -Maar toch … -Maar toch, wat? Ik heb met eigen ogen gezien wat er is misgelopen. De ladingzekerheid was fout. Dat is een les voor de toekomst. Toen mijn “Antverpia” in vlammen is opgegaan, daar had ik spijt van. Ik heb nooit de oorzaak kunnen achterhalen. Nu, dat moet een ongelooflijk spektakel geweest zijn, zo’n gevaarte ’s nachts in lichterlaaie op volle zee. -Heb je toen ook niet getreurd? -Om dat schip? Ja, jammer. Inderdaad. Maar jammeren? Ach, dat heeft geen zin. Wat schiet je daar mee op? Zouden mijn tranen het vuur gedoofd hebben? Schepen branden, bossen branden, alles kan branden, Charles. Maar als je eigen kaars maar blijft branden. Branden van verlangen om vooruit te komen. -Ja, ja, wijze woorden. Een man die zo blijft spreken is een rijk man, ook al wordt hij uitgekleed tot op zijn hemd. Frans werd geboren in 1933, een tijd waarin de wereld dieper en dieper wegzonk in een economische crisis, maar waarin de stad Antwerpen bleef uitblinken in innovatieve initiatieven. Het vierde
havendok, het sportpaleis, de boerentoren, de voetgangers- en verkeerstunnel onder de Schelde en een eerste petroleumraffinaderij, British Lianosoff White Oil Company, allen werden datzelfde jaar ingehuldigd. Maar ook in Antwerpen sloeg de crisis toe. In hetzelfde jaar ging de Bank van de Arbeid failliet, het levenswerk van de socialist Edward Anseele, en crashten autofabriek Minerva, Bell Telephone en de scheepswerf Cockerill Yards. De ASLK stopte de Bank van de Arbeid snel 105 miljoen frank toe om de kleine spaarders alsnog te vergoeden. De Belgische Werkliedenpartij was in shock en reageerde met het plan De Man dat ‘de bankendictatuur aan banden moest leggen door een coherente monetaire politiek ter bescherming van de koopkracht.’ De crisis mondde uit in de tweede wereldoorlog. Mede dank zij het verzet viel de haven vrijwel onbeschadigd in handen van de geallieerde legers. Antwerpen werd hun draaischijf en 20.000 werklozen konden er als dokwerker aan de slag. De Amerikanen financierden zelfs de aanleg van een nieuw dok, het Marshalldok. Het internationaal transport nam zulke vlucht dat de Belgische Staat een ambitieus tienjarenplan ontwikkelde. “Wat de natie aan de Antwerpse haven zal geven, zal Antwerpen dubbel weergeven”, verkondigde burgemeester Craeybeckx. Alles moest nu wijken voor de expansie van de haven langs de rechter oever tot aan de Nederlandse grens. Vier polderdorpen, Oosterweel, Wilmarsdonk, Lillo en Oorderen verdwenen van de aardbodem en de vruchtbare polderweiden werden opgespoten met vier meter zandgrond. Als een relikwie bleef de schamele kerktoren van Wilmarsdonk behouden tussen stapels containers. 1956 was het begin van het containertijdperk. Die evolutie had Frans Van Dooren goed ingeschat. Dank zij het huren en nadien kopen van Rijnaken voor het vervoer van containers naar het ‘hinterland’, verzamelde hij voldoende kapitaal om de banken te overtuigen hem een lening toe te staan voor de aankoop van zijn eerste koopvaardijschip. In 1970, op zevendertigjarige leeftijd, was Frans Van Dooren eigenaar van drie vrachtschepen. Nochtans was hij op zestienjarige leeftijd begonnen als eenvoudige schrijnwerker bij de Boel scheepswerf in Temse. In
