Hail hail rock-’n-roll: introductie In 1951 tekent Chuck Berry een contract met de Cosmopolitan Club in St. Louis om er elke vrijdag- zaterdag- en zondagavond te spelen. Hij is een zwarte bluesgitarist en hij speelt voor een zwart publiek. Zijn ster rijst snel, omdat hij een goede gitarist is, maar vooral omdat hij een onweerstaanbare podiumpresentatie heeft. Al snel weten de zwarte jongeren dat ze naar de Cosmo moeten, als ze iets bijzonders willen zien. Chuck Berry speelt elke week voor 400 man in het kleine zaaltje. Maar hoe succesvol dat ook mag lijken, Berry weet ook dat de écht populaire muziek in St. Louis een stijl is die door blanke jongeren wordt gespeeld: de country. Nooit te beroerd om te experimenteren probeert Chuck Berry een beetje country in zijn bluesnummers te verwerken. Aanvankelijk schampert het publiek: wie is die zwarte ‘hillbilly’? Maar na verloop van tijd beginnen ze het toch te waarderen: de nieuwe mix is buitengewoon dansbaar. (Luister naar You Can’t Catch Me, waarin de countryinvloed goed is te horen.) Dit verhaal is exemplarisch voor de ontwikkeling van de rock-‘n-roll: het mengen van verschillende genres om de toenemende honger naar wilde en snelle muziek te stillen. Natuurlijk was Chuck Berry niet de enige die dit deed. Zijn blanke generatiegenoot Bill Haley (geboren in 1925, Chuck Berry is van 1926) deed eigenlijk hetzelfde, maar hij vertrok vanuit de countrymuziek en mengde die met de zwarte boogie woogie en rhythm-and-blues. Naast deze twee ‘oudere jongeren’, ontwikkelde twintigers als Elvis Presley, Jerry Lee Lewis en Carl Perkins rond 1954 een nieuwe stijl. In de jaren vijftig is de tijd rijp voor een jongerencultuur. De tieners willen hun eigen keuzes maken, met eigen haardracht, eigen mode en eigen muziek. Dankzij de economische voorspoed in de Verenigde Staten en de betere verspreidingsmogelijkheden (vinylsingletjes, radiostations) kómt zo’n eigen cultuur voor jongeren er ook. De rock-‘nroll is de muziek die daar bij hoort: wild, provocatief en, volgens de ouders van de jongeren, volstrekt verwerpelijk vanwege de overduidelijke seksuele lading van tekst en dans. Rock-‘n-roll richtte zich specifiek tot jongeren. Dat was voor het eerst en dat is sindsdien nooit meer veranderd. Rock-’n-roll is daarom ook veel meer dan een kortstondige rage. Het staat voor rebellie tegen gezag en burgerlijkheid. Vanuit deze stuurse dwarsheid is in de decennia na de jaren vijftig prachtige popmuziek ontstaan. Zonder blikken of blozen zeggen we dan ook: de popmuziek is ontstaan in de jaren vijftig en het eerste popmuziekgenre heet rock-‘n-roll.
