Handleiding
Versie: Januari 2011
SCOPE-NL Nederlandse versie van de SCOPE (versie 2.2) Junioradviseurs Willianne Brouwer Jeroen Lafeber Daisy Weijts
Senioradviseur Marjon ten Velden
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Opdrachtgever ECE Eric Tigchelaar
Short Child Occupational Profile-NL Nederlandse versie van de SCOPE (versie 2.2)
Projectteam
Willianne Brouwer
Junioradviseur
Jeroen Lafeber
Junioradviseur
Daisy Weijts
Junioradviseur
Marjon ten Velden
Senioradviseur
Eric Tigchelaar
Opdrachtgever
Datum:
Januari 2011
Een uiteindelijke vertaling en bewerking vanuit: Botman, L.S.M., Tadema, F.M., Pol, M. & Tigchelaar, E. (2009) Concept Short Child Occupation Profile – NL. Amsterdam: Expertise Centrum Ergotherapie Dit is een vertaling en bewerkingvan The Short Child Occupational Profile (SCOPE), Augustus 2008: Patricia L. Bowyer, Jessica Kramer, Annie Ploszaj, Melissa Ross, Orit Schwartz, Gary Kielhofner en Kathleen Kramer
In opdracht van het Expertise Centrum Ergotherapie. Hogeschool van Amsterdam, Opleiding Ergotherapie. http://www.dg.hva.nl/ © Hogeschool van Amsterdam
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Voorwoord Voor u ligt de handleiding van de SCOPE-NL. De SCOPE-NL is gebaseerd op The Short Child Occupational Profile uit Amerika (Bowyer et al., 2005). Deze is grotendeels vertaald en bewerkt, sommige onderdelen zijn samengevat om de Nederlandse handleiding zo handzaam mogelijk te maken. Vanuit het Expertise Centrum Ergotherapie van de Hogeschool van Amsterdam was er een afstudeeropdracht geformuleerd die zou leiden tot een conceptvertaling van de Amerikaanse SCOPE. Twee studenten hebben hier in 2009 aan gewerkt. Het huidige projectteam bestaat uit 3 studenten en heeft verder gewerkt aan de conceptvertaling. Om bruikbaarheid en toepasbaarheid te vergroten heeft ook dit team een pilot gedraaid met ergotherapeuten uit de praktijk. Na een consensusbespreking is een definitieve vertaling en bewerking van de SCOPE gemaakt, welke nu voor u ligt. Voor eventuele vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen via het volgende e-mailadres:
[email protected]
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Met dank aan ‘Am ende sieht's ein Tor, ein Klüg'rer in der Mitte, und nur der Weise sieht das Ziel beim ersten Schritte’ (Friedrich Rückert, Duitse dichter - 1788-1866) ‘De dwaas ziet zijn doel aan het eind, een verstandig mens in het midden, alleen de wijze reeds bij de eerste stap’
Op deze manier willen wij alle personen bedanken die geholpen hebben bij de totstandkoming van dit project. Voor alle hulp bij het blijven zien van het doel. Wij danken allereerst het vorige projectteam: L.S.M. Botman, F.M. Tadema en M.C. Pol voor het realiseren van de eerste conceptversie. Wij willen graag Marjon ten Velden bedanken voor de begeleiding en tijd die zij voor ons heeft geïnvesteerd. Ook bedanken wij Eric Tigchelaar, die naast zijn taak als opdrachtgever ons gedurende het project ondersteund heeft met advies. Naast deze twee personen bedanken wij ook alle therapeuten die hun medewerking hebben verleend. Alsmede alle locaties waar zij werken voor de mogelijkheden om ons te ontvangen. Daarbij in het bijzonder de Hogeschool Rotterdam voor de zorg en locatie voor de consensusbespreking. ExTRA kinderergotherapie (Alphen a/d Rijn)
Marina Kremer
Sophia Revalidatie (Delft)
Nathalie van der Horst
Doen Dus Ergotherapie (Rotterdam)
Robert Bruining Isabelle Vogel
Revalidatiecentrum Rijndam (Rotterdam), locatie: Ringdijk
Dwieneke van Nispen Michelle van Vliet
Revalidatiecentrum Rijndam (Rotterdam), locatie: Westersingel
Jeanette Cevaal Esther Jansen-Polak
Opleiding Ergotherapie, Hogeschool Rotterdam (Rotterdam) Ergotherapie op Maat (Rotterdam)
Sonja Dekker
Opleiding Ergotherapie, Katholieke Hogeschool Kempen (Geel, BE) Revalidatiecentrum Pulderbos (Zandhoven, BE)
Diane Maes
RMC Groot Klimmendaal (Arnhem)
Ellen Slootman Marije Postuma
Praktijk voor Integrale Therapie (Castricum)
Marloes van de Hulsbeek
Ergotherapiepraktijk DOEN (Amsterdam)
Steven Baldee
Jan van Breemen Instituut (Amsterdam)
Lizanne Bentvelsen Yvonne Heijligers
Academisch Medisch Centrum (Amsterdam)
Ank Eijkelkamp
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Inhoudsopgave 1 Introductie van de SCOPE-NL .............................................................................................................. 1 Inleiding ............................................................................................................................................... 1 De SCOPE-NL en andere kinderinstrumenten in de ergotherapie ...................................................... 1 Doel van de SCOPE-NL ......................................................................................................................... 2 Geschiedenis en ontwikkeling van de Amerikaanse SCOPE ................................................................ 3 Geschiedenis en ontwikkeling van de SCOPE-NL ................................................................................ 4 Gebruik van deze handleiding ............................................................................................................. 5 Begrippenlijst....................................................................................................................................... 6
2 Het Model of Human Occupation en de SCOPE-NL ............................................................................ 8 Theoretisch kader: Het Model of Human Occupation ........................................................................ 8 De SCOPE-NL items en MOHO concepten......................................................................................... 12 MOHO concepten uitleggen aan andere professionals en zorgdragers ........................................... 12
3 Het gebruik van de SCOPE-NL ........................................................................................................... 14 Stap 1: Het bepalen van de geschiktheid van de SCOPE-NL ............................................................. 14 Stap 2: Het verzamelen van gegevens............................................................................................... 15 Stap 3: De cliëntgegevens invullen.................................................................................................... 15 Stap 4: Uitleg van de scoreschaal ...................................................................................................... 16 Stap 5. Het toekennen van de scores ................................................................................................ 17 Stap 6: Doorslaggevende keuzes voor het toekennen van een score .............................................. 18 Stap 7: Verkrijgen van de segmentscores en de totaalscore ............................................................ 20 Stap 8: Interpreteren van de scores .................................................................................................. 20 Stap 9: Beschrijven sterkte-zwakte analyse...................................................................................... 21 Stap 10: Formuleren van doelen en interventies .............................................................................. 22 Stap 11: De SCOPE-NL gebruiken om resultaten vast te leggen ....................................................... 23 Stap 12: Wat te doen als de SCOPE-NL scores geen verandering laat zien ...................................... 23
Literatuurlijst ........................................................................................................................................ 24
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Bijlagen.................................................................................................................................................. 26 Bijlagen A: Achtergrondinformatie .................................................................................................... 26 SCOPE-NL Informatieblad .............................................................................................................. 26 Andere op MOHO gebaseerde instrumenten ............................................................................... 28 Casuïstiek....................................................................................................................................... 30 Bijlagen B: Scoreformulieren en Hulpmiddelen ................................................................................. 32 SCOPE-NL Scoreformulier .............................................................................................................. 33 SCOPE-NL Totale Scoreformulier................................................................................................... 41 SCOPE-NL Meervoudig Samenvattend Scoreformulier ................................................................. 42 SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden....................................................................................... 43 SCOPE-NL Interventie Planningsformulier .................................................................................... 69 SCOPE-NL Doelen en Interventielijst ............................................................................................. 70 Bijlagen C: Aanvullende Gegevensverzameling ................................................................................. 90 Interview Ouders/Verzorgers ........................................................................................................ 91 Interview Leerkrachten ................................................................................................................. 99 Ouder Rapportage Formulier ...................................................................................................... 108
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
1 Introductie van de SCOPE-NL Inleiding De ‘Short Child Occupational Profile-NL’ (SCOPE-NL) geeft een breed beeld van de participatie in het handelen van een kind en het geeft therapeuten de mogelijkheid om op systematische wijze de factoren te evalueren die de participatie in het handelen vergemakkelijken of verhinderen. De SCOPE-NL is ontwikkeld om een handelingsgericht, cliëntgericht en op theorie gebaseerd instrument te zijn waarbij de theorie leidend is gedurende het proces van professioneel redeneren. De SCOPE-NL kan makkelijk geïntegreerd worden in de praktijk bij kinderen en jongeren van 0-21 jaar. De kracht van de SCOPE-NL ligt in zijn mogelijkheid om duidelijke patronen van sterke en minder sterke kanten aan te geven, die gebruikt kunnen worden om interventies te plannen met behulp van de theorie van het Model Of Human Occupation (MOHO)(Kielhofner, 2008). Het instrument kan effectief gebruikt worden als een beginevaluatie en als een uitkomstmaat om de voortgang van het kind in therapie vast te stellen. De SCOPE-NL kan gebruikt worden in allerlei praktijken en settings met kinderen en jongeren met verschillende beperkingen. Hoewel het instrument in eerste instantie afhankelijk is van de kennis verworven door observatie, kunnen therapeuten gebruik maken van diverse methoden om de informatie te verkrijgen die nodig is om de SCOPE-NL in te vullen. De SCOPE is oorspronkelijk ontwikkeld om door ergotherapeuten gebruikt te worden, maar ook andere hulpverleners (therapeuten, onderwijskundigen) hebben ervaren dat de Scope een nuttig instrument is in hun praktijk. In deze handleiding zal de term therapeuten gebruikt worden om te refereren aan elke professional die de SCOPE-NL gebruikt. Deze handleiding biedt een overzicht van de SCOPE-NL, het stappenplan en hulpbronnen om de SCOPE-NL te scoren en te interpreteren. Om ouders/verzorgers te informeren over het instrument is er het SCOPE-NL Informatieblad (bijlage A1). De SCOPE-NL en andere kinderinstrumenten in de ergotherapie Pleitbezorgers voor de rechten van mensen met een handicap benadrukken dat een kind of jongere met een beperking bij voorbaat wordt benadeeld als er te veel vertrouwd wordt op ontwikkelingsnormen. Zij pleiten ervoor dat therapeuten zichzelf niet de vraag moeten stellen of het kind van de norm afwijkt, maar of het kind in staat is om het soort participatie te bereiken dat past bij de wensen van hem/haar en wat zijn/haar omgeving (bijvoorbeeld het gezin, school) verwacht. Wat betreft de ontwikkeling, sluit SCOPE-NL niets uit en stelt ook geen rangorde, maar laat het aan de professionaliteit van de therapeut over om de relatieve belangrijkheid en toepasbaarheid voor ieder kind te scoren (Coster, 2008). In deze handleiding wordt de term ‘individueel ontwikkelingstraject’ gebruikt om aan te geven dat ieder kind unieke potentie heeft als een handelend wezen. In plaats van het handelen van een kind te vergelijken met gemiddelden, kunnen therapeuten aannames doen over de capaciteiten waartoe het kind de potentie heeft om ze aan te leren, gegeven leeftijd, handicap, levenservaring en omgevingsfactoren. Therapeuten moeten rekening houden met dit individuele ontwikkelingstraject wanneer zij vaststellen wat de invloed van de huidige ontwikkeling van een kind op de scores van de SCOPE-NL kan zijn.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
1
Tijdens het afnemen en scoren van de SCOPE-NL, is het belangrijk om in gedachten te houden dat de SCOPE-NL geen norm-gerefereerd of criteria-gerefereerd instrument is. Norm-gerefereerde instrumenten kenmerken zich door een individuele uitvoering met een ander individu te vergelijken, terwijl criteria-gerefereerde instrumenten de individuele uitvoering vergelijken met een aantal standaarden. In tegenstelling tot deze instrumenten streeft de SCOPE-NL naar een evaluatie van het kind in vergelijking met zijn/haar eigen individuele ontwikkelingstraject. Doel van de SCOPE-NL De SCOPE-NL is ontworpen om het volgende te doen: Omschrijven van de participatie in het handelen van het kind, ongeacht symptomen, diagnose, leeftijd of de behandelsetting. Beschouwen van het individuele ontwikkelingstraject van elk kind voor het vastleggen van zowel de sterke als de minder sterke kanten. Beoordelen van factoren die de MOHO-concepten vertegenwoordigen: ‘wil’, ‘gewenning’, ‘vaardigheden’ en de ‘omgeving’. Bepalen van gebieden die verder onderzoek nodig hebben en die de therapeut richting geven om gebruik te maken van aanvullende MOHO kinderassessments om een minder sterke kant mogelijk beter te begrijpen. Eenvoudig en snel in gebruik te zijn. Vergemakkelijken van de communicatie over de participatie van het kind in het multidisciplinair team met ouders/verzorgers en andere belanghebbenden. Ondersteunen van interventies gericht op het handelen. Beoordelen van veranderingen in de participatie in het handelen van het kind, om de uitkomsten van de therapie te evalueren. De SCOPE-NL bestaat uit 25 items die onderverdeeld zijn in zes segmenten (zie tabel 1), gebaseerd op de concepten van het Model of Human Occupation (MOHO, 2008). Persoonlijke Factoren Wil Gewenning Communicatie en interactievaardigheden Procesvaardigheden Motorische vaardigheden Omgeving Tabel 1: SCOPE-NL segmenten
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
2
De eerste vijf segmenten (wil, gewenning, communicatie en interactievaardigheden, procesvaardigheden en motorische vaardigheden) hebben rechtstreeks verband met de persoonlijke factoren van het kind en de invloed op de participatie en uitvoering. In deze segmenten wordt het kind gescoord. Het laatste segment onderzoekt hoe de omgeving de participatie en het uitvoeren van handelingen van het kind beïnvloedt. In dit segment scoort de therapeut de hulpbronnen, mogelijkheden, beperkingen en eisen van de omgeving. In de eerste vijf segmenten van de SCOPE-NL, geven een gelijk aantal items per segment de therapeut de mogelijkheid om de relatief sterke kanten van het kind met elkaar te vergelijken en te focussen op die gebieden van participatie die verder onderzoek of interventie vereisen. In het segment omgeving, is een verscheidenheid aan fysieke en sociale aspecten van de omgeving vertegenwoordigd, die de therapeut de mogelijkheid geeft om vast te stellen welke aspecten de participatie van het kind het meest vergemakkelijken of verhinderen. Gebaseerd op deze informatie kan de therapeut besluiten om aanvullende instrumenten te gebruiken. Wanneer u het SCOPE-NL stappenplan bekijkt zal u meer leren over hoe de SCOPE-NL gescoord en geïnterpreteerd wordt. Geschiedenis en ontwikkeling van de Amerikaanse SCOPE Ergotherapeuten in een stadsziekenhuis in Amerika die zorg boden op de kraamafdeling, aan interne patiënten en aan poliklinische patiënten, gaven aan dat ze een kinderinstrument nodig hadden die hen de mogelijkheid geeft om MOHO concepten en MOHO taal op te nemen in het beoordelen en het plannen van behandeling. De therapeuten hebben in eerste instantie geprobeerd de Model of Human Occupation Screening Tool (MOHOST) (Parkinson, Forsyth & Kielhofner, 2006) te gebruiken, een ander instrument dat gebaseerd is op MOHO en ontwikkeld door ergotherapeuten. Zij ondervonden echter dat de MOHOST items niet de problemen vaststellen die belangrijk zijn voor het bieden van zorg aan kinderen. Om de 25 SCOPE items te ontwikkelen, welke in dezelfde indeling als de MOHOST gebruikt zullen worden, werkten faculteit, onderzoeksteam en studenten, die aangesloten waren bij het MOHO Clearinghouse, samen met ervaren kinderergotherapeuten uit verschillende behandelsettingen (inclusief acute zorg, klinische revalidatie, scholen, klinische psychiatrie en gezondheidscentra). Gedurende een periode van vier jaar werden aanvullende onderzoeken en herzieningen gedaan, gebaseerd op de inbreng van ergotherapeuten en andere professionals in multidisciplinaire teams over de hele wereld die werken met kinderen en jongeren. Hun samenwerking heeft geleid tot de ontwikkeling van de hulpbronnen die de Amerikaanse handleiding bevat, inclusief de SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden, de interviews, het Ouder Rapportageformulier, casestudie en hulpmiddelen om doelen en interventies te formuleren.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
3
Eerder onderzoek naar de SCOPE geeft bewijs over de validiteit van het gebruik in de praktijk. Een aantal studies heeft bevestigd dat de items de opbouw van de participatie in het handelen meten en theoretisch aansluiten bij MOHO concepten (Bijvoorbeeld, er is een hoger niveau van ‘wil’ nodig om op uitdagingen te reageren dan om de omgeving te verkennen). Therapeuten van verschillende disciplines (waaronder ergotherapie, fysiotherapie, logopedie, maatschappelijk werk en school) kunnen op dezelfde manier gebruik maken van de SCOPE. Tot slot, de SCOPE is sensitief genoeg om kinderen en jongeren van 6 maanden-21 jaar te beoordelen die een verscheidenheid aan participatie in het handelen laten zien. In studies die de bruikbaarheid van de SCOPE onderzoeken, hebben therapeuten aangegeven dat de SCOPE hen de mogelijkheid geeft om informatie over de participatie van een kind vast te leggen die doorgaans op informele wijze wordt verzameld. Therapeuten hebben ook aangegeven dat de SCOPE makkelijk te scoren is, hen helpt beter te communiceren met ouders/verzorgers en het cliëntcentraal en op handelen gericht werken ondersteunt. MOHO instrumenten ondergaan een proces van rigoureuze en geavanceerde psychometrische ontwikkeling. Therapeuten die geïnteresseerd zijn in het bewijs onderliggend aan de SCOPE en MOHO worden verwezen naar de evidence-based onderzoeken op de MOHO website. Aangezien onderzoek over MOHO-instrumenten een continu proces is, biedt de online-database de meest recente informatie over publicaties gerelateerd aan de ontwikkeling en het gebruik van de SCOPE (http://www.moho.uic.edu). Literatuur van de SCOPE betreft: Bowyer, P., Kramer, J. M., Kielhofner, G., Maziero-Barbosa, V., & Girolami, G. (2007) Measurement properties of the Short Child Occupational Profile (SCOPE). Physical and Occupational Therapy in Pediatrics, 27, 67-85. Kramer, J., Bowyer, P., Kielhofner, G., O’Brien, J., Maziero-Barbosa, V. (2009) Examining rater behavior on a revised version of the Short Child Occupational Profile (SCOPE). OTJR: Occupation, Participation, and Health, Vol. 29, No. 2. Kramer, J., Bowyer, P., O’Brien, J., Kielhofner, G., & Maziero-Barbosa, V. (2009). How interdisciplinary pediatric practitioners choose assessments: A qualitative study. Canadian Journal of Occupational Therapy, Vol. 76, No. 1, 56-64. Geschiedenis en ontwikkeling van de SCOPE-NL Vanuit het Expertise Centrum Ergotherapie van de Hogeschool van Amsterdam was er een afstudeeropdracht geformuleerd die zou leiden tot een conceptvertaling van de Amerikaanse SCOPE. Twee studenten hebben hieraan gewerkt. Zij hebben door middel van een pilot geprobeerd het instrument zo goed mogelijk aan te passen aan de Nederlandse praktijk. Het tweede projectteam heeft verder gewerkt aan de conceptvertaling en een verbeterde versie van de vertaling gemaakt. Om dit te bereiken zijn er door dit projectteam nog een aantal onderdelen van de Amerikaanse handleiding vertaald en toegevoegd aan de Nederlandse handleiding. Om bruikbaarheid en toepasbaarheid te vergroten heeft ook dit team een pilot gedraaid met ergotherapeuten uit de praktijk. Na een consensusbespreking waarin een aantal belangrijke punten zijn besproken is er een definitieve vertaling van de SCOPE gemaakt, welke nu voor u ligt.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
4
Gebruik van deze handleiding Deze handleiding biedt alle informatie die nodig is om te leren de SCOPE-NL op een consequente beproefde manier te gebruiken. Het kan zijn dat het voor u niet nodig is om elk hoofdstuk (op volgorde) te lezen. Ook kunt u het handig vinden om de handleiding te bekijken, te proberen om de SCOPE-NL af te nemen, en dan de handleiding nog een keer te bestuderen als u vragen heeft. Daarnaast kunt u het handig vinden om de SCOPE-NL en MOHO met anderen te bespreken. De MOHO listserv (zie MOHO website) is een manier om in contact te komen met andere (kinder)therapeuten die de SCOPE-NL en MOHO gebruiken. De MOHO Clearinghouse website biedt ook aanvullende hulpbronnen gerelateerd aan de SCOPE. Bijvoorbeeld een voor school specifieke Doelen en Interventielijst. Bezoek www.moho.uic, MOHO Products/Assessments/SCOPE voor aanvullende hulpbronnen. Deze handleiding biedt een verscheidenheid aan formulieren en hulpbronnen die ontwikkeld zijn om therapeuten te ondersteunen in de documentatie. Therapeuten worden aangemoedigd om alleen de formulieren en hulpbronnen te selecteren die het meest bruikbaar zijn voor hun setting. Daarop aanvullend: de auteurs van de Amerikaanse handleiding realiseren zich dat sommige therapeuten het nodig hebben om aanvullende documentatieformulieren te ontwikkelen afhankelijk van wat er in de praktijk nodig blijkt te zijn. Daarom worden therapeuten aangemoedigd om hoofdstuk 23 “communication and documentation” in het Model of Human Occupation (4de editie) door te nemen en om contact op te nemen met MOHO Clearinghouse voor ondersteuning in het ontwikkelen van alternatieve documentatieformulieren. Kennis van MOHO, naast de informatie aangeboden in deze handleiding, zal resulteren in een meer betekenisvolle en bruikbare interpretatie van de SCOPE-NL scores. Bezoek, om meer te leren over MOHO, de MOHO website. De volgende vragen worden in deze handleiding beantwoord: Hoe leg ik de SCOPE-NL aan ouders, leerkrachten en andere professionals uit? Informatieblad, bijlage A1. Hoe leg ik MOHO concepten aan ouders uit? Hoofdstuk 2. Hoe kan ik informatie verzamelen om de SCOPE-NL te scoren? Hoofdstuk 3, stap 2. Hoe weet ik welke score toe te kennen bij elk item? Hoofdstuk 3, stap 4 t/m 6. Hoe formuleer ik doelen gebaseerd op de SCOPE-NL scores? Hoofdstuk 3, stap 10. Doelen en Interventielijst, bijlage B6. Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
5
Begrippenlijst SCOPE-NL begrip Participatie in het handelen (Occupational Participation)
Uitvoering (Occupational Performance)
Gezin (Family) Persoonlijke effectiviteit (Personal Causation)
MOHO concept of toelichting Participatie in het handelen (Occupational Participation) betreft de mogelijkheden van een kind om te participeren in dagelijks en maatschappelijk handelen en de mate waarin een kind handelingen uitvoert gezien zijn/haar mogelijkheden en de ondersteuning die hem/haar geboden wordt. Het handelen (Occupational Performance) is de betekenisvolle, doelgerichte uitvoering van dagelijkse activiteiten die gerelateerd zijn aan het persoonlijk leven van mensen en contextgebonden zijn. De uitvoering is het resultaat van een dynamische interactie tussen de wil, gewenning, uitvoeringscapaciteiten van een kind en van de omgeving. Onder gezin worden alle personen verstaan die bij het kind huis wonen. Dit kunnen familieleden zijn maar ook bijvoorbeeld verzorgers of een leefgroep. De mate waarin mensen hun eigen effectiviteit beleven.
Wil (Volition) Exploratie (Exploration)
Verklaart de motivatie voor het handelen van een persoon.
Uitdrukken van plezier (Expression of Enjoyment) Voorkeur tonen, keuzes maken (Showing Preferences and Making Choices) Reactie op uitdaging (Response to Challenge)
Het tonen van tevredenheid bij activiteiten en/of de resultaten van acties.
Gewenning (Habituation) Dagelijkse activiteiten (Daily Activities)
Verwijst naar de terugkerende patronen in de dagelijkse handelingen waaruit het alledaagse leven grotendeels bestaat.
Reactie op overgangen (Response to transitions)
De mate waarin gewoontereactie op veranderingen van invloed is op routines.
Routine (Routine)
Invloed van gewoonten en rollen op hoe activiteiten uitgevoerd worden en hoe de tijd normaal gesproken wordt gebruikt.
Rollen (Roles)
De mate waarin rollen iemands acties bepalen, de soort dingen die je doet en hoe de tijd wordt gebruikt.
Het aangaan van visuele, tactiele en/of orale exploratie van objecten, personen en de omgeving.
Het kiezen of tonen van een duidelijk gevoel voor wat hij/zij wel of niet leuk vindt ten opzichte van objecten, gebeurtenissen of mensen. Het ondernemen van nieuwe activiteiten en/of accepteren van de mogelijkheid om meer te bereiken of uit te voeren onder moeilijkere omstandigheden.
Uitvoering van gewoonten in ADL
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
6
Communicatie- en interactievaardigheden (Communication and interaction skills) Non-verbale communicatie (Non-verbal communication)
Verwijzen naar het overbrengen van intenties en behoeften en het coördineren van sociale acties voor interactie met andere mensen.
Verbale/vocale expressie (Verbal/Vocal expression)
Het gebruiken van passende en effectieve verbale/vocale expressie.
Gesprek voeren (Conversations)
Het aangaan van een passend en effectief gesprek om informatie, ideeën en emoties te delen en uit te wisselen.
Relaties (Relationships)
Het onderhouden van passende relaties binnen zijn/haar sociale omgeving.
Procesvaardigheden (Process skills) Begrijpt en gebruikt objecten (Understands and uses objects)
Verwijzen naar hoe kinderen een volgorde aanbrengen in hun handelingen, geschikte gereedschappen en materialen kiezen en hun uitvoering aanpassen wanneer problemen zich voordoen. Het in staat zijn om zich op passende wijze bezig te houden met de selectie, organisatie en gebruik van objecten.
Oriëntatie op de omgeving (Orientation to environment)
Het tonen van het vermogen tot interactie met/aanpassing aan de omgeving.
Plannen en keuzes maken (Plan and make decisions)
Het in staat zijn een afweging te maken tussen alternatieven, een plan te kiezen en zich te richten op voltooiing van het plan.
Problemen oplossen (Problem Solving)
Het laten zien van een passend vermogen om problemen vast te stellen en erop te reageren wanneer deze zich voordoen.
Motorische vaardigheden (Motor Skills) Houding en mobiliteit (Posture and Mobility)
Verwijzen naar hoe kinderen zichzelf of objecten bewegen bij het uitvoeren van een specifieke taak.
Coördinatie (Coordination)
Het tonen van effectieve grove en fijne motorische bewegingen tijdens activiteiten.
Kracht (Strength)
Het laten zien van adequate spierkracht tijdens fijne en grove motorische activiteiten.
Energie/uithoudingsvermogen (Energy and Endurance)
Het in staat zijn om een geschikt energieniveau te behouden om te kunnen participeren tijdens het handelen.
Omgeving (Environment) Fysieke ruimte (Physical Space)
De omgeving betreft zowel de fysieke als sociale dimensies
Fysieke hulpbronnen (Physical Resources)
Objecten en hulpbronnen (fysieke omgeving)
Sociale groepen (Social Groups)
Attitudes en verwachtingen van sociale groepen (sociale omgeving)
Handelingsvoorwaarden (Occupational Demands)
Voorwaarden en eisen die betekenisvolle, dagelijkse handelingen aan ons stellen; wat heb je nodig om handelingen uit te voeren
Routine van het gezin (Family routine)
Typerende manier van dingen doen in het gezin (sociale omgeving)
Het tonen van passende en effectieve non-verbale communicatie om met anderen te communiceren in de sociale omgeving.
houding, mobiliteit bij de uitvoering van dagelijkse, betekenisvolle activiteiten
Natuurlijke en door mens gecreëerde ruimte (fysieke omgeving)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
7
2 Het Model of Human Occupation en de SCOPE-NL Theoretisch kader: Het Model of Human Occupation De SCOPE-NL is gebaseerd op concepten van het Model of Human Occupation (MOHO). Dit onderdeel biedt een kort overzicht van de concepten van het model die het meest relevant zijn voor de SCOPE-NL. Gebruikers van de SCOPE-NL zouden bekend moeten zijn met de tekst uit A Model of Human Occupation: Theory and application, 4de editie (Kielhofner, 2008), omdat effectief gebruik van de SCOPE-NL van personen vraagt om de concepten van dit model te begrijpen. MOHO definieert participatie als deelnemen aan school, spel en dagelijkse activiteiten die deel uitmaken van iemands sociale en culturele context en noodzakelijk zijn voor welzijn. Participatie doet zich voor als kinderen verschillende taken gerelateerd aan deze dagelijkse activiteiten doen of uitvoeren. Het handelen (occupational performance) is de betekenisvolle, doelgerichte uitvoering van dagelijkse activiteiten die gerelateerd zijn aan het persoonlijk leven van mensen en contextgebonden zijn. De uitvoering is het resultaat van een dynamische interactie tussen de wil, gewenning, uitvoeringscapaciteiten van een kind en van de omgeving. Naarmate kinderen deelnemen aan dagelijkse activiteiten verwerven, versterken, vormen en veranderen zij hun eigen capaciteiten, overtuigingen en persoonlijkheid. Uitvoering en participatie zijn gevolg van deze interactie. Veranderingen in uitvoering en ontwikkeling tijdens de jeugd behelzen transformaties in wil, gewenning en uitvoeringscapaciteit/vaardigheid. Deze veranderingen geven het kind de kans om zich te ontplooien tot een handelend wezen met individuele manieren van doen, denken en voelen binnen een omgevingscontext. De SCOPE-NL beoordeelt deze factoren om vast te stellen welke invloed zij hebben op de participatie van een kind. Factoren kunnen de participatie in het handelen vergemakkelijken, mogelijk maken, belemmeren of verhinderen. Het is niet de bedoeling van MOHO om de motorische ontwikkeling, onderliggende lichaamsstructuur, cognitie of sensorische proces capaciteiten van een kind te verklaren. Dientengevolge worden therapeuten aangemoedigd om de MOHO concepten te combineren met andere theorieën en benaderingswijzen die passend zijn om het beste inzicht te bieden in de huidige omstandigheden van een kind en uitleg te geven voor uitdagingen in het handelen.