1955 had hij zich daar reeds opgewerkt tot ploegbaas en kende hij deze oceaanmonsters als zijn broekzak. Frans was sterk, knap en intelligent en behoorde tot dat slag van mensen dat in alles slaagt. Niet alleen door hun aanleg, maar vooral door hun onuitputtelijke energie. Hun passie is wet. Hun doel heiligt de middelen. Soms knaagt even hun geweten, maar dan is hun conclusie vlug gemaakt: het geweten is iets voor slappelingen. Aan ’t Scheld werd hij alom gerespecteerd. Toch kreeg hij de bijnaam “den dolleman”, want zijn leven kabbelde niet als een rustig beekje in een rechte bedding. In het lichaam van Frans spookten drie geesten: de hebzuchtige vrek, de driftkikker en de berouwvolle zondaar. De eerste geest, de machtigste, was de hebzucht. Wanneer die de overhand had, ging Frans als een bezetene aan de slag. Dan graaide hij her en der honderdduizenden franken bijeen. Zijn schepen voeren met graan en vlees naar India en keerden terug met specerijen, kleding en fruit. Hij durfde zijn klanten bedriegen, bewust, soms uit gewoonte. Ook al leek hij het recente verlies van een schip licht op te vatten, toch draaide hij elke cent om. Zelfs bedelaars gaf hij zelden iets. Alleen aan gehandicapten die absoluut niet in staat bleken om te werken. De anderen snauwde hij toe: “Donder op, kerel! Ga werken. Ga mee mijn schepen lossen. In het kot vragen ze nog volk”. Wanneer zijn werk hem geheel opslorpte, was hij onverbiddelijk voor zijn personeel, maar ook zichzelf gunde hij geen minuut rust. En dan plotseling, in de lente, wanneer de aarde open bloeit, besefte Frans dat hij niet meester, maar slaaf van zijn arbeid was. Dan ijsbeerde hij in het rond en staarde peinzend van onder zijn gefronste wenkbrauwen. Zijn norse blik verried wat hij niet hardop durfde uitspreken. In die grimmige man ontwaakte een tweede geest, de drift van een hongerig roofdier. Dan blafte hij iedereen af, vluchtte in de drank en was hij vaste klant in het schipperskwartier. Soms kende hij helemaal geen grenzen meer en rukte hij als een dolle hond aan zijn ketting. Verwilderde haren, verdwaasde ogen, een opgezwollen gezicht, een gebogen man in een
vuil kostuum door dagenlange dronkenschap en slapeloze nachten. En toch stond hij met hese stem te bulderen tegen sprakeloze cafégangers. Van bordeel tot bordeel strompelde hij door de stad, smeet met geld en huilde als een kind bij het horen van treurige accordeonmuziek. Als een bezetene danste hij tot in de vroege uurtjes en vocht met de buitenwippers als die hem buiten zwierden. Maar wie en wat hij ook versierde, hij vond zijn evenwicht niet terug. Over zijn uitspattingen deden in de stad de wildste verhalen de ronde. Achter zijn rug veroordeelde de goegemeente zijn gedrag, maar nooit sloeg iemand zijn uitnodiging voor een natje of een droogje af. Na weken stond hij onverwacht terug thuis voor de deur, nog stinkend naar de kroegdamp, maar uitgeraasd. Met neergeslagen ogen, het schaamrood op de wangen, liet hij zwijgend de lawine van verwijten van zijn vrouw over zich heen razen. Als een gewillig schaap trok hij zich dan terug in zijn kamer en sloot zich daar dagenlang op. Op haar tenen sloop zijn vrouw soms naar de deur. Ze hoorde hem zuchten, bidden, soms zelfs wenen. Het berouw en de boete na de zonden. Uit bekommernis plaatste zijn vrouw de tweede dag eten en drank voor de gesloten deur, maar Frans at alleen wat brood en dronk alleen een slok water. Na een paar dagen vloog de derde geest, die van berouw, weg uit zijn geheelde lichaam. Alsof er geen vuiltje aan de lucht was, verscheen hij weer in maatpak op de beurs, nam opdrachten aan, lachte en gekscheerde. Die drie geesten hadden een gemeenschappelijke meester: het hartstochtelijk verlangen naar een zoon, een erfgenaam. Naarmate hij ouder werd, brandde dit verlangen steeds vuriger. ’s Morgens bij het ontbijt bestudeerde hij stiekem zijn vrouw, een mollige dame met rode wangen en slaperige ogen, het resultaat van jaren ontgoochelingen. Frans wierp zijn hoofd in de nek. -En? Voel je nog niets? Zij besefte uiteraard wat hij bedoelde, maar ontweek zijn vraag.
