Handboek Manual Leri for Life Method
This manual is funded by the OAS
Voorwoord Een ketting is zo sterk als de zwakste schakel. Het versterken van de zwakste schakel betekent tegelijkertijd het versterken van de gehele ketting. De ketting als geheel krijgt hierdoor een meerwaarde.
Zo ook met de samenleving. Het versterken van de individuen en groepen van de onderste laag van de samenleving door hen perspectief te geven in het leven, betekent tegelijkertijd meer ontwikkeling en voorspoed voor die samenleving als geheel. Het is daarom belangrijk om individuen en groepen met weinig zicht op verdere ontwikkeling en kansen in een samenleving te versterken. Leri for Life, methode die ontwikkeld is door C.A. Ringeling, wil met haar programma‟s bereiken dat individuen en groepen in Suriname in kansarme sociaal economische omstandigheden weten dat er mogelijkheden zijn voor meer perspectief in hun leven. Zij nemen daarom het initiatief om zich zelf en hun gemeenschap te ontwikkelen voor meer uitzicht op een beter leven. Het versterken van maatschappelijk kansarme individuen en groepen die weinig zicht hebben op verdere ontwikkeling en kansen in de Surinaamse samenleving. Zij worden geleerd hun talenten en kwaliteiten te (her) ontdekken en stimuleert zich (verder) te ontwikkelen uitgaande van hun talenten en kwaliteiten. Leri for Life maakt bij deze mensen krachten los en geeft hen energie om in beweging te komen en verantwoordelijkheid te nemen om hun eigen lot te verbeteren. Op deze manier kunnen zij bijdragen aan een beter leven voor hen zelf en aan meer vooruitgang in de samenleving als geheel
Dit handboek is in de eerste plaats geschreven voor de stichting Leri for Life. Leri for Life voorschoolse educatie is een programma voor kansarme en achtergestelde leefgemeenschappen waarbij uitgegaan wordt van de talenten en mogelijkheden van de volwassen om de kinderen tussen 3 en 6 jaar kennis en vaardigheden bij te brengen ter stimulering van hun persoonlijke ontwikkeling. 1
Het programma wordt momenteel in zeven dorpsgemeenschappen in het binnenland van Suriname uitgevoerd. Te weten: Santigron, Pikin Poika (district Wanica), Brownsweg (district Brokopondo), Jaw Jaw, Lespansi en Kajapati (district Boven Suriname), en Akalekondre (district Marowijne) en er zijn verzoeken voor andere gebieden in Suriname die nu in voorbereiding zijn. Deze kansarme en achtergestelde leefgemeenschappen hebben in de afgelopen decennia het meest moeten ontberen in Suriname wat betreft kansen op sociaaleconomische vooruitgang. Zij willen nu de kansen van hun jonge kinderen in het basisonderwijs vergroten. Deelname aan het Leri for Life programma biedt hen daartoe meer toekomstperspectief. De bewoners moeten zelf aangeven of zij aan het programma willen deelnemen (“ demand driven”).
In het programma leren de volwassenen: •
activiteiten die zij samen met kinderen kunnen ondernemen om zich optimaal te ontwikkelen;
•
de betrokkenheid van de ouders van de kinderen te vergroten bij zojuist genoemde activiteiten;
•
de duurzaamheid van de activiteiten binnen de dorpsgemeenschap te vergroten;
Dit handboek is gebaseerd op ervaringen die zijn opgedaan in de verschillende leefgemeenschappen die werken met de methode verder worden voor de kwaliteit samenwerkingsverbanden aangegaan met andere individuen, instellingen en organisaties in en buiten Suriname. In de vorm van “geven en nemen” wordt er een bijdrage geleverd aan dit proces van zelfredzaamheid voor meer perspectief. De samenwerking bestaat uit het inzetten van elkanders talenten en kwaliteiten door uitwisseling van kennis en vaardigheden vanuit ieders cultureel kader. De uitwisseling is tot wederzijds nut en voor de omgeving waar de uitwisseling plaats vindt.
2
Inhoudsopgave Blz Voorwoord
1
Inleiding
3
Leergang Leri for Live voorschoolse educatie BASIS
6
Project 1
12
Welkom
Thema 1.1 Welkom in de peutergroep
13
Thema 1.2 Welkom op school
19
Project 2
34
Ruimte
Thema 2.1 Hoe zie ik eruit?
35
Thema 2.2 Mijn lichaam
41
Thema 2.3 In de ruimte
44
Project 3
Kleur en vorm
48
Thema 3
Naar de speelgoedwinkel
50
Thema 3.1 In de supermarkt
56
Thema 3.1 Op de markt
62
Project 4
Regen en wind
66
Project 5
Huis
70
Thema 5.1 Hier woon ik
71
Thema 5.2 Kamers in huis
76
Thema 5.3 Wij gaan verhuizen
80
Project 6
85
Kerstmis
Thema 6.1 Kerstfeest
86
Project 7
92
Tellen
Thema 7.1 Beer is jarig
94
Thema 7.2 Mijn verjaardag
101
Thema 7.3 Het is feest
108
Project 8
114
Kleding
Thema 8.1 Wat doe ik aan?
115
Thema 8.2 Kijk mij eens
118
Thema 8.3 Wie ben ik?
122
Project 9
127
Verkeer
Thema 9.1 Dichtbij huis
128
Project 10
133
Water
Thema 10.1 Water in huis
134
Referenties
139
Inleiding Het programma Leri for life voorschoolse educatie is gebaseerd op het succesvolle programma Piramide van Jef van Kuyk/ citogroep Arnhem (Nederland) en het succesvolle programma Community Based Schoolprogram (CBS) van Cinthia Ringeling/ inPeC. Nederland. Piramide heeft in totaal 36 thema‟s verdeeld over de drie leeftijdsgroepen (peuter 2,5- 3 jaar, kleutergroep 1, 3, 4,5- 5 en kleutergroep 2, 4 5- 6). Tabel Peuters
Peuters
Groep 1
Groep 1
Groep 2
Groep 2
1e halfjaar
2e halfjaar
1e halfjaar
2e halfjaar
1e halfjaar
2e halfjaar
Thema
Thema
Thema
Thema
Thema
Ontwikkelingsgebied
Project
Thema
Persoonlijkheidsonwikkeling
Welkom
Welkom op school
Ruimtelijke orientatie
Ruimte
Welkom in de peutergroep Hoe zie ik eruit?
Mijn lichaam
In de ruimte
Denkontwikkeling
Kleur en vorm
In de supermarkt
Op de markt
Orientatie op tijd
Regentijd
Naar de speelgoedwinkel Regen en wind
Taalontwikkeling
Huis
Hier woon ik!
Kamers in het huis
Wij gaan verhuizen!
Sociaal-emotionele ontwikkeling Denkontwikkeling
Kerstmis Tellen
Beer is jarig
Mijn verjaardag
Het is feest!
Taalontwikkeling
Kleding
Wat doe ik aan?
Kijk mij eens!
Wie ben ik?
Taalontwikkeling
Verkeer
Dichtbij huis
Wereldverkenning
Water
Kerstfeest
Water buiten
3
De Piramidemethode richt zich op acht ontwikkelingsgebieden. Deze ontwikkelingsgebieden vormen de inhoud van het spel (de speelleeromgeving) en van de projectthema‟s. Alle ontwikkelingsgebieden komen evenwichtig en in samenhang aan bod. Kinderen breiden bijvoorbeeld hun woordenschat uit en ze leren tellen, maar ze leren ook om prettig om te gaan met elkaar en plezier te hebben in het spel. De acht ontwikkelingsgebieden zijn: persoonlijkheidsontwikkeling, Sociaal-emotionele ontwikkeling, ontwikkeling van de waarneming, taalontwikkeling en ontwikkeling van lezen en schrijven, denkontwikkeling en ontwikkeling van rekenen, oriëntatie op ruimte en tijd en wereldverkenning, motorische ontwikkeling en kunstzinnige ontwikkeling. Piramide is opgebouwd rond projecten. Een Piramideproject is een geheel van activiteiten waarin één ontwikkelingsgebied centraal staat en de andere ontwikkelingsgebieden ondersteunend werken. Elk project duurt twee tot drie weken. De activiteiten worden uitgevoerd in vier fasen: oriënteren, demonstreren, verbreden en verdiepen. In ieder groep komen dezelfde onderwerpen aan bod, maar steeds op een hoger niveau. De onderwerpen van de projecten zijn heel verschillend, maar ze hebben één ding gemeen: ze zijn afkomstig uit de wereld van kinderen. In de projecten worden allerlei activiteiten, toepassingen, ideeën, spelletjes, liedjes en natuurlijk een veelheid aan verwerkingsmogelijkheden aangeboden. De basis van ieder project is een netwerk van begrippen. Deze begrippen worden gebruikt bij het Spelprogramma. Bij het Groepsprogramma en bij het Tutorprogramma kunt u de basisbegrippen behorende bij de thema‟s gebruiken in de activiteiten en in de woordenschatuitbreiding. Deze basisbegrippen worden aan het eind getoetst. De leerkrachten dienen gedurende een jaar de projecten van een groep uit te voeren waardoor een leerlijn gevold is en alle belangrijke ontwikkelingsgebieden aanbod zijn. Binnen het basisonderwijs wordt veel gebruik gemaakt van het werken in hoeken. De basis voor een effectief speel- en leerproces is een uitdagende speelleeromgeving. Aantrekkelijke materialen maken kinderen enthousiast om te spelen of leren. Het werken in hoeken biedt kinderen vele mogelijkheden, zoals leren samenspelen, initiatief leren nemen, in contact komen met situaties uit de omringende wereld en daar ervaring mee op doen. Ook voor leerkrachten heeft het werken met hoeken voordelen. Een leerkracht kan 4
kinderen uit zijn groep stimuleren, motiveren, structuur bieden, vragen stellen en goed observeren en kan door middel van het inrichten van een nieuwe hoek, inspelen op de interesses van de kinderen. Kortom: hoeken hebben een grote ontwikkelingswaarde voor kinderen! De versurinamisering van de piramide methode aan de hand van de resultaten van het CBS programma heeft geleid tot het ontstaan van de methode Leri for life. Dit boek is onderverdeeld in 10 projecten en 20 thema‟s. Binnen elk project staat één ontwikkelingsgebied centraal. De overige ontwikkelingsgebieden hebben een ondersteunende taak.
5
Leergang Leri for Life voorschoolse educatie BASIS
Achtergrond informatie Leri for Life voorschoolse educatie BASIS is een leergang ter voorbereiding van de uitvoering van de activiteiten van het programma Leri for Live voorschoolse educatie. Leri for Life voorschoolse educatie in Suriname is een Surinaamse vertaalslag van Piramide, een succesvol programma in Nederland, en de methodiek van het Community Based Schoolprogram (CBS). Het sluit aan bij het curriculum van het basis onderwijs in Suriname.
Doelstelling De leergang heeft als doel een basis van kennis, vaardigheden, methoden en technieken over te dragen voor de uitvoering van voorschoolse activiteiten die gericht zijn op een optimale ontplooiing van de talenten van kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar ter bevordering van hun succes in het (basis) onderwijs en hun leven.
De leergang is gericht op de uitvoering van drie soorten activiteiten: •
Kind en ouderactiviteiten: wetenschappelijke gefundeerde en internationaal succesvolle activiteiten gericht op de stimulering van een brede (cognitieve, sociaal- emotionele, motorische, creatieve) ontwikkeling van het kind, inclusief de ontwikkeling van de schooltaal als tweede taal en het nodige ontwikkelingsmateriaal. Activiteiten voor het betrekken van ouders en de gemeenschap bij voorschoolse educatie en het aanpassen van de omgeving van het kind ten behoeve van de stimulering van de ontwikkeling. 6
•
Communicatieactiviteiten: activiteiten gericht op de communicatie met de leefgemeenschap en personen, de overheid, bedrijven, particuliere organisaties buiten de leefgemeenschap voor informatie over de uitvoering van de activiteiten en de mogelijkheden voor duurzame samenwerking.
•
Fondsenactiviteiten: activiteiten gericht op zoeken en creëren van fondsen in de leefgemeenschap (community fonds) en daarbuiten voor (extra middelen) om een duurzame uitvoering van de activiteiten mogelijk te maken.
Kenmerkend voor Leri for Life is dat: •
de ouders en leefgemeenschap betrokken worden bij de uitvoering
•
de activiteiten structureel en duurzaam in de leefgemeenschap uitgevoerd worden
•
de leefgemeenschap als medeverantwoordelijke zich verbindt aan de uitvoering en een eigen bijdrage levert aan het succes van de resultaten
7
Voorbereiding & methodische aanpak Leri for Life tip: Start ruim van te voren met het voorbereiden van een thema. Het is belangrijk om samen met je collega(„s) goed te bedenken: •
Wat willen we in dit thema de kinderen leren?
•
Wat gaan we doen om dat te bereiken?
•
Hoe zorgen we er samen voor dat het ook gebeurt!
•
Goed weten welke woordbegrippen de kinderen gaan leren.
•
Hoe wordt de speelleeromgeving (de peuterschool) ingericht zo dat de kinderen binnen dit thema vrij kunnen spelen en ontdekken.
•
Hoe ziet het dagschema eruit?
•
Over welke materialen beschikken we en waarvoor moet er nog gezorgd worden?
•
Hoe betrekken we de ouders en de buurt bij het thema en de activiteiten van de peuterschool.
De verschillende onderdelen betrekkinghebbend op het uitwerken van de Leri for Life thema‟s worden hieronder kort beschreven. De woordbegrippen De leerkracht begint eerst met de basisbegrippen van het thema. Om de peuters de begrippen goed te laten onthouden is het van belang de woorden zoveel en zo vaak mogelijk als maar kan te gebruiken. Dit kan tijdens de kring, spelletjes en activiteiten, noem maar op. De leerkracht dient de activiteiten, liedjes, versjes, boekjes zodanig te kiezen dat die er zeker weet van is dat de woorden gebruikt worden. 8
De speelleeromgeving De speelleeromgeving is de hele omgeving waarin het kind zich beweegt. De leerkracht kijkt of er naast het lokaal ook buitenruimtes zijn die bij de speelleeromgeving betrokken kunnen worden. De activiteiten kunnen dan zowel binnen als buiten plaatsvinden. De methode kent vrij spel en gericht spel. Bij het vrije spel ligt het initiatief bij het kind dat zelf kiest waarmee het wil spelen. Zijn de kinderen met een project bezig, dan spelen ze gericht spel. De leerkracht verandert hoeken en plaatsen in het kader van het projectthema en geeft de kinderen zo iedere keer nieuwe impulsen om te gaan spelen.
Inrichting van het lokaal •
Richt het lokaal zodanig in dat de kinderen vrij kunnen spelen en ontdekken.
•
Creëer hoeken waarin de kinderen zelfstandig kunnen spelen.
•
Zorg voor een plek waar de kinderen hun tas en drinkbeker neer kunnen zetten
•
Hang de dagritmekaarten duidelijk zichtbaar op ooghoogte voor de kinderen op
Dagschema en dagritmekaarten De dagdelen op de Leri for life peuterschool verloopt min of meer altijd op dezelfde manier. Veel activiteiten komen elke dag meestal in een vaste volgorde terug. Dit is de basis van waaruit gewerkt wordt en regels opstelt. Maak voor het plan een dagschema en maakt voor de kinderen de dagritmekaarten. Dagritmekaarten bestaan uit een aantal gekleurde kaarten waarop duidelijk de activiteit van de 9
dag te zien en te herkennen is voor de kinderen. Het is belangrijk dat de kinderen de platen goed en duidelijk kunnen zien! Hang deze kaarten op ooghoogte in de volgorde van het dagschema op van links naar rechts. Met een (was)knijper of pijl kan duidelijk worden gemaakt waar de kinderen moeten beginnen met kijken en welke kaart daarna komt. Het is leuk om de kinderen de pijl te laten verschuiven en dat ze kunnen aanwijzen wat het volgende is wat ze gaan doen.
Groepsactiviteiten Het Groepsprogramma is de kern van ieder project. Vanuit het initiatief van de leerkracht onderzoeken de kinderen een bepaald thema. De Groepsexploratie bestaat uit vier stappen: Oriënteren, Demonstreren, Verbreden en Verdiepen. Met behulp van deze stappen onderzoekt de leerkracht samen met de kinderen „stapsgewijs‟ een onderwerp.
Ouderactiviteiten De Leri for Life methode richt zich niet alleen op vaardigheden die op school geleerd worden, maar op de totale ontwikkeling van een kind. De betrokkenheid van ouders is daarom heel belangrijk. Elke dag begint met de spelinloop: het moment waarop de ouders hun kinderen brengen. De leerkracht laat de ouders met hun kind in de groep werken en geeft ze bij ieder project werkjes mee om thuis met hun kinderen te doen. •
De leerkracht krijgt informatie van de ouders over hun kind en over de opvoeding thuis
•
De leerkracht geeft informatie aan de ouders over ouderbijeenkomsten en thema's
•
De leerkracht organiseert een spelinloop: de ouders spelen met hun kind in de groep aan het begin van de dag 10
•
De leerkracht organiseert een ouderweek: de ouders werken een week lang met hun kind mee in de groep
•
De leerkracht geeft bij ieder project informatie of instructie mee over het thema in de vorm van een folder of boekje, indien nodig in de eigen taal van de ouders. U kunt ook spelletjes en werkjes mee naar huis geven, passend bij het thema. Daarmee verlengt u de leertijd van de kinderen.
Spelsuggesties Bij het Spelprogramma van de methode, draait het om het initiatief van het kind. Toch heeft ook de leerkracht of leidster een belangrijke taak door de kinderen te observeren en waar nodig een nieuwe impuls aan het spel te geven. In het Spelprogramma, beschreven in de themaboeken, staan leuke suggesties om het spel van de kinderen in de hoeken op gang te brengen. De methode kent vijf soorten spel, die uitgewerkt worden per leeftijdsgroep: •
Spel met materiaal
•
Motorisch- of bewegingsspel
•
Doen alsof spel
•
Belevings- en verwerkingsspel
•
Regelspel.
Versjes, liedjes en boeken De leerkracht leert de kinderen liedjes en versjes en lees verhaaltjes voor die betrekking hebben op het thema dat behandeld wordt. 11
Project 1
Welkom
Het welkom programma is het startpunt van de methode. Dit programma maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied persoonlijkheidsontwikkeling en bestaat uit twee delen, te weten: welkom in de peutergroep en welkom op school. In het welkom programma voor de peutergroep ligt het accent op de steeds terugkerende vaste dagindeling en rituelen en regels die bij de onderdelen van de dag horen. De structuur van de dag wordt gesymboliseerd met behulp van het dagritmepakket. In de eerste twee weken worden de onderdelen van de dag onder de aandacht van de kinderen gebracht. In het welkom programma worden de rituelen en regels uit de peutergroep herhaald voor zover ze ook voor deze groep van toepassing zijn. Het speelwerkbord, waarmee wordt gesymboliseerd hoe kinderen hun speel- en werkactiviteiten kunnen leren plannen, wordt in dit deel geïntroduceerd. Halverwege het schooljaar wordt het zelfstandig werken geïntroduceerd. Het welkom programma heeft tot doel kinderen in een veilige en prettige sfeer wegwijs te maken in de rituelen en regels van de groep, zodat ze van meet af aan leren zelfredzaam worden en zelfstandig activiteiten uit te voeren, individueel en in de groep. De meeste kinderen hebben tijd nodig om te wennen aan een nieuwe situatie. Om te durven spelen en te ontdekken, zullen ze zich veilig moeten voelen. Het al vanaf de eerste dag aanleren van duidelijke rituelen en regels werkt sfeerbevorderend en biedt de kinderen structuur en houvast. Welkom in de peutergroep wordt in thema 1.1 uitgewerkt. Welkom op school wordt in thema 1.2 beschreven.
