Rijksgebouwendienst Advies & Architecten Rijnstraat 8 Postbus 20952 2500 EZ Den Haag
Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
www.vrom.nl
Deel 3 - Meetprotocol
Opgesteld en getoetst door: Rijksgebouwendienst Directie Advies & Architecten Reacties mailen naar:
[email protected],
[email protected],
[email protected]
Internet:
http://www.rijksgebouwendienst.nl
De Rijksgebouwendienst en de samenstellers van deze publicatie hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het verwerken – naar de laatste inzichten – van de in deze publicatie opgenomen gegevens. De mogelijkheid dat er zich desondanks onjuistheden in deze publicatie bevinden kan niet worden uitgesloten. Degene die van deze publicatie gebruik maakt, aanvaardt daarvan het risico. De Rijksgebouwendienst sluit iedere aansprakelijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van informatie uit deze publicatie.
1
Meting glasvezelbekabeling
3
1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.4 1.4.1 1.4.2 1.5
Algemeen Dempingsmetingen Uitgangspunten metingen Procedure Kalibratierapport Kalibreren tijdens gebruik OTDR-metingen Uitgangspunten metingen Procedure Kalibratierapport Kalibreren tijdens gebruik Meetrapportage Op te nemen algemene gegevens Meetresultaten Aanvullende metingen
3 3 4 4 4 4 5 5 5 5 5 6 6 8 9
2
Meting horizontale bekabeling
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.3.1 2.3.2 2.4
Algemeen Meetmethode Kalibratierapport Kalibreren tijdens gebruik Tijdstip van de metingen Meetrapportage Op te nemen algemene gegevens Meetresultaten Aanvullende metingen
3
Meting DAS bekabeling
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Meettrajecten Meetmethode optische DAS Meetmethode coax DAS Eisen RF metingen De gegevens van de meetresultaten
4
Meting opties
4.1 4.1.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4
Meting horizontale bekabeling Wijzigingen Meting telefoonstambekabeling Algemeen Meetmethode Meting holle buis voorziening Meting Aanvullende metingen Meetrapportage Aanvullende metingen
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
10 10 10 11 11 11 11 11 13 13
14 14 14 14 15 15
17 17 17 17 17 17 18 18 18 19 22
Pagina 2/22
1
1.1
Meting glasvezelbekabeling
Algemeen
Het volledige netwerk, inclusief de glasvezel bekabeling, dient gecertificeerd te worden. De omschreven metingen dienen ter controle voor de ICT-adviseur van de Rijksgebouwendienst en als referentie voor de certificering. Het meten van glasvezelverbindingen is noodzakelijk om te controleren of deze voldoen aan de eisen volgens norm ISO/IEC 11801:2002, 2nd edition, inclusief amendment 1 en 2, en specificatie '850nm lazeroptimized 50/125μm' conform norm TIA/EIA 568B addendum B.3-1. De minimale vereisten bij deze meting zijn dat van alle glasvezels de: − demping wordt gemeten, om de totale demping van een traject vast te stellen; − de lengte wordt gemeten. Alle metingen moeten volgens de norm ISO/IEC 14763-3:2006 worden uitgevoerd. Beide metingen dienen met een dempingsmeter uitgevoerd te worden. Een OTDR-meting is dus wel toegestaan maar niet vereist. Bij kabels met een langere lengte (>500) meter is het zinvol om (aanvullend aan een dempingsmeting) een OTDR test toe te passen, omdat in deze situaties de dempingsmarges van de glasvezelkabel ten opzichte van de standaarden, eventuele te hoge dempingswaarden van connectoren kunnen maskeren. Het is aan de ICT adviseur in overleg met de opdrachtgever om in een dergelijke situatie besteksmatig een OTDR meting voor te schijven. De OM3 multimode bekabeling dient in beide richtingen op een golflengte van 850 en 1300 nm getest te worden met een dempingsmeter op basis van een LED lichtbron, met een nauwkeurigheid van + of - 0,2 dB of beter. Indien er dempingsmetingen met een VCSEL lichtbron op klantverzoek gemaakt worden, vervangen deze niet de dempingsmetingen met een LED lichtbron. Voor singlemode glasvezel dient gemeten en gerapporteerd te worden op basis van dempingsmeting en OTDR meting.