-Allicht voel ik iets. Jij hebt hamers van vuisten en die komen hard aan. -Ik bedoel in je buik, verdomme! -Denk je dat je van een aframmeling zwanger kunt worden? -Jij vreet te veel. Daarom word je niet zwanger. Daarom is er in je pens geen plaats meer. -Alsof ik nog nooit zwanger ben geweest. -Miskramen, ja! verweet hij haar. -Ik wil een zoon, een erfgenaam. Wie moet ik na mijn dood mijn erfenis nalaten? Of moet ik alles aan de een of andere liefdadigheidsinstelling schenken? Zijn vrouw staarde hem aan met een starre blik vol verontwaardiging, maar Frans wist van geen ophouden. -Of alles aan jou overlaten? Bedankt! Jij hebt al genoeg verbrast aan schoenen, kleren, juwelen en taartjes. En daarbij, na mijn dood zie ik je goed in staat om terug te trouwen. Dan komt mijn zuurverdiend kapitaal nog in handen van de eerste de beste idioot. Denk je dat ik daarvoor elke dag mijn kas afdraai? Een krop in de keel stopte zijn tirade van verwijten. In de negen jaar huwelijk was zijn vrouw viermaal zwanger geweest. In spanning had Frans telkens naar de geboorte uitgekeken. Na elk miskraam was zijn ontgoocheling een bron van haat voor zijn vrouw. Vroeger had hij haar in een dronken bui wel eens geslagen. Later genoot hij ervan. Omdat zij hem geen zoon schonk. Toen hij eens voor zaken in Rusland verbleef, ontving hij van zijn huispersoneel een telefoon. Zijn vrouw had zelfmoord gepleegd. Hij sloeg een kruis, eerder uit blijdschap. “Laat mijn schoonbroer, Charles Maes, de begrafenis regelen. Ik kan onmogelijk naar huis komen. En let er op dat haar familie geen spullen komt stelen.” Na de dood van hertrouwen. Hij verschijning met zwarte baard
zijn vrouw besloot Frans zo spoedig mogelijk te was toen eenenveertig jaar en een imposante gespierde schouders. In zijn gebruind en door een omlijste gezicht priemden onder borstelige
wenkbrauwen een paar felle ogen. Uit zijn diepe basstem, zijn vlotte bewegingen en zijn fiere gang sprak kracht. Geen wonder dat veel vrouwen voor hem vielen. En hij ging ze niet uit de weg. Nog geen half jaar na de dood van zijn vrouw bleven zijn zinnen plakken bij het portret van Nathalie Schoeters, de beeldschone dochter van een zakenrelatie. Een slanke, rijzige gestalte, blauwe ogen en lang blond haar, alle ingrediënten voor een waardige partner naast de knappe Frans Van Dooren. Hij had haar ontmoet op een van de vele recepties en zocht contact met haar. Reeds na enkele romantische dinertjes offreerde hij haar een gouden verlovingsring belegd met diamanten. Ze trouwden en Frans was trots op zijn vrouw. Maar zijn liefde was enkel die van een bronstig mannetjesdier en terwijl hij huilde van genot, kreunde zij gesmoord. Reeds na enkele maanden viel het hem op dat er nog maar zelden een glimlach te bespeuren viel op het beeldige, maar trieste gezicht van zijn vrouw. Achter haar koele ogen gloeide een sombere gloed. Zij beredderde correct het huishouden, maar in haar vrije tijd verhuisde ze naar de veranda met een tas koffie en haar sigaretten. Daar bleef ze twee, drie uur zwijgend zitten. Zij staarde naar de tuin, maar haar blik was onverschillig voor alles wat achter het glas leefde en bewoog. Even gelaten zwierf zij door de grote kamers van de luxe villa, volgepropt met dure meubels, kitscherige kunstwerken en originele Perzische tapijten. Alles schitterde en schreeuwde de rijkdom uit van de heer des huizes. Ook het rumoerige uitgangsleven van de stad interesseerde haar niet. Wanneer ze bij vrienden werden uitgenodigd, zat ze in de wagen als een wassen beeld naast hem, haar ogen strak gericht op de baan voor haar. Terwijl Frans druk gesticuleerde en dronk, gedroeg Nathalie zich even gereserveerd als thuis. Kwamen er gasten bij hen op bezoek, dan zorgde zij voor een prachtige tafel, maar nam niet deel aan de gesprekken. Alleen Charles Maes, de verstandige maar ook geestige schoonbroer, kon met zijn grappen de schaduw van een glimlach op haar lippen toveren. Maar achter haar rug fezelde Charles.
