Start to run Hardlopen in de stad: hoe beleven verschillende groepen beginnende hardlopers hun hardlooppomgeving? Dick Ettema Associate Professor Faculteit Geowetenschappen Universiteit Utrecht, Postbus 80115, 3508 TC Utrecht
[email protected] Hardlopen vindt overwegend plaats in de openbare ruimte. Over de invloed van de openbare ruimte op de beleving van het hardlopen is echter weinig bekend. In dit paper wordt deze vraag op basis van een enquête onder 1630 beginnende hardlopers onderzocht. Deelnemers aan de enquête gaven informatie over hun hardloopgedrag, hardlooploacties en hun ervaring van de gebruikte routes. Uit het onderzoek blijkt dat beginnende hardlopers in twee groepen zijn in te delen: een groep die uitsluitend ’s avonds loopt en een groep die vooral overdag hardloopt. De clusters verschillen ook in hun gebruik van de omgeving. Waar avondlopers relatief vaker in hun buurt en de rest van de bebouwde kom hardlopen, maken daglopers relatief meer gebruik van routes buiten de bebouwde kom, bossen en parken. De hinder die lopers ondervinden komt overeen met het verschil in het gebruik van de ruimte. Daglopers hebben meer hinder van loslopende honden omdat ze vaker in parken en bossen lopen. Avondlopers hebben meer last van een onprettig oppervlak, omdat het oppervlak in woonwijken en de bebouwde kom meer niveauverschillen kent. Tussen de clusters bestaat een duidelijk verschil in de waardering van de omgeving: daglopers vinden de loopomgeving significant aantrekkelijker en rustgevender.
1 I Inleiding Steeds meer mensen lopen hard. In Nederland is het percentage mensen dat geregeld hardloopt tussen 2000 en 2005 gestegen van 2,8% tot 4,3%, en vergelijkbare trends zijn zichtbaar in andere landen (Van Bottenburg 2006; Shipway en Holloway 2010. Kamphuis en Van den Dool 2008) rapporteren dat in 2007 18% van de Nederlanders van 6 jaar en ouder aan trimmen, joggen of hardlopen doet. Hover en Romijn (2011) beschrijven dat het aantal recreantleden van de Atletiek Unie tussen 2005 en 2011 met 12.400 toenam, terwijl het aantal Dutch Runners (een lidmaatschapsvorm voor recreatielopers die zich niet bij een vereniging willen aansluiten) zelfs toenam van 1.200 tot 15.000. Een belangrijke reden voor deze toename is de veranderende sociale norm, waarbij steeds meer waarde wordt gehecht aan gezondheid, fitheid en slankheid (Van Bottenburg 2006). Volgens Van Bottenburg geldt deze norm met name sterk voor vrouwen, wat kan verklaren dat de toename in hardlopen voor vrouwen sterker is geweest dan voor mannen. Wat verder een rol speelt is dat het aanbod aan hardloopevenementen de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Dit geldt niet alleen voor het aantal evenementen, maar ook voor de variëteit. Zo is er steeds meer differentiatie in afstanden en zijn er evenementen voor specifieke doelgroepen (vrouwen, kinderen, estafettelopen). Verder zijn deze evenementen geprofessionaliseerd en worden er meer faciliteiten aangeboden, zoals doucheruimte en massage, drink- en medische posten, tijdswaarneming via chips en bekendmaking van persoonlijke uitslagen via internet. Deze extra faciliteiten maken de evenementen aantrekkelijker om aan deel te nemen.
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 7
Start to run
Hardlopen levert volgens veel beschikbaar onderzoek een bijdrage aan een betere fysieke en mentale gezondheid. Volgens Swain en Franklin (2006) en Rankin et al. (2012) leiden zware lichamelijke activiteiten, waaronder hardlopen, tot een lagere kans op hart- en vaatziekten. Williams en Thompson (2013) laten zien dat hardlopen ook de kans op hoge bloeddruk, te hoog cholesterolgehalte en diabetes vermindert. Williams (2013) laat zien dat hardlopen ook de kans op bepaalde vormen van kanker vermindert. Wat betreft de effecten van hardlopen op mentale gezondheid, beschrijven meerdere studies (Paluska en Schwenk 2000, Stathopoulou et al. 2006) dat intensieve lichaamsbeweging, zoals hardlopen, symptomen van depressie significant vermindert, en dit sterker doet dan meer gematigde vormen van bewegen. Daarnaast kan hardlopen bijdragen aan het verminderen van angstgevoelens (Paluska en Schwenk 2000). Ook voor mensen zonder directe mentale klachten draagt hardlopen er toe bij dat men zich beter voelt. In een kwalitatieve studie laten Shipway en Holloway (2010) zien dat hardlopen bijdraagt aan een betere stemming en de mogelijkheid biedt om te ontsnappen aan alledaagse zorgen. Daarnaast laten zij zien dat hardlopen bijdraagt aan een beter zelfbeeld, omdat uitdagingen worden aangegaan en overwonnen. Verder draagt hardlopen bij aan een slanker en beter getraind lichaam, waardoor mensen zich meer tevreden met hun lichaam voelen. De bovengenoemde voordelen voor de fysieke en mentale gezondheid komen goed overeen met doelstellingen van veel overheden om gezondere leefstijlen te