1.2
Dempingsmetingen
Het powerbudget is het maximale vermogensverlies dat in een glasvezelverbinding mag optreden. De totale glasvezelverbinding omvat hierbij de kabels, connectoren en rangeersnoeren. Uitgangspunt is dat het mogelijk moet zijn een 10 Gbit/sec Ethernet (10GBase-SR/SW) signaal over 300 meter (OF300) te transporteren en 100 Gbits/sec Ethernet conform de IEEE 802.3ba (draft). Er moet dus voldaan worden aan maximale dempingseisen (channel) volgens de IEEE.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 3/22
De maximale dempingswaarden voor de gehele verbinding die aangehouden dienen te worden zijn totdat de dempingswaarden in de IEEE 802.3ba vastgesteld zijn, de waardes uit de IEEE 802.3ae, deze worden onderstaand weergegeven. Channel demping [dB] Type Multimode Single mode Channel 850 nm 1300 nm 1310 nm 1550 nm OF-300 2.55 1.95 1.80 1.80 OF-500 3.25 2.25 2.00 2.00 OF-2000 8.50 4.50 3.50 3.50 Het uitgangspunt is een OF-300 verbinding (channel) die opgebouwd wordt met een OM3 vezel, of een OF-2000 verbinding (channel) die opgebouwd wordt met een OS1 vezel 1.2.1
Uitgangspunten metingen
Bij de metingen volgens dit meetprotocol dient er uitgegaan te worden van de berekende lengteafhankelijke demping, op basis van de volgende uitgangspunten: per connector overgang: ≤ 0,5 dB glasvezel: ≤ 3,0 dB/km bij 850 nm glasvezel: ≤ 1,0 dB/km bij 1300 nm Volgens de bovenbeschreven dempingswaarden kan de maximale demping van een glasvezeltraject worden bepaald. De gemeten waarden worden hieraan getoetst. Bijvoorbeeld, een glasvezelkabel van 200 meter met aan beide zijden een connector mag een maximale demping hebben van 2 * 0,5 + 0,2 * 3,0 = 1,6 dB bij een golflengte van 850 nm en 2 * 0,5 + 0,2 * 1 = 1,2 dB bij 1300 nm. 1.2.2
Procedure
De meting dient te worden uitgevoerd met een dempingsmeetset bestaande uit een optische zender en een optische ontvanger. Voor aanvang van de meting wordt een referentiemeting verricht door de zender, via de meetsnoeren, direct met de ontvanger door te verbinden. De afgelezen waarde op de ontvanger wordt genoteerd/opgeslagen als referentiewaarde. Voor een correcte, her-produceerbare meting dient een glasvezelmandrel gebruikt te worden tijdens het meten. Voor de 50/125µm (OM3) glasvezelkabel dient een 22 mm mandrel (bij een meetsnoer met een diameter van 3 mm) gebruikt te worden. 1.2.3
Kalibratierapport
Vóór het begin van de metingen moet een kalibratierapport van de fabriek of van een erkend meetinstituut worden overhandigd. Hieruit moet blijken dat de meetapparatuur getest is en aan de fabrieksspecificaties voldoet. In het kalibratierapport zijn serienummers van de gekalibreerde apparatuur, kalibratiedatum en geldigheidsduur van het kalibratierapport vermeld. De metingen met de betreffende meetapparatuur dienen uitgevoerd te worden binnen de geldigheidsduur van het kalibratierapport. 1.2.4
Kalibreren tijdens gebruik
De referentiemeting dient te worden herhaald: als aan de glasvezelkabel naar een andere SER wordt gemeten; als aan een andere campuskabel wordt gemeten; bij het toepassen van een nieuwe set meetsnoeren; aan het begin en einde van een werkdag of na een afgeronde serie metingen; na een temperatuurkalibratie. Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 4/22
De installateur moet meetsnoeren gebruiken die in kwaliteit gelijk aan of beter zijn dan de te meten kabels. De meetsnoeren moeten in een goede conditie verkeren. De individuele connectoren dienen voor iedere meting te worden gereinigd.