-Zeg, dat is een ijspegel, geen vrouw. Maar troost je, Frans, zelfs uitdovend vuur kan terug opflakkeren. Ook Frans begon zijn vrouw meer en meer te plagen. -Zeg, kwezeltje, wil jij dansen? Waar zit jij altijd over te piekeren? Heb je soms heimwee naar je leven bij ma en pa? Bekijk het leven ook eens langs de plezante kant. Ze keek hem rustig aan, maar bleef zwijgen. Hij plofte naast haar neer in de sofa, omhelsde haar en bedolf haar onder de kusjes, maar haar bloed bleef koud voor zijn avances. Slechts een beleefd kusje was haar antwoord. Hij nam haar hoofd beet tussen zijn handen en dwong haar recht in zijn ogen te kijken. -Nathalie, waarom ben je altijd zo droevig. Verveel je je bij mij? -Nee, nee, antwoordde ze kortaf. -Waarom dan wel? Heb je heimwee? -Ja, misschien wel … eigenlijk niet. -Waar pieker je dan over? -Ik pieker helemaal niet. -Maar wat is er dan? -Ach, laat me. Tegelijk wrong ze zich los uit zijn dwingende handgreep. Eens, op een avond, bij een glas rode wijn, hief ze een tipje van de sluier op. -Ik heb een hart als troebel water. Ik heb voortdurend het gevoel dat alles niet echt is. Onderwijl wees ze met een vaag gebaar naar de schilderijen, de meubels, naar alles. Frans hoorde haar woorden, maar begreep ze niet. Hij lachte haar toe. -Maar, mijn lieve Nathalie. Nu zit je toch echt fout! Alles is hier zo echt als het maar kan zijn. Allemaal dure, degelijke spullen. Maar pas op, als je dat wilt, verkoop ik de hele rataplan en mag jij het ganse huis opnieuw inrichten. Is het dat wat je wilt? -Welke zin zou dat hebben? was haar vragend antwoord.
Nathalie bleef voor Frans één groot vraagteken: zo jong, zo gezond en een leven zonder wensen en verlangens. Zonder veel uit te gaan, behalve naar de yogasessies. Soms trachtte Frans haar te troosten. -Wacht maar, als we samen een zoon hebben, dan krijg je een heel ander leven. Dan zal je geen tijd meer hebben om te piekeren. Nu heb je volgens mij te weinig zorgen om je hoofd. Je wilt toch kinderen, hé? -Als jij dat wilt, fluisterde ze met gebogen hoofd. Stilaan begon haar houding Frans op zijn zenuwen te werken. -Nathalie, triestige plant. Laat je niet zo hangen! Je loopt hier door ons huis als op eieren en je kijkt met ogen alsof je iemand vermoord hebt. Een bloem van een vrouw en nergens zin in? Dat kan er bij mij niet in. Op een late avond, toen Frans zat thuis kwam, begon hij te flikflooien, maar zij ontweek zijn adem met samengeperste lippen. Toen werd hij kwaad. -Nathalie, pas op, meid! Drijf het niet te ver. Ze keek hem recht in zijn gezicht en siste. -Wat zou je dan doen, meneertje? Deze woorden en haar onbevreesde blik maakten Frans razend. -Wat? Wat zeg je daar? Blafte hij en dreigde met zijn vuist in de lucht. -Toe maar. Wil je me slaan? vroeg ze zonder een vin te verroeren en zonder ook maar even met de ogen te knipperen. Frans die gewend was dat mensen voor zijn stem en vuist sidderden en beefden, voelde zijn drift opvlammen bij het zien van haar onverstoorbaarheid. -Hier dan, verdomme! Schreeuwde hij en haalde uit met zijn hand. Juist op tijd ontweek ze de slag en duwde hem achteruit. -Als je me aanraakt, kan je je zoon wel op je buik schrijven. Deze woorden en haar priemende ogen ontnuchterden Frans. Plots besefte hij dat zij op haar manier sterk was en met hem niet meer zou vrijen ook al zou hij haar half doodslaan.
-O, O, … jij … onnozele geit!! brulde hij, draaide zich om en ging. Na deze gebeurtenis hield hij haar met een grimmige nieuwsgierigheid in de gaten in de hoop haar zwakke plek te vinden. Want al was hij voor haar gezwicht, hij kon niet dulden dat een vrouw en nog wel zijn eigen vrouw niet voor hem boog. “We zullen wel eens zien wie er aan het langste eind trekt” spookte door zijn gedachten. Zijn wraakgevoelens sudderden op het vuur der revanche en dit potje kookte bijna over. Tot op een goede dag Nathalie tijdens het avondeten formeel meedeelde dat ze zwanger was. Frans vloog recht van zijn stoel, omhelsde haar en trilde van blijdschap. -Nathalie … Nathalie, als het een zoon is, dan zet ik je in het goud. Wat zeg ik? Ik zal je alles geven wat je hartje maar verlangt. -Een zoon? Dat beslis ik niet. Vanaf dat ogenblik begon hij over zijn vrouw te waken als over een klein kind. -Pas op. Ga toch weg uit de tocht van dat open raam. Je wordt nog ziek. Pas toch op, vrouwtje, met die yogaoefeningen. Eet wat meer vrouwtje. Je moet voor twee eten, anders wordt ons zoontje niet sterk. De zwangerschap maakte Nathalie nog meer in zichzelf gekeerd, maar af en toe kwam er spontaan een glimlach op haar lippen en glansden haar ogen als de eerste, schuchtere stralen van de ochtendzon. Het was een vroege morgen in de herfst toen zijn vrouw haar eerste kreet van barensweeën slaakte. Frans sprong uit bed, wou iets geruststellends tegen haar zeggen, maar bracht het niet verder dan een kalmerend gebaar. Hij sukkelde in zijn kleren, holde van de trap en reed de wagen voor. Pas in het ziekenhuis kwam hij wat tot rust, maar liep tot ergernis van de vroedvrouw de verloskamer in en uit. De morgen, de middag, de avond … de in sneller tempo opkomende weeën samen met het steunen, zuchten en soms roepen van zijn vrouw, het werd hem te machtig. -Mijnheer, ga even een luchtje scheppen in plaats van hier te ijsberen, stelde de vroedvrouw hem voor.