Wee wee hours: de wortels Men begon niet ineens van de ene op de andere dag met het spelen van rock-’n-roll. Dat komt natuurlijk ergens uit voort. Grofweg zou je kunnen zeggen dat er twee stijlen bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van de nieuwe stijl: country en blues. Twee verschillende stijlen, van oudsher gespeeld door twee verschillende groepen: blanken en zwarten. De segregatie tiert welig in de jaren vijftig en ook de muziekwereld is daarmee vergiftigd. De podia, de radiostations, de platenlabels, de hitlijsten, alles is gescheiden. En toch ontstaat er aan het begin van de jaren vijftig een nieuwe muziekstijl die een kruisbestuiving laat zien. Daarmee zijn de raciale kwesties natuurlijk nog niet opgelost, maar het is een stap in de goede richting. Rock-’n-roll is in ieder geval de eerste gemengde muziekvorm die gigantische successen beleeft. Om helemaal terug te gaan naar de wortels van rock-‘n-roll, moeten we dus kijken naar twee bronnen: muziek uit de zwarte en uit de blanke cultuur. Boogiewoogie De kenmerkende lopende baslijn werd al in het begin van de 20e eeuw gebruikt, dook later op in de ragtimemuziek en werd in de jaren veertig, na de swingrage populair bij dansorkesten. Het is dat Gene Krupa al op leeftijd was en zijn band niet meer zo hip, maar wees eerlijk: zijn Drum Boogie uit 1941 is eigenlijk een blauwdruk voor de rock-’nroll platen van een decennium later. Jumpblues Komt voort uit de swingjazz die de grote bands in de jaren ’30 spelen, maar wordt door kleinere bands gespeeld en heeft vaak meer een liedjesvorm. Jumpblues maakt vaak ook gebruik van een boogiewoogie-achtige baslijnen. Grote man in de jumpbluesscene is Louis Jordan, de “King of the Jukebox”. Pure rock-‘n-roll invloed is te horen in het nummer Ain’t That Just Like A Woman uit 1946. Het intro van dat nummer is identiek aan de openingsRiff van Chuck Berry’s Roll over Beethoven. Rhythm-and-blues Maakt ook gebruik van een lopende baslijn, zoals in de boogiewoogie, maar r&b-liedjes bevatten vaak een klassiek blues schema. Een mooi voorbeeld van rhythm-and-blues is Country Boy van Dave Bartholomew. Western swing Wordt gedurende de jaren dertig steeds populairder door de zingende cowboys in westernfilms. 'The King of Western Swing' is Bob Wills. Hij maakte van een simpel folkliedje een countrystamper van jewelste: Ida Red. Zou volgens de overlevering door Chuck Berry zijn gebruikt toen hij Maybelline schreef,twintig jaar later. Country boogie Komt, net als Western Swing ook uit het “wilde westen” van de Verenigde Staten. In 1946 nemen de Delmore Brothers het nummer Freight Train Boogie op. Misschien is het vanwege die trein, maar de gedachte aan Johnny Cash’ Folsom Prison Blues komt meteen op.
Blow a fuse: de technologie Hoe kon een muzikale noviteit waar de jongeren op kunnen dansen, uitgroeien tot een hype van wereldproporties? Een hype bovendien die de bakermat bleek van iets gigantisch: de popmuziek. De techniek staat voor niets De ontwikkeling van de rock-’n-roll gebeurt in een tijd waarin ook technologische ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Zo breekt de elektrische gitaar commercieel door. Al sinds de jaren twintig is men aan het experimenteren om het zachte gitaargeluid luider te maken door middel van versterkers. Vanaf eind jaren veertig is het experimentele stadium zo’n beetje voorbij en is de elektrische gitaar eigenlijk overal wel te koop. Maar als in 1952 de Gibson Les Paul en in 1954 de Fender Stratocaster op de markt komen, is het hek van de dam. Het zijn type gitaren die, in ongewijzigde vorm, vandaag de dag nog steeds op grote schaal gebruikt worden. De elektrische gitaar is feitelijk een heel nieuw instrument. De klank is zo anders dan die van de akoestische gitaar dat het niet zo raar is dat daarmee ook een nieuw genre ontstaat. Een andere belangrijke technologische ontwikkeling is die van de 45-toeren plaat. In 1949 introduceert elektronicabedrijf RCA de 7 inch 45-toeren plaat, vervaardigd van vinyl. Het plaatje is lekker klein en het materiaal heeft twee grote voordelen ten opzichte van schellak, waar platen tot dan toe op worden geperst: vinyl is veel stiller en de platen zijn onbreekbaar. Jukeboxfabrikant Seeburg ziet die voordelen ook en weet wat hem te doen staat: in 1950 verschijnt de Seeburg M100, ’s werelds eerste jukebox die uitsluitend is gevuld met 45-toeren platen van vinyl. Hongerig naar nieuwe dingen Technologische vooruitgang heeft pas écht grote impact als het commercieel aantrekkelijk kan worden gemaakt. De gitaren die Fender en Gibson verkochten waren wel duur, maar niet onbetaalbaar. Het product was uitontwikkeld en kon in de markt gezet worden. De doelgroep werd bereikt door middel van reclames in tijdschriften, maar de gitaarfabrikanten werden vooral enorm geholpen door de muzikale pioniers uit die tijd: Bill Haley en Chuck Berry met hun Gibson gitaren en Buddy Holly met zijn Fender. Zij zorgden ervoor dat de aandacht voor de elektrische gitaar een extra boost kreeg. De muzikanten werden ook steeds zichtbaarder, vanwege de opkomst van de televisie. Het feit dat deze nieuwe (en toch nog best dure) producten aan de jeugd gesleten kon worden, had te maken met de economische situatie in de jaren vijftig. Daar gaat het volgende hoofdstuk over.