1.3
OTDR-metingen
Het doel van een OTDR-meter (Optical Time Domain Reflector meter) is het doormeten van een glasvezelverbinding tussen een optische zender en ontvanger. Het principe van deze meter is dat er met behulp van een laser een lichtpuls in de vezel wordt gestuurd. Het door backscattering terugkomende licht wordt naar een 'Avalanche Photo Diode' gestuurd. Het van de diode komende signaal wordt bewerkt en op een scherm weergegeven. Deze metingen zijn aanvullend vereist bij toepassing van OS1 vezel. De meetresultaten moeten een goed beeld geven van de lengte en het dempingverloop van de gemeten glasvezelkabels.
1.3.1
Uitgangspunten metingen
Bij de metingen volgens dit meetprotocol dient er uitgegaan te worden van de berekende lengte afhankelijke demping, op basis van de volgende uitgangspunten: per connector overgang: ≤ 0,5 dB glasvezel: ≤ 1,0 dB/km bij 1310 nm glasvezel: ≤ 1,0 dB/km bij 1550 nm Volgens de bovenbeschreven dempingswaarden kan de maximale demping van een glasvezeltraject worden bepaald. De gemeten waarden worden hieraan getoetst. Bijvoorbeeld, een glasvezelkabel van 500 meter met aan beide zijden een connector mag een maximale demping hebben van 2 * 0,5 + 0,5 * 1,0 = 1,5 dB bij een golflengte van 1310nm en 1550 nm. 1.3.2
Procedure
De te meten glasvezel wordt met een OTDR-meter verbonden via een voorspankabel en naspankabel met de juiste connectoren en het juiste koppelvlak. De lengte van de voor- en naspankabel en de breedte van de lichtpulsen dienen dusdanig gekozen te worden dat alle connector overgangen zichtbaar zijn. De reflectiekarakteristiek van de te meten kabel dient, inclusief connectoren, beeldvullend in beeld te worden gebracht. Per pagina maximaal 2 karakteristieken. In de OTDR-reflectie karakteristieken, die als bijlage aan het meetrapport worden toegevoegd, moet de lengte van de glasvezelkabel af te lezen zijn. De exacte lengte wordt bepaald met de dempingsmeting. De OTDR metingen dienen tweezijdig uitgevoerd te worden op 1310nm en 1550nm. 1.3.3
Kalibratierapport
Conform 1.2.3. 1.3.4
Kalibreren tijdens gebruik
Conform 1.2.4.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 5/22
1.4
Meetrapportage
1.4.1
Op te nemen algemene gegevens
De algemene informatie over het fabrikaat en type van de geïnstalleerde glasvezelkabel, de connectoren, de dempingsmeter, de meetsnoeren, et cetera moet worden vermeld. Worden tijdens de metingen verschillende onderdelen gebruikt dan moeten deze gegevens per meting worden aangegeven. In bijgevoegd voorbeeld wordt weergegeven op welke wijze de minimaal aan te leveren gegevens gepresenteerd moeten worden. Als onderdeel van het certificaat dient een opgave gedaan te worden van het aantal toegepaste componenten met vermelding van de productcodes en specificaties. Indien er sprake is van een OS1 glasvezel dienen de OTDR gegevens bijgevoegd te worden.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 6/22
Meetrapport glasvezelbekabeling: Projectnaam Adres
: :
Toegepast materiaal fabrikaat type kabel aantal vezels type koppelvlak aantallen overige specificaties
: : : : : separate bijlage bij certificaat. : separate bijlage bij certificaat.
Meetinstrument fabrikaat type meetkop/meetprobe kalibratiedatum mandrel softwareversie
: : : : : :
De installateur verklaart hierbij dat de metingen aan de glasvezelbekabeling zoals vermeld in het Meetprotocol van het ‘Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling. versie 1.0’ met goed gevolg zijn doorlopen.
Namens de installateur Bedrijfsnaam
:
.
Naam
:
.
Datum
:
.
