Handleiding voor
vrijwilligers Taalkit Dutch
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016 0
1 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Inhoudsopgave Inleiding 1. Starterskit SpreekTaal 1.1 Werken met SpreekTaal – Voorbeeldtaalbijeenkomsten 1.2 Module 1 Praten over jezelf 1.2.1 Les 1 Hallo 1.2.2 Les 2 Waar kom je vandaan? 1.2.3 Les 3 Het inschrijfformulier 1.2.4 Les 4 Dit is mijn dochter! 2. Toelichting bij het materiaal van de deelnemers 2.1. Mijn woordenlijst 2.2. Oefeningen bij Mijn woordenlijst 2.3. Taalkaarten Lezen, Schrijven, Luisteren en Gesprekken voeren 2.3.1 Lezen 2.3.2 Schrijven 2.3.3 Luisteren 2.3.4 Gesprekken voeren 2.4 Voorbeeldlessen 2.4.1 Voorbeeldles Lezen 2.4.2 Voorbeeldles Schrijven 2.4.3 Voorbeeldles Luisteren 2.4.4 Voorbeeldles Gesprekken voeren 3 . Overzicht bruikbare materialen 3.1 Diverse vaardigheden Alfabetisering/A1 3.2 Diverse vaardigheden A1-A2 3.3 Diverse vaardigheden A1-B1 3.4 Apps Diverse vaardigheden, alle niveaus 3.5 Grammatica, alle niveaus 3.6 Woordenschat, alle niveaus 3.7 Lezen, zingen en spelen, alle niveaus
2 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
3
6 7 9 9 24 38 51
69 69 69 72 72 73 73 74 75 75 81 85 90
96 97 99 101 103 105 106 107
Inleiding
Deze handleiding bij de Taalkit Dutch is bedoeld voor vrijwilligers die in opvangcentra voor vluchtelingen taalondersteuning geven aan niet-statushouders. De Taalkit Dutch is ontwikkeld vanuit de volgende uitgangspunten: • De Taalkit Dutch ondersteunt vrijwilligers bij het geven van taallessen aan vluchtelingen. • De Taalkit Dutch maakt maatwerk mogelijk: de deelnemer kan zelf zijn leerproces sturen als hij daartoe in staat is. Hij kan zelf bepalen welke woorden hij leert en in welke situaties hij de taal leert hanteren. • De aanpak is praktijkgericht: hij gaat uit van de directe leefwereld in het opvangcentrum en legt vandaar de link naar herkenbare situaties in de maatschappij. De Taalkit Dutch bestaat voor het offline gedeelte uit drie aparte onderdelen: 1. Handleiding voor vrijwilligers (dit document) 2. Materiaal voor de deelnemer 3. Richtlijnen voor een aanpak van 20 weken.
Ad 1 Handleiding voor vrijwilligers 1. Starterskit SpreekTaal Je vindt hier uitgebreide en duidelijke instructies bij de methode SpreekTaal (van Het Begint Met Taal). Met deze methode kunnen de vluchtelingen ondersteund worden bij het beter leren spreken van Nederlands. SpreekTaal is geschikt bevonden voor deze doelgroep, vandaar dat het hier naar voren geschoven wordt als materiaal om mee te starten.
2. Toelichting op het materiaal voor de deelnemers Deze toelichting bevat inleidingen op de verschillende onderdelen van het pakket voor de deelnemers. Je krijgt uitleg bij ‘Mijn woordenlijst’, ‘Oefeningen bij Mijn woordenlijst’ en bij de ‘Taalkaarten’. Daarnaast tref je voor elke taalkaart een voorbeeldles aan. 3. Overzicht bruikbare materialen De materialen die bij de richtlijnen staan vermeld, zijn beschreven in een overzicht. Dit helpt jou en de deelnemer om de juiste keuze te maken.
3 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Ad 2 Materiaal voor de deelnemer
Het deel ‘Materiaal voor de deelnemers’ bevat het volgende: 1. Mijn woordenlijst Dit is een format waarop de deelnemer zelf woorden kan invullen die hij tegenkomt. Er is ruimte voor een vertaling, een tekening en een zin waarin het woord voorkomt. 2. Oefeningen bij Mijn woordenlijst Bij Mijn woordenlijst zijn oefeningen gemaakt die de deelnemer in de les, alleen of samen met andere deelnemers buiten de les kan doen. 3. Taalkaarten Lezen, Schrijven, Luisteren, Gesprekken voeren De kaarten bieden voorbeelden en strategieën om voorkomende taaltaken aan te pakken. Per taalkaart is een voorbeeldles uitgewerkt om concrete te ondersteuning te bieden bij het behandelen van de taalkaarten.
Ad 3 Richtlijnen voor een aanpak van 20 weken
Na de Starterskit SpreekTaal kun je als vrijwilliger verdergaan met de Richtlijnen voor een aanpak van 20 weken. De Starterskit is in principe bedoeld voor alle niveaus; in de Richtlijnen is een onderscheid gemaakt in alfabetisering, midden- en hoogopgeleiden. Voor alfabetisering is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de beschikbare materialen. Er is geen traject uitgelijnd voor alfabetisering: het gaat om een specifieke doelgroep waarvoor geadviseerd wordt alleen ervaren vrijwilligers in te zetten. Zij kunnen het beste beoordelen welk materiaal geschikt is. Voor de niveaus midden- en hoogopgeleid is een voorbeeld uitgewerkt van een aanpak voor 20 weken. Dit is de geschatte periode dat de vluchteling moet wachten op zijn status. Per blok van ongeveer twee weken is aangegeven wat je kunt doen in de les, buiten de les en welk materiaal je daarvoor kunt gebruiken. Vluchtelingen kunnen met dit pakket ook zelfstandig aan de slag: hiervoor hebben ze wel enige mate van studievaardigheid nodig.
Folder, flyers en promo’s
Ter ondersteuning van de materialen zijn er diverse voorlichtingsmaterialen: Folder en promo’s Voor vrijwilligers en bibliotheken is er een folder met algemene informatie. Tevens is er een promo. Flyers en promo’s Voor vluchtelingen zijn er flyers in diverse talen: Arabisch, Tigrinya en Engels. In dezelfde talen zijn er promo’s. 4 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
De folder en de flyers zijn te downloaden en kunnen zelf geprint of gedrukt worden. Mogelijk kun je via de bibliotheek gedrukte exemplaren krijgen. De promo’s staan op het You Tube-kanaal van ETV.nl. 5 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
1 Starterskit SpreekTaal Vrijwilligers die in een opvangcentrum of azc taalles gaan geven, hebben behoefte aan materiaal dat ze direct kunnen gebruiken. Ze worden geconfronteerd met veel praktische problemen en hebben niet in alle gevallen ervaring met het geven van Nederlands als tweede taal. Tijdens de eerste trainingsronde van vrijwilligers is gebleken dat de methode SpreekTaal prima voldoet voor de aanpak van taalles aan vluchtelingen. Met het materiaal van SpreekTaal kunnen anderstaligen ondersteund worden bij het beter leren spreken van Nederlands. Het bestaat uit 15 losse, afzonderlijk te gebruiken modules met luistermateriaal. Het materiaal (audio en oefeningen) kan gratis gedownload worden van de website, maar hiervoor moet de organisatie of vrijwilliger zich wel eerst registreren. De hele serie is te downloaden via de site www.hetbegintmettaal.nl. Voor de methode SpreekTaal zijn uitgebreide instructies uitgewerkt voor vrijwilligers in opvangcentra of azc’s. De volgende zaken zijn verwerkt: • Werkvormen die je kunt inzetten om de oefening te behandelen; • Het doel van elke oefening; • Didactische tips: wat kun je doen en wat kun je beter laten; • Verwijzingen naar het offlinemateriaal. Deze instructies zijn uitgewerkt voor één van de vijftien thema’s. Aangezien de thema’s dezelfde lijn volgen, zal deze instructie volstaan om ook de andere thema’s aan te pakken. Voor de doelgroep vluchtelingen is een voorkeursvolgorde bepaald voor de behandeling van de eerste acht thema’s: • Praten over jezelf • Eten en drinken • Dag en tijd • Gezondheid • Familie en vrienden • Het weer • Kleding en uiterlijk • Bellen De overige thema’s kunnen daarna behandeld worden naargelang de situatie. Overigens is deze volgorde geen dwingend advies: het doel is vooral om het vrijwilligers gemakkelijker te maken op een verantwoorde manier met de taal aan de slag te gaan. 6 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
1.1
Werken met SpreekTaal - Voorbeeldtaalbijeenkomsten
Algemeen
Elk hoofdstuk van SpreekTaal heeft dezelfde opbouw, dezelfde volgorde van oefeningen. Deze volgorde heeft te maken met hoe je een taal leert (de didactiek). De opbouw is als volgt: Stap 1 Het bekijken van een foto De foto maakt duidelijk waar het hoofdstuk over gaat en de deelnemers bedenken vast welke woorden en zinnen ze al kennen rond het onderwerp. Bij deze stap leren de deelnemers nog niets nieuws maar ze herinneren zich wat ze al weten (dit heet: het activeren van de voorkennis). Stap 2 Het luisteren naar korte teksten met gesprekjes In de teksten worden belangrijke woorden en zinnen aangeboden. De deelnemers luisteren een aantal keer naar deze teksten, eerst zonder en dan met vragen. Zo horen ze de belangrijke woorden en zinnen een aantal keer en leren ze deze herkennen als mensen praten. Stap 3 Het nazeggen van de teksten en losse zinnen De deelnemerszeggen de zinnen in de teksten na. Ze oefenen met de uitspraak en de intonatie. Het nazeggen helpt bij het onthouden van de woorden en zinnen. Dit is een belangrijke voorbereiding op het spreken. Ze leren de zinnen als een geheel, bij het spreken hoeven ze dan niet zelf zinnen te maken maar ze kunnen de ‘kant-en-klare’ zinnen gebruiken. Er worden geen grammaticaregels uitgelegd. Stap 4 Zelf praten De laatste stap is het zelf spreken. In de eerste spreekoefeningen krijgen de deelnemers nog hulpzinnen, daarna voeren ze zelf de gesprekjes waarnaar ze eerder in het hoofdstuk geluisterd hebben. Ze oefenen de gesprekjes in de les en buiten de les. Stap 5 Het hoofdstuk eindigt met de beginfoto Deelnemers kunnen nu wat meer over de foto vertellen. De teksten, woorden en zinnen in een hoofdstuk worden dus veel herhaald. Dat is nodig om te wennen aan de taal en de taal te onthouden. Het lijkt misschien saai maar stel je voor dat je zelf een taal leert als het Chinees. Dan begrijp je dat het nodig is om veel te luisteren naar dezelfde zinnen. Op een gegeven moment ga je dan klanken, woorden of een combinatie van woorden herkennen. De teksten zijn kort en lijken daardoor makkelijk. Dat is niet zo want alles is nieuw: klanken, intonatie, woorden en grammatica. Door steeds dezelfde zinnetjes te horen, krijg je langzamerhand een beetje grip op de taal. Herhaling en verschillende manieren van oefenen helpt de deelnemers bij het leren van de taal. Daarom zijn in de voorbeeldlessen bij SpreekTaal andere werkvormen toegevoegd. Deze 7 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
oefeningen kun je ook gebruiken aan het begin van een volgende les om de zinnetjes en woorden van de vorige les te herhalen. Je kunt de oefeningen overslaan als je denkt dat er geen behoefte aan is.
Tips
1. Aan het eind van elke module SpreekTaal staat een begeleidershandleiding. 2. Op www.hetbegintmettaal.nl vind je bij e-learning uitleg over een paar werkvormen die in dit materiaal gebruikt worden. 8 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
1.2
Module 1 Praten over jezelf
Deze module gaat over kennismaken en is dus heel geschikt om als eerste thema te doen. Tip: Lees eerst de begeleidershandleiding aan het eind van de module.
1.2.1 Les 1 Hallo Vooraf Werkwijze
Stap 1 Als dit de eerste taalbijeenkomst is, begin dan met jezelf voor te stellen. • Wijs op jezelf en zeg: ‘Hallo, ik ben ….’ Herhaal je naam een paar keer. • Zeg tegen een deelnemer: ‘Hallo’ en wijs op jezelf en zeg je naam nogmaals. • Maak vervolgens een uitnodigend gebaar naar de deelnemer zodat de deelnemer zijn naam zegt. Herhaal zijn naam en vraag of je het goed zegt. Doe dat bij alle deelnemers. Stap 2 Geef zo nodig informatie over de leen: de dagen/de tijden… Als je een gemeenschappelijke taal spreekt met de deelnemers (bijvoorbeeld Engels), kun je dit ook in die taal doen. Stap 3 Deel de boekjes uit. Je kunt ook alleen de eerste les uitdelen, dat is wat overzichtelijker.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Doel(en)
Do’s en don’ts
Het doel is te zorgen voor een prettige en veilige werksfeer. Een eventueel gespannen sfeer kan doorbroken worden door iedereen z’n naam te laten zeggen: iedereen heeft dan zijn stem laten klinken. Door zelf de namen te herhalen, laat je zien hoe moeilijk het is om klanken uit een andere taal goed uit te spreken.
Do’s: Gebruik steeds dezelfde woorden. Don’ts: Maak er geen gesprek van.
Het doel is duidelijke afspraken maken zodat iedereen waar en wanneer de taalbijeenkomsten zijn en wat er van hen verwacht wordt. Dit komt de voortgang ten goede.
Do’s: Houd het kort.
9
Don’ts:Als je de hele serie uitdeelt, bespreek de inhoud van de module en de pictogrammen dan nog niet. Dat is te veel informatie tegelijk. Wijs er later op, bijvoorbeeld na het tweede hoofdstuk.
Stap 4 Wijs deelnemers op het nummer en de titel van het hoofdstuk en spreek beide uit: ‘1 Hallo’ Begin daarna met oefening 1.
Oef.
De titel geeft informatie over het onderwerp van het hoofdstuk. Door het nummer te noemen, oefenen de deelnemers meteen de getallen.
Werkwijze
Doelen
Do’s en don’ts
Stap 1 Zeg: oefening 1.
Doel is deelnemers vertrouwd te maken met de getallen.
Stap 2 Oefen eerst de symbolen bij de instructie. Wijs op het symbool voor praten en doe ‘samen praten’ voor. Wijs op het symbool voor kijken, zeg het woord ‘kijken’ en wijs op je ogen. Doe een korte TPR-oefening met het woord kijken: 1. Zeg: ‘kijk naar de deur’ en doe het voor (ga eventueel bij de deur staan of wijs hem aan). 2. Nogmaals, vraag de deelnemers ook naar het raam te kijken. 3. Zeg ‘kijk naar de muur’ en doe het voor. 4. Nogmaals, vraag de deelnemers ook naar de muur te kijken. Doe dit met een aantal voorwerpen. 5. Zeg weer ‘kijk naar de deur’ maar kijk zelf niet. Herhaal met de andere voorwerpen. Nodig deelnemers uit te doen wat je zegt. 6. Zeg tot slot ‘kijk naar de foto’ en wijs de foto in hoofdstuk 1 aan.
Het doel van TPR-oefeningen (Total Physical Response) is om taal te koppelen aan een beweging (instructie). Je doet wat je hoort en daardoor leer je de woorden/zinnen makkelijker en onthoud je ze beter. Verder is TPR ook gewoon een speelse manier om woorden en zinnen te leren.
Do’s: 1. Doe de oefening ‘kijk naar’ met hooguit vijf woorden, het liefst woorden die de deelnemers al kennen. Gebruik bijvoorbeeld woorden uit les 2 van Welcome: tafel, stoel, deur, muur. 2. Lees ook de informatie in de begeleidershandleiding aan het eind van de module over TPR. 3. Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over TPR (kijk bij e-learning, werkvormen).
Oefening 1 Praat met je begeleider
10 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 3 Vraag de deelnemers: ‘wat zeggen de vrouwen?’ Deelnemers zeggen waarschijnlijk woorden als ‘hallo, goedemorgen, hoi’. Wijs zo nodig op de titel van het hoofdstuk als ze geen idee hebben.
Stap 4 Ga naar een deelnemer van wie je denkt dat hij de vraag kan beantwoorden en zeg: ‘Hallo/dag, hoe heet je?’ Ga zo naar een paar deelnemers. Gebruik steeds dezelfde zinnen.
De doelen zijn: 1. Introductie van het onderwerp: de deelnemers begrijpen dat ze in deze taalbijeenkomst leren om te groeten en je voor te stellen. 2. Voorkennis activeren: welke woorden/zinnen bij dit onderwerp kennen de deelnemers al? Je leert een taal niet als losse woorden en zinnen. Je onthoudt de taal beter als je nieuwe woorden en zinnen kunt koppelen aan woorden en zinnen die je al kent. Door de deelnemers te vragen wat ze al weten, kunnen ze de nieuwe woorden en zinnen in dit hoofdstuk daaraan koppelen. Door naar deelnemers te gaan die de vraag kunnen beantwoorden, krijgen zij de kans om te oefenen terwijl de anderen de vragen leren begrijpen door te luisteren.
11 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Don’ts: 1. Ga geen gesprekjes oefenen en geef zelf geen nieuwe woorden. Het is dus ook voldoende als deelnemers niet meer dan ‘hoi’ en ‘hallo’ zeggen. Hier gaat het er alleen maar om dat deelnemers uit hun geheugen ophalen wat ze zelf al weten. 2. Schrijf de woorden die genoemd worden, niet op.
Do’s: Durven de deelnemers nog niet veel te zeggen? Vraag dan hoe je ‘hallo’ in hun eigen taal zegt en zeg het na. Dan merken ze dat hun eigen taal voor anderen juist moeilijk is. Dat kan wat gêne wegnemen.
Oefening 2 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 2.’ Stap 2 Wijs het symbool voor luisteren aan en wijs naar je oor. Stap 3 Laat het tekstje twee keer horen of vaker als ze het heel moeilijk vinden.
Doel van de oefening is een aantal keer naar hetzelfde tekstje te luisteren, waardoor de deelnemers wennen aan de klanken van het Nederlands en de woorden leren herkennen. In de tekstjes horen ze nieuwe woorden en zinnen waarmee ze in de oefeningen hierna mee gaan oefenen.
Don’ts: Stel nog geen vragen over de tekst. Als deelnemers uit zichzelf zeggen wat ze hebben gehoord, is dat natuurlijk prima. Zeg in dat geval: ‘ja, goed’. Ga er verder nog niet op in.
Doel van de oefening is om het antwoord op de vraag (in dit geval de namen) te herkennen in de tekst. Als dat lukt, is het doel bereikt. De tekst hoeft dus niet helemaal begrepen te worden. Als je voor het eerst een andere taal hoort, is het erg moeilijk om er bekende elementen in te ontdekken. Dat is dan ook het eerste wat je doet: luisteren en proberen iets bekends erin te ontdekken. Meer hoeft nog niet in het begin.
Do’s: Als deelnemers de opdracht niet begrijpen kun je vragen: ‘Hoor je de naam ..’? (noem namen van de deelnemers). Don’ts 1. Schrijf de namen niet op. 2. Let nog niet op de uitspraak. Het gaat er vooral om dat deelnemers de namen herkennen in de gesproken zinnetjes, dus tussen de andere woorden. 3. Geef de uitgeschreven tekst niet aan de deelnemers want het is een
Oefening 3 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 3’. Stap 2 Wijs op de symbolen: luisteren en antwoord geven. Stap 3 Vertel dat de deelnemers nog een keer gaan luisteren naar dezelfde tekst maar nu met een vraag. De vraag is: Welke namen van mensen hoor je? Stap 4 Laat de tekst horen. Zo nodig twee keer. Stap 5 Laat de deelnemers namen zeggen die ze hebben gehoord. Je kunt de deelnemers ook eerst in tweetallen de namen die ze gehoord hebben, laten uitwisselen.
12 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 6 Als niet alle namen genoemd zijn, kun je de tekst nog een keer laten horen. Stap 7 Herhaal de namen. Laat nog een keer naar de tekst luisteren. Vraag deelnemers hun hand op te steken als ze de naam horen.
luisteroefening. Voor jezelf is het wel handig om de tekst erbij te hebben. Hij staat achter in de module.
Oefening 4 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 4’. Stap 2 Wijs eerst weer op de symbooltjes: het oor betekent: luister naar de docent. Stap 3 Laat de tekst zien. Zeg dat je de tekst gaat voorlezen. Wijs op de stippeltjes in de tekst en vraag welk woord daar moet komen. Stap 4 Lees de tekst voor. Niet te snel maar zeker ook niet te langzaam. Lees zo natuurlijk mogelijk, dus niet in losse woorden. Je kunt eerst de hele tekst voorlezen en daarna zin voor zin. De deelnemers schrijven op wat ze horen. Ze kunnen het ook alleen zeggen. Stap 5 Herhaal het antwoord van de deelnemers. Stap 6 Bespreek de betekenis van de woorden en zinnen. Stap 7 Je kunt het tekstje op het bord schrijven. Deelnemers kunnen de woorden overschrijven.
Het doel is het herkennen en leren van de belangrijke woorden in dit hoofdstuk (goedemorgen, ik ben, wat, naam). Als je luistert, hoor je geen afzonderlijke woorden maar een stroom van klanken. Als je de woorden leest, zie je de woorden apart. Dat helpt om de woorden te leren. Het helpt ook om de woorden daarna te herkennen tijdens het luisteren.
13 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: 1. Laat de deelnemers echt noemen of opschrijven wat ze horen. Op papier kunnen er meerdere antwoorden ingevuld worden (Hoi Bouhra, Hallo Bouhra, Dag Bouhra) maar dat is niet de bedoeling. 2. Geef de betekenis van de hele zinnen en niet van de losse woorden. Hoe heet jij?/Wie ben jij?/Wat is uw naam? betekenen dus hetzelfde. 3. Mevrouw, uw naam, goedemorgen zijn wat formeler. Leg dat uit met een voorbeelden van mensen in de omgeving tegen wie je u/je zegt. Als de deelnemers er niet naar vragen, kun je hier ook nog even mee wachten. 4. Doe de oefening mondeling als de
deelnemers niet kunnen lezen.
Don’ts: 1. Laat de gesprekjes nog niet naspelen. Dat komt later. 2. Let ook nog niet op spelling. Oefening 5 Gesprekken voeren Stap 1 Zeg: ‘oefening 5’. Stap 2 Wijs op de symbolen. Het symbool met het handje is nieuw en betekent: wijs aan. Hier kun je weer een TPR-oefening van maken. Herhaal de woorden uit de eerste TPR-oefening. ‘Wijs de deur aan; wijs de muur aan; wijs de tafel aan; wijs de stoel aan.’ Stap 3 Leg de oefening uit. De docent zegt: Wie ben jij? De deelnemers wijzen aan welke reactie goed is. Ze kunnen er ook een cirkel om zetten. Andere werkvorm: herhaling
Doel van deze oefening is dat deelnemers vaste vraag-antwoord zinnen leren. Door dit te oefenen, hoeven ze niet meer na te denken over een antwoord, maar komt het vanzelf. Ze hoeven dus niet zelf een zin te maken.
Werkvorm 1 Voorbereiding Maak net zoveel kaartjes als er deelnemers zijn. Maak dialogen van twee zinnen uit de luistertekst, schrijf op elk kaartje één zin bijvoorbeeld: Hallo. Hoi Beata. Hallo, ik ben Mohammed. Goedemorgen, wat is je naam? Goedemorgen mevrouw Goedemiddag. Dag, ik heet Nura.
Doel van de oefening is herhaling van de Do’s: zinnetjes op een actievere manier. Bewaar de kaartjes. Je kunt ze hergebruiken in andere oefeningen.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Doe de oefening mondeling als deelnemers niet kunnen lezen. Laat de vraag en een van de antwoorden horen en laat een hand opsteken als het goed is. Of werk met groene en rode kaartjes.
Don’ts: Maak er nog geen rollenspellen van. Dat wordt pas gedaan als de zinnen nagezegd zijn in de volgende oefeningen.