promoten, overgewicht tegen te gaan en de kosten van gezondheidszorg te verminderen. Ook in Nederland worden er veel initiatieven gelanceerd om sporten en bewegen te promoten. Deze variëren van informatie en reclamecampagnes door overheden en sportbonden, het realiseren van sportvoorzieningen en sportactiviteiten in wijken (bijv. De Cruyff Courts en Krajicek Playgrounds) tot acties gericht op speciale doelgroepen (bijv. beweegmakelaars in zwakkere wijken, introductieprogramma’s door sportbonden). Ook wordt door beleidsmakers in steden de rol van de gebouwde omgeving1 om mensen te laten sporten en bewegen steeds meer benadrukt. Veel onderzoek is verricht naar de rol van de gebouwde omgeving. Dit beperkt zich echter voornamelijk tot loop- en fietsvriendelijke omgevingen en de inrichting van parken. Veel (voornamelijk Noord-Amerikaans en Australisch) onderzoek laat zien dat lopen en fietsen worden bevorderd door het bouwen in hogere dichtheden, het realiseren van functiemenging in wijken en steden en het zorgen voor een goede loop- en fietsinfrastructuur (Saelens en Handy 2008). Onderzoek naar de inrichting van parken laat zien dat deze inrichting (faciliteiten in het park, groenvoorzieningen, rustvoorzieningen, kwaliteit en structuur van paden) invloed heeft op het gebruik van en bewegen in een park. Daarnaast spelen de sociale atmosfeer van het park en de ervaren veiligheid een belangrijke rol (Leslie et al. 2010). Naar de rol van de openbare ruimte voor sportdeelname is echter nog weinig onderzoek gedaan. Ook voor hardlopen is maar weinig bekend over welke factoren een omgeving tot een plezierige omgeving maken om hard te lopen en die uitnodigt om te gaan en blijven hardlopen. Omdat hardlopen significant verschilt van lopen/wandelen wat betreft snelheid, fysieke intensiteit, lichamelijke ervaring en ruimtelijke schaal kan niet zonder meer aangenomen worden dat omgevingen die aantrekkelijk zijn om te wandelen, dat ook zijn om te hardlopen. Meer inzicht in welke omgevingsfactoren het hardlopen beïnvloeden is van belang, omdat hardlopen een van de meest beoefende sporten is ((Breuer et al. 2011). Verbeteringen in de gebouwde omgeving die het hardlopen aantrekkelijker maken komen dus velen ten goede,
8 |
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014
en kunnen bijdragen aan een grotere deelname aan hardlopen met de bijbehorende voordelen voor de fysieke en mentale gezondheid. Dit artikel heeft als doel om meer inzicht te geven in hoe kenmerken van de gebouwde omgeving de ervaring van het hardlopen beïnvloeden en hoe dit varieert tussen verschillende typen hardlopers. Hiertoe is gebruik gemaakt van een enquête, die gehouden is onder deelnemers aan het Start-To-Run programma van de Atletiek Unie in 2013. Het onderzoeken van het gebruik van de gebouwde omgeving en de ervaring daarvan onder beginnende lopers is met name van belang omdat juist onder deze groep het van belang is dat het hardlopen ook wordt doorgezet. Kennis over de belemmeringen of plezierige aspecten van de loopomgeving kan hierbij een rol spelen. Specifiek worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord: 1. Welke groepen hardlopers kunnen worden onderscheiden op basis van frequentie en timing van het hardlopen? 2. Hoe verschillen deze groepen wat betreft de locaties waar wordt hardgelopen? 3. Hoe waarderen deze groepen hun hardloopomgeving en hoe kan dit verklaard worden uit de kenmerken van die loopomgevingen? Het artikel is als volgt opgezet. Deel 2 beschrijft de bestaande kennis over het effect van de gebouwde omgeving op wandelen en hardlopen, en trekt conclusies over de toepasbaarheid op de huidige studie. Deel 3 beschrijft de onderzoeksopzet en dataverzameling. Deel 4 beschrijft inhoudelijk welke groepen hardlopers onderscheiden kunnen worden, hoe zij de omgeving gebruiken voor hardlopen en hoe ze deze waarderen. Deel 5, tenslotte, trekt conclusies uit het onderzoek en beschrijft mogelijke implicaties voor beleid.
2 I Literatuuroverzicht Hoewel uitgebreid kwantitatief onderzoek naar de ervaring van de omgeving tijdens het hardlopen grotendeels ontbreekt, zijn er twee stromingen van literatuur die mogelijk relevante aanknopingspunten bieden. Ten eerste is er veel onderzoek verricht naar factoren die lopen in een wijk of stad aantrekkelijk maken. Hoewel lopen en hardlopen overeenkomsten hebben (te voet, kwetsbaar voor andere weggebruikers) zijn er echter ook grote verschillen wat betreft snelheid, fysieke inspanning en gebruik van het motorisch systeem, waardoor een goede loop- of wandelomgeving niet vanzelfsprekend geschikt is om hard te lopen. Toch is het zinvol om kritisch te beschouwen welke aanknopingspunten deze literatuur biedt. Daarnaast is er een klein aantal kwalitatieve sociologische en psychologische studies naar hardlopen, waarin ook wordt ingegaan op de rol van de fysieke omgeving.