Handtekening
:
.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 7/22
1.4.2
Meetresultaten
De meetresultaten dienen weergegeven te worden overeenkomstig het bijgevoegde voorbeeld. In deze tabel is aangegeven welke resultaten in het rapport minimaal moeten worden opgenomen. Indien gemeten wordt met een Level IIE of Level III scanner met glasvezelprobe dienen de meetgegevens eveneens elektronisch aangeleverd te worden in het formaat zoals beschreven in 2.3.2. Indien er sprake is van een OS1 (of OS2) glasvezel dienen de OTDR meetresultaten bijgevoegd te worden. Projectnaam: Gemeten door:
Adres: Datum meting:
codering kabel typenr. dempingsmeter (zender) typenr. dempingsmeter (ontvanger)
golflengte (nm) aantal connector overgangen aantal splices
850
lengte kabel meter berekende maximaal toelaatbare demping, lengteafhankelijk (= aantal con. overgangenx0,5+lengte x 0,03) dB dempingsmeter status vezel demping A-B demping A-B demping A-B demping B-A demping B-A demping B-A goed fout opmerking resultaat [dB] limiet [dB] marge [dB] resultaat [dB] limiet [dB] marge [dB] 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 opmerkingen en verklaring eventuele discontinuïteiten
codering kabel typenr. dempingsmeter (zender) typenr. dempingsmeter (ontvanger)
golflengte (nm) aantal connector overgangen aantal splices
1300
lengte kabel meter berekende maximaal toelaatbare demping, lengteafhankelijk (= aantal con. overgangenx0,5+lengte x 0,01) dB dempingsmeter status vezel demping A-B demping A-B demping A-B demping B-A demping B-A demping B-A goed fout opmerking resultaat [dB] limiet [dB] marge [dB] resultaat [dB] limiet [dB] marge [dB] 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 opmerkingen en verklaring eventuele discontinuïteiten
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 8/22
1.5
Aanvullende metingen
Aanvullende metingen die verricht moeten worden ten behoeve van de vereiste certificering dienen uitgevoerd te worden. Conflicten tussen de voorschriften van de conceptleverancier en de bovenstaande metingen dienen tijdens de offertefase aangegeven te worden.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 9/22
2
Meting horizontale bekabeling
2.1
Algemeen
Het volledige netwerk dient gecertificeerd te worden. De omschreven metingen dienen ter controle voor de ICT-adviseur van de Rijksgebouwendienst en als referentie voor certificering. Iedere horizontale UTP-kabel dient gemeten te worden op basis van de Klasse EA permanent link/ Categorie 6A zoals gedefinieerd ISO 11801:2008 / TIA/EIA-568-B.2-10. Voor alle aderparen van de horizontale UTP-bekabeling moeten deze metingen worden uitgevoerd. De meetrapportage dient te voldoen aan het gestelde in 2.3. Het testen van aansluitpunten met consolidation points (CP) dient plaats te vinden met de langste koppelkabel die in het project toegepast wordt. Indien de langste lengte van de koppelkabel, ten tijde van het uitvoeren van de metingen, nog niet bekend is, dient uitgegaan te worden van een koppelkabel van 10 meter. Een permanent link test tot de CP is niet toegestaan.