14
Stap 1 Geef elke deelnemer een kaartje. De deelnemers lopen door het lokaal en zoeken een zin die bij hun zin past. Er zijn veel combinaties mogelijk, dus iedereen kan makkelijk iemand vinden. Stap 2 Daarna lezen de deelnemers hun dialoogjes voor. Werkvorm 2 Stap 1 Begin met een korte TPR-oefening. Zeg: ‘loop naar [naam van een deelnemer] en loop zelf naar de deelnemer. Doe dat bij een paar deelnemers. Stap 2 Geef een of twee deelnemers een opdracht: ‘loop naar [noem een naam]. Loop zelf eventueel mee. Doe dit een aantal keer. Stap 3 Zeg: ‘loop naar [noem een naam] en zeg hallo [noem de naam]. Doe dit zelf een paar keer. Geef dan een of twee deelnemers dezelfde opdracht. Loop zelf eventueel mee.
Doel van de oefening is het leren van elkaars namen. Dit heeft een positieve invloed op de sfeer in de groep. Bovendien zorg je door even te bewegen dat de spanningsboog niet te lang is.
Oefening 6 Taalriedel Stap 1 Zeg weer: ‘oefening 6’. Stap 2 Laat de taalriedel horen. Eventueel twee keer, zonder tekst. Stap 3 Laat hem nog een keer horen, ze kunnen nu meelezen maar dat hoeft niet.
Het doel van een taalriedel is dat deelnemers de zinnetjes vloeiend en met een goede intonatie nazeggen. Het tikken is om het tempo te bewaren. Om het tempo vast te kunnen houden, moet je de woorden wel verbinden, je kunt de woorden niet
15 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Don’ts: Forceer deelnemers niet om mee te doen. Deelnemers leren er ook wat van om in stilte mee te doen. Of ze hummen mee met de intonatie zonder de woorden te zeggen.
Stap 4 los zeggen. Laat de taalriedel weer horen. Zeg zelf de eerste zin. Laat de groep de zin herhalen. Oefen dit een paar keer. Stap 5 Als het goed gaat, kunt u de groep in tweeën verdelen. Groep 1 zegt de eerste zin, groep 2 herhaalt hem.
Oefening 7 Nazeggen Stap 1 Zeg weer: ‘oefening 7’. Stap 2 Wijs op de symbolen: de deelnemers luisteren (oor) naar jou, dan praten zij. Stap 3 Lees zin voor zin voor met een natuurlijke intonatie en in een natuurlijk tempo. De deelnemers zeggen met z’n allen de zin na.
Doel van de oefening is het inoefenen van de zinnetjes zodat ze straks in de spreekoefening gebruikt kunnen worden. Het is belangrijk dat de zinnetjes in z’n geheel geleerd worden. Zo kunnen de deelnemers ze makkelijk gebruiken tijdens het spreken en hoeven ze niet zelf zinnen te vormen.
Do’s: Als het goed gaat, kun je de zinnen door een klein groepjes laten nazeggen, dan moeten de deelnemers iets meer van zichzelf laten horen. Don’ts: Leg de grammatica van de zinnen nog niet uit (vervoeging werkwoorden/woordvolgorde), ook niet als deelnemers daarom vragen.
Doel is het herkennen van de losse woorden in de zin. Als je praat, worden de woorden niet los van elkaar uitgesproken maar ze worden aan elkaar vastgeplakt. Hierdoor worden niet alle letters uitgesproken. Denk bijvoorbeeld aan een Frans gesprek en hoe lastig het is om daar losse woorden in te horen.
Do’s: 1. Dit is een makkelijke oefening om zelf te maken. Maak de zinnen niet te lang en gebruik bekende woorden. De oefening blijft zinvol, ook als het taalniveau wat hoger is. Dan mogen de zinnen wat langer zijn. Vooral lidwoorden en voorzetsels zijn lastig om te onderscheiden.
Oefening 8 Luisteren Stap 1 Zeg weer: ‘oefening 8’ Stap 2 Leg de oefening uit met behulp van een voorbeeld. Lees de eerste zin eerst voor zoals je hem gewoonlijk zegt; laat geen pauze tussen de woorden. Zeg hem dan nog een keer terwijl je op je vingers de woorden telt. Geef eventueel nog een voorbeeld.
16 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 3 Lees zin voor zin voor. Vraag hoeveel woorden de deelnemers horen. Lees de zin zo nodig nog een paar keer voor. Tel dan met elkaar de woorden.
Om een zin precies te verstaan, is het belangrijk om (alle) woorden in zinnen te herkennen. Dat is het doel van deze oefening. De oefening kan alleen met woorden die deelnemers al kennen; als je een woord niet kent, kun je het ook niet herkennen.
2.
Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over deze werkvorm (kijk bij e-learning, werkvormen).
Doel van de oefening is het automatiseren van veelvoorkomende zinnen. Het is praktisch om veelvoorkomende zinnen in z’n geheel aan te leren, ze kunnen ze dan gemakkelijk gebruiken in gesprekjes.
Do’s: 3. Besteed veel aandacht aan de uitspraak en vooral ook intonatie. 4. Als deelnemers moeite hebben met de intonatie, kun je de melodie van de zin ook ‘hummen’ zonder woorden. Intonatie heeft namelijk veel invloed op de verstaanbaarheid. 5. Loop bij stap 5 rond en luister naar hoe het gaat. Verbeter nog geen fouten, in deze fase gaat het om veel (durven) oefenen zonder bang te hoeven zijn om fouten te maken.
Oefening 9 Nazeggen Stap 1 Zeg weer: ‘oefening 9’ Stap 2 Wijs op het symbooltje en leg uit dat het praten betekent. Stap 3 Lees het eerste dialoogje (de eerste twee zinnen) voor met een natuurlijk intonatie. Lees dan de eerste zin voor en laat de deelnemers hem nazeggen. Doe hetzelfde met de tweede zin. Ga zo door met de andere dialoogjes. Stap 4 Zeg steeds de eerste zin van het dialoogje, laat de groep de tweede zin zeggen. Draai het daarna om, de groep zegt de eerste zin, jij de tweede. Stap 5 Laat de helft van de groep de eerste zin zeggen, de andere helft de tweede zin. Doe dit bij alle dialoogjes. Stap 6 Laat de deelnemers in tweetallen de dialoogjes nazeggen. De een zegt de ene zin, de ander de andere, daarom draaien ze de rollen om.
17 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Nb In zin 4 komt het woord ‘goedemiddag’ voor het eerst voor. Leg (bijv. met een klok) uit wanneer je goedemorgen en goedemiddag zegt. Eventueel kun je ook ‘goedenavond’ erbij noemen.
Andere oefening: woorden Woordenlijst Stap 1 Deel het Mijn woordenlijst uit. Deze vind je in het Materiaal voor de deelnemer. Stap 2 Leg uit hoe de woordenlijst werkt met behulp van het voorbeeld. Stap 3 Laat de (belangrijkste) nieuwe woorden en zinnetjes uit de les opschrijven en daarbij de vertaling, een tekening en voorbeeldzin. De woorden zijn: hoi; hallo; goedemorgen; goedemiddag; dag Ik ben; ik heet; mijn naam is; de naam Hoe heet u? Wie ben jij? En eventueel ook de woorden van de TPR-oefeningen: deur, muur, raam, tafel, stoel, wijs, kijk, loop. Stap 3 Controleer of deelnemers de betekenis van de zinnen en woorden begrijpen.
Doel van de oefening is aandacht voor de woorden. Woorden leren is een heel belangrijk onderdeel van het leren van een taal. Je kunt je begrijpelijk maken als je de werkwoorden niet goed vervoegt, de woorden in de verkeerde volgorde zet, lidwoorden weglaat, iets verkeerd uitspreekt maar zonder woorden kom je niet ver. Door een woordenlijst aan te leggen, houden deelnemers zelf bij welke woorden ze geleerd hebben. In het Materiaal voor de deelnemer staan oefeningen die met de woordenlijst gedaan kunnen worden.
Do’s: 1. Verwijs regelmatig in de taalbijeenkomsten naar de woordenlijst. Je kunt er gezamenlijk woorden op laten schrijven die in de les aan bod zijn geweest. 2. Stimuleer deelnemers zelf woorden toe te voegen, die ze tegen zijn gekomen. 3. Laat deelnemers die dezelfde taal spreken, in hun eigen taal overleggen over de juiste betekenis van een woord. 4. Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over de werkvormen Woordspin en Memory (kijk bij e-learning, werkvormen).
Doel van de oefening is dat deelnemers nu zelf de gesprekjes gaan voeren waarnaar ze geluisterd hebben. In deze oefening reageren ze op vragen, in de volgende oefening voeren de gesprekjes zelf.
Don’ts: Verbeter geen fouten. Het gaat er hier om dat deelnemers (durven) praten. Fouten maken hoort daarbij.
Oefening 10 Gesprekken voeren Stap 1 Zeg: ‘oefening 10’. Stap 2 Zeg de eerste zin tegen een van de deelnemers en vraag hem te reageren. Doe dat bij een paar deelnemers. Ga dan op dezelfde manier verder met de tweede zin.
18 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 3 De deelnemers doen de oefening in tweetallen.
Doel is dat de deelnemers de geleerde zinnen nu zelf gaan gebruiken zonder steun van de docent.
Do’s: Laat zien wat de bedoeling is. Don’ts: Verbeter geen fouten.
Oefening 11 Gesprekken voeren Stap 1 Zeg: ‘oefening 11’. Stap 2 Vraag de deelnemers rond te lopen in het lokaal en dag of hallo tegen elkaar te zeggen. Loop zelf ook rond en zeg ook ‘hallo’, ‘dag’ of ‘goedemorgen/goedemiddag’. De deelnemers blijven na de oefening staan voor oefening 12.
Oefening 12 Gesprekken voeren Stap 1 Zie oefening 11. Zeg: ‘oefening 12’. Stap 2 Zoals oefening 11 maar breidt de oefening nu uit met het vragen naar de naam.
Zie oefening 11.
Oefening 13 Spelletjes Voorbereiding Maak naamkaartjes zoveel als er deelnemers zijn. Maak steeds twee kaartjes met dezelfde naam. Stap 1 Zeg: ‘oefening 13’. Stap 2 Laat zien dat er twee kaartjes zijn met dezelfde naam. Stap 3 Deel de kaartjes uit. Zeg dat deelnemers de persoon zoeken die een kaartje met dezelfde naam heeft. Doe het een keer voor. Loop naar
Een spreekoefening om te oefenen met de zinnetjes Hoe heet je? en Wie ben je? Door fictieve namen te gebruiken, moeten de deelnemers elkaar wel naar de naam vragen.
19 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Don’ts: Verbeter geen fouten. Je kunt de zinnen eventueel wel in de goede vorm herhalen.
iemand toe en vraag Hoe heet jij? De deelnemer geeft deze keer geen antwoord want anders weten de anderen zijn naam al! Stap 4 De deelnemers lopen door het lokaal en vragen iedereen: Hoe heet je? Of: Wat is je naam? Als ze de juiste persoon gevonden hebben, blijven ze bij elkaar staan. Doe mee zodat de deelnemers een voorbeeld hebben.
Als de deelnemers elkaars naam nog niet kennen, kun je de volgende oefening doen. Voorbereiding Maak kaartjes en schrijf op elk kaartje de naam van een deelnemer. Stap 1 Deel de kaartjes uit, zorg ervoor dat niemand het kaartje met z’n eigen naam heeft. Stap 2 De deelnemers vragen naar elkaars naam. Als iemand de persoon vindt bij de naam op z’n kaartje, blijft hij bij die persoon, samen zoeken ze verder. Een tweetal wordt een drietal, een viertal etc. Andere oefening: voor- en achternaam
Doel van de oefening is spreken en het leren kennen/ onthouden van elkaars namen.
Stap 1 Zeg je voornaam en wijs op jezelf. Stap 2 Zeg je voornaam en je achternaam. Noem nog een aantal voor- en achternamen van mensen die alle deelnemers kennen, bijvoorbeeld van de deelnemers zelf. Stap 3 Zeg dan: Mijn voornaam is …; Mijn achternaam is.
Doel is het leren van de woorden voor- en achternaam. Die worden in dit hoofdstuk niet genoemd. Toch zijn dit belangrijke woorden om te kennen, bijv. bij het invullen van formulieren.
Andere werkvorm: herhaling
20 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 4 Vraag een aantal deelnemers: Wat is je voornaam? Stap 5 Vraag een aantal deelnemers: Wat is je achternaam? Stap 6 Laat de woorden voor- en achternaam opschrijven in Mijn woordenlijst.
Tot nu toe hebben de deelnemers geoefend met spreken binnen de lessituatie. Doel van deze oefening is om de geleerde zinnen buiten de les te gebruiken. Dat is veel moeilijker. Ten eerste moeten ze mensen durven aanspreken. Ten tweede is er een kans dat de mensen die ze aanspreken anders spreken of andere woorden gebruiken dan in de les zijn gebruikt. Misschien beginnen ze een gesprek. Toch is het van belang dat deelnemers zo snel mogelijk beginnen te praten buiten de les. Zo kunnen ze veel oefenen en gaat het taalleren sneller.
Do’s: Vraag de deelnemers de volgende keer te vertellen met wie ze hebben gesproken. Dat stimuleert de deelnemers om de oefening daadwerkelijk te doen. Tip: Spreek met een collega-taalcoach af dat de groepen elkaar in de gang ontmoeten en kennismaken.
Doel van de oefening is de fantasie van de deelnemers te prikkelen en het spontaan praten te stimuleren. Ze hoeven de woorden uit het thema niet
Do’s: Je kunt deelnemers op gang helpen door bijvoorbeeld te vragen: Heet de vrouw Adira? Zijn het docenten? Praten
Oefening 14 Gesprekken voeren buiten de les Stap 1 Zeg: ‘oefening 14’. Stap 2 Leg de oefening uit. Zeg dat deelnemers deze oefening niet in de les doen maar in hun eigen omgeving.
Oefening 15 Een verhaal bedenken bij de foto Stap 1 Zeg: ‘oefening 15’ Stap 2: Wijs naar de foto en stel de vragen. Laat de deelnemers een antwoord
21 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
bedenken, het hoeft niet te kloppen. Je kunt de vragen ook in tweetallen laten bespreken als de deelnemers dat kunnen.
per se te gebruiken; ze gebruiken de woorden en zinnen die ze tot hun beschikking hebben. Door de hele les met Nederlands bezig geweest te zijn, herinneren ze zich eerder geleerde woorden en zinnen.
Andere oefening: getallen
Werkvorm 1 Schrijf de getallen 1-15 op het bord. Tel vanaf 1 en laat de deelnemers het getal nazeggen. Werkvorm 2 Bingo Stap 1 Laat deelnemers een tabel met 3 x 3 hokjes tekenen. Teken het voor op het bord. Stap 2 Laat de deelnemers in elk hokje een getal schrijven, ze kiezen zelf welke. Stap 3 Noem een getal onder de 15. De deelnemers strepen het weg als het in hun tabel staat. Ga zo door tot de eerste alle getallen weggestreept heeft.
Doel van de oefeningen is de getallen te leren. De getallen zijn al genoemd bij elke oefening. In het tweede hoofdstuk komen getallen terug in de luistertekst.
22 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
ze over Nederland? Etc. Don’ts: Verwacht van de deelnemers niet dat ze in hele zinnen praten, het is voldoende als ze losse woorden zeggen. Je kunt het antwoord herhalen in eenvoudige zinnen: Ze wonen in Nederland; ze praten over de kinderen. Do’s: Verwijs de deelnemers naar les 2 van Welcome. Daar worden de getallen 1-10 geoefend. Don’ts: Je hoeft niet heel lang met de getallen te oefenen want ze komen in veel oefeningen terug (adressen, telefoonnummers, data, tijden, leeftijden, aantal kinderen etc.)
Andere werkvorm: herhaling Voorwaarde Je hebt de mogelijkheid om een filmpje op internet te laten zien. Stap 1 Ga naar etv.nl, kies het programma U kunt het ook, aflevering 1: kennismaken en begroeten. Je kunt de eerste drie fragmenten gebruiken: Fragment 1: 0.50 – 1.50 Fragment 2: 1.50 – 2.36 Fragment 3: 2.36-3.27 Laat een fragment horen. Laat het nogmaals horen en vraag deelnemers welke woorden ze herkennen. Ga eventueel door met het tweede en derde fragment. Afsluiting
Doel van de oefening is: de deelnemers zien hoe de geleerde woorden en zinnen gebruikt worden in ‘echte’ situaties en ze verstaan deze woorden en zinnen. Er wordt wat sneller gesproken dan in de les.
Do’s: Je kunt deze filmpjes ook aan het begin van een volgende les laten zien om de leerstof te herhalen. Don’ts: Leg niet alle woorden uit, het gaat er alleen om dat deelnemers bekende woorden en zinnen herkennen.
Zeg: ‘het is … uur, de les is afgelopen. Adviseer deelnemers om de woorden van de woordenlijst te leren. Adviseer ook om de online taalbijeenkomsten te doen. Groet vervolgens en zeg: ‘Tot morgen/dinsdag/….’ Groet de deelnemers een voor een met dezelfde groet.
Doel is het leren van een groet als je weggaat. De deelnemers hebben in deze les geleerd te groeten als ze iemand zien, het is logisch om af te sluiten met groeten als je weggaat.
Do’s: Herhaal de groet steeds zonder er verder aandacht aan te besteden.
23 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
1.2.2 Les 2 Waar kom je vandaan? Tip: Lees eerst de begeleidershandleiding aan het eind van de module. Vooraf Werkwijze Doel(en) Stap 1 Groet de deelnemers met de woorden die ze in les 1 hebben geleerd: goedemorgen/ goedemiddag/dag/hallo/hoi. Stap 2 Zeg: ‘Hoe gaat het?’ of ‘Hoe gaat het met jou?’ Kijk naar het gezicht van de deelnemer en geef zo nodig zelf het antwoord: Goed/ Niet goed / Gaat wel. Stap 3 Als de deelnemers elkaars naam nog niet goed kennen, herhaal dan de oefening uit les 1. -Maak kaartjes en schrijf op elk kaartje de naam van de deelnemer. Deel de kaartjes uit, zorg ervoor dat niemand het kaartje met z’n eigen naam heeft. -De deelnemers vragen naar elkaars naam. Als iemand de persoon vindt bij de naam op z’n kaartje, blijft hij bij die persoon, samen zoeken ze verder. Een tweetal wordt een drietal, een viertal et cetera. Of: vraag deelnemers rond te lopen in het lokaal en zich voor te stellen. Doe het eerst een keer voor: Hallo, ik ben … Hoe heet jij?
Do’s: Gebruik steeds dezelfde woorden. Don’ts: Maak er geen gesprek van.
Doel is het leren kennen van elkaars namen. Ook dit draagt bij aan een prettige sfeer in de taalbijeenkomst.
Do’s: Houd het kort.
24 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s en don’ts
Doel is zorgen voor een prettige sfeer in de taalbijeenkomst waar de deelnemers zich welkom voelen. Daarnaast leren de deelnemers hoe mensen elkaar begroeten in Nederland. Door elke taalbijeenkomst hiermee te beginnen, leren de deelnemers dit vanzelf.
Stap 4 Als deelnemers online met Welcome hebben gewerkt, kun je de woorden die daar geleerd zijn herhalen.
Doel is herhaling van de geleerde woorden. Herhaling is erg belangrijk bij het leren van een taal.
Stap 5 Werkvorm 1 Herhaal de getallen 1-15. • Schrijf een getal op een papier. Laat het niet zien aan de deelnemers. • Vraag de deelnemers één voor één een getal te noemen. • Laat daarna het getal zien. Wie had het goed? Werkvorm 2 Noem een getal. De deelnemers schrijven het op. Daarna vergelijken ze in tweetallen of ze hetzelfde hebben opgeschreven. Stap 6 Wijs deelnemers op het nummer en de titel van het hoofdstuk en spreek beide uit: ‘2 Waar kom je vandaan’ Begin daarna met oefening 1.
Doel is de herhaling van de getallen. In de eerste luistertekst komen namelijk een paar getallen voor.
De titel geeft informatie over het onderwerp van het hoofdstuk. Door het nummer te noemen, oefenen de deelnemers meteen de getallen.
25 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: 1. Kijk in de handleiding bij Mijn woordenlijst voor oefeningen bij Mijn woordenlijst. 2. Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over werkvormen voor het leren van woorden (kijk bij e-learning, werkvormen). Don’ts: Besteed er niet te veel tijd aan. In oefening 6 worden de getallen ook geoefend.
Werkwijze
Doelen
Do’s en don’ts
Stap 1 Zeg: oefening 1.
Doel is de deelnemers vertrouwd te maken met de getallen.
Stap 2 Wijs op de symbolen en herhaal de betekenis. Stap 3 Zeg ‘kijk naar het plaatje’ en wijs de wereldbol aan. Stap 4 Vraag: wat zie je? Misschien noemen deelnemers namen van landen. Zo niet, zeg dan: ‘Ik kom uit Nederland’.
De doelen zijn: 1. Introductie van het onderwerp: de deelnemers begrijpen dat ze in deze taalbijeenkomst leren te zeggen en te vragen waar iemand vandaan komt. 2. Voorkennis activeren: welke woorden/zinnen bij dit onderwerp kennen de deelnemers al? Je leert een taal niet als losse woorden en zinnen. Je onthoudt de taal beter als je nieuwe woorden en zinnen kunt koppelen aan woorden en zinnen die je al kent. Door de deelnemers te vragen wat ze al weten, kunnen ze de nieuwe woorden en zinnen in dit hoofdstuk daaraan koppelen.
Do’s: Je kunt ook een atlas of wereldkaart meenemen of er een op internet laten zien.
Oefening 1 Praat met je begeleider
26 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 5 Ga naar een deelnemer van wie je denkt dat hij de vraag kan beantwoorden en zeg: ‘Waar kom jij vandaan?’ Begrijpt de deelnemer de vraag niet, geef dan zelf het antwoord. Ga zo naar een paar deelnemers. Gebruik steeds dezelfde zinnen. Herhaal de naam van het land in een zinnetje: Jij komt uit [naam land].
Door naar deelnemers te gaan die de vraag kunnen beantwoorden, krijgen zij de kans om te oefenen terwijl de anderen de vragen leren begrijpen door te luisteren.
Do’s: Vraag alleen de naam van het land te zeggen.
Oefening 2 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 2.’ Stap 2 Wijs het symbool voor luisteren aan en wijs naar je oor, zeg: Luister naar de tekst. Stap 3 Laat het tekstje twee keer horen of vaker als ze het heel moeilijk vinden.
Doel van de oefening is een aantal keer naar hetzelfde tekstje te luisteren, waardoor de deelnemers wennen aan de klanken van het Nederlands en de woorden leren herkennen. In de tekstjes horen ze nieuwe woorden en zinnen waarmee ze in de oefeningen hierna mee gaan oefenen.
Don’ts: Stel geen vragen over de tekst en zinnetjes. Dat komt in oefening 3 en volgende aan de orde. Als deelnemers uit zichzelf zeggen wat ze hebben gehoord, is dat natuurlijk prima. Zeg in dat geval: ‘ja, goed’. Ga er verder nog niet op in.
Doel van de oefening is om het antwoord op de vraag te herkennen in de tekst. Als dat lukt, is het doel bereikt. De tekst hoeft dus niet helemaal begrepen te worden. Als je voor het eerst een andere taal hoort, is het erg moeilijk om er bekende elementen in te ontdekken.
Don’ts: Geef de uitgeschreven tekst niet aan de deelnemers want het is een luisteroefening. Voor jezelf is het wel handig om de tekst erbij te hebben, hij staat achter in de module.
Oefening 3 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 3’. Stap 2 Wijs op de symbolen: luister en wijs aan Stap 3 Vertel dat de deelnemers nog een keer gaan luisteren naar dezelfde tekst maar nu met een vraag. Lees de vraag voor. Stap 4 Laat de tekst horen. Zo nodig twee keer.
27 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 5 Laat de deelnemers het juiste getal aanwijzen of aankruisen. 2 en 7 worden allebei genoemd in de tekst maar het juiste antwoord is 2. Stap 6 Laat nog een keer naar de tekst luisteren vraag deelnemers hun hand op te steken als ze het getal 2 horen.
Dat is dan ook het eerste wat je doet: luisteren en proberen iets bekends erin te ontdekken. Meer hoeft nog niet in het begin. Het begin van de tekst is een herhaling van de zinnen en woorden van les 1. De deelnemers begrijpen dus een deel van de tekst al en vervolgens komt er iets nieuws.
Zie oefening 3.
Zie oefening 3.