Studies naar wandelen en de gebouwde omgeving Een belangrijk onderscheid dat in onderzoek naar wandelen/lopen gemaakt wordt is het onderscheid tussen doelgericht (als verplaatsing van A naar B) en recreatief lopen. Logischerwijs komt hardlopen meer overeen met recreatief wandelen, in de zin dat er geen verplaatsingsdoel is, en dat de ervaring van de omgeving relatief van groter belang is. Verschillende overzichtsartikelen en empirische studies maken dit onderscheid ((zie bijvoorbeeld Saelens en Handy (2008); Rodríguez et al. (2008), McCormack en Shiell 2011)). Hoewel de studies onderling niet volledig consistent zijn, komt hieruit het beeld naar voren dat voor doelgericht wandelen factoren als een korte afstand (door hogere dichtheden, functiemenging en wandelinfrastructuur met veel directe verbindingen) relatief belangrijk zijn. Voor recreatief wandelen zijn factoren als de esthetische kwaliteit van de omgeving, de kwaliteit van de infrastructuur
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 9
Start to run
en de aanwezigheid van voorzieningen zoals cafés van belang. Kortom, kenmerken die de ervaring van het lopen beïnvloeden zijn relatief belangrijk voor recreatief lopen. Een aantal studies die specifiek naar recreatief lopen hebben gekeken vinden nog aanvullende relevante kenmerken. Zo vinden Sugiyama et al. (2010) dat groenvoorzieningen positief bijdragen aan recreatief wandelen. Ettema en Smajic (2014) vinden dat de aanwezigheid van andere mensen en voorzieningen als cafés en winkels een levendige sfeer creëren, die recreatief wandelen plezieriger maakt. Afwezigheid van anderen en het ontbreken van toezicht geven een onveilig gevoel dat minder uitnodigt tot wandelen. Aan de andere kant kunnen rustige en met name groene omgevingen plezierig zijn om tot rust te komen. Deze omgevingen bieden goede mogelijkheden voor restoratie (Kaplan 1995), wat inhoudt dat door het opgaan in de omgeving het vermogen tot concentratie en uitvoeren van mentale taken hersteld wordt. Het bovenstaande impliceert dat voor het effect van de fysieke omgeving op hardlopen zaken als esthetische kwaliteit, kwaliteit van de infrastructuur, mentale herstellende kwaliteit en levendigheid van de omgeving een rol kunnen spelen. Gezien de eerder genoemde verschillen tussen lopen en hardlopen, zal echter getoetst moeten worden in hoeverre deze factoren daadwerkelijk een rol spelen.
Studies naar de hardloopbeleving Collinson (2008) heeft op basis van etnografische methoden de ervaring van het hardlopen onderzocht. Zij beschrijft dat hardlopen moeilijker is op wegen met een sterkere helling en hoe het type oppervlak (bijv. verharde weg, gras of modderpad) het hardlopen gemakkelijker of moeilijker kan maken. Zo zijn met name onverharde, modderige paden moeilijker begaanbaar en vergroten ze de kans op blessures (bijvoorbeeld door uitglijden). Verder maakt straatverlichting het hardlopen ’s avonds aangenamer en zijn in het algemeen confrontaties met andere weggebruikers (zowel gemotoriseerd verkeer als voetgangers) onaantrekkelijk. Een belangrijk aspect waaraan de omgeving moet voldoen is dat hardlopers graag hun vaart willen behouden (en dus liever niet stoppen voor anderen), hun prestatie willen verbeteren en blessures willen vermijden. Naast de fysieke aspecten van de omgeving speelt ook de sociale omgeving een rol. Gimlin (2010) beschrijft hoe hardlopers met opmerkingen lastig gevallen kunnen worden door anderen tijdens het rennen. Gebaseerd op Gofmann’s theorie van sociale interactie beargumenteert zij dat het feit dat hardlopers door hun kleding en snelheid duidelijk te onderscheiden zijn van andere gebruikers van de openbare ruimte hen in een aparte positie plaatst. Deze aparte positie leidt er toe dat ze niet, zoals andere weggebruikers, genegeerd worden, maar vormt juist aanleiding om de afwijkende status met opmerkingen te bevestigen. Dit speelt met name voor bepaalde groepen ‘andere gebruikers’, zoals hangjongeren en uitgaanspubliek. Verder kunnen specifieke groepen als hondeneigenaars en ouders met kleine kinderen een risicofactor vormen voor de hardloper, omdat het gedrag van kleine kinderen en loslopende honden onvoorspelbaar is en tot blessures of ergernissen kan leiden. Bodin en Hartig 2003) laten zien dat ook de mentaal herstellende waarde van de loopomgeving een rol speelt in de beleving. Zij toetsten specifiek of groene omgevingen door hardlopers als rustgevender werden beoordeeld, en of ze volgens hardlopers betere omstandigheden boden om weg te zijn van dagelijkse beslommeringen. Dit bleek het geval te zijn. Het positieve oordeel over groene hardloopomgevingen leidde er overigens niet toe dat hardlopers in een groene omgeving na het hardlopen ook
10 |
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014
daadwerkelijk kalmer, geconcentreerder, en in een betere stemming waren dan hardlopers in een stedelijke omgeving. Alles bij elkaar laten de bovengenoemde studies zien dat esthetische kwaliteit, kwaliteit van de infrastructuur en het oppervlak (vlak en met voldoende grip) en de aanwezigheid van groen het hardlopen plezieriger maken, en dat interacties met andere weggebruikers een negatief effect hebben op de loopervaring. In deze studie wordt empirisch nagegaan in hoeverre deze een rol spelen in de loopervaring van beginnende hardlopers.