2.2
Meetmethode
Alle UTP aansluitingen dienen getest te worden met een scanner die voldoet aan de eisen voor Klasse EA meting. Er dient een Permanent Link test uitgevoerd te worden waarbij de meetkop/meetprobe/teststekker conceptonafhankelijk test, waardoor sprake is van Klasse EA / Categorie 6A -compatibiliteit en interoperabiliteit. De NVP dient ingesteld te worden op de waarde die de leverancier heeft opgegeven. De software van de meter dient ingesteld te staan op Class EA volgens ISO 11801:2008, Permanent Link, UTP 100 ohm. Bij de meting dienen ten minste de volgende parameters te worden gecontroleerd waarbij de slechtste waarden worden gerapporteerd: Return Loss dB Insertion Loss (Attenuation) dB NEXT dB PSNEXT dB ACRN dB PSACR-N dB FEXT dB ACRF dB PSACRF dB Propagation delay ns Delay skew ns Lengte meter AXTalk (steekproef) dB Wire Map
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 10/22
Noot: Een aantal parameters wordt door de meetapparatuur berekend uit waarden van gemeten parameters. 2.2.1
Kalibratierapport
Vóór het begin van de metingen moet een kalibratierapport van de fabriek of van een erkend meetinstituut worden overhandigd. Hieruit moet blijken dat de meetapparatuur getest is en aan de fabrieksspecificaties voldoet. In het kalibratierapport zijn serienummers van de gekalibreerde apparatuur, kalibratiedatum en geldigheidsduur van het kalibratierapport vermeld. De metingen met de betreffende meetapparatuur dienen uitgevoerd te worden binnen de geldigheidsduur van het kalibratierapport. 2.2.2
Kalibreren tijdens gebruik
Voor een blijvend juiste uitvoering van de metingen is het noodzakelijk om regelmatig meetapparatuur te kalibreren, door de kalibreermethode die in de meter is ingebouwd. De apparatuur moet tenminste worden gekalibreerd in de volgende gevallen: nadat de batterijen van de terminator en/of injector opnieuw zijn opgeladen; telkens nadat de meetopstelling is uitgeschakeld en vervolgens weer wordt ingeschakeld; wanneer van locatie wordt veranderd. De installateur moet meetsnoeren gebruiken die in kwaliteit gelijk aan of beter zijn dan de te meten kabels. De meetsnoeren moeten in een goede conditie verkeren omdat de kwaliteit van deze snoeren direct van invloed is op de metingen. 2.2.3
Tijdstip van de metingen
De meting voor controle van de kwaliteit van de afmontage vindt plaats nadat de installateur de bekabeling op de eerste systeemkast heeft afgemonteerd. De installateur dient, tenminste 14 dagen vooraf, de Rijksgebouwendienst ervan op de hoogte te stellen wanneer de metingen worden verricht. Namens de directievoerder kan/zal de ICT-adviseur aanwezig zijn tijdens het uitvoeren van de metingen. De aanleg en afmontage van de overige aflopers kan pas gestart worden nadat de meetresultaten goed zijn bevonden door de ICT-adviseur.
2.3
Meetrapportage
2.3.1
Op te nemen algemene gegevens
De algemene informatie over het fabrikaat en toegepaste componenten de geïnstalleerde bekabeling, de meetapparatuur, de meetkoppen, de meetsnoeren, et cetera moet worden vermeld. Worden tijdens de metingen verschillende onderdelen gebruikt dan moeten deze gegevens per meting worden aangegeven. In bijgevoegd voorbeeld wordt weergegeven op welke wijze de minimaal aan te leveren gegevens gepresenteerd moeten worden. Als onderdeel van het certificaat dient een opgave gedaan te worden van het aantal toegepaste componenten met vermelding van de productcodes en specificaties.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 11/22
Meetrapport horizontale bekabeling: Projectnaam Adres
: :
Toegepast materiaal fabrikaat type kabel aantallen overige specificaties
: : : separate bijlage bij certificaat. : separate bijlage bij certificaat.
Meetinstrument fabrikaat type kalibratiedatum meetkop/meetprobe softwareversie
: : : : :
De installateur verklaart hierbij dat de metingen aan de horizontale bekabeling zoals vermeld in het Meetprotocol van het ‘Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling. versie 1.0’ met goed gevolg zijn doorlopen.
Namens de installateur Bedrijfsnaam
:
.
Naam
:
.
Datum
:
.
