H4SK-H6
Auteur
Willem de Zwijgerteam
Laatst gewijzigd
05 November 2015
Licentie
CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie
Webadres
http://maken.wikiwijs.nl/67219
Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein. Wikiwijsleermiddelenplein is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, vergelijkt, maakt en deelt. Stel zo voor iedere onderwijssituatie de optimale leermiddelenmix samen.
Inhoudsopgave paragraaf 6.1 De waterkringloop paragraaf 6.2 Bindingen tussen moleculen paragraaf 6.3 Oplosbaarheid in water paragraaf 6.4 Kristalwater paragraaf 6.5 Water en zeep Oefening chemische binding Oefening chemische binding en roosters Toepassingsvraag 1. Toepassingsvraag 2. Toepassingsvraag 3. Toepassingsvraag 4. Over dit lesmateriaal
Pagina 1
H4SK-H6
paragraaf 6.1 De waterkringloop Vraag 1. Wat is hard water?
Vraag 2. Waarom is hard water een probleem voor bijvoorbeeld de wasmachine, het koffiezetapparaat en de waterkoker?
Vraag 3. e
Havo-examen 1975 2 tijdvak De vaste stof fosfor komt in twee vormen voor. Rode fosfor (P) heeft een atoomrooster en witte fosfor (P4) heeft een molecuulrooster. a. Geef voor elk van deze roosters aan, uit welke deeltjes het is opgebouwd en door welk bindingstype het rooster in stand wordt gehouden. Een van de twee vormen van fosfor lost op in koolstofdisulfide. b. Beredeneer welke vorm dit is.
Vraag 4. Wanneer kan waterstofbrugvorming optreden?
Pagina 2
H4SK-H6
paragraaf 6.2 Bindingen tussen moleculen Vraag 5. Welke van de onderstaande stoffen zijn polair? I. ammoniak II. dichloormethaan III. hexaan a. alleen ammoniak b. alleen dichloormethaan c. alleen hexaan d. I en II e. I en III f. II en III g. I,II en III
Vraag 6.. e
Havo-examen 1979 1 tijdvak -
Eeen zeepoplossing bevat o.,a. stearaationen (C17H35COO ). Deze kan men als volgt schematische weergegeven:
Pagina 3
H4SK-H6
a. A b. B c. C d. D
Pagina 4
H4SK-H6
paragraaf 6.3 Oplosbaarheid in water Vraag 7. e
Havo-examen 2 tijdvak 1979 In welke van de onderstaande tekeningen zijn de watermoleculen zo gericht ten opzichte van het ion dat ze het sterkst erdoor worden aangetrokken.
a. in I en III b. in I en IV c. in II en III d. in II en IV
Vraag 8. e
Havo-examen 1979 2 tijdvak Gegeven: De dichtheid van tetra (CCl4) is groter dan die van water.
Men schudt een hoeveelheid broomwater met tetra. Welke van de onderstaande tekeningen geeft de situatie enige tijd na het schudden weer?
Pagina 5
H4SK-H6
a. A b. B c. C d. D
Pagina 6
H4SK-H6
paragraaf 6.4 Kristalwater Vraag 9. Geef de formule van natriumcarbonaatdecahydraat.
Vraag 10. We wegen een leeg schaaltje: massa is 25,6 gram We scheppen een hoeveelheid Na2CO3.xH2O in dit schaaltje en bepalen de massa opnieuw: 38,4 gram. o
We verhitten dit schaaltje een tijdje in een oven op 100 C. Na afkoelen bepalen we de massa van het schaaltje opnieuw: 31,0 gram Bereken de x in het hydraat.
x = _______________
Vraag 11. Wit kopersulfaat is een hygroscopische stof, dat wil zeggen wit kopersulfaat kan waterdamp uit de lucht binden als kristalwater. Geef de vergelijking van de reactie die optreedt als 1 mol kopersulfaat 3 mol waterdamp aan zich bindt.