12
Thema 1.1
Welkom in de peutergroep
Alle peuters worden op de Leri for Life peuterscholen welkom geheten op de eerste schooldag. De kinderen leren te groeten, leren de regels van de peuterschool en leren naar het toilet te gaan.
(foto:Peuters van Brownsweg)
De hieronder staande basiswoorden moeten de kinderen voor het thema welkom kennen. Ook kan er aandacht worden gegeven aan extra woorden en contextbegrippen zodat de kinderen ook deze themawoorden leren kennen en kunnen toepassen. Wanneer er een Nederlands woord tussen zit, waarvoor men in het binnenland een ander woord gebruikt mag dit veranderd worden.
De thema woorden kunnen op verschillende manieren aan de kinderen geleerd worden. Voorbeelden hiervan zijn door de woorden op te schrijven en op te hangen in de klas. Zo zien de kinderen de woorden de hele dag en kunnen de woorden en betekenissen ervan worden besproken.
Basisbegrippen: We leren de kinderen de volgende basisbegrippen:
13
Welkom en afscheid •
Basisbegrippen: Juf /juffrouw- hallo, goedemorgen- dag- spelen- hier- mantel (jas) - tas- stoel- kring- mama, papa- weg- groeten (zwaaien)naar huis- tot straks, tot morgen- beertje- zitten- naam- heten- foto.
•
Extra begrippen: Goedemiddag- meenemen- zeggen- verdrietig- kind- doen- maken- plaatje- aanwijzen- vandaag.
•
Contextbegrippen: Huilen, wat scheelt je- leuk- speelgoed- halen- aan uit.
Plassen en wassen •
Basisbegrippen: Toilet (w.c.)- plassen- poepen, drukken- toiletpapier (w.c. papier)- helpen- handen- wassen- doorspoelen/ doortrekken.
•
Extra begrippen: Deur- billen- afvegen- vies- kraan- opendoen- dichtdoen- zeep- afdrogen- jongen- meisje.
•
Contextbegrippen: Plaatje- knoop- bril- zitten- water- handdoek- klaar. 14
Tussendoortje/ pauze •
Basisbegrippen: Tussendoortje/ pauze- eten- drinken- kan- beker- open maken- dicht maken- lekker- klaar- schoonmaken.
•
Extra begrippen: Opeten- opdrinken- tas- brood- melk- sap- soft- appel- koek- fruit- tanden poetsen.
•
Contextbegrippen: Pakken- op- vies maken (knoeien)- spons- doek- stoffer en blik.
De speelleeromgeving Behalve de peuterschool hoort ook het dorp en haar omgeving bij de ruimte om te spelen en te leren. De geplande activiteiten kunnen binnen als buiten plaatsvinden.
Inrichting van het klaslokaal: •
Grote letters Welkom voor de deur, of aan de buitenkant van het schoolgebouw (gemaakt op een grote doos en ophangen, of op stof schilderen, liever een stuk hout verven en ophangen zodat het er altijd blijft hangen)
•
Bordtekening maken met een kind op weg naar school 15
•
Op het schoolbord staat geschreven: thema welkom.
•
Voor ieder kind een naamsticker (gemaakt van A4blad geknipt). De hele week komen de kinderen met hun naamsticker naar school.
• Elk kind heeft zijn eigen stoel met de naam erop. •
In het lokaal staat de tafel met vrolijk tafelkleed waarop de kinderen hun tassen met eten en drinken kunnen zetten. Boven de tafel hangt duidelijk zichtbaar een tekening van eten en drinken (idem als kaart van de dagindeling)
•
De dagindeling hangt duidelijk zichtbaar voor de kinderen en ouders in het lokaal. Kaart 1: welkom, kaart 2: liedjes en versjes, kaart 3: boekjes voorlezen, kaart 4: vrij spelen, kaart 5: eten en drinken, kaart 6: opruimen, kaart 7: buiten spelen, kaart 8: afsluiten naar huis.
•
Een fotogalerie met foto‟s van de kinderen en de juffrouw
•
Voor jongens en meisjes is er een toiletketting. (een ketting van vrolijk gekleurde grote kralen geregen)
Spelsituatie: De kinderen willen graag spelen in een hoek. De leerkracht heeft verteld wat de kinderen allemaal in die hoek kunnen gaan doen. Deze maakt er een spelletje van door bijvoorbeeld aan de kinderen aan te geven dat als zij het woord welkom (of een ander basiswoord) kunt uitspreken, mag zin in een van de speelhoeken mag spelen. Een ander manier is om het woord te gebruiken, door bijvoorbeeld te zeggen: “Jullie zijn welkom om in de hoek te komen spelen”.
16
Groepsactiviteiten Welkom en afscheid Het is belangrijk om de peuter en de ouder op een persoonlijke manier te begroeten. Met het geven van een begroeting maakt de leerkracht duidelijk dat deze aandacht heeft voor het kind wat een veilig en welkom gevoel geeft. Bijvoorbeeld:
Goedemorgen Shauno, ik ben juffrouw Grace, wat fijn dat je er bent! Je tas mag je hier neerzetten. Zullen we je beker hier neerzetten? Kijk eens, ik heb een mooie stoel waarop je mag gaan zitten…
Een peuter is nog heel erg jong en kan er veel moeite mee hebben om te begrijpen waarom papa en mama weg zijn zeker op momenten waar ze verdrietig zijn. Het is van belang dan positieve aandacht en troost te geven. Aan het einde van de ochtend is het belangrijk om de ochtend gezamenlijk af te sluiten en duidelijk op een persoonlijke manier afscheid te nemen. Voorbeelden van Brownsweg •
Juffrouw staat bij de deur en heet iedereen welkom. Het woord welkom plus naam van het kind wordt nadrukkelijk genoemd.
•
De juffrouw heeft een naamketting waarop haar naam duidelijk zichtbaar is.
•
Alle kinderen krijgen bij binnenkomst een naamketting om. (zie foto)
Foto Bronsweg thema welkom
17
Bij aanvang van het thema worden: •
De ouders worden geïnformeerd over de regels en de dagindeling van de peuterspeelzaal.
•
Liedjes en versjes mee gestuurd naar huis zodat ze thuis kunnen oefenen
•
De ouders gevraagd of ze spullen hebben die passen bij het thema of misschien wel voor materialen kunnen zorgen.
Liedjes en versjes: Goedemorgen juffrouw, Goede morgen juffrouw, Goede morgen, goede morgen, goede morgen, juffrouw
18
Thema 1.2
Welkom op school
In het welkom programma worden de rituelen en regels uit de peutergroep herhaald voor zover ze ook voor deze groep van toepassing zijn. Het speelwerkbord, waarmee wordt gesymboliseerd hoe kinderen hun speel- en werkactiviteiten kunnen leren plannen, wordt in dit deel geïntroduceerd. Het deel „Welkom op school‟ voor groep die de peutergroep reeds doorlopen heeft bestaat uit zes onderwerpen te weten: welkom en afscheid, plassen en wassen, tussendoortje, groepsexploratie, spelen en werken (onderverdeeld in spelinloop, spelen, werken en zelfstandig werken), spel en beweging (onderverdeelt in spel en beweging buiten en spel beweging binnen). Elk dagdeel op school verloopt min of meer volgens een vast patroon. Allerlei activiteiten komen dagelijks terug, meestal in een vaste volgorde. Hieronder volgt een schematische weergave van de activiteiten die in groep 1 en 2 ontplooid worden. Met behulp van het dagritmepakket worden de onderdelen van de dag voor de
kinderen
gevisualiseerd.
Het
dagritmepakket bestaat uit een aantal kaarten fungeren
met
gekleurde
platen
als representatie
die
van de
onderdelen van de dag. Hang de kaarten op een rij van links naar rechts. Met behulp van een handje of pijl kan duidelijk worden aangegeven waar de kinderen moeten (beginnen met) kijken en welke kaart daarna komt. 19
Groepsactiviteiten Welkom en afscheid •
De leerkracht zorgt voor een plek voor ( de spullen van) elk kind zoals een eigen stoel en eventueel een kapstok door deze te voorzien van een sticker, plaatje, tekening of foto (met naam). Hij creeert een vaste plaats (bijvoorbeeld kist of tafel met plaatje) voor tas of beker (kan), meegenomen speelgoed en gemaakte werkjes.
• De leerkracht vraagt de ouders een pasfoto van hun kind mee te geven en hangt deze samen met foto‟s van leerkrachten en tutor op een presentiebord. Leerkracht, tutor en kind kunnen controleren wie wel en wie niet aanwezig is. • Maak een week, maand en/ of seizoen kalender op grote vellen papier. Noteer daarop belangrijke gebeurtenissen zoals verjaardagen, feesten en vrije dagen.
Basis- en extra begrippen ‘Welkom en afscheid’ Juf /juffrouw- hallo, spelen- hier- mantel - tas- stoel- tafel- kring- plaatje- sticker- mama, papa- dag- weg- groeten (zwaaien)- naar huis- tot straks, tot morgen- wanneer- halen- zitten- naam- heten- foto- goedemorgen- goedemiddag- kaartje- kijken- meenemenspullen- zeggen- verdrietig- kind- doen- maken- aanwijzen- vandaag- morgen- kalender- leuk- huilen- speelgoed- aan- uit.
20
Plassen en wassen •
Ondersteun de kinderen bij het onthouden van de volgorde van de toiletgang door deze bijvoorbeeld op een rij (bij de toiletten) op te hangen.
•
De leerkracht geeft de plaats van de toiletten aan door plaatjes op de toiletdeuren te plakken. Indien hij gebruik wilt maken van gescheiden jongens- en meisjestoiletten, kan op de ene deur een plaatje van een meisje en op de andere een plaatje van een jongen geplakt worden.
•
Zorg voor een vaste plaats waar schone broeken (en eventueel toiletpapier) zijn opgeborgen.
Basis- en extra begrippen ‘Plassen en wassen’ Toilet (w.c.)- plassen- poepen/ drukken- meisje- jongen- knoop- helpen- toiletpapier- handen- wassen- doorspoelen/ doortrekkendeur- billen- afvegen- vies- kraan- water- emmer- opendoen- dichtdoen- zeep- afdrogen- handdoek- plaatje- bril- zitten- klaar.
Tussendoortje/ pauze
• De leerkracht zorgt voor een vaste, voor de kinderen bereikbare plaats waar de „broodbakjes/ trommels‟ van de kinderen bewaard kunnen worden.
• Leg schoonmaakmateriaal voor de kinderen op een bereikbare plaats. De kinderen kunnen na de pauze hun plek schoonmaken. 21
Basis- en extra begrippen ‘Tussendoortje/ pauze’ Tussendoortje (pauze)- kaartje- eten- drinken- beker (kan)- tas- openmaken- dichtmaken- zelf- lekker- klaar- op- schoonmakenopeten, opdrinken- brood- melk- sap- limonade- koek- fruit- appel- gezond- pakje- honger- dorst- netjes- pakken- knoeien (morsen) opruimen- spons- doek.
Groepsexploratie • Creëer een vaste plaats waar een kring kan worden gemaakt. • Zorg ervoor dat alle kinderen de leerkracht zien zodat ze niet hoeven op te staan om alles te kunnen volgen. •
Hang plaatmateriaal op ooghoogte. Zorg ervoor dat de kinderen de platen vanuit de kring kunnen aanwijzen, om kunnen draaien of op kunnen hangen.
•
Om kinderen om de beurt extra aandacht te geven kan een roulatiesysteem worden gehanteerd met kaartjes van de kinderen (met naam/ groepskleur/sticker). Door de kaartjes in twee bakjes te doen of op te hangen en elke dag de voorste kaartjes achteraan te plaatsen, ontstaat automatisch een eerlijk systeem voor extra aandacht. De kinderen zien direct wie die dag aan de beurt is om bijvoorbeeld naast de juffrouw te zitten.
• Gebruik eventueel een teken om het krijgen en doorgeven van beurten visueel te maken, zoals een pop of stokje. Het kind dat aan de beurt is krijgt de pop of het stokje in handen en geeft het weer door aan het kind dat daarna aan de beurt is om iets te vertellen. 22
Basis- en extra begrippen ‘Groepsexploratie’ Kring- zitten- stoel- stil- luisteren- liedje- zingen- boek- neerzetten- kaartje- kijken- praten- lezen- doen- pakken- aanwijzen- beurtplaatje- vandaag- gisteren- morgen- hier- meedoen- spelletje- praatstok/ praatpop.
Spelen en werken Het maken van keuzes en het uitvoeren van opdrachten door de kinderen moet ondersteund worden door bijvoorbeeld: •
Materialen die gebruikt mogen worden uit te stallen of op tafel te zetten.
• Hoeken waaruit gekozen kan worden open te doen (het gordijn opendoen). • Materialen waaruit gekozen kan worden op een bereikbare plaats overzichtelijk neer te zetten (zoals lage planken)
•
Bij spelen en werken gebruik te maken van het speelwerkbord; kleurcodering naar niveau op materiaal aan te brengen (zoals gekleurde tape op de rand van een puzzel). Op deze manier kunnen de oudere kinderen zelf een ontwikkelingsmateriaal uitkiezen dat voor hun niveau geschikt is. De kleurcodering voor groep 1 en 2 is als volgt: Blauw: eenvoudig (peutergroep 1). Geel: moeilijk (groep 1 en 2). Groen: zeer moeilijk (groep 2). 23
•
Met behulp van kaarten van de groepen of individuele kinderen de volgorde van keuze aan te geven.
• Speel- en werkgedragkaarten te maken om het (zelfstandig) opdrachten uitvoeren te ondersteunen.
Speelwerkbord Het speelwerkbord bestaat uit een magnetisch bord waarop een verdeling is gemaakt in vakken: •
Hang in grote vakken activiteitenkaarten op met afbeeldingen van hoeken en materiaal waarmee gespeeld mag worden of waarmee een opdracht wordt gegeven.
•
Hang in kleine vakken rechts op het bord naamkaartjes van de kinderen. Wanneer de kinderen een keuze maken of een opdracht uitvoeren kunnen de naamkaartjes van de kinderen in de kleine vakjes onder de activiteitenkaartjes worden opgehangen.
24
Het zelfstandig netjes opruimen moet na het spel/ les door de leerkracht ondersteund worden. Basis- en extra begrippen ‘Spelen en werken’ Spelinloop- spelen- kiezen- hoek- pop- tafel- dicht- open- puzzel- blok- kast- wekker/ klok/ zandloper- opruimen- speelwerkbordkaartjes- kleur- hier- doos- kist- werken- werkje/ opdracht- waar- pakken- tekenen- knippen- plakken- puzzelen- zelfstandig- zelfklaar- stoplicht/ beer/ pop- vol- iets anders- samen- helpen- speelgoed- doen- maken- goed- spullen- netjes- plaats- neerzetten- plaatjehetzelfde- anders- mogen- moeten- vragen- lang- duren- oplossen- stukje- bouwen- mat.
Spel en bewegen Ondersteun het zelfstandig maken van keuzes door bijvoorbeeld: •
Buitenspel- of gymmateriaal waaruit gekozen kan worden overzichtelijk uit te stallen en de kinderen om de beurt te laten kiezen
25
Basis- en extra begrippen ‘Spel en beweging’ Spelen- buiten- binnen- aandoen- uitdoen- zandbak- auto- emmer- schop- opruimen- gymmen- kous (sok)- schoen- gymspullenuittrekken- aantrekken- lopen- stop- staan- zitten- wachten- kiezen- doen- helpen- vallen- pijn- beurt- samen- ruzie- netjes- spullenstilstaan- springen- pakken- kant- midden- hoek-klimrek- zand- afkloppen.
De speelleeromgeving welkom en afscheid Mareriaal: Tas- stoel/ doek- speelgoed. Speel in het huishoek het welkom en afscheid nemen met de kinderen. Draai de rollen om door bijvoorbeeld te spelen dat u kind bent en te suggereren dat de kinderen in de huishoek leerkracht of ouder zijn. Zeg bijvoorbeeld: 26
Dag juffrouw, ik kom vandaag voor het eerst naar school Waar moet ik mijn tas zetten? Mag ik hier op deze stoel zitten? Ik vind het wel spannend hoor. Juffrouw waarmee mag ik spelen Mama ga je al weg? Je komt me straks weer halen toch? Daag………….
Stimuleer de kinderen daarna zelf de rollen van leerkracht, ouder en kind te verdelen en van rol te verwisselen. Pop moet plassen Materiaal: Pop- zelfgemaakte poppentoilet- kraan- handdoek- zeep- broeken uit schone broeken voorraad. Speel in de huishoek het plassen en wassen met de kinderen, bijvoorbeeld met een pop en zelfgemaakte poppentoilet. Zeg bijvoorbeeld: Pop jij moet nu gaan plassen, want anders doe je het in je broek. Kom maar mee pop, dan zal ik je het toilet laten zien. 27
Dat is niet eng hoor, we laten de deur open. Zal ik je knoop openmaken? Ga maar zitten op de bril. Ben je al klaar pop? Doe alsof pop een schone broek aan krijgt omdat hij in zijn broek heeft geplast. U verteld dat het helemaal niet erg is en dat u een schone broek voor hem heeft. Pak de broek uit de broekenvoorraad en vertel dat u nog veel meer broeken heeft voor ongelukjes.
Mmmmmm lekker Materiaal: Pop- popenserviesgoed- spons/ vaatdoek (materialen die gebruikt worden na het tussendoortje (pauze)).
Speel met de kinderen in de huishoek dat de pop eten en drinken krijgt. Vertel wat u aan het doen bent en stimuleer al doende andere kinderen met u mee te doen. Zeg bijvoorbeeld: Pop heb je honger? Chantal wil jij lekker eten maken voor pop? Geef pop maar een hapje. Is alles al op Chantal? Pop hoeft niet alles op te eten hoor. Wil je nog wat drinken? Mariska wil jij even een kan met melk pakken? Oh, kijk eens wat heeft pop geknoeid. Dat geeft niet hoor pop. Dat zullen wij wel even schoonmaken.
28
Boek lezen Bekijk met een of enkele kinderen een bekend boekje in de taalhoek. U kunt hiervoor bijvoorbeeld een boek gebruiken dat u in het kader van welkom heeft voorgelezen of nog zal voorlezen. Samira, zullen we samen een boekje lezen? Kies jij maar één uit. Kom maar bij me zitten op de stoel. Luister maar, dan ga ik vertellen wat erin staat Dit meisje gaat ook naar school net als jij. Kijk maar, hier op het plaatje.
Wij spelen Materiaal: Blokken- zand- of watermateriaal- communicatie uitlokkende materiaal (telefoon)- dozen- speelgoedhamer- radio- televisietoestel. Leg de materialen op tafel waardoor de spelsituatie wordt uitgelokt. U kunt het spel verrijken door het inbreng van het spelthema af te wisselen met het zelf spelen van een rol, bijvoorbeeld de rol van bouwvakker. Op deze manier kunt u het spel in een bepaalde richting sturen, bijvoorbeeld: Zullen we samen een huis bouwen? Ik ben nog niet klaar met de muur. Wil je me helpen metselen? Stimuleer het spelen en de manier waarop met materialen gespeeld kan worden. Door spelsituaties te creëren die een bepaald spel of een bepaalde manier van spelen uitlokken. 29
Hoe moet het? Ontwikkelingsmateriaal zoals puzzels. Observeer op welke manier de kinderen aan het spelen zijn. Doe zonodig voor hoe met het materiaal gespeeld kan worden, bijvoorbeeld door samen een puzzel te maken en te vertellen hoe een puzzel gemaakt kan worden, bijvoorbeeld: Daniel zal ik jou even helpen met de puzzel. Kijk we moeten eerst de stukjes eruit halen. Dan leggen we de stukjes goed. (leg ze naast elkaar en draai ze om zodat het plaatje te zien is) Nu gaan we de puzzel maken. Welk stukje past hier? Pak het maar. Zo doe ik het! Materiaal: Ontwikkelingsmateriaal zoals een comparant, werkblad speel- en werkgedrag. Leg het ontwikkelingsmateriaal, bijvoorbeeld comparant op tafel en de kaarten van werkblad “speel- en werkgedrag” voor het kind op tafel van links naar rechts. Wijs op de eerste kaart (wat moet ik doen) en laat het kind vertellen wat dat plaatje betekent. Geef vervolgens de opdracht die u het kind met het materiaal wilt laten uitvoeren en laat het bijbehorend materiaal uit de kist halen. Laat het kind de opdracht nog eens herhalen, zeg bijvoorbeeld: Jason weet je nog wat je moet doen? Structureer eventueel datgene wat het kind zegt door nog eens te herhalen wat in volgorde gedaan moet worden, bijvoorbeeld: 30
Ja, Jason dat is goed, eerst moet je…. En dan moet je…. Stimuleer de kinderen (wanneer ze de betekenis van de kaarten goed kennen) zichzelf te sturen door in zichzelf pratend de opdracht te herhalen, uit te voeren en tenslotte te controleren.