Oefening 4 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 4’. Stap 2 Wijs eerst weer op de symbooltjes: luister en geef antwoord. Stap 3 Zeg dat je de tekst nog een keer laat horen nu met twee andere vragen. Lees de vragen voor. Herhaal een aantal namen van landen, bijvoorbeeld de landen waar de deelnemers vandaan komen. Stap 4 Laat de tekst horen. Laat de deelnemers eerst in tweetallen controleren of ze dezelfde landen hebben gehoord. Stap 5 Vraag deelnemers de landen te noemen. Zeg nog niet of de antwoorden goed of fout zijn. Laat de tekst nogmaals horen en vraag de deelnemers hun hand op te steken als ze de naam van het land horen.
28 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 5 Praat met je begeleider Stap 1 Zeg: ‘oefening 5’ Stap 2 Neem een atlas mee of laat een wereldkaart op internet zien. Stap 3 Vraag de deelnemers hun land aan te wijzen. Laat Nederland aanwijzen of doe dat zelf. Noem de namen van de landen in het Nederlands. Gebruik steeds de zinnetjes: ‘Jij komt uit …; .. ligt hier.’ Stap 4 Praat kort over de verschillende landen. Laat zien dat de afstand groot is, dat er een zee overgestoken moet worden, welke landen dicht bij elkaar liggen et cetera
Doel van de oefening is interesse te tonen voor de landen van herkomst en iets te weten te komen over de deelnemers. Als deelnemers zich gezien voelen, draagt dit bij aan een positieve werksfeer. De deelnemers krijgen ook een idee waar Nederland ligt, dat zal niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn.
Do’s: 1 Het kan zijn dat niet iedereen een kaart kan lezen. Het doel is niet om een kaart te lezen. Stel dan een paar vragen over het land stellen: Waar ligt het? Is het ver? 2 Praten over het eigen land kan mensen goed doen maar kan ook een te gevoelig onderwerp zijn. Is dat het geval, ga dan verder met de taalbijeenkomst.
Het doel van TPR-oefeningen (Total Physical Response) is om taal te koppelen aan een beweging (instructie). Je doet wat je hoort en daardoor leer je de woorden/zinnen makkelijker en onthoud je ze beter. Verder is TPR ook gewoon een speelse manier om woorden en zinnen te leren. Het doel hier is het herhalen van de getallen.
Do’s: Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over TPR (kijk bij e-learning, werkvormen). Don’ts: Gebruik naast de getallen niet te veel verschillende woorden. Dus bijv. alleen de werkwoorden: pak, geef, leg, wijs aan en alleen de voorzetsels: op en naast.
Oefening 6 Luisteren Stap 1 Maak kaartjes met de getallen 1-10 (of 1-15). Stap 2 Zeg: ‘oefening 6’. Stap 3 Leg de kaartjes op tafel, in de goede volgorde. Doe een TPR-oefening met de cijfers. Zeg bijvoorbeeld: Pak de 6. Geef de 6 aan … Leg de 2 naast de 5. Leg de 10 op de 3. Doe eerst alles zelf voor. Als het goed gaat, kun je deelnemers vragen een instructie te geven.
29 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 7 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 7’ Stap 2 Leg de oefening uit met behulp van een voorbeeld. Lees de eerste zin eerst voor zoals je hem gewoonlijk zegt; laat geen pauze tussen de woorden. Zeg hem dan nog een keer terwijl je op je vingers de woorden telt. Geef eventueel nog een voorbeeld. Stap 3 Lees zin voor zin voor. Vraag hoeveel woorden de deelnemers horen. Lees de zin zo nodig nog een paar keer voor. Tel dan met elkaar de woorden.
Doel is het herkennen van de losse woorden in de zin. Als je praat, worden de woorden niet los van elkaar uitgesproken maar ze worden aan elkaar vastgeplakt. Hierdoor worden niet alle letters uitgesproken. Denk bijvoorbeeld aan een gesprek in het Frans en hoe lastig het is om daar losse woorden in te horen. Om een zin precies te verstaan, is het belangrijk om (alle) woorden in zinnen te herkennen. Dat is het doel van deze oefening. De oefening kan alleen met woorden die deelnemers al kennen; als je een woord niet kent, kun je het ook niet herkennen.
Do’s: 1. Dit is een makkelijke oefening om zelf te maken. Maak de zinnen niet te lang en gebruik bekende woorden. De oefening blijft zinvol, ook als het taalniveau wat hoger is. Dan mogen de zinnen wat langer zijn. Vooral lidwoorden en voorzetsels zijn lastig om te onderscheiden. 2. Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over de werkvorm Woorden tellen (kijk bij elearning, werkvormen).
Het doel is het oefenen van de klemtoon. Een goede klemtoon is heel belangrijk voor de verstaanbaarheid maar ook moeilijk. Uitleg over de klemtoon heeft niet veel zin, je kunt beter veel laten luisteren en nazeggen.
Do’s: Als deelnemers moeite hebben de klemtoon te horen, spreek dan de woorden uit met de klemtoon op de verkeerde lettergreep. Spreek ze daarna weer goed uit. Horen deelnemers het verschil?
Oefening 8 Luisteren Stap 1 Zeg: ‘oefening 8’. Stap 2 Wijs op de symbooltjes. De vuist betekent: tik. Stap 3 Lees het voorbeeld voor met de klemtoon op de vetgedrukte woorden. Stap 4 Lees het voorbeeld nogmaals, tik nu bij elke klemtoon op de tafel.
30 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 5 Ga op dezelfde manier verder met het gesprek. Dat vind je in de begeleidershandleiding achter in de module.
Oefening 9 Taalriedel Stap 1 Van deze taalriedel is geen audio, je moet hem dus zelf in een ritme zeggen. Oefen dit een paar keer van tevoren zodat je een ritme hebt dat goed bij de zinnen past. Stap 2 Zeg: ‘oefening 9, Taalriedel’. Stap 3 Laat de taalriedel horen, tik het ritme mee. Eventueel twee keer, zonder tekst. Stap 4 Laat hem nog een keer horen, ze kunnen nu meelezen maar dat hoeft niet. Stap 5 Laat de taalriedel weer horen. Zeg zelf de eerste zin. Laat de groep de zin herhalen. Oefen dit een paar keer. Stap 6 Als het goed gaat, kunt u de groep in tweeën verdelen. Groep 1 zegt de eerste zin, groep 2 herhaalt hem. Andere oefening: woorden
Het doel van een taalriedel is dat deelnemers de zinnetjes vloeiend en met een goede intonatie nazeggen. Het tikken is om het tempo te bewaren. Om het tempo vast te kunnen houden, moet je de woorden wel verbinden, je kunt de woorden niet los zeggen.
Don’ts Forceer deelnemers niet om mee te doen. Deelnemers leren er ook wat van om in stilte mee te doen. Of ze hummen mee met de intonatie zonder de woorden te zeggen.
Controleer of alle woorden uit de Taalriedel bekend zijn. Leg uit door te wijzen: ik en jij. Leg ‘al lang’ uit met ‘veel jaren’. Leg ‘hier’ uit met: in Nederland en wijs naar beneden. Geef eventueel andere voorbeelden: de tafel is hier, of [naam deelnemer] is hier,
Het doel is het leren van de woorden. Tijdens het luisteren hoeven de deelnemers niet alles te begrijpen maar het is zinvol om de nieuwe, hoogfrequente woorden uit een
Don’ts: Het is verleidelijk om bij het uitleggen van woorden andere woorden te noemen die meteen bij je opkomen, zoals lang – kort en hier – daar. Dat kan
31 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
of [naam deelnemer] is hier, [naam afwezige deelnemer] niet.
luistertekst uit te leggen en te oefenen, bijvoorbeeld met behulp van Mijn woordenlijst. Om op niveau A2 te komen, moeten ze minstens 2000 woorden kennen.
heel praktisch zijn maar wees wel voorzichtig. Als je te veel woorden tegelijk aanbiedt, schiet je het doel voorbij.
Stap 1 Zeg: ‘oefening 10’. Stap 2 Wijs op de symbolen: de deelnemers luisteren (oor) naar jou, dan praten zij. Stap 3 Lees zin voor zin voor met een natuurlijke intonatie en in een natuurlijk tempo. De deelnemers zeggen met z’n allen de zin na.
Doel van de oefening is het inoefenen van de zinnetjes zodat ze straks in de spreekoefening gebruikt kunnen worden. Het is belangrijk dat de zinnetjes in z’n geheel geleerd worden. Zo kan de deelnemer ze makkelijk gebruiken tijdens het spreken en hoeft hij niet zelf zinnen te vormen.
Andere oefening: persoonlijk voornaamwoorden
Do’s: Als het goed gaat, kun je de zinnen door een klein groepjes laten nazeggen, dan moeten de deelnemers iets meer van zichzelf laten horen. Don’ts: Leg niet de grammatica van de zinnen uit (vervoeging werkwoorden/woordvolgorde), ook niet als deelnemers daarom vragen. Dat komt later.
In de teksten zijn vier persoonlijke voornaamwoorden voorgekomen: ik – jij (je) – hij – zij. Je kunt hier even mee oefenen. 1. Wijs op jezelf. Zeg: ‘Ik ben …. Ik kom uit ….’ 2. Zeg tegen een mannelijke deelnemer: ‘Hoe heet jij? Waar kom je vandaan? 3. Zeg dan tegen de groep: ‘[naam] komt uit … Doe hetzelfde met een vrouwelijke deelnemer. Eventueel een paar keer herhalen. Wijs vervolgens een voor een op de mannen en zeg ‘hij’. Wijs daarna
Doel van de oefening is het leren van de persoonlijke voornaamwoorden enkelvoud. Doel van stap 4 is duidelijk zichtbaar te maken wie ‘hij’ is en wie ‘zij’ is.
Do’s: Als ernaar gevraagd wordt, leg dan uit jij en zij gebruikt worden als ze accent hebben. Doe het voor: Ik kom uit Nederland en jij? Je en ze worden gebruikt zonder accent ‘Wat zeg je?’ ‘Waar komt ze vandaan?’
Oefening 10 Nazeggen
32 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
een voor een op de vrouwen en zeg: ‘zij’. 4. Wijs de linkerkant van de ruimte aan en zeg: ‘hij’. Wijs de rechterkant aan en zeg: ‘zij’. Vraag de deelnemers aan de kant van ‘hij’ of ‘zij’ te gaan staan. Andere werkvorm: herhaling
Voorbereiding Doel van de oefening is herhaling van Maak net zoveel kaartjes als er deelnemers zijn. Maak dialogen van de zinnetjes op een actievere manier. twee zinnen uit de luistertekst, schrijf op elk kaartje één zin. Je kunt ook de zinnen van de vorige les toevoegen, bijvoorbeeld: Hallo. Hoi Beata. Hallo, ik ben Mohammed. Goedemorgen, wat is je naam? Goedemorgen mevrouw. Goedemiddag. Waar kom je vandaan? Ik kom uit Syrië. Uit welk land komt hij? Hij komt uit Afghanistan. Woon je hier al lang? Ja, vijf jaar. Stap 1 Geef elke deelnemer een kaartje. De deelnemers lopen door het lokaal en zoeken een zin die bij hun zin past. Er zijn veel combinaties mogelijk, dus iedereen kan makkelijk iemand vinden. Stap 2 Daarna lezen de deelnemers hun dialoogjes voor.
33 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: 1. Hergebruik de kaartjes uit les. 2. Doe deze oefening aan het begin van de volgende taalbijeenkomst als herhaling. Don’ts: Maak er nog geen rollenspellen van. Dat wordt pas gedaan als de zinnen nagezegd zijn in de volgende oefeningen.
Oefening 11 Nazeggen Stap 1 Zeg weer: ‘oefening 11’ Stap 2 Wijs op het symbooltje en leg uit dat het praten betekent. Stap 3 Lees de dialoog voor met een natuurlijk intonatie. Stap 4 Lees de dialoog zin voor zin en laat de deelnemers hem nazeggen. Stap 5 Speel de rol van Melike. De groep speelt de andere rol en reageert op Melike. Stap 6 Laat de deelnemers in tweetallen de dialoog nazeggen.
Doel van de oefening is het automatiseren van veelvoorkomende zinnen. Het is praktisch om veelvoorkomende zinnen in z’n geheel aan te leren, ze kunnen ze dan gemakkelijk gebruiken in gesprekjes.
Do’s: 1. Besteed veel aandacht aan de uitspraak en vooral ook intonatie. Als deelnemers moeite hebben met de intonatie, kun je de melodie van de zin ook hummen zonder woorden. Intonatie heeft namelijk veel invloed op de verstaanbaarheid. 2. Loop bij stap 5 rond en luister naar hoe het gaat. Verbeter nog geen fouten, in deze fase gaat het om veel (durven) oefenen zonder bang te hoeven zijn om fouten te maken.
Doel van de oefening is dat deelnemers nu zelf de gesprekjes gaan voeren waarnaar ze geluisterd hebben. In deze oefening reageren ze op vragen, in de volgende oefening voeren de gesprekjes zelf.
Don’ts: Verbeter geen fouten. Het gaat er hier om dat deelnemers (durven) praten. Fouten maken hoort daarbij.
Zie oefening 12
Zie oefening 12
Oefening 12 Gesprekken voeren Stap 1 Zeg: ‘oefening 12’. Stap 2 Zeg de eerste zin tegen een van de deelnemers en vraag hem te reageren. Doe dat bij een paar deelnemers. Ga dan op dezelfde manier verder met de tweede zin. Stap 3 De deelnemers doen de oefening in tweetallen.
Oefening 13 Gesprekken voeren Zoals oefening 12
34 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 14 Gesprekken voeren Stap 1 Zeg: ‘oefening 14’. Stap 2 Vraag de deelnemers door het lokaal te lopen en elkaar te vragen waar de ander vandaan komt. Doe het voor. Als het goed gaat, breid de oefening dan uit. Doe dezelfde oefening maar maak het gesprekje wat langer, zoals in oefening 12 of 13. Doe het eerst een keer voor.
Doel is dat de deelnemers de geleerde zinnen nu zelf gaan gebruiken zonder steun van de docent.
Zie oefening 12.
Stap 1 Zeg: ‘oefening 15’. Stap 2 Zeg: ‘hij/zij komt uit …; hij/zij woont .. jaar/maanden in Nederland. Vraag: wie is het? Andere oefening: woorden
Herhaling van de zinnen die in dit hoofdstuk geoefend zijn in spelvorm.
Do’s: Vraag deelnemers om iemand op dezelfde manier te beschrijven.
Stap 1 Vraag deelnemers Mijn Woordenlijst te pakken. Stap 2 Laat de (belangrijkste) nieuwe woorden en zinnetjes uit de les opschrijven en daarbij de vertaling, een tekening en voorbeeldzin. En eventueel ook andere belangrijke woorden die tijdens de taalbijeenkomst aan de orde zijn geweest. Stap 3 Controleer of deelnemers de betekenis van de zinnen en woorden begrijpen.
Doel van de oefening is aandacht voor de woorden. Woorden leren is een heel belangrijk onderdeel van het leren van een taal. Je kunt je begrijpelijk maken als je de werkwoorden niet goed vervoegt, de woorden in de verkeerde volgorde zet, lidwoorden weglaat, iets verkeerd uitspreekt maar zonder woorden kom je niet ver. Door een woordenlijst aan te leggen, houden
Do’s: 1. Kijk in de begeleidershandleiding van SpreekTaal voor een overzicht met de woorden zinnen die in deze module geoefend worden. 2. Kijk in het Materiaal voor de deelnemer voor oefeningen die met de woordenlijst gedaan kunnen worden.
Oefening 15 Spelletje
35 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
deelnemers zelf bij welke woorden ze geleerd hebben
3.
Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over werkvormen die je kunt inzetten bij het leren van woorden (kijk bij elearning, werkvormen).
Doel is het herhalen van de woorden en zinnen in een echt gesprek.
Do’s: 1. Voer indien mogelijk met elke deelnemer een gesprekje, bijvoorbeeld voor of na de taalbijeenkomst of in de pauze. 2. Maak er een echt gesprek van. Stel bijvoorbeeld vragen. Don’ts: Verbeter niets.
Doel van de oefening is de fantasie van de deelnemers te prikkelen en het spontaan praten te stimuleren. Ze hoeven de woorden uit het thema niet per se te gebruiken; ze gebruiken de woorden en zinnen die ze tot hun beschikking hebben. Doordat ze de hele taalbijeenkomst met Nederlands bezig geweest zijn, herinneren ze zich eerder geleerde woorden en zinnen.
Do’s: Je kunt deelnemers op gang helpen met extra vragen: Zijn ze 20, 30 of 40 jaar? Zijn de vrouwen familie? Don’ts: Verwacht van de deelnemers niet dat ze in hele zinnen praten, het is voldoende als ze losse woorden zeggen.
Oefening 16 Spreken Stap 1 Zeg: ‘oefening 16’. Stap 2 Leg de oefening uit. Vraag de deelnemer of hij zichzelf aan je wil voorstellen en wat over zichzelf wil vertellen. Wijs hem op de vragen.
Oefening 17 Een verhaal bedenken bij de foto Stap 1 Zeg: ‘oefening 17’ Stap 2 Wijs naar de foto en lees de vragen voor of laat de deelnemers de vragen zelf lezen. Laat de deelnemers een antwoord bedenken, het hoeft niet te kloppen. Je kunt de vragen ook in tweetallen laten bespreken als de deelnemers dat kunnen.
36 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Afsluiting Zeg: ‘het is … uur, de les is afgelopen. Vraag deelnemers om de woorden van de woordenlijst te leren. Adviseer ook om de online lessen te doen. Groet vervolgens en zeg: ‘Tot morgen/dinsdag/….’ Groet de deelnemers een voor een met dezelfde groet.
Doel is de taalbijeenkomst afronden en afspraken maken voor de volgende keer.
37 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Herhaal de groet steeds zonder er verder aandacht aan te besteden.
1.2.3 Les 3 Het inschrijfformulier Tip: Lees eerst de begeleidershandleiding aan het eind van de module. Vooraf Doel(en) Werkwijze Groet de deelnemers en vraag hoe het gaat.
Begin de taalbijeenkomst met een opwarmer. Werkvorm binnencirkel-buitencirkel Voorbereiding Maak kaartjes met daarop een vraag die in de voorgaande taalbijeenkomsten geoefend is. Bijvoorbeeld: Hoe heet je? Wie bent u? Waar kom je vandaan? Ben je al lang in Nederland? Woon je hier al lang? Uit welk land kom je? Hoe lang woont u in Nederland? Zorg dat er genoeg kaartjes zijn voor de helft van de groep. Het is geen probleem als er dubbele kaartjes bij zitten. Stap 1 Verdeel de groep in twee. De ene helft maakt een cirkel met het gezicht naar buiten. De andere helft maakt een cirkel eromheen, met het gezicht naar binnen. De deelnemers staan tegenover elkaar en kijken elkaar aan. Stap 2 Geef de deelnemers van de buitencirkel een kaartje met een vraag. Zij stellen de vraag aan de deelnemer tegenover hen, die geeft antwoord. Klap in je handen en de deelnemers van de binnencirkel schuiven een
Doel is zorgen voor een prettige sfeer in de taalbijeenkomst waar de deelnemers zich welkom voelen. Bovendien geeft u deelnemers de gelegenheid om buiten de lesstof om te praten. Doel van de oefening is de aandacht en concentratie van de leerlingen activeren voor de taalbijeenkomst echt begint. Bovendien is het een herhaling van wat er in voorgaande taalbijeenkomsten is geleerd.
38 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s en don’ts Do’s: Richt je op de inhoud van het gesprek. Don’ts: Maak er geen les van, corrigeer niet. Do’s: 1. Stimuleer deelnemers die al wat meer kunnen, om korte gesprekjes te voeren. 2. Hergebruik de kaartjes uit hoofdstuk 1 en 2.
plaats op. De deelnemers in de buitencirkel stellen de vraag aan de persoon die nu voor hen staat. Stap 3 Wissel na ongeveer vijf vragen. Geef de kaartjes aan de deelnemers van de binnencirkel. Die stellen nu de vraag, de deelnemers van de buitencirkel schuiven steeds een plaats op. Doe dit weer met ongeveer vijf vragen. Als deelnemers online met Welcome hebben gewerkt, kun je de woorden die daar geleerd zijn herhalen. Tips om woorden te oefenen vind je in de Handleiding bij Mijn woordenlijst.
Doel is herhaling van de geleerde woorden. Herhaling is erg belangrijk bij het leren van een taal.
Do’s: Herhaal bijvoorbeeld de woorden voor lichaamsdelen uit les 3 van Welcome op de volgende manier: deelnemers werken in tweetallen. Ze tekenen eerst een lichaam. Daarna schrijven ze er de woorden bij die ze nog weten (been, arm, oog et cetera). Je kunt ook een aantal woorden voor lichaamsdelen op het bord schrijven. Die schrijven ze dan op de goede plek. Andere oefening: een deelnemer noemt een woord voor een lichaamsdeel. De anderen wijzen het zo snel mogelijk bij zichzelf aan. Degene die het eerst is, zegt het volgende woord.
39 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Werkwijze
Doel(en)
Do’s en don’ts
De doelen zijn: 1. Introductie van het onderwerp: de deelnemers begrijpen dat ze tijdens deze taalbijeenkomst leren te zeggen en te vragen waar iemand vandaan komt. 2. Voorkennis activeren: welke woorden/zinnen bij dit onderwerp kennen de deelnemers al? Je leert een taal niet als losse woorden en zinnen. Je onthoudt de taal beter als je nieuwe woorden en zinnen kunt koppelen aan woorden en zinnen die je al kent. Door de deelnemers te vragen wat ze al weten, kunnen ze de nieuwe woorden en zinnen in dit hoofdstuk daaraan koppelen.
Don’ts: 1. Vraag de deelnemers niet om de formulieren in te vullen. 2. Dwing deelnemers niet te praten, ze leren er ook wat van als ze luisteren naar anderen.
Oefening 1 Praat met je begeleider Voorbereiding Neem wat formulieren mee die de deelnemers zelf onlangs hebben moeten invullen. Stap 1 Zeg ‘kijk naar het plaatje’. Laat een formulier zien en zeg: ‘het formulier’. Stap 2 Vraag: wat zie je? Help eventueel door te vragen: een man of een vrouw? Wat doen ze? Praten ze? Bespreek de andere vragen die bij oefening 1 staan. Stap 3 Wijs op de meegebrachte formulieren de woorden aan die in deze module aan de orde komen: naam, adres, postcode, woonplaats en telefoonnummer.
40 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 2 Luisteren Stap 1 Wijs het symbool aan voor kijk en wijs. Zeg dat je een vraag stelt, de deelnemers wijzen het antwoord aan in het formulier. Stap 2 Stel de vragen een voor een. Geef deelnemers de tijd om het antwoord in de tekst te zoeken. De deelnemers wijzen het antwoord aan. Loop langs en kijk of ze het goed aanwijzen of laat ze het zeggen. Andere oefening: getallen
Doel van de oefening is het begrijpen van de vraag en het terugvinden van de informatie in het formulier. Een gecombineerde luister- en leesoefening dus.
Deelnemers werken in tweetallen. Een van de twee schrijft een (verzonnen) mobiel nummer op. Hij leest het nummer voor, de ander schrijft het op. Daarna controleren ze of het goed is en worden de rollen omgedraaid.
Doel van de oefening is de herhaling van getallen. Dit is een voorbereiding op de luistertekst in oefening 3.
Oefening 3 Luisteren
Do’s: Wanneer deelnemers het prettig vinden elkaars telefoonnummers te hebben, kunnen ze die in deze oefening natuurlijk ook uitwisselen. Je kunt ook telefoonnummers gebruiken die voor de deelnemers belangrijk zijn, zoals het nummer van de dokter. Schrijf ze dan op kaartjes.
Stap 1 Laat het tekstje twee keer horen of vaker als ze het heel moeilijk vinden.
Doel van de oefening is een aantal keer naar hetzelfde tekstje te luisteren, waardoor de deelnemers wennen aan de klanken van het Nederlands en de
Don’ts: Stel geen vragen over de tekst. Dat gebeurt in de volgende oefening.