Wil Het concept ‘wil’ wordt gebruikt om de motivatie te verklaren voor handelen van een persoon. Deze motivatie leidt de keuzes van een kind. In de vroege jeugd zijn keuzes van het concept ‘wil’ voornamelijk het kiezen van activiteit. Later in het leven beginnen kinderen keuzes in het handelen te maken om persoonlijke projecten of autonome rollen aan te gaan. In het begin kunnen keuzes in het handelen geholpen of begeleid worden door ouders, die de kinderen de beweegredenen voor projecten, gewoonten en rollen verschaffen. Motivatie voor handelen beïnvloedt ook de manier waarop een kind een handeling ervaart en of het kind betrokken deelname plezierig of stressvol vindt en daar tevreden over is.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
8
Tenslotte, motivatie beïnvloedt de interpretatie van het kind van zijn/haar ervaring; betrokken deelname aan een handeling kan geïnterpreteerd worden als succesvol of als een mislukking gebaseerd op iemands besef van zijn of haar capaciteiten. Zo beinvloedt ‘wil’ de manier waarop kinderen hun deelname aan handelingen kiezen, ervaren en interpreteren. MOHO stelt drie componenten van ‘wil’ vast: persoonlijke effectiviteit, waarden en interesses. Deze gebieden houden verband met hoe effectief het kind is als het handelt in de wereld om zich heen, wat het kind belangrijk, plezierig en bevredigend vindt. Persoonlijke effectiviteit, waarden en interesses zijn onderling gerelateerd en tezamen vormen ze de inhoud van gevoelens, gedachten en beslissingen van een kind over deelnemen in spel, leren en andere dagelijkse handelingen. Persoonlijke effectiviteit verwijst naar hoe personen hun effectiviteit beleven. Het begint met het bewustzijn van kinderen dat zij dingen kunnen laten gebeuren. Het verlangen om een effect op de omgeving te hebben kan een sterk motief worden voor kinderen. Continue interactie met de omgeving door spelen, socialiseren en andere handelingsgebieden intensiveren het bewustzijn van kinderen van hun capaciteiten en definieert hun gevoelens van eigen doeltreffendheid. De waarden van kinderen komen naar voren als resultaat van culturele boodschappen vanuit de omgeving. Het goedkeuren of afkeuren van acties door een volwassene, leiden tot het begrip van de sociale waarde van het doen van bepaalde dingen voor het kind. Hun groeiende bewustzijn van wat ouders, broers/zussen en anderen waarderen beïnvloedt in toenemende mate keuzes van activiteit en handelen. Interesses zijn een afspiegeling van zowel aangeboren als verworven voorkeuren. Tijdens de jeugd wordt de totstandkoming van interesses direct beïnvloed door het uitbreiden van capaciteiten. Kinderen genieten van het leren beheersen van nieuwe vaardigheden en activiteiten. En terwijl nieuwe capaciteiten zich voordoen, richten de interesses zich op het gebruik en het uitbreiden van die capaciteiten. Kinderen die moeite hebben met hun ‘wil’ kunnen terughoudend zijn om dingen te proberen. Zij zijn niet in staat om voorkeuren te bepalen en rekenen op de ondersteuning van anderen wanneer zij nieuwe of uitdagende situaties tegenkomen. Dit zal invloed hebben op hun vermogen om te leren op school, voordeel te doen met therapie en te voldoen aan toenemende verantwoordelijkheden die horen bij opgroeien. Begrip van wat een kind vindt over zijn of haar ‘wil’, zorgt er mede voor dat interventies passen bij het huidige gevoel van capaciteit, interesses en waarden van het kind. Interventies kunnen ook gericht zijn op het doen toenemen van de ‘wil’ van een kind om de participatie verder te ondersteunen. Gewenning Het concept ‘gewenning’ verwijst naar de terugkerende patronen in de dagelijkse handelingen waaruit het alledaagse leven grotendeels bestaat. Gewenning bestaat uit routines, gewoonten en rollen en manifesteert zich als een gevolg van zich herhalende gedragspatronen in een bepaald tijdsbestek en in bepaalde fysieke en sociaal-culturele contexten. Biologische ritmes bieden het kind de eerste consistente patronen. Zij leiden tot het eigen maken van routines zoals slapen, wakker worden, wassen, eten, spelen en zelfzorg. Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
9
Gewoonten ontwikkelen zich als het kind in toenemende mate in staat is om gedrag te organiseren en om taken en routines in zelfzorg te volbrengen. Gewoonten stellen in staat om de dagelijkse handelingen als vanzelf te ontwikkelen. Zij verminderen de hoeveelheid moeite die nodig is en vergroten de efficiëntie van de taak. Hoewel de routine van het gezin de voornaamste invloed is op gewoontevorming, wordt het kind ook beïnvloed door elke nieuwe handelingssetting zoals dagopvang en school. Uitvoering wordt voortgedreven door de rollen die iemand zich eigen heeft gemaakt. De belangrijkste handelingsrollen van het jonge kind zijn deelnemer in het spel en gezinslid. Later neemt de verscheidenheid van rollen van het kind toe en omvat de rollen van scholier, student, vriend en lid van verschillende groepen. Kinderen leren zichzelf te zien en zich te gedragen volgens de rollen die zij zich eigen hebben gemaakt. Kinderen worden zich ook bewust van de verwachtingen die anderen hebben bij specifieke rollen zoals scholier, student of broer/zus. Kinderen die niet in staat zijn om deel te nemen aan routines of niet in staat zijn verantwoordelijkheden van een rol te bepalen, zullen moeite hebben in het participeren. Peuters moeten in staat zijn te anticiperen op een routine voor het naar bed gaan om kalm te kunnen blijven en zich voor te bereiden om te gaan slapen. Scholieren, studenten moeten in staat zijn om te schakelen tussen leeractiviteiten en om te begrijpen dat van hen verwacht wordt dat zij hun huiswerk maken. Kinderen moeten begrijpen dat zij de aanwijzingen van hun ouders moeten volgen om effectief te participeren in de routine van het gezin. Wanneer kinderen met beperkingen ouder worden, hebben zij mogelijk niet de kans om te participeren in verschillende rollen die gewoon zijn voor andere tieners zoals werknemer, lid van een sportvereniging en vriend/vriendin. Interventies kunnen gericht zijn op het verwerven van nieuwe rollen en gerelateerde routines, of op het faciliteren van succesvolle deelname van het kind in routines met als doel om participatie te ondersteunen in activiteiten die in cultureel en sociaal opzicht van het kind verwacht worden. Uitvoeringscapaciteiten en vaardigheden De capaciteit om handelingen uit te voeren hangt af van de toestand van het bewegingsapparaat en de neurologische en andere lichaamssystemen die we dagelijks gebruiken. Het wordt ook beïnvloed door de perceptuele en cognitieve mogelijkheden. Uitvoeringscapaciteit ondergaat drastische transformatie wanneer kinderen ervaring en competentie vergaren in interactie met de omgeving. De SCOPE-NL beoordeelt niet direct de uitvoeringscapaciteiten, maar richt zich op de vaardigheden van het kind. Vaardigheden zijn doelgerichte acties die gebruikt worden om handelingen uit te voeren. In tegenstelling tot uitvoeringscapaciteit, wat verwijst naar onderliggend vermogen, verwijzen vaardigheden naar afzonderlijke functionele acties. Er zijn drie soorten vaardigheden: motorische vaardigheden, procesvaardigheden en communicatie vaardigheden. Motorische vaardigheden verwijzen naar hoe kinderen zichzelf of objecten bewegen bij het uitvoeren van een specifieke taak. Procesvaardigheden verwijzen naar hoe kinderen een volgorde aanbrengen in hun handelingen, geschikte gereedschappen en materialen kiezen en hun uitvoering aanpassen wanneer problemen zich voordoen. Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
10
Communicatie- en interactievaardigheden verwijzen naar het overbrengen van intenties en behoeften en het coördineren van sociale acties voor interactie met andere mensen. Moeilijkheden in een van deze vaardigheidsgebieden kunnen invloed hebben op succesvolle participatie. De omgeving Participatie in het handelen hangt altijd af van de ondersteuning die we ontvangen van de omgeving. Het betrekken van het omgevingssegment in de SCOPE-NL plaatst het handelen van een kind in een context. De omgeving beïnvloedt de participatie in het handelen door kansen en hulpbronnen te bieden en door omstandigheden te creëren die voorwaarden en eisen stellen. De omgeving betreft zowel fysieke als sociale dimensies. De fysieke dimensie betreft ruimtes (natuurlijk of gebouwd) waarin mensen bepaald gedrag vertonen, en objecten (natuurlijk of gefabriceerd) die door mensen gebruikt worden en /of waar ze mee omgaan. De sociale omgeving betreft de sociale groepen die verwachtingen bepalen voor rollen en een milieu vormen waarin die rollen uitgevoerd worden. De omgevingen waarin het kind handelingen uitvoert zijn combinaties van fysieke en sociale. Deze handelingssettings bestaan uit ruimtes, objecten, relevante taken en sociale groepen die een betekenisvolle context voor uitvoering creëren. Handelingsomgevingen van kinderen kunnen hun thuis, dagopvang en school betreffen. Voor kinderen die langere ziekenhuis opnames doormaken, zou het ziekenhuis ook als handelingsomgeving overwogen kunnen worden. Uitvoering en participatie worden gevormd door de mogelijkheden en beperkingen ingebed in de handelingsomgevingen van het kind. De participatie van het kind kan beperkt worden door een fysiek ontoegankelijke omgeving, onveilig bewegingsapparatuur of ongeschikt speelgoed. De eisen die anderen stellen aan een kind met een beperking, te mild (alles van het kind overnemen) of onrealistisch (verwachten dat een 6-jarig kind een verhaal van 45 minuten kan volgen), kunnen invloed hebben op het vermogen voor succesvolle uitvoering en participatie van het kind. Interventie kan betreffen: het aanpassen van de omgeving, voorlichten van anderen over de behoeften en mogelijkheden van het kind en samenwerken met het gezin om passende hulpbronnen vast te stellen, zodat het vermogen van het kind om te participeren wordt vergroot.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
11
De SCOPE-NL items en MOHO concepten De SCOPE-NL items zijn gemaakt om een afspiegeling te geven van de theoretische concepten onderliggend aan de persoonlijke en omgevingsfactoren die hierboven beschreven staan. De items richten zich op kwesties die belangrijk zijn voor therapeuten die met jonge mensen werken. Wanneer de eisen van een taak te laag of te hoog zijn zal het vermogen om succesvol te presteren van een kind beïnvloed worden. Door de theoretische concepten te begrijpen, kunnen therapeuten de scores interpreteren om een handelingsprofiel van het kind te creëren en de huidige minder sterke kanten in het handelen van het kind te verklaren. Andere MOHO instrumenten, zoals de Pediatric Volitional Questionnaire, bieden een meer diepgaand begrip van specifieke MOHO concepten. Of gebruik MOHO concepten om een specifieke context te beoordelen. Voor meer informatie over het gebruik van andere MOHO instrumenten samen met de SCOPE-NL, zie bijlage A2. MOHO concepten uitleggen aan andere professionals en zorgdragers De woorden die gebruikt zijn om MOHO concepten te beschrijven, zoals wil en rollen, vertegenwoordigen een professionele taal die therapeuten een voordeel geeft door: In minder woorden complexe ideeën te communiceren met anderen die MOHO begrijpen. Te tonen dat men professionele kennis heeft specifiek op het gebied van ergotherapie, welke een unieke bijdrage levert aan het begrijpen van het kind. Gericht te blijven op het handelen en het “groter geheel”, ook wanneer onderliggende stoornissen worden behandeld. Het gebruik van deze MOHO concepten kan echter lijken op “vakjargon” voor anderen die niet bekend zijn met en geen besef hebben van de MOHO concepten. Deze individuen kunnen zijn: ouders, leerkrachten en andere therapeuten. Daarom is het essentieel dat therapeuten de betekenis van deze concepten definiëren in meer bekende taal voordat de MOHO concepten gebruikt worden om de huidige handelingsomstandigheden van een kind te verklaren. Tabel 2 biedt therapeuten definities van elk primair MOHO concept, onderliggend aan de SCOPE-NL, met gebruik van meer bekende woorden en concepten. Therapeuten moeten echter niet terug deinzen voor gebruik van MOHO terminologie, zeker wanneer zij deel uitmaken van een interdisciplinair team dat continue samenwerking heeft. Therapeuten willen misschien hun interdisciplinaire collega’s voorlichten over de concepten en aannames van MOHO, zodat hun bijdrage aan het team beter begrepen wordt door anderen. Het voorlichten kan bijzonder waardevol zijn wanneer therapeuten werken in een setting waar ergotherapeuten alleen bekwaam gezien worden op het gebied van fijne motoriek, schrijven of sensorische integratie. Wanneer andere professionals inzien dat ergotherapeuten MOHO kunnen gebruiken bij interventies/behandelingen, bestaat de kans dat een beroep gedaan
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
12
zal worden op hun expertise in situaties die verder gaan dan achterlopende fijne motoriek. Tabel 2: Hoe MOHO concepten te beschrijven SCOPE-NL/MOHO termen Handelen
Participatie
Wil
Persoonlijke effectiviteit
Interesses Waarden
Gewenning
Gewoonten Rollen
Uitvoeringscapaciteit Motorische vaardigheden Procesvaardigheden
Communicatie en interactievaardigheden
Omgeving
Beschrijving met gebruik van bekende taal Dingen doen die deel uitmaken van het alledaagse leven Dingen doen die ons bezighouden Doen van speel-, werk- en zelfzorgactiviteiten die belangrijk zijn voor het kind, zijn/haar gezin en anderen Motivatie voor handelen Motivatie voor dingen doen Hoe en waarom iemand kiest om dingen te doen Hoeveel een kind gelooft dat hij/zij succesvol kan zijn Hoe een kind zijn/haar eigen vaardigheden ervaart Wat een kind gelooft dat hij/zij in staat is om te doen Dingen die plezierig en bevredigend zijn om te doen Dingen die belangrijk zijn voor een kind Dingen die invloed hebben op of leiden tot beslissingen van een kind Patronen van dingen doen Automatische manier van reageren op mensen en dingen Bekende manieren van dingen doen Rollen en daarbij behorende acties en verwachtingen Dingen die een plaatselijke cultuur/ geloofsovertuiging vindt dat het kind moet doen Onderliggend vermogen van lichaam en geest Hoe een kind gebruik maakt van zijn/haar lichaam gedurende activiteiten Hoe een kind omgaat met informatie gedurende activiteiten Hoe een kind in staat is om de stappen van een activiteit te volbrengen Hoe een kind anderen laat weten wat hij/zij denkt en voelt gedurende activiteiten Hoe een kind met anderen omgaat De ruimtes, objecten en mensen waar het kind elke dag mee in contact komt
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
13
3 Het gebruik van de SCOPE-NL In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van het gebruik van de SCOPE-NL. Dit wordt met behulp van een stappenplan uitgelegd. Bij een aantal stappen worden er voorbeelden uit verschillende onderdelen van de SCOPE-NL gebruikt om de tekst te ondersteunen. De hoofdlijnen van dit stappenplan staan op pagina 19 samengevat in een diagram. De SCOPE-NL bestaat uit een zestal formulieren. Het SCOPE-NL scoreformulier (bijlage B1) wordt gebruikt om de participatie van het kind te kunnen meten, de andere formulieren zijn optioneel. Deze formulieren worden in het stappenplan toegelicht.
Stappenplan Stap 1: Het bepalen van de geschiktheid van de SCOPE-NL De SCOPE-NL is ontwikkeld om gebruikt te worden bij kinderen van 0 tot 21 jaar, ongeacht de mate en soort van de beperking(en). De SCOPE-NL is geschikt en meest bruikbaar als: U wilt dat uw aanpak gebaseerd is op het verbeteren of faciliteren van participatie en handelen. U een ruimomvattend instrument wilt, dat niet alleen het handelen onderzoekt maar ook motivatie, patronen in het dagelijks leven en invloeden vanuit de omgeving. Het niet lukt om de sterke kanten en mogelijkheden van een kind of groep kinderen vast te leggen met gebruik van normgerefereerde of criteriagerefereerde instrumenten. U wilt dat uw aanpak gericht is op betekenisvol handelen. Wanneer u werkt met jongvolwassenen, kan de SCOPE-NL geschikt zijn, maar dient u ook te kijken naar de MOHOST-NL (Bitter, Gijsbertsen, Kloos, Vierwind, Pol, Tigchelaar, 2008); om te zien of deze beter aansluit bij hun behoeften.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
14
Stap 2: Het verzamelen van gegevens Therapeuten kunnen verschillende methodes gebruiken om informatie te verzamelen om de participatie in het handelen van het kind te meten. Voor de SCOPE-NL is het niet nodig dat het kind of de ouders een gestandaardiseerde observatie, taak of activiteit uitvoeren. Ook worden er geen eisen gesteld aan aantal of hoeveelheid observaties, interviews of kwalitatieve gegevens. De hoeveelheid informatie die nodig is om de beste beslissingen te nemen over scores verschilt per behandelsetting. Omdat de interpretatie van de verkregen informatie per therapeut verschilt is het belangrijk dat bij een evaluatie van de SCOPE-NL deze door dezelfde therapeut wordt uitgevoerd, om de waarde van de scores te waarborgen. Therapeuten kunnen op de volgende manieren gegevens verzamelen: Informele observatie. Formele observatie in een één-op-één-situatie en/of in groepsopstelling. Gesprekken met het kind over motivatie, rollen, interesses en routines. (Deze manier van gegevens verzamelen zal niet bij ieder kind van toepassing zijn.) Gesprekken met ouders, leerkrachten en andere leden van het multidisciplinaire team tijdens overleg, informele discussies, of door het gebruik van de Interviewlijsten (bijlage C1 en C2). Ook is er het Ouder Rapportageformulier (bijlage C3) waarop ouders aan kunnen geven welke activiteiten relatief moeilijk of makkelijk zijn voor hun kind. Gegevens uit het dossier halen. Andere MOHO instrumenten gebruiken, naast de SCOPE-NL, om een compleet overzicht te krijgen van de gebieden wil, gewenning, vaardigheden of de omgeving. Bijlage A2 biedt een overzicht van de verschillende MOHO instrumenten die verbonden zijn met alle segmenten van de SCOPE-NL.
Stap 3: De cliëntgegevens invullen Na het verzamelen van gegevens wordt het SCOPE-NL Scoreformulier ingevuld. Ten eerste worden de algemene gegevens van het kind ingevuld. Ten tweede wordt de achtergrondinformatie van het kind ingevuld. Bij reden van verwijzing wordt ofwel de diagnose ingevuld, ofwel de hulpvraag als deze al duidelijk is. Onder contraindicaties worden eventuele nevendiagnosen beschreven die de scores van de SCOPE-NL kunnen beïnvloeden. En ten slotte wordt met ouders/verzorgers bedoeld de personen die dagelijks het meest betrokken zijn in het leven van het kind.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
15
Stap 4: Uitleg van de scoreschaal De SCOPE-NL maakt gebruik van een cijferschaal van vier opeenvolgende categorieën (zie tabel 3) die de invloed weergeven van persoonlijke factoren of omgevingsfactoren op de participatie in het handelen. Bij het selecteren van de juiste scorecategorie wordt van de therapeut verwacht de verzamelde gegevens te beoordelen en een professioneel oordeel te vormen. Voor elk item dient de therapeut een cijfer te geven aan de hand van de volgende schaal: Scoreschaal Vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het item geeft een sterke kant weer of is iets dat de participatie vergemakkelijkt. Geen behandeling nodig voor dit aspect van de prestatie van het kind. Dit is een sterke kant die benut kan worden in therapie. Maakt participatie in het handelen mogelijk Het item geeft iets weer dat adequaat is voor participatie op dit moment. Ook al kunnen er een of twee zorgen bestaan gerelateerd aan het kind of de omgeving, over het algemeen staat het de participatie niet in de weg. Er is geen indicatie van een probleem dat aandacht nodig heeft in de therapie. Belemmert de participatie in het handelen Er is bewijs van wat problemen met dit item. Het item zou misschien niet een groot probleem kunnen zijn voor de gehele participatie. Maar er zijn aspecten die invloed hebben op de participatie en deze in de weg staan op specifieke gebieden of met specifieke taken. De items met deze scores zouden tijdens interventies behandeld moeten worden. Verhindert de participatie in het handelen Er is een duidelijk probleem dat significant de participatie in de weg staat op meerdere gebieden. Geeft altijd aan dat de kwestie dient te worden meegenomen in therapie.
4 3
2
1
Tabel 3: Scoreschaal
In de Amerikaanse SCOPE wordt gebruik gemaakt van letters bij de scores (“FAIR”: Facilitates, Allows, Inhibits, Restricts). Met toestemming van MOHO-Clearinghouse zijn die letters omgezet in cijfers. De vier score categorieën hebben bij alle SCOPE-NL items dezelfde betekenis. Dat wil zeggen dat een 4 altijd betekent dat een item “de participatie in het handelen vergemakkelijkt”. Bij de items over de omgeving ligt het echter iets anders. Deze items meten in hoeverre verschillende omgevingsfactoren een invloed hebben op de participatie in het handelen. Therapeuten meten niet de mogelijkheden van het kind om om te gaan met verschillende aspecten van de omgeving, maar juist in hoeverre de omgeving de participatie in het handelen vergemakkelijkt of verhindert.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
16
Stap 5. Het toekennen van de scores Voor elk item is er een definitie en zijn er specifieke criteria opgesteld. De definities beschrijven de inhoud van elk item, zodat de therapeut weet waar hij/zij zich op moet oriënteren. Naast de score staat een toelichting op de criteria. Deze kan helpen om de score te vinden die het kind het best weergeeft. Het kan handig zijn om aspecten uit de criteria toelichting te onderstrepen die het kind goed beschrijven. Daarnaast is er nog ruimte om opmerkingen op te schrijven en de keuze te verantwoorden. Bij afbeelding 1 zijn deze punten te zien. SCOPE-NL item
Definitie
Criteria toelichting
Voorkeuren en keuzes Het kind kiest of toont een duidelijk gevoel voor wat hij/zij wel of niet leuk vindt ten opzichte van objecten, gebeurtenissen of mensen.
4 Het kind toont een sterk gevoel van voorkeur voor verschillende objecten, activiteiten of personen. 3 Het kind aarzelt als het moet kiezen; heeft aanwijzingen en suggesties nodig om een voorkeur aan te tonen en keuzes te maken, maar is in staat een keuze te maken met ondersteuning. 2 Het kind vertrouwt vaak op anderen bij het maken van keuzes en is onzeker van eigen voorkeuren. 1 Het kind maakt geen keuze en/of lijkt geen voorkeur te hebben voor objecten, activiteiten of personen.
Opmerkingen Hij vraagt niet duidelijk om één object en reageert op dezelfde manier, wanneer welk object dan ook, aan hem gegeven wordt. Hij reageert meestal op dezelfde manier op elk personeelslid en bezoekers, toont soms voorkeur bij een bepaald persoon.
Afbeelding 1: Illustratie van de onderdelen van één item uit het SCOPE-NL Scoreformulier
Op het formulier wordt per item de passende score omcirkeld. Tip: Voor een therapeut, die nog geen of nauwelijks ervaring heeft met de SCOPE-NL en het scoren hiervan, kan de volgende vraag helpen bij het toekennen van scores: ‘Ondersteunt dit item de participatie van het kind of werkt dit item de participatie van het kind tegen?’
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
17
Stap 6: Doorslaggevende keuzes voor het toekennen van een score Om (bij twijfel) tot een goede beslissing te komen zijn er een aantal vuistregels: Om tot een juiste score te kunnen komen, kan de therapeut de SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden (bijlage B4) raadplegen, wanneer de scorecriteria niet toereikend zijn. Hierin staan voorbeelden om per item de verschillende criteria toelichtingen nader te specificeren. De voorbeelden zijn puur ter illustratie en helpen om de criteria beter te begrijpen. Als het kind voldoet aan de voorbeelden wil dit niet per definitie zeggen dat het kind voldoet aan de criteria van die score. Als meer dan één scorecategorie onderstreepte criteria heeft die het kind beschrijven kies dan: o Het visueel gemiddelde: als de onderstreepte criteria bijvoorbeeld bij 4,3 en 2 zitten kies dan voor 3. o De meest onderstreepte categorie. o Baseer de keuze op de voor de behandeling belangrijke omgeving: Als er bijvoorbeeld verschil is in functioneren op school en thuis, maar de hulpvraag is gericht op vergroting van zelfredzaamheid in de thuissituatie. Scoor dan voor die specifieke omgeving. o De scorecategorie die het meest recht doet aan het soort interventie dat het kind nodig heeft. Als de score voor het gevoel tussen twee scores in zit, is het advies om de laagste van de twee te nemen, dit om minder sterke kanten in het handelen vast te stellen. Als de onderstreepte criteria niet overeenkomen met de best passende scorecategorie; vertrouw dan op eigen oordeel. Ongeacht het feit dat de criteria bij een andere scorecategorie meer overeenkomen met het kind. Bij een aantal SCOPE-NL items wordt van de therapeut gevraagd meerdere aspecten tegelijk te beoordelen, bijvoorbeeld: exploratie van objecten, personen en de omgeving. Mogelijk gaat het kind wel exploratie van objecten en de omgeving aan, maar niet van personen. Wanneer dit zich voordoet dient de therapeut een beoordeling te maken van een gemiddeld (alle aspecten meeberekend) niveau van de participatie. Daarnaast wordt regelmatig in itemcriteria bij de lagere scores gesproken van een gebrek aan bijvoorbeeld interactie met de omgeving. Bijvoorbeeld bij een kind gediagnosticeerd met ADHD is het gebrek aan interactie geen probleem maar juist het overmatig aangaan van interactie belemmert het kind. In zo’n geval behoort de therapeut een score te geven aan het niveau van participatie van het kind en aan de criteria die beschreven worden een meer eigen interpretatie te geven.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
18
SCOPE-NL Toepassing en Scoring stroomdiagram De hoofdlijnen van de voorgaande stappen worden in dit stroomdiagram samengevat.
Toepassen van de SCOPE-NL Verkrijgen van informatie door gebruik te maken van observaties, interviews met ouders/professionals/kind, dossiers en andere instrumenten.
Scoren van de SCOPE-NL Lees elke item definitie. Houd rekening met de individuele situatie van het kind. Bepaal of het item de participatie van het kind ondersteunt of belemmert.
Ondersteunt
Niet zeker
Belemmert
Bekijk de criteria van score 4 en 3.
Bekijk de criteria van alle scores.
Bekijk de criteria van score 2 en 1.
Onderstreep delen van de criteriatoelichting die van toepassing zijn.
Alleen 1 criterium onderstreept.
Meer dan 1 criterium onderstreept.
Geen criteria onderstreept.
Visueel gemiddelde of meest onderstreepte criteria. Houd rekening met voor de behandeling belangrijke omgeving.
Kijk of de scorecategorie die hoort bij dat onderstreepte criterium de best passende score is voor dit kind.
Bekijk de voorbeelden in de ‘Uitgebreide Item Criteria’. Kijk weer naar de item definitie en bepaal of dit item de participatie vergemakkelijkt, mogelijk maakt, belemmert of verhindert. Als de score tussen twee scores in zit kies dan voor de laagste score.
Kies voor de best passende score. Schrijf in het vak opmerkingen waarom voor de score is gekozen. Verwerk de scores op het voorblad van het SCOPE-NL Scoreformulier.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
19
Stap 7: Verkrijgen van de segmentscores en de totaalscore Wanneer alle items gescoord zijn, worden deze overgenomen op het voorblad van het ‘SCOPE-NL Scoreformulier’ (bijlage B1). Zo wordt er een visueel handelingsprofiel geschetst. Het profiel vormt een duidelijk overzicht van de sterke en zwakke kanten van het kind. Onder het segment ‘Omgeving’ wordt een lijn aangegeven, hier wordt de soort omgeving genoteerd (bijvoorbeeld school, ziekenhuis). Verkrijgen van de segmentscores Vul de itemscores van het ‘SCOPE-NL Scoreformulier’ in bij stap 1 van het ‘SCOPE-NL Totale Scoreformulier’ (bijlage B2). Tel de itemscores per segment bij elkaar op en vul dit in bij stap 2. Als een item niet gescoord is kan de segmentscore niet verkregen worden. Wanneer een onderdeel een niet gescoord item heeft tijdens een evaluatie, zal de totaalscore kunstmatig verhogen bij een volgende evaluatie als alle items in dat segment dan wel worden gescoord. Verkrijgen van de totale score Dit is stap 3 van het ‘SCOPE-NL Totale Scoreformulier’. Hierbij worden alle segmentscores bij elkaar opgeteld tot een totaalscore, deze wordt ingevuld onderaan de pagina. Bereken de totaalscore alleen als alle SCOPE-NL items gescoord zijn. Stap 8: Interpreteren van de scores Bij het interpreteren van de SCOPE-NL scores zouden de volgende vragen beantwoord moeten worden: 1. Zijn er aspecten in het handelen van het kind die verdere beoordeling vereisen? 2. Welke aspecten van de wil, gewenning, uitvoeringsvaardigheden en/of omgeving moeten behandeld worden in het interventieproces, om een grotere participatie in het handelen te faciliteren? 3. Van welke aspecten van de wil, gewenning, uitvoeringsvaardigheden en/of omgeving kan worden verwacht dat zij het interventieproces ondersteunen? 4. Hoe zal de wil, gewenning, uitvoeringsvaardigheden en/of omgeving veranderen als resultaat van interventie? Aangezien de SCOPE-NL gebaseerd is op het MOHO, kan de MOHO-theorie therapeuten helpen om de betekenis van de SCOPE-NL scores te beschrijven. MOHO helpt duidelijk te maken hoe en waarom specifieke factoren, beoordeeld door de SCOPE-NL, invloed hebben op de participatie in het handelen. MOHO theorie verklaart dat kinderen die het gevoel hebben ineffectief te zijn, participatie in activiteiten zullen vermijden. MOHO theorie beweert ook dat therapeuten kinderen kunnen aanmoedigen om zich meer effectief te voelen door interventie activiteiten te plannen die het kind de kans geven om te slagen. Op deze manier kan de theorie helpen om de betekenis van de SCOPE-NL scores te interpreteren en wat dat betekent voor de interventie. Therapeuten kunnen hoofdstuk 2 over de MOHO theorie in deze handleiding bekijken voor meer informatie over hoe SCOPENL items in het verlengde liggen van de MOHO theorie. Therapeuten worden ook aangemoedigd om bekend te worden met het MOHO (Kielhofner, 2008). Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
20
Stap 9: Beschrijven sterkte-zwakte analyse Het is belangrijk om een sterkte-zwakte analyse van het kind te rapporteren op het ‘SCOPENL Scoreformulier’. Er zijn twee manieren om de sterke en minder sterke kanten van een kind te bespreken: Omschrijven van de uitvoering bij een specifiek SCOPE-NL item. Vergelijken van de uitvoering bij verschillende SCOPE-NL segmenten. Omschrijven van de uitvoering bij een specifiek SCOPE-NL item De eerste manier om het te hebben over de sterke en minder sterke kanten van een kind is om een specifiek SCOPE-NL item te bespreken. In eerste instantie richt de therapeut zich op de items die de hoogste scores hebben gekregen, aangezien dit de factoren van het kind of van de omgeving zijn die het interventieproces kunnen ondersteunen. Vervolgens richt de therapeut zich op de items die de laagste scores hebben gekregen, aangezien dit de factoren van het kind of van de omgeving zijn die de participatie in het handelen het meest beperken. De item criteria kunnen gebruikt worden bij het schrijven van een evaluatie gebaseerd op de SCOPE-NL. De criteria helpen anderen te begrijpen hoe elk SCOPE-NL item invloed heeft op de participatie in het handelen van een kind en hoe een beroep doen op wil, gewenning, vaardigheden en de omgeving tijdens interventie het kind in staat stelt zijn/haar doelen te behalen. De criteria toelichtingen kunnen aangepast worden, met informatie over het kind, om zijn/haar unieke situatie weer te geven. Vergelijken van de uitvoering bij verschillende SCOPE-NL segmenten Een andere manier om de sterke en minder sterke kanten van een kind te bespreken is door de segmentscores te vergelijken. De segmentscores wil, gewenning, communicatieinteractievaardigheden, en motorische- en procesvaardigheden kunnen met elkaar vergeleken worden om gebieden vast te stellen die relatief sterk of minder sterk zijn vergeleken met andere gebieden. De segmentscore ‘omgeving’ moet niet vergeleken worden met de andere segmenten, omdat de andere segmenten het kind scoren en het segment ‘omgeving’ onderzoekt hoe de omgeving de participatie en het uitvoeren van handelingen van het kind beïnvloedt.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
21
Stap 10: Formuleren van doelen en interventies Het uiteindelijke doel van de resultaten van de SCOPE-NL is het formuleren van doelen en interventies die het kind ondersteunen in de participatie in rolgebonden activiteiten. SCOPENL items of segmenten die de laagste scores krijgen, zijn factoren die interventies behoeven. De ‘SCOPE-NL Doelen en Interventielijst’ De ‘SCOPE-NL Doelen en Interventielijst’ bevat de volgende informatie voor elk SCOPE-NL item: Definitie van elk SCOPE-NL item. Voorbeelden van trefwoorden om te verwerken in doelen; deze kunnen gebruikt worden om handelingsgericht en cliëntgericht doelen op te stellen. De trefwoorden zijn suggesties. Voorbeelden van doelen. Voorbeelden van strategieën voor interventies; deze beschrijven een aantal voorbeelden die gebruikt kunnen worden om doelen te behalen. Theoretische onderbouwing die uitlegt waarom en hoe dit item invloed heeft op de participatie. Voorbeelden van activiteiten om het gezin te betrekken. *
Afbeelding 2: ‘SCOPE-NL Doelen en Interventielijst’ (fragment is item “Plannen en beslissingen maken”) * Het moet opgemerkt worden dat niet elk gezin in staat, bereid of geschikt is om betrokken te worden bij de behandeling van hun kind en dat therapeuten dit moeten respecteren.