Buiten spelen Materiaal: Zandbank- scheppen- emmers- kleden- stoepkrijt. Speel mee met de kinderen of stimuleer de kinderen met u mee te gaan spelen, bijvoorbeeld met zand in de zandbak. Laat zien en verwoord wat de kinderen met de materialen die daarin liggen kunnen doen, bijvoorbeeld taartjes maken, kuilen (gaten) maken. zeg bijvoorbeeld:
31
Abby, wat een lekkere soep maak jij in die emmer. Zal ik een taart maken in deze zandvorm? Dan hebben we nog meer lekker eten. Eerst even graven, even kijken hier een schep. Kijk hier is hard zand, daar kan ik een taart mee maken. Rayen doe je ook mee? Zand op je kleren is niet erg hoor, dat kloppen we straks weer af. Pak de zeef maar, kijk zo doen we er een beetje zacht zand erbij. (laat het zeven van zand zien).
Stimuleer het spel door verschillende spelsituaties te creeren, zoals het maken van een weg met soepkrijt, water toevoegen aan het zand in een zandbak.
32
Bij aanvang van elke thema worden: •
De ouders geïnformeerd dat u deze twee weken extra aandacht besteedt aan de rituelen en regels in de groep met behulp van het Welkomprogramma.
• Voor de ouders overzichten van de begrippen uit het programma gemaakt. • De liedjes en versjes naar huis mee gegeven (zoveel mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen. • De verwachtingen van de leerkracht bespreekt met betrekking tot de participatie van de ouders bij de spelinloop en bij het ophalen van hun kind doorgegeven. • De ouders vertelt welke afspraken er op school zijn met betrekking de pauze (tussendoortje). Zo kan ook gezond eten en drinken aan de orde worden gesteld. •
De ouders vertelt op welke manier het gaan naar het toilet is geregeld. Leg zonodig uit op welke manier u de kinderen aanleert zelfstandig naar het toilet te gaan.
Geef elk kind een „Welkomboekje‟ mee naar huis. Het Welkomboekje is een schrift of mapje waarin de begrippen met bijbehorende plaatjes, versjes en liedjes een plaats krijgt. Ook werkjes die het kind in deze periode maakt kunnen worden toegevoegd.
33
Project 2
Ruimte
Ruimtelijke oriëntatie kan in het echt uitgevoerd worden, maar ook in je fantasie. Er kan bijvoorbeeld gefantaseerd worden hoe een kamer opnieuw ingericht kan worden; kinderen kunnen spelen hoe ze hun poppenhuis gaan inrichten. Langzamerhand wordt geleerd vanuit concrete situaties beelden van de ruimte in het hoofd te krijgen. Deze beelden noemen we ruimtelijke begrippen. In de peutergroep en de eerste klas van de basisschool in ruimtelijke oriëntatie een belangrijk ontwikkelingsgebied. Het kind leert zijn eigen lichaam kennen; dat is het uitgangspunt van waaruit het zich op de omgeving gaat oriënteren. Het kind leert zich bewegen in de ruimte en op die manier leert het ruimtelijke begrippen kennen. Deze begrippen zijn nodig om vaardigheden thuis en op school te leren. Het kind maakt kennis met de begrippen tijdens het spel, maar ook bij vaardigheden als tekenen, lezen, schrijven en creatieve activiteiten. Het project ruimte maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied ruimtelijke oriëntatie. Deze is onderverdeeld in drie thema‟s te weten: „hoe zie ik eruit‟, „mijn lichaam‟ en „in de ruimte‟. Bij alle drie staat het eigen lichaam van het kind centraal. Er worden handelingen verricht met het totale lichaam. Van daaruit komen de functies en benoemingen van de verschillende lichaamsdelen aan bod. Er is veel aandacht voor het imiteren en uitvoeren van houdingen en bewegingen van het lichaam met dat van andere kinderen worden onder de aandacht gebracht onder meer met behulp van foto‟s. Daarna komt de oriëntatie in de ruimte met het eigen lichaam als uitgangspunt, uitgaande van het handelen en benoemen. Tenslotte word een overschakeling gemaakt naar andere objecten (of andere kinderen) als uitgangspunt va de ruimtelijke oriëntatie. Hoe zie ik eruit? Wordt in thema 2.1 uitgewerkt. „Mijn lichaam en „In de ruimte” worden in thema 2.2 en 2.3 nader uitgewerkt.
34
Thema 2.1
Hoe zie ik eruit?
De begrippen oriënteren, demonstreren, verbreden en verdiepen staan bij deze thema centraal. Bij oriënteren maakt het kind kennis met het gehele lichaam door te spelen, te dansen en te zingen. Bij demonstreren worden de afzonderlijke delen van het gehele lichaam spelenderwijs herkend en benoemd door middel van bijvoorbeeld doen- als- of en bewegingsspelletjes. Bij verbreden wordt het bewust maken van het eigen uiterlijk en het handelen en benoemen van de lichaamsdelen gestimuleerd. Bij verdiepen worden representaties van de kinderen gebruikt in de vorm van foto‟s. Opvallende uiterlijke verschillen tussen de kinderen komen aan de orde. Er worden verschillende problemen voorgelegd, zoals het samenstellen van de omtrek van het lichaam als puzzel en spelletjes met de zintuigen, waarbij een overschakeling gemaakt wordt van het ene zintuig naar het ander.
Kijk ik heb een lichaam en ik heb een oor, oog, wang en neus! Bij dit thema staat het eigen lichaam van het kind centraal. Er worden handelingen verricht met het totale lichaam.
35
Basisbegrippen: Hoofd- buik- rug- arm- hand- been- voet- lopen- zitten- staan- stilstaan- doen- vies- vuil- baden- water- zeep- klaar, kom maar!
De speelleeromgeving De leerkracht richt de peuterschool zodanig in dat de kinderen kunnen spelen in de hoeken. Het lokaal wordt versiert het lokaal met poppetjes aan de muur bijpassende bordtekeningen.
De Huishoek Materialen: Een pop die gewassen kan worden- Badje of een teiltje- Shampoo en zeep- Washandje en baddoek- Een passpiegel- Verkleedkleren die gemakkelijk aan te trekken zijn- Sieraden, petten, tasjes.
De kinderen spelen dat ze vader en moeder zijn die hun poppenkind gaan wassen. Ik hoor dat die pop huilt en loop naar het poppenbad. Wat ruik ik toch? Ik haal mijn neus op en de leerkracht vraagt aan de kinderen: Ruiken jullie dat ook? Wat is er met de baby? Heeft de baby misschien een vieze broek? Wat gaan we dan nu doen met de baby?
36
De taalhoek Materialen: Verschillende boeken. Bijvoorbeeld: Billen Buikje Benen
Tekeningen van de basiswoorden
Ik ben Bas
Foto‟s van de kinderen
Let eens op…handen. Let eens op…voeten
Een voorleesstoel
Plaats op een tafeltje boeken of platen die gaan over het lichaam. Zet er een voorleesstoel bij vanwaar je kunt voorlezen. . De Ontdekhoek De leerkracht plaats in de hoek een passpiegel en laat de kinderen in de spiegel kijken en geef verschillende opdrachtjes. Hierna geeft de leerkracht verschillende opdrachtjes aan de groep. De leerkracht heeft ook de mogelijkheid om kleine spiegeltjes erbij te doen waarin de kinderen hun hoofden kunnen zien.
37
Bijvoorbeeld: Felicia, wijs je neus aan. Waar is je voet? Ga voor de spiegel staan en verstop je hand achter je rug. Goed zo!
Groepsactiviteiten Zeepbellen vangen De leerkracht laat de bellenblazer zien en blaas de bellen hoog in de lucht. De kinderen moeten de bellen vangen en strekken hun handen uit. De leerkracht loopt van de ene hoek naar de andere zodat de hele ruimte wordt benut. Hierbij zegt de leerkracht wat de kinderen doen. (Hé, n u komt de bel op je hand, pak ze maar met je handen! Wie heeft een bel op zijn hoofd)
Spelsuggesties Een kind maakt kennis met het hele lichaam. Hierna worden de verschillende onderdelen van het lichaam spelenderwijs benoemd. De kinderen moeten ze herkennen. Om het thema goed aan de orde te laten komen worden de kinderen gestimuleerd om te tellen op eigen uiterlijk en lichaam. Hierbij moeten ze ook de lichamelijke verschillen kunnen zien.
38
Het lichaam van een jongen en een meisje wordt op een blaadje getekend. De kinderen houden dit blaadje voor zich en bekijken het heel goed. Ze krijgen de verschillende lichaamsdelen los op kleine stukjes blaadjes. Ze krijgen de opdracht om zelf het lichaam van de jongen of het meisje weer op te bouwen aan de hand van de tekening.
Spelletjes: Er komt een muisje aangelopen zo uit Jaydens..handje…gekropen! Wissel af met verschillende lichaamsdelen. Doe alsof de vingers het muisje zijn. De Tori-Tas van Jamila. Hieruit kun je veel spelletjes doen!
Bij aanvang van het thema worden: •
De ouders geïnformeerd over dit onderwerp!
•
Krijgen de ouders de basiswoorden, liedjes en versjes mee
•
De ouders gevraagd naar verkleedkeren voor hun kind
•
De ouders gevraagd een foto van hun kind mee te sturen
•
De ouders gevraagd thuis spelenderwijs te oefenen.
39
Boeken Billen Buikje Benen Ik ben Bas (Dagmar Stam) Let eens op…handen. Let eens op…voeten (Ruth Thomson)
Liedjes
Versjes
Ik heb een brilletje voor mijn ogen
Vijf vingertjes heb ik aan één hand.
Om te zien wie dansen mogen 2x
Die vijf vingers heb ik aan één handje…
Om te zien en dans met jou
Één, twee, drie, vier, vijf!
Tra la la la la la la laa
Hoofd schouder knie en teen, knie en teen 2x
Handje klap, klap, klap
Oren ogen puntje van je neus
Voetjess, stap, stap, stap
Hoofd schouder knie en teen, knie en teen.
Oogjes allebei dicht Dat is toch een mooi gezicht! 40
Thema 2.2
Mijn lichaam
Thema mijn lichaam: In het begin moet je die kinderen eerst zeggen dat we gaan beginnen met een nieuw thema, mijn lichaam. Je gaat iets leren over jou eigen lichaam. In de peuterspeelzaal worden met alle kinderen liedjes over mijn lichaam gezongen. Het kind krijg een beeld van zichzelf: Zo ben ik, dat kan ik en dat kan ik niet, wat betekent dat een kind leert wie hij is.
Basisbegrippen: Lijf of lichaam- bil- nek- schouder- knie- teen- elleboog- vinger- gezicht- haren- wang- kin
Speelleeromgeving Inrichting klaslokaal Dat gezicht wat ze gaat knutselen en plakken ga we op een hoek zetten dat gaat over jouw gezicht.
Hoeken: Inrichten van de hoeken Taalhoek: Voorwerpen met het woord erbij en boekjes en kaarten over het lichaam, (symbolen).
41
Activiteiten •
Handafdruk met waterverf
•
Voetafdruk met waterverf
•
Een hand tekenen op papier
Bij aanvang van het thema:
De ouders krijgen een overzicht van de basisbegrippen mee naar huis. De ouder krijgen liedjes en versje mee naar huis.
Boekjes: Billen, buikje en benen Voorbeelden activiteit mijn lichaam •
Liedjes zingen over mijn lichaam
•
Knutselen over gezicht. Je knipt een cirkel van blaadjes en dan de neus, oren ogen, mond knippen en laten plakken. 42
Liedjes en versjes: Lied
Versjes
Hoofd, schouder, knie en teen
Dit zijn mijn wangetje
hoofd, schouder, knie en teen
en dit is mijn kin
knie en teen
met tandjes erin
hoofd, schouder, knie en teen
dit zijn mijn oren, mijn ogen, mijn haar
oren, ogen, puntje van je neus
nu nog mijn neusje en dan ben ik klaar
hoofd, schouder, knie en teen
43
Thema 2.3
In de ruimte
De begrippen met betrekking tot het eigen lichaam worden bij het onderdeel oriënteren herhaald. Bij demonstreren worden ruimtelijke begrippen aangeboden die te maken hebben met de positie van het lichaam in de ruimte. Het kind zelf is hierbij het uitgangspunt. Bij verbreden worden afstand- en richtingbegrippen aan de orde gesteld door ermee te handelen. Hiernaast worden in deze stap moeilijkere opdrachten uitgevoerd met positiebegrippen onder andere door het gebruik van representaties. Bij verdiepen leren de kinderen probleempjes op lossen, waarin de gekende ruimtelijke begrippen in verschillende combinaties en in nieuwe situaties moeten worden toegepast.
Bekende begrippen: Lopen- zitten- staan- zwaaien- klappen- springen- doen- hoofd- buik- rug- arm- hand- been- voet- lijf- bil- nek- teen- elleboog- vingergezicht- oog- oor- neus- mond- haren- wang- lip- tong- kin. Basisbegrippen: In- uit- op- onder- voor- achter- tussen- naast- vooraan- achteraan- in het midden- rij- bus- boot. Extra begrippen: Dichtbij- veraf- vooruit- achteruit- onderdoor- overheen- tussendoor- omhoog- omlaag- van- naar- langs- pijl- kant- omdraaien.
44
Speelleeromgeving Ontdekhoek Leg een verrekijker neer en hang eventueel foto‟s op van voorwerpen die van veraf en van dichtbij gefotografeerd zijn. De kinderen kunnen ervaren dat alles groot wordt als ze de verrekijker normaal vasthouden en klein als ze de verrekijker omdraaien. Leg vergrootglazen neer en glazen potjes met deksel. Laat enkele kinderen met een potje en een vergrootglas naar buiten gaan tijdens het buitenspel. Ze kunnen opzoek gaan naar kleine diertjes of voorwerpen zoals schelpen in zand. De voorwerpen of diertjes kunnen in een potje met een deksel (met gaatjes erin) worden gedaan en uitgestald in de ontdekhoek om met een vergrootglas goed bekeken te worden.
Huishoek Maak een foto winkel in een van de hoeken. Zet stoeltjes neer waarop de mensen kunnen zitten als er een foto van hen gemaakt moet worden. Leg er een (imitatie) fototoestel bij en allerlei attributen die in de winkel verkocht worden, zoals fotolijsten, fotorolletjes, foto‟s in mapjes en fotoboeken (album). U kunt eventueel een (imitatie) lamp en een spiegel toevoegen. Leg een boodschappentas en een portemonnee met geld neer, zodat de mensen voor de gekochte spullen kunnen betalen.
Taalhoek Leg boeken of aanschouwelijk materiaal neer over het onderwerp. U kunt een fotokijkboek maken door foto‟s van de kinderen in allerlei situaties in plastic insteekhoezen te steken en te bewaren in een fotoalbum. Zet in de hoek een voorleesstoel. 45
Bouwhoek/ constructiehoek Zet allerlei spel materiaal neer waarmee een verkeerssituatie nagebootst kan worden, bijvoorbeeld verkeersborden, kartonnen stroken, waarvan wegen gemaakt kunnen worden. Met auto‟s, poppetjes, boten, en ander spelmateriaal kan de verkeerssituatie nagebootst worden.
Speelplaats/speellokaal Maak een baan van allerlei klim objecten op de speelplaats of in het lokaal. De weg kan met stoepkrijt worden aangegeven. Maak op sommige plaatsen een kruispunt zodat er meerdere routes mogelijk zijn.
Spelsuggesties Op de foto Materialen: Passpiegel- verkleedkast met verschillende soorten kleding- accessoires zoals, hoofddoeken, petten, sieraden, brillen- kammen, een borstel en allerlei gespen en bando‟s voor het haarattributen voor de fotowinkel zoals, fotoboeken, rolletjes, fotolijsten- fototoestel. In de fotowinkel (die u in de huishoek gecreëerd heeft), speelt u met de kinderen dat er foto‟s gemaakt gaan worden. U speelt de fotograaf en introduceert het spel door bijvoorbeeld te vragen: 46
Wat doe je als er een foto van je gemaakt wordt? Je gaat mooie kleren aantrekken en je gaat je mooi maken. Zullen wij ons nu ook mooi maken? (wijs op de verkleedkast) Bedenk daarna samen met de kinderen hoe ze op de foto willen. Er kunnen meerdere foto‟s gemaakt worden, waarbij iedere keer voor een andere opstelling wordt gekozen. De kinderen kunnen later terugkomen met geld om de gemaakte foto op te halen.
Bij aanvang van elke thema: •
Worden de ouders geinformeerd over het onderwerp
•
De leerkracht maakt voor de ouders een overzicht van de te behandelen begrippen
•
Geeft de leerkracht de liedjes en versjes kunnen meegegeven worden naar huis ( in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
47
Project 3
Kleur en vorm
De beste manier om greep te krijgen op de wereld om ons heen, is die wereld te ordenen. Dat ordenen doen we dagelijks en we doen het ons hele leven lang. Daarom is het zo belangrijk er ook expliciet aandacht aan te besteden. Want hoe beter we kunnen ordenen, des te beter we onze omgeving kunnen begrijpen. In dit project wordt aandacht besteed aan drie basale facetten van dat ordenen: kleur, vorm en classificeren. Het project „kleur en vorm‟ maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied denkontwikkeling.
Kleur Kennis van de kleuren is een basaal element in de denkontwikkeling. Het is één van de belangrijkste kenmerken die we gebruiken om de wereld om ons heen te doen ordenen. In dit project worden de primaire kleuren en daarna de secundaire kleuren eerst geïsoleerd en daarna in combinatie aangeboden. Daarna worden de kleurnuances aangeboden. Het gaat hier om kleurnuances van een bepaalde kleur, om seriaties van licht naar donker en van donker aar licht.
Vorm Bij heel jonge kinderen is het begrip van de vormen nog erg ongedifferentieerd. Kleine kinderen leren de vormen kennen door ermee te handelen. Ze leren deze vormen kennen door te handelen met driedimensionale vormen die rond zijn (bol en cilinder) of hoekig (kubus en bak). Daarna leren de kinderen onderscheid maken tussen vier driedimensionale vormen (bol, kubus, cilinder, balk). Vervolgens worden de tweedimensionale vormen (cirkel, vierkant, driehoek, rechthoek) aangeboden.
48
Classificeren Sorteren van materialen op grond van allerlei kenmerken is een belangrijke ordenactiviteit. Kleine kinderen sorteren al op jonge leeftijd allerlei materialen en gaan als ze wat groten zijn ook verzameling aanleggen. De eigenschappen van de materialen zijn hierbij een vaak onbewust kenmerk. Het is belangrijk om kenmerken waarop geordend wordt bewust te maken. Juist het brengen van overzicht en structuur en het zichtbaar en bewust maken van kenmerken en van het handig groeperen, helpt kinderen toenemend te mathematiseren. Eerst wordt geclassificeerd op één kenmerk, op soort en daarna op kleur of vorm. Daarna wordt aandacht besteed aan het classificeren op moeilijker kenmerken zoals op kleur en op vorm. Er wordt een begin gemaakt met het switchen van het ene kenmerk naar het andere ( bijvoorbeeld eerst classificeren op soort en dan op kleur of vorm) om de flexibiliteit in het denken te ontwikkelen. In dit project worden de drie bovengenoemde facetten in combinatie aangeboden in de context „winkel‟ zodat een samenhangend geheel ontstaat waarin veel gespeeld en ontdek kan worden. Naar de speelgoedwinkel wordt in thema 3.1 uitgewerkt. De thema‟s „In de supermarkt en „Op de markt” worden in thema 3.2 en 3.3 nader uitgewerkt.