Handtekening
:
.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 12/22
2.3.2
Meetresultaten
De volledige meetresultaten van de standaardmetingen moeten op CDROM worden verstrekt in CSVformaat of een meetapparatuur afhankelijk formaat. Indien de meetresultaten geleverd worden in meetapparatuur afhankelijk formaat dient de bijbehorende (freeware) applicatie op CDROM meegeleverd te worden om de gegevens in te kunnen zien en te printen (bijvoorbeeld in FLW-formaat met LinkWare applicatie bij meting met een Fluke. of in MDB-formaat met ScopeData Pro bij meting met een Wirescope). Van alle aflopers moet verder een uittreksel van deze meetresultaten in een overzichtelijke tabelvorm worden afgedrukt. Dit uittreksel omvat minimaal de volgende gegevens: kabel codering, lengte (m), projectnaam met eventueel bouwdeel, marge van de PSACRN, datum meting en resultaat (goed/fout). Per etage, bouwdeel en locatie dienen afzonderlijke tabellen aangeleverd te worden met hierop per pagina aangegeven de datum(s) van de meting, welke etage in welk bouwdeel de meting betreft en de testinstelling (kan in principe alleen ISO 11801 Class EA permanent link zijn). Iedere tabel met samenvattingen dient voorafgegaan of afgesloten te worden met het totaal gemeten aflopers, het totaal “goed” en het totaal “fout”. Foutmeldingen met een asterisk (*) dienen verklaard te worden in de rapportage. Dit betreft tevens meldingen welke vallen onder de 3dB (return loss foutmeldingen bij een Insertion Loss < 3dB) of 4dB (NEXT foutmeldingen bij een Insertion Loss < 4dB) regels. Een vermelding “3dB regel” of “4 dB regel” volstaat hierbij.
2.4
Aanvullende metingen
Aanvullende metingen die verricht moeten worden ten behoeve van de vereiste certificering dienen uitgevoerd te worden. Conflicten tussen de voorschriften van de conceptleverancier en de bovenstaande metingen dienen tijdens de offertefase aangegeven te worden.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 13/22
3
Meting DAS bekabeling
3.1
Meettrajecten
Voordat een gebouwde DAS in gebruik kan worden genomen moeten diverse metingen worden uitgevoerd. Het toegepaste meettraject is afhankelijk van de gebruikte technologie voor het DAS. Ten behoeve van een optische DAS worden optische metingen voorzien, ten behoeve van een coax DAS worden radiometingen (RF-metingen) voorzien.
3.2
Meetmethode optische DAS
Een optische DAS wordt overeenkomstig hoofdstuk 1 gemeten. Echter zijn in geval van DAS bekabeling dempingmetingen én OTDR-metingen vereist. OTDR-metingen moeten in beide richtingen worden uitgevoerd. In geval van een optische DAS wordt een grafische meetrapportage vereist. In de meetrapportage moet iedere meting in één individuele grafiek worden weergegegeven.
3.3
Meetmethode coax DAS
De in geval van een coax DAS uit te voeren RF-metingen betreffen : − kabelmetingen; − vermogensmetingen. De kabelmeting heeft als doel zeker te stellen dat bij de installatie van de coaxkabels geen fouten zijn gemaakt. Met behulp van een coaxkabel tester wordt de kwaliteit van de geïnstalleerde coaxbekabeling geverifieerd. Gemeten worden de reflecties, zijnde de verhouding tussen heengaand en retour komend signaal, en de verliezen in de coaxkabels, in splitters/tappers en in connectoren. De metingen worden opgeslagen en later in een rapport uitgeprint. Dit rapport wordt als meetdocument bij de revisiegegevens gevoegd. De vermogensmeting dient ter verificatie van een juiste implementatie van toegepaste tappers en splitters. Met behulp van een testzender wordt een bekend RF-signaal aan de ingang van de DAS aangeboden. Vervolgens wordt op iedere antennepositie met behulp van een vermogensmeter het RF signaal gemeten. Aan de hand van het DAS ontwerp worden de gemeten waarden vergeleken met de berekende waarden. De waarden dienen, met inachtneming van de in het design aangegeven marges, overeen te komen.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 14/22
Een derde type RF meting (dekkingsmeting) kan worden uitgevoerd ter verificatie van het complete DAS design. Deze meting wordt verder niet besproken daar deze buiten het bestek van dit meetprotocol valt. 3.3.1
Eisen RF metingen
In het DAS ontwerp wordt aangegeven wat de nominale lengten en de daarbij horende verliezen in de diverse coaxtrajecten binnen de DAS zullen zijn, de te meten parameters zijn hierbij: − Lengtemeting (distance to fault): o een zogenaamde 'short' (kortsluiting) wordt op het einde van de coaxkabel geplaatst; o op de meter wordt de lengte van het gemeten coaxtraject afgelezen. − Return Loss (dB) gemeten over de frequentieband (frequency domain): o met 50 ohm load op het einde van het coaxtraject; o eis is minimaal 24 dB. − Return Loss (dB) gemeten over de frequentieband (frequency domain): o met de antenne geïnstalleerd; o eis: minimaal 14 dB. − Return Loss (dB) gemeten over de kabellengte (distance domain): o met 50 ohm load op het einde van de coax kabel; o eis: minimaal 36 dB voor feeders en 33 dB voor connectors. − Return Loss (dB) gemeten over de kabellengte (distance domain): o met de antenne geïnstalleerd; o eis: minimaal 15 dB. 3.3.2
De gegevens van de meetresultaten
De gegevens die meegeleverd dienen te worden bij de meetresultaten zijn: Merk en serienummer van het meetinstrument. Datum van laatste kalibratie en die van de volgende. Locatienaam object. Juiste coaxkabel. Bij de “plots” moeten de volgende gegevens staan: Soort meting. Locatie(nummer). Meetconfiguratie (kortgesloten / 50 ohm afgesloten / antenne en de datum).