De ‘SCOPE-NL Doelen en Interventielijst’ is te vinden in bijlage B6. Therapeuten kunnen het handig vinden om de doelen en interventiestrategieën vast te leggen op het ‘SCOPE-NL Interventie Planningformulier’ (bijlage B5).
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
22
Stap 11: De SCOPE-NL gebruiken om resultaten vast te leggen De SCOPE-NL is ontworpen om te kunnen gebruiken als een uitkomst instrument. Omdat de SCOPE-NL gebruik maakt van flexibel verzamelde gegevens en snel gescoord kan worden, wanneer iemand bekend is met MOHO en de items, is de SCOPE-NL een instrument om verandering vast te leggen. Therapeuten kunnen dit doen op het ‘SCOPE-NL Meervoudig Samenvattend Scoreformulier’ (bijlage B3). Therapeuten kunnen met behulp van de SCOPE-NL de veranderingen op drie manieren beoordelen: Onderzoeken van verandering in individuele itemscores. Onderzoeken van de richting van verandering in individuele segmentscores. Onderzoeken van de richting van verandering in de totaalscore. Soms zullen scores niet hoger worden, hetzelfde blijven of lager worden. Wanneer dit gebeurt, zal de ergotherapeut de mogelijke redenen moeten onderzoeken. In stap 12 worden mogelijke redenen hiervoor en eventuele vervolgstappen toegelicht.
Stap 12: Wat te doen als de SCOPE-NL scores geen verandering laat zien Soms laten de itemscores, segmentscores en de totaalscore na verloop van tijd geen verandering zien. Wanneer dit voorkomt moeten de therapeuten de mogelijke redenen onderzoeken. Het is waarschijnlijk dat de SCOPE-NL te snel opnieuw is gescoord en het continueren van interventie nodig is. Het is ook mogelijk dat de interventies niet succesvol zijn gericht op de behoeften van het kind, of het kind heeft een terugval gehad als gevolg van medische complicaties of ziekte. Andere veranderingen in het leven van het kind kunnen ook van invloed zijn op de reactie op interventies. Wanneer dit gebeurt dienen therapeuten de doelen en het interventieplan te wijzigen om beter aan te sluiten bij de huidige behoeften van het kind. Beoordeling van veranderingen in de SCOPE-NL scores na verloop van tijd kan ook gebruikt worden om vast te stellen of er verder nog interventies nodig zijn.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
23
Literatuurlijst -
-
-
-
-
-
-
-
-
Bitter, N., Kloos, A., Gijsbertsen, E., Vierwind, G., Pol, M., Tigchelaar, E. (2009) Opmaakprofiel MOHOST-NL. Hogeschool van Amsterdam, opleiding ergotherapie. Bitter, N., Kloos, A., Gijsbertsen, E., Vierwind, G., Pol, M., Tigchelaar, E. (2009) Model of Human Occupation Screening Tool (MOHOST-NL). Hogeschool van Amsterdam, opleiding ergotherapie. Botman, L.S.M., Tadema, F.M.G., Pol, M., Tigchelaar, E. (2009) Concept Short Child Occupation Profile – NL. Amsterdam: Expertise Centrum Ergotherapie Bowyer, P., Kramer, J. M., Kielhofner, G., Maziero-Barbosa, V., & Girolami, G. (2007) Measurement properties of the Short Child occupational Profile (SCOPE). Physical and Occupational Therapy in Pediatrics, 27, 67-85. Bowyer, P., Kramer, J., Ploszaj, A., Ross, M., Schwartz, O., Kielhofner, G., Kramer, K. (2005) A User’s Manual for: The Short Child Occupational Profile (SCOPE), The Model of Human Occupational Clearinghouse, University Of Illinois at Chicago Cull, A., Sprangers, M., Bjordal, K., Aaronson, N., West, K., Bottomley, A.(2002) EORTC Quality of life study Group translation procedure. Brussels: EORTC Quality of life Group Guillemin F, Bombardier C, Beaton D. Cross-cultural adaptation of HealthRelated Quality of Life measures:literature review and proposed guidelines. J Clin Epidemiol 1993;46:1417–32. Harkness J. A., Yang, Y., Chin, T.-Y. and Villar, A. (2010) Response Styles and Culture, in Survey Methods in Multinational, Multiregional, and Multicultural Contexts, John Wiley & Sons, Inc., Hoboken, NJ, USA. Hartingsveldt, van M., Logister-Proost, I., Kinébanian, A. (2010) Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht, Ergotherapie Nederland Kielhofner, G. (2008). MOHO Theory and Application, 4th edition. Lippincott:Williams & Williams. Kinébanian, A., Granse, le M. (red.) (2006). Grondslagen van de ergotherapie, 2de editie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Koller, M., Aaronson, N.K., Blazeby, J., Bottomley, A., Dewolf, L., Fayers, P., Johnson, C., Ramage, J., Scott, N., West, K. (2007) Translation procedures for standardised quality of life questionnaires: The European Organisation for Research and Treatment of Cancer (EORTC) approach. Eur J Cancer. Aug;43(12):1810-20 Kramer, J., Bowyer, P., Kielhofner, G., O’Brien, J., Maziero-Barbosa, V. (2009) Examining rater behavior on a revised version of the Short Child Occupational Profile (SCOPE). OTJR: Occupation, Participation, and Health, Vol. 29, No. 2.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
24
-
-
-
-
Kramer, J., Bowyer, P., O’Brien, J., Kielhofner, G., & Maziero-Barbosa, V. (2009). How interdisciplinary pediatric practitioners choose assessments: A qualitative study. Canadian Journal of Occupational Therapy, Vol. 76, No. 1, 56-64. Parkinson, S., Forsyth, K., Kielhofner, G. (2006) The Model Of Human Occupation Screening Tool (MOHOST). Lippincott, Williams & Williams. Sartorius, N., Kuyken W. (1994) Translation of health status instruments. In: Orley J, Kuyken W, eds. Quality of Life Assesment: International Perspectives. Berlin Heidelberg: Springer Verlag. Thomas, C., Verhoef, J. & Vromen, I. (1998) Sleutelbegrippen A Model of Human Occupation; Vertaling en bewerking van Key concepts A Model of Human Occupation, G. Kielhofner. Hogeschool van Amsterdam Tiggeler, E. (2006) Check je tekst! Den Haag: Sdu uitgevers. Tigchelaar, E., Toorn, J.J. van der., Aar, S. van (2009-2010) Studiehandleiding afstudeerprogramma. Hogeschool van Amsterdam, opleiding ergotherapie. Tigchelaar, E. (2010) Samenwerkingsovereenkomst project SCOPE-NL. Hogeschool van Amsterdam, opleiding ergotherapie. Verhoef, J., Zalmstra, A. (2010). Hoofdstuk 14 Model of Human Occupation. Uit: Grondslagen van de ergotherapie, Kinébanian, A. (red.). Geraadpleegd 23-12-2010 op: http://www.elseviergezondheidszorg.nl/847458/Grondsl.ergoth.-aanvulling.pdf
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
25
Bijlagen Bijlagen A: Achtergrondinformatie Bijlagen A: Achtergrondinformatie .................................................................................................... 26 SCOPE-NL Informatieblad .............................................................................................................. 26 Andere op MOHO gebaseerde instrumenten ............................................................................... 28 Casuïstiek....................................................................................................................................... 30 Bijlagen B: Scoreformulieren en Hulpmiddelen ................................................................................. 32 SCOPE-NL Scoreformulier .............................................................................................................. 33 SCOPE-NL Totale Scoreformulier................................................................................................... 41 SCOPE-NL Meervoudig Samenvattend Scoreformulier ................................................................. 42 SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden....................................................................................... 43 SCOPE-NL Interventie Planningsformulier .................................................................................... 69 SCOPE-NL Doelen en Interventielijst ............................................................................................. 70 Bijlagen C: Aanvullende Gegevensverzameling ................................................................................. 90 Interview Ouders/Verzorgers ........................................................................................................ 91 Interview Leerkrachten ................................................................................................................. 99 Ouder Rapportage Formulier ...................................................................................................... 108
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
26
Bijlage A1: SCOPE-NL Informatieblad
SCOPE-NL Informatieblad Waarin onderscheidt de SCOPE-NL zich van andere instrumenten voor kinderen? Sommige instrumenten vergelijken kinderen met beperkingen of ziekten met kinderen zonder beperkingen. Soms is deze vergelijking niet nuttig omdat kinderen met beperkingen of ziekten hun eigen unieke sterke en minder sterke kanten hebben. De SCOPE-NL daarentegen bekijkt van elk kind het “individuele ontwikkelingstraject”. Dit betekent dat de SCOPE-NL scores gebaseerd zijn op de unieke vaardigheden van elk kind en de potentie die hij/zij heeft om te leren en zich te ontwikkelen volgens zijn/haar leeftijd, beperking of ziekte, eerdere ervaringen en huidige situatie. Wat is de SCOPE-NL? De “Short Child Occupational Profile-NL”, of SCOPE-NL, is een “kort” samenvattend instrument. “Occupational Profile” betekent dat de SCOPE-NL een algemeen beeld geeft van de sterke en minder sterke kanten van het kind en hoe zij invloed hebben op het deelnemen aan spel, school en gezinsactiviteiten. Doorgaans wordt dit instrument gebruikt door een ergotherapeut, maar andere professionals kunnen ook de SCOPE-NL gebruiken. De SCOPENL kan gebruikt worden in elke setting met kinderen en jongeren van 0-21 jaar. De SCOPE-NL is gebaseerd op een theorie genaamd MOHO (Model of Human Occupation). Nadat de SCOPE-NL voltooid is, gebruiken therapeuten MOHO ideeën om vast te stellen hoe het best voldaan kan worden aan de behoeften van het kind. Om meer te leren over MOHO, kunt u de volgende site bezoeken www.moho.uic.edu. Wat brengt de SCOPE-NL in kaart? De SCOPE-NL identificeert de unieke sterke kanten van elk kind die zijn/haar deelname in dagelijkse activiteiten ondersteunen. De SCOPE-NL identificeert ook minder sterke kanten die het kind mogelijk beperken in het vermogen om succes te hebben in dagelijkse activiteiten, inclusief: beperkte motivatie, moeite met voldoen aan verantwoordelijkheden, beperkte spierkracht en coördinatie, beperkte aandacht en concentratie en beperkt vermogen om ideeën en gedachten te uiten. De SCOPE-NL stelt ook vast hoe verschillende plaatsen, objecten en andere mensen het kind ondersteunen in de deelname aan dagelijkse activiteiten. Hoe wordt de SCOPE-NL ingevuld? De SCOPE-NL vereist geen speciale materialen of activiteiten. Therapeuten verzamelen informatie om de SCOPE-NL te scoren door andere instrumenten af te nemen, te kijken naar het kind, bekijken van het dossier van het kind, gebruik van voorgaande informatie over de vaardigheden van het kind of door te praten met de ouders en andere professionals. Wat gebeurt er nadat de SCOPE-NL is afgenomen? De therapeut kan samen met de ouders samenwerken om doelen voor het kind te bepalen op basis van de SCOPE-NL resultaten. Deze doelen zullen de minder sterke kanten behandelen en kunnen bevatten: nieuwe vaardigheden leren, vergroten van de motivatie voor dagelijkse activiteiten, ondersteunen van deelname aan routines en veranderen van de omgeving. De therapeut zal ook vaststellen hoe de sterke kanten het kind kunnen helpen zijn/haar doelen te bereiken. Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
27
Bijlage A2: MOHO instrumenten in relatie met SCOPE-NL segmenten
Andere op MOHO gebaseerde instrumenten Deze instrumenten zijn geschikt voor kinderen en jongvolwassenen en gaan dieper in op de beschreven segmenten. Op pagina 26 van de Amerikaanse SCOPE (versie 2.2) staat een uitgebreide beschrijving van onderstaande instrumenten. Wil
Gewenning
Communicatieen interactie vaardigheden
Procesvaardigheden
Motorische vaardigheden
Omgeving
COSA Zelfrapportage over handelingscompetenties naar belangrijkheid van een reeks van dagelijkse activiteiten. Het verschaffen van aanvullende informatie over een kind zijn ontwikkeling van besef van de eigen vaardigheid en effectiviteit, interesses, waarden, gewoonten, rollen en vaardigheden.
SSI Interview dat de adaptieve scholier/studentomgeving verkent.
PVQ Observatie instrument dat zich richt op de wil.
WRI Interview over de rol als werknemer dat beoordeelt wat de invloed is van de omgeving op de werkbereidheid.
NIH Activity Record Zelfrapportage ‘logboek’ dat de gewoonlijke routines in relatie tot de pijn en vermoeidheid identificeert.
ACIS Observatie instrument dat zich richt op communicatieen interactievaardigheden.
AMPS/School AMPS Observatie instrument dat zich richt op de motorische en proces vaardigheden.
Role Checklist Zelfrapportage dat de belangrijkheid van de verleden, heden- en de toekomstrollen identificeert.
WEIS Interview over hoe de werkomgeving het werksucces kan beïnvloeden.
OQ Zelfrapportage ‘logboek’ dat de routine met de wil betrekt. WRI Interview over de rol als werknemer dat beoordeelt hoe gewoontes invloed hebben op de werk bereidheid.
PIPs Zelfrapportage instrument dat de interesses, het patroon van participatie in interesses, en de waargenomen competenties identificeert.
Een aantal van deze instrumenten zijn ook verkrijgbaar in het Nederlands. Op de volgende pagina staat een lijst van deze instrumenten en waar deze te verkrijgen zijn. Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
28
Bijlage A2: MOHO instrumenten in relatie met SCOPE-NL segmenten
Totaaloverzicht Nederlandse MOHO producten Onderstaande MOHO instrumenten zijn beschikbaar in het Nederlands. Informatie en besteladres van de 14 genummerde, vertaalde instrumenten: Expertise Centrum Ergotherapie, tel: 020-5954147,
[email protected], Hogeschool van Amsterdam, Opleiding Ergotherapie, Amsterdam. Overige instrumenten zijn beschikbaar op de officiële website van het MOHO. Instrumenten MOHO Nr. 1 Algemene analyse-/intakelijkst ‘Model Of Human Occupation’. Nr. 2 Werknemersrol Interview (Worker Role Interview). Nr. 3 Handelingsprofiel (occupational questionnaire) & Activiteitenprofiel (activity record). Nr. 4 Rollenlijst en Rollen en Gewoontenlijst (Role Checklist). Nr. 5 Occupational Self Assessment (OSA) (volwassenen). Nr. 6 Self Assessment Occupational Functioning (SAOF) (kinderen). Nr. 7 Occupational Performance History Interview II (OPHI-II). Nr. 8 Occupational Functional Screening Tool. Nr. 9 Handleiding Observatie Wil-subsysteem (Volitional Questionnaire, VQ). Nr. 10 Assessment of Communication and Interactions Skills (ACIS). Nr. 11 Pediatric Volitional Questionnaire (PVQ). Nr. 12 Child Occupational Self Assessment (COSA). Nr. 13 Model of Human Occupation Screening Tool (MOHOST). Nr. 14 Short Child Occupational Profile-NL (SCOPE-NL) In voorbereiding
Websites Voor meer informatie over het Expertise Centrum Ergotherapie en methodiekontwikkeling wat betreft de MOHO instrumenten kan de volgende website geraadpleegd worden: http://www.dg.hva.nl/content/dg/post-hbo/ergotherapie/bestellijst-moho-instrume/ Voor meer informatie over het MOHO en de bijbehorende instrumenten kan de volgende Amerikaanse website worden geraadpleegd: http://www.moho.uic.edu.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
29
Bijlage A3: Casuïstiek
Casuïstiek (gebaseerd op de casus “Ivan” uit de Amerikaanse versie)
De casus gaat over Frank, een vierjarige jongen die gediagnosticeerd is met gastroschisis tijdens zijn geboorte. Hij heeft een groot deel van zijn leven in het ziekenhuis doorgebracht. Op dit moment blijkt dat Frank veel nieuwe vaardigheden heeft verworven. De therapeut wil graag wat meer weten over zijn participatie en gebruikt hiervoor de SCOPE-NL. De casus is bedoeld als voorbeeld voor het plaatsen en scoren van gegevens binnen de items van de SCOPE-NL. De segmenten ‘gewenning’ en ‘omgeving’ worden besproken. Van die segmenten wordt één item toegelicht en verantwoording gegeven van de keuze van score. Voor het bepalen van doelen en interventies worden deze twee segmenten kort beschreven. Voor de volledige casus, zie de Amerikaanse SCOPE.
De casus Frank is vier jaar en twee maanden oud, die opgenomen is in het ziekenhuis als gevolg van koorts. Frank is gediagnosticeerd met gastroschisis. Gastroschisis is een zeldzame aangeboren afwijking waarbij de buikwand niet gesloten is en een deel van de buikinhoud naar buiten uitstulpt door deze opening. Bij Frank betekende dit dat zijn karteldarm en het distale gedeelte van zijn kronkeldarm door deze opening naar buiten kwam. Hij is na 32 weken zwangerschap geboren. Wegens operaties en herstel gerelateerd aan zijn aandoening, heeft Frank de meeste tijd van zijn eerste twee jaren doorgebracht in het ziekenhuis. Hij heeft een lange geschiedenis achter de rug als het gaat om verblijven in het ziekenhuis. Zijn laatste verblijf in het ziekenhuis duurde twee weken, daarvoor duurde zijn verblijf anderhalve maand. Hij heeft op eenjarige leeftijd een dunne darm operatie ondergaan. Omdat zijn lichaam de transplantatie heeft afgestoten, kreeg hij op tweejarige leeftijd een tweede dunne darm operatie en een levertransplantatie. Hij woont thuis met zijn moeder, vader en zijn jongere zusje, wanneer hij niet in het ziekenhuis opgenomen is. Thuis ontvangt hij elke dag 16 uur verzorging. Sinds zijn laatste verblijf in het ziekenhuis, twee maanden geleden, blijkt dat Frank veel nieuwe vaardigheden heeft verworven. De ergotherapeut had de volgende vragen over Frank opgesteld: In welke mate is zijn participatie in rollen en gerelateerde houdingen passend bij zijn leeftijd en mogelijkheden? Welke vaardigheden zijn sterke punten van Frank en welke vaardigheden zijn nog steeds moeilijk voor hem? Welke invloed heeft de ziekenhuisomgeving op zijn participatie in zelfzorg en het plannen van activiteiten? Om antwoord te krijgen op deze vragen, heeft de ergotherapeut gekozen om de SCOPE-NL toe te passen om zijn voortgang te evalueren en om inzicht te verkrijgen in nieuwe interventies. De ergotherapeut wil mogelijke aanpassingen in de ziekenhuiskamer van Frank vaststellen. Ook wil de ergotherapeut uitvoerbare interventies, verwerkt in activiteiten, in de ziekenhuisomgeving gebruiken die de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden ondersteunen en die zijn participatie in ADL en in het spelen aanmoedigen. Gegevens waren verzameld tijdens informele discussies/gesprekken met het ziekenhuispersoneel, die bekend zijn met Frank vanwege eerdere en recente ziekenhuisopnames. Om de SCOPE-NL volledig te kunnen scoren, wordt er geobserveerd in zijn ziekenhuiskamer en tijdens het spelen in de ergotherapieruimte.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
30
Bijlage A3: Casuïstiek
Toekennen van scores per item (Er is een selectie gemaakt van Items, in de Amerikaanse versie zijn alle uitgewerkte items te vinden)
Gewenning Routine Het kind heeft een besef van routines en is in staat om effectief te participeren in gestructureerde dagelijkse routines. 4 Het kind laat een besef zien van de volgorde en structuur Opmerkingen: van een gewone routine en kan anticiperen, initiëren en/of meewerken met activiteiten gerelateerd aan deze Gaat mee in ziekenhuisroutines en routines. 3 Het kind heeft af en toe aanwijzingen en sturing nodig om begrijpt persoonlijke om te gaan met de gewone volgorde en structuur van verzorgingsroutine. routines in zijn/haar leven. 2 Het kind is vaak niet in staat om te participeren in de volgorde en structuur van gewone routines. 1 Het kind laat geen besef van de volgorde en structuur van gewone routines zien; anticipeert, initieert niet en/of werkt niet samen in routine activiteiten. Frank begrijpt de routine in het ziekenhuis en participeert in de activiteiten die deel uit maken van zijn routine, zoals het aankleden, eten en therapiesessie. Bijvoorbeeld, wanneer hij de therapieruimte binnenkomt, gaat hij zitten om zijn sokken uit te trekken aangezien dit een onderdeel is geworden van zijn routine in de therapie. Soms heeft hij visuele en verbale aanwijzingen nodig om opeenvolgende handelingen binnen elke routine te voltooien en hij heeft vaak visuele en verbale aanwijzingen nodig om te beginnen met een activiteit. Bijvoorbeeld, hij geeft niet aan wanneer hij zijn luier verschoond wil hebben, evenmin vraagt hij om kleding en objecten. Hij trekt zelfstandig zijn sokken aan, wanneer deze aan hem gegeven worden, maar hij ziet niet dat hij eerst zijn broek moet aantrekken, voordat hij zijn schoenen aan kan trekken. Omdat hij niet veel initiatief toont bij activiteiten die in zijn routine zijn betrokken, wordt er een 3 in plaats van een 4 gescoord.
Omgeving Handelingsvoorwaarden Voorwaarden en eisen die gesteld worden aan betekenisvolle, dagelijkse handelingen (sociale activiteiten, vrije tijd, ADL, schoolwerk) komen overeen met de mogelijkheden en interesses van het kind en bevorderen de participatie. 4 De handelingsvoorwaarden komen overeen met de Opmerkingen mogelijkheden, interesses, energie en de beschikbare tijd van het kind. Dagelijkse activiteiten worden onvoldoende gestimuleerd, deels 3 De handelingsvoorwaarden komen mogelijk niet overeen door de hoeveelheid ondersteuning met de mogelijkheden, interesses, energie en de die hij ontvangt. beschikbare tijd van het kind. 2 De handelingsvoorwaarden beïnvloeden vaak het aangaan van handelingen vanwege de tegenstrijdigheid met de mogelijkheden, interesses, energie of beschikbare tijd van het kind. 1 De handelingsvoorwaarden ondersteunen niet de participatie, door geen eisen te stellen of door te veel eisen te stellen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
31
Bijlage A3: Casuïstiek
De activiteiten waarin Frank participeert in de ziekenhuisomgeving geven hem niet de mogelijkheid om de handelingsvaardigheden en zijn bekwaamheid te vergroten. De omgeving voldoet niet aan de eisen, de meeste ADL activiteiten worden door het ziekenhuispersoneel uitgevoerd. Hij is weinig betrokken tijdens het aankleden en er wordt hem geen kans gegeven om te oefenen met naar de wc gaan of volledig te participeren tijdens de maaltijden. Assistentie die gegeven wordt bij de ADL is meer een werklast van het personeel dan dat het een routine is, die aangepast is op Frank. Hoewel hij participeert waar hij kan, zoals het aantrekken van zijn sokken, zorgen de eisen aan het handelen voor een passieve participatie. Daarom wordt dit item met een 1 gescoord.
Doelen en strategieën voor interventies Segment ‘Gewenning’ Voorbeelddoelen geschikt voor behandeling: Gebruikmakend van een plaatjesschema, neemt Frank binnen 3 weken, gedurende 75% van de tijd, initiatief om te kiezen voor een spelactiviteit en zelfstandig te spelen. Gebruikmakend van een plaatjesschema, kiest Frank binnen 3 weken een gezinslid om met hem mee te doen in een door hem gekozen spelactiviteit. Strategieën voor interventies Het gezin kan aangemoedigd worden om Frank te bezoeken tijdens zijn ‘speeltijd’. De ergotherapeut kan het spelen integreren in Frank zijn dagelijkse routine door telkens een klein speelgoed te gebruiken. Een fotoalbum van het gezin kan gebruikt worden om hem te helpen bij het herkennen van zijn ouders/verzorgers door naar foto’s te kijken en te wijzen.
Segment ‘Omgeving’ Voorbeelddoelen geschikt voor behandeling: Om zijn sociale interactie te vergroten, gaat Frank, twee keer een kwartier per week, meedoen met een groepsactiviteit in het kinderactiviteitencentrum. Binnen een week zal Frank, twee keer een kwartier per dag, een spelactiviteit op de grond uitvoeren in een ‘veilige zone’ op zijn kamer. Binnen twee weken, zal het personeel zorgen voor een plaatjesschema, waarop zijn routines in zelfzorg (aankleden, douchen en handen wassen) worden weergegeven. 75% van de tijd zal het personeel wachten tot Frank zijn eerste stap zet/ of vraagt om hulp, voordat ze zelf fysieke assistentie verlenen. Strategieën voor interventies De ergotherapeut maakt voor Frank een plaatjesschema met elke stap van zijn routine in de zelfzorg. Een aanbeveling is om een hoek in zijn kamer te creëren, waar Frank zich veilig en zelfstandig kan bewegen. De ergotherapeut zal ook samen moeten werken met de verpleegkundigen en het kinderteam om zeker te zijn dat Frank twee keer in de week meedoet aan de groepsactiviteiten, wanneer zijn gezondheid het toelaat. Het opzetten van een schema van speeltijd om de betrokkenheid en interactie te ondersteunen met mensen en objecten in zijn nabije omgeving. De ergotherapeut probeert het gezin te motiveren en te betrekken tijdens de ‘speel’ sessies om de participatie in het gezin te vergroten.