49
Thema 3.1
Naar de speelgoedwinkel
Leuk, we gaan winkeltje spelen! De kinderen van de Leri for Life peuterschool houden van spelen! Zeker met speelgoed dat mooi van kleur en vorm is. In dit thema leren de kinderen de kleuren, de vormen en leren ze te ordenen. (foto Brownsweg)
Basisbegrippen: Kleur- rood- blauw- geel- rond- hoek- bal- blok- rollen- stapelen- speelgoed
De speelleeromgeving De speelgoedwinkel In de klas maakt de leerkracht een speelgoedwinkel. In de speelgoedwinkel zet je ronde en hoekige materialen in de kleuren rood, blauw en geel. Met de kinderen richt je tijdens het thema de speelgoedwinkel verder in.
50
Materialen: Boodschappentas- beursje- geld- kassa- Speelgoed van thuis- tafeltje als toonbank- planken om iets op te zetten- speelgoed (pop, beer, auto‟s, kleurpotloden, balletje, blokken)
De ontdekhoek Materialen: Rond: grote kralen, bollen, ballen, grote knikkers- materialen in de kleur rood en blauw. Hoekig: blokken, dobbelstenen.
De taalhoek Materialen: Taalhoek maken met boekjes over kleur en vorm
51
Groepsactiviteiten Kleurenkijkers maken Materiaal: toiletpapier rolletjes, vliegerpapier (rood, blauw, geel), lijm. De leerkracht plakt het papier aan het eind van de toiletpapier rol. Dat is gek, nu is de wereld ineens blauw!
Toveren met kleuren Materiaal: klein teiltje water, verf, kwast. De leerkracht zet een beetje verf in water. Met een beetje verf verandert het water van kleur. Wauw, ik kan toveren!
Buiten op het speelveld Spelen met bellenblaas. Spelen met een teil met zeepsop en een slangetje Met ballen spelen, rollen.
52
Spelsuggesties In de speelgoedwinkel De leerkracht praat met de kinderen over het speelgoed en de speelgoedwinkel. Zij legt het begrip speelgoed uit aan de kinderen. Hierna leert zij de kinderen de kleuren en vormen. Daarna zing je een liedje. De juffrouw laat de winkel zien en nodigt de kinderen uit in de winkel. Je bent zelf de winkelier of een kind wordt winkelier. Vraag: wat vind je mooi? Hoeveel kost het? Betalen en in je tas zetten. In de winkel het kopen en verkopen spelen. Er is iemand jarig en er moet een cadeautje gekocht worden. Vraag: Voor wie ga je kopen? Wat zal hij mooi vinden? Het cadeautje inpakken? Samen met de kinderen cadeautjes inpakken.
Zelf speelgoed maken: De leerkracht kan samen met de kinderen een auto met flessen en vruchten van een boom maken. De vruchten kunnen als banden gebruikt worden. Bijvoorbeeld: de leerkracht maakt een boot van een maripatak of een ketting van kralen.
53
Kleurdobbelsteen De leerkracht maakt een dobbelsteen met verschillende kleuren. Zij gooit de dobbelsteen en laat de kinderen zeggen welke kleur het is. Nu met bewegingen: Bij rood hoort….springen, bij blauw ….. gaan we zitten, bij geel…gaan we staan.
Kleurenmemory De leerkracht stelt de volgende vragen aan de kinderen: welke kleur is weg? Er liggen een aantal kleuren, 1 kind moet zijn ogen sluiten terwijl jij een kleur weghaalt. Welke kleur is nu weg?
Boeken Het is leuk een verhaaltje voor te lezen. Je kunt ook zelf verhaaltje verzinnen. De kleine prinses speelt met figuren Ik leer het woordje Tom speelt voor papa Tobi speelt met vormen
54
Liedjes en versjes Zorg steeds voor bijbehorende bewegingen. De jonge kinderen hebben een nood aan beweging en zo onthouden ze ook beter wat ze leren. Rollen, rollen, rollen, heen en weer Rollen, rollen met de ronde bal 3x
Lopen, lopen, lopen naar het winkeltje En als je niet lopen wil, draag ik je
55
Thema 3.2
In de supermarkt
De context „supermarkt‟ loopt als een rode draad door de stappen van het project. Deze context is gekozen omdat dit thema aanleiding geeft op speelse wijze om te gaan met verzamelingen van kleurige voorwerpen waarin veelal driedimensionale geometrische vormen voorkomen, zoals bolvormig fruit en snoepgoed en allerlei formaten doosjes en blikken.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Kleur Kleur- rood- blauw- geel- groen- oranje- paars- bruin- supermarkt- kopen- spullen- boodschappentas- groente- vruchten- boek helpenwatermeloen- bacove- tomaat- appel- prei- boodschappenkar- brood- betalen- kassa.
Vorm Rond- hoek- blok- bal- rollen- stapelen- winkel- vorm- bol- kubus- cilinder- balk- schuiven- vlak- groot- klein- even groot- spullendoos- blik- spelletjes- dobbelsteen- gooien- plaatje- boven- beurt- sinaasappel- tomaat.
56
Soep maken Kleur- rood- winkel- vorm- bol- supermarkt- erbij horen- kopen- spullen- boodschappen- groente- blik- eten- soep- maken- kokenwater- wassen- blok- tomaat- aardappel- snijden- pan- klaar- lekker.
Ra, ra, wat is dat? Kleur- rood- blauw- geel- vorm- bol- supermarkt- spullen- doos- blik- eten- drinken- spelletjes- dichtdoen- raden- raadsel- achter.
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht legt tijdens het demonstreren kleur materialen in de kleuren groen, oranje paars en bruin neer zoals kralen, gekleurd papier, kleurpotloden, viltstiften en voorwerpen die te maken hebben met de supermarkt, bijvoorbeeld: Groen: komkommer, paprika, groene appels Oranje: papaja, mandarijn, papaja sap Paars: djamoe, druifen, snoepjes Bruin: aardappel, chocolade melk, thee, brood 57
Eerst worden alleen de groene materialen in de ontdekhoek gelegd, deze worden vervangen door oranje materialen nadat de kleur groen is aangeboden. Daarna (of in een volgende groepsexploratie) wordt hetzelfde gedaan met de kleuren paars en bruin. Leg tenslotte materialen in alle aangeboden kleuren neer.
Leg tijdens demonstreren materialen in de vormen bol, kubus, cilinder en balk neer zoals kralen, constructie materiaal, blokken, gymmaterialen en voorwerpen die te maken hebben met de supermarkt, bijvoorbeeld: Bol: sinaasappel, grapefruit, snoepjes Kubus: make-up verpakking, blokjes Cilinder: toilet papier, keukenrol, garenklosje Balk: diverse maten doosjes (met vier duidelijke grote en twee kleine vakken) Eerst worden alleen bolvormige materialen in de ontdekhoek gelegd, deze worden vervangen door kubusvormige materialen nadat de bolvorm is aangeboden. Daarna (of in een volgende groepsexploratie) wordt hetzelfde gedaan met de cilinder- en balkvorm. Leg tenslotte materialen in alle aangeboden vormen neer.
58
Supermarkt De leerkracht richt een van de hoeken in als een supermarkt. Zij maakt gebruik van een bestaande winkel of maak een toonbank en stellingen van tafeltjes met planken en kisten. Leg er een boodschappentas een portemonnee met geld bij en eventueel een winkelkarretje en een kassa. De leerkracht kan er eventueel reclamemateriaal bij neerleggen of ophangen en er een weegschaal, rekenmachine bij neerzetten. Zij legt plastic zakjes, eventueel een pen, papier en stickers of gekleurd karton neer, zodat de kinderen de artikelen van prijzen kunnen voorzien of een boodschappenlijstje kunnen maken. Tijdens de groepsexploratie wordt samen met de kinderen een begin gemaakt met het inrichten van de supermarkt. Bij demonstreren wordt de winkel verder ingericht met supermarktartikelen, waaronder (imitatie) groenten en fruit, blikken en doosjes in de kleuren groen, oranje, paars en bruin en met bol-, kubus-, cilinder en balkvormige voorwerpen.
Kunsthoek De leerkracht zet plakkaatverf in de aangeboden kleuren neer en leg bol-, kubus-, cilinder of balkvormige kosteloos materiaal neer zoals piepschuimballen, toiletrollen en diverse formaten doosjes. Laat de kinderen de materialen met kwasten beschilderen. Wanneer de leerkracht bij het verbreden en verdiepen rode, blauwe en gele vingerverf klaarzet, zullen de kinderen al experimenterend de aangeboden kleuren ontdekken door de verf te mengen.
59
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal over het onderwerp. Zij kan ook illustraties van supermarktartikelen in de kleuren groen, oranje, paars en bruin neerleggen of ophangen of een supermarktfolder of –bladen geordend per kleur of soort in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken. De leerkracht kan zwart- wit afbeeldingen eventueel inkleuren met viltstift of kopiëren op groen, oranje, paars of bruin papier en uitknippen.
Spelsuggesties Eten koken Materiaal: Ingerichte supermarkt- winkelaccessoires zoals papier, pen, boodschappentas met portemonnee- etenswaren uit de supermarktspeelgoedservies en bestek, pannenset,snijplank uit de huishoek. In de huishoek spelen de kinderen dat ze eten gaan koken. De leerkracht laat de kinderen bedenken wat ze willen koken. Ze kunnen bijvoorbeeld een boodschappenlijstje maken en deze artikelen in de supermarkt gaan kopen. Daarna kan het eten worden klaargemaakt en opgegeten in de huishoek. Zij maakt opmerkingen en geef suggesties zoals: Wat gaan jullie eten vandaag? Wie gaat boodschappen doen? Hebben jullie al een boodschappenlijstje gemaakt? Enz.
60
Themaliedje Groen, wit en rood zijn de kleuren van de vlag. Geel is de ster die mee wapperen mag.
61
Thema 3.3
Op de markt
De context „markt‟ loopt als een rode draad door de stappen van het project. Deze context is gekozen omdat dit thema aanleiding geeft op speelse wijze om te gaan met verzamelingen van materialen in diverse nuancekleuren waarin tweedimensionale geometrische vormen voor kunnen komen.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen:
Donker en licht Kleur- rood- blauw- geel- groen- oranje- paars- bruin- donker- licht- markt- stent- bloem- erbij horen- dezelfde- anders- spelletjeluisteren- vertellen- uitkiezen- beurt- vaas- bloempot- emmer.
Vorm Vorm- rond- hoek- cirkel- vierkant- driehoek- rechthoek- kant- lang- kort- even lang- markt- stent- lap- stof- spullen- spelletjesdobbelsteen- gooien- plaatje- boven- beurt- knoop- rits- band- klos.
62
Kijk eens naar mij Kleur- rood- blauw- geel- groen- oranje- paars- bruin- vorm- rond- hoek- winkel- donker- licht- cirkel- vierkant- driehoek- rechthoekmarkt- stent- donkerder- lichter- erbij horen- dezelfde- anders- stof- kopen- kleren- aanhebben- broek- rok- T-shirt- sok- schoen- zak knoop- rits- figuur- mooi.
Kleuren en vormen maken Kleur- rood- blauw- geel- vorm- rond- hoek- bol- kubus- cilinder- balk- donker- licht- cirkel- vierkant- driehoek- rechthoek- kantlang- kort- even lang- donkerder- donkerst- even donker- lichter- lichtst- even licht- op een rij- papier- spullen- wit- roze- makentekenen- mengen- knippen- vouwen- doos- blik- potlood- schaar- verf.
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht legt tijdens het demonstreren kleur en licht en een donker exemplaar van identieke materialen neer zoals vouwbladen, kleurpotloden, viltstiften- katoen bolletjes, klosjes garen, lapjes stof. Zij legt tijdens het verbreden en verdiepen seriaties neer van kleurnuances van enkele kleuren. Tijdens het demonstreren van vorm materialen legt zij in de vormen cirkel, vierkant, driehoek, en rechthoek neer, zoals vouwbladen.
63
Marktstent De leerkracht richt enkele hoeken is als marktstentjes, bijvoorbeeld een bloemstent. Zij maakt gebruik van een bestaande winkel of maakt een toonbank. Versier de markt. Tijdens de groepsexploratie wordt samen met de kinderen een begin gemaakt met het inrichten van de beide marktstentjes met allerlei accessoires.
Kunsthoek De leerkracht zet plakkaatverf in de kleuren rood, blauw, geel, en wit neer en leg witte vellen papier, scharen en potloden neer. De kinderen kunnen cirkels, vierkanten, driehoeken, en rechthoeken tekenen en uitknippen door bijvoorbeeld schoteltjes en doosjes om te trekken en uit te knippen. De leerkracht zet verf en kwasten neer en laat de kinderen de papieren vormen beschilderen. Ze kunnen al experimenterend de meng en nuancekleuren ontdekken.
Taalhoek Leg boek- en plaatmateriaal neer over het onderwerp.
64
Spelsuggesties: ‘Een marktdag’ Materiaal: Ingerichte marktstentjes- dozen- kartonnen kaartjes met stift- geld- prijskaartjes (zelfgemaakte)- plastic tasjes- schaar- plakbandboodschappentas met portemonnee. De leerkracht laat de kinderen een spel spelen waarbij van alles wat er op de markt gebeurt nagespeeld wordt. Zij laat de marktventers (kinderen) met hun koopwaar naar de markt rijden in hun „busjes‟ en hun koopwaar op hun eigen wijze uitstallen en sorteren in hun stent. Zij stimuleer de kinderen door bijvoorbeeld de materialen netjes per kleur of op een rij in kleur nuances neer te leggen. Met behulp van kaartjes kunnen ze de prijze opschrijven. Daarna kunnen de bezoekers om de beurt iets kopen en hiervoor betalen. Het gekochte kan daarna in een tas worden gedaan. Als de marktdag om is wordt de koopwaar weer netjes (per kleur of vorm) in dozen gedaan en ingeladen. Er kan berekend worden hoeveel er verdiend is vandaag. Tot slot rijden de marktventers in hun „busjes‟ weer naar huis. Bij aanvang van elke thema: •
Informeert de leerkracht de ouders over dit onderwerp!
•
Geeft de leerkracht de basiswoorden.
•
Geeft de leerkracht liedjes en versjes mee
•
Vraagt de leerkracht de ouders om hun kind een stuk speelgoed mee te geven
•
Laat de leerkracht zien hoe ouders samen met hun kind met speelgoed kunnen spelen
•
Organiseert de leerkracht een ochtend waarbij de ouders met hun kind in de peuterschool kunnen komen spelen met speelgoed
•
Knapt de leerkracht samen met ouders speelgoed op of maak samen nieuw speelgoed. 65
Project 4
Regen en wind
Dit thema is bestemd voor de peuters. Het accent ligt bij regen en wind en de gevolgen hiervan: de blaadjes vallen van de boom en we kleden ons voor regen en de kou. Bij oriënteren worden de kinderen in de sfeer van de regentijd gebracht. De kinderen ervaren enkele karakteristieken van het regenweer, zoals kou, vallende blaadjes, bliksem slagen, regen en wind. Bij demonstreren komen de in bijzonder aspecten als regen, wind en vallende blaadjes, takken aan de orde. Dit gebeurt bij een wandeling naar buiten. Terug van de wandeling worden de genoemde aspecten concreet gemaakt en nagespeeld bij de boom. Bij verbreden is aandacht voor het tijdsaspect door in te gaan op overgangen in de grote regentijd. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen regenweer en droog weer, tussen veel wind en geen wind. Bij verdiepen worden eenvoudige problemen voorgelegd. De opeenvolgende veranderingen in de tijd worden met behulp van illustraties of foto‟s met elkaar vergeleken.
Netwerk van basis en extra begrippen: Natuur : Vallen- mantel- boom- blaadje/ takken- lopen- spelen- bewegen- mooi- gooien- grond- oprapen.
Regen en zon: Het regent- koud- druppel- vallen- nat- droog- plas- paraplu- laars- mantel- de zon schijnt- wolk- zacht- hard- regen- regenjas- warmbinnen- buiten- spelen- leuk. 66
Wind: Het waait- koud- mantel- blaadje- wolk- zacht- hard- wind- lopen- spelen- bewegen- horen-blazen.
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht plaatst in deze hoek een tafel met heel wat illustratie materiaal van de regentijd en de overige jaargetijden.
Huishoek In deze hoek hangt de leerkracht een touw met afwisselend grote papieren afbeeldingen van wolken met regendruppels, wind (blazende mond) en zon aan het plafond. Voor regenweer legt u op de grond plassen van blauw karton of van plastic folie.
Watertafel De leerkracht kan hier benodigheden neerleggen om zelf „regen‟ en „wind‟ te maken: een vergiet of tuingieter, een plantenspuit, poppetjes, plastic spelmateriaal en een handdoek. In de watertafel is bijvoorbeeld een landschap gemaakt met poppetjes en auto‟s.
67
Taalhoek In deze hoek kan de leerkracht een boek met illustraties over regen en wind neerleggen. Bij een boek, dat de leerkracht samen met de kinderen bekeken en gelezen heeft, kan zij figuren en voorwerpen van het spelmateriaal neerleggen, waarmee zij samen het varhaal naspelen.
Speelplaats Buiten op de speelplaats kan in regen en wind gespeeld worden. Wanneer het regent kunnen de kinderen met regenkleding en attributen in de regen en plassen spelen. Ze kunnen kijken wat er buiten allemaal nat wordt. Of ze nemen droge spullen van binnen, die ze buiten in de regen nat laten worden. Bij veel wind kunnen de kinderen buiten spelen met vlaggetjes, windmolentjes, linten of ballonnen aan een touwtje. Laat de kinderen uitproberen of een steentje of stokje hout op de hand ook wegwaait door de wind. Als het sterk waait, is het een leuk spel om tegen de wind in en met de wind mee te lopen.
Oei, oei….. waarom regent het nu ineens de hele dag? En is de straat ineens vol waterplassen? Oh, de regentijd is begonnen! Peuters hebben nog niet veel begrip van tijd. Door het verschil van de drogetijd naar de regentijd te laten ervaren, werk je aan het begrip van tijd.
68
Bij aanvang van elke thema: •
De leerkracht informeerd de ouders over het onderwerp van het project.
•
De leerkracht maakt voor de ouders een overzicht van de begrippen uit het project.
•
De leerkracht geeft de liedjes van versjes mee naar huis geven, zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
•
De leerkracht vraagt de ouders de kinderen op een bepaalde dag, regenkleding en laarzen mee te geven.
69
Project 5
Huis
Het project huis maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied taal. Voor ons allemaal maakt het huis deel uit van de directe, meest vertrouwde leefomgeving. Voor jonge kinderen is het van belang dat zij deze nabije leefomgeving nader kunnen verkennen en leren benoemen. Uitgaande van de buitenkant van het huis wordt in de drie projecten vervolgens gekeken naar de binnenkant van het huis; naar de diverse kamers en wat je daar zoal ziet en doet. Het soort huis dat als uitgangspunt genomen wordt hangt af van de woonomgeving van de kinderen. De thema „hier woon ik‟ wordt in thema 5.1 uitgewerkt. Vervolgens worden de thema‟s „ kamers in huis‟ en „wij gaan verhuizen‟ in de thema‟s 5.2 en 5.3 beschreven.