41 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 2 Leg uit hoe een adres in het Nederlands eruit ziet. Neem bijvoorbeeld wat post/enveloppen mee waarop adressen staan: naam, straat en huisnummer, postcode en plaats. Neem als voorbeeld het adres van de leslocatie of de opvang waar de deelnemers verblijven.
woorden leren herkennen. In de tekstjes horen ze nieuwe woorden en zinnen waarmee ze in de oefeningen hierna gaan oefenen. Ze luisteren een aantal keer, hoe vaker je luistert hoe meer woorden je namelijk herkent in de tekst.
Als deelnemers uit zichzelf zeggen wat ze hebben gehoord, is dat natuurlijk prima. Zeg in dat geval: ‘ja, goed’. Ga er verder nog niet op in.
Doel van de oefening is om het antwoord op de vraag te herkennen in de tekst. Als dat lukt, is het doel bereikt. De tekst hoeft dus niet helemaal begrepen te worden. Als je voor het eerst een andere taal hoort, is het erg moeilijk om er bekende elementen in te ontdekken. Dat is dan ook het eerste wat je doet: luisteren en proberen iets bekends erin te ontdekken.
Don’ts: Geef de uitgeschreven tekst niet aan de deelnemers want het is een luisteroefening. Voor jezelf is het wel handig om de tekst erbij te hebben, hij staat achter in de module.
Doel van deze oefening is dat deelnemers vaste vraag-antwoord zinnen leren. Door dit te oefenen, hoeven ze niet meer na te denken over een antwoord, maar komt het vanzelf. Ze hoeven dus niet zelf een zin te maken.
Do’s: Doe de oefening mondeling als deelnemers niet kunnen lezen. Laat de vraag en een van de antwoorden horen en laat een hand opsteken als het goed is. Of gebruik rode en groene kaartjes.
Oefening 4 Luisteren Stap 1 Vertel dat de deelnemers nog een keer gaan luisteren naar dezelfde tekst maar nu met een vraag. Vertel dat de postcode en het mobiele telefoonnummer ingevuld moeten worden. Stap 2 Laat de tekst horen. Zo nodig twee keer. Stap 3 Laat de deelnemers de antwoorden invullen. Je kunt de oefening ook in tweeën doen. De eerste keer vullen ze de postcode in, de tweede keer het telefoonnummer. Stap 4 Laat nog een keer naar de fragmenten van de tekst luisteren waarin het antwoord staat.
Oefening 5 Gesprekken voeren Leg de oefening uit. De docent zegt: Wat is je naam? De deelnemers wijzen aan welke reactie goed is. Ze kunnen er ook een cirkel om zetten.
42 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Andere werkvorm: herhaling Voorbereiding Maak vier setjes van drie strookjes met op elk strookje: een naam of een straat en huisnummer of een postcode en woonplaats. Zorg dat er voor elk tweetal deelnemers vier setjes zijn. Hussel de vier setjes door elkaar. Stap 1 Geef elk tweetal de vier setjes. De opdracht is om er vier goede adressen van te maken door de kaartjes in de goede volgorde bij elkaar te leggen. Stap 2 Vervolgens stellen de deelnemers elkaar de vragen die bij oefening 5 staan. De ene deelnemer stelt de vraag, de ander wijst het juiste antwoord aan of noemt het antwoord. Andere oefening: het alfabet
Doel van de oefening is begrip van hoe een adres is opgebouwd. Doel is ook het inzetten van een actieve werkvorm, na een aantal door de docent gestuurde oefeningen.
Stap 1 Schrijf de letters van het alfabet op het bord. Stap 2 Spreek elke letter uit en laat hem nazeggen door de hele groep. Doe dit eventueel een paar keer. Stap 3 Laat de letters daarna in een ‘ketting’ laten zeggen. Deelnemer 1 begint met de A, deelnemer B zegt de B et cetera. Stap 4 Deelnemer A begint en gaat door met het alfabet totdat je klapt, dan gaat een andere deelnemer verder et cetera. Stap 5 Laat deelnemers met hun namen op volgorde van het alfabet gaan staan.
Doel van de oefening is het leren van het alfabet en de uitspraak van de letters.
43 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 6 Luisteren Stap 1 Leg de oefening uit. Zeg dat je een telefoonnummer of postcode noemt. De deelnemers wijzen aan wat ze horen. Stap 2 Noem door elkaar een aantal postcodes en telefoonnummers. Kijk of de deelnemers het goede plaatje aanwijzen. Stap 3 Herhaal tot slot hoe een telefoonnummer en een postcode eruitzien. Telefoonnummer: 10 cijfers; postcode: vier cijfers en twee (hoofd)letters.
Doel van de oefening is het herkennen van postcodes en telefoonnummers in gesproken taal.
Do’s: Maak de oefening eventueel moeilijker door de postcode en het telefoonnummer op te laten schrijven.
Stap 1 Leg de oefening uit. De docent leest een tekst voor. De deelnemers tellen hoe vaak ze het woord nummer horen. Stap 2 Lees de tekst voor in een normaal tempo en met een natuurlijke intonatie. Stap 3 Lees de tekst nogmaals voor. De deelnemers tikken op de tafel als ze het woord ‘nummer’ horen.
Doel van de oefening is het herkennen van een bekend woord in gesproken taal. Als je voor het eerst een andere taal hoort, is het erg moeilijk om er bekende elementen in te ontdekken. Dat is dan ook het eerste wat je doet: luisteren en proberen iets bekends erin te ontdekken.
Do’s: 1. Je kunt de deelnemers ook vragen eerst in stilte te tellen. Vergelijk dan de antwoorden, ga dan verder met stap 3. 2. Je kunt de oefening nogmaals doen en de woorden ‘wat is’ of ‘ik’ laten tellen.
Oefening 8 Taalriedel
Stap 1 Laat de taalriedel horen (er is audio beschikbaar). Stap 2 Laat hem nog een keer horen, de deelnemers kunnen nu meelezen maar dat hoeft niet.
Het doel van een taalriedel is dat deelnemers de zinnetjes vloeiend en met een goede intonatie nazeggen. Het tikken is om het tempo te bewaren. Om het tempo vast te kunnen houden, moet je de woorden
Don’ts: Forceer deelnemers niet om mee te doen. Deelnemers leren er ook wat van om in stilte mee te doen. Of ze hummen mee met de intonatie zonder de woorden te zeggen.
Oefening 7 Luisteren
44 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 3 wel verbinden, je kunt de woorden niet Laat de taalriedel weer horen. Zeg zelf de eerste zin. Laat de groep de los zeggen. zin herhalen. Oefen dit een paar keer. Stap 4 Als het goed gaat, kunt u de groep in tweeën verdelen. Groep 1 zegt de eerste zin, groep 2 herhaalt hem.
Oefening 9 Nazeggen Stap 1 Lees de dialoog voor met een natuurlijk intonatie. Stap 2 Lees de dialoog zin voor zin en laat de deelnemers hem nazeggen. Stap 3 Speel de rol van de medewerker. De groep speelt de rol van Salina. Stap 4 Laat de deelnemers in tweetallen de dialoog nazeggen.
Doel van de oefening is het automatiseren van veelvoorkomende zinnen. Het is praktisch om veelvoorkomende zinnen in z’n geheel aan te leren, ze kunnen ze dan gemakkelijk gebruiken in gesprekjes.
Andere oefening: woorden
Do’s: 1. Besteed veel aandacht aan de uitspraak en vooral ook intonatie. Als deelnemers moeite hebben met de intonatie, kun je de melodie van de zin ook hummen zonder woorden. 2. Loop bij stap 4 rond en luister naar hoe het gaat. Verbeter nog geen fouten, in deze fase gaat het om veel (durven) oefenen zonder bang te hoeven zijn om fouten te maken.
Lees de tekst bij oefening 9 zin voor zin voor. Controleer bij elke zin of de deelnemers de betekenis van de woorden kennen. Nieuwe woorden zijn: me inschrijven voor de kookles prima bedankt
Doel van de oefening is de betekenis van de woorden te leren. Je kunt de betekenis op verschillende manieren uitleggen: 1. Een vertaling 2. Een plaatje of tekening 3. Een omschrijving 4. Een voorbeeld
Do’s: Zeg dat ‘me inschrijven’ bij elkaar hoort. Don’ts: Ga niet het wederkerend voornaamwoord uitleggen. Als deelnemers over voldoende grammaticale kennis beschikken, kun je zeggen dat het een
45 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Omdat de deelnemers nog over weinig woorden beschikken, is het geven van een omschrijving vaak te moeilijk: ze kennen de woorden van de omschrijving niet.
reflexief pronomen is.
Voordat de deelnemers zelf de vragen aan elkaar gaan stellen, denken ze na over de vragen zelf. De vragen zijn al een aantal keer geoefend, daarom moet de vraag nu helemaal correct zijn. Het doel is dat de deelnemers de vragen als standaardzinnetjes uit hun hoofd kennen zodat ze niet meer hoeven na te denken over de vorm.
Oefening 10 Gesprekken voeren Stap 1 Lees de eerste situatie voor. Stap 2 Vraag deelnemers in tweetallen te bedenken wat je kunt vragen. Ze moeten de vraag goed formuleren. Stap 3 Vraag deelnemers de vragen te noemen. Herhaal de vragen die genoemd worden en schrijf ze op het bord. Ga eventueel in op het verschil tussen een formele vraag en een informele vraag (Wat is uw naam? Wat is je naam?). Je kunt tegen je buurman zowel u als je zeggen; dat hangt bijvoorbeeld van zijn leeftijd af. Stap 4 Ga zo verder met de tweede en derde vraag.
Oefening 11 Gesprekken voeren Vraag de deelnemers door het lokaal te lopen en elkaar te vragen naar Doel is dat de deelnemers de geleerde adres (straatnaam, postcode en plaats). Doe het voor. zinnen nu zelf gaan gebruiken zonder Als het goed gaat, breid de oefening dan uit. steun van de docent. Doe dezelfde oefening maar maak het gesprekje wat langer, laat deelnemers ook vragen naar elkaars naam en waar ze vandaan komen.
46 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Laat zien wat de bedoeling is. Don’ts: Verbeter geen fouten tijdens de oefening. Je kunt beter goed luisteren en na afloop van de oefening terugkomen op veelgehoorde fouten.
Of herhaal de goede zinnen.
Doel van de oefening is het oefenen van de vraag-antwoord als voorbereiding op het vrije spreken.
Do’s: Sla de oefening over als deelnemers moeite hebben met deze oefenvorm.
Oefening 12 Gesprekken voeren Stap 1 Leg de oefening uit. De bedoeling is het gesprek af te maken. In dit gesprek zijn de reacties niet weggelaten maar de vragen (behalve bij de derde zin). Dat maakt het moeilijk. Uit het antwoord leid je de vraag af. Wijs deelnemers erop dat ze eerst het antwoord moeten lezen en dan de vraag moeten bedenken. Stap 2 Laat het gesprek naspelen in tweetallen. De deelnemers controleren zelf of het gesprek klopt. Stap 3 Vraag een paar tweetallen het gesprek na te spelen, de anderen luisteren en controleren of het goed gaat.
Oefening 13 Gesprekken voeren Vraag de deelnemers door het lokaal te lopen en elkaar te vragen naar Zie oefening 11. postcode en telefoonnummer. Doe het voor. Als het goed gaat, breid de oefening dan uit. Doe dezelfde oefening maar maak het gesprekje wat langer, laat deelnemers ook vragen naar elkaars naam en waar ze vandaan komen.
Zie oefening 11.
Oefening 14 Spelletje Zie de instructie in de begeleidershandleiding achter in de module.
Doel van de oefening is het oefenen van vraag-antwoord. Door dit vaak te doen, in verschillende werkvormen, leren de deelnemers de zinnen makkelijk uit het hoofd. Omdat het om veel gebruikte zinnen gaat, hebben ze hier veel aan.
47 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 15 Gesprekken voeren buiten de taalbijeenkomsten Leg de oefening uit. Zeg dat deelnemers deze oefening niet tijdens de taalbijeenkomst doen maar in hun eigen omgeving.
Tot nu toe hebben de deelnemers geoefend met spreken binnen de taalbijeenkomsten. Doel van deze oefening is om de geleerde zinnen buiten de taalbijeenkomst te gebruiken. Dat is veel moeilijker. Ten eerste moeten ze mensen durven aanspreken. Ten tweede is er een kans dat de mensen die ze aanspreken anders spreken of andere woorden gebruiken dan tijdens de taalbijeenkomst zijn gebruikt. Misschien beginnen ze een gesprek. Toch is het van belang dat deelnemers zo snel mogelijk beginnen te praten buiten de taalbijeenkomsten. Zo kunnen ze veel oefenen en gaat het taalleren sneller.
Do’s: De oefening is lastig uit te voeren als deelnemers zich nergens willen inschrijven. Oefen het gesprek dan in de groep. Dit is wel lastig omdat een van de deelnemers de rol van de medewerker moet spelen en dat is op dit niveau eigenlijk te moeilijk. Als je denkt dat het te hoog gegrepen is, sla de oefening dan over.
Doel van de oefening is aandacht voor de woorden. Woorden leren is een heel belangrijk onderdeel van het leren van een taal. Je kunt je begrijpelijk maken als je de werkwoorden niet goed vervoegt, de woorden in de verkeerde volgorde zet, lidwoorden weglaat, iets verkeerd uitspreekt maar zonder
Kijk in de begeleidershandleiding bij SpreekTaal voor een overzicht met de woorden zinnen die in deze module geoefend worden. Kijk bij het Materiaal voor de deelnemer voor oefeningen bij de woordenlijst.
Andere oefening: woorden Stap 1 Vraag deelnemers Mijn woordenlijst te pakken. Stap 2 Laat de (belangrijkste) nieuwe woorden en zinnetjes uit de les opschrijven en daarbij de vertaling, een tekening en voorbeeldzin. En eventueel ook andere belangrijke woorden die tijdens de taalbijeenkomst aan de orde zijn geweest.
48 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 3 Controleer of deelnemers de betekenis van de zinnen en woorden begrijpen.
woorden kom je niet ver. Door een woordenlijst aan te leggen, houden deelnemers zelf bij welke woorden ze geleerd hebben.
Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over werkvormen die je kunt inzetten bij het leren van woorden (kijk bij e-learning, werkvormen).
Voorbereiding Kopieer eenvoudige inschrijfformulieren met alleen naam, adres en telefoonnummer. Voornaam en achternaam zijn in hoofdstuk 2 geoefend, dus die kunnen wel op het formulier staan. Eventueel ook land van herkomst. Tijdens de taalbijeenkomst Stap 1 Deel de formulieren uit. Bespreek zo nodig welke informatie waar ingevuld moet worden en laat de formulieren invullen. Stap 2 Controleer daarna of de formulieren goed zijn ingevuld. Andere oefening: lezen
Doel van de oefening is het invullen van eenvoudige formulieren. Op dit niveau volstaan eenvoudige formulieren maar in de praktijk moeten deelnemers misschien al ingewikkeldere formulieren invullen. Je kunt deze ook gebruiken. Laat deelnemers dan zoeken naar waar ze hun naam, adres en telefoonnummer moeten invullen zodat ze dat leren herkennen.
Do’s: Beperk je bij een ingewikkeld formulier echt tot naam, adres, telefoonnummer en land van herkomst. Dat is genoeg voor dit niveau.
Voorbereiding Verzamel wat tekstjes waarin een adres staat. Gebruik bijvoorbeeld een gratis wijkkrant. Stap 1 De deelnemers werken in tweetallen. Geef elk tweetal een gratis wijkkrant of een paar bladzijden eruit en laat ze adressen en telefoonnummers onderstrepen.
Doel is het herkennen van adressen en telefoonnummers in schriftelijk materiaal.
Do’s: Gebruik zo mogelijk materiaal dat deelnemers in hun omgeving tegenkomen.
Andere oefening: schrijven
49 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Andere werkvorm: herhaling Voorwaarde Je hebt de mogelijkheid om een filmpje op internet te laten zien. Stap 1 Ga naar www.etv.nl, kies het programma U kunt het ook, aflevering 1: Inschrijven op school. Het filmpje zit ook in Welcome, les 3. Laat het fragment horen van 0.48 – 2.02. Laat het nogmaals horen en vraag deelnemers welke woorden ze herkennen.
Doel van de oefening is het zien hoe de geleerde woorden en zinnen gebruikt worden in ‘echte’ situaties en deze verstaan.
Do’s: Laat het filmpje aan het begin van de volgende taalbijeenkomst zien om de leerstof te herhalen. Don’ts: Leg niet alle woorden uit, het gaat er alleen om dat deelnemers bekende woorden en zinnen herkennen.
Doel van de oefening is de fantasie van de deelnemers te prikkelen en het spontaan praten te stimuleren. Ze hoeven de woorden uit het thema niet per se te gebruiken; ze gebruiken de woorden en zinnen die ze tot hun beschikking hebben. Doordat ze de hele taalbijeenkomst met Nederlands bezig zijn geweest, herinneren ze zich eerder geleerde woorden en zinnen.
Don’ts: Verwacht niet van de deelnemers dat ze in hele zinnen praten. Het is voldoende als ze losse woorden zeggen. Je kunt het antwoord herhalen in eenvoudige zinnen: ‘De man denkt: het is moeilijk’.
Doel is de taalbijeenkomst afronden en afspraken maken voor de volgende keer.
Oefening 16 Bedenk een verhaal bij de foto Wijs naar de foto en lees de vragen voor of laat de deelnemers de vragen zelf lezen. Laat de deelnemers een antwoord bedenken, het hoeft niet te kloppen. Je kunt de vragen ook in tweetallen laten bespreken als de deelnemers dat kunnen.
Afsluiting Zeg: ‘het is … uur, de les is afgelopen. Vraag deelnemers om de woorden op de woordenlijst te leren. Adviseer ook om de online lessen te doen. Groet vervolgens en zeg: ‘Tot morgen/dinsdag/….’ Groet de deelnemers een voor een met dezelfde groet.
50 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
1.2.4 Les 4 Dit is mijn dochter! Tip: Lees eerst de begeleidershandleiding aan het eind van de module. Vooraf Werkwijze Doelen
Do’s en don’ts
Groet de deelnemers en vraag hoe het gaat.
Breid de vraag ‘hoe gaat het’ uit tot een gesprekje. Stap 1 Groet een deelnemer en zeg: ‘Hallo/Goedemorgen …, hoe gaat het?’ Herhaal het antwoord van de deelnemer. Zegt de deelnemer niets, vraag dan: ‘Goed? Niet zo goed?’ Stap 2 Doe dit bij een aantal of eventueel alle deelnemers. Stap 3 Leg uit dat je als je iemand groet, meestal ook vraagt: ‘Hoe gaat het?’. Vertel dat je kunt antwoorden: ‘goed’, ‘niet zo goed’, ‘het gaat wel’. Stap 4 Nodig een deelnemer uit jou te vragen hoe het met je gaat. Je antwoordt: ‘goed, en met jou?’ Stap 5 Vraag weer aan een deelnemer hoe het met hem/haar gaat, laat hem antwoord geven en vragen: ‘en met
Doel is zorgen voor een prettige sfeer in de taalbijeenkomst waar de deelnemers zich welkom voelen. Bovendien geeft u deelnemers de gelegenheid om buiten de lesstof om te praten. Doel is het aanleren van de Nederlandse manier van begroeten. Je groet niet alleen maar vraagt ook hoe het gaat, ook al is dat vaak meer een gewoonte dan een echte vraag. In de luistertekst ‘Dit is mijn dochter!’ (2) komt begroeten terug.
51 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Kijk welke zinnen de deelnemers uit zichzelf gebruiken, bijvoorbeeld: Alles goed? Hoe gaat het met je kinderen? Gebruik deze zinnen dan ook.
jou?’ Geef antwoord. Doe dit een aantal keer. Stap 6 Herhaal het gesprekje: ‘Hoi .. Hoe gaat het?’ ‘Goed, en met jou?’ of: ‘Niet zo goed. En met jou?’ Stap 6 Laat de deelnemers rondlopen in de ruimte. Vraag ze elkaar te groeten en te vragen hoe het gaat. Herhaal een aantal woorden uit de vorige les. Stap 1 Maak een woordspin met het woord ‘wonen’. Schrijf het woord in een cirkel op het bord. Trek vanuit de cirkel zes pijlen een andere kant op. Stap 2 De deelnemers schrijven de woordspin over en bedenken zes woorden waaraan ze moeten denken bij het woord ‘wonen’. Bij elke pijl schrijven ze een woord. Bijvoorbeeld: huis, land, adres, plaats, AZC, familie, fijn, slapen. Stap 3 De deelnemers vergelijken in tweetallen de woorden die ze hebben opgeschreven. Ze vragen elkaar naar de betekenis van woorden die ze niet kennen. Stap 4 Laat de deelnemers de woorden noemen en schrijf ze op het bord. De spin krijgt zo dus veel meer poten dan zes.
Doel is herhaling van de geleerde woorden. Do’s: Herhaling is erg belangrijk bij het leren van een 1. Als deelnemers online met Welcome taal. hebben gewerkt, kun je de woorden die daar geleerd zijn herhalen. Je leert een taal niet als losse woorden en 2. Bekijk de uitleg van de werkvorm zinnen. Je onthoudt nieuwe woorden en zinnen Woordspin in Mijn woordenlijst (Materiaal beter als ze een netwerk vormen. Het ene woord voor de deelnemer) en in de filmpjes over roept dan het andere woord op. werkvormen op www.hetbegintmetaal.nl. 3. Doe de oefening mondeling als deelnemers niet kunnen lezen en/of schrijven. Don’ts: 1. Keur geen woorden af. Je kunt wel vragen waarom ze aan dat woord denken. 2. Voeg zelf geen woorden toe, het gaat echt om woorden waar deelnemers zelf mee komen.
52 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Doe hetzelfde met nog een paar woorden, bijvoorbeeld: telefoon, formulier, straat, les. Wijs deelnemers op het nummer en de titel van het hoofdstuk en spreek beide uit: ‘4 Dit is mijn dochter!’. Begin daarna met oefening 1. Noem bij elke oefening het nummer van de oefening en wijs op het pictogram, dit wordt niet meer bij elke oefening aangegeven.
De titel geeft informatie over het onderwerp van het hoofdstuk. Door het nummer te noemen, oefenen de deelnemers meteen de getallen.
Werkwijze
Doelen
Do’s en don’ts
De doelen zijn: 1. Introductie van het onderwerp: de deelnemers begrijpen dat ze tijdens deze taalbijeenkomst leren te praten over de familie. 2. Voorkennis activeren: welke woorden/zinnen bij dit onderwerp kennen de deelnemers al? Je leert een taal niet als losse woorden en zinnen. Je onthoudt de taal beter als je nieuwe woorden en zinnen kunt koppelen aan woorden en zinnen die je al kent. Door de deelnemers te vragen wat ze al
Do’s: 1. Realiseer je dat familie een gevoelig onderwerp kan zijn. Sommige deelnemers willen daarom misschien graag over hun familie praten, anderen juist niet. 2. Geef zo nodig extra woorden zoals broer, zus, vader en moeder maar geef ook weer niet te veel woorden (tante, neef, oom, opa…). 3. Verwijs naar les 4 van Welcome, daar worden woorden over de familie geoefend.
Oefening 1 Praat met je begeleider Voorbereiding Neem wat foto’s mee van je eigen gezin. Vraag deelnemers dit ook te doen of vraag of ze foto’s op hun telefoon hebben staan. Stap 1 Zeg ‘kijk naar het plaatje’. Vraag: wat zie je? Help eventueel door te vragen: Hoeveel mensen zie je? Wat doen ze? Waar zijn ze? Stap 2 Bespreek de andere vragen die bij oefening 1 staan. Leg de woorden getrouwd/man/vrouw/kinderen/hoeveel en hoe oud zo nodig uit. Vraag deelnemers of ze foto’s willen laten zien. Stel vragen over de foto’s, bijvoorbeeld: is dat je kind? Hoe oud is hij/zij?
53 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
weten, kunnen ze de nieuwe woorden en zinnen in dit hoofdstuk daaraan koppelen. 3. Deelnemers leren elkaar beter kennen door over hun familie te praten. Dit draagt bij aan een goede sfeer en daarmee een goede leeromgeving.