Bijlagen B: Scoreformulieren en Hulpmiddelen Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
32
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
SCOPE-NL Scoreformulier Naam: Cliëntnummer: Leeftijd: ….. Jaren ….. Maanden Geboortedatum: Geslacht: Klas: Verwijsdatum: Reden van verwijzing:
Therapeut: Handtekening: Evaluatiedatum: Eerste afname Evaluatie Eindevaluatie Evaluatie setting: Contra-indicaties:
Achtergrond informatie Ouders/verzorgers: Waar woont de cliënt? Wie wonen er nog meer in het huishouden? School/dagopvang informatie: Opmerkingen:
4 Vergemakkelijkt de participatie in het handelen 3 Maakt participatie in het handelen mogelijk 2 Belemmert de participatie in het handelen 1 Verhindert de participatie in het handelen Sterkte en zwakte analyse
Samenvatting scores Communicatie & interactie vaardigheden
Motorische vaardigheden
Reactie op uitdaging
Dagelijkse activiteiten
Reactie op overgangen
Routine
Rollen
Non-verbale communicatie
Verbale/vocale expressie
Gesprek voeren
Relaties
Begrijpt en gebruikt objecten
Oriëntatie op de omgeving
Plannen en beslissingen maken
Problemen oplossen
Houding en mobiliteit
Coördinatie
Kracht
Energie/uithoudingsvermogen
Fysieke ruimte
Fysieke hulpbronnen
Sociale groepen
Handelingsvoorwaarden
Routine van het gezin
Omgeving _____________
Voorkeuren en keuzes
Procesvaardigheden
Uitdrukken van plezier
Gewenning
Exploratie
Wil
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
33
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
Wil Exploratie Het kind gaat visuele, tactiele en/of orale exploratie aan van objecten, personen en de omgeving. 4 Het kind begint spontaan met verkennen van de omgeving en Opmerkingen: houdt dit vol. 3 Het kind heeft incidentele aanwijzingen, aanmoedigingen of ondersteuning nodig om te beginnen met verkennen van de omgeving en dit vol te houden. 2 Het kind heeft aanzienlijk aanwijzingen, aanmoedigingen of ondersteuning nodig om te beginnen met verkennen van de omgeving en dit vol te houden. 1 Het kind reageert niet op of komt niet tot interactie met fysieke en sociale stimulans. Uitdrukken van plezier Het kind toont tevredenheid bij activiteiten en/of de resultaten van acties. 4 Het kind toont spontaan plezier gedurende en/of na afloop Opmerkingen: van een activiteit. 3 Het tonen van tevredenheid en plezier van het kind is enigzins beperkt gedurende en/of na afloop van een activiteit. 2 Wanneer het kind bezig is met een activiteit kan het kind enig plezier tonen, maar dit is meestal gemengd met spanning en frustratie. 1 Het kind toont voortdurend spanning en/of frustratie als het bezig is met activiteiten. Voorkeuren en keuzes Het kind kiest of toont een duidelijk gevoel voor wat hij/zij wel of niet leuk vindt ten opzichte van objecten, gebeurtenissen of mensen. 4 Het kind toont een sterk gevoel van voorkeur voor Opmerkingen: verschillende objecten, activiteiten of personen. 3 Het kind aarzelt als het moet kiezen; heeft aanwijzingen en suggesties nodig om een voorkeur aan te tonen en keuzes te maken, maar is in staat een keuze te maken met ondersteuning. 2 Het kind vertrouwt vaak op anderen bij het maken van keuzes en is onzeker van eigen voorkeuren. 1 Het kind maakt geen keuze en/of lijkt geen voorkeur te hebben voor objecten, activiteiten of personen. Reactie op uitdaging Het kind onderneemt nieuwe activiteiten en/of accepteert de mogelijkheid om meer te bereiken of uit te voeren onder moeilijkere omstandigheden. 4 Het kind zoekt spontaan naar nieuwe of meer uitdagende Opmerkingen: activiteiten en houdt deze vol. 3 Het kind probeert spontaan nieuwe of meer uitdagende activiteiten, maar is snel gefrustreerd en/of heeft wat ondersteuning nodig om vol te houden. 2 Het kind heeft meestal aanzienlijke ondersteuning nodig bij het beginnen en volhouden van nieuwe of veeleisende activiteiten en om frustratie te overwinnen. 1 Het kind vermijdt nieuwe of meer uitdagende activiteiten, omdat deze een hoge mate van frustratie uitlokken. Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
34
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
Gewenning Dagelijkse activiteiten Het kind weet hoe het dagelijkse zelfzorg activiteiten moet voltooien en is in staat om te participeren in de uitvoering van deze activiteiten (ADL zoals aankleden, wassen, eten, enz.). 4 Het kind weet hoe de dagelijkse zelfzorg activiteiten worden Opmerkingen: uitgevoerd en is in staat te participeren in de uitvoering van deze activiteiten. 3 Het kind heeft regelmatig instructies en aanwijzingen nodig om te weten hoe gewone dagelijkse zelfzorg activiteiten uitgevoerd worden en om te participeren in de uitvoering. 2 Het kind toont beperkt inzicht in hoe een dagelijkse zelfzorg activiteit uitgevoerd moet worden en heeft meestal meerdere aanwijzingen en aanzienlijk ondersteuning nodig om te kunnen participeren in de uitvoering. 1 Het kind weet niet hoe gewone dagelijkse zelfzorg activiteiten uitgevoerd moeten worden en participeert niet in de uitvoering. Reactie op overgangen Wanneer een volwassene daarom vraagt of iets in de omgeving daartoe aanleiding geeft, is het kind in staat om een activiteit te beëindigen en een andere te starten. 4 Het kind kan omschakelen tussen verschillende activiteiten, hierbij laat Opmerkingen: het gepaste veranderingen zien in emotie en arousal. 3 Het kind heeft soms aanwijzingen en/of ondersteuning nodig om een activiteit te beëindigen en om over te gaan naar een andere. 2 Het kind heeft meerdere aanwijzingen en aanzienlijke assistentie nodig bij overgang tussen activiteiten. 1 Het kind raakt erg overstuur en/of ontdaan tijdens omschakelingen; toont in een reactie op een nieuwe activiteit niet het vermogen tot aanpassen van de mate van emotie en arousal; raakt ongeorganiseerd. Routine
4
3 2 1
Het kind heeft een besef van routines en is in staat om effectief te participeren in gestructureerde dagelijkse routines. Het kind laat een besef zien van de volgorde en structuur van een Opmerkingen: gewone routine en kan anticiperen, initiëren en/of meewerken met activiteiten gerelateerd aan deze routines. Het kind heeft af en toe aanwijzingen en sturing nodig om om te gaan met de gewone volgorde en structuur van routines in zijn/haar leven. Het kind is vaak niet in staat om te participeren in de volgorde en structuur van gewone routines. Het kind laat geen besef van de volgorde en structuur van gewone routines zien; anticipeert, initieert niet en/of werkt niet mee in routine activiteiten.
Rollen
4
3
2
1
Het kind heeft een besef van eigen rollen en/of laat gedrag zien dat overeenkomt met de verwachtingen bij een rol. Het kind laat consequent rolgebonden gedrag zien; kan rolgebonden Opmerkingen: verwachtingen verwoorden of selecteert en voert rolgebonden activiteiten uit. Het kind is niet consequent in het volgen van gedrag dat past bij rolverwachtingen en rolvoorwaarden, maar zal rolgebonden gedrag laten zien met wat ondersteuning. Het kind heeft meerdere aanwijzingen nodig om activiteiten te selecteren en om zich te gedragen volgens de verwachtingen en eisen die een rol met zich meebrengt. Het kind laat geen bewustzijn van rolgebonden verwachtingen zien; het kind kiest niet voor activiteiten waaruit zou kunnen blijken dat het kind het gevoel heeft ergens bij te horen en zich bewust is van de eisen van de rol.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
35
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
Communicatie en interactievaardigheden Non-verbale communicatie Het kind toont passende en effectieve non-verbale communicatie zoals gezichtsuitdrukkingen, gebaren, tekens, oogcontact en emotie om met anderen te communiceren in de sociale omgeving. 4 Het kind gebruikt spontaan non-verbale communicatie Opmerkingen: vaardigheden om interactie met anderen te initiëren en gaande te houden. 3 Het kind toont non-verbale communicatie, maar alleen als reactie op uitnodiging van anderen in zijn/haar omgeving. 2 Het kind toont erg beperkt en/of ineffectief gebruik van nonverbale communicatie tijdens interacties. 1 Het kind gebruikt geen non-verbale communicatie tijdens zijn/haar interacties. Verbale/vocale expressie Het kind gebruikt passende en effectieve verbale/vocale expressie. 4 Het kind initieert het gebruik van verbale/vocale expressie terwijl Opmerkingen: het gepaste toon, volume en tempo laat zien. 3 Wanneer er gevraagd wordt en/of bij het geven van aanwijzingen, reageert het kind met gebruik van verbale/vocale expressie, maar initieert zulke expressie niet en/of toont wat beperkingen gerelateerd aan toon, volume en tempo. 2 Het kind gebruikt zelden verbale/vocale expressie en/of laat problemen zien met toon, volume en tempo gedurende zulke expressie. 1 Het kind is niet in staat of onwillig om verbale/vocale vaardigheden te gebruiken om zichzelf uit te drukken. Gesprek voeren Het kind gaat een passend en effectief gesprek aan met leeftijdsgenoten, leerkrachten, ouders en therapeuten om informatie, ideeën en emoties te delen en uit te wisselen. 4 Het kind initieert en onderhoudt spontaan betekenisvolle Opmerkingen: gesprekken om emoties over te dragen en/of informatie en ideeën te delen en uit te wisselen. 3 Het kind participeert in betekenisvolle gesprekken met zijn/haar sociale omgeving na het krijgen van aanwijzingen en suggesties. 2 Het kind heeft problemen een betekenisvol gesprek aan te gaan met anderen en is aarzelend, beperkt of kortaf zijn gedurende sociale interacties. 1 Het kind is niet in staat of onwillig om te participeren in gesprekken met anderen. Het kind communiceert helemaal niet of voert extreem ongepaste of onsamenhangende gesprekken. Relaties 4 3 2 1
Het kind onderhoudt passende relaties binnen zijn/haar sociale omgeving. Het kind is sociaal en laat spontaan samenwerking, medewerking Opmerkingen: met en bewustzijn van anderen zien. Het kind kan tot op zekere hoogte relaties onderhouden, maar vertoont bepaalde beperkingen in deze relaties. Het kind vertoont problemen met interactie en samenwerking met anderen in het onderhouden van sociale relaties. Het kind kan geen relaties onderhouden vanwege het zich niet bewust zijn van anderen of uit onwil voor samenwerking en medewerking.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
36
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
Procesvaardigheden Begrijpt en gebruikt objecten Het kind is in staat om zich op passende wijze bezig te houden met de selectie, organisatie en gebruik van objecten. 4 Het kind laat consequent effectieve selectie, organisatie en gebruik Opmerkingen: van objecten zien. 3 Het kind kan objecten selecteren, organiseren en er effectief gebruik van maken als daarbij stapsgewijs aanwijzingen, instructies en/of demonstraties worden gegeven. 2 Het kind ervaart problemen met het opvolgen van aanwijzingen en/of demonstraties in selectie, organisatie en het gebruik van objecten. 1 Het kind selecteert en gebruikt objecten op een ongeorganiseerde wijze. Het kind oriënteert zich niet op de gebruiksmogelijkheden van objecten (voorwerpen). Oriëntatie op de omgeving Het kind toont het vermogen tot interactie met/aanpassing aan de omgeving. 4 Het kind zoekt consequent naar informatie over de omgeving, toont Opmerkingen: gewaarwording en inzicht en gaat passende interactie aan met de omgeving. 3 Het kind heeft aanwijzingen nodig om informatie over de omgeving te zoeken, onthouden en/of te begrijpen. 2 De interactie van het kind met de omgeving wordt beïnvloed door beperkt vermogen/problemen met zoeken, onthouden en/of begrijpen van informatie over de omgeving. 1 Het kind is niet in staat om informatie over de omgeving te zoeken, te onthouden en/of te begrijpen. Plannen en beslissingen maken Het kind is in staat een afweging te maken tussen alternatieven, een plan te kiezen en zich te richten op voltooiing van het plan. 4 Wanneer het kind de kans krijgt kan het consequent beslissen wat Opmerkingen: te doen en hoe activiteiten uit te voeren. En is in staat om concentratie te behouden om een plan te doorlopen. 3 Het kind heeft meestal aanwijzingen nodig om te evalueren en te plannen hoe een gekozen activiteit uitgevoerd moet worden en/of heeft hulp nodig om de vereiste concentratie te behouden om een plan te doorlopen. 2 Het kind is zelden in staat om een plan te maken en heeft aanzienlijke aanwijzingen nodig om een plan te doorlopen. 1 Het kind laat niet het vermogen zien om te plannen en/of een plan te doorlopen. Problemen oplossen Het kind laat een passend vermogen zien om problemen vast te stellen en erop te reageren wanneer deze zich voordoen. 4 Het kind anticipeert consequent op problemen, creëert werkbare Opmerkingen: oplossingen en evalueert deze oplossingen om de beste manier van handelen vast te stellen. 3 Het kind kan problemen vaststellen, maar heeft stapsgewijs aanwijzingen nodig om een effectieve reactie te creëren. 2 Het kind anticipeert zelden op problemen, past zich zelden aan bij problemen; heeft voortdurende geruststelling nodig wanneer hij/zij problemen tegenkomt. 1 Het kind is niet in staat om te anticiperen en zich aan te passen aan problemen; maakt ongepaste keuzes.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
37
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
Motorische vaardigheden Houding en mobiliteit De motorische vaardigheden van het kind bevorderen de houding, mobiliteit en de algehele uitvoering van dagelijkse, betekenisvolle activiteiten. 4 Het kind toont een stabiel, rechtopstaand, flexibele houding Opmerkingen: en effectieve mobiliteit gedurende activiteiten. 3 Het kind laat meestal het vermogen zien om houding en mobiliteit te behouden gedurende activiteit. 2 Het kind laat vaak houdingsinstabiliteit zien en problemen in de mobiliteit. 1 Het kind is niet in staat om houding te behouden en is niet mobiel. Coördinatie Het kind toont effectieve grove en fijne motorische bewegingen tijdens activiteiten. 4 Het kind coördineert lichaamsdelen effectief om fijne en Opmerkingen: grove motorische bewegingen te bereiken. 3 Het kind toont ongecoördineerde bewegingen tijdens sommige fijne en/of grove motorische activiteiten. 2 Het kind heeft problemen met het coördineren van fijne en/of grove motorische bewegingen tijdens de meeste activiteiten. 1 Het kind is niet in staat om te coördineren, te manipuleren en gebruik te maken van vloeiende bewegingen. Kracht 4
3
2 1
Het kind laat adequate spierkracht zien tijdens fijne en grove motorische activiteiten. Het kind gebruikt consequent adequate spierkracht tijdens Opmerkingen: grijpen, bewegen en verplaatsen van voorwerpen met gepaste kracht/snelheid. Het kind toont geringe problemen in motorische activiteiten die spierkracht vereisen om voorwerpen te grijpen, te bewegen en te verplaatsen. Het kind heeft problemen met tillen, bewegen en verplaatsen van voorwerpen met gepaste kracht en snelheid. Het kind is niet in staat om te grijpen, bewegen en voorwerpen te verplaatsen met adequate kracht en snelheid vanwege spierzwakte.
Energie/uithoudingsvermogen Het kind is in staat om een geschikt energieniveau te behouden om te kunnen participeren tijdens het handelen. 4 Het kind behoudt consequent een geschikt energieniveau en Opmerkingen: tempo tijdens alle dagelijkse handelingen. 3 Het kind laat soms een ongepast energieniveau (te hoog of te laag) zien tijdens dagelijkse handelingen. 2 Het kind heeft problemen om een gepast energieniveau te behouden tijdens dagelijkse handelingen. 1 Het kind is niet in staat om een geschikt energieniveau te behouden tijdens dagelijkse handelingen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
38
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier
Omgeving De vier score categorieën hebben bij alle SCOPE-NL items dezelfde betekenis. Dat wil zeggen dat een 4 altijd betekent dat een item “de participatie in het handelen vergemakkelijkt”. Bij de items over de omgeving ligt het echter iets anders. Deze items meten in hoeverre verschillende omgevingsfactoren een invloed hebben op de participatie in het handelen. Therapeuten meten niet de mogelijkheden van het kind om om te gaan met verschillende aspecten van de omgeving, maar juist in hoeverre de omgeving de participatie in het handelen vergemakkelijkt of verhindert. Als het kind langdurig in het ziekenhuis verblijft/zal verblijven, kan de therapeut ervoor kiezen de geschiktheid van de ziekenhuisomgeving te evalueren. De score zou moeten reflecteren hoe de omgeving invloed heeft op het kind. 4 Het omgevingsaspect vergemakkelijkt de participatie in het handelen. Geen onbeantwoorde behoeften. 3 Het omgevingsaspect maakt participatie in het handelen mogelijk. De invloed van onbeantwoorde behoeften is beperkt. 2 Het omgevingsaspect beperkt de participatie in het handelen. Er zijn een paar onbeantwoorde behoeften bepaald. 1 Het omgevingsaspect verhindert de participatie in het handelen. Er zijn meerdere onbeantwoorde behoeften bepaald.
Fysieke ruimte De indeling en inrichting van de fysieke ruimte (thuis, maatschappelijke omgeving, school en/of ziekenhuis) ondersteunt de participatie van het kind. 4 De inrichting van de fysieke omgeving is toegankelijk en biedt Opmerkingen: mogelijkheden om deel te nemen aan verschillende activiteiten; stimuleert en ondersteunt de participatie in het handelen in voor het kind waardevolle rollen. 3 De inrichting van de fysieke omgeving geeft geen adequate ondersteuning bij het aangaan van handelingen of is enigszins toegankelijk; vormt wat beperkingen voor de participatie, in voor het kind waardevolle rollen. 2 De inrichting van de fysieke omgeving biedt een beperkt aantal mogelijkheden met beperkte toegankelijkheid en ondersteuning van de participatie in het handelen in voor het kind waardevolle rollen. 1 De inrichting van de fysieke omgeving is niet toegankelijk, biedt geen mogelijkheden en verhindert de participatie in voor het kind waardevolle rollen. Fysieke hulpbronnen De beschikbare benodigdheden, gepaste speel/leervoorwerpen, mobiliteitsvoorzieningen en andere hulpbronnen (thuis, gemeenschap, school en/of ziekenhuis) ondersteunen het kind in zijn participatie. 4 Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, Opmerkingen: schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) ondersteunen de tevreden en veilige participatie in het handelen. 3 Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) voldoen aan de basisbehoeften voor veiligheid en het aangaan van handelingen, maar geven geen volledige ondersteuning bij de participatie in betekenisvolle activiteiten. 2 Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) beperken de mogelijkheden voor het tevreden en veilig aangaan van handelingen. 1 Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) ontbreken, zijn ongeschikt en/of onveilig.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
39
Bijlage B1: SCOPE-NL Scoreformulier Sociale groepen De acties en houdingen van andere mensen, inclusief ouders/leerkrachten/leeftijdsgenoten/verzorgers/enz. ondersteunen het kind in zijn/haar participatie. 4 De sociale omgeving is in staat, bereid of geschikt om Opmerkingen: optimaal en adequaat het kind te ondersteunen in zijn/haar participatie in het handelen. 3 De sociale omgeving van het kind beperkt soms de participatie in het handelen door te veel of te weinig betrokkenheid en/of ondersteuning. 2 De sociale omgeving biedt minimale ondersteuning en beperkt de mogelijkheden voor participatie. 1 De sociale omgeving van het kind ondersteunt niet de participatie in het handelen door te veel of te weinig betrokkenheid. Handelingsvoorwaarden Voorwaarden en eisen die gesteld worden aan betekenisvolle, dagelijkse handelingen (sociale activiteiten, vrije tijd, ADL, schoolwerk) komen overeen met de mogelijkheden en interesses van het kind en bevorderen de participatie. 4 De handelingsvoorwaarden komen overeen met de Opmerkingen: mogelijkheden, interesses, energie en de beschikbare tijd van het kind. 3 De handelingsvoorwaarden komen mogelijk niet overeen met de mogelijkheden, interesses, energie en de beschikbare tijd van het kind. 2 De handelingsvoorwaarden beïnvloeden vaak het aangaan van handelingen vanwege de tegenstrijdigheid met de mogelijkheden, interesses, energie of beschikbare tijd van het kind. 1 De handelingsvoorwaarden ondersteunen niet de participatie in het handelen, door geen eisen te stellen of door te veel eisen te stellen. Routine van het gezin De routine van het gezin ondersteunt het kind in zijn/haar participatie in het handelen. 4 De routine van het gezin zorgt voor een optimale Opmerkingen: ondersteuning voor het kind om te participeren in handelingsrollen. 3 De routine van het gezin beïnvloedt incidenteel de mogelijkheden van het kind om handelingsrollen uit te voeren. 2 De routine van het gezin biedt beperkte ondersteuning en kansen voor participatie in handelingsrollen. 1 De routine van het gezin voorkomt participatie in handelingsrollen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
40
Bijlage B2: SCOPE-NL Totale Scoreformulier
SCOPE-NL Totale Scoreformulier* Naam:_____________________________ Cliëntnummer:_____________ Geboortedatum:___/__/___ Geslacht: Meisje__ Jongen__ Klas____ Toegevoegde opmerkingen:
Therapeut:________________________________________________ Evaluatiedatum: ___/___/___ Type: beginevaluatie____ Herhaling___
Stap 1: Noteer en/of neem uw SCOPE-NL scores over.
Wil totaalscore: _______
Gewenning totaalscore: ________
C/I Vaardigheden totaalscore: _________
Problemen oplossen
Houding en mobiliteit
Coördinatie
Kracht
Energie/uithoudingsvermogen
Fysieke ruimte
Fysieke hulpbronnen
Sociale groepen
Handelingsvoorwaarden
Routine van het gezin
Omgeving _________________
Plannen en beslissingen maken
Motorische vaardigheden
Oriëntatie op de omgeving
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Stap 2: Tel de cijfers per segment bij elkaar op om de segmentscore te krijgen
Procesvaardigheden
Begrijpt en gebruikt objecten
Relaties
Gesprek voeren
Verbale/vocale expressie
Non-verbale communicatie
Communicatie & Interactie vaardigheden
Rollen
Routine
Reactie op overgangen
Dagelijkse activiteiten
Reactie op uitdaging
Gewenning
Voorkeuren en keuzes
Uitdrukken van plezier
Exploratie
Wil
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Procesvaardigheden totaalscore:_______
Motorische vaardigheden totaalscore: _______
Omgeving totaalscore**: ________
Stap 3: Tel de segmentscores bij elkaar op om de totaalscore te krijgen SCOPE-NL totaalscore:___________ *Deze som van scores zijn geen metingen of gestandaardiseerde scores maar bieden de mogelijkheid om de segmenten te vergelijken en de richting van verandering te beschrijven tijdens herhaalde evaluatie. **De totale score van het segment Omgeving moet niet vergeleken worden met andere totale segment scores.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
41
Bijlage B3: SCOPE-NL Meervoudig Samenvattend Scoreformulier
SCOPE-NL Meervoudig Samenvattend Scoreformulier
Energie/uithoudingsvermogen
Fysieke ruimte
Fysieke hulpbronnen
Sociale groepen
Handelingsvoorwaarden
Routine van het gezin
Omgeving ____________
Kracht
4 3 2 1
Totaalscore*:________ 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Coördinatie
4 3 2 1
Motorische vaardigheden
Houding en mobiliteit
Begrijpt en gebruikt objecten
4 3 2 1
Problemen oplossen
Relaties
4 3 2 1
Plannen en beslissingen maken
Gesprek voeren
Datum van afname: _____/_____/_____ 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Proces vaardigheden
Verbale/vocale expressie
Non-verbale communicatie
Communicatie en interactie vaardigheden
Rollen
Routine
Reactie op overgangen
Dagelijkse activiteiten
Reactie op uitdaging
Gewenning
Voorkeuren en keuzes
Uitdrukken van plezier
Exploratie
Wil
4 Vergemakkelijkt de participatie in het handelen 3 Maakt de participatie in het handelen mogelijk 2 Belemmert de participatie in het handelen 1 Verhindert de participatie in het handelen
Therapeut: Paraaf: Evaluatiesituatie:
Oriëntatie op de omgeving
Naam:___________________ Cliëntnummer:____________ Geboortedatum:___/___/___
Datum van afname: _____/_____/_____ 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Totaalscore*:________ 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1
Datum van afname: _____/_____/_____ 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Totaalscore*:________ 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Totaalscore*:________ 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
Datum van afname: _____/_____/_____ 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
4 3 2 1
4 3 2 1
4 3 2 1
* Deze som van scores zijn geen metingen of gestandaardiseerde scores maar bieden de mogelijkheid om de segmenten te vergelijken en de richting van verandering te beschrijven tijdens herhaalde evaluatie.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
42
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Wil Exploratie Definitie: Het kind gaat visuele en/of tactiele exploratie aan van objecten, personen en de omgeving.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind begint spontaan met verkennen van de omgeving en houdt dit vol. - Reikt. - Draait hoofd naar visuele en auditieve stimuli. - Gebruikt taal en/of gebaren om te ontdekken. - Gebruikt verschillende methoden van exploratie (visueel, tactiel, oraal). 3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind heeft incidentele aanwijzingen, aanmoedigingen of ondersteuning nodig om te beginnen met verkennen van de omgeving en dit vol te houden. - Bij het krijgen van enige tactiele, visuele of auditieve aansporingen, kan het kind favoriet speelgoed bereiken. - Het kind gaat af en toe spontane exploratie aan en/of gebruikt exploratie strategieën die niet effectief zijn. - Met aanmoediging van een volwassene blijft het kind interesse tonen in een nieuw kind in de klas. 2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft aanzienlijk aanwijzingen, aanmoedigingen of ondersteuning nodig om te beginnen met verkennen van de omgeving en dit vol te houden. - Het kind is angstig/nerveus bij exploratie en heeft continue ondersteuning nodig om bij de situatie te blijven. - Heeft geen idee hoe hij/zij een nieuwe omgeving of speelgoed moet ontdekken en heeft aanzienlijke ondersteuning nodig om dit te doen. 1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind reageert niet op of komt niet tot interactie met fysieke en sociale stimulans. - Visuele, auditieve of tactiele stimuli lokken geen reactie uit bij het kind. - Toont geen interesse in het ontdekken of uitproberen van nieuwe objecten, omgevingen of activiteiten, zelfs niet na aanmoediging. *Item opmerking: Veranderingen in onderzoekend gedrag gebaseerd op input of informatie van de omgeving wordt gescoord bij het item “Oriëntatie op de omgeving” . *Item opmerking: Veranderingen in onderzoekend gedrag als gevolg van een toename van de moeilijkheidsgraad van een taak hoort gescoord te worden bij item “Reactie op uitdaging”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
43
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Wil Uitdrukken van plezier Definitie: Het kind toont tevredenheid bij activiteiten en/of de resultaten van acties.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind toont spontaan plezier gedurende en/of na afloop van een activiteit. - Gebruikt verbale en non-verbale middelen om tevredenheid te communiceren: verbaliseert, glimlacht, “wil meer” of zwaait met armen en benen. - Betrokken deelname in activiteiten lokt vaak een staat van plezierige arousal op. (arousal; alertheid, toestand waarin de zintuigen van iemand openstaan voor invloeden van buitenaf)
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het tonen van tevredenheid en plezier van het kind is enigszins beperkt gedurende en/of na afloop van een activiteit. - Vragen en aansporingen zijn meestal nodig om er achter te komen hoeveel plezier het kind aan een activiteit beleeft. - Wanneer het kind bezig is met een voorkeursactiviteit, is het kind kalm en de zelfstimulatie, wat vaak stress aangeeft, neemt af.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Wanneer het kind bezig is met een activiteit kan het kind enig plezier tonen, maar dit is meestal gemengd met spanning en frustratie. - Het kind reageert niet op complimenten door met een activiteit verder te gaan of deze te herhalen. - Het kind stopt vaak met een activiteit of maakt het kapot zonder te kijken naar de resultaten. - Het kind “schept niet op” over afgemaakte taken of verworven vaardigheden.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind toont voortdurend spanning en/of frustratie als het bezig is met activiteiten. - Huilt, draait weg en/of benoemt ontevredenheid. - Laat een vlakke indruk achter. *Item opmerking: Het laten zien van frustratie tijdens moeilijke activiteiten wordt gescoord bij het item “Reactie op uitdaging”. *Item opmerking: Aanhoudende ontevredenheid bij specifieke activiteiten wordt gescoord bij het item “ Voorkeur tonen en keuzes maken”. *Item opmerking: Het vermogen van het kind om zijn/haar gevoelens over een activiteit te tonen aan anderen, gebruikmakend van verbale of non-verbale communicatie, wordt gescoord bij de items over “Communicatie en interactie vaardigheden”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
44
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Wil Voorkeuren en keuzes Definitie: Het kind kiest of toont een duidelijk gevoel voor wat hij/zij wel of niet leuk vindt ten opzichte van objecten, gebeurtenissen of mensen. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind toont een sterk gevoel van voorkeur voor verschillende objecten, activiteiten of personen. - Het kind vindt duidelijk dingen leuk en minder leuk. - Gebruikt verbale/non-verbale communicatie om te kiezen en voorkeur aan te tonen. - Huilt en/of protesteert wanneer een geliefde activiteit, object of persoon weggehaald wordt.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind aarzelt als het moet kiezen; heeft aanwijzingen en suggesties nodig om een voorkeur aan te tonen en keuzes te maken, maar is in staat een keuze te maken met ondersteuning. - Slaat meestal een ongewilde activiteit of object af en accepteert een geliefd object als hij/zij de keuze krijgt. - Geeft alleen aan wat hij/zij wil, indien aangespoord door vragen.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind vertrouwt vaak op anderen bij het maken van keuzes en is onzeker van eigen voorkeuren. - Toont meestal geen interesse in objecten of activiteiten; speelt met wat er beschikbaar is. - Heeft geen bezwaar wanneer personen of dingen weggehaald worden. - Kan alleen voorkeur aantonen bij veelvuldige aanmoediging. - De voorkeuren van het kind zijn uiterst beperkt, wat de participatie belemmert in de meeste andere activiteiten.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind maakt geen keuze en/of lijkt geen voorkeur te hebben voor objecten, activiteiten of personen. - Reageert hetzelfde op alle personen, objecten en activiteiten. - Kan geen keuzes maken. *Item opmerking: Het maken van een keuze vindt plaats op een bepaald moment en resulteert meestal in een meer onmiddellijk resultaat. Het maken van meer doelgerichte beslissingen wordt gescoord bij het item “Plannen en keuzes maken”. *Item opmerking: Het ontdekken van nieuwe objecten, gebeurtenissen of personen om een mogelijke voorkeur/interesse te bepalen wordt gescoord bij het item “ Exploratie”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
45
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Wil Reactie op uitdaging Definitie: Het kind onderneemt nieuwe activiteiten en/of accepteert de mogelijkheid om meer te bereiken of uit te voeren onder moeilijkere omstandigheden.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind zoekt spontaan naar nieuwe of meer uitdagende activiteiten en houdt deze vol. - Probeert om beter, sneller enz. te presteren. - Vindt nieuwe, meer uitdagende regels voor spelletjes uit en gebruikt deze. - Probeert opnieuw.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind probeert spontaan nieuwe of meer uitdagende activiteiten, maar is snel gefrustreerd en/of heeft wat ondersteuning nodig om vol te houden. - Zal een uitdagende taak proberen, maar geeft op na één poging. - Vraagt om hulp als de activiteit veeleisender is. - Heeft stap voor stap begeleiding nodig bij het volhouden van veeleisende taken en accepteert dit.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft meestal aanzienlijke ondersteuning nodig bij het beginnen en volhouden van nieuwe of veeleisende activiteiten en om frustratie te overwinnen. - Zelfs met ondersteuning kan het kind mogelijk veeleisende taken niet volhouden. - Toont frustratie en heeft aanzienlijke ondersteuning nodig om de frustratie onder controle te krijgen/houden. - Toont twijfel over eigen mogelijkheden om veeleisende taken uit te voeren.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind vermijdt nieuwe of meer uitdagende activiteiten, omdat deze een hoge mate van frustratie uitlokken. - Angstig om nieuwe activiteiten te proberen. - Toont snel extreme frustratie wanneer een activiteit moeilijker blijkt te zijn, en wordt mogelijk ontroostbaar. - Vermijdt deelname in taken die als moeilijker gezien worden. *Item opmerking: Het tonen van trots na het voltooien van een activiteit wordt gescoord bij het item “Uitdrukken van plezier”. *Item opmerking: Het vermogen van het kind om een probleem op te lossen tijdens het reageren op uitdagingen wordt gescoord bij het item “ Problemen oplossen”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
46
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Gewenning Dagelijkse activiteiten Definitie: Het kind weet hoe het dagelijkse zelfzorg activiteiten moet voltooien en is in staat om te participeren in de uitvoering van deze activiteiten (ADL zoals aankleden, wassen, eten, enz.). 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind weet hoe de dagelijkse zelfzorg activiteiten worden uitgevoerd en is in staat te participeren in de uitvoering van deze activiteiten. - Het kind is bekend met de stappen die horen bij de ADL (bijvoorbeeld; het kind rolt om wanneer het op de commode gelegd wordt, om te helpen bij het verwisselen van de luier; het kind voltooit succesvol alle stappen van het tandenpoetsen). - Het kind kan zijn/haar schoenen en jas aandoen voor het buitenspelen.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind heeft regelmatig instructies en aanwijzingen nodig om te weten hoe gewone dagelijkse zelfzorg activiteiten uitgevoerd worden en om te participeren in de uitvoering. - Moet eraan herinnerd worden om mes en vork te gebruiken. - Kan zich zelfstandig aankleden als de kleren in de goede volgorde neergelegd zijn. - Heeft aanwijzingen nodig om zijn/haar handen te wassen na een bezoek aan het toilet. - Gebruikt een stappenplan met plaatjes om iets te eten klaar te maken.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind toont beperkt inzicht in hoe een dagelijkse zelfzorg activiteit uitgevoerd moeten worden en heeft meestal meerdere aanwijzingen en aanzienlijke ondersteuning nodig om te kunnen participeren in de uitvoering. - Huilt meestal of rent weg als het tijd is voor wassen, eten, slapen, enz. - Het kind heeft moeite met eten in een eetgelegenheid met lopend buffet (pakken van een dienblad, selecteren van eten, het vinden van een plek, openen van verpakkingen).