70
Thema 5.1
Hier woon ik
Het soort huis dat u als uitgangspunt neemt, kunt u laten afhangen van de woonomgeving van de kinderen.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Huis aan de buitenkant Huis- dak- raam- muur- duur- schel- wonen- opendoen- dichtdoen- binnen- buiten- flat- tuin- mooi- gezellig- sleutel- brievenbus.
Allemaal huizen Huis- dak- raam- deur- bel- wonen- binnen- buiten- flat- kamer- tuin- anders- hetzelfde- hoog- laag- puntdak- lift- trap- bovenbeneden.
Wat doe je in huis? Binnen- buiten- kamer- tuin- tafel- stoel- bed- toilet- spelen- slapen- eten- wassen- douchen- aankleden- televisie kijken- boekje lezenpyjama aan- knuffel- pop- auto- blok- drinken- bord- beker.
71
Speelleeromgeving Ontdekhoek In deze hoek kan de leerkracht „huizen‟ van karton of ander materiaal neerzetten. Zij legt ook echte voorwerpen neer zoals een baksteen, sleutel en eventueel een (zelfgemaakte) brievenbus. Voorwerpen die te maken hebben met wonen in huis, zoals een deken, een kussen, speelgoed, borden, kannen en baddoeken kunnen ook bij gelegd worden. De leerkracht helpt de kinderen bij het maken van een huis met behulp van dekens, touw en knijpers. Zij laat het huis gemaakt van eerder genoemde materialen met een deur of raam als een huis uitzien. De kinderen kunnen in het speelhuis of zelfgemaakte huis gaan zitten en verschillende vormen van het doen- alsof- spel spelen.
Bouwhoek Hier kunnen de kinderen van groot constructiemateriaal of van blokken „huizen‟ bouwen. Eventueel helpen de kinderen de leerkracht met het bouwen van een huis, bijvoorbeeld door kartonnen dozen op elkaar te stapelen en ramen en deuren erop te tekenen of op te plakken.
72
Huishoek Deze hoek kan als een kamer worden ingericht, met name als een voorzaal (woonkamer). Met voorwerpen als een tafeltje, een speelgoed telefoon, een speelgoed televisie enzovoort kan het idee van een voorzaal gewekt worden. In de loop van het project kunt u deze hoek ook aanpassen door bijvoorbeeld de nadruk te leggen op het slapen in huis.
Poppenhuis De leerkracht richt het poppenhuis zo in dat verschillende kamers met hun functies kunnen worden onderscheiden. Wanneer zij hiervoor onvoldoende poppen huismateriaal heeft kan zij kleine zelfgemaakte voorwerpen toevoegen, zoals: gordijnen van stof, kleine boekjes, kartonnen bedje met beddengoed enzovoort.
73
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan de meegebrachte foto‟s van de eigen huis van de kinderen in plastic hoezen steken en als „boek‟ hier neerleggen. Om de taal te stimuleren en de mogelijkheid tot interactie te vergroten zijn sommige boeken, aangevuld met kleine attributen en poppetjes zeer geschikt. Spelsugesties Een huis bouwen Materiaal: Grote blokken- kisten of constructiemateriaal- eventueel karton- wasknijpers- touw- eventueel grote auto‟s of trucks. De leerkracht speetl in de bouwhoek of op de speelplaats met de kinderen dat er één of meer huizen moeten worden gebouwd. Stimuleer het bouwen door met de kinderen te praten. We gaan huizen bouwen, doen jullie mee? Wat voor soort huis zullen jullie bouwen? De kinderen kunnen bijvoorbeeld „vrachtauto‟s met stenen vullen en deze naar de „bouwplek‟ rijden. De leerkracht stimuleert het bouwen of geeft aanwijzingen. Wat een mooi huis wordt dat. Heeft jouw huis ook ramen? Als de huizen klaar zijn kunnen de kinderen erin wonen. De leerkracht laat ze bedenken wat ze allemaal nodig hebben in huis. Hiervoor kunnen spullen uit de huishoek worden gebruikt. 74
Gaan slapen Materiaal Slaapkamer in de huishoek- matras- deken- tandenborstel- baddoek- pyjama- voorleesboekje. De leerkracht creeerdt in de huishoek een slaapkamer. Zij speelt dat het tijd is om naar bed te gaan en meemtt bijvoorbeeld de rol van moeder of vader aan. O, wat is het laat. Het is tijd om te gaan slapen. Wat zullen we eerst doen? Laat de kinderen zelf de volgorde van handelingen bedenken. Stimuleer het spel door bijvoorbeeld te vragen: Zij je tanden al gepoetst en ben je al gebaad? Kruip maar gauw onder de dekens. Vader of moeder leest nog een boekje voor of zingt een liedje. Het spel eindigt met een nachtzoen. Het licht wordt uitgedaan. Slaap lekker en tot morgen! U kunt daarna van rollen verwisselen door een kind de rol van vader of moeder te geven. U speelt dan zelf de rol van kind.
Bedenk zelf de activiteiten en de rollen die de kinderen in ‘ het poppenhuis’ kunnen aannemen.
75
Thema 5.2
Kamers in huis
Het onderwerp kamers in huis wordt bij de kinderen geïntroduceerd aan de hand van een zelfgemaakt huis van karton. Bij demonstreren gaat de leerkracht gaat kort in op de buitenkant van een huis, waarna de binnenkant met de verschillende kamers wordt bekeken. Bij verbreden gaat de leerkracht dieper in op de verschillende kamers van het huis en hun functie. Tot slot wordt bij verdiepen de verschillende raadsels, opdrachten en vragen over de functie van de verschillende kamers in huis voorgelegd.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Huis aan de buitenkant Huis- dak- raam- muur- deur- bel- wonen- opendoen- dichtdoen- binnen- buiten- sleutel- stenen- metselen- hoog- tuin- mooi- gezelligtekenen- buren- stoep.
Allemaal kamers Huis- wonen- opendoen- dichtdoen- binnen- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- toilet (wc)- douche- lamp- televisietelefoon- bank- tafel- stoel- kast- bed- gang- boven- beneden- plant- radio- fornuis- aanrecht- bad.
76
In welke kamer hoort het? Binnen- buiten- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- toilet (wc)-spelen- slapen- eten- koken- wassen- lamp- televisietelefoon- bank- tafel- stoel- kast- bed- bewaren- speelgoed- pyjama- kleren- tandenborstel- pan- bord- lepel- handdoek- zeep.
Wat doe je in huis? Binnen- buiten- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- toilet (wc)-spelen- douche- spelen- eten- slapen- eten- kokenwassen- lamp- televisie- telefoon- bank- tafel- stoel- kast- bed- trap- gang- boven- beneden- bellen- televisie kijken- drinken- lezen..
Spelsuggesties In welke kamer hoort het? De leerkracht laat de kinderen verschillende voorwerpen zien ( tandenborstel, lepel enz.) en vraag hoort dit in de keuken of in de badkamer? Wat doe je in huis? Waar? Lezen ( waar?), baden (waar?), eten ( waar?), slapen ( waar?). Wat doe je als je ‘s morgens opstaat? Opstaan uit bed, en dan, en dan en dan? ( baden, eten, drinken, spelen, naar school). Voorlezen ( aangepaste versie van de wolf en de zeven geitjes)
77
Themalied Opa bakkebaard heeft een huisje en in dat huisje daar is het goed. Opa bakkebaard is aan het werken en weet jij wel wat hij doet? Hij veegt de vloer met een bezem, met een bezem. Hij veegt de vloer. Zo veegt hij de vloer!
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht legt hier diverse voorwerpen neer, die met het huis te maken hebben, zoals sleutels, pannen, brievenbus. Ook miniatuurhuizen en een huis van lego kunnen hier een plaats krijgen.
Huishoek Huisje spelen ( eten koken, huis opruimen, tv kijken, slapen). De leerkracht kan hier een speciale kamer maken met een herkenbare inrichting en voorwerpen. Na een week kan er van inrichting gewisseld worden en wordt de hoek een andere kamer. Als de ruimte het toelaat kunt u de ruimte ook in twee kamers verdelen, bijvoorbeeld een keuken en een slaapkamer, gescheiden door een scherm of
78
poppenkast. Een kamer met duidelijke voorwerpen zal de kinderen uitnodigen tot spel en handelingen die bij deze speciale kamer horen.
Bouwhoek Hier kan met dozen, hout, karpet, stokjes gewerkt worden aan het bouwen van een huis, misschien zelfs met meerdere kamers. Het is goed als de leerkracht ook klein speelgoed neerlegd waarmee vervolgens in het huis gespeeld kan worden.
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp, bijvoorbeeld naar oma‟s huis en voorwerpen voorzien van woordkaarten benoemen: de deur, het raam, de muur, het dak en dan naar binnen en vragen welke kamer is dit? Wat doe je in de keuken?
Poppenhuis Indien aanwezig kan de leerkracht een ingericht poppenhuis neerzetten met kamers met een herkenbare inrichting. Zij klan ook een leeg poppenhuis plaatsen en de kamers door de kinderen laten inrichten met meubels en poppetjes.
79
Thema 5.3
Wij gaan verhuizen
Het onderwerp „wij gaan verhuizen‟ wordt middels het inpakken van spullen, uit de verschillende kamers in huis in dozen, bij de kinderen geïntroduceerd.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: In welke kamer hoort het Huis- wonen- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- douche- toilet- verhuizen- nieuw- oud- doos- inpakken- uitpakkenspullen- speelgoed- bed- pyjama- kleren- pan- koken- bord- lepel- vork- mes- douchen- baddoek- zeep- tandenborstel- kast.
Verhuizen Huis- wonen- kamer- woonkamer- slaapkamer- keuken- badkamer- douche- toilet- verhuizen- nieuw- oud- doos- inpakken- uitpakkenoptillen- verhuiswagen- spullen- leeg- vol- zwaar- verven- schoonmaken- trap- boven- beneden- sleutel- helpen- buurt- ophangenneerzetten- inrichten- gezellig- mooi.
Allemaal huizen Huis- wonen- kamer- nieuw- oud- flat- tuin- anders- hetzelfde- dak- stoep- hoog- laag- naast- mensen- schel- brievenbus- voordeur. 80
Verdriet en blij Huis- wonen- kamer- verhuizen- nieuw- oud- flat- spullen- leeg- vol- verdrietig- blij- buren- vriendje- school- alleen- wennen- verweg- leuk- niet leuk- voelen.
Speelleeromgeving Ontdekhoek In deze hoek legt de leerkracht concrete materialen in verband met verhuizen neer: plaatjes en materialen van een verhuisbedrijf, dozen enzovoort. Ook legt zij hier te verhuizen spullen uit het lokaal klaar, zoals boeken, blokken en materialen uit de huishoek.
Huishoek De leerkracht laat een deel van het huis leeg maken, zodat deze goed schoongemaakt kan worden. Zij zet hiervoor wat grote dozen klaar en schoonmaak middelen. Nadat de hoek schoongemaakt is kunnen de spullen weer verhuisd worden.
81
Bouwhoek Als er een grote speelgoedvrachtwagen aanwezig is, kunnen de kinderen deze gebruiken om diverse formaten blokken van de ene naar de andere plaats te verhuizen. Met de blokken kan daarna een huis worden gebouwd, waar kleinere spullen uit het lokaal naartoe kunnen worden gebracht.
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Maak een overzichtelijk kijkboek met plaatjes van verhuissituaties, het schoonmaken en het inrichten van de kamers. Laat aan de hand van de meubels en voorwerpen in de kamers zien wat de functie van de verschillende kamers is.
82
Spelsugesties Inpakken Materiaal: Verschillende dozen zodat de spullen verpakt kunnen worden- spullen om in te pakken, bijvoorbeeld boeken, keukenmateriaal, speelgoed, kleren. In de huishoek heeft de leerkracht de dozen klaarstaan en er liggen verschillende materialen door elkaar om in te pakken. Zij vertelt de kinderen bijvoorbeeld dat het huis te klein is geworden. Zij wilt verhuizen naar een groter huis, waar iedereen een eigen kamer krijgt. Voordat de verhuiswagen komt moeten alle spullen uit het oude huis ingepakt worden: We gaan aan het werk, want we moeten veel spullen inpakken. Maar hoe kunnen we dat het best doen? Laat de kinderen bedenken hoe ze dat het beste kunnen doen, bijvoorbeeld spullen per soort inpakken of per kamer waar ze thuis horen of per persoon van wie ze zijn. De dozen worden ingepakt zoals de kinderen hebben voorgesteld. Als alle dozen ingepakt zijn, worden ze keurig klaargezet voor de verhuizing: Zullen we alle dozen bij elkaar zetten? Want straks komt de verhuiswagen. Deze doos is wel zwaar zeg. Zullen we die samen optillen? 83
De leerkracht bedenkt zelf de activiteiten die de kinderen als verhuizer kunnen uitvoeren. Verder kunnen de kinderen verschillende rollen aannemen bij het schoonmaken van het nieuwe huis en het uitpakken.
Bij aanvang van elke thema: •
Informeer de ouders over het onderwerp van het project.
•
Maak voor de ouders een overzicht van begrippen- uit het project.
•
U kunt de liedjes en versjes mee naar huis geven (zo mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
•
Vraag de ouders, indien mogelijk, foto‟s van een eventuele verhuizing mee te geven.
•
Als een kind uit de groep kortgeleden verhuisde of op kort termijn gaat verhuizen, kan zijn of haar ouder daarover mischien vertellen in de groep/ klas.
84
Project 6
Kerstmis
Het project Kermis maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit project bestaat uit het thema kerstfeest. In de projecten worden verschillende facetten van de kerstviering belicht. Zowel het wereldse aspect van de versierde kerstboom en de brandende kaarsjes als het christelijke aspect van de geboorte van jesus komen aan de orde . hiernaast is de aandacht voor feestvieren in andere culturen, met name de verschillen bij de kerst- of nieuwjaarsviering. Zo zullen kerstboompjes met versiering uit verschillende culturen een plaats kunnen krijgen.de keuze van de activiteiten uit de projecten zal afhangen van de signatuur of populatie van uw peuterspeelzaal of school. Voor de groepen die veel nadruk op het christelijke kerstverhaal willen leggen, zijn bij de afzonderlijke stappen in het project activiteiten opgenomen rond het kerstverhaal.
85
Thema 6.1
Kerstfeest
Dit thema is bestemd voor de peuters en wordt middels de stappen orienteren, demonstreren, verbreden en verdiepen uitgewerkt. Bij Oriënteren worden de kinderen in de sfeer gebracht van het naderende kerstfeest. Dit gebeurd door het versieren van het lokaal, het spelen van een doen-alsof-spel over kerstbomen verkopen en het binnen brengen van de kerstboom. Er wordt een boek over het versieren van de kerstboom bekeken en de lampjes worden in de boom gehangen. Met het aansteken van één kaarsje wordt het naderende kerstfeest geconcretiseerd. Bij Demonstreren wordt de sfeer van het kerstfeest beleefd door het versieren van de kerstboom en het verlichten van het lokaal met lampjes, kaarsen, verlichte sterren en door het gezamenlijk bekijken van een boek. Om de kinderen de tijdsduur tot het kerstfeest te laten ervaren wordt dieper ingegaan op het aansteken van het juiste aantal kaarsjes of het aanstrepen van de dagen op de kalender. Bij verbreden komen verschillende aspecten van het kerstfeest aan bod door het spelen van een doen-alsof-spel. De tijdsduur tot het kerstfeest komt aan bod door het tellen van de brandende kaarsjes en door het bespreken wat er nog moet gebeuren voordat het kerstfeest is. De eigen ervaringen van de kinderen rond het kerstfeest of andere cultuurgebonden feesten komen aan de orde. Bij verdiepen wordt de geboorte van jesus als verhaal verteld, waarbij de kinderen zich inleven in de verschillende kerstfiguren. De kinderen oriënteren zich in de tijd door verschillende feesten in de maand december te visualiseren op een kalender. Het versturen en ontvangen van kerstkaarten wordt onder de aandacht gebracht en er worden kerstraadsels opgelost. Tot slot wordt het kerstfeest op school voorbereid en gevierd.
86
Netwerk van Basis en extra begrippen: Kerstsfeer maken: Kerstfeest- kerstboom- versieren- mooi- kerstbal- lampje- kaarsje- aansteken- lichtje- ster- kerstmis- feest- vieren- versieringgezellig- wachten- dichterbij komen- licht- lokaal- binnen- waar- bekijken- ophangen- neerzetten.
Kerstboom: Kerstboom- tak- versieren- mooi- kerstbal- lampje- lichtje- versiering- slinger- kerstklok- hangen- gezellig- voorzichtig- groenuitkiezen- ruiken- voelen- hoog- laag- bovenin- onderaan- middenin- naast- glimmen- breekbaar- goud- zilver- vogeltje- engeltjekerstman.
Kerstfeest: Kerstfeest- kerstboom- versieren- lampje- kaarsje- aansteken- lichtje- ster- kerstmis- feest- vieren- versiering- gezellig- bijnawachten- dichterbij komen- kerstkaart- adventskrans- kerstverhaal- kerststal- kalender- zin hebben in- erbij horenschrijven- sturen- kerstliedje- zingen- zich verkleden- eten maken.
87
Kerstverhaal: Kerstmis- feest- vieren- bijna- wachten- dichterbij komen- donker- adventskrans- kerstverhaal- kerstbal- kalender- schijnen- MariaJozef- engel- kindje- schaap- herder- koning- zingen- blij- vrolijk- stal- geboren worden- kribbe- ezel- koud.
Spelsituatie Ontdekhoek: Op een aparte tafel of in de huishoek kunnen de kinderen een imitatiekerstboompje versieren met ontbreekbare kerstballen of zelfgemaakte kerstversieringen. Ook echte dennentakken en andere kerstversieringen zoals kerstmannetjes, sterren, attributen voor de kersttafel kunnen hier een plaats krijgen. De leerkracht kan versieringen een plaats geven en zet ook allerlei soorten kaarsen neer.
Kersttafel: Op een grote tafel kan de leerkracht met onbreekbare figuren het kerstverhaal nagespeeld worden. Een kerststal kan van houten blokken worden gebouwd. In de loop van het verhaal kunnen de figuren van Maria en Jozef uitgebreid worden met het kindje Jezus, herders en koningen. Huishoek: De leerkracht maakt ongeveer vier imitatiekerstbomen van verschillende grootte, geknipt van karton met stukjes klittenband. Daarbij maakt zij kerstversieringen van karton. De kinderen kunnen de kerstversieringen in de boom „hangen‟. De leerkracht kan bovendien 88
een imitatiekerstboomp met kerstspulletjes neerzetten, zodat de kinderen de boom kunnen versieren. Leg allerlei attributen in deze hoek die te maken hebben met het kerstverhaal, zoals verkleedkleren, doos als kribbe, pop in doeken gewikkeld, (stok met staart) ster, glanzende voorwerpen die als cadeautjes kunnen dienen voor het kindje.
Taalhoek: De leerkracht legt boeken of plaatmaretiaal neer over het onderwerp. Zij kan een kijkboek maken door plaatjes van kerstattributen en nieuwjaarskaarten in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Kunsthoek: De leerkracht legt allerlei materialen neer waarmee de kinderen kerstversieringen kunnen maken, zoals doppen, zilver- of goudkleurig papier, stroken, kwasten, scharen, lijm of vingerverf.
89
Spelsuggesties Het is bijna Kerstmis Materiaal: Imitatiekerstbomen van karton- kerstboomversieringen van karton. Voor de huishoek kunnen de kinderen het kopen en het verkopen van kerstbomen zelfstandig met elkaar spelen nadat activiteiten van Oriënteren aan de orde is geweest. De leerkracht laat de kinderen zowel de rol van koper als van verkoper spelen. Zij stimuleert het spel en zegt bijvoorbeeld: kerstboomverkoper, wat voor kerstbomen heb je allemaal te koop? Oh, wat een mooie boom, ik zie daar grote en kleine bomen. Dikke en dunne. Wat moet je vragen aan de kerstboomverkoper als je een boom wilt kopen? Hoe moeten we die grote boom nu mee naar huis nemen? De kinderen „slepen‟ daarna de kerstboom naar huis. Daar kan de kerstboom worden versierd met kerstballen, slingers en een piek.