3 I Onderzoeksopzet en analyses Dataverzameling Voor dit onderzoek zijn een aantal vragen, die specifiek betrekking hebben op het hardloopgedrag en de omgeving, toegevoegd aan de reguliere enquête die de Atletiek Unie uitzet onder deelnemers aan het Start-To-Run programma. Het Start-To-Run programma is een zesweekse cursus die erop gericht is deelnemers zonder loopervaring vertrouwd te maken met het hardlopen. De cursus bestaat uit centrale trainingen onder leiding van ervaren trainers, waarbij ook informatie gegeven wordt over hardlopen, zoals over trainingsschema’s. Deelnemers worden gestimuleerd om ook zelfstandig te trainen, buiten de centrale sessies. Dit onderzoek heeft betrekking op deze zelfstandige hardloopsessies. Start-To-Run wordt aangeboden op 133 locaties in Nederland, variërend van kleine gemeenten tot grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Na beëindiging van het Start-To-Run programma wordt deelnemers gevraagd om een enquête in te vullen die standaardvragen bevat zoals geslacht en leeftijd, locatie waar het programma gevolgd is, hun oordeel over de kwaliteit van het Start-To-Run programma en hoe ze met het programma in contact gekomen zijn. Voor het specifieke doel van deze studie zijn aanvullende vragen toegevoegd met betrekking tot: 1. Frequentie van hardlopen buiten de centrale training; 2. Tijdstippen waarop wordt hardgelopen; 3. Gezelschap tijdens het hardlopen; 4. Typen hardlooplocaties; 5. Type oppervlak van de gebruikte routes; 6. Ondervonden hinder van: 7. Voetgangers op hun hardlooproute 8. Fietsers op hun hardlooproute 9. Auto’s op hun hardlooproute 10. Loslopende honden 11. Vervelende opmerkingen van omstanders 12. Bedreigend gevoel door omstanders 13. Slechte verlichting 14. Moeten stoppen voor andere weggebruikers 15. Slecht oppervlak om op te lopen 16. Aantrekkelijkheid en rustgevendheid van de hardlooproute.
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 11
Start to run
Analyses In dit onderzoek is een verkennende methode gekozen die er op gericht is om verschillende typen lopers te onderscheiden. Hiervoor is een z.g. Two-step clusteranalyse uitgevoerd. Deze analyse verdeelt de lopers in groepen (clusters) op basis van kenmerken als loopfrequentie, looptijdstip, loopgezelschap. Deze indeling wordt zo gemaakt dat lopers in een cluster op elkaar lijken, en verschillen van lopers in andere clusters. We gaan er van uit dat loopfrequentie, tijdstip en gezelschap indicatoren zijn van gezins-, werkomstandigheden, sociaal netwerk en zaken als tijdsdruk en flexibiliteit. De clusters kunnen dus geïnterpreteerd worden in termen van keuzemogelijkheden en mate van vrijheid om te lopen. Deze clusters worden vervolgens vergeleken wat betreft de locaties waar ze lopen, de mate van hinder die ze tijdens het lopen ondervinden, en de tevredenheid met hun looproute. Door middel van chi-kwadraat toetsen en T-toetsen wordt nagegaan of de clusters significant verschillen. Om een algemeen beeld te krijgen van de factoren die de looptevredenheid beïnvloeden wordt tenslotte een regressiemodel beschreven, waarin de mate van tevredenheid wordt verklaard uit omgevingskenmerken en persoonlijke kenmerken.
4 I Resultaten Onderscheiden clusters hardlopers In de two-step clusteranalyse ligt het aantal clusters niet op voorhand vast. Dit wordt bepaald door de verschillen tussen lopers die in de data worden aangetroffen. In dit geval levert de analyse twee verschillende clusters op (Tabel 1). Lopers uit cluster 1 lopen iets minder vaak hard dan de lopers in cluster 2. Verder lopen de lopers uit cluster 1 vrijwel uitsluitend door de week ‘s avonds, terwijl de lopers uit cluster 2 dit minder vaak doen, maar wel vaak door de week op verschillende tijden overdag lopen. Lopers uit cluster 1 lopen vaker in gezelschap dan lopers in cluster 2 (maar ook in cluster 1 loopt 56,1% meestal alleen). Cluster 1 kan dus beschouwd worden als lopers die uitsluitend ‘s avonds lopen (bijvoorbeeld omdat ze overdag werken), terwijl cluster 2 meer vrijheid heeft om op andere tijden te lopen. Logischerwijs leidt de grotere vrijheid ook tot een hogere frequentie. Het ‘s avonds lopen door cluster 1 leidt tot vaker lopen in gezelschap, waarschijnlijk omdat op dat tijdstip familieleden en vrienden het vaakst beschikbaar zijn, en loopgroepen (vaak genoemd onder de categorie ‘anders’) dan actief zijn. De clusters zullen in het vervolg aangeduid worden als ‘avondlopers’ (cluster 1) en ‘daglopers’ (cluster 2). Van de persoonskenmerken die in de enquête zijn opgenomen (Tabel 1), blijkt het cluster avondlopers meer mannen te bevatten. Dit is in lijn met de bovenstaande interpretatie van de clusters, omdat mannen (nog steeds) vaker fulltime werken, en dus op de avond zijn aangewezen. Verder blijken de avondlopers gemiddeld significant jonger te zijn (30,2 jaar) dan de daglopers (32,4 jaar). Dit zou kunnen komen doordat met name vrouwen vaker fulltime werken als ze jonger zijn. De verdeling over gemeentegrootte verschilt niet significant, waarbij de meeste lopers uit plaatsen tussen de 25.000 en 250.000 inwoners komen.