Doel van de oefening is een aantal keer naar hetzelfde tekstje te luisteren, waardoor de deelnemers wennen aan de klanken van het Nederlands en de woorden leren herkennen. In de tekstjes horen ze nieuwe woorden en zinnen waarmee ze in de oefeningen hierna mee gaan oefenen. Door de titel te geven en te vertellen over wie de tekst gaat, weten de deelnemers al een beetje wat ze kunnen verwachten. Dit helpt bij het begrijpen van de tekst. Een aantal woorden zijn al bekend. Dat maakt het makkelijker om de onbekende woorden te ontdekken.
Don’ts: Stel nog geen vragen. Als deelnemers uit zichzelf zeggen wat ze hebben gehoord, is dat natuurlijk prima. Zeg in dat geval: ‘ja, goed’. Ga er verder nog niet op in.
Oefening 2 Luisteren Stap 1 Lees de titel van de tekst voor: ‘Dit is mijn dochter!’ en zeg: ‘De tekst gaat over Ahmed, Taher en Monica. Controleer of de deelnemers begrijpen dat dit namen zijn. Stap 2 Laat de tekst twee keer horen of vaker als de deelnemers hem moeilijk vinden.
54 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 3 Luisteren Stap 1 Vertel dat de deelnemers nog een keer gaan luisteren naar dezelfde tekst maar nu met een vraag. Wijs op de foto’s bij de tekst. Leg de vraag uit: wie op het plaatje is Ahmed, Taher en Monica? Stap 2 Laat de tekst in z’n geheel horen. Zo nodig twee keer. Vraag de deelnemers dan aan te wijzen (of aan te kruisen) wie Ahmed, Taher en Monica is. Stap 3 Laat de tekst nogmaals horen, per fragment: eerst Ahmed, dan Taher en dan Monica. Vraag bij elk fragment welke woorden ervoor zorgen dat ze weten welke persoon het is. Bijvoorbeeld: Ahmed is de naam van een man, twee kinderen, vier kinderen, 26 jaar, 28 jaar, vijftig jaar. Stap 4 De getallen 26, 28 en 50 zijn nieuw. Schrijf de getallen op het bord en zeg hoe je ze uitspreekt. Andere werkvorm: getallen
Doel van de oefening is om voldoende informatie uit de tekst te halen om de vraag te kunnen beantwoorden. Als dat lukt, is het doel bereikt. De tekst hoeft dus niet helemaal begrepen te worden.
Do’s: 1. Laat de tekst vaker horen als dat nodig is. 2. Laat de deelnemers eerst goed naar de plaatjes kijken voor ze luisteren zodat ze de verschillen zien: alleen, twee kinderen, vier kinderen, leeftijd. Tijdens het luisteren kunnen ze daar hun aandacht op richten.
Stap 1 Herhaal de getallen 1-10 door met de groep van 1-10 te tellen. Tel tot 3, wijs dan iemand aan die verder telt, bijvoorbeeld tot vijf, en wijs dan weer iemand aan die verder telt, enzovoort. Stap 2 Schrijf de getallen 11-20 op het bord en lees ze voor. Lees ze nogmaals voor en laat de deelnemers ze nazeggen. Schrijf eventueel het getal in letters erachter.
Doel is het herhalen van de getallen 110 en het aanleren van de getallen 1120. De taalbijeenkomst wordt wat speelser als de deelnemers door de ruimte lopen (stap 3).
Do’s: 1. Verwijs naar Welcome les 4. Daar worden de getallen 11-20 geoefend, in elke verdere les de volgende 10 getallen, tot 100. 2. Het spel met de bal lijkt misschien wat kinderachtig maar kan toch heel leuk zijn. Iedereen moet op scherp staan omdat je de bal kan
55 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 3 Geef de helft van de groep een papiertje met een getal erop tussen de 11-20. Ieder heeft een ander getal. De anderen mogen het getal niet zien. Zij gaan de deelnemers in de goede volgorde zetten door te vragen welk getal ze hebben. Ze mogen niet op het briefje kijken. Als iedereen goed staat, laten de deelnemers het papiertje met het getal zien. Iedereen controleert of de getallen in de juiste volgorde staan. Alternatief De deelnemers staan in een kring. Neem een bal mee. Gooi de bal naar een van de deelnemers en zeg ‘één’. De deelnemer gooit de bal naar iemand anders en zegt; ‘ twee’. Probeer de bal zo snel mogelijk door te spelen.
krijgen. De gooier moet zowel gooien als het juiste getal zeggen. Als dit heel makkelijk gaat, kun je zo verdergaan met de tientallen: 10 – 20 – 30 – 40 – 50 – 60 – 70 – 80 – 90 – 100 3. Herhaal de leeftijden uit de tekst: zesentwintig; achtentwintig; vijfenvijftig. 4. Herhaal de getallen tijdens een volgende taalbijeenkomst. Laat de deelnemers bijvoorbeeld op volgorde van leeftijd gaan staan.
Oefening 4 Luisteren Stap 1 Leg de oefening uit. Je leest een zin voor, de deelnemers kiezen wat ze horen: a of b. Stap 2 Lees de zinnen een voor een voor, zo nodig twee keer. De zinnen zijn: 1 Ik ben Ahmed. 2 Ik kom uit Iran. 3 Ik ben getrouwd met Nurten. 4 Ik heb twee kinderen, een zoon en een dochter. Stap 3 Vraag naar de antwoorden van de deelnemers. Herhaal de zinnen met het goede woord erin.
Het doel van de oefening is het verstaan (herkennen) van woorden in de zin. De deelnemers lezen de woorden ook, ze oefenen dus ook met de geschreven vorm van het woord. Dit noem je het woordbeeld.
56 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Lees de zinnen in een normaal tempo voor en verbind de woorden. Don’ts: Spreek niet in losse woorden.
Stap 4 Vraag of alle woorden bekend zijn, leg ze zo nodig uit. Bijvoorbeeld: gescheiden, zoon, dochter, meisje.
Stap 1 Leg de oefening uit. De docent leest een tekst voor. De deelnemers tikken op de tafel als ze het woord ‘getrouwd’ horen. Stap 2 Lees de tekst voor in een normaal tempo en met een natuurlijke intonatie. De tekst staat in de begeleidershandleiding achter in de module. De deelnemers tikken op de tafel als ze het woord ‘getrouwd’ horen. Reageer er nog niet op maar lees door. Stap 3 Bespreek de oefening: tikten de deelnemers op het goede moment? Doe het eventueel nogmaals. Oefening 6 Luisteren
Het doel van de oefening is precies luisteren en het herkennen van een bekend woord in gesproken taal. Precies luisteren helpt bij het vergroten van de luistervaardigheid.
Do’s: Doe de oefening nogmaals met de woorden ‘kinderen’ en ‘jaar’. Deze woorden komen vaker dan een keer voor in de tekst.
Stap 1 Lees de titel van de tekst voor: ‘Dit is mijn dochter!’ en zeg: ‘Dit is tekst 2. Je hoort Sultan en Inge praten’. Controleer of de deelnemers begrijpen dat dit namen zijn. Stap 2 Laat de tekst twee keer horen of vaker als de deelnemers hem moeilijk vinden.
Zie oefening 2. Een deel van de woorden uit de eerste tekst wordt herhaald.
Zie oefening 2.
Oefening 5 Luisteren
57 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 6 Luisteren Stap 1 Lees de titel van de tekst voor: ‘Dit is mijn dochter!’ en zeg: ‘Dit is tekst 2. Je hoort Sultan en Inge praten’. Controleer of de deelnemers begrijpen dat dit namen zijn. Stap 2 Laat de tekst twee keer horen of vaker als de deelnemers hem moeilijk vinden.
Zie oefening 2. Een deel van de woorden uit de eerste tekst wordt herhaald.
Zie oefening 2.
Zie oefening 3.
Zie oefening 3.
Oefening 7 Luisteren Stap 1 Vertel dat de deelnemers nog een keer gaan luisteren naar dezelfde tekst maar nu met twee vragen. Lees de vragen bij oefening 7 voor. Stap 2 Laat de tekst in z’n geheel horen. Zo nodig twee keer. De deelnemers schrijven het antwoord op de vraag op of onthouden het. Stap 3 Controleer de antwoorden. Laat de tekst nogmaals horen en stop als het antwoord op de vraag genoemd is. Om de vragen te kunnen beantwoorden, moeten de woorden ‘maanden’ en ‘volgend jaar’ bekend zijn. Leg deze zo nodig uit.
58 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 8 Gesprekken voeren Stap 1 Lees de eerste vraag voor. De deelnemers wijzen of kruisen aan welk antwoord goed is.
Doel van de oefening is het leren van vaste vraag-antwoordzinnen. Door dit te oefenen, hoeven ze niet meer na te denken over de antwoordzin. Daardoor kunnen ze sneller antwoorden.
Do’s: Als deelnemers ernaar vragen, kun je uitleggen dat je zegt 1 kind, 2 kinderen; 1 dochter; 2 dochters, Don’ts: Ga niet het meervoud uitleggen. Dat is nog te vroeg.
Andere werkvorm: herhaling Voorbereiding Schrijf de volgende vragen (of een aantal ervan) op een kaartje. Vragen Hoe heet je? Wie ben je? Wat is je naam? Waar woon je? Wat is je adres? Uit welk land kom je? Waar kom je vandaan? Hoe lang woon je in Nederland? Ben je getrouwd? Hoeveel kinderen heb je? Maak bij elke vraag een kaartje met het antwoord op de vraag. Zorg ervoor dat er net zoveel kaartjes zijn als deelnemers.
Doel is het herhalen en oefenen van Do’s: de vraag-antwoordzinnen die de Hergebruik de kaartjes uit hoofdstuk 1deelnemers in de eerste hoofdstukken 3. hebben geleerd. In deze oefening gaat het vooral om het herkennen van de zinnen.
59 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 1 Geef elke deelnemer een kaartje. De deelnemers lopen door de ruimte en zoeken een persoon met het kaartje dat past bij hun eigen kaartje. Stap 2 Laat de tweetallen daarna hun vraag en antwoord voorlezen. De groep controleert of vraag en antwoord bij elkaar passen.
Oefening 9 Luisteren Stap 1 Leg de oefening zo nodig uit. De deelnemers hebben de oefening al vaker gedaan. Stap 2 Lees elke zin voor in een normaal tempo en met een natuurlijke intonatie. Maak geen pauzes tussen de woorden. Vraag hoeveel woorden de deelnemers horen. Stap 3 Lees de zin nogmaals en tel met elkaar de woorden.
Doel is het herkennen van losse Do’s: woorden in de zin. Als je praat, 1. Dit is een makkelijke oefening om worden de woorden niet los van zelf te maken. Maak de zinnen niet elkaar uitgesproken maar ze worden te lang en gebruik bekende aan elkaar geplakt. Hierdoor worden woorden. De oefening blijft zinvol, niet alle letters uitgesproken en ook als het taalniveau wat hoger is. sommige klanken veranderen. Denk Dan mogen de zinnen wat langer bijvoorbeeld aan hoe lastig het is om zijn. Vooral lidwoorden en in een Frans gesprek losse woorden te voorzetsels zijn lastig om te herkennen. De oefening kan alleen onderscheiden. met bekende woorden; als je een 2. Bekijk het filmpje op woord niet kent, kun je het immers www.hetbegintmettaal.nl over de ook niet herkennen. werkvorm Woorden tellen (kijk bij elearning, werkvormen).
Andere werkvorm: klanken Voorwaarde Je hebt de mogelijkheid om een filmpje op internet te laten zien. Stap 1 Leg uit dat je met de klank [aa] gaat werken. Laat de klank horen. Laat goed de stand van je mond zien als je de [aa] uitspreekt.
Doel van de oefening is het leren van de Nederlandse klanken, in dit geval de [aa]. Niet alle talen hebben dezelfde klanken. Als een klank in jouw eigen taal niet bestaat, kan het
60 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: 1. Doe elke taalbijeenkomst een klank. Het Leesplankje heeft oefeningen bij alle klinkers en tweeklanken. De deelnemers kunnen de oefeningen
Stap 2 Bedenk met de deelnemers welke woorden met de klank [aa] ze kennen. Bijvoorbeeld: naam, gaat, taal, vandaan. Stap 3 Ga naar les 2 van leerroute 1 in Welcome. Open Het Leesplankje, Kies de klank A. Klik in Het Leesplankje op Oefenen met woorden onder in de balk, klik dan op de klank AA (kaas). Laat de woorden horen. Laat ze nazeggen. Stap 3 Klik op Uitspraak onder in de balk. Laat de woorden weer horen. Wijs op de stand van de mond (wijd open). Doe het na. Laat de woorden nogmaals nazeggen.
moeilijk zijn de klank goed te horen en uit te spreken. Je maakt een klank onder andere door je mond meer open 2. of dicht te doen, je lippen te ronden of niet, de positie van je tong. In de video in Het Leesplankje zie je hoe de mond de klank maakt, dat helpt bij het leren van een goede uitspraak. 3.
zelf online doen maar je kunt ze ook goed in de groep doen. Als deelnemers de klanken niet goed kunnen uitspreken, kan het zijn dat ze de klank of het verschil met een andere klank niet goed horen. Oefen dan eerst met het horen van de klank. Adviseer de deelnemers de oefeningen zelf online te doen. 4. Laat de andere soorten oefeningen in Het Leesplankje zien: Memory en Slepen.
Oefening 10 Taalriedel Voorbereiding Bij deze taalriedel is geen audio, je moet dus zelf het ritme bepalen en tikken. Oefen dit een paar keer zodat je een ritme vindt dat goed bij de zinnen past. Stap 1 Laat de taalriedel horen. Stap 2 Laat hem nog een keer horen, de deelnemers kunnen nu meelezen maar dat hoeft niet. Stap 3 Laat de taalriedel weer horen. Zeg zelf de eerste zin. Laat de groep de zin herhalen. Oefen dit een paar keer. Stap 4 Als het goed gaat, kunt u de groep in tweeën verdelen. Groep 1 zegt de eerste zin, groep 2 herhaalt hem.
Het doel van een taalriedel is dat de deelnemers de zinnetjes vloeiend en met een goede intonatie nazeggen. Het tikken is om het tempo te bewaren. Om het tempo vast te kunnen houden, moet je de woorden wel verbinden, je kunt de woorden niet los zeggen.
61 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Leg de woorden ‘lief’ en ‘gefeliciteerd’ uit. Don’ts: Forceer deelnemers niet om mee te doen. Deelnemers leren er ook wat van om in stilte mee te doen. Of ze ‘hummen mee met de intonatie zonder de woorden te zeggen.
Oefening 11 Nazeggen Stap 1 Lees de zinnen voor met een natuurlijk intonatie. De deelnemers luisteren. Stap 2 Lees de zinnen een voor een voor en laat de deelnemers ze nazeggen.
Doel van de oefening is het oefenen van uitspraak. Vooral het verbinden van de woorden (dus niet in losse woorden praten), klemtoon en intonatie zijn belangrijk want deze zijn van grote invloed op de verstaanbaarheid.
Do’s: 1. Besteed veel aandacht aan de uitspraak en vooral ook intonatie. Als deelnemers moeite hebben met de intonatie, kun je de melodie van de zin ook hummen zonder woorden. 2. Vertel wat ‘Hij woont samen’ betekent.
Don’ts: Verbeter nog geen fouten, in deze fase gaat het om veel (durven) oefenen zonder bang te hoeven zijn om fouten te maken. Geef wel het goede voorbeeld.
Oefening 12 Nazeggen Stap 1 Lees de dialoog voor met een natuurlijk intonatie. Stap 2 Lees de dialoog zin voor zin voor en laat de deelnemers hem nazeggen. Stap 3 Speel de rol van Melike. De groep speelt de rol van Martin. Stap 4 Draai de rollen om. Je speelt zelf de rol van Martin, de groep speelt de rol van Melike.
Doel van de oefening is het automatiseren van veelvoorkomende zinnen. Het is praktisch om veelvoorkomende zinnen in z’n geheel aan te leren, ze kunnen ze dan gemakkelijk gebruiken in gesprekjes.
62 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s 1. Besteed veel aandacht aan de uitspraak en vooral ook intonatie. 2. Als deelnemers moeite hebben met de intonatie kun je de melodie van de zin ook hummen zonder woorden. 3. Loop bij stap 6 rond en luister naar hoe het gaat. Stimuleer de
Stap 5 Verdeel de groep in tweeën. De ene helft speelt de rol van Melike, de andere helft die van Martin. Wissel eventueel van rol. Stap 6 Laat de deelnemers in tweetallen de dialoog nazeggen. Andere werkvorm: herhaling
deelnemers om de zinnen niet voor te lezen maar er echt een gesprek van te maken. Daarvoor is het nodig de oefening een paar keer te doen.
Stap 1 Schrijf de volgende woorden op het bord: dochter – getrouwd – jaar – kinderen Stap 2 Vraag de deelnemers met elk woord een zin te maken. Ze kunnen dit ook in tweetallen doen. De zin moet helemaal goed zijn. Stap 3 De deelnemers lezen hun zinnen voor. De anderen zeggen of de zin goed is. Zo niet, maak er met elkaar een goede zin van. Stap 4 Herhaal tot slot de goede zinnen.
Doel van de oefening is het herhalen van de woorden op een andere manier. Met het maken van zinnen oefenen de deelnemers alvast met grammatica: de goede volgorde van de woorden in de zin.
Do’s 1. Vertel de deelnemers dat ze de zinnen bij oefening 10 en 11 als voorbeeld kunnen nemen. 2. Zeg of de zin goed of fout is en verbeter hem, maar leg geen grammaticaregels uit. 3. Als de oefening te moeilijk is, schrijf dan bijvoorbeeld op het bord: ben – getrouwd – Ik. De deelnemers maken een goede zin door de woorden in de goede volgorde te zetten.
Doel is het oefenen van de vraagantwoordzinnen. De enige manier om de taal goed te leren is veel te oefenen, vandaar de herhaling.
Don’ts: Je hoeft de deelnemers niet te verbeteren, laat hen vooral flink oefenen.
Oefening 13 Gesprekken voeren Stap 1 Stel steeds één vraag aan een deelnemer en laat hem antwoord geven. Stel dan een volgende vraag aan een andere deelnemer. Ga zo door tot je alle deelnemers een vraag hebt gesteld. Stap 2 De deelnemers werken in groepjes en stellen elkaar om de beurt een van de vragen.
63 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 14 Gesprekken voeren Vraag de deelnemers door het lokaal te lopen en elkaar de vragen te stellen die bij oefening 14 staan. Doe het voor. Als het goed gaat, breid de oefening dan uit. Doe dezelfde oefening maar laat de deelnemers het gesprekje wat langer maken door woorden en zinnen te gebruiken die ze tijdens een vorige taalbijeenkomst hebben geleerd of die ze zelf al kennen.
Doel is dat de deelnemers de geleerde zinnen nu zelf gaan gebruiken zonder steun van de docent.
Oefening 15 Spreken
Stap 1 Zie oefening 14. Leg de oefening uit. Vertel dat je jezelf gaat voorstellen. Doe het voor en gebruik woorden en zinnen die tijdens deze en voorafgaande taalbijeenkomsten geoefend zijn. Stap 2 Vraag een deelnemer van wie je verwacht dat hij dit kan, zich voorstellen op dezelfde manier. De anderen luisteren. Vraag daarna nog iemand. Stap 3 De deelnemers werken in tweetallen en stellen zich op dezelfde manier aan elkaar voor. Stap 4 Vraag wie van de deelnemers zich aan de groep wil voorstellen.
Dont’s: Verbeter geen fouten tijdens de oefening. Je kunt beter goed luisteren en na afloop van de oefening terugkomen op veelgehoorde fouten. Of herhaal de goede zinnen. Do’s: Help wel als een deelnemer daarom vraagt. Herhaal een zin bijvoorbeeld in de goede vorm.
Oefening 16 Gesprekken voeren Vraag de deelnemers door het lokaal te lopen zichzelf voor te stellen aan Zie oefening 14. elkaar zoals bij oefening 15 geoefend is.
64 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Zie oefening 15.
Oefening 17 Spreken Zie de instructie in de begeleidershandleiding achter in de module. Stap 1 Leg de oefening uit: je gaat een verhaal vertellen. De deelnemers luisteren goed en vertellen het verhaal straks precies na. Stap 2 Lees het verhaal voor. Doe dit een tweede en eventueel derde keer. Stap 3 Vraag een deelnemer het verhaal na te vertellen. De anderen helpen en vullen aan. Doe dit daarna nog een of twee keer.
Doel van de oefening is het precies luisteren en vervolgens het precies navertellen van de inhoud. In een nieuwe taal is het moeilijk zowel op de inhoud als op de vorm (correcte zinnen) te letten. Het kan zijn dat dat nog niet lukt. Het is dan nog te veel gevraagd om zowel op de inhoud als op de vorm te letten.
Do’s: 1. Neem een foto van ‘Mehmet’ mee, dat spreken het verhaal en de oefening wat meer aan. 2. Richt de oefening in ieder geval op de exacte inhoud van verhaal. Als dat goed gaat, let dan op of de zinnen correct zijn. 3. Maak het verhaal met de hele groep compleet.
Oefening 18 Gesprekken voeren buiten de taalbijeenkomst Leg de oefening uit. Zeg dat deelnemers deze oefening niet tijdens de taalbijeenkomst doen maar in hun eigen omgeving.
Tot nu toe hebben de deelnemers in Do’s: dit hoofdstuk geoefend met spreken 1. Kom de volgende taalbijeenkomst tijdens de taalbijeenkomsten. Doel terug op deze oefening en vraag van deze oefening is om de geleerde met wie de deelnemers hebben zinnen buiten de taalbijeenkomsten gesproken. te gebruiken. Dat is veel moeilijker. 2. Je kunt ook met een collega Ten eerste moeten ze mensen durven afspreken dat de twee groepen aanspreken. Ten tweede is er een elkaar ontmoeten. De deelnemers kans dat de mensen die ze aanspreken van beide groepen stellen zich dan anders spreken of andere woorden aan elkaar voor. gebruiken dan tijdens de taalbijeenkomst zijn gebruikt. Misschien beginnen ze een gesprek. Toch is het van belang dat deelnemers
65 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
zo snel mogelijk beginnen te praten buiten de taalbijeenkomsten. Zo kunnen ze veel oefenen en gaat het taalleren sneller. Bovendien leggen ze contacten buiten de taalbijeenkomsten.
Stap 1 Vraag de deelnemers Mijn woordenlijst te pakken. Stap 2 Laat de (belangrijkste) nieuwe woorden en zinnetjes uit de les opschrijven en daarbij de vertaling, een tekening en voorbeeldzin. En eventueel ook andere belangrijke woorden die tijdens de taalbijeenkomst aan de orde zijn geweest. Bij een aantal woorden kan deze keer een tegenovergestelde opgeschreven worden in de lijst: het meisje – de jongen; de vrouw – de man; de dochter – de zoon; getrouwd-gescheiden. Stap 3 Controleer of de deelnemers de betekenis van de zinnen en woorden begrijpen. Andere oefening: schrijven
Doel van de oefening is aandacht voor de woorden. Woorden leren is een heel belangrijk onderdeel van het leren van een taal. Je kunt je begrijpelijk maken als je de werkwoorden niet goed vervoegt, de woorden in de verkeerde volgorde zet, lidwoorden weglaat, iets verkeerd uitspreekt maar zonder woorden kom je niet ver. Door een woordenlijst aan te leggen, houden de deelnemers zelf bij welke woorden ze geleerd hebben.
Do’s: 1. Kijk in de begeleidershandleiding bij SpreekTaal voor een overzicht met de woorden zinnen die in deze module geoefend worden. 2. Kijk bij het Materiaal voor de deelnemer voor oefeningen bij de woordenlijst. 3. Bekijk het filmpje op www.hetbegintmettaal.nl over werkvormen die je kunt inzetten bij het leren van woorden (kijk bij elearning, werkvormen).
Geef de deelnemers de opdracht een tekstje over zichzelf te schrijven, vergelijkbaar met de tekst over Mehmet in oefening 17. Schrijf de tekst van Mehmet op het bord maar in de ik-vorm. Dit kunnen de deelnemers als voorbeeld gebruiken.