Kerstfeest vieren Materiaal: Imitatiekerstboompje en versieringen- verkleedkleren- keukengerei In de huishoek speelt de leerkracht met de kinderen. Zij kunnen samen het kerstfeest vieren. Er staat een versierd kerstboompje in de huishoek. De leerkracht zegt bijvoorbeeld: het is kerstmis. We vieren feest. Wat gaan we doen als het feest is? Zij laat de kinderen 90
bedenken wat er bij het vieren van het kerstfeest hoort en speelt dit na, bijvoorbeeld mooie kleren aantrekken , liedjes zingen, visite ontvangen, lekker eten maken, tafels dekken. Als de kinderen niet op ideeën komen stimuleert de leerkracht de kinderen door vragen te stellen zoals: krijgen we vandaag nog visite? Zullen we dan maar mooie kleren aandoen en de woonkamer een beetje opruimen? Heb je al eten klaargemaakt in de keuken? Wat voor lekkers ga je maken? Als iedereen mooie kleren aanheeft en het eten is gekookt speelt zij dat de visite aanklopt. Zij laat de kinderen op eigen wijze de tafel dekken en aan tafel gaan en kunnen met z‟n allen een kerstliedje zingen.
Bij aanvang van elke thema: •
Informeerd de leerkracht de ouders over het thema van het kerstproject, de wijze waarop dit wordt uitgevoerd en hoe het kerstfeest op school gevierd wordt. Wanneer het kerstfeest thuis niet wordt gevierd, kunnen de ouders ingaan op de aspecten en gevoelens die horen bij een feest uit de eigen cultuur: samen zijn, blijheid, vrolijkheid en versieringen.
•
De leerkracht maakt een overzicht van de begrippen uit het project voor de ouders.
•
De leerkracht geeft de liedjes en versjes mee naar huis (zo mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
•
Als de leerkracht een gezamenlijke oefening en –afsluiting houdt, kunnen ouders gevraagd worden bij de voorbereiding en uitvoering te assisteren.
91
Project 7
Tellen
Tellen is een belangrijke vaardigheid voor allerlei activiteiten in het dagelijks leven en het is een goede voorbereiding op het leren rekenen. Bij het leren tellen kunnen we de volgende belangrijke stappen onderscheiden: • Opzeggen van de tel rij: in het begin met allerlei onvolkomenheden (bijvoorbeeld een, twee, drie, vijf, acht, twaalf, twintig) later steeds nauwkeuriger. • Tellen met aanwijzen, het kind moet twee dingen tegelijk kunnen doen; tellen en bij ieder getal en ding aanwijzen of pakken. De snelheid van tellen en aanwijzen moet gelijk lopen en het kind moet de telrij kunnen opzeggen. In het begin zitten ook hier allerlei onvolkomenheden; iets twee keer aanwijzen, een voorwerp overslaan, wat je geteld heb nog een keer aanwijzen, enzovoort. De snelheid is aanvankelijk laag, maar snelheid en nauwkeurigheid nemen toe. •
Tellen zonder aanwijzen (perspectief), bijvoorbeeld innerlijk tellen.
•
Tellen op het gehoor (auditief): luisteren en tegelijkertijd tellen (zonder visuele ondersteuning).
•
Tellen en zeggen hoeveel er geteld is (resultatief), bijvoorbeeld een, twee, drie, vier: „vier‟. Wanneer gevraagd wordt: hoeveel heb je geteld? En het kind begint opnieuw te tellen: een, twee, drie, vier‟, dan weet het nog niet te zeggen hoeveel het geteld heeft.
•
Doortellen (verkort): het kind heeft bijvoorbeeld vier objecten geteld. Er worden twee bijgelegd en het telt „ vijf, zes‟.
92
•
Handig tellen: dat wil zeggen een manier of strategie vinden waardoor geen fouten gemaakt worden en/ of de snelheid van tellen toeneemt. Bijvoorbeeld: wat geteld is wegleggen, aangeven waar begonnen is, op een rij leggen of structuur aanbrengen in het geheel. Hieronder verstaan we ook tellen in tweetallen.
Bij dit project wordt er niet allen aandacht besteed aan het tellen, maar ook het vergelijken van de hoeveelheden als aparte vaardigheid. Veel vergelijkingen worden al spontaan gemaakt in de vorm van één- één relaties: is er voor elk kind een stoel? De opbouw van het vergelijken is als volgt: • Één- één relaties leggen tussen voorwerpen die bij elkaar horen. • Één- één relaties leggen tussen voorwerpen die niet bij elkaar horen. • Handig vergelijken: naast of in elkaar zetten van te vergelijken voorwerpen (direct vergelijken). • Begrijpen en toepassen van begrippen als: meer- minder- evenveel- meeste en minste. • Indirect vergelijken van voorwerpen die niet direct te vergelijken zijn op bovenstaande manier, zoals het met elkaar vergelijken van grote voorwerpen of afbeeldingen.
Het project tellen maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied denkontwikkeling. Beer is jarig wordt in thema 4.1 uitgewerkt. „ Mijn verjaardag en het is feest‟ worden in de thema‟s 4.2 en 4.3 nader uitgewerkt.
93
Thema 7.1
Beer is jarig
Dit thema is gekozen als aanleiding om het tellen functioneel te maken. Bij oriënteren wordt het thema „Beer is jarig‟ geïntroduceerd door de kennismaking met beer. Binnen deze context gaat het in deze stap om het plezier hebben in tellen. Het vergelijken komt spelenderwijs aan bod door het leggen van één- één relaties. Bij demonstreren staan de activiteiten in het teken van de voorbereidingen van de verjaardag van beer. In deze stap wordt aandacht besteed aan het correct opzeggen van de telrij tot en met vijf. De kinderen worden op speelse wijze gericht op de functie van tellen. Door bij de telwoorden bewegingen in het ritme van het tellen te maken wordt het synchroon tellen geoefend. Bij verbreden staan de activiteiten in het kader van beer die jarig is en vandaag zijn verjaardag viert. In deze stap wordt het aanwijzend tellen tot en met vijf aangeboden. Dit gebeurt door tijdens het tellen materiaal op te plakken of nadrukkelijk aan te wijzen. Bij verdiepen is er gedacht voor de cadeautjes die beer gekregen heeft en kijkt hij terug op rijn verjaardagfeest. In deze stap komen handig tellen en vergelijken aan bod door het gestructureerd tellen van de verschillende cadeautjes en het leggen van één- één relaties. Moeilijkere vormen van tellen, zoals aanwijzend tellen zonder manipuleren met de te tellen hoeveelheid (aanwijzen op een plaatje) en resultatief tellen (weten hoeveel er geteld is) komen aan de orde.
Basisbegrippen: Eén, twee, drie, vier, vijf, tellen, genoeg, beer, jarig, feest, vriendje, iedereen, pakken, verjaardag, feesthoed, aanwijzen, hoeveel, vingers, over, verjaardag, cadeautje, cake, uitdelen.
94
Verjaardagsfeest in Suriname Suriname In Suriname is een verjaardag de aanleiding om een groot feest te houden, zeker voor mensen die al een jaartje ouder zijn. In principe worden gasten van tevoren uitgenodigd, maar omdat zo'n feest altijd buiten wordt gevierd en er meestal veel lawaai wordt gemaakt, feest binnen de kortste keren de halve buurt mee. De aanwezigheid van (live) muziek en de versterker op tien zorgt er dan ook voor dat een verjaardagsfeest in Suriname niet makkelijk over het hoofd wordt gezien. Natuurlijk ontbreekt ook de familie niet, van piepjong tot hoogbejaard. Bedrijven die stoelen en zeilen (in het regenseizoen) verhuren doen in Suriname goede zaken. Kenmerkend van een Surinaams verjaardagsfeest is niet alleen de enorme hoeveelheid gasten, maar ook de gigantische berg eten (pom bij de Creolen, saoto bij de Javanen en roti bij de Hindoestanen) en drinken (rum-cola en parbobier voor de volwassenen, Fernandez fris voor de kinderen). Alles wordt door de jarige betaald. Het hoogtepunt van een verjaardagsfeest is het arriveren van de partybus of -bussen. Deze zijn speciaal ingericht om het feest al rondtoerend voort te zetten. Eten, drinken en muziek is ook nu weer in ruime mate aanwezig. De bus(sen) vol familie en genodigden rijden urenlang luid toeterend rond. Soms wordt gestopt om mensen op te pikken. Pas in de kleine uurtjes keert met weer terug op de plaats waar het feest was begonnen. Surinaamse indianenstammen spreiden de viering van verjaardagen vaak over meerdere dagen. Sommige feesten duren wel een week! Hierbij vloeit de casiri (cassavebier met speekselenzymen) rijkelijk en worden er pannen vol 'heet water' (een soort vissoep) geserveerd.
95
Brownsweg Binnen Suriname heb je verschillende culturen met verschillende geloofsovertuigingen die allemaal anders met het vieren van verjaardagen omgaan. Op Brownsweg wordt de verjaardag van een kind niet heel uitgebreid gevierd. Wanneer een kind jarig is wordt er een klein feest georganiseerd. De kinderen zingen voor de jarige en ze maken kleine lekkers voor de kinderen als: popcorn, stroop (siroop) koekjes, bami of nasi. De kinderen krijgen geen speciale cadeautjes en de kinderen die op het feest komen nemen geen cadeautje voor de jarige mee.
In de peuterspeelzaal worden met alle kinderen liedjes voor de jarige peuter gezongen. De peuter krijgt een speciale verjaardagsmuts met de leeftijd erop. De ouders brengen popcorn en stroop mee voor de hele groep peuters. Voorbeelden activiteiten die de leerkracht bij het aspect tellen kan uitvoeren: •
Liedjes zingen over tellen
•
Aanwijzen en benoemen: 2 oren, 2 handen, 2 voeten, 2 ogen, 2 benen. Hoeveel vingers heb je? Hoeveel tenen heb je? Hoeveel neuzen heb je?
•
Tekening maken van de omtrek van de handen. Ik heb 5 vingertje! 1, 2, 3, 4, 5!
•
In kleine kring maken met 5 kinderen. Het kind telt eerst hoeveel kinderen er zijn. Dan gaan de ogen dicht en de juffrouw wijst een kind aan dat moet gaan zitten. Het kind moet tellen hoeveel kinderen er nog zijn.
•
Begrip: genoeg. Spelletje: een kind moet 3 vruchten pakken. De juffrouw neemt 1 en vraagt of dit genoeg is. En zo leert het kind tellen tot 3. De Juf vraagt steeds of het genoeg is.
•
Werkblad maken met 5 feestdraken 96
Speelleeromgeving Inrichting klaslokaal •
Het lokaal wordt versierd met ballonnen en slingertjes.
•
Thematafel met nepcadeautjes en bloemetjes.
•
Er worden een aantal feestmutsen gemaakt die gebruikt worden bij de activiteiten
Hoeken De leerkracht heeft voor de inrichten van de hoeken de volgende materialen nodig: Ontdekhoek: 5 knuffels, 5 borden, 5 bekers, 5 verjaardagsmutsen, 5 nepcadeautjes, 5 verjaardagsbordjes. Taalhoek: voorwerpen met het woord erbij plus boekjes. Bouwhoek: met grote blokken.
Buiten in het dorp Samen de huizen tellen.
97
Groepsactiviteiten De leerkracht viert samen een (nep) verjaardag met de kinderen. In de peuterschool wordt met alle kinderen liedjes voor de jarige peuter gezongen. De peuter krijgt een speciale verjaardagsmuts met de leeftijd erop. De ouders brengen popcorn en stroop mee voor de hele groep peuters.
Maak een verjaardagsmuts 2 A4 blaadjes in verschillende kleuren. Deze knip de leerkracht in 2 linten. De eerste 2 „niet‟ zij met een nietmachine aan elkaar zodat het past om het hoofd van de peuter. Het andere papier wordt niet geknipt en aan het andere papier „geniet‟. „Nietjes‟, waterverf of mooie stiftpennen om de leeftijd erop te schrijven met Hiep, hiep, hoera! Op de rand Hiep, Hiep Hoera en op het blad het getal van de leeftijd. (zie tekening)
De draak is jarig Op Brownsweg is niet beer jarig maar de draak is jarig. Dit is een knuffelbeer die de kinderen erg aanspreekt. De leerkracht vertelt dat draak jarig is en dat we de verjaardag samen gaan vieren.
98
Spelsuggesties •
Liedjes zingen over tellen
•
Aanwijzen en benoemen: 2 oren, 2 handen, 2 voeten, 2 ogen, 2 benen. Hoeveel vingers heb je? Hoeveel tenen heb je? Hoeveel neuzen heb je?
•
Tekening maken van de omtrek van de handen. Ik heb 5 vingertjes 1, 2, 3, 4, 5.
•
Op behangpapier omtrek maken van het hele lichaam van een kind.
•
Maak een kleine kring met 5 kinderen. Het kind telt eerst hoeveel kinderen er zijn. Dan gaan de ogen dicht en de juffrouw wijst een kind aan dat moet gaan zitten. Het kind moet tellen hoeveel kinderen er nog zijn.
Begrip: genoeg. Spelletje: een kind moet 3 vruchten pakken. De leerkracht neemt 1 en vraagt of dit genoeg is. En zo leert het kind tellen tot 3. De leerkracht vraagt steeds of het genoeg is. Maak een werkblad met 5 feestdraken.
99
Bij aanvang van elke thema: •
Wordt het lokaal samen met de ouders versierd voor verjaardag
•
Krijgen de ouders een overzicht van de basisbegrippen mee naar huis
•
Geeft de leerkracht de liedjes en versjes mee naar huis
•
Vraagt de leerkracht aan de ouders als zij over 5 identieke voorwerpen beschikken die zijn willen uitlenen. Bijvoorbeeld 5 van dezelfde bekertjes, 5 dezelfde kralen, 5 dezelfde vruchten, 5 stenen, enzovoort.
•
Vraagt de leerkracht aan ouders of ze knuffelbeertjes mee willen geven.
Liedjes & versjes Ik kan tellen (wijs vader Jakob)
Verjaardagsliedjes
Ik kan tellen, ik kan tellen,
Wan frejari ti de
Wil je zien, wil je zien
A die mi jere joe ferjari 3x
Een, twee, drie, vier, vijf (spreken)
Ne me kong fristeri joe Happy birthday to you
Boek: Bruintje beer is jarig (Deltas)
100
Thema 7.2
Mijn verjaardag
„Mijn verjaardag‟ is de verjaardag van een kind of van de leerkracht. Een verjaardag is maar een dag en tijdens het project is niet altijd een kind of leerkracht jarig. Daarom wordt er met een pop gewerkt. Als er geen kind jarig is, is een pop de hoofdpersoon. U kunt zelf kiezen als u de pop een naam geeft. Telpop Om de pop heel functioneel te laten zijn, kunt u ook kiezen voor een teltop. Een teltop is een pop die er plezier in heeft om te tellen en die de kinderen zal aanmoedigen om te gaan tellen. Een teltop heeft ook als eigenschap dat ze goed wil tellen, zonder fouten, dat ze handig wil tellen en dat ze structuur aanbrengt in de te tellen voorwerpen. De teltop is een modelpop voor een kind dat goed wil leren tellen. Het voordeel van de teltop kan ook zijn dat er snel en met plezier iets herhaald kan worden. Het thema is gekozen om het tellen functioneel te maken. Naast deze thematische activiteiten zijn er telactiviteiten opgenomen in de Extra-activiteiten, spelen met muziek, spel en beweging en verwerking waarbij het thema losgelaten wordt. Vooral telactiviteiten rond de ontwikkelingsmaterialen hebben geen extra context nodig doordat er gebruik wordt gemaakt van het betreffende materiaal. Dit vormt dan de context. Bij oriënteren worden de telrij en het aanwijzend tellen tot en met vijf op speelse wijze herhaald door in te gaan op de leeftijden van de kinderen. Bij demonstreren wordt het aanwijzend en resultatief tellen tot en met vijf op verschillende manieren aan de orde gesteld, gericht op het verkrijgen van getalbegrip. Het vergelijken van aantallen komt aan bod door het leggen van één- één relaties. Bij verbreden worden representaties geïntroduceerd van de aantallen in de volgorde van de telrij: de getallenlijn met bijbehorende geordende en ongeordende stippenkaartjes. Ook de dobbelsteen wordt hierbij geïntroduceerd als model van de aantallen één tot en met vijf. Het vergelijken van hoeveelheden wordt verder uitgebouwd met behulp van de vergelijkstroken, waarbij ook begrippen als evenveel, meer en minder worden gebruikt. Bij verdiepen komen moeilijker vormen van tellen aan bod, zoals verkort en auditief tellen. Er wordt aandacht besteed aan handig vergelijken en tellen door het gestructureerd tellen en het leggen van één- één relaties op 101
vergelijkingstroken. Hierbij worden ook de stippen – en de getalkaartjes gebruikt. Het snel overzien en onthouden van hoeveelheden (en getallen) wordt geoefend door flits- en bedekspelletjes. In dit project komt de telrij tot en met tien niet in de stappen aan bod. Het synchroon tellen is bij uitstek geschikt om aan te bieden in combinatie met muziek en beweging. Daarom zijn activiteiten met het opzeggen van de talrij tot en met tien in spelen met muziek opgenomen.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Bijna jarig Één- twee- drie- vier- vijf (telrij)- tellen- jarig- feest- één- twee- drie- vier- vijf (getalbegrip)- aanwijzen- hoeveel- jaar- verjaardagcadeautje- taart- verjaardagsfeest- vieren- kaarsje- versieren- slinger- vlaggetje- ballon- zingen- pop.
Verjaardagstaart Één- twee- drie- vier- vijf (telrij)- tellen- genoeg- jarig- feest- vriendje- iedereen- één- twee- drie- vier- vijf (getalbegrip)- pakkenhoeveel- jaar- verjaardag- taart- nodig hebben- kaarsjes- uitdelen- kopen- winkel- bakken- versieren- proeven- stukje- lekker.
Visite (bezoek) Tellen- genoeg- jarig- feest- vriendje- iedereen- één- twee- drie- vier- vijf- pakken- hoeveel- teveel- te weinig- taart- nodig hebbenmeer- minder- evenveel- verjaardagsfeest- vieren- visite- vriendin- kan- rietje- bordje- vorkje- tafel- gezellig- rommel- opruimen. 102
Wat heb je gekregen? Tellen- één- twee- drie- vier- vijf (getalbegrip)- pakken- aanwijzen- hoeveel- verjaardag- cadeautje- stip- getal- meer- minderevenveel- dobbelsteen- springtouw- touwtje- springen- bal- gooien- kraal- ketting rijgen- kleur- knikker- knikkeren- mooi- spelletjeheleboel.
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht legt verjaardagsartikelen in groepjes van vijf neer, bijvoorbeeld: Feesthoedjes- ballonnen- toeters- slingers- (ingepakte) cadeautjes- kannen met een rietje erin. De leerkracht kan ook enkele dobbelstenen bij aanleggen en een aantal stippenkaartjes en getalkaartjes. Zet er evenveel een telraam of rekenrekje bij. Leg ook de vergelijkstroken alvast neer met hierop een aantal voorwerpen. De kinderen kunnen spelenderwijs allerlei dingen tellen. Wellicht combineren ze aantallen voorwerpen met het gooien met de dobbelsteen of met de stippenkaartjes of getalkaartjes. Misschien leggen ze de voorwerpen op de vergelijkstroken om structuur te geven aan hun tellen. U kunt de dozen met een bepaald aantal voorwerpen neerzetten. De kinderen kunnen spelen met de voorwerpen en deze na afloop in de goede doos opbrengen.