Pagina 7
H4SK-H6
paragraaf 6.5 Water en zeep Vraag 12. e
Havo-examen 1 tijdvak 2006 Leidingwater In steeds meer delen van Nederland heeft men de hardheid van leidingwater verlaagd. In diverse kranten werd daarover ook bericht. Waterleidingbedrijven die de ontharding uitvoeren, geven in brochures voorlichting over de productie van zacht drinkwater. Tekstfragment 1 Definities hardheid: de aanwezigheid van opgeloste calcium- en magnesiumzouten. Tijdelijke hardheid wordt veroorzaakt door opgelost calciumwaterstofcarbonaat en opgelost magnesiumwaterstofcarbonaat, die bij koken ontleden en als ketelsteen neerslaan. ontharden van water: het verminderen van de hardheid van water. Bij gebruik van hard water ontstaat op wasgoed een grauwsluier door de neerslagreactie van calcium- en magnesiumionen met het stearaation van natuurlijke zepen. Door het water te ontharden wordt dit voorkomen. waterstofcarbonaat: een –
ionsoort met de formule HCO3 . naar: Encarta Encyclopedie Tekstfragment 2 Voortaan zacht water uit de kraan Leiden – Op 15 juli neemt het drinkwaterproductiebedrijf Duinwaterbedrijf ZuidHolland (DZH) een wateronthardingsinstallatie in gebruik. Vanaf die datum wordt zachter drinkwater geleverd. Drinkwater bevat onder andere kalk en magnesium. Deze mineralen bepalen de hardheid van ons drinkwater: hoe minder kalk en magnesium des te zachter het water. Zacht water heeft een aantal voordelen. Men heeft bijvoorbeeld minder waspoeder en natuurlijke zeep nodig voor het wasgoed. Ook zet zich bij gebruik van zacht water minder kalk (of kalksteen) af in bijvoorbeeld koffiezetapparaten en (af)wasmachines. naar: De Leidse Post, juni 2000
Geef de formules van de twee zouten die volgens tekstfragment 1 de tijdelijke hardheid van water veroorzaken.
Vraag 13. In tekstfragment 2 wordt in de tweede alinea („Drinkwater ...”) een uitleg gegeven over hard en zacht water. Chemisch gezien is deze uitleg niet correct. Schrijf een nieuwe alinea waarin een en ander op een chemisch juiste manier wordt weergegeven.
Pagina 8
H4SK-H6
Begin de alinea met „Drinkwater ...” en eindig met „... des te zachter het water.”
Vraag 14. In tekstfragment 2 staat dat er minder (natuurlijke) zeep nodig is om te wassen wanneer het water zacht is dan wanneer het water hard is. Dit kan verklaard worden met behulp van een gegeven uit tekstfragment 1. Verklaar met behulp van een gegeven uit tekstfragment 1 waarom er minder (natuurlijke) zeep nodig is bij het wassen met zacht water dan bij het wassen met hard water.
Pagina 9
H4SK-H6
Oefening chemische binding
Oefening Chemische binding kn.nu/wc5hf
Bij deze meerkeuzetoets is het gebruik van Binas-informatieboek noodzakelijk. Na het invullen van je antwoord druk je op de knop controle. Als het antwoord fout is, krijg je een stukje uitleg of een aanwijzing. Maak de vraag vervolgens opnieuw. Als je antwoord bij de controle goed is,krijg je toch uitleg. Neem hier goede notitie van, want de uitleg kan het leereffect van deze oefening vergroten. Veel succes.
Vergelijk de volgende twee stoffen in vloeibare toestand met elkaar: I
zwaveldichloride, SCl2
II
zinkchloride, ZnCl2
Wat kun je voorspellen omtrent de stroomgeleiding door deze twee stoffen in vloeibare toestand? a. elk van deze twee stoffen geleidt dan stroom. b. zwaveldichloride (l) geleidt geen stroom, maar zinkchloride (l) geleidt wel. c. zwaveldichloride (l) geleidt wel stroom, maar zinkchloride (l) geleidt niet d. geen van deze twee stoffen geleidt stroom.