Money honey: de commercie Alle nieuwerwetse technologie vindt gretig aftrek bij de jeugd in die dagen. Die hebben wel behoefte aan een verzetje. De Tweede Wereldoorlog is voorbij, er wordt steeds meer geld verdiend, er is ruimte voor vrije tijd en ontspanning. Kortom: de ‘teenagers’, zoals ze worden genoemd, hebben geld en tijd en zijn derhalve ontvankelijk voor nieuwe producten en nieuwe stromingen. Daar spelen de fabrikanten natuurlijk handig op in, en zij niet alleen: ook de muzikanten die hun nieuwe muziekstijl hebben ontwikkeld, weten donders goed dat ze geld kunnen verdienen aan de teenagers. Maar het échte commerciële brein speelt zelf geen instrument: Sam Phillips van Sun Records. Sun Records Sam Phillips is van niet te onderschatten waarde geweest voor de ontwikkeling van rock’n-roll. Niet op muzikaal gebied, want hij wist van toeten noch blazen, maar wel op commercieel gebied. Hij was de juiste man op het juiste moment. De muziek die de artiesten in zijn studio begonnen te spelen zag Phillips, terecht, als een gat in de markt. Hij wist dat dit zou aanslaan bij de teenagers en hij wist ook dat hij ze zou bereiken door middel van de jukebox, de radio en de televisie. Sam Phillips hield van muziek. Hij groeit op met het gezang van katoenplukkers in Alabama, gaat vervolgens werken bij een radiostation en richt in 1950 zijn eigen opnamestudio op in Memphis, Tennessee. Amateurs kunnen bij Phillips een plaatje opnemen, waarna hij de opname verkoopt aan een platenmaatschappij. Twee jaar na de start van zijn studiootje krijgt Sam Phillips het lumineuze idee om de opnames niet te verkopen, maar zelf uit te brengen: Sun Records is geboren. Phillips verzucht meerdere malen dat hij bakken met geld kan verdienen als hij een blanke zanger kan vinden die klinkt als een zwarte. Die wens komt uit in 1954. De blanke zanger waar Phillips op zit te wachten is 19 jaar, zelfverzekerd, sexy en zeer getalenteerd. Zijn naam: Elvis Presley. Sam Phillips weet dat hij beet heeft en stuurt de opname van That’s All Right naar de lokale radio. Het nummer wordt grijsgedraaid en met een paar weken is Elvis’ naam gevestigd. Met het succes van Elvis is de naam Sun Records ook opeens bekend geworden. De ene na de andere muzikant komt nu onder Phillips’ vleugels: Jerry Lee Lewis, Johnny Cash, Carl Perkins, Roy Orbison: dankzij Sun vinden ze allemaal hun weg naar de hitlijsten. Sam Phillips was helemaal geen voorstander van de rassenscheiding (hij nam in 1950 B.B. King en Howlin’ Wolf op), maar hij maakte er wel handig gebruik van. Hoewel ze allemaal individueel optraden, creëerde Phillips toch een soort groep van de blanke artiesten die hij onder contract had. Er is een beroemde foto waarop Elvis Presley achter de piano zit, omringd door Carl Perkins, Johnny Cash en Jerry Lee Lewis, het zogenaamde million dollar quartet.