Doel van de oefening is het verwerken van de geleerde woorden en zinnen maar nu schriftelijk. Door de leerstof op verschillende manieren te verwerken, onthoud je die beter. Daarnaast onthouden mensen leerstof vaak beter als ze het zelf
Do’s: 1. Kijk de tekst na. Kijk vooral of je de tekst begrijpt. Zo niet, vraag wat de deelnemer bedoelt. 2. Zet een streep onder verkeerd geschreven woorden die in deze taalbijeenkomst geleerd zijn. De
Andere werkvorm: woorden
66 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Variatie Vraag deelnemers iets over iemand anders te schrijven: hun vrouw/man/vader/moeder.
hebben opgeschreven.
deelnemers kunnen de fouten zelf verbeteren. 3. Wijs op de zinnen in de voorbeeldtekst als de deelnemer veel foute zinnen heeft geschreven. 4. Je kunt deze opdracht ook als huiswerk meegeven. Vraag deelnemers eventueel hun tekst plus een foto naar elkaar te appen. Don’ts: Streep niet alle fouten in de tekst aan.
Doel is herhaling en uitbreiding van het onderwerp.
Do’s: Bekijk de aanwijzingen in de voorbeeldles lezen.
Doel van de oefening is de fantasie van de deelnemers te prikkelen en het spontaan praten te stimuleren. Ze hoeven de woorden uit het thema niet per se te gebruiken; ze gebruiken de woorden en zinnen die ze tot hun beschikking hebben. Doordat ze de hele taalbijeenkomst met Nederlands bezig geweest zijn, herinneren ze zich eerder geleerde woorden en zinnen.
Don’ts: Verwacht van de deelnemers niet dat ze in hele zinnen praten, het is voldoende als ze losse woorden zeggen.
Andere werkvorm: lezen Gebruik de voorbeeldles lezen over het geboortekaartje.
Oefening 19 Bedenk een verhaal bij de foto Wijs naar de foto en lees de vragen voor of laat de deelnemers de vragen zelf lezen. Laat de deelnemers een antwoord bedenken, het hoeft niet te kloppen. Je kunt de vragen ook in tweetallen laten bespreken als de deelnemers dat kunnen.
67 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Andere werkvorm: woorden Stap 1 Kopieer het overzicht van woorden en standaardzinnetjes voor de deelnemers. Stap 2 De deelnemer bespreken in tweetallen de betekenis van de woorden. Ze zetten een kruis bij de woorden die ze niet kennen. Stap 3 Vraag welke woorden de deelnemers nog niet kennen. Vraag andere deelnemers of zij de woorden kunnen uitleggen. Herhaal zelf de betekenis, maak een tekening of geef een voorbeeld. Stap 4 Laat deelnemers het overzicht vergelijken met hun eigen woordenlijst. Laat ze woorden die ze belangrijk vinden en die ontbreken op de woordenlijst erop schrijven met de betekenis erbij. Stap 5 Vraag de deelnemers de woorden voor de volgende keer te leren. Kom er tijdens de volgende taalbijeenkomst op terug en toets de woorden.
Doel is het herhalen en leren van de nieuwe woorden. Een taal leren betekent heel veel herhalen. Woorden onthoud je pas als je ze een keer over zeven bent tegengekomen. De woorden worden in elk hoofdstuk al een aantal keer herhaald. Het opschrijven van de woorden en de betekenis helpt om de woorden beter te onthouden. Bovendien wordt de woordenlijst zo een persoonlijk woordenboek.
Do’s: Kijk bij Mijn woordenlijst in het Materiaal voor de deelnemers hoe je de woorden kunt toetsen.
Afsluiting Zeg: ‘het is … uur, de les is afgelopen. Vraag de deelnemers om de woorden op de woordenlijst te leren. Adviseer ook om de online lessen te doen. Geef eventueel de schrijfopdracht als huiswerk mee. Groet vervolgens en zeg: ‘Tot morgen/dinsdag/….’ Groet de deelnemers een voor een met dezelfde groet.
Doel is de taalbijeenkomst afronden en afspraken maken voor de volgende keer.
68 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
2
Toelichting bij het materiaal van de deelnemers
Om maatwerk in het taalleerproces te stimuleren zijn Mijn Woordenlijst en de Taalkaarten ontwikkeld: met deze instrumenten kun je inspelen op de concrete situatie.
2.1
Mijn woordenlijst
Woorden zijn van groot belang bij het leren van een nieuwe taal. Ga maar na bij jezelf: als je mensen in een vreemde taal, bijvoorbeeld Frans, hoort spreken en je kent een aantal woorden, kun je in elk geval al snel vaststellen waar het gesprek over gaat. Zinsbouw en grammatica helpen je daar niet bij, die komen later aan de orde. De Taalkit Dutch begint daarom met het aanleren van woorden. In de praktijk blijkt dat een aantal van tien woorden per dag op termijn het beste resultaat oplevert. Als snelle deelnemers zelf willen bepalen hoeveel woorden ze per dag leren, houd je ze natuurlijk niet tegen.
‘Mijn woordenlijst’ maakt maatwerk mogelijk: een hoogopgeleide zal eerder toe zijn aan abstracte begrippen dan een laagopgeleide en een deelnemer die bijvoorbeeld in de winkel, keuken of kantine werkt, heeft woorden nodig die daarvoor van belang zijn. Een persoonlijke woordenlijst motiveert ook meer: de deelnemer heeft zijn eigen woordenschat en leert de woorden die hij daadwerkelijk nodig heeft in de praktijk. Natuurlijk zijn er woorden die voor iedereen relevant zijn, zoals deur, papier, kamer en dergelijke. Je kunt ervoor kiezen een deel van de woordenschat gezamenlijk vast te stellen en in de les aan te bieden. In de woordenlijst (zie het werkblad ‘Mijn woordenlijst') is behalve ruimte voor een vertaling en een tekening ook ruimte opengelaten voor een zin waarin het woord voorkomt: woorden worden beter onthouden als ze in een context worden aangeboden en de deelnemer krijgt tegelijkertijd gevoel voor de zinsbouw. Je kunt het format zelf desgewenst uitbreiden met regels voor tegenstellingen en synoniemen. Houd er daarnaast rekening mee dat woorden beter worden onthouden in een reële situatie: Het woord ‘kassa’ bijvoorbeeld onthoud je beter als je in de winkel staat en een echte kassa voor je ziet dan dat het woord op het bord geschreven staat.
2.2
Oefeningen bij Mijn woordenlijst
Bij de woordenlijst is een lijst met oefeningen ontwikkeld (zie het werkblad ‘Oefeningen Mijn woordenlijst’). Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen oefeningen die geschikt zijn voor in de les en daarbuiten, individueel of samen met anderen. Oefeningen die gerangschikt zijn onder ‘Buiten de les’ kunnen natuurlijk ook in de les gedaan worden, of andersom. Beschouw de oefeningen als suggesties. Probeer uit welke oefeningen het meest aanslaan en maak zelf je keuze voor wat jou het beste ligt om in je les te doen. Bedenk dat je in het leren en onthouden van woorden vier fasen kunt onderscheiden: 1. Aanbieden: Welke woorden bied je gemeenschappelijk aan? Welke woorden neemt de deelnemer op in zijn lijst? © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016 69
2. Semantiseren: Wat is de betekenis van het woord? Via de vertaling, een tekening maar ook synoniemen wordt de betekenis aan het woord gekoppeld. 3. Consolideren: Het leren en inslijpen van het woord. Dit gebeurt bij voorkeur in de context. Denk niet te snel dat het herhalen van een woord saai is voor de deelnemer: een woord is pas helemaal eigengemaakt nadat het 70 keer voorbij is gekomen! Het is wel belangrijk om te variëren met de manieren waarop je de woorden aanbiedt: zo voorkom je dat de deelnemer de betekenis van het woord koppelt aan een bepaalde manier. 4. Controleren: toetsen of het woord gekend is. Dit kan in de les, maar ook via sommige oefeningen in de lijst oefeningen. Tips per oefening bij Oefeningen Mijn woordenlijst Wat heb je nodig
Bekijk per oefening welke hulpmiddelen je nodig hebt.
Dit doe je in de taalles Oefening 1
Gebruik hiervoor de algemene woorden, dit wil zeggen: de woorden die iedereen heeft opgeschreven. Je kunt zelf een woord laten raden, maar als de deelnemers wat verder zijn, kun je het hen ook zelf laten doen.
Oefening 2
Deze oefening sluit aan bij de persoonlijke woorden. Je kunt natuurlijk ook zelf een toetsje maken van de woorden die iedereen heeft.
Oefening 3
Sommige oefeningen kun je niet doen met werkwoorden (bijvoorbeeld oefening 2). Een leuke manier om werkwoorden en zinnetjes te oefenen is de methode TPR. Deze methode staat uitgelegd in hoofdstuk 2, onder het kopje In de les (2.1).
Dit kun je ook alleen doen Oefening 1
Deze oefening is geschikt voor het consolideren (inslijpen) van het woord. Hij is eerder geschikt voor laagopgeleiden dan voor hoogopgeleiden.
Oefening 2
Hiervoor is ruimte opengelaten in de woordenlijst. Als de deelnemer al wat verder is, kun je hem meerdere zinnen met het woord laten maken.
Oefening 3
Dit is een associatieoefening, hiervoor moet de deelnemer ook iets verder zijn. Een manier om deze oefening uit te voeren is de woordspin: je schrijft het woord in een cirkel (lijf van de spin), tekent poten en aan het eind van elke poot schrijf je het woord waar het kernwoord aan doet denken. Bijvoorbeeld:
70 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Open Raam Klink Deur Dicht Huis Hout Oefening 4
Deze oefening is ook bedoeld voor het consolideren. Hierbij kun je de app Talking Tom inzetten (gratis te downloaden). Talking Tom is een kat die precies nazegt wat jij inspreekt.
Oefening 5
Deelnemers kunnen foto’s maken van voorwerpen die ze moeten leren kennen. Ze scrollen door de foto’s en benoemen het voorwerp.
Oefening 6
De vertaling van het woord wordt aangevuld met Nederlandse synoniemen. Hiervoor moet de woordenschat ook wat groter zijn.
Oefening 7
Dit is een goede oefening om de woorden te leren toepassen en korte zinnen te leren maken. Dit kan in en buiten de les. Laat deelnemers de verhaaltjes voorlezen.
Oefening 8
Hier moet je zelf een beslissing in nemen: het is mogelijk om een groepsapp aan te maken waarbij jij als docent via WhatsApp een vraag stelt en de deelnemers in het Nederlands antwoorden. Dit kost je wel extra tijd. In de les kun je een paar antwoorden voorlezen en bespreken. Of je schrijft (uiteraard anoniem!) een aantal foute antwoorden op het bord en vraagt de groep deze te corrigeren.
Oefening 9
Met de app Talking Tom (zie oefening 4) kun je ook zinnen laten inspreken.
Dit kun je na de taalles samen met iemand anders doen Oefening 1
Deze oefening kun je ook in de les laten doen.
71 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Oefening 2
Deze oefening sluit aan bij de bevinding dat een woord beter onthouden wordt als het concreet getoond wordt in plaats van op het bord geschreven. Kan nuttig zijn in speciale ruimtes zoals winkel, keuken, kantine. Door de post-its steeds weg te halen, worden deelnemers gedwongen het woord steeds weer opnieuw te gebruiken.
Oefening 3
Hier geven de deelnemers een omschrijving van het woord zonder het woord zelf te noemen. In het allereerste begin kan de vertaling worden gebruikt om het woord te raden.
Oefening 4 en 5
Oefeningen met een spelelement.
Oefening 6
Hiervoor moeten de deelnemers WhatsApp hebben: ze kunnen de foto’s gebruiken die ze hebben gemaakt om woorden te leren.
Oefening 7
Deze opdrachten kunnen overeenkomen met de oefeningen, bijvoorbeeld: • Schrijf het woord tien keer op. • Maak twee zinnen waarin het woord voorkomt et cetera.
2.3
Taalkaarten Lezen, Schrijven, Luisteren en Gesprekken voeren
Voor elke vaardigheid zijn in de Taalkit Dutch taalkaarten ontwikkeld. Deze taalkaarten (zie Materiaal voor de deelnemers) bevatten voorbeelden van taaltaken en vragen die de deelnemer stimuleren een bepaalde strategie te volgen bij de aanpak van taaltaken. Er zijn taalkaarten ontwikkeld voor de meest relevante taaltaken (bijvoorbeeld Schrijven: briefje of e-mail, formulier invullen). De taalkaarten zijn bruikbaar bij het behandelen van authentieke teksten en authentieke schrijf-, gespreks- en luistertaken. Er zijn taalkaarten ontwikkeld voor groep B (middenopgeleiden) en groep C (hoogopgeleiden). Het kan zijn dat deelnemers van groep C in het prille begin beter kunnen werken met de kaarten voor groep B (die zijn iets eenvoudiger).
2.3.1 Lezen
Voor lezen bied je de deelnemers leesteksten aan. Waar moet je beginnen als je een leestekst behandelt? Voor het begrijpen van leesteksten geven de Taalkaarten Lezen houvast. Je weet dan dat je de juiste stappen volgt voor het begrijpen van de tekst. De deelnemers kunnen allerlei soorten teksten leren lezen en begrijpen met behulp van de Taalkaarten Lezen. Kies bij voorkeur teksten uit de omgeving van de deelnemer. Deelnemers (hoogopgeleiden) kunnen ook zelf teksten kiezen. Je kunt de vragen op de Taalkaarten Lezen aanvullen met vragen die echt over de tekst gaan die je behandelt. Je kunt ook de deelnemers zelf vragen laten maken bij de tekst.
72 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Let bij de keuze van de teksten wel op het niveau. Op de kaarten staan voorbeelden van teksten op het beginniveau (A1) en het daaropvolgende niveau (A2). Deze voorbeelden kunnen je helpen om de juiste keuze te maken van teksten. Er zijn ook teksten op NT2-websites waar vragen bij gemaakt zijn. Het is aan te bevelen beide in te zetten: de taalkaarten om de strategieën aan te leren en de vragen bij studieteksten om tekstbegrip op een meer gedetailleerd niveau te ontwikkelen.
2.3.2 Schrijven
In ‘Oefeningen Mijn woordenlijst’ zijn de eerste schrijftaken al voorbijgekomen: het overschrijven van woorden en zinnen en het maken van een kort verhaaltje waarin een aantal woorden van de lijst voorkomen. Voor het maken van goede zinnen zijn de apps en websites bruikbaar, maar daar moet je vaak op het juiste woord klikken in plaats van de zin zelf te schrijven. Je kunt zelf heel gemakkelijk eenvoudige schrijfoefeningen voor zinnen maken: • Hussel de zinnen uit de woordenlijst door elkaar. • Bedenk nieuwe zinnen bij de woorden en hussel ze door elkaar. • Laat een deel van de zinnen weg en laat de deelnemer de zin afmaken. • Laat een paar woorden weg uit de zinnen en laat de deelnemer de woorden invullen. Je kunt de weggelaten woorden in een lijstje onder de oefening zetten. Van zinnen ga je naar korte teksten: • Laat de deelnemers verhaaltjes maken rond de woordenlijst of over hun leven in het centrum. • Moeten de deelnemers een briefje schrijven (voor school, een mededeling op het prikbord) of een formulier invullen? Gebruik dit dan als voorbeeld-lesmateriaal. Bij het schrijven van langere teksten: volg de aanwijzingen op de Taalkaarten Schrijven. Als je zelf schrijfopdrachten maakt: • Zorg dat de opdracht zo kort en helder mogelijk is: het is geen leestaak. • Zet in de opdracht wat je verwacht dat de deelnemer verwerkt in het schrijfproduct, bijvoorbeeld: ‘Sluit de brief af met een groet’ of: ‘Geef twee redenen waarom’.
2.3.3 Luisteren
De situaties waarin de deelnemers naar Nederlands luisteren, lopen uiteen: • Kijken en luisteren naar televisie. • Luisteren in het dagelijks leven, in de winkel, bij de balie. • Luisteren naar de docent in de les. In de laatste situatie ben jij de spreker en maak jij de luistertaak. Zorg ervoor dat je begrijpelijk bent voor de deelnemers. Gebruik zoveel mogelijk woorden die de deelnemers al kennen. 73 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
• Praat rustig en herhaal zo mogelijk de aangeboden stof in andere woorden. • Gebruik zoveel mogelijk voorbeelden uit de dagelijkse praktijk. • Houd contact met de groep en als je merkt dat het te moeilijk of te snel gaat, speel je daarop in. • Spreek beeldend. Ga na of de deelnemer je heeft begrepen: Controleer of de deelnemer begrepen heeft wat je gezegd hebt: Snap je het? Begrijp je wat ik bedoel? Weet je nu waar je het kunt vinden? Et cetera. Stel daarnaast open vragen: Kun je me vertellen wat je nu moet doen? Hoe ga je dat aanpakken? Bij open vragen stimuleer je een actieve houding en bij gesloten vragen kan de deelnemer volstaan met ‘ja’ en ‘nee’.
2.3.4 Gesprekken voeren
Het is belangrijk dat de deelnemers meteen beginnen met spreken in het Nederlands. Je kunt dat stimuleren in de taalles. Een paar manieren om de deelnemers aan het spreken te krijgen: • In het begin is het aan te raden om met routines te werken: standaardzinnetjes die de deelnemer onthoudt door ze vaak te horen, zeker als ze op ritme worden uitgesproken. • Door open vragen te stellen bij luisteren (zie Luisteren), zijn de deelnemers gedwongen te praten. • Laat de deelnemers in groepjes werken aan een taak, waarbij ze bijvoorbeeld gezamenlijk aan een oplossing moeten werken. • Neem foto’s mee, liefst van mensen, en stel hier vragen over: waar is de foto gemaakt? Hoe oud is de man/vrouw op de foto? Wat is hij/zij aan het doen? Welke kleren heeft hij/zij aan? • In een verder stadium kun je deelnemers vragen hier een verhaaltje bij te bedenken. • Grijp situaties in het opvangcentrum aan om samen met de groep over te praten, bijvoorbeeld het eten, gedrag van anderen et cetera. Zorg er wel voor dat dit gesprek niet verzandt in klachten maar vraag naar oplossingen! • Als de deelnemers wat verder zijn, kun je vergaderingen houden over onderwerpen die hen aangaan. • Gebruik de actualiteit voor gesprekken in de les. Koppel het gesprek bijvoorbeeld aan een tv-programma dat iedereen heeft gezien.
74 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
2.4 Voorbeeldlessen Hieronder zijn voorbeeldlessen uitgewerkt voor de vaardigheid lezen. Deze les geeft je een idee hoe je de taalkaarten kunt behandelen.
2.4.1 Lezen Vooraf Kies een tekst die aansluit bij de situatie van de deelnemers: met welk soort teksten willen ze oefenen? Tot niveau A1 zijn de meeste authentieke teksten te moeilijk om helemaal te lezen en te begrijpen. Je kunt de teksten wel gebruiken om er informatie in op te zoeken (bijvoorbeeld: waar is de afspraak, hoe laat moet je er zijn; of: wat moet ik opsturen en voor wanneer). Je kunt ook een tekst kiezen die past bij wat je verder tijdens de taalbijeenkomst hebt gedaan. De tekst in deze voorbeeldles is een geboortekaartje en past bijvoorbeeld bij het hoofdstuk Dit is mijn dochter! in de module Praten over jezelf van SpreekTaal. Je kunt hem ook gebruiken als er een baby in de omgeving van de deelnemers is of binnenkort wordt geboren. Tip De voorbeelden in het Materiaal voor deelnemers geven een beeld van het soort tekst dat je op de verschillende niveaus kunt gebruiken.
75 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Werkwijze
Doel(en)
Do’s en don’ts
Stap 1 Deel de Taalkaart Lezen uit. Zeg dat de vragen die erop staan, de deelnemers helpt een tekst te lezen. Stap 2 Laat een geboortekaartje zien. Laat de deelnemers individueel nadenken over wat ze op het kaartje zien. Bespreek wat ze al weten over de tekst zonder gelezen te hebben. Verwijs naar de eerste twee vragen op de Taalkaart Lezen: Wat zie ik op de foto’s of plaatjes en waarover gaat de tekst?
Het doel is leren werken met De Taalkaart lezen.
Don’ts: Bespreek nog niet alle vragen op de Taalkaart, die komen bij de verschillende stappen terug.
Doel is oriëntatie op het onderwerp. Het uiterlijk van een tekst zegt vaak iets over de inhoud van de tekst. Als je al een beetje weet waar de tekst over gaat voor je gaat lezen, is het makkelijker om de tekst te begrijpen. Voorbeeld: je ziet een kinderwagen op het kaartje. Daaruit kun je afleiden dat er een baby is geboren. Op het kaartje staat ‘Hoera!’ Daaruit kun je afleiden dat ‘Hoera!’ iets vrolijks betekent, het kondigt goed nieuws aan. Ook al weet je niet wat ‘Hoera!’ betekent, doordat je weet waar het kaartje over gaat, kun je de betekenis raden. Doel is het onderwerp, het doel en het publiek van de tekst bepalen. Dit helpt je bij het bedenken van welke informatie op het kaartje van belang is (Stap 4).
Don’ts: Vertel niet zelf wat voor kaartje het is. Door dit aan de deelnemers te vragen, leer je ze aan om dit zelf bij elke tekst te doen.
Stap 3 Vraag: • Wie krijgt zo’n kaartje? • Wanneer krijg je zo’n kaartje? • Van wie krijg je zo’n kaartje? Verwijs naar de vragen 3-5 op de Taalkaart Lezen: Waarom lees ik deze tekst, van wie is deze tekst en voor wie is deze tekst.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
76
Do’s: Als je uit een cultuur komt waar geen geboortekaartjes worden verstuurd, is het natuurlijk een stuk lastiger om te zien waar dit kaartje over gaat. Vertel dan bij stap 8 iets over de Nederlandse cultuur.
Stap 4 Laat de deelnemers bedenken welke informatie op het kaartje belangrijk is. Zeg bijvoorbeeld: wat wil jij weten als je zo’n kaartje krijgt? Voorbeelden: wat is de naam van het kind, wie zijn de ouders, wanneer mag ik komen, is het een meisje of een jongen. Verwijs naar de vragen 6-8 op de Taalkaart Lezen: Waarom lees ik deze tekst? Welke informatie is belangrijk? Moet ik alles lezen? Stap 5 Laat de deelnemers de antwoorden op hun eigen vragen (bij stap 4) zoeken in de tekst. Eventueel kun je een of meer van onderstaande vragen toevoegen: 1. Hoe heet de baby? 2. Wanneer is de baby geboren? 3. Hoe lang is de baby? 4. Hoe zwaar is de baby? 5. Wie zijn de ouders? 6. Wat is het adres? 7. Wat is het telefoonnummer 8. Wat moet je doen als je op bezoek wilt komen?
Het doel is te bepalen welke informatie van belang is.
Do’s: Besteed hier voldoende aandacht uit want dit is een belangrijke strategie. Deelnemers zullen namelijk vaak te maken krijgen met teksten die te moeilijk zijn.
Het doel is het begrijpen van de tekst en het vinden van de benodigde informatie. Vraag 1-7 zijn opzoekvragen. Bij vraag 8 moet er echt gelezen worden.
77 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 6 • Vraag de deelnemers een streep zetten onder de woorden die ze niet kennen. • Vraag ook of het belangrijk is om het woord te kennen. • Laat de deelnemers eerst naar de betekenis raden. Voorbeeld: blij. Zou het iets goeds zijn of iets slechts? Leg dan de betekenis uit op een (of meer) van de volgende manieren: • Doe het voor. • Geef een voorbeeldzin. • Geef een vertaling. • Laat een plaatje zien. • Geen een tegenstelling of een omschrijving. • Laat hen het woord opzoeken in een (digitaal) woordenboek. Verwijs naar de laatste stap van de Taalkaart Lezen: welke woorden zoek ik op. Stap 7 Geef een ander geboortekaartje, dat er anders uitziet met andere plaatjes of laat ze er zelf een zoeken (en er een foto van maken met hun telefoon). Kunnen ze de antwoorden op de vragen bij Stap 5 op dit kaartje vinden?
Het doel is het leren van de nieuwe woorden in de tekst. Een nieuwe taal leren betekent vooral heel veel nieuwe woorden leren. In een leestekst worden woorden in een context aangeboden (en dus niet los). Dat maakt het begrijpen en onthouden van de betekenis makkelijker.