Men onderzoekt de stroomgeleiding van twee stoffen X en Y: stof X geleidt de stroom wel in vaste toestand en ook in vloeibare toestand. stof Y geleidt de stroom niet in vaste toestand en ook niet in vloeibare toestand. Bij welk soort stoffen kun je de stoffen X en Y indelen op grond van dit onderzoek?Men onderzoekt de stroomgeleiding van twee stoffen X en Y: stof X geleidt de stroom wel in vaste toestand en ook in vloeibare toestand. stof Y geleidt de stroom niet in vaste toestand en ook niet in vloeibare toestand. Bij welk soort stoffen kun je de stoffen X en Y indelen op grond van dit onderzoek? a. stof X kan een metaal zijn en stof Y kan een moleculaire stof zijn b. stof X kan een zout zijn maar stof Y kan ook een zout zijn c. stof X kan een metaal zijn en stof Y kan een zout zijn d. stof X kan een zout zijn en stof Y kan een moleculaire stof zijn.
Pagina 10
H4SK-H6
Gegeven: F2, Cl2, Br2 en I2 zijn de halogenen. Beoordeel de volgende twee beweringen: I de hoogte van het kookpunt van een halogeen is afhankelijk van de sterkte van de atoombindingen in de moleculen van dat halogeen. II hoe groter de massa van een halogeen-molecuul is, des te sterker zijn de vanderwaals-bindingen tussen de moleculen van dat halogeen. Welke van deze twee beweringen is juist? a. beide beweringen zijn juist. b. alleen bewering I is juist c. alleen bewering II is juist d. geen van beide beweringen is juist.
Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout. Beoordeel de volgende twee beweringen: I in stof AB komt vanderwaalsbinding voor tussen A en B. II in stof XY komt ionbinding voor tussen X en Y. Welke van deze twee beweringen is juist? a. beide beweringen zijn juist. b. geen van beide beweringen is juist. c. alleen bewering II is juist d. alleen bewering I is juist
Gegeven:
Het kookpunt van koolstofdisulfide, CS2 is 319 K Het kookpunt van kaliumjodide, KI is 1603 K
Beoordeel of men een uitspraak kan doen over de sterkte van de atoombinding in vloeibaar koolstofdisulfide vergeleken met de ionbinding in vloeibaar kaliumjodide. Zo ja, welke uitspraak? Zo nee, waarom dan niet?
a. nee, want bij het kookpunt blijft die ionbinding bestaan. b. nee, want bij het kookpunt blijft deze atoombinding bestaan. c. ja, deze atoombinding is zwakker dan die ionbinding d. ja, deze atoombinding is sterker dan die ionbinding
Pagina 11
H4SK-H6
Bij het sublimeren gaat een stof ineens van de vaste toestand over in de gasvormige toe-stand. Welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van jood, I2(s)? En welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van kalium, K(s)? a. Bij Jood : atoombinding Bij kalium: Vanderwaalsbinding b. Bij Jood : Vanderwaalsbinding Bij kalium: Vanderwaalsbinding c. Bij Jood : atoombinding Bij kalium: metaalbinding d. Bij Jood : Vanderwaalsbinding Bij kalium: metaalbinding
Beoordeel de volgende twee beweringen: I
hoe groter de massa van een molecuul is, des te sterker zijn de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die moleculaire stof.
II de hoogte van het kookpunt van een moleculaire stof is afhankelijk van de sterkte van de atoombindingen in de moleculen van die stof. Welke van deze twee beweringen is juist? a. geen van beide beweringen is juist. b. alleen bewering I is juist c. alleen bewering II is juist d. beide beweringen zijn juist.
Welk type binding wordt verbroken als vloeibaar broom, Br2(l), verdampt? a. alleen vanderwaalsbinding b. geen atoombinding en ook geen vanderwaalsbinding. c. atoombinding en vanderwaalsbinding d. alleen atoombinding
Beoordeel de volgende twee beweringen: I
in een metaal bevinden zich positief geladen atoomresten.
II
in een metaal bevinden zich vrije elektronen
Welke van deze twee beweringen is juist?
Pagina 12
H4SK-H6
a. beide beweringen zijn juist b. geen van beide beweringen is juist. c. alleen bewering I is juist d. alleen bewering II is juist
Beoordeel de volgende twee beweringen: I Bij het oplossen van een moleculaire stof in water verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof. II Bij het smelten van een moleculaire stof verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof volledig. Welke van deze twee beweringen is juist? a. alleen bewering I is juist b. beide beweringen zijn juist. c. alleen bewering II is juist d. geen van beide beweringen is juist.