Kom van dat dak af: Nederland Peter en zijn Rockets Kom Van Dat Dak Af is zonder twijfel het bekendste voorbeeld van Nederlandstalige rock‘n-roll. Maar het liedje stamt uit 1960 en toen was het genre in Amerika eigenlijk al vrijwel verdwenen. Er waren in Nederland eigenlijk geen echte rock-‘n-rollartiesten. Er waren wel popgroepjes voor en door teenagers, zoals bijvoorbeeld De Fouryo’s. Maar om dat nou rock-'n-roll te noemen... De economische en technologische vooruitgang die in de Verenigde Staten een vruchtbare bodem bleken voor de ontwikkeling van de rock-‘n-roll, waren in Europa en Nederland ook voelbaar. De Nederlandse jeugd was niet ongevoelig voor de rage die uit Amerika kwam overwaaien. De film waarin Bill Haley zijn Rock Around The Clock speelt, werd door de Nederlandse jongeren met grote gretigheid omarmd. Zodanig zelfs, dat in verschillende steden relletjes ontstonden nadat de autoriteiten de film hadden verboden. Er zat in 1956 dus genoeg opstandigheid in de Nederlandse jeugd die zich zou kunnen uiten in ruige muziek. Maar Nederlandse platenmaatschappijen contracteerden liever ideale schoonzonen á la Pat Boone en bandjes die veilige en komisch bedoelde covers maakten van Amerikaanse rock-‘n-rollnummers. Maar aan het eind van de jaren vijftig lijkt ook Nederland klaar voor echte rock-‘n-roll. Nederlandse jongeren grijpen naar de gitaar en opmars van de rock-‘n-roll in Nederland begint eigenlijk als de rage elders al voorbij is. Peter Koelewijn was de juiste man op het juiste moment. Ongepolijst, jong, hij schreef z’n liedjes zelf en deed geen enkele moeite om zijn Brabantse tongval te verhullen. Met name die attitude maakt Peter Koelewijn tot een echte rock-‘n-roller. Het duurde niet lang overigens, want zijn debuutsingle is uit 1960 en dan is de rock-‘n-roll eigenlijk voorbij. Er volgen nog een paar sterke singles van Koelewijns hand, voordat Nederland meegaat in de stroom van Britse bandjes. De rock-‘n-roll maakt plaats voor popmuziek en daarmee is Peter Koelewijn de eerste en ook meteen de laatste echte rock-‘n-roller van Nederland. Tielman Brothers De debuutsingle van Peter en zijn Rockets zit na al die decennia in ons collectieve geheugen. Er zijn natuurlijk ook groepen die eind jaren vijftig bekend en populair waren, maar die nu volledig vergeten zijn. Er is echter één band die de weg precies andersom heeft afgelegd. Ze kregen toen weinig voor elkaar en werden pas vele jaren later werd genoemd en geroemd als Nederlandse rock-‘n-rollpioniers: de Tielman Brothers. Eind jaren vijftig waren ze niet bepaald salonfähig: de singles die platenmaatschappij Bovema uitbracht, werden door de radio geboycot. Teleurgesteld vertrokken de broers naar Duitsland waar hun ruige, wervelende, bij vlagen acrobatische rock-‘n-rollshow wél werd gewaardeerd.