12 |
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014
Tabel 1: Kenmerken clusters: hardloopgedrag en persoonskenmerken Cluster 1
Cluster 2
Totaal
Significantie
0.000
Hardloopgedrag Hardloop frequentie 1,0%
3,8%
2,4%
2 keer per week
Meer dan 2 keer per week
47,9%
62,1%
55,0%
1 keer per week
45,6%
30,0%
37,8%
5,4%
4,1%
4,8%
Minder dan 1 keer per week Tijdstip Door de week, voor 9.00 uur
0,0%
13,4%
6,8%
0.000
Door de week, tussen 9.00 en 12.00
0,0%
49,9%
25,0%
0.000
Door de week, ’s middags
0,0%
41,3%
20,8%
0.000
99,0%
45,9%
72,3%
0.000
0,0%
19,6%
9,8%
0.000
Alleen
56,1%
76,0%
66,1%
0.00
Met familie
11,5%
7,9%
9,7%
Door de week, ’s avonds Zondag Gezelschap
Met vrienden
14,7%
9,7%
12,2%
Met ander gezelschap
17,6%
6,5%
12,0%
27,1%
13,9%
20,5%
0.000
0.000
Persoonlijke kenmerken Geslacht % man Aantal inwoners cursuslocatie <10.000
10,1%
9,5%
9,8%
10-25.000
13,2%
15,7%
14,4%
25-50.000
25,6%
24,0%
24,8%
50-100.000
18,6%
20,5%
19,6%
100-250.000
25,1%
22,7%
23,9%
7,4%
7,4%
7,4%
30,2
32,4
31,5
>250.000
Leeftijd
0.000
Hardlooplocaties De twee clusters zijn vergeleken wat betreft de plekken waar ze lopen en het type ondergrond (Tabel 2). Hieruit komt naar voren dat de avondlopers vaker in de eigen buurt lopen, en buiten hun buurt binnen de bebouwde kom, terwijl de daglopers vaker buiten de bebouwde kom en in een park of bos hardlopen. Deze verschillen hangen logisch samen met de beperking tot de avond in cluster 1. Gezien de kortere beschikbare tijd is het langer en verder lopen tot buiten de bebouwde kom waarschijnlijk niet haalbaar. Hetzelfde geldt voor een verplaatsing naar een bos of park om daar te gaan lopen. Wat verder waarschijnlijk een rol speelt is dat plaatsen buiten de bebouwde kom, parken en bossen ‘s avonds minder goed of niet verlicht zijn, en daardoor minder veilig zijn, en de kans op blessures (door een val) vergroten. Overigens moet opgemerkt worden dat voor beide clusters de eigen buurt en parken/bossen de meest gebruikte plekken zijn. Het gaat dus om een relatief gering verschil tussen de clusters, waarbij
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 13
Start to run
lopers binnen de geldende mogelijkheden of beperkingen hun favoriete loopplekken (eigen buurt en park/bos) bezoeken. Wat betreft het oppervlak waarop gelopen wordt blijkt dat verharde voet/fietspaden en trottoirs het vaakst gebruikt worden. De avondlopers gebruiken deze ondergrond nog iets vaker (significant verschil) wat verklaard kan worden uit het feit dat ze vaker in de eigen buurt lopen. Tabel 2: Hardlooplocatie en ondergrond per cluster Cluster 1
Cluster 2
Totaal
Significantie
eigen buurt
53,00%
46,70%
49,80%
0,007
buiten buurt
18,90%
12,80%
15,80%
0,001
buiten bebouwde kom
25,90%
36,60%
31,20%
0,000
park/bos
41,20%
52,30%
46,80%
0,000
onverhard
38,40%
41,80%
40,10%
0,090
verhard voor voetgangers
69,30%
64,70%
67,00%
0,028
verhard met auto’s
21,00%
21,90%
21,50%
0,368
Hardlooplocatie
Ondergrond
Hinder en belemmeringen Tabel 3 geeft weer in hoeverre de clusters bepaalde vormen van hinder ondervinden. Over het algemeen (op een 1-5 schaal) is de mate van hinder laag. De meeste hinder wordt ondervonden van loslopende honden en slechte verlichting. De minste hinder wordt ondervonden door opmerkingen, bedreigd voelen en een onplezierig oppervlak. De verschillen tussen de twee clusters zijn niet groot. De daglopers hebben significant meer hinder van loslopende honden. Dit hangt waarschijnlijk samen met het meer frequente bezoek van parken en bossen, waar honden vaker loslopen. Wel hebben de daglopers minder last van een onplezierig oppervlak. Waarschijnlijk worden paden in parken, bossen en buiten de bebouwde kom als plezieriger beoordeeld. Andersom is het oppervlak in de eigen buurt wellicht minder prettig, als gevolg van meer niveauverschillen (tussen trottoir en rijweg). Overigens blijkt de plaats waar wordt hardgelopen wel een significante invloed op de mate van ondervonden hinder te hebben (zie Tabel 3). Met name het lopen in de eigen buurt levert meer hinder op van voetgangers, fietsers en automobilisten, maar ook meer opmerkingen van omstanders. Lopen in park of bos levert inderdaad meer hinder van loslopende honden op, maar ook vaker een bedreigd gevoel. Tenslotte blijkt lopen in parken/bossen en buiten de bebouwde kom minder hinder door een slecht oppervlak op te leveren. Dit verklaart, zoals vermoed, waarom daglopers het loopoppervlak plezieriger vinden.