Pagina 13
H4SK-H6
Oefening chemische binding en roosters
Oefening Chemisch bindingen en roosters kn.nu/6mt0o
Je krijgt een selectie van 18 van 21 vragen. BINAStabellenboek is bij deze toets nodig. Als je de toets hebt afgerond, kun je op de knop 'Bewijs van deelname/Overzicht' drukken.Je krijgt eerst een overzicht van het aantal goede en foute vragen te zien. Als je verder scrolt, kom je bij een samenvatting. Hier staan de vragen, het antwoord dat jij hebt gegeven en het juiste antwoord op de vraag. Daarnaast krijg je nog een stukje achtergrond informatie bij de foute antwoorden.. Voor deze toets is ongeveer 45 minuten nodig. Veel succes!
Kaliumjodide heeft een veel hoger smeltpunt dan I2. Dat kaliumjodide een zoveel hoger smeltpunt heeft dan I2 voldoet aan de regel dat een ionbinding meestal:........................... a. Sterker is dan een atoombinding. b. Zwakker is dan een atoombinding. c. Sterker is dan een Vanderwaalsbinding of molecuulbinding d. Zwakker is dan een Vanderwaalsbinding of molecuulbinding.
In welk rooster is calciumoxide gekristalliseerd? a. Atoomrooster b. Metaalrooster c. Ionrooster d. Molecuulrooster e
havo-examen 1981 1 tijdvak Maak een juiste keuze bij (1) en (2). Dat natriumchloride oplosbaar is in water hangt samen met het feit dat natriumchloride een atoomrooster/ionrooster (1) heeft en met het feit dat water een polair/apolair oplosmiddel (2) is.
Pagina 14
H4SK-H6
a. (1) ionrooster
(2) apolair
b. (1) ionrooster
(2) polair
c. (1) atoomrooster
(2) polair
d. (1) atoomrooster
(2) apolair
IJzer kristalliseert bij kamertemperatuur uit in een metaalrooster. Hierin worden de positieve resten van de ijzer atomen/moleculen (1) op hun plaats gehouden door negatieve elektronen/ionen (2). Door deze eigenschap kan ijzer net zo als elk ander metaal de elektrische stroom bij kamertemperatuur geleiden. a. (1) Moleculen
(2) Elektronen
b. (1) Atomen
(2) Elektronen
c. (1) Moleculen
(2) Ionen
d. (1) Atomen
(2) Ionen
Beschouw vast CO2 (koolstofdioxide) I Tussen de atomen is er sprake van vanderwaalsbinding / atoombinding II Tussen de moleculen is er sprake van vanderwaalsbinding / atoombinding Let op in plaats van vanderwaalsbinding kun je ook van molecuulbinding spreken. a. I Vanderwaalsbinding II Vanderwaalsbinding b. I Atoombinding
II Vanderwaalsbinding
c. I Vanderwaalsbinding II atoombinding d. I Atoombinding
II Atoombinding
Een bepaald wit poeder geleidt de elektrische stroom in de vaste fase niet. Opgelost in water geleidt het de elektrische stroom wel. De witte stof is dus: a. Een metaal. b. Een stof die in water vrije elektronen afgeeft. c. Een oplosbaar zout.