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 15/22
Voorbeeld weergavetabel RF vermogensmeting
Antenne nummer
Antenne type
Signaalsterkte aan ingang DAS (dBm)
Signaalsterkte aan antenneconnector (dBm)
Totale verzwakking (dB)
A001
omni
30
15.83
14.17
A002
panel
30
12.37
17.63
A003
omni
30
14.43
15.57
A004
omni
30
14.61
15.39
A005
omni
30
16.06
13.94
A006
omni
30
13.61
16.39
A007
omni
30
15.05
14.95
Voorbeeld grafische weergave resultaat RF reflectiemeting
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 16/22
4
Meting opties
4.1
Meting horizontale bekabeling
Indien optie 1 uit deel 1 van het Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling van toepassing is, wordt het horizontale netwerk uitgevoerd in Klasse E in plaats van Klasse EA. 4.1.1
Wijzigingen
Indien optie 1 van toepassing is, zijn de wijzigingen ten opzichte van de omschreven “Meting horizontale bekabeling” in H 2: Iedere horizontale UTP-kabel dient gemeten te worden op basis van de Klasse E permanent link zoals gedefinieerd ISO 11801:2002, 2 nd edition. Alle UTP aansluitingen dienen getest te worden met een scanner die voldoet aan de eisen voor Level III of Level IIe meters. Er dient een Permanent Link test uitgevoerd te worden waarbij de meetkop/meetprobe/teststekker conceptonafhankelijk test.
4.2
Meting telefoonstambekabeling
Indien optie 2 uit deel 1 van het Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling van toepassing is, dient de telefoonstambekabeling volledig getest te worden. 4.2.1
Algemeen
Het volledige netwerk, inclusief de telefonie stambekabeling dient gecertificeerd te worden. De omschreven metingen dienen ter controle voor de ICT-adviseur van de Rijksgebouwendienst en als referentie voor certificering. 4.2.2
Meetmethode
Aan alle telefoonstamkabels moeten de volgende metingen worden verricht: de lengte van een telefoonstamkabel; de aansluitvolgorde (wiremap) van een telefoonstamkabel, voor het vaststellen van eventuele verwisselde paren of gedraaide paren; onderbrekingen van geleiders van een telefoonstamkabel; sluitingen tussen geleiders van een telefoonstamkabel. De resultaten van deze metingen moeten worden vastgelegd in een tabel, overeenkomstig/gelijkwaardig het bijgevoegde voorbeeld. Kalibratierapport Vóór het begin van de metingen moet een kalibratierapport van de fabriek of van een erkend meetinstituut worden overhandigd. Hieruit moet blijken dat de meetapparatuur getest is en aan de fabrieksspecificaties voldoet. In het kalibratierapport zijn serienummers van de gekalibreerde apparatuur, kalibratiedatum en Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 17/22
geldigheidsduur van het kalibratierapport vermeld. De metingen met de betreffende meetapparatuur dienen uitgevoerd te worden binnen de geldigheidsduur van het kalibratierapport. Kalibreren tijdens gebruik Voor een blijvend juiste uitvoering van de metingen is het noodzakelijk om regelmatig meetapparatuur te kalibreren, door de kalibreermethode die in de meter is ingebouwd. De apparatuur moet tenminste worden gekalibreerd in de volgende gevallen: nadat de batterijen van de terminator en/of injector opnieuw zijn opgeladen; telkens nadat de meetopstelling is uitgeschakeld en vervolgens weer wordt ingeschakeld; wanneer van locatie wordt veranderd. De installateur moet meetsnoeren gebruiken die in kwaliteit gelijk aan of beter zijn dan de te meten kabels. De meetsnoeren moeten in een goede conditie verkeren.