103
Winkeltje In een winkeltje is tellen een voor de hand liggende bezigheid. De leerkracht maakt een feestartikelenwinkel van of een speelgoedwinkel, zodat de kinderen er cadeautjes kunnen kopen voor de verjaardag van de pop of artikelen voor het verjaardagsfeest., zoals hoedjes, kaarsjes, slingers. De leerkracht legt stippen- en getalkaarten neer of lege stukken karton, zodat de kinderen prijskaartjes bij hun artikelen kunnen zetten. Verder legt de leerkracht geld in de winkel en zorgt voor boodschappentassen en een portemonnee. Tot slot kan de leerkracht bijvoorbeeld reclamemateriaal, een rekenmachine, telmachine, papier en potlood neerleggen zodat de kinderen een boodschappenlijstje kunnen maken.
Groepstafel De leerkracht legt ontwikkelingsmaterialen neer waarin vergelijken en tellen een belangrijke rol spelen. Ook inlegplanken waarin de vijfstructuur aanwezig is (bijvoorbeeld vijf figuren op een rij van klein naar groot) kunnen hierbij worden gelegd.
Huishoek De leerkracht sorteert de materialen in de huishoek zodanig dat er één- één relaties gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld voor het verjaardagsfeest bij elk glas een rietje, bij elk bordje een vorkje, bij elk kind, pop of knuffel in de huishoek een cadeautje om aan de jarige pop te geven, voor iedereen een hoedje. Maak de kinderen er tijdens het spelen op attent dat er steeds één …bij één…hoort. 104
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp ( zie bijlage 1). Zij kan ook een kijktelboek maken door plaatjes van speelgoed en verjaardagsartikelen (bijvoorbeeld uit folders van een speelgoedwinkel) in plastic hoedjes te verzamelen of in een plakboek te plakken. De leerkracht maakt op deze manier bladen met één, twee, drie, vier en vijf (identieke ) materialen. Zij zet er evenveel getallen bij. De kinderen kunnen dit boek aanvullen door zelf figuren en getallen uit folders te knippen en op te plakken.
Spelsuggesties De pop is bijna jarig Zet de pop in de huishoek en speel dat ze gauw jarig is. De leerkracht leidt het spel en zegt bijvoorbeeld: De pop is bijna jarig. Er moet nog veel gedaan worden. Zo kunnen we nog geen feest vieren. Laat de kinderen bedenken wat er nog gedaan moet worden en speel dit na, zoals het huis versieren, boodschappen doen, taart bakken. Als het spel stagneert, kunt u het spel op gang brengen door vragen en opmerkingen zoals: Zullen we het huis versieren voor pop? O kijk wat er allemaal in de doos zit. Enzovoort.
105
Het verjaardagsfeest In de hoek wordt de verjaardag van de pop/ kind gevierd. Er komt bezoek. U zit met de pop en met een kind in de kamer en andere kinderen komen op bezoek. U zegt bijvoorbeeld: Ik hoor een geroep/ geklop. Zou dat jouw bezoek kunnen zijn? Ga je even kijken. Hallo, leuk dat jullie op feest zijn gekomen. Stimuleer de kinderen op de pop/ het kind te feliciteren en om cadeautjes aan haar te geven. De kinderen kunnen de tafel dekken met borden, lepels, kannen en soft en servetten voor de taart. Wat gaat de pop nu doen? (kaarsjes uitblazen) Laat de kinderen bedenken wat ze daarna willen doen, bijvoorbeeld een verjaardagslied zingen.
Naar de winkel In de winkel wordt het kopen en verkopen van cadeautjes nagespeelsd. De kinderen richten de winkel in en bepalen samen de prijs van het speelgoed. Ze kunnen het prijskaartje bij de cadeautjes neerleggen. De kinderen kunnen om de beurt de rol van kland en verkoper spelen. De leerkracht kan de verkoper stimuleren door vragen en opmerkingen zoals: Vertel mij maar wat je in de winkel te verkoop aanbiedt en wat kost speelgoed?
106
De leerkracht kan de klant stimuleren door vragen en opmerkingen zoals: Wat denk je dat de pop (of het kind) graag wil hebben? Zal ze kralen mooi vinden en hoeveel geld heb je bij je? Kun je daarvoor betalen? De klant en de verkoper tellen samen hoeveel geld de klant moet betalen.
107
Thema 7.3
Het is feest
In dit project wordt toegewerkt naar een groeps- of schoolfeest. Wanneer een bepaald feest in deze periode plaatsvindt, kunt u dit feest ook gebruiken als aanleiding voor de activiteiten.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Verrassingsfeest Tellen- één- twee- drie- vier- vijf (getal begrip)- hoeveel- feest- cadeautje- feestvieren- versieren- dansen- op bezoek komen- gezelliglekkers- verrassing- voorbereiden- muziek maken- gast- uitnodigen- meenemen- vrolijk- spannend.
Wat hoort bij feest? Pakken- hoeveel- feest- kopen- zes- zeven- acht- negen- tien (tellen en getalbegrip)- meer- minder- evenveel- feestvieren- versierenboodschappen doen- winkel- lekkers- spelletje- slinger- ballon- eten- drinken- kleding- dansje- sieraad- uitnodiging- betalen- geld.
Hoe vier jij feest? Hoeveel- feest- verjaardag- cadeautje- zes- zeven- acht- negen- tien (tellen en getalbegrip)- feestvieren- gezellig- spelletje- sinterklaaskerstmis- Nieuwjaar- divali- bodo- verkleden- uitnodiging- mensen- anders- verschillend- plezier. 108
Feestvieren Aanwijzen- hoeveel- genoeg- teveel- te weinig- feest- uitdelen- zes- zeven- acht- negen- tien (tellen en getalbegrip)- feestvieren- getaldobbelsteen- meeste- minste- op bezoek komen- lekkers- spelletje- uitnodigen- mensen- eten- drinken- lachen- leuk- vrolijk- verdelen.
Speelleeromgeving Ontdekhoek Hier kunt u allerlei voorwerpen neerleggen waarmee de kinderen kunnen telen, waaronder voorwerpen die met feest te maken hebben, bijvoorbeeld: Feestmutsjes- slingers (van crepepapier)- ballonnen in allerlei kleuren- kleding behorende bij een bepaald feest- verpakte cadeautjesetenswaren behorende bij een bepaald feest- uitnodigingskaarten- muziekinstrumentjes. De leerkracht plaats enkele dobbelstenen en getalkaartjes op tafel. Zij legt ook de vergelijkstrookjes en de kaartjes met de tekens (<, > en =) alvast neer met hierop een aantal voorwerpen. De kinderen kunnen spelenderwijs allerlei dingen tellen. Na afloop kunnen de kinderen de voorwerpen opruimen en in een doos zetten.
109
Winkeltje In de winkel is tellen een voor de hand liggende bezigheid. De leerkracht kan er een supermarkt, speelgoed of feestartikelenwinkel van maken. Zij plaats in de winkel bijvoorbeeld een aantal pakken van etenswaren, imitatielevensmiddelen, speelgoed en feestartikelen uit de ontdekhoek. De leerkracht laat de kinderen prijskaartjes bij de artikelen leggen. Zij legt geld in de winkel en zorg voor boodschappen tassen en een portemonnee, maak samen met de kinderen een reclamefolder voor hun winkel en legt er papier en potloot bij zodat de kinderen een boodschappenlijstje kunnen maken.
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan ook een kijktelboek maken door plaatjes van feestartikelen en etenswaren in een plastic hoesje te verzamelen of in een plakboekje te plakken en maakt op deze manier bladen met één tot en met tien (identieke) materialen. Eventueel kunnen er ook getallen bijgelegd worden.
Spelsuggesties Het verrassingsfeest De leerkracht laat de kinderen het voorbereiden van een feest en het vieren ervan naspelen in de huishoek of het poppenhuis. zij leidt het spel bijvoorbeeld in door in te gaan op een verrassingfeestje. Er moet nog van alles gedaan worden om het feest voor te bereiden. 110
Laat de kinderen bedenken wat er allemaal gedaan moet worden, bijvoorbeeld het huis versieren of iets lekker bereiden in de keuken. De kinderen kunnen de huishoek en poppen huis versieren. Als het spel stagneert, kunt u het spel op gang brengen door vragen en opmerkingen zoals: Zullen we het huis versieren voor het feest? Waar zullen we de slingers ophangen? Is het huis al opgeruimd? Wat voor lekkers hebben jullie klaargemaakt voor het feest? En wie komen er allemaal?
Boodschappen doen In de winkel wordt het kopen en verkopen van boodschappen nagespeeld. De leerkracht zorgt ook voor losse artikelen die in een leeg zakje of een lege doos gestopt kunnen worden, bijvoorbeeld imitatie- eieren. De kinderen richten de winkel in en bepalen samen de prijs van de artikelen. Ze kunnen om de beurt klant en verkoper spelen. De klant heeft een boodschappentas en een portemonnee. U kunt de verkoper stimuleren door vragen en opmerkingen zoals: Vertel mij wat je allemaal in de winkel ter verkoop aanbiedt. Wat kost melk? De klant kunt u stimuleren door vragen en opmerkingen zoals: Wat heb je nodig voor het feest? Wat staat er op je boodschappenlijst? 111
Hoeveel geld heb je bij je? Kun je daarvoor betalen? Sommige boodschappen worden geteld en in een zak of doos gezet. De klant en de verkoper tellen samen hoeveel geld de klant moet betalen.
Kom je op bezoek? In de huishoek kunnen de kinderen het op bezoek komen en het vieren van een feest met elkaar spelen. Ze kunnen om de beurt voor gast en gastvrouw of man spelen. De kinderen kunnen zich mooi maken en versieren met allerlei sieraden. De leerkracht laat de kinderen bedenken wat voor feest het is en wat ze op het feest kunnen doen, bijvoorbeeld zingen, dansen, muziek maken en een spelletje spelen. Zij leidt het spel in door aan te kondigen dat er een feest gevierd wordt, dat er gasten op bezoek komen en laat de kinderen de rollen verdelen en stel voor om jezelf mooi te maken voor feest. De leerkracht stimuleert het spel door vragen en opmerkingen zoals: Kunnen de gasten binnenkomen? Misschien willen ze wel iets eten en drinken. Wat gebeurt er nog meer op het feestje? Gaan jullie dansen of muziek maken?
112
Bij aanvang van elke thema: •
Informeert de leerkracht de ouders over het onderwerp van het project.
•
Maakt de leerkracht een overzicht van de begrippen uit het project voor de ouders.
•
De leerkracht stuurt de liedjes en versjes mee naar huis geven (in de taal van de kinderen ), zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
•
De leerkrach organiseerd een spelletjesmiddag, waarbij gebruik gemaakt wordt van diverse gezelschapsspelen waarbij tellen en getallen een rol spelen. Sommige kinderen hebben thuis ook diverse gezelschapsspelletjes die ze mee naar school kunnen nemen.
113
Project 8
Kleding
Kleding is een onderwerp dat tot de verbeelding spreekt. Het is een onderwerp dat heel nauw verband houdt met het dagelijks leven van kinderen en hun belevingswereld. Iedere dag kleed jij je aan en uit. Aangekleed zie je er anders uit dan uitgekleed. Kleren lokken de kinderen uit tot spel. Je kunt experimenteren met allerlei rollen, van president tot bedelaar, van oma tot peuter. kleding is een onderwerp dat elke dag terug komt in hun leven. Bij het opstaan, het uittrekken van de pyjama (slaapkleren) en het kiezen van kleren om gedurende de dag heen aan te trekken. Het is bij uitstek een project waarin verschillende ontwikkelingsgebieden in samenhang tot hun recht kunnen komen. Bij dit project moet er zoveel als mogelijk met concreet materiaal gewerkt worden. Het aanbod van kleding moet goed geselecteerd en op overzichtelijke wijze aan geboden worden aan de kinderen. Het project kleding maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied taalontwikkeling. „Wat doe ik aan wordt in thema 6.1 uitgewerkt. De overige sub thema‟s „ kijk mij eens! en wie ben in worden in thema 6.2 en 6.3 nader uitgewerkt.
114
Thema 8.1
Wat doe ik aan?
Dit projectthema wordt door een spel te spelen geïntroduceerd, waarbij u een opvallende kledingsstuk aanheeft of zich op ongewone wijze aankleed.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Kleren- broek- jurk- trui- T- shirt- tas- schoen- sokken- aanhebben- vies- schoon- wassen- nat- droog- ophangen- lekker- ruiken.
Zelf doen Kleren- broek- jurk- trui- hemd- T-shirt- jas- schoen- sokken- aandoen- (zich) aankleden- (zich) uitkleden- rits- knoop- veter- helpenopendoen- dichtdoen- zelf- moeilijk- arm- been- hoofd- voet- in- over- mouw- broekpijp- vastmaken- (regen) laars- das- pet.
Allemaal kleren Kleren- broek- jurk- trui- hemd- T-shirt- schoen- sokken- passen- te groot- te klein- warm- koud- jongen- meisje- onderbroek- boeszwembroek- zwempak- slipper- das- pet.
115
Speelleersituatie Ontdekhoek In deze hoek kunnen enkele typische kledingstukken en accessoires neergelegd worden, zoals baby, peuter- en kinderkleren en schoenen. De leerkracht zet in de huishoek een spiegel neer. Voor de overzichtelijkheid kan zij de kleren gesorteerd in dozen of aan hangers plaatsen. Zij zorgt voor een gevarieerd aantal aan kinderkleding.
Huishoek De leerkracht zorgt voor poppen en beertjes en bijpassende poppen- of babykleren. Zij zet een teiltje (met zeep water) neer en een wasmandje, hang een waslijn op met knijpers eraan, zodat de kleren gewassen en opgehangen kunnen worden. De leerkracht kan ook een kledingwinkel maken door de kleren geordend in een kledingrek of aan hangers op te hangen en er een spiegel neer te zetten of op te hangen. Zij zorgt voor een kassa en een portemonnee. De leerkracht kan eventueel ook een wasmachine maken van een grote doos. Zij maakt een gat aan de voorkant/ bovenkant en tekend allerlei knopjes op de „wasmachine‟
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp.
116
Spelsuggesties De was Materiaal: Wasmand met „vieze‟ kleren- wasmand met droge kleren- wasmachine van een kartonnen doos met een „deurtje‟ erin- waslijn en wasknijpers eventueel een strijkplank en strijkijzer. De kinderen kunnen in de huishoek de vuile kleren wassen en aan de waslijn hangen om te drogen. De leerkracht zorgt ook voor een mand met droge kleren, deze kunnen gestreken, gevouwen en gesorteerd worden. Zij Introduceerd het spel door een wasmand met „vuile‟ kleren te brengen: Kijk hier, een volle mand met vuile kleren. Wat moeten we ermee doen? U houdt het spel opgang door vragen en opmerkingen zoals: Wat zullen we eerst gaan wassen. Kan dat wel samen gewassen worden? Er zijn wel veel vuile kleren hoor! Past dat alles wel in de wasmachine? He, waarom hebben we hier een waslijn? Kijk er zijn ook al kleren droog. Kunnen we ze zo in de klerenkast zetten? Voorzichtig strijken hoor!
Bedenk zelf de activiteiten en rollen die de kinderen bij het inpakken van hun tassen/ koffers en het uitgaan kunnen aannemen en vertolken. 117
Thema 8.2
Kijk mij eens!
Bij dit thema wordt het assortiment kleding uitgebreid en krijgen accessoires en sluitingen van kledingsstukken en schoenen aandacht.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Wat heb je aan? Kleren- broek- jurk- trui- hemd- T-shirt- schoen- sokken- aanhebben- rok- bloes- aantrekken- riem- spiegel- mooi- stof- aanrakenvoelen- zacht- glad- ruw- het jeukt.
Dat doe je zo! Kleren- broek jurk- trui- hemd- T-shirt- schoen- sokken- (zich) aankleden- rok- bloes- broekpijp- zak- mouw- rits- knoop- veteropendoen- dichtdoen- vastmaken- aantrekken- kledingstuk- klederdracht- moeilijk- gemakkelijk- eerst- daarna- riem- pet- opzettendas- regen laarzen- sluiting- los- vast.
Wat past bij elkaar? Broek jurk- trui- T-shirt- schoen- sokken- aandoen- rok- bloes- passen- kledingstuk (klederdracht)- moeilijk- gemakkelijk- te groot- te klein- maat- pet- kinderkleding- bij elkaar horen- kiezen- grote mensen- meisje- jongen- papa- mama. 118
Ik verkleed me als Broek- jurk- schoen- aandoen- rok- passen- aantrekken- uittrekken- (zich) uitkleden- te groot- te klein- wijd- strak- (zich) verkledenspiegel- verkleedkleren- doen alsof- iemand anders- clown- politieagent- politiehoed- dokter- doktersjas.
Speelleersituaties Ontdekhoek In deze hoek kunnen enkele typische kledingstukken en accessoires gelegd worden, zoals baby- en kinderkleding en schoenen. De leerkracht zorgt ook voor poppen met bijpassende poppen- of babykleding, voorzien van een goede rits. Voor de overzichtelijkheid kunt u de kleding sorteren in dozen doen of aan hangers ophangen. Zij hangt eventueel grote zelfgemaakte posters of reclameposters uit de klerenwinkel.
Huishoek De leerkracht maakt van deze of een andere hoek een kledingswinkel. Zij zet alvast een leeg kledingrek met hangers of een lege kast voor de kleding en manden of dozen voor accessoires klaar, een grote passpiegel, tasjes (van de kledingzaak), een portemonnee en eventueel een kassa. Tijdens groepsexploratie wordt de winkel samen met de kinderen ingericht.
119
Winkeltje Wanneer de leerkracht de beschikking heeft over een „winkel‟ kan zij deze eventueel inrichten als een schoenenwinkel. Zij zet in deze hoek allerlei soorten maten schoenen neer en zorgt voor schoenendozen en/of tasjes, zo mogelijk een portemonnee en een kassa.
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan ook damesbladen en modetijdschriften met illustraties van allerlei soorten kleding neerleggen of een kijkboek maken door plaatjes van kleding uit bovengenoemde tijdschriften of folders van kledingwinkels geordend per soort kleding in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Spelsuggesties Mijn zelf aankleden! Materiaal: Allerlei kledingstukken- diverse schoenen- allerlei accessoires zoals een hoed, pet, ketting, oorbellen, haarband, tas, kam, borstelspelden- passpiegel. In de huis- of ontdekhoek kunnen de kinderen zich verkleden en uitdossen voor een bepaalde situatie met behulp van allerlei soorten kleding en accessoires. De kleren worden gepast en de kinderen bekijken het resultaat in de spiegel. De leerkracht introduceerd het 120
spel door te vertellen dat de kinderen zich mogelijk verkleden omdat ze ergens naar toe gaan. Zij stimuleer het verkleden door vragen en opmerkingen zoals: Kijk zoveel kleren/ pakjes. Wat ga jij aantrekken? Dat is een mooie pak, waar ga jij naar toe? Heb je alles bij je? Of u zegt bijvoorbeeld: Wat wil jij aantrekken? Pak maar. Kan jij deze jurk wel zelf aantrekken? Laat mij zien. Als iedereen klaar is kunnen de kinderen spelen waar ze naar toe gaan. Stimuleer de kinderen met opmerkingen zoals: Ga jij naar een feestje? Wat ben jij netjes gekleed. Kijk maar in de spiegel.
121
Thema 8.3
Wie ben ik?
Het begrip verkleden komt aan de hand van enkele figuren die in deze stap centraal staan, namelijk clown, indiaan, dokter, prinses.
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Iets anders aantrekken Kleren- broek- jurk- schoen- aanhebben- rok- blouse- broekpijp- zak- mouw- rits- knoop- veter- opendoen- dichtdoen- vastmakenpassen- aantrekken- uittrekken- spiegel- eruit zien als- pet/ hoed- opzetten- sjaal- ketting- uitkiezen- anders- mooi- te groot- te kleinmaat- goed- leuk.