14 |
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014
last van voetgangers
last van fietsers
last van auto’s
last van loslopende honden
opmerkingen door omstanders
bedreigd voelen
slechte verlichting
stoppen voor ander verkeer
oppervlak onprettig
Tabel 3: gemiddelde mate van hinder tijdens het hardlopen (1=geheel niet, 5= heel erg)
1.58
1.78
1.76
1.98
1.26
1.30
2.12
1.58
1.52
Cluster 1
1,61
1,90
1,81
1,92**
1,28
1,28
2,17
1,61
1,58**
Cluster 2
1,57
1,78
1,73
2,05
1,26
1,34
2,10
1,57
1,41
1.54**
1.70**
1.67**
2.00
1.22**
1.27**
2.16
1.45**
1.52
1.63
1.85
1.86
1.95
1.31
1.33
2.08
1.71
1.54
Nee
1.57
1.75**
1.75
1.99
1.26
1.30
2.14
1.56**
1.55
Ja
1.63
1.91
1.85
1.93
1.29
1.33
2.05
1.68
1.44
Nee
1.61
1.75**
1.67**
2.00
1.27
1.29
2.01**
1.56
1.61**
Ja
1.53
1.85
1.97
1.94
1.25
1.33
2.37
1.62
1.34
Nee
1.55
1.79
1.88**
1.82**
1.24
1.25**
2.05**
1.62**
1.65**
Ja
1.61
1.75
1.61
2.14
1.27
1.34
2.19
1.52
1.39
Totaal Cluster
Loopt in eigen buurt Nee Ja Loopt buiten eigen buurt
Loopt buiten bebouwde kom
Loopt in parken of bossen
* Significant met 90% betrowubaarheid ** Significant met 95% betrouwbaarheid
De waardering van hardlooproutes De waardering van hardlooproutes is gemeten in twee dimensies: de aantrekkelijkheid en de rustgevendheid. Rustgevendheid is gebaseerd op het concept restoratie, zoals gedefinieerd door Kaplan (1995). Dit houdt in dat men mentale capaciteit (zoals concentratievermogen), die in het dagelijkse leven gebruikt wordt, oplaadt door op te gaan in een bepaalde activiteit of omgeving. In deze context betekent het de mate waarin de looproute de loper in staat stelt zijn/haar hoofd leeg te maken en tot rust te komen. Hoewel niet gemeten is in hoeverre hardlopers hun hoofd daadwerkelijk leeg maken en tot rust komen, wordt aangenomen dat hun waardering van rustgevendheid hier een aanvaardbare indicator voor is. Aantrekkelijkheid omvat een breder scala van kwaliteiten, zoals de aanwezigheid van visuele stimuli en sociale interactie. Literatuur op het gebied van voetgangersbeleving laat zien dat deze factoren mogelijk een rol spelen in de beleving van de loopomgeving. De algemene scores op aantrekkelijkheid (M=3.71) en rustgevendheid (M=3.59) suggereren dat lopers gemiddeld gezien tevreden zijn met hun looproutes. Dit is niet verrassend, aangezien lopers hun eigen routes kiezen en ze dit naar verwachting in overeenstemming met hun voorkeuren doen. Verrassender is dat de scores op aantrekkelijkheid en rustgevendheid sterk en significant correleren (r=0.89, p=0.000). Dit geeft aan dat het rustgevende aspect een belangrijke factor is dat looproutes aantrekkelijk
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 15
Start to run
maakt. Als de waardering van avondlopers en daglopers vergeleken wordt, vinden we dat daglopers de looproute significant aantrekkelijker en rustgevender vinden. Dit kan mogelijk verklaard worden uit een verschil in looplocaties (meer buiten de bebouwde kom en in parken/bossen) of uit een verschil in tijdstip. Verder kan niet uitgesloten worden dat de veronderstelde tijdsbeperkingen van de avondlopers leiden tot een minder ontspannen en plezierige loopervaring, die ook de beoordeling van de route beïnvloedt. Tabel 4: Gemiddelde waardering van aantrekkelijkheid en rustgevendheid van looproutes Cluster 1
Cluster 2
Totaal
Significantie
aantrekkelijkheid
3,59
3,85
3,69
0,000
rustgevendheid
3,48
3,73
3,57
0,000
Om na te gaan welke verschillen tussen dag- en avondlopers het verschil in beleving bepalen, is een regressie model voor zowel aantrekkelijkheid als rustgevendheid van de route geschat, waarbij persoonlijke kenmerken, route kenmerken en hinder tijdens het lopen de verklarende variabelen zijn (Tabel 5). Uit de modellen blijkt dat het lopen in de eigen buurt en in de stad buiten de eigen buurt zowel de aantrekkelijkheid als de rustgevendheid negatief beïnvloedt. Dit verklaart deels het verschil in de waardering van de route tussen dag- en avondlopers. Verder blijkt ook een slechtere kwaliteit van het oppervlak (door avondlopers als slechter beoordeeld) een negatief effect op aantrekkelijkheid en rustgevendheid te hebben. Tenslotte blijkt overlast van loslopende honden (meer voorkomend bij daglopers) een positief effect op beide dimensies te hebben. Dit ligt waarschijnlijk niet aan de honden als zodanig, maar aan het feit dat loslopende honden juist op aantrekkelijke en rustgevende plaatsen voorkomen. Al met al blijkt het verschil in de beleving van de looproute tussen dag- en avondlopers goed verklaarbaar uit de plaatsen waar ze lopen en de kenmerken van die plaatsen. Het tijdstip van lopen zelf blijkt niet van invloed te zijn op de beleving van de route.