4.3
Meting holle buis voorziening
Indien optie 4 uit deel 1 van het Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling van toepassing is, wordt naast de distributie glasvezel kabel een holle buis voorziening aangelegd die in een later stadium gevuld wordt met vezels. Het meten van de vezels dient te geschieden conform H1. De aangelegde holle buis voorziening moet gecontroleerd worden op knikken of scheuren 4.3.1
Meting
Alle lege buizen dienen getest te worden op knikken en scheuren door middel van het blazen van een stalen kogeltje. Daarnaast dienen alle buizen getest te worden op scheuren en lekkage, door gedurende een (door concept leverancier) bepaalde tijd het drukverloop te analyseren van de met overdruk gevulde en aan beide zijden afgesloten buis. Na het testen dienen alle lege buizen afgesloten worden ter voorkoming van indringen van vocht, stof en vuil. 4.3.2
Aanvullende metingen
Aanvullende metingen die verricht moeten worden ten behoeve van de vereiste certificering dienen uitgevoerd te worden. Conflicten tussen de voorschriften van de conceptleverancier en de bovenstaande metingen dienen tijdens de offertefase aangegeven te worden.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 18/22
4.3.3
Meetrapportage
Op te nemen algemene gegevens De algemene informatie over het fabrikaat en toegepaste componenten, de geïnstalleerde bekabeling, de meetapparatuur, de meetkoppen, de meetsnoeren, et cetera moet worden vermeld. Worden tijdens de metingen verschillende onderdelen gebruikt dan moeten deze gegevens per meting worden aangegeven. In bijgevoegd voorbeeld wordt weergegeven op welke wijze de minimaal aan te leveren gegevens gepresenteerd moeten worden. Als onderdeel van het certificaat dient een opgave gedaan te worden van het aantal toegepaste componenten met vermelding van de productcodes en specificaties.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 19/22
Meetrapport telefoonstamkabel: Projectnaam Adres
: :
Toegepast materiaal fabrikaat type kabel aantal aders type koppelvlak aantallen overige specificaties
: : : : : separate bijlage bij certificaat. : separate bijlage bij certificaat.
Meet instrument fabrikaat type meetkop/meetprobe kalibratiedatum Softwareversie
: : : : :
De installateur verklaart hierbij dat de metingen aan de telefoonstamkabel zoals vermeld in het Meetprotocol van het ‘Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling. versie 1.0’ met goed gevolg zijn doorlopen.
Namens de installateur Bedrijfsnaam
:
.
Naam
:
.
Datum
:
.
Handtekening
:
.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 20/22
Meetresultaten De meetresultaten dienen weergegeven te worden overeenkomstig het bijgevoegde voorbeeld. In deze tabel is aangegeven welke resultaten in het rapport minimaal moeten worden opgenomen. Indien gemeten wordt met een Level IIE of Level III scanner dienen de meetgegevens eveneens elektronisch aangeleverd te worden in het formaat zoals beschreven in 2.3.2. Projectnaam: Gemeten door:
Adres: Datum meting:
Meetresultaten telefoonstambekabeling codering kabel
gemeten lengte [m]
status goed fout
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
opmerking
Pagina 21/22
4.3.4
Aanvullende metingen
Aanvullende metingen die verricht moeten worden ten behoeve van de vereiste certificering dienen uitgevoerd te worden. Conflicten tussen de voorschriften van de conceptleverancier en de bovenstaande metingen dienen tijdens de offertefase aangegeven te worden.
Rijksgebouwendienst Juli 2008 Handboek ICT-huisvesting en Bekabeling versie 1.0
Pagina 22/22