Met één oog op de klok dronk Frans enkele wittekes in een volkscafé in de buurt van het ziekenhuis. Dan haastte hij zich terug door de gangen naar de kraamafdeling, maar trof tot zijn ontsteltenis een leeg bed aan in de verloskamer. -Waar is mijn vrouw? Wat is er aan de hand? -De harttonen van de baby vertraagden. Ze zijn met haar naar de operatiezaal. Het wordt een keizersnede, mijnheer Van Dooren. Hij snelde door de gang. De lift scheen hem eindeloos traag. Aan de operatiezaal werd hem vriendelijk verzocht in de wachtkamer plaats te nemen. Ook al gaf Frans om god noch gebod, door zijn hoofd spookte maar één gedachte en hij prevelde tussen zijn tanden: -God, laat het een gezonde zoon zijn. Alsof er aan deze pijniging geen einde wou komen, staarde Frans wezenloos voor zich uit tot plots de deur van de operatiezaal openklapte. -Gefeliciteerd met je zoon, mijnheer Van Dooren. -Je liegt ‘t. -Maar mijnheer, waarom zou ik liegen? lachte de verpleegster. In een plotse opwelling van vreugde gaf Frans de onthutste verpleegster een kus. -Mag ik mijn zoon zien? -Even geduld, mijnheer Van Dooren. Zodra uw vrouw op haar kamer is, wordt u verwittigd. Frans telefoneerde iedereen om het fantastische nieuws aan de wereld te verkondigen. Het overweldigend geluk zette de klok in zijn hoofd stil, maar toen hij op zijn horloge keek, besefte hij plots dat er al geruime tijd was voorbij gevlogen. -Kan ik nu eindelijk naar de kamer van mijn vrouw? -Neen, nog niet. Er zijn enkele verwikkelingen opgetreden. Wilt u nog wat geduld opbrengen? -Zeg haar dat ze een fantastische vrouw is. Dronken van blijdschap draafde hij handenwrijvend en in zichzelf pratend en zingend door de wachtkamer. Na nog een uur verscheen de verpleegster ten tonele maar ditmaal samen met de dokter.
-Eindelijk!? -Mijnheer Van Dooren. Zet u zich even neer. Ik vrees dat we slecht nieuws hebben. -Mijn zoon? Oh, lieve god, neen! -Neen, uw vrouw … We kregen de bloedingen niet onder controle. We hebben alles gedaan om haar te redden, maar uiteindelijk is ze toch nog in shock geraakt en overleden. De geweldige gestalte van Frans kromp ineen. Een ijzige kou bevroor zijn hart. Een overweldigend verdriet kneep zijn keel dicht. Zijn stem brak. -Nathalie, waarom laat je me nu in de steek? Onze zoon heeft een moeder nodig. Tranen schoten hem in de ogen. In zijn borst nestelde zich een ijsklomp. Hij huilde van binnen. -Ik wil mijn zoon zien. Nathalie vertrok zoals ze geleefd had: zwijgend, zonder woorden. Frans organiseerde voor zijn vrouw een begrafenis met pracht en praal. Hij liet zijn zoontje dopen met de naam “Louis”. Die naam had Nathalie nog gekozen. Met een bezwaard hart vertrouwde hij zijn pasgeborene toe aan het gezin van Charles Maes, de peetoom van het kindje. Diens vrouw Lena was enkele maanden voordien bevallen van een dochter en aanvaardde de moederloze baby met liefde. Door deze pijnlijke gebeurtenissen had Frans’ zwarte baard enkele grijze ‘mèchen’ gekregen, maar tegelijk was er in zijn ogen een nieuwe glans verschenen, een glans van zachtheid.