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind weet niet hoe gewone dagelijkse zelfzorg activiteiten uitgevoerd moeten worden en participeert niet in de uitvoering. - Is niet in staat de stappen te volbrengen die nodig zijn om deel te nemen aan dagelijkse activiteiten. - Verzet zich tegen activiteiten als eten, aankleden, blijven zitten tijdens het eten, enz. *Item opmerking: In hoeverre een kind zich bewust is van en het vermogen heeft om alledaagse routines te volgen wordt gescoord bij het item “Routines”. *Item opmerking: Het vermogen van het kind om spullen te verzamelen die nodig zijn voor dagelijkse activiteiten en het passend gebruik hiervan wordt gescoord bij het item “Begrijpt en gebruikt objecten”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
47
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Gewenning Reactie op overgangen Definitie: Wanneer een volwassene daarom vraagt of iets in de omgeving daartoe aanleiding geeft, is het kind in staat om een activiteit te beëindigen en een andere te starten.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind kan omschakelen tussen verschillende activiteiten, hierbij laat het gepaste veranderingen zien in emotie en arousal. - Het kind stopt zijn/haar speelgoed weg en gaat zitten voor een verhaaltje. - Het kind begint zoet te spelen na het voeden. - Het kind pakt zijn boeken in, als reactie op de bel aan het einde van de les.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind heeft soms aanwijzingen en/of ondersteuning nodig om een activiteit te beëindigen en om over te gaan naar een andere. - Heeft extra aansporing nodig aan het einde van het speelkwartier om zijn/haar speelgoed weg te stoppen. - Het kind heeft extra tijd nodig om rustig te worden voordat het start met een nieuwe activiteit. - Wordt afgeleid door wat anderen aan het doen zijn tijdens de overgang naar een nieuwe activiteit.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft meerdere aanwijzingen en aanzienlijke assistentie nodig bij overgang tussen activiteiten. - Om veranderingen te faciliteren heeft het kind hulpmiddelen nodig zoals plaatjes en stap voor stap aanwijzingen. - Ongeorganiseerd gedrag tijdens veranderingen (treuzelen, alleen delen van de benodigde stappen afmaken). - Heeft aanzienlijke aanwijzingen nodig voorafgaand aan de veranderingen, om zich voor te bereiden op de verandering.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind raakt erg overstuur en/of ontdaan tijdens omschakelingen; toont in een reactie op een nieuwe activiteit niet het vermogen tot aanpassen van de mate van emotie en arousal; raakt ongeorganiseerd. - Huilt of schreeuwt, wordt onhandelbaar of ontroostbaar tijdens veranderingen. - Blijft hangen in de vorige activiteit of bij verandering van activiteit. - Accepteert geen tijdslimiet op activiteiten (weigert een activiteit te beëindigen en overgang te starten).
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
48
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Gewenning Routine Definitie: Het kind heeft een besef van routines en is in staat om effectief te participeren in gestructureerde dagelijkse routines. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind laat een besef zien van de volgorde en structuur van een gewone routine en kan anticiperen, initiëren en/of meewerken met activiteiten gerelateerd aan deze routines. - Jonger kind: Anticipeert op en werkt mee met vaste tijden van voeding, slaap, spel; geniet van bekende volgorde van activiteiten. - Ouder kind: Kan dagelijkse routines beschrijven aan anderen en/of toont zich bewust van dagelijkse routines door uit zichzelf te beginnen met activiteiten als zich klaarmaken voor het slapen of door veranderingen in de normale routine op te merken.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind heeft af en toe aanwijzingen en sturing nodig om om te gaan met de gewone volgorde en structuur van routines in zijn/haar leven. - Jonger kind: Het kind installeert zich om te gaan slapen na het tandenpoetsen als moeder een bekend slaapliedje zingt (het slaapliedje geldt hier als aanwijzing/sturing). - Ouder kind: Na een herinnering aan de normale avond routine, installeert het kind zich om huiswerk te maken.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind is vaak niet in staat om te participeren in de volgorde en structuur van gewone routines. - Jonger kind: Het onregelmatige slaappatroon van het kind stoort het dagschema. - Ouder kind: Het kind vergeet vaak boeken/huiswerk mee naar huis te nemen aan het einde van een schooldag. - Het kind is niet in staat om deel te nemen aan de rest van de normale routine als een aspect of stap van de routine is veranderd.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind laat geen besef van de volgorde en structuur van gewone routines zien; anticipeert, initieert niet en/of werkt niet mee in routine activiteiten. - Jonger kind: Laat geen voorspelbaar patroon zien van slaap-voeding-spel. - Ouder kind: Verzet zich tegen het volgen van een normale volgorde van activiteiten; reacties op het dagschema zijn onvoorspelbaar. *Item opmerking: Het vermogen van het kind om taken te doen die nodig zijn gedurende ADL wordt gescoord bij het item “Dagelijkse activiteiten”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
49
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Gewenning Rollen Definitie: Het kind heeft een besef van eigen rollen en/of laat gedrag zien dat overeenkomt met de verwachtingen bij een rol. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind laat consequent rolgebonden gedrag zien; kan rolgebonden verwachtingen verwoorden of selecteert en voert rolgebonden activiteiten uit. - Geeft voorbeelden van wat het betekent om een goede vriend te zijn. - Weet wat ongepast/gevaarlijk is voor een kind. - Begrijpt en voldoet aan de verwachtingen die gekoppeld zijn aan de rol van leerling.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind is niet consequent in het volgen van gedrag dat past bij rolverwachtingen en rolvoorwaarden, maar zal rolgebonden gedrag laten zien met wat ondersteuning. - Het kind heeft een aansporing nodig om aantekeningen te maken tijdens de les. - Heeft structuur van volwassenen nodig bij het spelen met leeftijdsgenoten. - Identificeert zich alleen met een rol als bijvoorbeeld leerling, zoon/dochter als hij/zij hierom wordt gevraagd.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft meerdere aanwijzingen nodig om activiteiten te selecteren en om zich te gedragen volgens de verwachtingen en eisen die een rol met zich meebrengt. - Heeft frequente sturing nodig in de klas om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van de klas. - Het kind heeft een verminderd besef van rolgebonden gedrag.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind laat geen bewustzijn van rolgebonden verwachtingen zien; het kind kiest niet voor activiteiten waaruit zou kunnen blijken dat het kind het gevoel heeft ergens bij te horen en zich bewust is van de eisen van de rol. - Gaat op school geen rolgebonden activiteiten aan. - Verzet zich tegen autoriteit en hulp van volwassenen. - Speelt niet met andere kinderen. *Item opmerking: Het vermogen om samen of mee te werken met anderen tijdens interacties passend bij een rol of relatie wordt gescoord bij het item “Relaties”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
50
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Communicatie en Interactie vaardigheden Non-verbale communicatie Definitie: Het kind toont passende en effectieve non-verbale communicatie zoals gezichtsuitdrukkingen, gebaren, tekens, oogcontact en emotie om met anderen te communiceren in de sociale omgeving. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind gebruikt spontaan non-verbale communicatie vaardigheden om interactie met anderen te initiëren en gaande te houden. - Het kind behoudt oogcontact. - Het kind gebruikt passende signalen en gebaren, zoals het aan de hand meenemen van een volwassene of het wijzen naar objecten, om te communiceren. - Het kind gebruikt oogcontact om een vraag van de leerkracht te beantwoorden.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind toont non-verbale communicatie, maar alleen als reactie op uitnodiging van anderen in zijn/haar omgeving. - Het kind geeft een signaal om verdrietig of frustratie over een spelactiviteit uit te drukken als hij/zij aangespoord wordt door een volwassene. - Het kind zal een vriend of gezinslid een knuffel geven na aansporing. - Het kind begint een gebaar, maar het gebaar zorgt niet voor duidelijke communicatie en het kind heeft extra aansporing nodig.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind toont erg beperkt en/of ineffectief gebruik van non-verbale communicatie tijdens interacties. - Het kind houdt geen consequent oogcontact gedurende één op één interactie. - Het kind geeft zelden knuffels of toont zelden genegenheid. - Het kind laat op een ongepaste wijze boosheid zien door te proberen anderen te slaan of te bijten als hij/zij van streek is.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind gebruikt geen non-verbale communicatie tijdens zijn/haar interacties. - Het kind vermijdt oogcontact met volwassenen en leeftijdsgenoten. - Het kind vermijdt het gebruik van signalen en gebaren. - Het kind vertoont een vlakke indruk tijdens interactie. *Item opmerking: Het vermogen van het kind om plezier uit te drukken wordt gescoord bij het item “Uitdrukken van plezier”. *Item opmerking: Het vermogen om een keuze te maken en voorkeur aan te tonen als er gebruik gemaakt wordt van non-verbale communicatie wordt gescoord bij het item “Voorkeur tonen en keuzes maken”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
51
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Communicatie en Interactie vaardigheden Verbale/vocale expressie Definitie: Het kind gebruikt passende en effectieve verbale/vocale expressie.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind initieert het gebruik van verbale/vocale expressie terwijl het gepaste toon, volume en tempo laat zien. - Het kind maakt gebruik van verbale communicatie. - Het kind vocaliseert “wa-wa” om een glas water te vragen. - Het kind vocaliseert luid en duidelijk genoeg om de aandacht van een volwassene uit te lokken.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Wanneer er gevraagd wordt en/of bij het geven van aanwijzingen, reageert het kind met gebruik van verbale/vocale expressie, maar initieert zulke expressie niet en/of toont wat beperkingen gerelateerd aan toon, volume en tempo. - Het kind vocaliseert alleen zijn/haar duidelijke behoefte om naar de WC te gaan nadat dit gevraagd wordt. - Het kind spreekt alleen in de klas na aanwijzing van de leerkracht. - Het kind moet zijn/haar vraag herhalen om begrepen te worden.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind gebruikt zelden verbale/vocale expressie en/of laat problemen zien met toon, volume en tempo gedurende zulke expressie. - Het kind uit zich door onduidelijk gemompel als hij/zij probeert te communiceren. - Het is moeilijk voor het kind om woorden te gebruiken om iets te vragen.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat of onwillig om verbale/vocale vaardigheden te gebruiken om zichzelf uit te drukken. - Het kind gebruikt bijna nooit verbale/vocale communicatie om emoties uit te drukken, te vragen, of om te krijgen wat het nodig heeft. *Item opmerking: Het gebruik van verbale/vocale expressie om ideeën uit te wisselen/praten in een sociale context wordt gescoord bij het item “ Gesprek voeren”. *Item opmerking: Het gebruik van alternatieve communicatiemiddelen (bijvoorbeeld spraakvervangende apparatuur, gebarentaal, picto’s) wordt behandeld bij het item “Non-verbale communicatie” en/of “Gesprek voeren”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
52
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Communicatie en Interactie vaardigheden Gesprek voeren Definitie: Het kind gaat een passend en effectief gesprek aan met leeftijdsgenoten, leerkrachten, ouders en therapeuten om informatie, ideeën en emoties te delen en uit te wisselen. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind initieert en onderhoudt spontaan betekenisvolle gesprekken om emoties over te dragen en/of informatie en ideeën te delen en uit te wisselen. - Het kind begint een gesprek met leeftijdsgenoten door hun namen en leeftijd te vragen. - Het kind vertelt zijn/haar ouders over de schooldag.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind participeert in betekenisvolle gesprekken met zijn/haar sociale omgeving na het krijgen van aanwijzingen en suggesties. - Het kind antwoordt alleen na aansporing. Bijvoorbeeld op de vraag: “Hoe was je ochtend?”. - Het kind heeft ondersteuning nodig van de leerkracht bij het vertellen van een verhaal aan zijn/haar vrienden. - Het kind gebruikt een spraakvervangend apparaat geprogrammeerd door zijn/haar ouders om over het weekend te vertellen.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft problemen een betekenisvol gesprek aan te gaan met anderen en is aarzelend, beperkt of kortaf zijn gedurende sociale interacties. - Het kind staart nerveus naar zijn/haar voeten en beantwoordt vragen aarzelend. Geeft alleen antwoorden van één woord. - Het kind verlaat abrupt een gesprek voordat het klaar is.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat of onwillig om te participeren in gesprekken met anderen. Het kind communiceert helemaal niet of voert extreem ongepaste of onsamenhangende gesprekken. - Het lukt het kind niet om te reageren op pogingen om een gesprek te beginnen.
*Item opmerking: Het vermogen om toon, volume en tempo passend te gebruiken en om woorden duidelijk te articuleren wordt gescoord bij het item “Verbale/vocale expressie”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
53
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Communicatie en Interactie vaardigheden Relaties Definitie: Het kind onderhoudt passende relaties binnen zijn/haar sociale omgeving.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind is sociaal en laat spontaan samenwerking, medewerking met en bewustzijn van anderen zien. - Het kind begint samenspel met anderen tijdens het spelen met “Lego®” op de dagopvang. - Het kind groet de leerkracht aan het begin van de dag.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind kan tot op zekere hoogte relaties onderhouden, maar vertoont bepaalde beperkingen in deze relaties. - In spel werkt het kind niet altijd samen met leeftijdsgenoten en het toont frustratie bij beurtwisselingen gedurende spelactiviteiten. - Het kind heeft wat hulp nodig om passend om te gaan met zijn/haar gezin gedurende het avondeten.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind vertoont problemen met interactie en samenwerking met anderen in het onderhouden van sociale relaties. - Het kind blijft consequent weigeren om bepaald speelgoed te delen met speelkameraden gedurende spel activiteiten. - Het kind ziet niet in dat zijn/haar pesterijen iemand anders zijn gevoelens kwetsen.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind kan geen relaties onderhouden vanwege het zich niet bewust zijn van anderen of uit onwil voor samenwerking en medewerking. - Het kind kan niet meedoen aan spel in groepsverband omdat hij/zij elke keer huilt en schreeuwt als hij/zij speelgoed moet delen. - Het kind reageert niet op pogingen tot sociale interactie van leeftijdsgenoten of volwassenen. *Item opmerking: De mate waarin een kind zich bewust is van of kan voldoen aan de verwachtingen van rolgebonden gedrag wordt gescoord bij het item “Rollen”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
54
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Procesvaardigheden Begrijpt en gebruikt objecten Definitie: Het kind is in staat om zich op passende wijze bezig te houden met de selectie, organisatie en gebruik van objecten. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind laat consequent effectieve selectie, organisatie en gebruik van objecten zien. - Gebruikt objecten voor fantasiespel waarvoor ze bedoeld zijn en heeft het vermogen om een van tevoren bedacht plan te volgen. - Organiseert boeken, schrift en schrijfgerei voor huiswerk. - Het kind is in staat een penseel te kiezen in plaats van een potlood om een “Schilderen op nummer” activiteit af te maken (het bepalen van de juiste voorwerpen). - Kan de gebruiksvoorwerpen hanteren die nodig zijn voor huishoudelijke klusjes.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind kan objecten selecteren, organiseren en er effectief gebruik van maken als daarbij stapsgewijs aanwijzingen, instructies en/of demonstraties worden gegeven. - Gebruikt voorwerpen op de juiste manier om simpele taken te doen nadat dit gedemonstreerd wordt (hemd in wasmand doen, lepel gebruiken om op te scheppen). - Doet anderen na bij het gebruik van voorwerpen en objecten. - Selecteert objecten om te gebruiken in fantasiespel, maar alleen wanneer dit door iemand gestuurd wordt.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind ervaart problemen met het opvolgen van aanwijzingen en/of demonstraties in selectie, organisatie en het gebruik van objecten. - Kan anderen niet nadoen in het gebruik van voorwerpen en objecten. - Heeft aanzienlijke aanwijzingen nodig om het juiste bestek te kiezen bij het eten.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind selecteert en gebruikt objecten op een ongeorganiseerde wijze. Het kind oriënteert zich niet op de gebruiksmogelijkheden van objecten (voorwerpen). - Geen doelgericht en/of consequent gebruik van objecten. - Begrijpt niet waar een object voor wordt gebruikt. *Item opmerking: Het effectief gebruik van fijn- en grofmotorische functies tijdens het gebruik van objecten wordt gescoord bij het item “Coördinatie”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
55
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Procesvaardigheden Oriëntatie op de omgeving Definitie: Het kind toont het vermogen tot interactie met/aanpassing aan de omgeving.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind zoekt consequent naar informatie over de omgeving, toont gewaarwording en inzicht en gaat passende interactie aan met de omgeving. - Herkent bekende gezichten/stemmen. - Draait hoofd naar auditieve, visuele of tactiele stimuli. - Begrijpt omgevingssignalen zoals de deurbel. - Past handelingen aan, als reactie op de omgeving.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind heeft aanwijzingen nodig om informatie over de omgeving te zoeken, onthouden en/of te begrijpen. - Het kind heeft aanwijzingen nodig om te onthouden welke deur hij/zij moet openen om een kamer binnen te gaan. (Op de deur van de klas hangt een foto van het gezicht van de leerkracht; ouders herinneren het kind eraan dat het de achterdeur moet gebruiken ). - Het kind heeft hulp nodig van zijn/haar leerkracht om de procedure van de maandelijkse brandoefening te kunnen volgen.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen De interactie van het kind met de omgeving wordt beïnvloed door beperkt vermogen/problemen met zoeken, onthouden en/of begrijpen van informatie over de omgeving. - Heeft stap-voor-stap aanwijzingen nodig om objecten in de omgeving te vinden. - Het kind heeft aanzienlijke ondersteuning nodig om een bekende activiteit te doen als de omgeving/context veranderd is. (Als tafels en stoelen op school anders neergezet zijn).
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat om informatie over de omgeving te zoeken, te onthouden en/of te begrijpen. - Reageert niet op bekende stemmen, gezichten, aanraking of gewone omgevingssignalen. *Item opmerking: Het proberen om meer te leren over objecten in de omgeving wordt gescoord bij het item “Exploratie”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
56
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Procesvaardigheden Plannen en beslissingen maken Definitie: Het kind is in staat een afweging te maken tussen alternatieven, een plan te kiezen en zich te richten op voltooiing van het plan. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Wanneer het kind de kans krijgt kan het consequent beslissen wat te doen en hoe activiteiten uit te voeren. En is in staat om concentratie te behouden om een plan te doorlopen. - Kiest speelgoed/spelletjes en voltooit het spel. - Het kind gebruikt strategieën om prioriteiten in het huiswerk te stellen en af te maken binnen een passend tijdsbestek. - Het kind zoekt regelmatig zijn/haar kleding voor de volgende dag uit.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind heeft meestal aanwijzingen nodig om te evalueren en te plannen hoe een gekozen activiteit uitgevoerd moet worden en/of heeft hulp nodig om de vereiste concentratie te behouden om een plan te doorlopen. - Het kind heeft anderen nodig om hem/haar te wijzen op de gevolgen van beslissingen. - Het kind heeft geheugensteuntjes van anderen nodig tijdens het beslisproces om door te gaan en zich te blijven concentreren. - Wanneer het kind opties/alternatieven voor het plannen van een activiteit aangereikt krijgt, kan hij/zij voorkeur voor een plan tonen.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind is zelden in staat om een plan te maken en heeft aanzienlijke aanwijzingen nodig om een plan te doorlopen. - Het kind kan niet zelf beslissen, gaat steeds heen en weer tussen twee beslissingen. - Ondanks aanwijzingen kan hij of zij niet een gekozen activiteit afmaken. - Kan de bedoelde uitkomst van acties niet uitleggen/kan acties niet koppelen aan een plan.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind laat niet het vermogen zien om te plannen en/of een plan te doorlopen. - Het kind is afhankelijk van/vertrouwt op anderen om plannen en keuzes te maken. - Een zeer korte concentratieboog verhindert de mogelijkheid om door te gaan met een plan. - Kan een activiteit niet los zien van een andere activiteit. *Item opmerking: Het vermogen om een keuze te maken met een meer directe uitkomst wordt gescoord bij het item “Voorkeur tonen en keuzes maken”. *Item opmerking: Het vermogen om te reageren op problemen als deze zich voordoen bij een activiteit wordt gescoord bij het item “Problemen oplossen”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
57
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Procesvaardigheden Problemen oplossen Definitie: Het kind laat een passend vermogen zien om problemen vast te stellen en erop te reageren wanneer deze zich voordoen. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind anticipeert consequent op problemen, creëert werkbare oplossingen en evalueert deze oplossingen om de beste manier van handelen vast te stellen. - Geeft aan wat het probleem is en stelt voor hoe het opgelost moet worden. - Is in staat handelen aan te passen als het in eerste instantie niet succesvol is of anticipeert op een probleem (bijvoorbeeld het veranderen van de positie van de hand om beter te kunnen eten; proberen puzzelstukjes anders neer te leggen).
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind kan problemen vaststellen, maar heeft stapsgewijs aanwijzingen nodig om een effectieve reactie te creëren. - Probeert oplossingen toe te passen als hij/zij problemen tegenkomt, ook al zijn de oplossingen mogelijk niet logisch/rationeel. - Het kind merkt het op als hij/zij problemen heeft, maar zoekt meteen advies om het probleem op te lossen (een vriend vragen, gebaren naar een ouder).
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind anticipeert zelden op problemen, past zich zelden aan bij problemen; heeft voortdurende geruststelling nodig wanneer hij/zij problemen tegenkomt. - Merkt problemen niet op als hij/zij geconfronteerd wordt met onacceptabel resultaat. - Ontwijkt of stelt het uit om veranderingen aan te brengen in handelen/gedrag. - Zoekt te veel geruststelling bij het proberen van oplossingen gegeven door anderen.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat om te anticiperen en zich aan te passen aan problemen; maakt ongepaste keuzes. - Zoekt geen informatie en reageert niet op feedback. - Neemt vaak zijn/haar toevlucht in niet passende strategieën of in strategieën die niets te maken hebben met het oplossen van het probleem. - Het kind is afhankelijk van/vertrouwt op anderen om problemen te herkennen en/of op te lossen. *Item opmerking: Het vermogen van het kind om vol te houden in reactie op een uitdaging/probleem met of zonder frustratie wordt gescoord bij het item “Reactie op uitdaging”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
58
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Motorische vaardigheden Houding en mobiliteit Definitie: De motorische vaardigheden van het kind bevorderen de houding, mobiliteit en de algehele uitvoering van dagelijkse, betekenisvolle activiteiten. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind toont een stabiel, rechtopstaand, flexibele houding en effectieve mobiliteit gedurende activiteiten. - Het kind heeft een zitbalans van een half uur gedurende een speelsessie met blokken. - Het kind loopt vlot en met balans, gebruikmakend van onderarmkrukken, naar de kraan om wat te drinken. - Het kind kan houding en balans vasthouden bij het aandoen van sokken en schoenen.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind laat meestal het vermogen zien om houding en mobiliteit te behouden gedurende activiteiten. - Het kind is in staat om rechtop te staan en kan van de ene naar de andere kant van de kamer rennen. Maar heeft moeite om tijdens het rennen een blokje vast te houden. - Het kind heeft aansporingen van de leerkracht nodig om rechtop aan tafel te zitten bij het schrijven.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind laat vaak houdingsinstabiliteit en problemen in de mobiliteit zien. - Bij het spelen van vangbal verliest het kind steeds zijn/haar evenwicht wanneer hij/zij probeert te rennen. - Het kind is niet in staat om kleren uit de lade van zijn/haar klerenkast te pakken, zonder zijn/haar evenwicht te verliezen. - Het kind heeft moeite om zijn/haar houding te handhaven in een rolstoel bij het zichzelf voortbewegen.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat om houding te behouden en is niet mobiel. - Het kind kan geen zithouding handhaven in een rolstoel of een aangepaste stoel. - Het kind kruipt, loopt of verplaatst zich op geen enkele manier.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
59
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Motorische vaardigheden Coördinatie Definitie: Het kind toont effectieve grof en fijn motorische bewegingen tijdens activiteiten.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind coördineert lichaamsdelen effectief om grof en fijn motorische bewegingen te bereiken. - Het kind is in staat om accuraat alle knopen van een jas dicht te knopen. - Het kind dribbelt met een basketbal terwijl hij/zij over het veld rent. - Het kind kan de schakelaar van elektrisch speelgoed bedienen om licht en geluid te activeren.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind toont ongecoördineerde bewegingen tijdens sommige grof en/of fijn motorische activiteiten. - Het kind heeft enige moeite bij deelname in grof motorische spellen die gepaard gaan met meer complexe motorische bewegingen (zoals touwtjespringen en hinkelen). - Het kind gebruikt aangepast schrijfgerei en grippers om te schrijven. - Het kind heeft meer tijd nodig bij het eten omdat voedsel vaak van zijn/haar bestek valt als het naar de mond wordt gebracht.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft problemen met het coördineren van grof en/of fijn motorische bewegingen tijdens de meeste activiteiten. - Het kind is niet in staat om fijne motorische vaardigheden te gebruiken om een muntje van een plat oppervlak te pakken. - Het kind heeft moeite met het ritsen en knopen van broeken en heeft fysieke ondersteuning nodig. - Het kind laat vaak de rammelaar vallen bij het verplaatsen van de ene naar de andere hand.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat om te coördineren, manipuleren en gebruik te maken van vloeiende bewegingen. - Het kind is niet in staat de meeste objecten te manipuleren, zelfs niet met hulp en aanpassingen. - Het kind is niet in staat om effectief bewegingen te coördineren bij ADL (tandpasta op tandenborstel, lijf wassen). *Item opmerking: Het selecteren, organiseren en passend gebruiken van objecten bij een specifieke activiteit wordt gescoord bij het item “Begrijpt en gebruikt objecten”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
60
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Motorische vaardigheden Kracht Definitie: Het kind laat adequate spierkracht zien tijdens fijne en grove motorische activiteiten.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind gebruikt consequent adequate spierkracht tijdens grijpen, bewegen en verplaatsen van voorwerpen met gepaste kracht/snelheid. - Het kind heeft adequate kracht om een schakelaar te bedienen. - Het kind is in staat een groot boek te pakken en naar een ouder te brengen om voor te lezen. - De baby is in staat om zijn/haar hoofd omhoog te houden terwijl het op de buik ligt tijdens spel.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind toont geringe problemen in motorische activiteiten die spierkracht vereisen om voorwerpen te grijpen, te bewegen en te verplaatsen. - Het kind heeft hulp nodig om een volle rugtas op te tillen. - Het kind kan alleen een bord van de tafel naar de keuken dragen als het leeg is. - Het kind heeft ondersteuning nodig bij het verplaatsen naar de zwakkere zijde van het lichaam.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft problemen met tillen, bewegen en verplaatsen van voorwerpen met gepaste kracht en snelheid. - Het kind heeft moeite met het optillen en dragen van speelgoed van de vloer naar de speelgoedkist. - Het kind heeft niet de handkracht om zijn/haar melkpakje te openen.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat om te grijpen, bewegen en voorwerpen te verplaatsen met adequate kracht en snelheid vanwege spierzwakte. - Het kind heeft niet de kracht om een beker van de tafel te tillen. - Het kind heeft niet de kracht om schoolspullen van de ene klas naar de andere te dragen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
61
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Motorische vaardigheden Energie/uithoudingsvermogen Definitie: Het kind is in staat om een geschikt energieniveau te behouden om te kunnen participeren tijdens het handelen. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Het kind behoudt consequent een geschikt energieniveau en tempo tijdens alle dagelijkse handelingen. - Het kind heeft genoeg energie om deel te nemen aan alle activiteiten die van hem/haar verwacht worden gedurende een schooldag. - Na een middagdutje is een jonger kind in staat om een geschikt energieniveau te tonen.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Het kind laat soms een ongepast energieniveau (te hoog of te laag) zien tijdens dagelijkse handelingen. - Het kind valt soms in slaap achter zijn/haar tafel op school. - Het kind heeft moeite met stilstaan bij het wachten in een rij.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Het kind heeft problemen om een gepast energieniveau te behouden tijdens dagelijkse handelingen. - Het kind heeft niet de energie en uithoudingsvermogen om te spelen tijdens de gehele pauze . - Na het spelen van een fysiek intensief spel, is het kind druk en niet in staat om weer rustig aan het werk te gaan.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Het kind is niet in staat om een geschikt energieniveau te behouden tijdens dagelijkse handelingen. - Het kind heeft een gebrek aan focus, is altijd futloos of inactief. - Het kind moet constant bewegen en van activiteit veranderen, hetgeen participatie in activiteiten beperkt.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
62
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Omgeving De score zou moeten reflecteren hoe de omgeving invloed heeft op het kind (in plaats van de reactie van het kind op de omgeving). 4 Vergemakkelijkt Het omgevingsaspect vergemakkelijkt de participatie in het handelen. Geen onbeantwoorde behoeften. 3 Maakt mogelijk Het omgevingsaspect maakt participatie in het handelen mogelijk. De invloed van onbeantwoorde behoeften is beperkt. 2 Beperkt Het omgevingsaspect beperkt de participatie in het handelen. Er zijn een paar onbeantwoorde behoeften bepaald. 1 Verhindert Het omgevingsaspect verhindert de participatie in het handelen. Er zijn meerdere onbeantwoorde behoeften bepaald. Als het kind langdurig in het ziekenhuis verblijft/zal verblijven, kan de therapeut ervoor kiezen de geschiktheid van de ziekenhuisomgeving te evalueren.