Do’s: 1. Besteed altijd aandacht aan nieuwe woorden in een leestekst. 2. Besteed alleen aandacht aan woorden die veel voorkomen en/of belangrijk zijn voor de deelnemers. 3. Kijk voor oefeningen bij Mijn woordenlijst in het Materiaal voor de deelnemer of naar de voorbeeldles Woorden. Don’ts: Besteed niet te veel tijd aan woorden die voor de deelnemers niet belangrijk zijn. Leg ze alleen uit als ze voor het begrip van de tekst nodig zijn.
Doel van de oefening is het kunnen toepassen van het geleerde in een nieuwe tekst/situatie.
78 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 8 Vertel iets over Nederlandse cultuur: het versturen van geboortekaartjes. Ook al is men via Facebook, WhatsApp enzovoort. Tegenwoordig al snel op de hoogte, toch worden er nog altijd geboortekaartjes verstuurd. Voor een aantal deelnemers zal dit nieuw zijn. Vraag de deelnemers hoe dat in hun land gaat. Stap 9 Bekijk met de deelnemers alle stappen van de Taalkaart Lezen. Herhaal dat de vragen op de Taalkaart Lezen het lezen van een tekst makkelijker maken. Vervolgoefening 1 Een felicitatiekaartje schrijven. Mogelijkheden: • Geef een open opdracht: deelnemers schrijven zelf een berichtje met behulp van een voorbeeldberichtje. • Geef een gestuurde opdracht, zoals: 1. De deelnemers krijgen een berichtje waarin woorden ontbreken. De woorden staan boven het berichtje. De deelnemers schrijven ze op de goede plaats in de zinnen. 2. De deelnemers krijgen zinnen in de verkeerde volgorde. Ze schrijven de zinnen over in de goede volgorde. 3. Zoals 1 maar de in te vullen woorden zijn niet gegeven.
Doel van de oefening is iets te leren over de Nederlandse cultuur. Taal leren is ook een cultuur leren kennen. Als je bepaalde gewoonten en gebruiken kent en weet hoe je daarop kunt reageren, voel je je eerder thuis in het nieuwe land en kun je eerder meedoen.
Do’s: Laat deelnemers vertellen over hun eigen cultuur. Dit kan ook in een andere taal als iedereen die enigszins spreekt, bijvoorbeeld Engels.
Doel van de oefening is deelnemers te leren dat het lezen van een tekst uit stappen bestaat. Als je op deze manier leest, kun je ook informatie halen uit teksten die boven je niveau liggen.
Do’s: Zet de Taalkaart Lezen bij iedere leestaak in zodat de deelnemers eraan gewend raken de verschillende stappen te doorlopen.
Doel is het verwerken en uitbreiden van de leerstof op een andere manier. Een aansluitende spreek- of schrijfopdracht op een lees- of luistertekst heeft als voordeel: 1. De deelnemers kennen de context van de opdracht, ze hoeven zich dus niet in te leven in een nieuwe situatie. 2. (Een deel van) de woorden die de deelnemers nodig hebben voor het briefje hebben ze net in de leestekst geleerd.
Do’s: 1. Gebruik de Taalkaart Schrijven. 2. Bekijk ook de voorbeeldles Schrijven.
79 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Vervolgoefening 2 Een (telefoon)gesprekje om te feliciteren Mogelijkheden: • Maak zelf een gesprekje waarin iemand een jonge vader/moeder feliciteert met de geboorte van het kind. Kopieer dit en deel het uit. De deelnemers lezen in tweetallen de zinnen en spelen het gesprekje na. Eventueel lees je de zinnen de eerste keer zelf voor, de deelnemers zeggen de zinnen na. • Maak informatiekaartjes. Op het ene kaartje staan vragen zoals: Hoe heet de baby? Is alles goed? Hoeveel weegt ze/hij? Op het andere kaartje staat informatie over de baby (de naam, het gewicht, het kindje is gezond, enzovoort). De deelnemers werken in tweetallen en krijgen allebei een ander kaartje. Daarna wisselen ze van rol.
Zie hierboven.
Do’s: 1. Gebruik de Taalkaart Gesprekken voeren. 2. Bekijk ook de voorbeeldles Gesprekken voeren.
80 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
2.4.2 Schrijven Vooraf Kies een opdracht die aansluit bij de situatie van de deelnemers: wat voor briefjes schrijven ze of hebben ze onlangs geschreven? Welk soort briefje, in welke situatie willen ze leren schrijven? Je kunt ook een briefje laten schrijven dat past bij wat je verder tijdens de taalbijeenkomst hebt gedaan. Heb je bijvoorbeeld geoefend met het telefonisch maken van een afspraak, dan kun je als opdracht geven een briefje of e-mail te schrijven waarin je de afspraak aan iemand doorgeeft. In dit voorbeeld wil een deelnemer een briefje leren schrijven om zich af te melden. De opdracht Je kunt morgen niet naar de taalbijeenkomst komen. Schrijf een briefje naar de docent. Schrijf in het briefje: • dat je niet kunt komen • waarom je niet kunt komen • dat iemand anders het huiswerk voor je meeneemt • wanneer je weer komt. Schrijf boven de brief een groet en de naam van de docent. Schrijf onder de brief een groet en je eigen naam.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016 81
Werkwijze
Doel(en)
Do’s en dont’s
Stap 1 Schrijf een vergelijkbaar briefje op het bord met een iets andere inhoud, bijvoorbeeld een briefje aan de leraar van je kind waarin staat dat je kind naar de tandarts moet en daarom de volgende dag niet op school komt. Bespreek het briefje: • voor wie is het briefje? • waar gaat het briefje over? • wat staat er boven het briefje? • wat staat er onder het briefje?
Het doel is om een voorbeeld te geven. De deelnemers kunnen dit voorbeeld gebruiken bij de opdracht.
Stap 2 Schrijf een nieuw, vergelijkbaar briefje op het bord maar laat een aantal woorden weg. Schrijf deze als losse woorden onder het briefje. De deelnemers schrijven het briefje over en schrijven de woorden die erboven staan op de goede plaats. Stap 3 Schrijf de zinnen van een van de briefjes bij stap 1 of 2 in de verkeerde volgorde op het bord. De deelnemers maken zelf een briefje door de zinnen in de goede volgorde te schrijven.
Doel van de oefening is dat de deelnemers oefenen met woorden die ze straks nodig hebben.
Do’s: 1. Maak het voorbeeld op het niveau van de deelnemers, dus schrijf een briefje zoals je straks verwacht van de deelnemers. 2. Vraag of de deelnemers andere groeten kennen die je boven/onder de brief kunt schrijven. Leg uit dat je ‘hoi’ alleen bij vrienden gebruikt. 3. Geef een groet voor informele briefjes (hoi of hallo) en een groet voor een meer zakelijk briefje (Beste). Dont’s: Noem niet alle groeten die er zijn. Do’s: Laat woorden invullen die relevant zijn voor een briefje, zoals de groet.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Doel van de oefening is het oefenen van de opbouw en samenhang in het briefje. Je schrijft bijvoorbeeld eerst dat je niet kunt komen, en daarna pas waarom.
82
Stap 4 Deel de opdracht uit en deel de Taalkaart Schrijven uit. Bespreek de opdracht en de vragen van de Taalkaart Schrijven: 1. Waarom schrijf je het briefje 2. Aan wie schrijf je het briefje 3. Wat wil je schrijven? 4. Welke woorden heb je nodig? 5. Hoe begin je het briefje? 6. Hoe eindig je het briefje? 7. Daarna gaan de deelnemers schrijven. Stap 5 Laat de deelnemers hun eigen tekst controleren als ze klaar zijn met de vragen op de Taalkaart Schrijven: • Ben je niets vergeten? • Heb je alles goed geschreven?
Stap 6 De deelnemers geven hun briefje aan elkaar. Ze lezen elkaars briefje en beoordelen of het briefje duidelijk is: begrijpen ze alles?
Doel is vooral dat deelnemers nadenken Do’s: over wat ze gaanschrijven. Dan gaat het 1. Vertel dat het altijd handig is de vragen op de schrijven makkelijker. Doel is ook dat ze Taalkaart te beantwoorden bij schrijftaken. leren werken met de Taalkaart. Ze 2. Laat de schrijftaken de eerste keren tijdens de kunnen die dan ook bij schrijftaken taalbijeenkomst maken zodat je kunt zien hoe buiten de taalbijeenkomsten gebruiken. het gaat en kunt helpen. Daarna kun je ze als huiswerk meegeven. 3. Je kunt een extra opdracht meegeven, bijvoorbeeld: let op de hoofdletters en punten of let erop dat in elke zin een werkwoord staat. Doe dit met regels die eerder behandeld en geoefend zijn. Doel van de oefening is de deelnemers Do’s: te leren dat ze altijd hun tekst zelf Wijs de deelnemers op het voorbeeld en laat ze hun controleren voordat ze hem inleveren of eigen tekst daarmee vergelijken. versturen. Tijdens het schrijven kun je niet overal tegelijk op letten, daarom maak je altijd wel een foutje. Dat is zo op elk niveau. Een aantal fouten kunnen ze er zelf uithalen door de tekst kritisch na te lezen. Doel van de oefening is deelnemers te Do’s: leren dat je een briefje altijd aan iemand Laat een tekst altijd eerst beoordelen op de inhoud: schrijft, het briefje moet voor die staat alles erin en is de tekst duidelijk. Daarna kun je persoon dus duidelijk zijn. Tijdens het deelnemers ook vragen op fouten te letten: zijn de
83 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Laat een paar briefjes voorlezen. Bespreek met de groep of de briefjes duidelijk zijn en er niets vergeten is. Is dat wel het geval, bedenk dan wat er verbeterd kan worden Stap 7 Laat de briefjes inleveren zodat je ze kunt nakijken.
schrijven moet je je dus enigszins verplaatsen in de lezer zodat je weet welke informatie hij nodig heeft.
Stap 8 Bekijk met de deelnemers alle stappen van de Taalkaart Schrijven. Herhaal dat de vragen op de Taalkaart Schrijven het schrijven van een tekst makkelijker maken.
Doel van de oefening is deelnemers te leren dat het schrijven van een tekst uit stappen bestaat. Als je de stappen volgt, wordt het schrijven van een tekst makkelijker.
Doel is het geven van persoonlijke feedback en zicht krijgen op het schrijfniveau van de deelnemers. Als je ziet waar veel fouten mee worden gemaakt, kun je daar in een volgende taalbijeenkomst aandacht aan besteden.
84 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
woorden goed geschreven, staan de woorden in de goede volgorde, staat het werkwoord in de goede vorm? Doe dit alleen met regels die eerder behandeld en geoefend zijn. Do’s: Richt je feedback altijd eerst op de begrijpelijkheid en daarna pas op de vorm. Dont’s: 1. Streep niet alle fouten aan. Wijs alleen op fouten die de deelnemers niet meer hadden hoeven maken. 2. Verbeter de fouten niet automatisch zelf. Streep de fout aan en laat de deelnemer zelf bedenken wat er niet goed is en hoe het anders moet. Do’s: Zet de Taalkaart Schrijven bij iedere leestaak in zodat de deelnemers eraan gewend raken de verschillende stappen te doorlopen.
2.4.3 Luisteren Vooraf De meeste authentieke teksten zullen in het begin te moeilijk zijn vanwege het spreektempo en de beperkte woordenschat van de deelnemers. Je kunt de deelnemers ook naar jou laten luisteren: geef bijvoorbeeld informatie over zaken die de deelnemers aangaan, vertel iets over leven in Nederland, geef een instructie over hoe mensen met Welcome kunnen werken enz. In deze voorbeeldles geef je een instructie over werken met Welcome. Let daarop op de volgende punten: • Gebruik zoveel mogelijk woorden die deelnemers al kennen. • Praat rustig en let op of de deelnemers je nog steeds volgen. • Zorg voor voldoende herhaling. • Laat de verschillende stappen (naar de website gaan, inloggen, de leerroute openen en beginnen) zien op Oefenen.nl.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016 85
Werkwijze
Doel(en)
Do’s en dont’s
Stap 1 Deel de Taalkaart Luisteren (instructies) uit. Leg uit dat je een luistertekst beter begrijpt als je weet wat je kunt verwachten: wie praat er en waar gaat de tekst over? Lees de eerste drie vragen op de Taalkaart voor.
Doel is de introductie van de Taalkaart Luisteren.
Stap 2 Vertel dat je gaat uitleggen waar de deelnemers de online lessen kunnen vinden en hoe ze met het programma kunnen werken. Bespreek de eerste vier vragen op de Taalkaart Luisteren met de deelnemers: Wie praat er, waar praat hij, wat krijg ik te horen en waarom luister ik? Stap 3 Laat de deelnemers vervolgens bedenken: Wat ze moeten weten om met Welcome te kunnen werken. Wat ze kunnen zeggen als ze iets niet verstaan of begrijpen. Schrijf deze vragen op het bord.
Doel is een oriëntatie op de opdracht: waar ga ik naar luisteren?
Do’s: Zet de Taalkaart Luisteren bij elke luistertaak in. Dan raken de deelnemers eraan gewend om op deze manier een luistertaak voor te bereiden en uit te voeren. Don’ts: Bespreek niet alle vragen van de Taalkaart Luisteren in één keer. De verschillende vragen komen terug in de stappen die in deze voorbeeldles zijn uitgewerkt.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Doel is het activeren van de voorkennis: de deelnemers bedenken wat ze al weten over het onderwerp zodat ze dit kunnen gebruiken bij de luistertaak.
Als ze voorbereid gaan luisteren, herkennen ze de informatie sneller tijdens het luisteren.
86
Do’s: Laat deelnemers bedenken wat voor informatie ze waarschijnlijk zullen krijgen en welke woorden ze zullen horen. Zorg ervoor dat de deelnemers een aantal vragen hebben die ze kunnen stellen als ze iets niet verstaan of begrijpen, zoals ‘Wil je dat nog een keer zeggen; Ik begrijp het niet; Wat
Stap 4 Geef de instructie. Splits de instructie zo nodig op in fragmenten: 1. het vinden van Oefenen.nl 2. het inloggen 3. het openen van de leerroute 4. het starten van de oefeningen. Laat na elk fragment de volgende vragen op de Taalkaart Luisteren beantwoorden: Weet ik wat ik moet doen? Kan ik herhalen wat ik moet doen? Welke informatie is belangrijk? De deelnemers kunnen dit in tweetallen doen. Stap 5 Geef de instructie nogmaals. Vraag de deelnemers nu op woorden te letten die ze niet kennen. Ze steken hun hand op als ze een onbekend woord horen.
Doel van de oefening is het herkennen en begrijpen van de informatie die ze nodig hebben. Ze hoeven niet alles letterlijk te begrijpen als ze uiteindelijk maar voldoende hebben begrepen om met Welcome te werken.
Doel van de oefening is het leren van nieuwe woorden.
87 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
betekent …; Kun je wat langzamer praten.’ Don’ts: Beoordeel niet of de verwachtingen kloppen, daar gaat het hier niet om. Do’s: 1. Als je de instructie in fragmenten opdeelt, doe dan stap 4-7 per fragment. 2. Je mag iets langzamer spreken dan normaal maar blijf wel op een natuurlijke manier praten. 3. Geef deelnemers de ruimte om vragen te stellen. Help ze bij het stellen van goede vragen als ze iets niet begrepen hebben. Don’ts: Ga niet te langzaam of in losse woorden praten als je merkt dat deelnemers de instructie moeilijk vinden.
Do’s: 1. Probeer de instructie zo precies mogelijk te herhalen. 2. Schrijf het woord op zoals het in de luistertekst voorkomt, dus bijvoorbeeld ‘kies’ in plaats van
Schrijf deze woorden op het bord. Leg ze niet uit, maak eerst de instructie af.
3.
Stap 6 Bespreek de onbekende woorden. Geef nogmaals de zin waarin de woorden voorkomen. Laat de deelnemers de betekenis van het woord raden. Geef of herhaal daarna de betekenis van het woord. Laat deelnemers het woord en de betekenis opschrijven op Mijn Woordenlijst als het een belangrijk woord is. Stap 7 Laat de deelnemers in tweetallen de instructie voor zichzelf herhalen. Indien mogelijk: laat de deelnemers de instructie uitvoeren op een tablet of computer.
Doel van de oefening is het leren van nieuwe woorden en het leren afleiden van de betekenis van woorden uit de context. Ook al ken je een woord niet, je begrijpt soms toch wat het woord ongeveer betekent door de woorden en zinnen eromheen. Voorbeeld: de betekenis van het woord ‘klik’ kun je raden als je hoort: ‘typ Oefenen.nl en klik op Enter’. Doel van de oefening is te bepalen of de deelnemers voldoende van de instructie hebben begrepen. De deelnemers hoeven de instructie niet na te kunnen vertellen in het Nederlands. Ze kunnen het laten zien door Welcome te openen, ze kunnen de instructie ook voor
88 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
‘kiezen’. Schrijf het hele werkwoord er eventueel achter. Leer de deelnemers de woorden ‘eerst, dan en daarna’. Deze geven de volgorde aan en komen vaak voor in instructies.
Don’ts: Gebruik niet te veel onbekende woorden in je uitleg. Do’s: Stimuleer deelnemers om de betekenis van een woord te raden. Dit kan door middel van de andere woorden in de zin maar ook door het voor te doen. Bijvoorbeeld: ‘Klik op leerroute’. Don’ts: Deelnemers hoeven niet alle nieuwe woorden op te schrijven. Kies alleen woorden die belangrijk zijn of die vaak voorkomen. Don’ts: Doe niet voor hoe het moet maar herhaal de instructie.
Stap 8 Bekijk met de deelnemers alle stappen van de Taalkaart Luisteren. Herhaal dat de vragen op de Taalkaart Luisteren het luisteren naar gesprekken makkelijker maken.
zichzelf in de eigen taal herhalen. Doel van de oefening is deelnemers te leren dat ze een luistertaak kunnen voorbereiden met de stappen van de Taalkaart Luisteren. Als je op deze manier een luistertaak voorbereidt, haal je meer informatie uit de luistertekst.
89 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Zet de Taalkaart Luisteren bij iedere opdracht in zodat de deelnemers eraan gewend raken de verschillende stappen te doorlopen bij de voorbereiding van een luistertaak.
2.4.4 Gesprekken voeren Vooraf Kies een opdracht die aansluit bij de situatie van de deelnemers: wat voor gesprekken willen ze leren voeren? In welke situatie, met wie? Je kunt ook een gesprek oefenen dat past bij wat je verder tijdens de taalbijeenkomst hebt gedaan. Heb je geoefend met het lezen van een brief over een afspraak, dan kun je bijvoorbeeld oefenen met het telefonisch verzetten van de afspraak. De context en een aantal woorden en zinnen die nodig zijn voor de opdracht zijn dan al bekend. In dit voorbeeld wil een deelnemer een gesprek leren voeren waarin hij informatie vraagt over het openbaar vervoer. De opdracht Je wilt met de trein naar Nijmegen. Je weet niet welke trein je moet nemen. Je vraagt iemand op het station om hulp.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Groet de persoon. Vraag of je iets mag vragen. Zeg waar je naartoe moet. Vraag welke trein je moet nemen. Vraag naar welk perron je moet gaan. Bedank de persoon.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016 90
Werkwijze
Doel(en)
Do’s en dont’s
De doelen zijn: Stap 1 1. Oriëntatie op de opdracht: waar Laat plaatjes zien met een auto, trein, fiets en bus. gaat de opdracht over? Vraag de deelnemers met welke vervoermiddelen ze 2. Voorkennis activeren: de wel eens reizen. deelnemers bedenken wat ze al weten over het onderwerp zodat ze dit kunnen gebruiken bij de opdracht. Doel van de oefening is oefenen met Stap 2 woorden die de deelnemers straks Maak een woordweb bij ‘trein’. Teken een cirkel op nodig hebben. het bord en schrijf ‘de trein’ in de cirkel. Trek vanuit de cirkel zes pijlen elk naar een andere kant. Vraag de deelnemers bij elke pijl een woord te schrijven waaraan ze denken bij ‘trein’. Stap 3 Deel de Taalkaart Gesprekken voeren uit. Laat de deelnemers in twee- of drietallen de vragen op de kaart bespreken. Laat ze ook zinnen en woorden bedenken die ze in het gesprek nodig hebben.
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Doel van de oefening is voorbereiding van het gesprek. Als je weet wat je wil zeggen en tegen wie, kun je bedenken hoe je dat gaat doen.
91
Do’s: Laat de deelnemers zelf met woorden komen. Alle woorden zijn in principe goed. Don’ts: Geef zelf nog geen nieuwe woorden. Het gaat hier echt om wat de deelnemers zelf al weten. Do’s 1. Deelnemers kunnen de vragen ook in hun eigen taal bespreken. 2. Geef zo nodig een voorbeeldtekst van het gesprek. 3. Adviseer de deelnemers als het kan gesprekken op deze manier voor te bereiden, zeker als het om belangrijke gesprekken gaat.
Stap 4 Bespreek de antwoorden van de deelnemers. Inventariseer welke woorden en zinnen de deelnemers bedacht hebben. Schrijf deze zinnen op het bord. Voorbeeld: 1. Dag, mag ik iets vragen? 2. Ja, natuurlijk. 3. Ik moet naar Nijmegen. 4. Welke trein moet ik nemen? 5. De trein vertrekt om half twaalf. Enzovoort. Stap 5 Lees de zinnen voor en laat ze nazeggen. Doe dit een aantal keer.
Doel van de oefening is het aanbieden van zinnen die de deelnemers nodig hebben om het gesprek te kunnen voeren.
Do’s: 1. Let erop dat er zinnen nodig zijn om te begroeten, de vraag te stellen en te beantwoorden, te bedanken en weer te groeten. Denk aan beide rollen. 2. Zorg ervoor dat de deelnemers ook zinnen kennen (en gebruiken) als: Mag ik iets vragen? Ik begrijp het niet. Kunt u het nog een keer zeggen? Wilt u iets langzamer praten? Don’ts: Ga niet in op de grammatica van de zinnen maar schrijf de zinnen in de goede vorm op het bord.
Doel van de oefening is het oefenen van de zinnen als voorbereiding op het gesprek.
Do’s: 1. Spreek de zinnen uit in een normaal tempo en met een natuurlijke intonatie. Verbind de woorden zoals je normaal ook zou doen als je spreekt. 2. Laat de zinnen een aantal keer nazeggen zodat het steeds vloeiender gaat. Don’ts: Spreek de zinnen niet in losse woorden uit.
92 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 6 Laat de deelnemers in tweetallen een gesprek maken van de zinnen die op het bord staan. Ze kunnen dit opschrijven maar het hoeft niet. Laat ze het gesprek een paar keer oefenen zodat ze de zinnen op het bord steeds minder nodig hebben. Ze spelen om de beurt beide rollen.
Stap 7 Maak andere tweetallen dan bij stap 6. De deelnemers voeren het gesprek maar zonder steun van de zinnen op het bord of op papier. Ze doen dit een paar keer. Ze spelen om de beurt beide rollen.
Doel van de oefening is het oefenen van Do’s: het gesprek. Nu nog met steun van de 1. Laat het gesprek gerust een aantal keer zinnen op het bord, als voorbereiding op nazeggen zodat de deelnemers de zinnen het vrije spreken in stap 7 en 8. steeds makkelijker en vloeiender kunnen zeggen. 2. Loop rond en luister goed. Stop de oefening na een tijdje en bespreek een of twee fouten in uitspraak of intonatie die je hebt gehoord. Daarna doen de deelnemers de oefening nog een keer waarbij ze extra letten op de genoemde aandachtspunten. Doel van de oefening is het voeren van Do’s: het gesprek zonder steun. Door nieuwe 1. Je kunt het gesprek ook door hetzelfde tweetal tweetallen te vormen, zal het gesprek als bij stap 6 laten voeren zonder tekst. Maak net iets anders gaan dan bij stap 6 daarna pas nieuwe tweetallen. waardoor het meer lijkt op een echt 2. Loop weer rond en luister goed. Onthoud een of gesprek. twee aandachtspunten die je na de oefening met de hele groep wilt bespreken. Richt je feedback altijd eerst op verstaanbaarheid en begrijpelijkheid. 3. Geef een extra opdracht, bijvoorbeeld: speel het gesprek twee keer. De eerste keer spreek je een jong iemand aan, de tweede keer een ouder iemand (en zeg je ‘u’).
93 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 8 Maak een nieuw tweetal en vraag dit tweetal het gesprek voor de groep te voeren. Doe dit een aantal keer.