Brand new Cadillac: de erfenis The day the music died In de nacht van 2 op 3 februari 1959 stappen drie jonge mannen bij piloot Roger Peterson in een klein vliegtuigje. Het zijn muzikanten en ze zijn hun gare tourbus kotsbeu. Roger Peterson is echter niet zo ervaren als hij doet voorkomen en het vliegtuig stort neer. Alle vier inzittenden zijn op slag dood. Op de plek van de crash staat een monument met daarop de namen van de drie muzikanten: Ritchie Valens, J.P. Richardson en Buddy Holly. Het is natuurlijk onzin om de dood van Holly en co als oorzaak te zien van het einde van de rock-‘n-roll; Holly was niet de enige grootheid die verdwenen was tegen het einde van de jaren vijftig. Little Richard zag meer in een carrière als dominee, Chuck Berry zat (weer eens) in de gevangenis, Jerry Lee Lewis was uit de gratie vanwege zijn huwelijk met zijn 13-jarige nichtje, Eddie Cochran overlijdt na een auto-ongeluk en Elvis moest zijn dienstplicht vervullen. Naast het wegvallen van al deze iconen, was de jeugd sowieso wel weer een beetje klaar met dat wilde gedoe. Er kwam meer aandacht voor zoetige liefdesliedjes: Pat Boone, Paul Anka en Cliff Richard waren nu aan zet. The British Invasion Toen het rock-‘n-roll vuurtje in de Verenigde Staten zo’n beetje was gedoofd, kwam het in Europa juist op gang. Aan het eind van de jaren vijftig stikte het in Europa van de rock’n-rollbandjes. Die speelden covers van Amerikaanse artiesten, maar gaven er wel meteen hun eigen draai aan. Een van de grootste groepen die direct schatplichtig zijn aan de rock-‘n-roll, is The Beatles. Hun coverversies van bijvoorbeeld Roll Over Beethoven en Long Tall Sally waren absolute carriereboosters. Toen The Beatles van rock-‘n-roll-coverbandje uitgroeiden tot grootste band allertijden, voerden ze, met een rits bandjes in hun kielzog, de ‘British Invasion’ aan. Ze overspoelden mid jaren zestig de Verenigde Staten en kwamen datgene wat ze hadden geleend in verbeterde vorm terugbrengen. Rock-‘n-roll 2.0 eigenlijk. Na de British Invasion zijn er talloze bands geweest die een vette knipoog geven aan de muziek uit de jaren vijftig. Artiesten die heel andere muziek maken, maar die wel goed weten waar ze vandaan komen. De hardrockers van led Zeppelin bijvoorbeeld, met hun ode aan de rock-‘n-roll. Singer-songwriter Jim Croce die in Rapid Roy een klassieke Chuck Berry-riff gebruikt. Het nummer Deborah van Dave Edwards, dat niet alleen een meisjesnaam als titel heeft, maar ook zo’n zelfde soort drumpartij als Peggy Sue van Buddy Holly. De punkers van The Ramones die het hebben over Rock ‘n’ roll Highschool en, om in dezelfde hoek te blijven, wat te denken van The Clash die in Brand New Cadillac toch duidelijk refereren aan de fifties?
Bring it back again: de revivals a tenoreDe rock-‘n-roll als muziekstijl verdween net zo snel als ze gekomen was, maar zoals dat gaat: er zijn er altijd die trouw blijven aan een genre. De jaren zestig stonden net als de jaren vijftig bol van de muzikale vernieuwing. Het verschil tussen platen uit 1954 en 1969 is onvoorstelbaar, zoveel als er in vijftien jaar is gebeurd. Pas in de jaren zeventig vindt men weer de rust om eens terug te kijken en ontstaat de eerste golf van fifties-nostalgia. Aan het begin van de jaren zeventig profiteren ‘oldies’ als Bo Diddley, Jerry Lee Lewis en Little Richard van de rock-‘rollrevival. Ook artiesten die veel te danken hebben aan hun collega’s uit de jaren vijftig, brengen een ode aan de gouden jaren. In 1975 brengt John Lennon een album vol rock‘n-rollcovers uit. Dat was overigens een opdracht van de rechter: omdat Lennon delen uit You Can’t Catch Me van Chuck Berry had gebruikt voor het Beatlesnummer Come Together, moest Lennon een Chuck Berry cover opnemen. Het werd dus een heel album. Een jaar later (ironisch genoeg het jaar waarin Elvis Presley overlijdt) heeft Lennon weer veel succes, nu met The Beatles. Ze brengen een plaat uit met daarop hun vroeg opgenomen rock-‘n-rollnummers. Buiten de artiesten die zelf succesvol waren in de jaren vijftig of artiesten die