De vier score categorieën hebben bij alle SCOPE-NL items dezelfde betekenis. Dat wil zeggen dat een 4 altijd betekent dat een item “de participatie in het handelen vergemakkelijkt”. Bij de items over de omgeving ligt het echter iets anders. Deze items meten in hoeverre verschillende omgevingsfactoren een invloed hebben op de participatie in het handelen. Therapeuten meten niet de mogelijkheden van het kind om om te gaan met verschillende aspecten van de omgeving, maar juist in hoeverre de omgeving de participatie in het handelen vergemakkelijkt of verhindert.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
63
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Omgeving Fysieke ruimte Definitie: De indeling en inrichting van de fysieke ruimte (thuis, maatschappelijke omgeving, school en/of ziekenhuis) ondersteunt de participatie van het kind. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen De inrichting van de fysieke omgeving is toegankelijk en biedt mogelijkheden om deel te nemen aan verschillende activiteiten; stimuleert en ondersteunt de participatie in het handelen in voor het kind waardevolle rollen. - Een speelgebied thuis is bereikbaar en veilig voor het kind vanuit een rolstoel en vanaf de vloer. - De locatie van het kluisje is toegankelijk voor een kind met een visuele beperking. - De buurt heeft een toegankelijke speelplaats waar het kind interactie met leeftijdsgenootjes kan hebben. 3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk De inrichting van de fysieke omgeving geeft geen adequate ondersteuning bij het aangaan van handelingen of is enigszins toegankelijk; vormt wat beperkingen voor de participatie, in voor het kind waardevolle rollen. - Sommige delen van het klaslokaal zijn niet bereikbaar, zoals het kastje waar het vissenvoer staat. - Om thuis de WC binnen te gaan moet het kind de beensteunen van de rolstoel afhalen. 2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen De inrichting van de fysieke omgeving biedt een beperkt aantal mogelijkheden met beperkte toegankelijkheid en ondersteuning van de participatie in het handelen in voor het kind waardevolle rollen. - Volwassenen moeten het kind in een rolstoel over een trap van twee treden tillen bij een restaurant. - Het ontbreken van duidelijke wegwijzing in een bibliotheek maakt het voor een kind met een cognitieve beperking moeilijk om materiaal te vinden alsmede de nooduitgangen. - Het kind moet door de gang gedragen worden naar bed, omdat de gang te smal is voor de rolstoel. 1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen De inrichting van de fysieke omgeving is niet toegankelijk, biedt geen mogelijkheden en verhindert de participatie in voor het kind waardevolle rollen. - Ontbreken van toegankelijkheid. - De inrichting is onveilig. *Item opmerking: De bereidheid van een persoon om de fysieke omgeving aan te passen om de participatie van het kind te ondersteunen wordt gescoord bij het item “Sociale groepen”. *Item opmerking: De mate waarin apparatuur, objecten of andere hulpmiddelen binnen de fysieke ruimte de participatie ondersteunen wordt gescoord bij het item “Fysieke hulpbronnen”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
64
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Omgeving Fysieke hulpbronnen Definitie: De beschikbaarheid van benodigdheden, toepasselijke speel/leervoorwerpen, mobiliteitsvoorzieningen en andere hulpbronnen (thuis, maatschappelijke omgeving, school en/of ziekenhuis) ondersteunt het kind in zijn/haar participatie 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) ondersteunen de tevreden en veilige participatie in het handelen. - Een aangepaste stoel is beschikbaar in het huis van het kind. - Er is een rolstoeltoegankelijke schommel op de lokale speelplaats. - De computer in het klaslokaal is aangepast aan de behoeften en mogelijkheden van het kind. 3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) voldoen aan de basisbehoeften voor veiligheid en het aangaan van handelingen, maar geven geen volledige ondersteuning bij de participatie in betekenisvolle activiteiten. - Hoewel de auto van het gezin niet toegankelijk/veilig is, zijn het schoolbusje en het dichtstbijzijnde openbaar vervoer wel toegankelijk en veilig. - Het kind heeft thuis een eigen plek om huiswerk te maken, maar heeft aanvullende houdingshulpmiddelen nodig om de zithouding te verbeteren om lange leerperioden mogelijk te maken. - Een klassenassistent is beschikbaar om één-op-één begeleiding te bieden gedurende rekenactiviteiten, maar niet met muziek. 2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) beperken de mogelijkheden voor het tevreden en veilig aangaan van handelingen. - Het kind heeft een andere rolstoel nodig die veilig gemanoeuvreerd kan worden over het onverharde pad voor de deur thuis. - De leerkracht heeft geen ondersteunende communicatie technologie in het klaslokaal. - Er zijn in de thuissituatie geen middelen aanwezig om het kind veilig in en uit het bad te tillen. - De dagopvang van het kind heeft geen passend speelgoed en hulpmiddelen. 1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen Fysieke hulpbronnen (objecten zoals speelgoed, schoolgebruiksvoorwerpen, mobiliteitsvoorziening) ontbreken, zijn ongeschikt en/of onveilig. - Er is geen passende zitvoorziening beschikbaar in de omgeving/setting. - Het gebrek aan vervoersmogelijkheden staat naar schoolgaan en deelname aan buitenschoolse activiteiten in de weg. *Item opmerking: Aanpassingen in de manier waarop een activiteit of taak voltooid wordt of verwacht wordt om voltooid te worden scoort u bij het item “Handelingsvoorwaarden”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
65
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Omgeving Sociale groepen Definitie: De acties en attitudes van andere mensen, inclusief ouders/leerkrachten/leeftijdsgenoten/verzorgers/enz. ondersteunen het kind in zijn/haar participatie. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen De sociale omgeving is in staat, bereid of geschikt om optimaal en adequaat het kind te ondersteunen in zijn/haar participatie in het handelen. - Ouders bieden het kind ondersteuning bij het lezen. - Een broertje of zusje vergezelt het kind gedurende een uitje om te helpen bij het ontmoeten van nieuwe mensen en bij interactie met anderen op een veilige manier. - Een leerkracht looft het kind altijd om zijn/haar harde werk ook al is de taak niet perfect uitgevoerd. 3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk De sociale omgeving van het kind beperkt soms de participatie in het handelen door te veel of te weinig betrokkenheid en/of ondersteuning. - Een ouder biedt altijd ondersteuning tijdens activiteiten aan tafel, wat er soms voor kan zorgen dat het kind een uitdagende activiteit niet onafhankelijk zou kunnen uitvoeren. - De coach van het team stelt het kind met een lichamelijke beperking altijd aan als “scheidsrechter”. - De leerkracht vergeet wel eens het kind dat lipleest aan te kijken. 2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen De sociale omgeving biedt minimale ondersteuning en beperkt de mogelijkheden voor participatie. - Een kind dat wat aanwijzingen nodig heeft gedurende ADL krijgt zeer beperkte hulp in de ochtendroutine, omdat de ouders druk bezig zijn om zich klaar te maken voor het werk. - Andere kinderen plagen het kind als hij/zij drinken morst. - Apparatuur om het kind veilig uit het bad op te tillen en te verplaatsen is niet aanwezig thuis. - De leiding van een vereniging (figuurzagen, scouting enz.) past sporadisch de aanpassingen toe die gemaakt zouden kunnen worden om voor participatie te zorgen. 1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen De sociale omgeving van het kind ondersteunt niet de participatie in het handelen door te veel of te weinig betrokkenheid. - De ouders staan er op om altijd het kind zijn/haar veters te strikken, knopen te knopen enz. zonder het kind ooit toe te staan deze taken zelfstandig te proberen. - De directeur weigert om een kind met een beperking in een klas te plaatsen met leerlingen zonder beperking. *Item opmerking: De beschikbaarheid van een ondersteunend persoon wordt gescoord bij het item “Fysieke hulpbronnen”. *Item opmerking: De werkelijke verwachtingen van een taak en het overeenkomen hiervan met de mogelijkheden en interesses van het kind wordt gescoord bij het item “Handelingsvoorwaarden”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
66
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Omgeving Handelingsvoorwaarden Definitie: Voorwaarden en eisen die gesteld worden aan betekenisvolle, dagelijkse handelingen (sociale activiteiten, vrije tijd, ADL, schoolwerk) komen overeen met de mogelijkheden en interesses van het kind en bevorderen de participatie. 4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen De handelingsvoorwaarden komen overeen met de mogelijkheden, interesses, energie en de beschikbare tijd van het kind. - Het kind heeft plezier in gym, dat twee keer per week plaatsvindt, en ervaart ook succes in deze ontspanningsactiviteit. - Het kind krijgt meer tijd om een opdracht af te maken, aangezien het hem/haar meer tijd kost om de taak af te maken. - Het kind zijn/haar karweitje om de vuilniszak naar buiten te brengen is aangepast zodat het gewicht licht genoeg is om te kunnen tillen zonder te morsen. 3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk De handelingsvoorwaarden komen mogelijk niet overeen met de mogelijkheden, interesses, energie en de beschikbare tijd van het kind. - Het kind neemt deel aan een wekelijkse buitenactiviteit met het gezin, die soms te vermoeiend blijkt te zijn. - Een kind dat moeite heeft met concentratie zit vooraan bij een moeilijke les, maar krijgt geen tijd om lichamelijk tot rust te komen. - Het kind is in staat om zijn maaltijd te kiezen, omdat in een plaatselijk restaurant sommige (niet alle) gerechten afgebeeld staan. 2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen De handelingsvoorwaarden beïnvloeden vaak het aangaan van handelingen vanwege de tegenstrijdigheid met de mogelijkheden, interesses, energie of beschikbare tijd van het kind. - De regels van een spel worden niet aangepast, hierdoor is het kind niet in staat om het spel te spelen met zijn/haar fysieke beperking. - Het kind zit in een plaatselijke dansgroep maar de choreografie is te moeilijk en niet aangepast om de mogelijkheden van het kind te onderstrepen. - Het kind zijn/haar karweitje om het bed op te maken is fysiek te veeleisend, gezien zijn/haar verminderde kracht en evenwicht. 1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen De handelingsvoorwaarden ondersteunen niet de participatie in het handelen, door geen eisen te stellen of door te veel eisen te stellen. - Het kind neemt niet deel aan ontspannings- of sociale activiteiten buiten school en therapie, maakt na school en in het weekend een verveelde en depressieve indruk. - Karweitjes zijn niet aangepast op een manier die participatie van het kind mogelijk zou maken. - School opdrachten en taken zijn niet aangepast en daarom krijgt het kind slechte cijfers. *Item opmerking: De bereidwilligheid om verwachtingen van een activiteit aan te passen om de participatie van het kind te ondersteunen zou gescoord moeten worden bij het item “Sociale groepen”.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
67
Bijlage B4: SCOPE-NL Item Criteria en Voorbeelden
Omgeving Routine van het gezin Definitie: De routine van het gezin ondersteunt het kind in zijn/haar participatie in het handelen.
4 = Vergemakkelijkt vergemakkelijkt de participatie in het handelen De routine van het gezin zorgt voor een optimale ondersteuning voor het kind om te participeren in
handelingsrollen. - Het gezin volgt een consequente en aanpasbare routine die een balans van rust, spel en werk biedt. - Het gezin past routines aan om te voldoen aan de behoeften van hun kind met een beperking en van de rest van het gezin.
3 = Maakt mogelijk maakt de participatie in het handelen mogelijk De routine van het gezin beïnvloedt incidenteel de mogelijkheden van het kind om handelingsrollen uit te voeren. - Het gezin kan niet altijd een consequente en aanpasbare routine vasthouden (doorgaans krijgt het kind de gelegenheid om af te maken waar het mee bezig is, maar soms gaan andere gezinsactiviteiten voor). - Het gezin heeft een vaste tijd gepland voor huiswerk, maar het kind heeft meer tijd nodig om de opdrachten af te maken.
2 = Belemmert belemmert de participatie in het handelen De routine van het gezin biedt beperkte ondersteuning en kansen voor participatie in handelingsrollen. - De werktijden van de ouders veranderen van week tot week, hetgeen resulteert in onregelmatige etenstijden, slaaptijden enz. - Het schema van het gezin staat geen tijd toe voor het kind om deel te nemen aan gewenste of noodzakelijke buitenschoolse activiteiten.
1 = Verhindert verhindert de participatie in het handelen De routine van het gezin voorkomt participatie in handelingsrollen. - Het gezin is niet consequent en flexibel in routines om participatie in handelingsrollen te ondersteunen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
68
Bijlage B5: SCOPE-NL Interventie Planningsformulier
SCOPE-NL Interventie Planningsformulier Naam:____________________________________________ Cliëntnummer:_____________________________________ Geboortedatum:_______/________/________
Therapeut:_______________________________________ Datum:_________________________________________ Evaluatiesituatie:__________________________________
SCOPE-NL segmenten Wil
Gewenning
Communicatie & Interactie vaardigheden
Procesvaardigheden
Motorische vaardigheden
Omgeving
Sterke kanten: Gebieden die interventie nodig hebben:
Doelen en interventiestrategieën Doel één:______________________________________________
Doel twee:________________________________________________
Korte termijndoel:___________________________________________ _____________________________________________________
Korte termijndoel:______________________________________________ ________________________________________________________
Interventie strategieën & betrokkenheid van het gezin:________________________________________ ____________________________________________________
Interventie strategieën & betrokkenheid van het gezin:__________________________________________ ______________________________________________________
Korte termijndoel:___________________________________________ _____________________________________________________
Korte termijndoel:______________________________________________ ________________________________________________________
Interventie strategieën & betrokkenheid van het gezin:________________________________________ _____________________________________________________
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Interventie strategieën & betrokkenheid van het gezin:__________________________________________ ______________________________________________________
69
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Exploratie
Item definitie
Trefwoorden
Het kind gaat visuele, tactiele en/of orale exploratie aan van objecten, personen en de omgeving.
- Onderzoeken - Exploreren - Pogingen doen - Nieuwe dingen uitproberen - Nieuwsgierigheid tonen - Zoeken - Gewaarworden - Opmerken - Reageren - Toont interesse - Aanraken - Deelnemen - Kijken
Uitdrukken van plezier
Het kind toont tevredenheid bij activiteiten en/of de resultaten van acties.
- Uitdrukken - Verbaliseren - Bezieling tonen - Glimlachen - Laten zien - Genieten - Trots zijn op - Vertonen - Klappen - Pronken met
Voorbeeld doel
Strategieën voor interventies - Bied het kind kansen om - Het kind nieuwe objecten te onderzoekt twee exploreren en moedig vrij nieuwe objecten spelen aan in een veilige en wanneer deze passende omgeving. binnen bereik -Laat het kind bepalen welk geplaatst worden nieuw spel of welke activiteit met verbale hij/zij graag wil uitproberen. aanwijzingen. - Biedt fysieke ondersteuning, - Het kind toont wanneer dit nodig is, om het interesse in een kind in staat te stellen nieuwe object door visuele activiteiten te ondernemen. waarneming van dat - Biedt het kind verschillende object wanneer dat soorten speelgoed (muzikaal, voor hem/haar interactie/oorzaak gevolg, geplaatst wordt. textuur en sport/spellen) om het bepalen van interesses aan te moedigen.
Theoretische onderbouwing Wanneer een kind exploreert: - ontwikkelt hij/zij interesses - leert hij/zij over de omgeving - leert hij/zij over zijn/haar mogelijkheden.
Betrokkenheid gezin
- Het kind laat plezier zien met gebruik van passende woorden of gezichtsuitdrukkingen na het succesvol deelnemen in een activiteit met verbale aanwijzingen binnen drie weken.
Tevredenheid door plezier van activiteiten en ervaringen: - moedigt verdere interactie met objecten, mensen en de omgeving aan. - geeft kinderen de mogelijkheid om interesses te ontwikkelen.
- Tijdens het spelen thuis, bewust worden van en reageren op passende uitdrukkingen van genoegen en ongenoegen van het kind.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
- Bevestig uitdrukkingen van het kind door verbaal te erkennen wat je ziet. (“Dat vind je leuk!” of “Ik kan zien dat je gefrustreerd bent”). - Bekijk opgenomen sessies en bespreek dit met het kind en/of met ouders wanneer dit passend is.
- Bied het kind nieuwe speelopties en omgevingen (speelgoed, speelplekken, objecten, groepen of programma’s). - Ondersteun het kind in het proberen van verscheidene huishoudelijke taken en zelfzorgtaken. - Leer fysieke houdingen/ ondersteuningstechnieken om het optimaal betrokken zijn met objecten van het kind te vergemakkelijken.
70
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Uitdrukken van plezier (vervolg)
Item definitie
Voorkeuren en keuzes
Het kind kiest of toont een duidelijk gevoel voor wat hij/zij wel of niet leuk vindt ten opzichte van objecten, gebeurtenissen of mensen.
Trefwoorden
Voorbeeld doel - Het kind toont een toename in bezieling wanneer er gewerkt wordt aan een activiteit die zijn/haar voorkeur heeft.
- Kiezen - Bepalen - Reiken naar - Naar toe bewegen - Voorkeur tonen - Aangeven - Accepteren
- Het kind kiest twee van de drie keer het favoriete speelgoed als het voor een keuze wordt gesteld. - Het kind gaat zelfstandig naar een activiteit toe die zijn voorkeur heeft tijdens het vrij spelen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Vorm (indien mogelijk, of knip een lachend mondje) en benoem uitdrukkingen van plezier op speelgoed (teletubbie, poppen etc.). - Bied afwisselende manieren om plezier uit te drukken (tekens, plaatjes, communicatiemethodes).
Theoretische onderbouwing - vergemakkelijkt de zelfontwikkeling.
- Bied het kind mogelijkheden om keuzes te maken en een activiteit te bepalen (geef het kind de mogelijkheid zelf het schrijfmateriaal te kiezen wat hij/zij wil, kleuren, schrijfonderwerp etc.). - Maak tijd vrij voor “vrij spelen” tijdens een sessie, om het kind zelf de mogelijkheid te geven activiteiten te kiezen die zijn/haar voorkeur hebben.
Het hebben van voorkeuren en keuzes maken: - geeft het kind de mogelijkheid controle te ervaren tijdens handelingen. - ondersteunt de ontwikkeling van een handelingsidentiteit, dat het aanpassen in het handelen vergemakkelijkt.
Betrokkenheid gezin - Tijdens activiteiten die het kind moeilijk vindt, concentreer dan op de positieve en leuke aspecten van een activiteit of het resultaat. Bijvoorbeeld, houd een wedstrijd van wie het snelst kan opruimen. - Vorm en benoem uitdrukkingen van plezier tijdens activiteiten. - Na het volbrengen van een activiteit, vraag/ bespreek met het kind of hij/zij plezier/genoten heeft van een activiteit. - Help het kind bij het selecteren van kleding voor de volgende dag. - Geef het kind de tijd om te kiezen tussen twee aangeboden items (bijvoorbeeld eten, speelgoed of kleding) voordat begonnen wordt met de activiteit. - Ondersteun het kind zijn/haar groeiende interesse in een specifieke sport/hobby door hem/haar in te schrijven bij een team/les.
71
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Voorkeuren en keuzes (vervolg)
Item definitie
Reactie op uitdaging
Het kind onderneemt nieuwe activiteiten en/of accepteert de mogelijkheid om meer te bereiken of uit te voeren onder moeilijkere omstandighede n.
Trefwoorden
- Doorzetten - Een poging doen - Proberen - Testen - Reageren - Volhouden - Accepteren - Zoeken - Deelnemen
Voorbeeld doel
- Het kind doet binnen drie weken een poging om zelfstandig de eerste twee stappen van een nieuwe activiteit te volbrengen. - Het kind reageert op een uitdaging door hulp te vragen in plaats van nijdig te worden.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Geef het kind keuzes, één daarvan is een gewenst object, de andere ongewenst. - Begin met het geven van een schema van keuzes (gebruik plaatjes) en laat het kind antwoord geven op open vragen, gerelateerd aan keuzes. - Plaats een object net buiten zijn/haar reikwijdte zodat het kind nieuwe motorische acties moet ondernemen om het object te bemachtigen. - Moedig het kind aan om moeilijke activiteiten door te zetten door het geven van fysieke en verbale ondersteuning/ aanwijzingen.
Theoretische onderbouwing
- Bezig zijn met meer uitdagende taken laat zien dat het kind gelooft dat hij/zij de capaciteiten heeft om te slagen. - Het is belangrijk voor een kind om door te zetten wanneer een kind bezig is met een nieuwe en uitdagende taak om nieuwe activiteiten te leren.
Betrokkenheid gezin - Richt de omgeving zo in dat het kind toegang heeft tot en kan kiezen tussen verschillend speelgoed, films of boeken. Bijvoorbeeld, plaats boeken en speelgoed op een lagere plank, zodat het kind erbij kan. - Neem een gedemonstreerde vaardigheid (aankleden) en voeg een toegevoegd niveau van moeilijkheid toe (knopen, rits, etc.). - Nodig het kind uit om ‘een hulpje te zijn’ door hem aan te moedigen om met meer uitdagende activiteiten (een maaltijd voorbereiden, klusjes doen, zusjes/broertjes helpen) bezig te zijn.
72
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Dagelijkse activiteiten
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Het kind weet hoe het dagelijkse zelfzorg activiteiten moet voltooien en is in staat om te participeren in de uitvoering van deze activiteiten (ADL zoals aankleden, wassen, eten, enz.).
- Initiëren - Uitvoeren - Participeren - Voltooien - Richten op
- Het kind voltooit binnen 4 weken twee van de drie keer alle stappen van het tandenpoetsen met visuele aanwijzingen. - Het kind neemt initiatief om zijn/haar jas aan te trekken door aan het einde van de schooldag de jas van de kapstok te halen.
Reactie op overgangen
Wanneer een volwassene daarom vraagt of iets in de omgeving daartoe aanleiding geeft, is het kind in staat om een activiteit te beëindigen en een andere te starten.
- Verbale of fysieke aanwijzingen volgen - Aanpassen - Overgangen - Veranderingen - Stoppen - Beëindigen - Beginnen
- Het kind zal binnen zes weken twee van de drie nachten succesvol van speeltijd naar bedtijd gaan/wisselen zonder te huilen of te slaan.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Oefen een zelfzorg taak (ADL) tijdens de therapie, zoals het uittrekken van schoenen wanneer het kind de therapieruimte binnen komt. - Werk met het kind om één zelfzorg taak te bepalen die hij/zij graag zelfstandiger of sneller wil uitvoeren. - Neem dagelijkse activiteiten op in spellen/leuke activiteiten, zoals het wassen van handen na het spelen waarbij het kind vies is geworden of aantrekken van kleding tijdens een verkleedpartij. - Het uitdoen van de lichten als aanwijzing voorgaand op een overgang tijdens de therapie. - Geef het kind voldoende tijd om een aanwijzing op een verandering te verwerken en op te reageren.
Theoretische onderbouwing Uitvoeren van dagelijkse zelfzorg activiteiten: - vergemakkelijkt de participatie in een reeks van contexten inclusief die van thuis, school en de gemeenschap - ondersteunt het gemeenschapsleven.
Betrokkenheid gezin
- Het vermogen om vertrouwde veranderingen uit te voeren, ondersteunt een efficiënte uitvoering gedurende de dag.
- Gebruik vijf minuten timers (eierwekker, magnetronwekker) voordat de activiteit beëindigd wordt. - Tel terug van 10 tot 1 als een aanwijzing dat het tijd is om met een nieuwe activiteit te starten.
- Geef het kind, tijdens de drukke ochtendroutine, de mogelijkheid om aan een deel van een zelfzorg taak te werken (een shirt aantrekken, afwassen van één voorwerp). - Laat het kind een jonger broertje/zusje leren om een zelfzorg taak uit te voeren (pakken van de lunch, opruimen speelgoed).
73
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Reactie op overgangen (vervolg)
Item definitie
Routine
Het kind heeft een besef van routines en is in staat om effectief te participeren in gestructureerde dagelijkse routines.
Trefwoorden
Voorbeeld doel - Het kind zal met de activiteit stoppen door de instructies van de leerkracht te volgen die visuele aanwijzingen gebruikt.
- Structureren - Meewerken - Volgorde aanbrengen - Opvoeren - Anticiperen - Initiëren - Volgen - Bewustwording tonen - Herinneren van routines - Behouden van gewoonten - Voltooien
- Gebruikmakend van een plaatjesschema volgt het kind 90% van de tijd alle stappen in een vierstappenroutine. - Het kind laat zien dat het weet wanneer het overblijven begint door op zijn/haar stoel te gaan zitten.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Gebruik een plaatjesschema om kinderen te helpen bij het voorbereiden op het veranderen van activiteit. - Gebruik termen zoals ‘eerst’, ‘dan’ en ‘alles is klaar’ consequent tijdens activiteiten. - Help het gezin met het bepalen van activiteiten/momenten thuis, welke in een routine geïntegreerd kunnen worden. - Gebruik een routine/ volgorde voor therapiesessies. - Wanneer er een verandering komt in de dagelijkse routine, weet dan zeker dat het kind weet wat de veranderingen zijn en wat er van hem/haar verwacht wordt. - Help het kind met het oefenen van deelnemen aan routines op school/thuis, door tijdens de therapie aan deze taken te werken.
Theoretische onderbouwing
Betrokkenheid Gezin - Wanneer er een verandering komt in de routine van het gezin, neem de tijd om met het kind te bespreken wat er gaat gebeuren zodat het kind weet wat het kan verwachten.
Routines: - helpen een kind te begrijpen wat er van hem/haar verwacht wordt. - bieden structuur en voorspelbaarheid - vergemakkelijken participatie door meer efficiënt en effectief gebruik van tijd en vaardigheden.
- Laat het kind elke dag 30 minuten aan zijn/haar huiswerk werken, direct na het avondeten. - Laat het kind initiatief nemen in de routine van om dezelfde tijd naar bed te gaan tijdens schooldagen. - Laat het kind elke avond zijn/haar rugtas voor school inpakken voordat hij/zij naar bed gaat.
74
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Routine (vervolg)
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Rollen
Het kind heeft een besef van eigen rollen en/of laat gedrag zien dat overeenkomt met de verwachtingen bij een rol.
- Begrijpen - Behouden van een geschikte houding - Zich bezighouden - Bepalen - Voldoen aan verwachtingen/ verantwoordelijkheden - Respecteren -Tonen
- Over drie weken voldoet het kind 100 % van de tijd aan rolverantwoordelijk heden door zich aan de regel te houden dat het na het spelen het speelgoed opruimt. - Het kind toont begrip van passend sociaal gedrag door zijn hand bij zijn mond weg te halen wanneer er een verbale aanwijzing gegeven wordt.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Creëer een geheugensteuntje om het kind te helpen bij het onthouden van stappen in een dagelijkse routine. - Ondersteun ouders om alternatieve manieren te bepalen voor het kind zodat het bezig kan zijn met activiteiten om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van rollen thuis (helpen bij het schoonmaken van de kamer, opvouwen van de was). - Toon de ouders het belang van het bieden van mogelijkheid voor het kind om dingen te ondernemen om rollen en verantwoordelijkheden te ontwikkelen. - Geef mogelijkheden tijdens therapie om interactie te hebben met andere kinderen om de rol als vriend/gelijke te ontwikkelen. - Help het kind verantwoordelijkheden te benoemen die betrekking hebben op de zelfgeïdentificeerde rol.
Theoretische onderbouwing
Betrokkenheid gezin
- Uitvoeren van gedrag, gerelateerd aan een rol die begrijpbaar is voor het kind zijn/haar cultuur en context, vergemakkelijkt de participatie in betekenisvolle culturele activiteiten. - Het zich eigen maken van een rol geeft het kind de mogelijkheid meer efficiënt en effectief verwacht gedrag en verantwoordelijkheden uit te voeren. - Rollen ondersteunen het kind zijn/haar groeiende identiteit als een handelend persoon wanneer hij/zij nieuwe ervaringen tegenkomt (als een vriend, student, gezinslid etc.).
- Laat het kind de tafel dekken als onderdeel van zijn/haar rol als gezinslid. - Laat het kind een vaste afspraak hebben om met leeftijdsgenoten te spelen om de rol als vriend te vergemakkelijken. - Biedt het kind mogelijkheden om te participeren in taken die verbonden zijn met verschillende rollen (zorgen voor een huisdier, spelen met broertje/ zusje, boek lezen met de ouders, de tafel dekken, opruimen na het spelen).
75
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Non-verbale communicatie
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Het kind toont passende en effectieve nonverbale communicatie zoals gezichtsuitdruk kingen, gebaren, tekens, oogcontact en emotie om met anderen te communiceren in de sociale omgeving.
- Gebaren - Wijzen - Emotie tonen - Knuffelen - Gezichtsuitdrukkingen gebruiken - Behouden van oogcontact - Reageren/gehoor geven - Signalen geven
- Het kind wijst, binnen zes weken 75% van de tijd, de juiste kleur aan, wanneer er drie keuzes zijn. - Het kind gebruikt gezichtsuitdrukkingen om aan te geven wat hij/zij meer wil tijdens een activiteit.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Erken en benoem het kind zijn/haar gezichtsuitdrukkingen en bespreek wat ze betekenen. - Moedig het wijzen en het maken van gebaren aan door objecten die voorkeur hebben buiten bereik te plaatsen; reageer direct wanneer het kind op deze wijze communiceert.
Theoretische onderbouwing Communiceren door gebaren, gezichtsuitdrukkingen, etc. ondersteunt een kind zijn/haar vermogen om: - interactie te hebben met anderen - zijn/haar behoeften te laten zien.
Betrokkenheid gezin - Wacht op een geschikte non-verbale aanwijzing (wijzen, staren) van hun kind voordat hem/haar het speelgoed wordt gegeven. - Wees een rolmodel in het gebruik van oogcontact wanneer er interactie met hun kind plaats vindt. - Om het oogcontact te vergroten, kunnen de ouders een gewenst object dicht voor zijn/haar gezicht houden. Moedig het kind dan aan om naar het object te kijken en oogcontact te maken voordat het object aan het kind gegeven wordt. - Doe non-verbale expressie van genegenheid voor (bijvoorbeeld, het uitstrekken van de armen voor een knuffel, de lippen tuiten voor een kus).
76
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Verbale/ vocale expressie
Item definitie
Trefwoorden
Het kind gebruikt passende en effectieve verbale/vocale expressie.
- Articuleren - Spreken - Verhogen/ verlagen van de toon - Aanpassen - Aanwijzen - Verbaliseren - Uitleggen - Benoemen - Vragen - Vertellen - Labelen - Reageren
Gesprek voeren
Het kind gaat een passend en effectief gesprek aan met leeftijdsgenoten, leerkrachten, ouders en therapeuten om informatie, ideeën en emoties te delen en uit te wisselen.