16 |
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014
Tabel 5 : Regressie modellen van aantrekkelijkheid en rustgevendheid
Constante
Aantrekkelijkheid
Rustgevendheid
1.886***
2.031***
Timing en gezelschap Avond
-0.013
0.029
Zondag
0.152*
0.138
Alleen
0.018
0.033
In eigen buurt
-0.253***
-0.273***
Buiten eigen buurt
-0.161**
-0.226***
Buiten bebouwde kom
0.185***
0.230***
In park of bos
0.299***
0.292***
Locationie factoren
Onverhard
0.035
0.100
Voet- of fietspad
0.007
-0.111*
Verhard samen met auto’s
0.019
0.056
10.000-25.000
-0.079
-0.130
25.000-50.000
-0.106
-0.149
50.000-100.000
-0.029
-0.099
100.000-250.000
0.034
-0.067
>250.000
-0.142
-0.292**
<25 jaar
0.021
-0.016
26-35 jaar
0.027
0.050
51-65 jaar
-0.015
0.143
Grootte van de gemeente
Persoonlijke kenmerken
>65 jaar
0.293
0.425
Man
0.040
-0.012
Mate van hinder door… Voetgangers
0.019
0.028
Fietsers
0.006
-0.027
Auto’s Honden
0.015
-0.020
0.048**
0.058**
Opmerkingen van omstanders
-0.079
0.010
Bedreigd voelen
-0.003
-0.034
Slechte verlichting
-0.001
0.042*
Stoppen voor overig verkeer
-0.071*
-0.142***
-0.519***
-0.481***
0.35
0.33
Onplezierig oppervlak Adjusted R2
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 17
Start to run
5 I Conclusie en discussie In dit artikel is onderzocht hoe verschillende typen beginnende lopers hun omgeving gebruiken voor hardlopen en hoe ze deze waarderen. Uit een clusteranalyse blijkt dat de beginnende lopers in twee clusters te verdelen zijn: een cluster dat vooral overdag (‘s ochtends of ‘s middags) en soms ‘s avonds hardloopt, en een cluster dat vrijwel uitsluitend ‘s avonds hardloopt. Een mogelijke verklaring is dat de twee clusters verschillen in de vrijheid om hun tijd te besteden, waarschijnlijk als gevolg van het hebben van een volledige baan. De daglopers lopen iets frequenter, maar minder vaak in gezelschap van anderen, waarschijnlijk omdat de beschikbaarheid van anderen overdag kleiner is. De clusters verschillen ook in hun gebruik van de omgeving. Waar avondlopers relatief vaker in hun buurt en de rest van de bebouwde kom hardlopen, maken daglopers relatief meer gebruik van routes buiten de bebouwde kom, bossen en parken. Overigens is dit een gradueel verschil en komt binnen beide clusters het gebruik van alle typen omgevingen voor. De hinder die lopers ondervinden komt overeen met het verschil in het gebruik van de ruimte. Daglopers hebben meer hinder van loslopende honden omdat ze vaker in parken en bossen lopen. Avondlopers hebben meer last van een onprettig oppervlak, omdat het oppervlak in woonwijken en de bebouwde kom meer niveauverschillen kent. Als specifiek per gebruikte omgeving gekeken wordt, blijkt dat bij lopen in de buurt relatief veel hinder ondervonden wordt van overig verkeer, opmerkingen en een bedreigd gevoel. Tussen de clusters bestaat een duidelijk verschil in de waardering van de omgeving: daglopers vinden de loopomgeving significant aantrekkelijker en rustgevender. Dit kan grotendeels verklaard worden door de gebruikte loopomgeving: lopen buiten de bebouwde kom of in een park of bos wordt als aantrekkelijker beschouwd, en daglopers maken daar meer gebruik van. Verder speelt de kwaliteit van het oppervlak een belangrijke rol, en die wordt door de respondenten binnen de bebouwde kom als minder aantrekkelijk beoordeeld. Een belangrijke suggestie die uit het onderzoek naar voren komt is dat de beperking in het looptijdstip en de beschikbare tijd het voor de avondlopers lastiger maakt om aantrekkelijke looproutes te gebruiken. Ook het reizen naar een locatie (bijv. een stadspark) is voor dit cluster lastiger, omdat de verplaatsing extra tijd kost. Opgemerkt moet worden dat deze beperkingen sterker zullen gelden voor beginnende lopers, die nog korte afstanden afleggen. Voor gevorderde lopers die grotere afstanden afleggen zal de beperking tot de eigen buurt een kleinere rol spelen, en wordt het gemakkelijker om aantrekkelijke plaatsen in de looproute op te nemen. Het onderzoek heeft mogelijke implicaties voor beleidsmakers. Vanuit oogpunt van sportdeelname en gezondheid is het een goede zaak om aantrekkelijke omgevingen voor hardlopen te genereren. Uit dit onderzoek blijkt dat deze voor avondlopers bij voorkeur in hun eigen buurt zouden moeten liggen, omdat het hardlopen daar nu minder aantrekkelijk gevonden wordt. Het feit dat de avondlopers ongeveer de helft van de steekproef uitmaken geeft aan dat dit een relevante doelgroep is. Met name voor beginnende lopers is dit van belang, omdat zij qua bereik meer aan de buurt gebonden zijn. Verder is het juist in de fase dat het lopen een deel van het vaste activiteitenpatroon moet worden, van belang dat het lopen een prettige ervaring is. De aantrekkelijkheid van looproutes in/buiten de buurt zou in ieder geval gebaat zijn bij een vrije doorgang voor lopers (zodat confrontaties met andere weggebruikers vermeden worden) en een goede kwaliteit loopoppervlak. Daarnaast moet de route snel vanuit huis bereikt kunnen worden, en geeft het positieve effect van hinder door honden aan dat ook aan de landschappelijke kwaliteiten van de route aandacht besteed moet worden.