hun succes daar weer aan te danken hebben, ontstaan er eind jaren zeventig ook steeds meer ‘authentieke’ rock-‘n-rollbandjes. Ze klinken exact zoals de groepen uit de jaren vijftig en de leden zien er ook zo uit: vetkuiven, leren jasjes, blauwe suede schoenen en ze verplaatsen zich in grote Cadillacs. Een van die bandjes is Sha Na Na, die in de film Grease optreedt als Johnny Casino and the Gamblers. In het licht van de fiftieshype is het thema van die film natuurlijk niet verbazingwekkend. In die periode vormen Brian Setzer, Lee Rocker en Slim Jim Phantom een bandje: The Stray Cats. Ze hadden in 1980 een grote hit met Rock This Town. Een jaartje later beheerst Shakin’ Stevens de hitlijsten met This Ole House. Ook Nederlanders kunnen er wat van. In 1983 ziet het Rotterdamse bandje Batmobile het levenslicht en een paar jaar later wordt Elvis-imitator René Shuman tweede in Henny Huismans Soundmixshow. (scratch my back). En zo gaat het door. Het is inmiddels een aparte subcultuur geworden en van tijd tot tijd komt er een bandje aan de oppervlakte die een grote hit scoort. Meest recent is de Duitse band The Baseballs. Zij maken rock-‘n-rollcovers van top 40-hits en hebben daar, ruim zestig jaar na het eind van de originele rock-‘n-rollrage, veel succes mee.
Jive after five: vijf belangrijke platen Bill Haley & The Comets: Rock around the clock Hoewel er in de jaren vóór 1954 al van alles borrelde in muzikaal Amerika, zette Bill Haley met dit nummer niet alleen zijn band, maar de hele stroming op de kaart. Rock Around the Clock is misschien wel het grootste rock-’n-roll-anthem allertijden. Little Richard: Tutti Frutti Little Richard speelde dit nummer in de pauze van een opnamesessie van een ander nummer. Hij speelde het wild, want meneer was gefrustreerd. Die opnamesessie duurde de flamboyante Richard veel te lang. De platenbaas hoorde Tutti Frutti en wist dat het een hit zou worden. Hij liet de tekst aanpassen (want het origineel zat vol met seksuele connotaties en dat zou de verkoop schaden) en liet Little Richard het opnemen met dezelfde agressiviteit die hij live ook tentoonspreidde. Het werd een wereldhit. Chuck Berry: Johnny Be Goode De gitaarriff waarmee Johnny Be Goode opent, is voor altijd aan Chuck Berry verbonden. Hij gebruikte zijn ‘signature-lick’ misschien daarom ook wel in meerdere nummers. Zo is de opening van Roll over Beethoven (die eerder uitkwam, maar later werd geschreven) vrijwel identiek aan die van Johnny Be Goode. De noten van het gitaarloopje heeft Berry overigens ‘geleend’ van het liedje Ain’t That Just Like A Woman van Louis Jordan uit 1946. Maar dat ‘lenen’ geldt enkel voor de noten. Het verschil in uitvoering is het verschil tussen braaf en rebels. Het is het verschil tussen boogiewoogie en rock-’n-roll. Johnny Cash: Folsom Prison Blues Wat is de slechtste reden om iemand dood te schieten, dacht Johnny Cash toen hij Folsom Prison Blues schreef. Iemand doden om hem te zien sterven, was zijn antwoord op die gedachte en hij schreef de belangrijkste zin van het liedje op: ‘I shot a man in Reno, just to watch him die’. Het nummer verscheen op Cash’ debuutalbum en bezorgde hem tot aan zijn dood roem en succes. Maar Folsom Prison Blues kostte hem ook veel geld: in de jaren ‘70 moest Cash toegeven dat het nummer voor grote delen een kopie was van Crescent City Blues van Gordon Jenkins uit 1953. Dat kostte Cash, what’s in a name, 75.000 dollar. Carl Perkins: Blue Suede Shoes Blue Suede Shoes is zo’n beetje de eerste ‘standard’ in de popmuziek. Die term komt uit de jazz en slaat op nummers die talloze malen zijn gecoverd en geïnterpreteerd. Zo vaak eigenlijk dat de originele uitvoering een beetje vergeten wordt; dat is gewoon één van de vele uitvoeringen. Carl Perkins schreef dit nummer in december ’55. Op 1 januari 1956 bracht Sun het singletje uit. 1956 werd het jaar van de geboorte van een ware evergreen. In dat jaar alleen al werden er meer dan twintig versies van Blue Suede Shoes opgenomen en uitgebracht, waaronder die van Eddie Cochran en Elvis Presley.