Stap 9 Geef de deelnemers de opdracht om het gesprek buiten de taalbijeenkomsten te voeren. Kom er de volgende taalbijeenkomst op terug en vraag hoe het gegaan is.
Don’ts: Verbeter niet alle fouten. Doel van de oefening is dat de Do’s: deelnemers naar elkaar luisteren. Zo Stimuleer deelnemers vooral, het gaat om het leren ze van elkaar maar ze zien ook dat durven. anderen het net zo moeilijk vinden. Voor de groep spreken vraagt meer van Don’ts: de deelnemers dan in tweetallen Forceer mensen niet de opdracht voor de groep te spreken. Het vormt een goede overgang doen als ze er nog niet aan toe zijn. tussen het spreken tijdens de taalbijeenkomst en buiten de taalbijeenkomst. Doel van de oefening is dat de Do’s: deelnemers het gesprek dat ze tijdens 1. Vertel de deelnemers dat het doel bereikt is als deze taalbijeenkomst hebben geoefend, ze een gesprekje hebben gevoerd en ze hun buiten de taalbijeenkomst kunnen vraag hebben kunnen stellen. voeren. Dat is een stuk moeilijker want 2. Kom er de volgende taalbijeenkomst zeker op de mensen op straat passen hun tempo terug. Zo laat je zien dat het een belangrijk en woordgebruik niet vanzelfsprekend onderdeel van de taalbijeenkomst is. Vraag hoe aan en het gesprek zal anders gaan dan het ging en geef zo nodig tips. tijdens de taalbijeenkomst. Don’ts: Verwacht niet dat deelnemers meteen echte gesprekken kunnen voeren.
94 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Stap 10 Bekijk met de deelnemers alle stappen van de Taalkaart Gesprekken voeren. Herhaal dat de vragen op de Taalkaart Gesprekken voeren het voeren van gesprekken makkelijker maken.
Doel van de oefening is deelnemers te leren dat ze een gesprek kunnen voorbereiden met de stappen van de Taalkaart Gesprekken voeren. Als je op deze manier een gesprek voorbereidt, gaat het gesprek beter.
95 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Do’s: Zet de Taalkaart Gesprekken voeren bij iedere opdracht in zodat de deelnemers eraan gewend raken de verschillende stappen te doorlopen bij de voorbereiding van een gesprek.
3 Overzicht bruikbare materialen
Een uitgebreide beschrijving van bruikbare materialen is hieronder toegevoegd. Je treft er ook materialen aan die niet direct in het overzicht zijn opgenomen, maar bij de selectie is niet gestreefd naar volledigheid. omdat dat niet relevant was. Een belangrijk criterium voor de materiaalkeuze was de gratis beschikbaarheid. Veel websites bieden gratis downloadbaar materiaal aan. Methodes zijn zoveel mogelijk vermeden omdat deze na het verkrijgen van de status worden ingezet in cursussen. Methodes zijn alleen vermeld als er geen alternatief voorhanden was, zoals bijvoorbeeld voor TPRS (zoals Het hele verhaal) en het schrijven van het Latijnse schrift (Alfaschrift). Er zijn veel apps te downloaden waarmee je Nederlands kunt leren. Niet alle apps zijn even gemakkelijk toegankelijk voor de lagere niveaus. Als je in de les uitlegt hoe de app werkt, is de kans groter dat deelnemers hem gaan gebruiken. Bij de meeste apps kun je kiezen hoeveel tijd je er per dag aan wilt werken; bij sommige apps krijg je een melding dat er een les voor je klaar staat. Materialen waarbij geen prijs staat vermeld, zijn gratis. © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016 96
3.1 Diverse vaardigheden Alfabetisering/A1 Titel
Beschrijving
Vaardigheid
Doelgroep
Niveau
Werkboek Klik & Tik Stichting Expertisecentrum ETV.nl www.etv.nl, prijs € 10,71
Werkboek bij de programma’s Klik & Tik op Oefenen.nl. In het boek vind je instructies, opdrachten, tips en informatie. Het bestaat uit drie delen: internet, e-mail en teksten schrijven op de computer. Je kunt het boek ook los gebruiken.
Digitale vaardigheden
Alle doelgroepen
Een dag met Fatima Tas (Uitgeverij Coutinho, 2005, prijs € 19,50)
In dit boek zijn 128 foto’s opgenomen waarmee een dag uit het leven van een Turkse vrouw in Nederland wordt geschetst: boodschappen doen, kinderen naar school brengen en naar de Nederlandse les gaan. Er is een cd bijgevoegd waarop je kunt luisteren naar eenvoudige verhalen bij de foto’s. Het boek is bedoeld voor anderstalige analfabeten die al een basiswoordenschat in het Nederlands hebben. Met dit programma leer je tussen de 1.200 en 1.500 woorden die horen bij het taalniveau A1. Het zijn de meest voorkomende woorden van het Nederlands. Je leert alle woorden met ondersteuning van bijna 1.800 foto's. Op die manier kun je woorden beter onthouden. Het programma werkt niet op Internet Explorer. Zie Richtlijnen aanpak groep A
Spreken, luisteren
Laag, laaggeletterd en
A1
Woordenschat
Alle doelgroepen
A1
Schriftbeheersing Latijnse schrift
Alfabetisering
Basis Inburgering Onder deze naam is het programma ‘Basisexamen inburgering’ van Ad Appel op Oefenen.nl toegankelijk. Gratis Alfaschrift Uitgeverij Boom Prijs € 17,50
© 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
97
Beter lezen Uitgeverij Boom Prijs per boek €12 - €14,50 www.melkwegplus.nl App Schrijfbeter Bestellen via Boom www.diglin.eu Nederlands in Beeld Uitgeverij Boom Prijs €31,50
Zie Richtlijnen aanpak groep A
Lezen
Alfabetisering B en C
Zie Richtlijnen aanpak groep A
Lezen
Alfabetisering
Zie Richtlijnen aanpak groep A
Spelling
Alfabetisering
Zie richtlijnen aanpak groep A
Lezen
Alfabetisering
www.diglin.eu
Zie Richtlijnen aanpak groep A
Woordenschat
Alfabetisering
98 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
3.2 Diverse vaardigheden A1-A2 Werkboek Taalklas.nl Plus (Eenvoudig Communiceren/ETV.nl) www.eenvoudigcommuniceren.nl Prijs € 15,-. Bij afname van 10 stuks € 10,50 per stuk
http://www.hetbegintmettaal.nl/ spreektaal/ Mogelijkheid tot downloaden en afdrukken van het materiaal.
www.babbel.com/App Learn Dutch with Babbel
Dit werkboek bevat opdrachten, korte stukken tekst en bijbehorende oefeningen bij Taalklas.nl Plus op Oefenen.nl. De onderwerpen zijn dichtbij huis gekozen. Je leert woorden die je in het contact met je omgeving regelmatig tegenkomt. Het werkboek kan zelfstandig naast Taalklas.nl Plus worden gebruikt. SpreekTaal is materiaal waarmee anderstaligen ondersteund kunnen worden bij het beter leren spreken van Nederlands. Het bestaat uit 15 losse, afzonderlijk te gebruiken modules met luistermateriaal. Het materiaal (audio en oefeningen) kan gratis gedownload worden van de website, maar hiervoor moet de organisatie of vrijwilliger zich wel eerst registreren. Via deze app (Let op: elke taal die geleerd kan worden heeft een eigen app. Zoek dus op Learn Dutch with Babbel.) of website kan je heel eenvoudig een start maken met het leren van een taal. Een account is gratis, maar registratie is nodig. De lessen worden per thema opgebouwd. Nederlands kan alleen geleerd worden vanuit het Engels. Babbel richt zich in vergelijking met DuoLingo meer op conversatie en de app is veel minder speels en daardoor voor sommigen minder aantrekkelijk.
99 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Woordenschat
Alle doelgroepen
Vanaf A1 naar A2
Spreken
Volwassenen
A1, A2
Woordenschat, spreken, luisteren, grammatica
Midden, hoog (voertaal Engels)
A1, A2
http://www.utrechtisk.nl/TAALRIEDELS/taal.h tml
Audiomateriaal. Op ritme worden eenvoudige, veelvoorkomende zinnetjes voorgelezen die de deelnemers na kunnen zeggen. Hierdoor kunnen ze snel op een eenvoudige manier communiceren.
100 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Luisteren, spreken
Alle doelgroepen
A1, A2
3.3 Diverse vaardigheden A1-B1 www.nt2taalmenu.nl Mogelijkheid tot downloaden en afdrukken van klein aantal oefeningen.
www.taalthuis.com
www.2bdutch.nl
Op deze website kunnen cursisten oefeningen digitaal maken. De meeste oefeningen zijn gratis, maar voor een klein deel moet betaald worden. Op de website zijn de oefeningen per niveau (A1, A2, B1, B2) en daarbinnen per vaardigheid (luisteren, lezen, schrijven, spreken, grammatica) geclusterd. De oefeningen hebben betrekking op het dagelijks leven en het materiaal is ontwikkeld door Stichting Taalmenu (een groep docenten NT2). Op deze website kunnen cursisten in het Engels zelfstandig een online cursus volgen. Ze kunnen zelfstandig informatie over grammatica, woordenschat en uitspraak bestuderen. Ook zijn er digitale oefeningen beschikbaar met uitlegfilmpjes of audio, die vanuit het Engels worden aangeboden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘beginners’ en ‘intermediate’. Tegen betaling zijn meer oefeningen beschikbaar, maar het gratis gedeelte biedt ook al een redelijke hoeveelheid materiaal. Op deze website kun je Nederlandse video’s bekijken met ondertiteling in het Engels, Duits, Spaans, Frans en Portugees. Voor docenten/vrijwilligers is er een handleiding hoe er gewerkt kan worden met de video’s in de les. De video’s zijn verdeeld over verschillende categorieën als cultuur, geschiedenis, films, muziek en sport. Ook zijn er video’s voor (jonge) kinderen. Ook leuk
101 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Luisteren, lezen, schrijven, spreken, grammatica
Midden- en laag (met name de oefeningen op lagere niveaus zijn minder aantrekkelijk voor hoog)
A1,A2, B1
Grammatica, woordenschat
Hoog (voertaal A1, A2, B1 Engels)
Luisteren, woordenschat
Midden, hoog (kennis van het Engels of andere moderne vreemde taal nodig)
A2, B1
www.goethe-verlag.com Het hele verhaal, Nederlands voor anderstaligen (Uitgeverij Arcos 2010, prijs werkboek € 18,prijs docentenhandleiding € 27,-)
www.lesexpress.nl www.nujournaal.nl www.nt2idee.nl
om te gebruiken als kennismaking met de Nederlandse samenleving/cultuur. Website voor het leren van woorden.
Woordenschat
Hoog
Alle niveaus
De methode is gebaseerd op TPR en TPRS, waarbij de deelnemer via opdrachten geactiveerd wordt. TPR is de afkorting van Total Physical Response, waarbij de deelnemer geactiveerd wordt door opdrachten daadwerkelijk uit te voeren (Ali, doe de deur dicht. Fatma, pak je pen). TPRS combineert actief taalleren door middel van lichamelijke handelingen met Mijn vraag- antwoordgesprekken en het vertellen van verhalen. Vocabulaire en taalstructuren worden geleerd door een aantal verschillende technieken die zorgen voor begrijpelijke input en herhaling van het doelvocabulaire in context. Nederlands leren vanuit het Engels.
Woordenschat, lezen, luisteren, schrijven, spreken
Midden, hoog
A1-B1
Woorden, grammatica Luisteren, lezen
Hoog
A1-B2
Hoog
A2, C2
Alle vaardigheden
Alle doelgroepen
Nederlands nieuws. Beeld, geluid, Nederlandse ondertiteling. Je kunt het beeld stilzetten als je wilt lezen. Website van en voor NT2-docenten. NT2 Idee is ontstaan vanuit de wens om samen met collega-docenten een platform te creëren waar docenten snel aan goed lesmateriaal kunnen komen … en hun eigen lesmateriaal aan kunnen bieden. Dat is wel zo handig en levert meer dan alleen maar tijdwinst op.
102 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
3.4 Apps Diverse vaardigheden, alle niveaus App Schrijfbeter Bestellen via Boom App Talking Tom
www.duolingo.com/App DuoLingo
App Delftse methode Dm
Zie Richtlijnen aanpak groep A
Spelling
Alfabetisering
Deze app is niet bedoeld voor het leren van een taal: het is een fun-app. De kat Tom zegt duidelijk en precies na wat je zegt. Zo kunnen de deelnemers woorden en zinnen herhalen en zichzelf meteen op een grappige manier terughoren. Via deze app/website leer je een taal in de context van een game (bij het behalen van verschillende onderdelen, stijg je tot een bepaald niveau). Een account is gratis, maar registratie is nodig. Nederlands kan alleen geleerd worden vanuit het Engels (belangrijk om goed in te stellen). Alle vaardigheden komen aan bod en bij de start kan je een test doen om te bepalen waar je kunt starten. In vergelijking met Babbel wordt hier meer aandacht besteed aan grammatica. Dit is een app, ontwikkeld volgens de Delftse methode. Deze methode gaat uit van het integraal aanleren van eenvoudige zinnen voor de start van een traject. Eerst worden 35 eenvoudige zinnen voorgelezen waarna je ze zelf kunt nazeggen. Ten slotte kun je jezelf terugluisteren. Er zit een luistertraining bij. Daarna moet je de zinnen nazeggen zonder te lezen (luistertraining). Je kunt een toets en oefeningen doen.
Spreken
Alle doelgroepen
Alle niveaus
Schrijven, luisteren, lezen, grammatica, woordenschat, spreken
Midden, hoog (voertaal Engels)
A1, A2, B1
Zinsbouw
Midden, hoog
A1, A2
103 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
App Leer Nederlands
App Dutch Grammar
App Mondly Dutch
App Fun easy learn - Nederlands App Taalklas.nl Plus (ETV.nl) Zowel voor Apple als Android
Dit is een app voor het aanleren van zinnen en woorden. Voordeel: je kunt op thema en niveau kiezen en ook hoeveel tijd je eraan wilt besteden. Als moedertaal kun je o.a. Engels en Arabisch kiezen. Nadeel: de app is moeilijk toegankelijk voor laagopgeleiden. Dit is een app voor grammatica, je moet zinnen aanvullen met op de juiste manier vervoegde woorden. Als je de app opent, kom je reclame tegen voor een andere app. Die moet je wegklikken voor je kunt beginnen. De app is aantrekkelijk vormgegeven en in zes series oefeningen verdeeld. Aantrekkelijk vormgegeven en toegankelijke app voor het leren van woorden en zinnen. Bevat ook een interactieve modus via Facebook. Je krijgt elke dag een herinnering dat er een lesje voor je klaarstaat. Je kunt de tijd instellen die je aan de app wilt besteden. Audio-lexicale app voor het leren van woorden (6000!) en het schrijven van zinnen (dictee) per thema. Gemakkelijk toegankelijk en aantrekkelijk vormgegeven. Met deze app oefen je woorden van het oefenprogramma Taalklas.nl Plus op Oefenen.nl. Bij ieder van de 12 onderwerpen kun je oefenen. Met het onderdeel ‘Woorden’ kun je alle woorden van een thema eerst bekijken en beluisteren. Kies dan bij een thema één van de vijf spellen. De app kan zelfstandig naast Taalklas.nl Plus worden gebruikt.
104 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Woorden en zinsbouw
Hoog
A2
grammatica
Midden, hoog
A2, B1
Woorden en zinnen, spreken
Midden, hoog
A1, A2
Woorden, schrijven
Midden, hoog
A1, A2
Woordenschat
Alle doelgroepen
A1/A2
3.5 Grammatica, alle niveaus Klare Taal! (Uitgeverij Boom, 2011, prijs € 42,50)
Eenvoudige basisgrammatica NT2 (Uitgeverij Boom, 2015, prijs € 28,-)
www.dutchgrammar.com www.goethe-verlag.com www.taalblad.be
Dit boek is geschikt voor cursisten die al enkele jaren onderwijservaring hebben. Het is een grammaticanaslagwerk met informatie, oefeningen, voorbeelden en illustraties om de kennis van de grammatica op te hogen. De 88 lessen bestaan uit drie delen: in deel 1 worden de grammaticale structuren behandeld, in deel 2 komt de functie van deze structuren aan de orde en in deel 3 kan de cursist de spelling en het gebruik van leestekens leren beheersen. De antwoorden staan achter in het boek. Dit grammaticaboek is eenvoudig van opzet en bedoeld voor de beginnende, laagopgeleide cursist. In 40 korte, geïllustreerde hoofdstukken worden de Nederlandse grammaticaregels uitgelegd. De lessen kennen een opbouw in moeilijkheidsgraad en bevatten veel oefeningen. Extra oefeningen zijn te downloaden via: http://www.nt2.nl/documenten/eenvoudige_basisgramma tica/ eenvoudige_basisgrammatica_extra_oefeningen_site.pdf. Engelstalige website met veel informatie over Nederlandse grammatica.
Grammatica
Midden, hoog
A1, A2, B1
Grammatica
Laag
A1, A2
Grammatica
Hoog
A2, B1
Website voor het oefenen met grammatica.
Grammatica
Hoog
Alle niveaus
Belgische website met compacte basisgrammatica en oefeningen.
Grammatica
Midden, hoog
Alle niveaus
105 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
3.6 Woordenschat, alle niveaus Leerwoordenboek Nederlands (Coutinho, 2005, prijs € 22,-)
Van Dale Beeldwoordenboek Nederlands (Van Dale, 2015, prijs € 14,99)
www.goethe-verlag.com
Dit is een basiswoordenboek Nederlands voor beginnende Woordenschat cursisten. Er worden ruim 2.700 woorden behandeld door middel van voorbeelden, illustraties en synoniemen. Bij elk woord is er ruimte voor aantekeningen, bijvoorbeeld een vertaling van het woord in de eigen taal. Naast hoogfrequente woorden uit de gangbare methodes zijn er ook woorden als ‘inburgeren’ en ‘subsidie’ opgenomen. Een woordenboek waarin ruim 7.500 woorden per thema Woordenschat zijn ingedeeld (thuis, onderweg, eten en drinken, opleiding en beroep, getallen en maten et cetera). Bij elk woord staat een afbeelding als uitleg. Van Dale kent ook andere beeldwoordenboeken, bijvoorbeeld de NederlandsArabische variant, waarin niet alleen woorden in het Nederlands, maar ook in het Arabisch verklaard worden. Website voor het leren van woorden. Woordenschat
106 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Laag
A1, A2
Alle doelgroepen
A1, A2
Hoog
Alle niveaus
3.7 Lezen, zingen en spelen, alle niveaus Start!-krant (via http://www.eenvoudigcommuniceren.nl/startkrant, prijs € 75,- voor een jaarabonnement)
Anders nog iets? NT2-liedjes (Uitgeverij Boom, 2009, prijs € 32,50)
Diverse leesboeken (via http://www.eenvoudigcommuniceren.nl/ romans/romans-volwassenen?doelgroep=68, prijs ca. € 10,- per boek)
Deze krant komt maandelijks uit en bevat belangrijk en actueel nieuws in eenvoudige taal. De onderwerpen hebben vaak betrekking op Nederland, waardoor de krant ook geschikt is voor inburgeraars. Teksten zijn geschreven in korte zinnen en moeilijke woorden worden verklaard in een woordenlijst. Er is verduidelijking door afbeeldingen en bij afname van twee exemplaren is er een gratis digitale lesbrief beschikbaar. Een andere manier om het Nederlands te leren: dit boek bevat liedjes in eenvoudig Nederlands met een makkelijk mee te zingen melodie en een herhaling van nuttige zinnen en woorden. De liedjes hebben betrekking op thema’s als kennismaken, familie, naar de winkel gaan, maar ook op ervaringen van cursisten zelf. Het boek bevat een ondersteunende website met alle liedjes, liedteksten en akkoorden. Iedere les bestaat uit meerdere oefeningen, er is een handleiding voor docenten/vrijwilligers in het boek opgenomen. Op deze website vind je een overzicht van titels uitgegeven door eenvoudig communiceren. Je vindt er boeken voor volwassenen op verschillende niveaus. De boeken op niveau A1/A2 zijn eenvoudig (ook qua onderwerpen) maar op A2/B1-niveau zijn er bewerkingen van hedendaagse romans, o.a. van Het Diner (Herman Koch). Van een aantal boeken kun je de eerste pagina’s downloaden en afdrukken.
107 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Lezen
Alle doelgroepen
A2
Luisteren, maar in de oefeningen komen ook andere vaardigheden aan bod.
Alle doelgroepen
A1, A2
Lezen
Alle doelgroepen
A1/A2, A2/B1
Diverse leesboeken (via http://www.nbdbiblion.nl/mediaproducten/eig en-uitgaven/makkelijk-lezen/young-adultsen-volwassenen/leeskaravaan, prijs € 7,95 - € 14,95 per boek) Leesserie Uitgeverij Zwijsen (niet meer te koop, wel via de bibliotheek)
Het grote puzzel- en doeboek voor anderstaligen (Uitgeverij VanDorp Educatief, prijs € 19,95) De omgevallen boekenkast (Uitgeverij Boom, prijs € 21,50)
In de reeks Leeskaravaan worden boeken uitgegeven voor volwassenen die moeite hebben met lezen of die Nederlands aan het leren zijn. De boeken zijn geschreven in eenvoudige taal: de hoofdstukken zijn opgedeeld in tekstblokken met korte zinnen, de bladspiegel is ruim en overzichtelijk. Het betreft materiaal in verschillende genres. De woordkeuze, zinsopbouw en verhaallijn zijn in de acht boekjes eenvoudig. De tekst is opgebouwd uit woorden uit het basisvocabulaire van de studenten die niveau A2 beheersen. De verhalen spelen zich af in de belevingswereld van volwassenen en beschrijven situaties die heel herkenbaar zijn voor iemand die inburgert in Nederland. De tekst is geïllustreerd in kleur en moeilijke begrippen zijn in kleur afgedrukt en worden achterin d.m.v. beelden uitgelegd. In dit boek vind je puzzels en spelletjes om te oefenen met de Nederlandse taal. Het zijn afwisselende oefeningen (vorm, inhoud en moeilijkheidsgraad). Er is al vele jaren een groot gebrek aan leuk leesmateriaal voor NT2-leerders. Dankzij De omgevallen boekenkast is dit probleem eindelijk opgelost. De bloemlezing bevat vlot leesbare, aantrekkelijke verhalen of romanfragmenten. Elke tekst wordt ingeleid en toegelicht; daarnaast zijn er oefeningen en opdrachten. Bovendien krijgen de cursisten suggesties over wat zij verder zouden kunnen lezen. Deze dwarsdoorsnede van de Nederlandse literatuur is geschikt voor zowel klassikaal als individueel gebruik.
108 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016
Lezen
Alle doelgroepen
A2/B1
Lezen, woordenschat
Alle doelgroepen
A2
Woordenschat, grammatica, lezen Lezen
Alle doelgroepen
A2/B1
Hoog
Initiatiefnemers De Taalkit Dutch is een initiatief van CINOP en Stichting Expertisecentrum.nl Auteurs Riet Thijssen (CINOP) Mirella Verspiek (CINOP) Miryam de Hoo (CINOP) Anne de Groot (CINOP) Fouke Jansen (Taal & Educatie) m.m.v. Margreet Kok (Crailo) Eline Dragt (Het begint met taal) Mariëlle van Rooij (Taal doet meer) Redactie Annette Kuypers Eindredactie en Opmaak Stichting Expertisecentrum ETV.nl
© 2016 versie 3.0 Geheel herzien CINOP/ETV.nl
De Creative Commons-licentie ‘Naamsvermelding-NietCommercieel-GelijkDelen 3.0 Nederland’ (CC BY-NC-SA 3.0) is van toepassing op dit werk, met uitzondering van de afbeeldingen waarop copyright rust en op de publicatie als geheel. Dat betekent dat het werk gekopieerd mag worden, verspreid, doorgegeven en bewerkt. Het werk mag niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden. Indien het werk is bewerkt of op het werk is voortgebouwd, moet het veranderde materiaal verspreid worden onder dezelfde licentie als het originele werk.
109 © 2016 CINOP/ETV.nl Versie 3.0 april 2016