18 |
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014
Dankbetuiging
De auteur is Bob Winter van de Atletiek Unie erkentelijk voor het faciliteren van de dataverzameling, het beschikbaar stellen van de data en nuttige adviezen tijdens de analyse. Literatuur Bodin, M. & T. Hartig (2003) Does the outdoor environment matter for psychological restoration gained through running? Psychology of Sport and Exercise, 4(2), pp. 141-153. Bottenburg, M., van (2006) De tweede loopgolf: over groei en omvang van de loopsportmarkt en hoe de KNAU haar marktaandeel kan vergroten. ‘s-Hertogenbosch: Mulier Instituut. Breuer, C., K. Hallmann & P. Wicker (2011) Determinants of sport participation in different sports. Managing Leisure, 16(4), pp. 269-286. Collinson, J.A. (2008) Running the routes together: Corunning and knowledge in action. Journal of Contemporary Ethnography, 37(1), pp. 38-61. Ettema, D. & I. Smajic, I. (2014) Walking, places and wellbeing. Geographical Journal, accepted for publication . Gimlin, D. (2010). Uncivil attention and the public runner. Sociology of Sport Journal, 27(3), pp. 268-284. Hover, P. & D. Romijn (2011) Evenementenlopers winnen terrein. Onderzoek naar de succesfactoren van middelgrote loopevenementen op grond van de motivatie, beleving en waardering van de deelnemers. Utrecht: Mulier Instituut. Kamphuis, C. & R. van den Dool (2008) Sportdeelname. In: Breedveld, K., C. Kamphuis & A. Tiessen-Raaphorst, Rapportage sport 2008 (pp. 74-101). Den Haag: SCP/Mulier Instituut. Kaplan, S. (1995) The restorative benefits of nature: Toward an integrative framework. Journal of Environmental Psycholog,y 15, pp. 169-182 Leslie, E., E. Cerin & P. Kremer (2010) Perceived neighbourhood environment and park use as mediators of the effect of area socio-economic status on walking behaviors. Journal of Physical Activity and Health, 7(6), pp. 802-810. McCormack, G.R. & A. Shiell (2011) In search of causality: A systematic review of the relationship between the built environment and physical activity among adults. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 8. Paluska, S.A. & T.L. Schwenk (2000) Physical activity and mental health: Current concepts. Sports Medicine, 29(3), pp. 167-180. Rankin, A.J., A.C. Rankin, P. Macintyre & W.S. Hillis (2012) Walk or run? is high-intensity exercise more effective than moderate-intensity exercise at reducing cardiovascular risk? Scottish medical journal, 57(2), pp. 99-102. Rodríguez, D.A., S. Aytur, A. Forsyth, J.M. Oakes & K.J.Clifton (2008) . Relation of modifiable neighbourhood attributes to walking. Preventive medicine, 47(3), pp. 260-264. Saelens, B.E. & S.L. Handy (2008) Built environment correlates of walking: A review. Medicine and science in sports and exercise, 40 (7 SUPPL.1), pp. S550-S566. Shipway, R. & I. Holloway (2010) Running free: Embracing a healthy lifestyle through distance running. Perspectives in Public Health, 130(6), pp. 270-276. Stathopoulou, G., M.B. Powers, A.C. Berry, J.A.J. Smits & M.W. Otto (2006). Exercise interventions for mental health: A quantitative and qualitative review. Clinical Psychology: Science and Practice, 13(2), pp. 179-193. Sugiyama, T., J. Francis, N.J. Middleton, N. Owen & B. Giles-Corti (2010) Associations between recreational walking and attractiveness, size, and proximity of neighborhood open spaces. American Journal of Public Health, 100(9), pp. 1752-1757. Swain, D.P. & B.A. Franklin (2006) Comparison of cardioprotective benefits of vigorous versus moderate intensity aerobic exercise. American Journal of Cardiology, 97(1), pp. 141-147. Williams, P.T. (2013) Reduced risk of brain cancer mortality from walking and running. Medicine and science in sports and exercise, . Williams, P.T. & P.D. Thompson (2013) Walking versus running for hypertension, cholesterol, and diabetes mellitus risk reduction. Arteriosclerosis, Thrombosis, and Vascular Biology, 33(5), pp. 1085-1091.8-781. Noot 1 Met gebouwde omgeving wordt hier bedoeld het geheel van gebouwen, infrastructuur en groenvoorzieningen binnen de bebouwde kom, maar ook infrastructuur, gebouwen en aangelegde bossen, weides etc. buiten de bebouwde kom.
Vrijetijdstudies nummer 3, jaargang 32, 2014 | 19