- Gesprek voeren - Delen - Luisteren - Participeren - Interacties - Overbrengen van informatie - Uitwisselen - Reageren - Vragen - Vertellen
Voorbeeld doel
Strategieën voor interventies - Het kind reageert - Geef voorbeelden van het binnen vier weken, gebruik van een zachte 75% van de tijd op stem tijdens activiteiten een vraag van een waarbij het stil moet zijn. volwassene en - Leer het kind om gebruikt een cognitieve verstaanbaar gedragsstrategieën te geluidsvolume in gebruiken die helpen om te de klas om bepalen wanneer hij/zij te effectief te snel spreekt. participeren - Geef verbale aanwijzingen tijdens leer aan het kind om langzamer activiteiten. te praten of te articuleren - Het kind benoemt vijf delen wanneer hij/zij moeilijk te verstaan is. van zijn/haar - Maak een video of een lichaam wanneer audio opname van het kind deze worden om hem/haar van feedback aangewezen. te voorzien.
Theoretische onderbouwing - Gebruik van effectieve toon, volume en tempo maakt het voor het kind mogelijk om effectief te kunnen communiceren met anderen.
- Het kind legt, binnen vier weken de regels van een driestappen spel uit aan gelijken met 100% nauwkeurigheid.
In staat zijn om ideeën en emoties uit te drukken maakt het voor het kind mogelijk om: - begrepen te worden door anderen - effectief te participeren tijdens sociale interacties.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
- Geef constant feedback op het kind wanneer hij/zij een gesprek aan gaat, door vragen te stellen over onduidelijke informatie. - Moedig het kind aan om volledige zinnen te gebruiken wanneer hij/zij een antwoord op een vraag geeft.
Betrokkenheid gezin - Vraag het kind te proberen om datgene wat hij/zij wil eerst in woorden uit te drukken, voordat hij/zij het gewenste object krijgt (speelgoed, eten, etc.). - Moedig het kind aan om woorden te gebruiken wanneer hij/zij van streek begint te raken door op een alternatieve manier boosheid en/of frustratie uit te drukken. - Label items (en/of laat het kind labelen) in de omgeving die vaak door het kind gebruikt worden (tijdens routines in naar het bed gaan). - Moedig het kind aan om te praten over zijn/haar dag op school. Laat zien dat je geïnteresseerd bent in het verhaal van het kind en gebruik doorvraagvragen om meer informatie uit te lokken.
77
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Gesprek voeren (vervolg)
Item definitie
Relaties
Het kind onderhoudt passende relaties binnen zijn/haar sociale omgeving.
Trefwoorden
Voorbeeld doel
- Volhouden - Onthullen - Uitleggen
- Het kind deelt een idee met zijn/haar klasgenoten tijdens het kringgesprek.
- Interacties - Sociaal zijn - Behouden van vriendschappen - Meewerken - Delen - Spelen - Helpen - Laat bewustwording zien - In verband brengen - Samenwerken
- Het kind houdt, binnen vier weken, een interactie met een gelijke vol om een tweepersoonsspe l te kiezen, te starten en te volbrengen met behulp van verbale aanwijzingen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Creëer groepsessies die zorgen dat kinderen communiceren en informatie uitwisselen om een activiteit af te ronden. - Ga een gesprek met het kind aan over zijn/haar week; geef de mogelijkheid om vragen te stellen om uitwisseling aan te moedigen. - Wijs het kind taken toe die hem/haar verplichten om met anderen informatie te delen (het brengen van papierwerk naar de receptie, toestemming vragen om een speelgoed te gebruiken). - Geef feedback aan het kind wanneer hij/zij passende samenwerking laat zien die aan de verwachtingen van de volwassene voldoet. - Hou een groepsessie waarbij elk kind wisselt van verantwoordelijkheden zodat hij/zij kan oefenen met ‘de beurt hebben’.
Theoretische onderbouwing
Betrokkenheid gezin - Maak tijdens het avondeten een rondje en laat iedereen een aspect van de dag delen waar hij/zij van genoten heeft.
- Veel handelingen vragen van het kind om verbanden te leggen, interactie te plegen en om samen te werken met anderen. - Effectief gebruik van vaardigheden ondersteunt de participatie wanneer interactie met anderen nodig is voor activiteiten thuis, op school of in de gemeenschap.
- Moedig het kind aan om te onderhandelen met broertjes/zusjes om kleding te delen. - Maak afspraken waarbij het kind met een ander speelt om de mogelijkheid te geven voor interactie met gelijken.
78
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Relaties (vervolg)
Item definitie
Begrijpt en gebruikt objecten
Het kind is in staat om zich op passende wijze bezig te houden met de selectie, organisatie en gebruik van objecten.
Trefwoorden
Voorbeeld doel
- Respecteren - Overweg kunnen met - Volhouden - Herkennen
- Het kind werkt onafhankelijk samen met een gelijke tijdens het volbrengen/ maken van een groepsactiviteit. - Over twee weken kan het kind alle voorwerpen verzamelen die nodig zijn om een knutselwerkje te voltooien op basis van een lijst met 8 bekende voorwerpen. - Het kind zal vetkrijt passend gebruiken door op papier te tekenen.
- Gebruiken - Toepassen - Selecteren - Lokaliseren - Organiseren - Sorteren - Verzamelen - Bepalen - Terughalen - Weten - Begrijpen
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor Theoretische interventies onderbouwing - Creëer therapieactiviteiten waarbij kinderen als een team moeten samenwerken (oplossen van puzzels, balspelen).
Betrokkenheid gezin
- Leer een kind een cognitieve strategie aan om te helpen bij het zich herinneren van alle objecten die nodig zijn voor een activiteit. - Laat het kind een lijst maken van middelen/objecten, voor iedere stap van een activiteit, die nodig zijn om die stap af te maken. - Zorg voor een vork en een kwast en vraag het kind om het juiste object te selecteren bij het eten.
- Organiseer de voorwerpen van persoonlijke hygiëne van het kind (borstel, tandenborstel, zeep) op één plaats zodat het kind gemakkelijk de objecten terug kan pakken en naar tevredenheid kan gebruiken. - Label of gebruik plaatjes om het kind te helpen bij het vinden van onderdelen in laden/bakken. - Laat het kind helpen met huishoudelijke taken door dingen te pakken die nodig zijn voor taken (een doekje om de tafel af te nemen). - Laat het kind helpen om de spullen, die op het boodschappenlijstje staan, in de winkel te vinden.
Begrijpen hoe objecten op een geschikte manier gebruikt worden en het bepalen van objecten die nodig zijn om een taak af te ronden, vergemakkelijkt de participatie bij het spelen, zelfzorg, en het leren van activiteiten.
79
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Begrijpt en gebruikt objecten (vervolg) Oriëntatie op de omgeving
Item definitie
Het kind toont het vermogen tot interactie met/aanpassing aan de omgeving.
Trefwoorden
- Bewustzijn tonen - Zoeken naar informatie - Herkennen - Zich wenden naar - Interacties - Oriënteren - Reageren - Gewaarworden - Aanpassen - Bijstellen - Bewaren -Vasthouden - Plaatsen - Bepalen
Voorbeeld doel
- Het kind zal 75% van de tijd veiligheidsignalen op straat herkennen met behulp van verbale aanwijzingen en reageert op gepaste wijze. (zebrapad, stopsignaal). - Het kind reageert op zijn/haar naam wanneer er wordt geroepen, door naar de leraar te kijken wanneer hij/zij hem/haar roept.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies
- Speel een ‘oplossen van het raadsel’ activiteit dat van het kind vraagt om aanwijzingen te verzamelen uit de omgeving om de puzzel op te lossen. - Laat het kind een hindernisbaan voltooien. Wijzig hierna, om het kind aan te moedigen om de veranderingen in de omgeving op te merken en hierop te reageren, één van de stappen (toevoegen trappen, vervang een wig met een ton).
Theoretische onderbouwing
Opmerken en reageren op informatie in de omgeving ondersteunt de veiligheid en aanpassing in het betekenisvol handelen.
Betrokkenheid gezin - Laat het kind de spullen voor een uitstapje (jas, schoenen en muts van) bepalen en vinden. - Speel spelletjes zoals ‘ik zie, ik zie wat jij niet ziet’ (‘Ik zie iets groens..’) om besef in de omgeving aan te moedigen. - Beschrijf de plaats van objecten door het uitdrukken van voorzetsels (naast de groene stoel, onder de tafel, op het rode bord).
80
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Plannen en beslissingen maken
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Het kind is in staat een afweging te maken tussen alternatieven, een plan te kiezen en zich te richten op voltooiing van het plan.
- Doorgaan - Plannen - Zich concentreren (concentratie behouden) - Besluiten - Zich verbinden - Uitvoeren - Voltooien - Doorzetten - Initiëren - Kiezen - Selecteren - Strategieën gebruiken - Gewaarworden - Volgorde aanbrengen
- Het kind zal in 6 weken een 3-stappenplan maken en hiermee doorgaan om een gestelde taak te voltooien. - Het kind zal onafhankelijk plannen en beslissen hoe een tekenproject zal worden gemaakt.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Laat het kind een vijfstappen hindernisbaan plannen voor een groep om in de therapie te voltooien. - Laat het kind structuur aanbrengen in de volgorde van een activiteit door het gebruik en volgen van een plaatjesschema. - Laat het kind een recept kiezen of een model bouwen. Ondersteun het kind dan met het lezen van de instructie en het volgen van de stappen om de opdracht te voltooien.
Theoretische onderbouwing Het vermogen van het kind om actieplannen te evalueren, erover te beslissen deze plannen te voltooien: - ondersteunt de directe betrokkenheid van het kind in activiteiten. - geeft het kind de mogelijkheid de invloed van zijn/haar beslissingen te zien, waardoor het zelfvertrouwen vergroot. - maakt het voor een kind mogelijk om de verantwoordelijkheden effectief te volbrengen.
Betrokkenheid gezin - Ondersteun het plan van het kind, om de avond van te voren, zijn/haar rugzak ingepakt te hebben voor school, zodat er ’s ochtends niet gehaast hoeft te worden. - Laat het kind een weekendactiviteit met het gezin plannen. - Help het kind een plattegrond te gebruiken om een uitstapje te plannen naar een park met het openbaar vervoer. - Laat het kind een uitstapje met het gezin naar de bioscoop plannen door de tijden in de krant te bekijken.
81
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Problemen oplossen
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Het kind laat een passend vermogen zien om problemen vast te stellen en erop te reageren wanneer deze zich voordoen.
- Anticiperen - Aanpassen - Uitwerken - Zoeken naar advies - Oplossen - Bepalen - Creëren/Proberen van oplossingen - Volbrengen - Herkennen - Vaststellen - Opmerken - Reageren
- Over 3 weken kan het kind met behulp van verbale aanwijzingen van elke 3 problemen er 1 oplossen met gebruik van een cognitieve strategie. - Het kind kan de juiste wijze vaststellen om een puzzelstukje te plaatsen na verscheidende pogingen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Leer het kind een letterwoord dat hem/haar helpt bij het herinneren van de stappen in een probleemoplossende strategie. - Geef het kind de mogelijkheid om in een veilige en ondersteunende omgeving oplossingen uit te zoeken voor problemen wanneer hij/zij er klaar voor is. - Geef ongebruikelijke taken en help het kind om moeilijkheden vast te stellen en om over mogelijke oplossingen te praten.
Theoretische onderbouwing - Kinderen die problemen vaststellen, kunnen dan toewerken naar een passende reactie op problemen. - Het toepassen van probleemoplossende vaardigheden ondersteunt de activiteiten thuis, op school en in de gemeenschap op een effectieve, efficiënte en veilige manier.
Betrokkenheid gezin - Het kind mist de bus één keer in de week; help het kind bepalen wat hij/zij anders zou kunnen doen om op tijd te komen. - Ondersteun het kind met brainstormen over oplossingen wanneer hij/zij vastloopt door een probleem met huiswerk in plaats van zorgen voor een oplossing. - Stel vragen om het bepalen van problemen en oplossingen te vereenvoudigen (Waarom denk je dat dit niet werkt? Wat zal er gebeuren als we dit proberen? Wat zou je anders kunnen doen?).
82
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Houding en mobiliteit
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
De motorische vaardigheden van het kind bevorderen de houding, mobiliteit en de algehele uitvoering van dagelijkse, betekenisvolle activiteiten.
- Behouden - Bewegen - Tonen van stabiele houding - Veranderingen - Verplaatsen - Rondlopen - Lopen - Omdraaien - Rechtop zitten - Kruipen - Evenwicht bewaren - Staan - Positie - Draaien
- Het kind kan 5 minuten rechtop blijven zitten aan een tafel om te kunnen participeren in een activiteit met leeftijdsgenoten. - Door het gebruik van krukken zal het kind zich zelfstandig kunnen verplaatsen van zijn/haar bureau naar de eetkamer.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Zorg voor fysieke ondersteuning tijdens een veeleisende taak zodat het kind een rechte positie kan behouden. - Zorg voor bewegingsvrijheid, balans en krachtoefeningen.
Theoretische onderbouwing Een kind moet in staat zijn om in een optimale positie te blijven en zijn/haar lichaam te bewegen (met of zonder ondersteuning) om activiteiten uit te kunnen voeren gedurende de dag.
Betrokkenheid gezin - Daag het kind thuis uit om een beweging uit te voeren of de houding te behouden tijdens activiteiten (laat hem/haar liever zitten/liggen op de vloer terwijl er tv gekeken wordt, dan dat hij/zij een korte periode in een ondersteunende stoel zit). - Gebruik een aangepaste stoel tijdens etenstijd. - Laat het kind staan of zitten in de hoek van zijn/haar kamer bij het aankleden om balans en stabiliteit te verkrijgen. - Laat het kind op verschillende zitvormen zitten om de houdingsstabiliteit uit te dagen en te bevorderen (onderkussen, ballen, hoofdkussen).
83
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Coördinatie
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Het kind toont effectieve grof en fijn motorische bewegingen tijdens activiteiten.
- Coördineren - Manipuleren - Effectief bewegen - Voltooien - Vastpakken en loslaten - Fijne motorische handelingen invoegen (schrijven, dribbelen) - Afhandelen
- Het kind kan in 4 weken drie volle lepels met graanproducten (pap, muesli, cornflakes, e.d.) in zijn/haar mond stoppen met zo min mogelijk te morsen. - Het kind kan tijdens een rekenactiviteit de munten succesvol pakken en verplaatsen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Geef hand over hand ondersteuning om bewegingen te begeleiden. - Pas de middelen/omgeving aan om het bewegen efficiënt en effectief te bevorderen (bijv. linkshandige scharen, zwaardere lepel). - Zorg voor kracht of handige oefeningen en de mogelijkheid om te oefenen. - Wissel tussen gecontroleerde (statische) en dynamische motorische activiteiten om het kind uit te dagen in verschillende motorische activiteiten (knippen van papier met een schaar vs. speel tikkertje met een leeftijdsgenoot).
Theoretische onderbouwing - De meeste activiteiten gaan gepaard met en/of vereisen coördinatie om te kunnen bewegen. - Succesvolle participatie in spelen, zelfzorg en leer activiteiten wordt ondersteund met de mogelijkheid om objecten te kunnen manipuleren en bewegingen te coördineren.
Betrokkenheid gezin - Geef het kind de mogelijkheid om coördinatie van bewegingen te oefenen tijdens dagelijkse activiteiten. In plaats van het kind eten te geven, laat het hem/haar zelf proberen (het kan een vieze activiteit worden). - Schrijf het kind in voor een fysieke activiteit buiten school (dansen of zwemmen). - Speel met een bal met het kind; begin met rollen en stuiteren, dan doorgaan gooien en vangen; begin met een grotere bal en verklein de grootte van de bal als de coördinatie is verbeterd.
84
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Kracht
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Het kind laat adequate spierkracht zien tijdens fijne en grove motorische activiteiten.
- Tonen van adequate kracht - Optillen - Bewegen - Vervoeren - Verplaatsen - Grijpen - Vasthouden - Oprapen - Dragen - Voorbijgaan - Duwen - Drukken - Vastpakken
Energie/ uithoudingsvermgen
Het kind is in staat om een geschikt energieniveau te behouden om te kunnen participeren tijdens het handelen.
- Uithouden - Geen vermoeidheid tonen - Energie handhaven - Volhouden - Aanpassen - Reguleren - Tempo aanpassen
- Het kind kan in 4 weken zijn/haar hoofd 5 minuten optillen en rechtop houden terwijl hij/zij bezig is met een spel met behulp van een ondersteunde zitpositie. - Het kind kan zelfstandig, door middel van drukken met adequate kracht, een schakelaar activeren. - Het kind kan 5 minuten een staande positie handhaven tijdens een activiteit voordat het signalen van vermoeidheid toont. - Het kind kan zijn/haar energie reguleren door
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Geef fysieke ondersteuning tijdens activiteiten die een grote hoeveelheid kracht vragen. - Zorg voor in krachtopbouwende activiteiten en mogelijkheden om te kunnen uitvoeren. - Maak gebruik van zwaartekracht om de hoeveelheid werk te graderen die het kind nodig heeft om te doen zodat de spieren niet vermoeid raken tijdens een activiteit.
Theoretische onderbouwing Kracht ondersteunt het kind in zijn participatie door het kind de mogelijkheid te bieden zijn/haar lichaam te bewegen in de ruimte en de objecten te manipuleren tijdens activiteiten.
- Organiseer activiteiten die meer eisen van het kind. - Voor kinderen die moeite hebben met het reguleren van hun energie kunnen strategieën en programma’s gebruikt worden om zelfbewust om te gaan met hun energie. - Ondersteun indien nodig de toename van het uithoudingsvermogen van
Een kind zal optimaal presteren als hij/zij: - wakker en alert is - zijn/haar lichaam kan kalmeren om zich te kunnen richten op activiteiten.
Betrokkenheid gezin - Zorg voor mogelijkheden voor het kind om te werken met een toenemende kracht tijdens normale activiteiten thuis (dragen van boodschappen, duwen van de wasmand, dragen van eten/borden naar de tafel en of verplaatsen van meubels). - Laat het kind een kasteel bouwen of hindernisbaan met zware kussens, meubels en andere huishoudelijke objecten. - Pas activiteiten aan zodat deze afgerond kunnen worden voordat het kind signalen geeft van vermoeidheid. Laat langzamerhand de activiteit in tijdsduur toenemen. - Voeg “gezins oefen tijd” toe in de wekelijkse routine.
85
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Energie/ uithoudingsvermogen (vervolg)
Item definitie
Fysieke ruimte De indeling en inrichting van de fysieke ruimte (thuis, maatschappelijke omgeving, school en/of ziekenhuis) ondersteunt de participatie van het kind.
Trefwoorden
Voorbeeld doel middel van sensorische strategieën om een schrijftaak te voltooien.
- Voorzien in - Toegankelijk zijn - Ondersteunen - Heeft ruimte om - Nabije ruimte is veilig - Stimuleren - Bepalen
Met hulp van het gezin en de therapeut kan het kind thuis of in de gemeenschap 3 ruimtes bepalen die onveilig of moeilijk zijn om zich in te bewegen en een aanpassing bepalen die leidt tot betere en veiligere participatie.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies het kind door krachtoefeningen en stel geleidelijk aan hogere eisen aan de duur van de deelname aan activiteiten. - Werk met het kind om activiteiten in te delen in ‘stimulerende’ en ‘kalmerende’ activiteiten en help het kind activiteiten te kiezen in aansluiting op zijn/haar behoeften (als het kind weinig energie heeft, kies dan een activiteit die stimulerend is). - Geef het gezin suggesties voor aanpassingen in huis om het veilig en toegankelijk te maken. - Onderzoek verschillende gemeenschappelijke locaties (park of speelplaats) om de toegankelijkheid te bepalen; los met de ouders en het kind problemen op. - Overleg met dagverzorging of leraar om de toegankelijkheid en mogelijke aanpassingen te bepalen.
Theoretische onderbouwing
Betrokkenheid gezin - Maak een “rustige ruimte” waar het kind zijn/haar energieniveau kan aanpassen.
Ruimtes die toegankelijk en veilig zijn: - Geven het kind toenemende mogelijkheden voor exploratie en deelname. - Geven het kind de mogelijkheid een gevoel van doeltreffendheid en competentie over zijn/haar acties en vaardigheden te voelen.
- Creëer veilige speelgebieden waar minimale toezicht en hulp nodig is. - Houd speelgoed en objecten binnen handbereik van het kind in zijn/haar speelruimte. - Zet de meubels zodanig neer dat deze een uitnodigende speelruimte vormen. - Bestudeer regelgeving, wetgeving en beleid omtrent toegankelijkheid van openbare gebouwen.
86
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Fysieke hulpbronnen
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
De beschikbare benodigdheden, gepaste speel/leervoorwerpen, mobiliteitsvoorzie ningen en andere hulpbronnen (thuis, gemeenschap, school en/of ziekenhuis) ondersteunen het kind in zijn participatie.
- Toegang hebben tot - Transporteren - Hulpbronnen - Verkrijgen - Aangepaste benodigdheden - Passende materialen - Veilige objecten - Bepalen
Met hulp van het gezin en therapeut zal het kind aangepaste spullen uitkiezen en verkrijgen die het kind ondersteunen bij schrijfactiviteiten.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Probeer verschillende aangepaste spullen om het beste aangepaste apparatuur/onderdeel te bepalen voor het kind. - Steun het gezin bij het verkrijgen van de nodige uitrusting en hulpbronnen. - Help het gezin bij het bepalen en aanschaffen van de beste zitmogelijkheid voor het kind om te gebruiken tijdens het maken van huiswerk. - Werk samen met het gezin om passend speelgoed/ activiteiten te bepalen gezien de mogelijkheden en leeftijd het kind. - Zoek voor het kind een “buddy” of maatje.
Theoretische onderbouwing De juiste objecten, uitrusting en andere hulpbronnen helpen een kind te voldoen aan taakeisen en deze effectief en efficiënt uit te voeren.
Betrokkenheid gezin - Zoek naar en maak gebruik van hulpbronnen in je directe omgeving. - Laat de ouders samenwerken met de therapeut om objecten te bepalen die geschikt zijn voor het kind en waar deze te verkrijgen zijn. - Probeer aangepaste spullen te gebruiken die de onafhankelijkheid en veiligheid vergroten tijdens de zelfzorgroutines het kind.
87
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Sociale groepen
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
De acties en houdingen van andere mensen, inclusief ouders/ leerkrachten/ leeftijdsgenoten/ verzorgers/enz. ondersteunen het kind in zijn zijn/haar participatie.
- Aanmoedigen - Ondersteunen - Bieden van mogelijkheden - Geruststellen - Mogelijk maken - Bepalen - Verwachtingen - Begrijpen
Het kind noemt 3 specifieke acties die zijn/haar gezin kan ondernemen om ondersteuning te geven bij zijn/haar succesvolle uitvoering van een huishoudelijke taak.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Werk met het kind en gezin samen om verenigingen te vinden die in vrijetijdsvoorziening voorzien waar het kind/gezin/familie interesse in toont. - Overleg met de dagverzorging, school en/of ouders van het kind over hoe belangrijk een positieve en ondersteunende houding is wanneer er gewerkt wordt met het kind. - Overleg met de ouders en/of leerkrachten over het variëren van het niveau van hulp om activiteiten te voltooien, afhankelijk van de vaardigheden van het kind.
Theoretische onderbouwing - De houding van en mogelijkheden die geboden worden door mensen betrokken bij het kind beïnvloeden de participatie van het kind. - Individuen zorgen voor mogelijkheden voor participatie wanneer het juiste niveau van ondersteuning wordt geboden, afhankelijk van het kind zijn/haar mogelijkheden.
Betrokkenheid gezin - Neem deel aan en wees betrokken bij de therapiesessies. - Plan speelgroepen in met andere kinderen uit de buurt. - Deel met het gehele gezin de doelen van het kind en bespreek manieren die het kind kunnen helpen bij het behalen van deze doelen.
88
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst
SCOPE-NL item Handelingsvoorwaarden
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
Voorwaarden en eisen die gesteld worden aan betekenisvolle, dagelijkse, doelgerichte handelingen (sociale activiteiten, vrije tijd, ADL, schoolwerk) komen overeen met de mogelijkheden en interesses van het kind en bevorderen de participatie.
- Verwachtingen komen overeen - Vaardigheden komen overeen - Tijd - Graderen - Aanpassen - Bepalen
Het kind leert zijn/haar schoenen met klittenband vast te maken zonder hulp (in plaats van veters strikken) om te zorgen dat de capaciteiten van het kind overeenkomen met de eisen van de activiteit.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
Strategieën voor interventies - Pas activiteiten aan zodat deze uitdagend maar ook uitvoerbaar zijn voor het kind. - Pas de tijd, aantal stappen of verwachtingen van een activiteit aan om aan te sluiten bij vaardigheden en mogelijkheden van het kind. - Werk met het kind en gezin om verenigingen te bepalen die toegankelijke activiteiten bieden waar het kind/gezin interesse in tonen.
Theoretische onderbouwing - Taken die in overeenstemming zijn met de mogelijkheden en interesses van het kind. - Ondersteunen de participatie - Geven het kind de mogelijkheid om met toenemende vaardigheden te werken. - Wanneer activiteiten te veel of te weinig eisen, zullen deze het kind beperken in zijn/haar uitvoering.
Betrokkenheid gezin - In plaats van het kind te helpen bij het voltooien van een activiteit, geef het kind dan, indien mogelijk, extra tijd zodat het zelfstandig de taak kan voltooien in zijn/haar eigen tempo. - Geef, wanneer nodig, ondersteuning voor opdrachten, maar laat wanneer het mogelijk is het kind de eerste twee of laatste twee stappen onafhankelijk uitvoeren (bij veters strikken, laat het kind aan de lussen trekken om de strik te maken). - Wijzig de verwachtingen van het resultaat van huishoudelijke taken, gebaseerd op de mogelijkheden van het kind; pas mogelijkheden aan wanneer vaardigheden toenemen (zoals gebruik stofzuiger).
89
Bijlage B6: SCOPE-NL Doelen en Interventielijst SCOPE-NL item Routine van het gezin
Item definitie
Trefwoorden
Voorbeeld doel
De routine van het gezin ondersteunt het kind in zijn/haar participatie in het handelen.
- Bij elkaar zoeken - Is gestructureerd - Is georganiseerd - Maakt mogelijk - Aanmoedigen - Schema’s - Zorgen voor mogelijkheden - Ontwikkelen - Implementeren - Bepalen
Het gezin zal één routine bepalen en implementeren die ervoor zorgt dat het kind de mogelijkheid krijgt om te participeren in zelfzorgtaken.
Strategieën voor interventies - Geeft het kind tijdens de therapiesessie de mogelijkheid om te oefenen met deelnemen aan routines. - Adviseer de ouders over manieren om het kind te ondersteunen bij de participatie in de routines thuis. - Werk samen met de ouders om de delen van de dag te bepalen die moeilijk zijn voor hun kind en manieren om de routine aan te passen.
Theoretische onderbouwing Een kind wordt ondersteund in zijn/haar participatie door structuur en routines, omdat hij/zij dan weet wat hij/zij kan verwachten en wat van hem/haar wordt verwacht.
Betrokkenheid gezin - Probeer het avondeten elke dag op dezelfde tijd te doen en stel verantwoordelijkheden van ieder gezinslid vast (het kind dekt de tafel, zijn/haar broer schenkt drinken in). - Voer wekelijks een moment in om te werken aan hobby’s/interesses en zet hierbij de televisie uit.