Jukebox junkie: nog eens vijf platen Bo Diddley: Bo Diddley In dit nummer horen we voor het eerst de kenmerkende Bo Diddley-beat. Door de uitvinding van dit specifieke ritme werd het Diddley’s sleutelnummer. Hij gaf het liedje niet voor niets zijn eigen naam. De Bo Diddley-beat is te horen in talloze andere liedjes, tot aan die van de modernste artiesten aan toe. De Bo Diddley-beat is verplichte kost op gitaarles: het is een perfect model om de slagtechniek te ontwikkelen. Jerry Lee Lewis: Whole Lot Of Shakin’ Goin’ On De originele versie van dit lied wordt gezongen door de zwarte zangeres Big Maybelle. Het is Lewis' doorbraak, na jaren spelen in vieze cafeetjes en werken als sessiemuzikant. Lewis’ Whole Lot Of Shakin’ Goin’ On is snel, wild en laat horen waar een piano allemaal toe in staat is. Een solo spelen met de hak van de schoen? Of met het hoofd? Geen probleem voor Jerry Lee Lewis. Dat is rock ‘n’roll! Buddy Holly: Peggy Sue Er zijn heel wat redenen om Peggy Sue een leuk liedje te vinden. Het grappige hikje in de zang van Buddy Holly bijvoorbeeld, of die a-typische gitaarsolo wat eigenlijk gewoon een akkoordenreeks is. Een andere reden is het drumwerk van drummer Jerry Allison. Het hele nummer door roffelt Allison op niet meer dan twee trommels. Geen hihat, geen bekkens, geen basdrum. Zijn getrommel fladdert heel vrij om de gitaren en de zang heen, buitengewoon muzikaal. Als dank voor dit staaltje muzikale vernieuwing mocht Allison de titel van het liedje bepalen. En aangezien het een liefdesliedje is, koos Allison, hoe kan het ook anders, de naam van zijn vriendin. Fats Domino: Blueberry Hill Dit nummer bevat het karakteristieke pianoloopje waar Fats Domino eerder in de jaren ‘50 al wereldberoemd mee was geworden. Domino had nog één liedje nodig tijdens een opnamesessie. Hij koos, tegen de zin van de producer die er geen brood in zag, voor het oude swinghitje Blueberry Hill. Dat lied was in de jaren veertig populair bij de wat bravere dansorkestjes, maar Domino maakte er onvervalste rock-’n-roll van. Misschien was het het moment waarop hij het deed (oktober 1956, de rock-’n-roll hype barstte uit zijn voegen), maar het bleek een gouden greep. In één jaar verkocht Fats Domino vijf miljoen exemplaren van Blueberry Hill. Elvis Presley: Hound Dog Een grote hit voor Elvis, maar niet voor of door hem geschreven. Hound Dog was een populair bluesnummer, in 1952 gezongen door de rauwgevooisde Big Mama Thornton. Freddie Bell maakte er, met een aangepaste tekst, een rock-’n-rollnummer van. Hij speelde zijn versie van Hound Dog in Las Vegas, waar een opkomende artiest in het publiek stond. Of hij het mocht opnemen? Dat vond Freddie Bell geen probleem. De drummer voegde een vlammende roffel aan het nummer toe en de rest is geschiedenis. Het werd een van de grootste hits voor Elvis Presley.