Doen als of (zich) verkleden- verkleedkleren- clown- indiaan- dokter- prinses- doen alsof- iemand anders- schminken- grappig- knap- aardigstoer- dapper- deftig- politieagent- politiehoed- brandweerman- postbode- brief- spelen- dansen- onderzoeken- zwaaien- bekeurenspuiten- echt.
122
Ra, ra, wat is dat? Verkleedkleren- pruik- clown- clownspak- indiaan- indianen tooi- dokter- doktersjas- helm- prinses- kroon- stof- pak- sjaalclownsneus- indianenpak- veer- bijl- thermometer- doktersjas- voelen- zacht- hard.
Steeds iemand anders (zich) verkleden- pruik- clown- clownspak- indiaan- indianen tooi- dokter- doktersjas- prinses- kroon- kleding- iemand anders- stofpak- hoed/ pet- sjaal- ketting- figuur- dier- oor- voelen- hard- zacht- koud- warm- hoofd- gezicht- lijf- been- hand- voet- regenlaarshandschoen- masker.
Speelleeromgeving Ontdek/ huishoek De leerkracht maakt van de ontdekhoek of huishoek een verkleedhoek. Zij zet alvast een wasmand of doos voor de kleding, accessoires en schminkmateriaal klaar. Zet ook een grote spiegel neer of hang deze op. Tijdens de groepsexploratie wordt de verkleedhoek samen met de kinderen ingericht.
123
Verkleedkist/ mand De leerkracht doet de kleren en accessoires van de figuren die worden genoemd in een grote mand of hangt deze verkleedkleren op aan hangers, bijvoorbeeld: Clown: clownspak of ruime broek en hes, grote schoenen, pruik, hoedje, clownsneus, verschillende felgekleurde sokken en bretels Indiaan: indianenpak of broek, indianentooi, pijl en boog en eventueel een plastic bijl Dokter: witte lange jas, dokterstas met inhoud (speelgoed flesjes, papier, potlood, thermometer en stethoscoop) Prinses: lange jurk of rok en bloes, schoenen met hoge hakken, damestasje, handschoenen en een kartonnen of plastic kroontje Extra ideeën kunt u ook vinden in boeken.
Kunsthoek De leerkracht legt allerlei materialen neer waarvan de kinderen verkleedkleren of accessoires kunnen maken, bijvoorbeeld: Masker: de kinderen tekenen gaten voor neus en ogen en eventueel mond op een stuk karton, knippen of prikken deze uit en versieren het masker. Aan het masker kan baby elastiek worden bevestigd. Kroontje: de kinderen tekenen een kroontje op een kartonnen strook en knippen deze uit. De strook kan worden versierd door deze te beplakken met glanzend (goud- of zilver) papier. 124
Poppenkast De leerkracht legt allerlei verschillende soorten poppenkastpoppen en/ of handpoppen neer. Maak eventueel een decor, bijvoorbeeld een eenvoudig kasteel voor de prins en prinses.
Taalhoek Allerlei boeken of plaatmateriaal over het onderwerp legt de leerkracht neer. Zij kan ook boeken over schminken, gezichten en maskers neerleggen of maak een kijkboek door plaatjes van verkleedkleren uit folders van speelgoed- of feestwinkels geordend per figuur in plastic hoezen te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Spelsuggesties De dokter Materiaal: Dokterstas met inhoud- verkleedkleren voor de dokter- deken- eventueel een pop. In de ontdekhoe of huishoek spelen de kinderen dat er een zieke is en dat de dokter op bezoek komt. De leerkracht laat een kind zich verkleden als dokter, en een ander kind als zieke die onder de deken ligt. Sppee eerst zelf mee om de kinderen op weg te helpen. zij zegt bijvoorbeeld: 125
Mijn keel doet pijn en ik moet vaak hoesten. Kunt u kijken wat er met mij aan de hand is? En mijn oren, zijn die misschien verstopt? Misschien kunt u ook even naar mijn ogen kijken. Ik zie soms niet zo goed met dit oog. Laat de kinderen daarna op eigen wijze zowel de rol van zieke als van dokter spelen. De kinderen kunnen eventueel ook doktertje spelen met een pop.
Bij aanvang van elke thema: •
Informeerd de leerkracht de ouders over het onderwerp van het project.
•
Maakt de leerkracht voor de ouders een overzicht van begrippen uit het project.
• Geeft de leerkracht de liedjes en versjes mee naar huis (zo mogelijk in de taal van de kinderen), zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen. •
Vraagt de leerkracht de ouders om aanvullende verkleedkleren, waaronder specifiek cultureel gebonden kleding mee te geven.
•
Vraagt de leerkracht aan de ouders hun kind te verkleden voor de afsluiting van het project. Om ideeën op te doen, kan de leerkracht een lijst met mogelijke rollen ophangen, waaruit de ouders kunnen kiezen. Misschien zijn er enkele ouders die willen helpen bij het afsluitende verkleedspel.
•
Vraagt de leerkracht de ouders een foto mee te geven waar hun kind verkleedt staat. 126
Project 9
Verkeer
Het project verkeer maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied; taalontwikkeling. Verkeer is een belangrijk projectthema waar alle kinderen ervaring mee hebben. Met verkeer hebben kinderen dagelijks te maken. Aanvangkelijk komt een jong kind vooral op de stoep, waar het speelt. Soms rijdt het mee op de fiets of in de auto en wordt zo de wereld groter. Hoe jong ook, toch krijgt een kind meteen al regels mee over hoe het zich op straat moet gedragen. Het project verkeer beperkt zich bij peuters tot de eenvoudigste verkeerssituatie die veiligheid geven: meerijden op de fiets, in de auto of bus. In dit project wordt het thema „Dichtbij huis” in thema 7.1 uitgewerkt.
127
Thema 9.1
Dichtbij huis
Dit thema is bestemd voor de peuters en wordt middels de stappen orienteren, demonstreren, verbreden en verdiepen uitgewerkt. Bij orienteren wordt het thema geintroduceerd door naar buiten te kijken naar alles wat „dichtbij huis‟, in dit geval dicht bij de peuterschool te zken is. Bij demonstreren wordt aandacht besteed aan het onderscheid tussen straat en trotoir door het maken van een wandeling in de buurt. In het doen- alsof- spel worden verschillende verkeerssituatie nagespeeld. Bij verbreden komt het veilig oversteken aan de hand van een volwassene aanbod. In deze stap worden verschillende voertuigen waarin of waarop peuters in hun eigen omgeving rijden op verschillende manieren aan de orde gesteld. Het onderscheid tussen straat en trottior wordt verder uitgebreid door voorwerpen te sorteren die op de straat of op de stoep thuishoren. De kinderen hun eigen ervaringen met de straat in de buurt komen aan de orde. Bij verdiepen wordt aandacht besteed aan het lopen van een bepaalde route en het verwoorden van de volgorde van handelingen.aan de hand van een foto wodt ingegaan op allerlei verkeerssituaties. Met behulp van spelmateriaal worden verschillende verkeerssituaties nagespeeld.
Basisbegrippen: Straat- trottior- speelplaats- buiten- hoek- pas op- lopen- rijden- spelen- voorzichtig- auto- fiets- uitkijken- wachten- stop- overstekensturen- bus- capp car-langzaam- snel- instappen- uitstappen
Toegevoegde woordjes: Boot- korjaal- brug- pagaai- diep- zwemmen- gevaarlijk- baden- vaat wassen- kleren wassen- oever- vis- hengelen- water- vliegtuig 128
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht maakt maakt een huizenrij door bijvoorbeeld een rij gevouwen huizen op een strook papier te plakken of te schilderen of zet huizen van karton of blokken tegen de wand. Zij maakt voor de huizen een trottior en een straat van twee kleuren karton vergelijkbaar met de verkeersituatie in de buurt. Vul het trottior aan met attributen die ook in de buurt van de peuterschool of dichtbij het huis van de kinderen voorkomen, zoals een zebrapad van zwart witte stroken, parkeervakken voor de auto‟s, verkeerslichten en een bushalte.de leerkracht plaats vervolgens allerlei weggebruikers op straat en op het trottior zoals een (vracht) auto, bus, fiets, poppetjes en zoveel mogelijk speel materiaal van de kinderen.
Huishoek De leerkracht maakt in een hoek een auto of bus door de stoelen op neer te zetten. Zij zet een doos of kist acher de stoelen als laadbak en zet een speelgoedstuur voor de stoelen. De leerkracht kan eventueel een dashboard maken van een doos waarop allerlei knopjes getekend worden en waarop een groot plastic deksel of cirkelvormig stuk karton bevestigdt wordt als stuur. In deze hoek kan de leerkracht echte voorwerpen neerleggen zoals een fietsbel, fietshelm, kinderzitje, fiets of auto stuur.
Bouwhoek De leerkracht legt blokken, planken en stevige matten in deze hoek. De kinderen kunnen van deze materialen een straat maken en verschillende verkeerssituaties uitbeelden. De leerkracht legt diverse spelmaterialen bij, zoals vrachtwagens, bussen, fietsen, 129
boten en poppetjes. Indien mogelijk kan er ook een garage in de hoek geplaatst worden.
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal over het onderwerp op tafel neer. Zij kan ook illustraties van meegebrachte foto‟s van weggebruikers neerleggen of een kijkboek maken door de plaatjes geordend per soort weggebruiker in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Spelsuggesties Goed uitkijken Materiaal: Rijdend materiaal zoals fietsen, loopauto‟s, bussen, vrachtwagens enzovoort. de leerkracht laat de kinderen de uitgezette straat en trottior in het lokaal of op de speelplaats met fietsen, auto‟s en stootwagens rijden. Op het trottior kunnen de kinderen wandelen of rijden als een chaffeur met een hesje van een taxie of bus. Eenvoudige verkeerssituaties kunnen worden nagespeeld zoals het langzaam en sneller rijden, het stoppen als een voetganger moet oversteken of het achter elkaar aan rijden. De leerkracht begeleidt het spel door vragen en opmerkingen zoals: waar mogen we rijden met de auto‟s en de stootwagens? Achter elkaar aanrijden hoor, gebeurt er straks een aanrijding. Kijk iemand wil oversteken, wat moet hij doen? 130
Themaliedjes Lied 1
Lied 2
Wij gaan rijden met de bus.
Op straat is het gevaarlijk.
Lekker ver naar buiten.
Weten jullie ook waarom?
Met hele hoge vaart.
Want er rijden zoveel auto‟s.
We kijken door de ruiten.
Kijk vooruit en achterom.
Lied 3 (bedacht door Cornelie)
Lied 4 (bedacht door Cornelie)
Varen, varen in de rivier.
Let goed op, let goed op.
Zeg kinderen komen jullie mee 2x?
Want buiten op straat is het gevaarlijk.
En als jullie niet mee willen komen.
Het verkeer is altijd druk.
Dan moeten jullie uit mijn bootje stappen.
Netjes opzij lopen.
131
Bij aanvang van dit thema: •
Informeerd de leerkracht de ouders over het onderwerp van het project.
•
Maakt de leerkracht een overzicht van de begrippen uit het project.
•
De leerkracht geeft de liedjes en versjes mee naar huis, zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
•
De leerkracht vraagt de ouders foto‟s van de eigen straat en van situaties op het trottior voor het huis mee te geven, bijvoorbeeld van het kind fietsend op het trottior of zittend in een kinderstoeltje van de fiets of auto.
•
De leerkracht vraagt de ouders speelgoedvervoersmiddelen mee te geven.
•
De leerkracht vraagt enkele ouders om bij het maken van een uitstapje te assisteren.
•
De leerkracht vraagt een ouder zijn of haar fiets met kinderstoeltje te laten zien aan de kinderen.
132
Project 10
Water
Het project water maakt deel uit van het ontwikkelingsgebied: ontwikkeling van de waarneming. Water is een eerste levensbehoefte. Het is een bron van genot als iemand dorst heeft en een glas koud water drinkt. Er zijn ook momenten dat water mensen onaangenaamd kan verrassen, als het plotseling begint te regenen en kletsnat ergens naartoe moet. Water lijkt zo alledaags en vanzelfsprekendomdat we het elke dag en zonder nadenken gebruiken. Water staat in veel varianten dichtbij kinderen. Die verscheidenheid maakt water tot een prachtig onderwerp om de wereld te verkennen en te ontdekken. De leerkracht hoeft zich bij het onderwerp water geen zorgen te maken over de betrokkenheid van de kinderen. Ze hebben van jongs af aan veel ervaring mee: in bad of onder de douch gaan, drinken, in de regen lopen/ spelen, oppassen dat je niet in plasjes water stapt en zwemmen. Water is voelbaat, proefbaar, zichtbaar en hoorbaar. Het komt is in verschillende verscheiningsvormen waar te nemen, bijvoorbeeld: regen, water om mee te baden, water om kleren mee te wassen, water om mee te koken, water om mee te spelen en water in de rivier waar je op kunt varen of in kunt zwemmen. Dit leidt tot allerlei handelingen en gevoelens die de ervaring verrijken. Deze ervaring en de concreetheid van water bieden goede mogelijkheden om het onderwerp te onderzoeken en te overdenken. Dit project wordt in thema 8.1 nader uitgewerkt.
133
Thema 10.1
Water buiten
Dit thema wordt middels de stappen orienteren, demonstreren, verbreden en verdiepen uitgewerkt. Bij orienteren wordt het projectthema geintroduceerd door middel van een raadsel/ versje en het inrichten van de ontdekhoek. Bij demonstreren wordt een voorbeeld gegeven van water buiten door het maken van een uitstapje naar de waterkant of een goot of kreek in de buurt. Het water in de goot/ kreek of rivier wordt nader onderzocht met verschillende zintuigen. Hiernaast wordt in deze stap aandacht besteed aan planten en dieren die in, op en onder het water van de goot/ kreek of rivier kunnen voorkomen doomiddel van het sorteren van illustratiemateriaal. Bij verbreden wordt de aandacht met behulp van plaatmateriaal gericht op andere voorbeelden van water buiten namelijk, de zee, en het zwembad. In deze stap wordt ingegaan op de verschillende gebruiksfuncties van water buiten, waaronder varen, zwemmen en hengelen. Overeenkomsten tussen goot en kraanwater worden in deze stap besproken. Daarnaast komen de ervaringen van de kinderen met mater aan de orde. Bij verdiepen komen andere vormen van water buiten aan de orde, zoals regen en grondwater. In deze stap wordt eer relatie gelegd tussen water buiten en water binnen door na te gaan hoe schoonwater binnenkomt en vies water naar buiten wordt afgevoerd. Met behulp van een tafel met een bak water erop en diverse materialen wordt profondervindelijk vastgesteld en geconcludeerd welke materialen materialen op water blijven drijven en welke zinken. In deze stap worden kleine probleempjes voorgelegd, waarbij oplossingen bedacht moeten worden om het water over te steken en waarbij vraagstukken over water buiten moeten worden opgelost.
134
Netwerk van basisbegrippen en extra begrippen: Water ervaren Water- kraan- voelen- ruiken- zien- kijken- horen- luisteren- warm- koud- lauw- zoutwater- brakwater- zoetwater- druppel- kleurbewegen- spletteren- golf- schuim- vullen- legen- emmer- op- in- stromen- spelen- heet- blazen- kring- lekker- tuinslang.
Vis in het water Water- nat- droog- emmer- buiten- goot- plant- dier- vis- kikker- eend- zwemmen- leven- in- onder- waterkant- aquarium- zeezwemmen- binnen- kraanwater- hengelen- bad- ziek- ongelukkig- gelukkig- terugbrengen.
Naar de waterkant/ rivier Water- voelen- ruiken- proeven- zien- horen- nat- droog- warm- koud- spletteren- golf- schuim- buiten- zwemmen- op- in- onder- zeerivier- kanaal- kreek- boot- varen- drijven- zinken- zand- spelen- graven- weer- vandaag- zon- zwembroek- zwempak- baddoek.
Waar gaat het water naartoe? Water- kraan- druppel- vies- schoon- buiten- stromen- binnen- afvoer- waterleiding- buis- regenwater- grondwater- helder- troebelkraanwater- bocht- regenpijp- dakgoot- hydrofoor- huis- emmer. 135
Speelleeromgeving Ontdekhoek De leerkracht maakt van de ontdekhoek een vijver of goot.
Taalhoek De leerkracht legt boeken of plaatmateriaal neer over het onderwerp. Zij kan ook illustraties uit tijdschriften over de zee, een sloot, een kreek/ zwamp of rivier, waterdieren, waterplanten, boten, een haven/ aanmeer stijger, zwemmen en dergelijke neerleggen of een kijkboek maken door de plaatjes geordend per soort in plastic hoesjes te verzamelen of in een plakboek te plakken.
Speelplaats Zet emmers of teiltjes met water op de spleelplaats buiten. De kinderen kunnen met plastic flessen, kannen en dergelijke met het water en zand spelen.
136
Spelsuggesties De loodgieter Materiaal: Koffer met gereedschappen voor de loodgieter- pvc- buizen zoals pijpen en bochten- emmers- speelgoedtelefoon. Dit spel past het best bij de stap verdiepen, omdat dan de waterleiding besproken en gemaakt kan wordt. De leerkracht laat de kinderen samen een eenvoudige waterleiding bouwen van pvc- buizen. Als de waterleidingbuis klaar is kunnen de kinderen eventueel water door de buizen laten lopen, bijvoorbeeld vanaf een kraan naar een emmer, waar het water kan worden opgevangen. De leerkracht doet alsof er iets mis is met de waterleiding, bijvoorbeeld een verstopping of lekkage en dat de lootgieter moet komen om deze te repareren. Zij laat de kinderen de rollen verdelen en de loodgieter zich uitdossen met een overall en de gereedschapskoffer. De leerkracht stimuleert de de kinderen bij het spelen van de rollen en zegt bijvoorbeeld: Is er iets aan de hand? Loopt het water niet goed weg door de afvoer? Wat kunnen we nu doen? (ontstopper gebruiken of de loodgieter bellen). Bel de loodgieter en vraag of hij wil komen. De loodgieter komt „binnen‟ en „onderzoekt‟ het probleem met zijn gereedschappen. Hij kan bijvoorbeeld onderdelen vervangen of er een onderdeel tussen zetten. De leerkracht stimuleert de loodgieter te verwoorden wat hij doet: Wat zit allemaal in de koffer loodgieter? Weet u wat er aan de hand is? Wat gaan we nu doen? 137
Themaliedje & versje Versje 1
Lied 1
Zwemmen, zwemmen.
De krokodil ligt in het water.
Spetter de spat.
De krokodil ligt helemaal stil.
Vind jij het ook zo fijn in het bad?
De krokodil komt steeds nader.
Druppeltjes hier.
En hapt in je been .........( neus, teen, oor, etc.)
En druppeltjes daar. Op mijn neus en op mijn haar.
Bij aanvang van dit thema: •
Informeerd de leerkracht de ouders over het onderwerp van dit project.
•
Maakt de leerkracht een overzicht van begrippen uit het project voor de ouders.
•
Geeft de leerkracht de liedjes en versjes mee naar huis, zodat de ouders deze ook thuis kunnen herhalen.
• Vraagt de leerkracht de ouders goedgelijkende speelgoedwaterdieren en boten mee te geven, of eventueel plaatmateriaal van het leven op, in of onder water. 138
Referenties Kuyk, J. van (2000). Welkom in de peutergroep. citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Welkom op school. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Hoe zie ik eruit. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Mijn lichaam. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2001). In de ruimte. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Naar de speelgoed winkel. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). In de supermarkt. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Op de markt. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Regen en wind. Cito Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Hier woon ik. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Kamers in huis. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Wij gaan verhuizen. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Kerstmis. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Beer is jarig. Citogroep Arnhem. 139
Kuyk, J. van (2000). Mijn verjaardag. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Het is feest. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Wat doe ik aan? Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Kijk mij eens. Cito Arnhem. Kuyk, J. van (2001). Wie ben ik? Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Dicht bij ons huis. Citogroep Arnhem. Kuyk, J. van (2000). Water buiten. Citogroep Arnhem.
140