Bijlagen C: Aanvullende Gegevensverzameling Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
90
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Interview Ouders/Verzorgers Wil Deze vragen geven informatie over hoe een kind zijn/haar omgeving EXploreert (EX), Plezier Uitdrukt (UP), Voorkeur toont en Keuzes maakt (V/K) en Reageert op Uitdaging (RU). Deze vragen kunnen ook enige informatie geven over het kind zijn/haar vaardigheden en routines. Vertel eens over de soort dingen waar uw kind plezier aan beleeft en graag doet? (UP) o Heeft uw kind vergelijkbare interesses? Interesses die totaal anders zijn? (V/K) Doorvragen: Waarom denkt u dat uw kind in (specifieke interesse) geïnteresseerd is? Waarom denkt u dat uw kind in andere activiteiten dan (specifieke interesse) niet is geïnteresseerd? (EX)
Hoe weet u dat uw kind geïnteresseerd is in een activiteit, speelgoed/object of persoon? (EX, UP, V/K) o Hoe laat uw kind interesse zien in nieuwe en vertrouwde activiteiten/objecten/personen? (EX) o Hoe maakt uw kind interactie met nieuwe activiteiten/objecten/personen ten opzichte van vertrouwde activiteiten/objecten/personen? (EX, UP) Doorvragen: Heeft uw kind wel eens op een andere manier zijn/haar interesse uitgedrukt of laten zien? Op welke manieren kan ik verwachten dat uw kind toont dat hij/zij geïnteresseerd is? Welke ondersteuning is nodig voor uw kind om iets nieuws uit te proberen? (UP)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
91
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Vertel eens over de soort keuzes die uw kind maakt gedurende de dag? (V/K) o Wat voor keuzes zijn makkelijk te maken voor uw kind? Welke zijn moeilijker? (V/K) o Heeft het kind voorkeuren die het niet kan aantonen? (V/K) Doorvragen: Hoe ondersteunt u uw kind bij het maken van keuzes (bijv. bij speelgoed, soorten voeding, keuzes voor opeenvolgende activiteiten)? (V/K)
Bij welke activiteiten denkt u dat uw kind vindt dat hij/zij dat goed kan of waar uw kind trots op is om te doen? (UP, RU) o Beleeft uw kind veel plezier bij de meeste activiteiten, of is hij/zij vaak gefrustreerd of verdrietig bij het doen van activiteiten? (UP, RU) Doorvragen: Hoe weet u wanneer uw kind trots is op zichzelf? (UP, RU)
Wat doet uw kind wanneer activiteiten moeilijker worden? (RU) o Probeert uw kind het opnieuw als iets moeilijk is om te doen? Vraagt hij/zij om hulp? Beëindigt hij/zij de activiteit? (RU) o Hoe weet u wanneer iets moeilijk wordt voor uw kind? (RU) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft uw kind nodig om door te gaan met iets wat moeilijk is voor hem/haar? (RU)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
92
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Gewenning Deze vragen geven informatie over uw kind zijn/haar participatie in Dagelijkse Activiteiten (DA), de Reactie op Overgangen (RO) en zijn/haar bewustzijn van dagelijkse ROUTines (ROUT) en Rollen (R). Afhankelijk van wat u gewend bent als therapeut, kunt u de routines en rollen die worden onderzocht, beperken naar een specifieke situatie (bijv. thuis, school of in gemeenschap). Deze vragen kunnen ook enige informatie geven over vaardigheden en de omgeving. Beschrijf een kenmerkende dag - en weekendroutine van uw kind in huis/school/de gemeenschap. (DA, ROUT, R) o Weet uw kind wanneer hij/zij deze dagelijkse routines en zelfzorg activiteiten moet uitvoeren (bijv. klaarmaken om naar bed te gaan, eten, participeren in het kringgesprek in de klas)? (ROUT) o Hoe neemt uw kind actief deel bij het doen van deze routines en zelfzorg activiteiten? (DA) Doorvragen: Welke activiteiten voert uw kind uit? Welke ondersteuning heeft hij/zij nodig om deel te kunnen nemen aan deze routines en zelfzorg activiteiten? (DA, ROUT)
Hoe reageert uw kind wanneer het tijd is om een activiteit af te ronden en over te gaan naar de volgende activiteit/locatie? (RO) o Heeft uw kind moeite met het veranderen van de ene activiteit/locatie/tijd van de dag naar de andere? (RO) Doorvragen: Geeft uw kind verschillende reacties wanneer hij/zij een gekozen of een niet gekozen activiteit afrond of begint? Wat kan uw kind helpen om een overgang makkelijker te maken? (RO)
Welke rollen heeft uw kind op dit moment (bijv. vriend, gezinslid, student)? (R) o Welke activiteiten doet uw kind als (rol) (bijv. als broer speelt hij met zijn broer/zus, als student doet hij zijn huiswerk.)? (R) Doorvragen: Is er iets dat uw kind zou moeten doen wat gerelateerd is aan een rol wat hij/zij op dit moment niet doet? Heeft uw kind ondersteuning nodig om deze rol te vervullen? Wat voor soort ondersteuning? Is uw kind zich bewust van de verantwoordelijkheid die de rol met zich meebrengt? (R)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
93
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Communicatie & interactie, Proces- en Motorische Vaardigheden Deze vragen geven informatie over een kind zijn/haar Communicatie- en Interactie- (C/I), Motorische (M) en Procesvaardigheden (P). Hoe laat uw kind u en anderen weten wat hij/zij wil, hoe hij/zij zich voelt en/of wat hij/zij denkt (bijv. non-verbale communicatie, korte simpele zinnen, ‘één woord’ antwoorden)? (C/I) o Hoe communiceert u met uw kind? (C/I) o Wie begint met deze interactie/conversatie; uw kind, andere mensen of beide? Doorvragen: Hoe vaak bent u er niet zeker van wat de behoefte is van uw kind? Hoe vaak kunt u niet begrijpen wat uw kind probeert te communiceren? (C/I)
Hoe gaat uw kind met anderen om? (C/I) o Beschrijf de vaardigheid van uw kind bij het nemen van beurten en samenwerken met anderen bij het spelen met leeftijdsgenoten/op school met leerkrachten. (C/I) Doorvragen: Heeft zijn/haar spel/werk op school invloed op de relaties thuis? (C/I) Communiceert of heeft uw kind interactie op verschillende manieren met verschillende mensen? (C/I)
Wat doet uw kind wanneer hij/zij verschillende signalen in zijn/haar omgeving hoort, ziet of opmerkt, zoals mensen en objecten (bijv. rinkelen van de telefoon, een bekend verkeersbord, bliksem)? (P) o Reageert uw kind op signalen of informatie in zijn/haar omgeving en past zijn/haar gedrag aan dat gebaseerd is op deze informatie? Heeft u een voorbeeld? (P) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft uw kind nodig om bewust te zijn van zijn/haar omgeving, objecten/signalen of mensen? (P)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
94
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Welke objecten/hulpmiddelen gebruikt uw kind bij het doen van activiteiten? Hoe gebruikt uw kind deze objecten/hulpmiddelen? (P) o Wat doet uw kind als hij een vork ziet? En als hij/zij speelgoed ziet? (P) o Hoe weet uw kind welke objecten/hulpmiddelen hij/zij moet gebruiken tijdens verschillende activiteiten? (P) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft uw kind nodig bij het selecteren en het passend gebruiken van objecten/hulpmiddelen tijdens activiteiten. (P)
Kunt u mij een voorbeeld geven van een moment waarop uw kind een keuze of plan heeft gemaakt om iets te doen, waarbij hij/zij met dit plan is doorgegaan (kiezen en afronden van een schoolopdracht, selecteren en spelen van een spel, kleding uitzoeken om te dragen en zich aankleden)? (P) o Kan uw kind beslissen om een activiteit voor zichzelf te doen? Zo ja, heeft u een voorbeeld? Zo nee, waarbij heeft hij/zij het moeilijk? (P) o Kan uw kind een plan uitvoeren wanneer het plan gemaakt is? Zo ja, heeft u een voorbeeld? Zo nee, waarbij heeft hij/zij het moeilijk? (P) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft uw kind nodig bij het maken van een plan? Wat voor soort ondersteuning is nodig om een plan uit te voeren/af te ronden? (P)
Kan uw kind een probleem herkennen en hiervoor een oplossing bedenken bij het uitvoeren van activiteiten (verdwenen speelgoed terugvinden, een puzzel in elkaar zetten)? Heeft u een voorbeeld? (P) o Als uw kind iets doet wat niet lukt, probeert hij/zij iets nieuws of blijft hij/zij hetzelfde steeds doen? Heeft u een voorbeeld? (P) Doorvragen: Is uw kind in staat problemen op te lossen nadat er suggesties/aanwijzingen/tips aan hem/haar worden gegeven? (P)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
95
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Heeft uw kind de kracht om de meeste activiteiten uit te voeren (bijv. optillen van objecten, dragen van objecten, rechtop blijven zitten bij het doen van activiteiten, overal komen)? Zo niet, wat is moeilijk voor hem/haar? (M) o Heeft uw kind de kracht om overal te kunnen komen en zijn/haar lichaam onder controle te houden bij het uitvoeren van activiteiten? (M) Doorvragen: Welke ondersteuning maakt het voor uw kind mogelijk om zijn/haar lichaam het beste onder controle te krijgen en/of om overal te kunnen komen? (M)
Heeft uw kind wel eens onhandig of stuntelig gedaan bij het uitvoeren van activiteiten? Heeft u een voorbeeld? (M) o Gebruikt uw kind zijn/haar lichaam (handen, voeten, hoofd) op een gecoördineerde wijze? (M) Doorvragen: Welke motorische actie/vaardigheid is moeilijk uitvoerbaar voor uw kind? (M)
Vertel eens over het energieniveau van uw kind tijdens verschillende activiteiten of tijdens verschillende momenten op de dag? (M) o Komt het voor dat uw kind niet op gang kan komen of dat hij/zij heel erg gespannen is/niet kan kalmeren? (M) o Welke activiteiten putten uw kind uit? Doorvragen: Welke ondersteuning zou uw kind kunnen helpen om de juiste hoeveelheid energie te handhaven over de hele dag? (M)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
96
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Omgeving Deze vragen geven informatie over een kind zijn/haar fysieke en sociale omgeving. Vragen gaan over de Fysieke Ruimte (FR), Fysieke Hulpmiddelen (FH), Sociale Groepen (SG), HandelingsVoorwaarden (HV) en Routine van het Gezin (RG). Afhankelijk van wat u gewend bent als therapeut, kunt u de situaties die worden onderzocht, beperken naar een specifieke situatie (bijv. thuis, school of in gemeenschap). Vertel eens over de fysieke ruimte (of specifieke ruimte) en hoe deze de behoeften van uw kind tegemoet komt (fysiek, cognitief, emotioneel en zintuiglijk)? (FR) o Hoe toegankelijk is de ruimte? Kan het kind de omgeving betreden/verlaten, bereiken en/of alles in de omgeving zien? (FR) o Is de fysieke ruimte veilig? Waarom wel/niet? (FR) o Op wat voor manier geeft de fysieke ruimte ondersteuning aan uw kind om meer onafhankelijk activiteiten uit te kunnen voeren die hij/zij wil of nodig vindt? (FR) Doorvragen: Wat voor soort indeling/ruimte zal beter voor uw kind werken? (FR)
Zijn objecten zoals speelgoed, hulpmiddelen en/of (school)materialen beschikbaar en hoe voorzien deze uw kind in zijn/haar behoeften (fysiek, cognitief, emotioneel en zintuiglijk)? (FH) o Zijn de beschikbare objecten veilig in gebruik voor uw kind (zoals speelgoed, hulpmiddelen en/of (school)materialen)? Waarom wel/niet? (FH) o Hoe ondersteunen middelen/gelegenheden die voor uw kind en het gezin beschikbaar zijn, het kind zijn/haar betrokkenheid in activiteiten (bijv. dagelijkse verzorging, verplaatsing, recreatieve programma’s, clubs in de gemeenschap)? (FH) o Op wat voor manier ondersteunen de beschikbare objecten, middelen en/of gelegenheden uw kind om meer onafhankelijk activiteiten te kunnen doen die hij/zij wil of nodig heeft? (FH) Doorvragen: Wat voor objecten, middelen of mogelijkheden zullen beter werken voor uw kind? (FH)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
97
Bijlage C1: Interview Ouders/Verzorgers
Op welke wijze geven het gezin, vrienden, leraren en andere betrokkenen, ondersteuning en mogelijkheden voor het kind bij het kunnen uitvoeren van activiteiten die hij/zij wil of nodig heeft? (SG) o Op welke wijze ondersteunt een (groep, naam van persoon) het kind bij wat hij/zij nodig heeft (fysiek, cognitief, emotioneel en sensorisch)? (SG) Doorvragen: Welke soort ondersteuning van (groep, naam van persoon) zal beter werken voor uw kind? (SG)
Hoe voldoen de activiteiten thuis, op school en in de gemeenschap aan de mogelijkheden (fysiek, cognitief, emotioneel en sensorisch) en behoeften van uw kind? (HV) o Hoe komen deze activiteiten overeen met uw kind zijn/haar mogelijkheden en interesses? (HV) o Welke activiteiten thuis, op school en in de gemeenschap zijn te moeilijk of te eenvoudig voor uw kind? Veroorzaken deze frustratie, wordt het hem/haar te veel of vervelen deze uw kind? (HV) Doorvragen: Welk soort activiteiten zijn beter of zullen meer plezier geven aan uw kind? Hoe kunnen de voorwaarden van activiteiten veranderd worden zodat deze voor een betere ervaring van uw kind zorgen? (HV)
Welke delen van uw routine van het gezin werken op dit moment goed voor u en uw kind (bijv. etenstijd, boodschappen doen, klaarmaken voor school in de morgen)? (RG) o Is er iets over uw routine/schema van het gezin dat niet goed werkt voor uw kind of uw gezin? (RG) o Zijn er momenten op de dag, dagen in de week of momenten in het jaar wanneer uw kind het moeilijker heeft om het gezinsschema te volgen? (RG) o Op welke wijze is de routine van uw kind bij het uitvoeren van activiteiten vergelijkbaar of verschillend met die van de manier van het gezin? Hoe pakt u dit aan? (RG) Doorvragen: Welke ondersteuning heeft uw kind nodig om door te gaan met de vertrouwde routines/schema van het gezin? (RG)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
98
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Interview Leerkrachten Wil Deze vragen geven informatie over hoe de leerling zijn/haar omgeving EXploreert (EX), Plezier Uitdrukt (PU), Voorkeur toont en Keuzes maakt (V/K) en Reageert op Uitdagingen (RU). Deze vragen kunnen ook enige informatie geven over vaardigheden en routines.
Vertel eens over de soort dingen die de leerling leuk vindt of leuk vindt om te doen in uw klaslokaal of gedurende een schooldag? (PU) o Heeft de leerling vergelijkbare interesses?Andere interesses? (V/K) Doorvragen: Waarom denkt u dat de leerling in (specifieke interesse) geïnteresseerd is? Waarom denkt u dat de leerling in andere activiteiten dan (specifieke interesse), niet is geïnteresseerd? (EX)
Hoe weet u dat de leerling geïnteresseerd is in een activiteit, speelgoed/object of persoon? (EX, PU, V/K) o Hoe laat de leerling interesse zien in nieuwe of vertrouwde dingen? (EX) o Hoe maakt de leerling interactie met nieuwe dingen ten opzichte van vertrouwde? (EX, PU) Doorvragen: Heeft de leerling wel eens op een andere manier zijn/haar interesse laten zien? Wat voor andere dingen kan ik verwachten te zien, als de leerling geïnteresseerd is als hij/zij werkt met mij? Wat voor ondersteuning is nodig voor de leerling om iets nieuws uit te proberen? (PU)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
99
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Vertel eens over de keuzes die de leerling maakt gedurende de schooldag? (V/K) o Wat voor keuzes zijn makkelijker te maken voor de leerling? Welke zijn moeilijker? (V/K) o Is er iets wat deze leerling niet als voorkeur kan aangeven? (V/K)) Doorvragen: Hoe ondersteunt u de leerling om een keuze te maken (bijv. bij speelgoed, soorten voeding, keuze in opeenvolgende activiteiten)? (V/K)
Wat zijn dingen waarvan u denkt dat de leerling vindt dat hij/zij dit goed doet of dat hij/zij trots is op wat hij/zij doet? (PU, RU) o Beleeft de leerling plezier bij de meeste activiteiten, of is hij/zij vaak gefrustreerd of ongelukkig bij het doen van activiteiten? (PU, RU) Doorvragen: Hoe weet u wanneer de leerling trots is op zichzelf? (PU, RU)
Wat doet de leerling wanneer activiteiten moeilijk worden? (RU) o Probeert de leerling het opnieuw als iets moeilijk is om te doen? Vraagt hij/zij om hulp? Beëindigt hij/zij de activiteit? (RU) o Hoe weet u wanneer iets moeilijk wordt voor de leerling? (RU) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft de leerling nodig om door te gaan met iets wat moeilijk is voor hem/haar? (RU)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
100
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Gewenning Deze vragen geven informatie over een leerling zijn/haar participatie in Dagelijkse Activiteiten (DA), de Reactie op Overgangen (RO) en zijn/haar bewustzijn van dagelijkse ROUTines (ROUT) en schoolgerelateerde Rollen (R). Deze vragen kunnen ook enige informatie opleveren over de leerling zijn/haar vaardigheden en de omgeving. Hoe hanteert de leerling zelfzorgtaken gedurende de schooldag (bijvoorbeeld jas ophangen, hanteren van kleding bij de toiletgang, het eten van de lunch). (DA) o Welk soort zelfzorg activiteiten zijn moeilijk voor de leerling? (omkleden voor de gym/sport, eten klaarmaken, medewerking tonen bij het verwisselen van de luier)? (DA) Doorvragen: Welke ondersteuning heeft de leerling nodig om de zelfzorg activiteiten te hanteren? (DA)
Is de leerling vertrouwd met de dagelijkse klas routine en is hij/zij in staat hierin mee te werken (bijvoorbeeld routines aan het einde van de dag, participeren tijdens het kringgesprek)? Heeft u een voorbeeld? (ROUT) o Kan de leerling anticiperen of initiatief nemen in de routines van de klas? Heeft u een voorbeeld? (ROUT) o Hoe bewust is de leerling van de volgorde en structuur van deze klasroutines/activiteiten? (ROUT) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft hij/zij nodig om actief deel te kunnen nemen in deze routines? (DA, ROUT)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
101
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Hoe reageert de leerling op het moment dat een activiteit moet worden afgerond en overgegaan wordt op een andere activiteit/locatie? (RO) o Vindt de leerling het moeilijk om over te gaan van de ene naar de andere activiteit/locatie/tijd van de dag? (RO) Doorvragen: Reageert de leerling verschillend als hij/zij een wel of niet zelf gekozen activiteit eindigt of begint? Wat kan helpen de overgang voor de leerling makkelijker te maken? (RO)
Voldoen het gedrag en handelingen van de leerling aan uw verwachtingen van leerlingen uit deze klas? Waarom wel/niet? (R) o Is deze leerling zich bewust van de verwachtingen van de rol als leerling en hoe deze uit te voeren? (R) o Welke andere schoolgerelateerde rollen heeft deze leerling (teamlid, vriend)? Hoe vervult de leerling deze rollen? (R) Doorvragen: Is er iets wat gerelateerd is aan de rol als ‘leerling’ (of een andere schoolgerelateerde rol) dat hij/zij op dit moment niet doet? Heeft de leerling ondersteuning nodig bij het aannemen van deze rol? Wat voor een soort ondersteuning? (R)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
102
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Vaardigheden: Communicatie & Interactie, Proces, en Motorische vaardigheden Deze vragen geven informatie over de leerling zijn/haar Communicatie- en Interactie- (C/I), Motorische (M) en Procesvaardigheden (P).
Hoe laat de leerling u en anderen weten wat hij/zij wil, hoe hij/zij zich voelt en/of wat voor ideeën hij/zij heeft (bijv. non-verbale communicatie, eenvoudige zinnen, ‘één woord’ antwoorden)? (C/I) o Hoe communiceert u met de leerling? (C/I) o Wie begint met deze interactie/conversatie; de leerling, andere mensen of beide? (C/I) Doorvragen: Hoe vaak bent u en/of zijn anderen niet zeker wat de leerling nodig heeft? Hoe vaak kunt u niet begrijpen wat de leerling probeert te communiceren? (C/I)
Hoe gaat de leerling met anderen om (leerkrachten/klassenassistent, broer/zus, vrienden)? (C/I) o Beschrijf de capaciteiten van de leerling bij het omgaan en samenwerken met anderen tijdens spelen en klaswerkzaamheden. (C/I) Doorvragen: Heeft dit invloed op zijn/haar werk op school? Communiceert of heeft de leerling interactie op verschillende manieren met verschillende mensen? (C/I)
Wat doet de leerling wanneer hij/zij verschillende dingen in zijn/haar omgeving hoort, ziet of opmerkt, zoals mensen en objecten (bijv. schoolbel, een vertrouwde locatie op school, bliksem)? (P) o Reageert de leerling op signalen of informatie in zijn/haar omgeving en past zijn/haar gedrag aan gebaseerd op deze informatie? Heeft u een voorbeeld? (P) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft de leerling nodig om bewust te zijn van zijn/haar omgeving, objecten of mensen? (P)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
103
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Hoe selecteert en gebruikt de leerling objecten en materiaal in de klas? (P) o Is de leerling in staat de benodigde materialen te verzamelen voor zijn/haar schoolwerk (bijv. papier, boeken, lijm)? Waarom wel/niet? (P) o Hoe weet de leerling welke objecten/gereedschap hij/zij moet gebruiken tijdens verschillende activiteiten (bijv. een vork pakken om te eten, het juiste hoofdstuk raadplegen voor de les)? (P) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft de leerling nodig bij het selecteren en gebruiken van passende objecten/gereedschap tijdens activiteiten. (P)
Kunt u mij een voorbeeld geven van een gelegenheid wanneer de leerling een keuze of plan heeft gemaakt om iets uit te voeren, en hij/zij dit plan heeft doorlopen (een schoolopgave voltooien, spelen van een spel)? (P) o Kunt u mij vertellen hoe de leerling besluiten neemt en plannen maakt in de klas? (P) o Blijft de leerling zich adequaat focussen/concentreren om een plan af te ronden? (P) Doorvragen: Wat voor ondersteuning heeft de leerling nodig bij het maken van een plan? Wat voor soort ondersteuning is nodig om een plan uit te voeren/af te ronden? (P)
Als het kind bezig is, kan het dan problemen herkennen en een oplossing vinden voor dat probleem (verdwenen speelgoed terugvinden, een puzzel in elkaar zetten)? Heeft u een voorbeeld? (P) o Als de leerling iets uitvoert wat niet lukt, probeert hij/zij iets nieuws of blijft hij/zij hetzelfde steeds uitvoeren? Heeft u een voorbeeld? (P) Doorvragen: Is de leerling in staat problemen op te lossen nadat er suggesties/aanwijzingen/tips aan hem/haar worden gegeven? (P)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
104
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Heeft de leerling de kracht om de meeste activiteiten uit te voeren (bijv. optillen van objecten, dragen van objecten, in stand houden van rechtop zitten aan tafel, rondlopen)? Zo niet, wat is moeilijk voor hem/haar? (M) o Heeft de leerling de kracht om overal te komen en zijn/haar lichaam onder controle te houden tijdens schoolactiviteiten? (M) Doorvragen: Welke ondersteuning maakt het voor de leerling mogelijk om zijn/haar lichaam het beste onder controle te krijgen en overal te komen? (M)
Heeft de leerling wel eens onhandig of stuntelig gedaan bij het doen van iets? Heeft u een voorbeeld? (M) o Gebruikt de leerling zijn/haar lichaam (handen, voeten, hoofd) op een gecoördineerde wijze om dingen te doen? (M) Doorvragen: Welke motorische actie/vaardigheid is het moeilijkste voor de leerling om te doen? (M)
Vertel eens over het energieniveau van de leerling tijdens verschillende activiteiten of tijdens verschillende momenten op een schooldag? (M) o Is er wel eens een moment dat de leerling niet meer verder kan gaan of dat hij/zij erg gespannen is/niet kan kalmeren? (M) o Welke activiteiten putten de leerling uit? (M) Doorvragen: Welke ondersteuning helpt uw leerling om de juiste hoeveelheid energie te handhaven over de hele dag? (M)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
105
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Omgeving Deze vragen geven informatie over een leerling zijn/haar fysieke en sociale omgeving. Vragen gaan over de Fysieke Ruimte (FR), Fysieke Hulpmiddelen (FH), Sociale Groepen (SG), HandelingsVoorwaarden (HV) en Routines van het Gezin (RG).
Vertel eens over het klaslokaal en/of schoolruimte (bijv. gymzaal, kantine, bus enz.) en hoe deze voldoen aan zijn/haar behoeften (fysiek, cognitief, emotioneel en zintuiglijk)? (FR) o Hoe toegankelijk is het klaslokaal/schoolruimte? Kan de leerling in het klaslokaal/schoolruimte alles zien, overal in en uit en overal bijkomen? (FR) o Is het klaslokaal veilig? Waarom wel/niet? (FR) o Op wat voor manier geeft het klaslokaal en/of schoolruimte ondersteuning aan de leerling om activiteiten te kunnen doen die hij/zij wil of moet doen in school? (FR) Doorvragen: Wat voor soort setting/ruimte zal voor de leerling beter werken? (FR)
Zijn hulpmiddelen zoals schoolmaterialen en/of programma’s beschikbaar en hoe voldoen deze aan de leerling zijn/haar behoeften (fysiek, cognitief, emotioneel en zintuiglijk)? (FH) o Zijn de objecten beschikbaar voor de leerling (zoals hulpmiddelen en/of schoolmaterialen) en veilig in gebruik? Waarom wel/niet? (FH) o Hoe ondersteunen, voor de leerling beschikbare middelen/kansen hem/haar in verschillende schoolgerelateerde activiteiten (bijv. vervoer naar het zwembad, geld voor een passende computer uitrusting)? (FH) o Op wat voor manier ondersteunen de beschikbare objecten, middelen en/of gelegenheden de leerling om meer onafhankelijk de activiteiten te kunnen doen die hij/zij wil of moet doen op school? (FH) Doorvragen: Wat voor objecten, middelen of mogelijkheden zullen beter werken voor de leerling? (FH)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
106
Bijlage C2: Interview Leerkrachten
Op wat voor manier voorzien de verschillende groepen mensen zoals gezin, vrienden, schoolmedewerkers en anderen de leerling van ondersteuning en mogelijkheden bij het kunnen doen van activiteiten die hij/zij wil of moet doen? (SG) o Op wat voor manier ondersteunt (naam van een persoon/groep) de leerling bij wat hij/zij nodig heeft (fysiek, cognitief, emotioneel en zintuiglijk)? (SG) Doorvragen: Welk soort ondersteuning van (naam van een persoon/groep) zal beter werken voor deze leerling? (SG)
Hoe komen de activiteiten in de klas en op school deze leerling zijn/haar mogelijkheden en behoeften tegemoet? (HV) o Hoe komen deze activiteiten overeen met de mogelijkheden en interesses van de leerling? (HV) o Welke activiteiten zijn te moeilijk of te eenvoudig voor de leerling? Veroorzaken deze frustratie, wordt het hem/haar te veel of vervelen deze de leerling? (HV) Doorvragen: Welk soort activiteiten zijn beter of zullen meer plezier geven aan deze leerling? Hoe kunnen de activiteiten/verwachtingen zo veranderd worden dat deze voor een betere ervaring van de leerling zorgen? (HV)
Wat voor invloed heeft de routine van het gezin van de leerling op zijn/haar mogelijkheden om te voldoen aan school verwachtingen/verantwoordelijkheden (huiswerk afmaken, gepast gekleed zijn op school, op tijd op school komen)? (RG) o Is er een moment op de dag, dag van de week of momenten in het jaar wanneer een gezinsroutine een grotere invloed heeft op de leerling? (RG) Doorvragen: Welk deel van de routine van het gezin ondersteunt de mogelijkheden van de leerling om te kunnen voldoen aan de schoolverwachtingen? (RG)
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
107
Bijlage C3: Ouder Rapportageformulier
Ouder Rapportage Formulier Het SCOPE-NL Ouder Rapportage Formulier is een middel dat therapeuten kunnen gebruiken om informatie te verzamelen om de SCOPE-NL te scoren. Het Ouder Rapportage Formulier kan gebruikt worden in de volgende omstandigheden: Wanneer er geen mogelijkheid is om ouders direct vragen te stellen over hun kind Om algemene informatie te verzamelen van de ouders over het kind voordat je een gedetailleerd interview afneemt. Het SCOPE-NL Ouder Rapportage Formulier geeft ouders de kans om sterke of minder sterke kanten van hun kind te bepalen binnen verschillende activiteiten. Ouders bepalen ook of verschillende aspecten van de omgeving hun kind helpen of het moeilijker maken om succesvol te zijn of dingen te doen. Het SCOPE-NL Ouder Rapportage Formulier kan ook gebruikt worden om prioriteiten voor interventies vast te stellen. Om dit te doen, kunnen therapeuten de ouder vragen om de drie grootste bezorgdheden of hoogste prioriteiten voor interventie te omcirkelen.
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
108
Bijlage C3: Ouder Rapportageformulier Ouder Rapportage Formulier Naam van kind:________________________________
Alstublieft teruggeven op:_________________________
Lees alstublieft iedere verklaring hieronder. Beslis daarna of deze activiteit een uitdaging (moeilijk is voor uw kind) of een sterke kant (iets wat uw kind goed kan) is. Activiteit
Dit is een uitdaging
Dit is een sterke kant
Voorbeelden/Opmerkingen:
Aanraken, kijken naar, spelen met of nieuwe dingen proberen. Uitdrukken van plezier of blijdschap wanneer hij/zij speelt of iets doet wat hij/zij leuk vindt (bijvoorbeeld klappen als iets is afgerond, lachen). Weten wat hij/zij leuk vindt; kiezen van favoriet speelgoed, persoon of activiteit. Doorgaan met een activiteit wanneer het moeilijk wordt. Verzorgen van zichzelf (bijvoorbeeld aankleden, wassen van zijn/haar lichaam, eten). Stoppen met de ene activiteit en met het andere beginnen, wanneer dit gevraagd wordt. Begrijpen en het volgen van routines (bijvoorbeeld klaarmaken in de morgen, etenstijd routines, de schooldag beginnen, bedtijdroutines). Dingen doen die horen bij het zijn van een gezinslid, vriend of student (bijvoorbeeld een taak thuis doen, spelen met een vriend of huiswerk maken). Gebruiken van gezichtsuitdrukkingen en gebaren om de behoeften, wensen en humeur aan te duiden. Gebruiken van zijn/haar stem of woorden om de behoeften en wensen aan te duiden. Praten met vrienden, gezin en anderen om gedachten en ideeën te delen (bijvoorbeeld aan de ouders over de schooldag vertellen, een verhaal vertellen aan een vriend). Op een passende manier interactie hebben met anderen (bijvoorbeeld luisteren, samenwerken, elkaar de beurt geven). Op passende wijze kiezen en gebruiken van objecten (bijvoorbeeld een potlood kiezen om te schrijven, een lepel/vork gebruiken bij het eten, handschoenen aan de handen doen). Opmerken en reageren op dingen om hem/haar heen (bijvoorbeeld antwoorden op een trillende telefoon, stoppen bij een stopteken, een gebouw verlaten bij het horen van alarm).
Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL
109
Bijlage C3: Ouder Rapportageformulier Activiteit
Dit is een uitdaging
Dit is een sterke kant
Voorbeelden/Opmerkingen:
Een plan maken en deze volgen ( bijvoorbeeld een spel bepalen en spelen met een vriend, besluiten hoe het huiswerk wordt afgerond, beslissen wat aan te trekken en zich aankleden). Problemen oplossen (bijvoorbeeld draaien van puzzelstukjes om de puzzel op te lossen, realiseren dat de schoen aan de verkeerde voet zit en deze omwisselt). Gebruik maken van zijn/haar lichaam om te bewegen en dingen te doen (bijvoorbeeld rechtop zitten aan tafel, van de ene kant naar de andere kant van de kamer gaan). Gebruik maken van de handen om dingen te doen (bijvoorbeeld knippen met een schaar, reiken voor een object). De kracht hebben om een object vast te houden, op te tillen en te verplaatsen. Handhaven van het juiste energieniveau gedurende de dag (bijvoorbeeld niet te actief of te moe zijn). De omgeving is iedere plaats, object of persoon waarmee uw kind in contact komt op een typische dag. Lees elke omschrijving en beslis dan of het voor uw kind moeilijk of juist helpt bij het doen van dingen bij ieder deel van de omgeving. Omgeving
maken het moeilijk voor mijn kind om dingen te doen
helpen mijn kind bij het doen van dingen
Voorbeelden/Opmerkingen:
De ruimte binnen en buiten het huis (bijvoorbeeld de slaapkamer, de woonkamer, de voortuin) De ruimte binnen en buiten de school van mijn kind en/of andere ruimtes in de buurt/wijk (bijvoorbeeld het klaslokaal, speelplaats, de straat, de kerk/synagoge). Speelgoed, hulpmiddelen, schoolmateriaal en andere ondersteuning (bijvoorbeeld vervoer, communicatie apparatuur, rolstoel). Verschillende mensen, zoals gezin, vrienden en leerkrachten. Regels en eisen voor het doen van dingen thuis (bijvoorbeeld het doen van opgedragen taken, dingen netjes houden). Regels en eisen voor het doen van dingen op school en/of in de buurt/wijk (bijvoorbeeld volgen van aanwijzingen voor huiswerk, stilzitten in een bioscoop). Ons gezinsrooster en planning.
110 Hogeschool van Amsterdam, Expertise Centrum Ergotherapie Januari, 2011 Handleiding SCOPE-NL