Pagina 15
H4SK-H6
e
Havo-examen 19080 2 tijdvak Jood lost slecht op in water. Jood lost goed op in tetra (tetrachloormethaan). Als men benzeen gebruikt als oplosmiddel, blijkt jood daarin goed op te lossen. Maak een juist keuze bij (1) en (2). Het bovenstaande wijst er op dat benzeen een apolaire/polaire (1) stof is, die waarschijnlijk goed mengt met tetra/water (2). a. (1) polaire
(2) water
b. (1) apolaire
(2) tetra
c. (1) polaire
(2) tetra
d. (1) apolaire
(2) water
Doe een uitspraak over de juistheid van de volgende beweringen: I De Vanderwaalsbinding of molecuulbinding is groter naarmate de moleculen groter zijn. II De Vanderwaalsbinding of molecuulbinding wordt groter als de temperatuur stijgt. a. I Juist
II Niet juist
b. I Niet juist
II Juist
c. I Niet juist
II Niet juist
d. I Juist
II Juist
Geef de juiste roosters aan waarin de onderstaande stoffen kristalliseren. 1 zink 2 ethanol 3 witte fosfor - P4 4 natriumsulfide a. 1. metaalrooster 2. molecuulrooster b. 1. metaalrooster 2. molecuulrooster c. 1. metaalrooster 2. atoomrooster d. 1. ionrooster 2. molecuulrooster
Pagina 16
3. atoomrooster 4. ionrooster 3. molecuulrooster 4. ionrooster 3. atoomrooster 4. ionrooster 3. atoomrooster 4. metaalrooster
H4SK-H6
Als CO2 (s) sublimeert, dan wordt de atoombinding / vanderwaalsbinding (1) tussen de moleculen opgeheven, maar de atoombinding / vanderwaalsbinding (2) tussen de atomen blijft onveranderd. Sublimatie: is de overgang van de vaste fase naar de gasvormige fase. Let op in plaats van vanderwaalsbinding kun je ook spreken van molecuulbinding. a. (1)Vanderwaalsbinding
(2) Vanderwaalsbinding
b. (1) Vanderwaalsbinding (2) Atoombinding c. (1) atoombinding
(2) Vanderwaalsbinding
d. (1) Atoombinding
(2) Atoombinding
Een zout in vaste toestand geleidt de elektrische stroom niet. Een zout in gesmolten toestand geleidt de elektrische stroom wel. De juiste verklaring hiervoor is: a. Bij hogere temperatuur ontstaan er vrije elektronen, die voor de stroomgeleiding zorgen. b. In gesmolten toestand ontstaan er ionen. c. In gesmolten toestand zijn er vrije ionen, die voor de stroomgeleiding zorgen. d. Er is warmte nodig om elektronen te laten ontstaan.
In welk rooster kristalliseert jood uit? a. Ionrooster b. Metaalrooster c. Atoomrooster d. Molecuulrooster e
havo-examen 1981 2 tijdvak Natriumchloride heeft een hoger smeltpunt dan waterstofchloride. De oorzaak hiervan is dat de binding tussen de ionen in NaCl zwakker/sterker (1) is dan de binding tussen de atomen/moleculen (2) in HCl. a. (1) Zwakker
(2) Atomen
b. (1) Sterker
(2) Moleculen
c. (1) Sterker
(2) Atomen
d. (1) Zwakker
(2) Moleculen
Pagina 17
H4SK-H6
Als natrium met chloorgas reageert, dan ontstaat er keukenzout ofwel natriumchloride. Tijdens de reactie wordt het metaalrooster van natrium afgebroken en de vanderwaalsbinding/atoombinding (1) van chloor verbroken zodat het molecuulrooster/ionrooster (2) van natriumchloride opgebouwd kan worden. a. (1) Atoombinding
(2) Ionrooster
b. (1) Vanderwaalsbinding
(2) Molecuulrooster
c. (1) Atoombinding
(2) Molecuulrooster
d. (1) Vanderwaalsbinding
(2) Ionrooster
havo-examen 1980 2e tijdvak Jood kan sublimeren, d.w.z. de vaste stof verdampt dan zonder te smelten. Bij het sublimeren van jood wordt het atoomrooster /molecuulrooster (1) afgebroken; de gevormde jooddamp bestaat uit atomen/moleculen (2). a. (1) Molecuulrooster (2) Atomen b. (1) Molecuulrooster (2) Moleculen c. (1) Atoomrooster
(2) Atomen
d. (1) Atoomrooster
(2) Moleculen
havo-examen 1981 1e tijdvak I
CO2 (s) —> CO2 (g)
II 2 CO2 (g) —> 2 CO(g) + O2 (g) Welk type bindingen worden bij deze processen verbroken? a. I Atoombinding
II Vanderwaalsbinding/molecuulbinding
b. I Vanderwaalsbinding/molecuulbinding c. I Vanderwaalsbinding/molecuulbinding d. I Atoombinding
II Vanderwaalsbinding/ molecuulbinding II Atoombinding
II Atoombinding
Men dampt een oplossing in en verkrijgt vast natriumacetaat. Het rooster hiervan is een .................... a. Atoomrooster b. Metaalrooster c. Ionrooster d. Molecuulrooster
Pagina 18
H4SK-H6
havo-examen 1980 2e tijdvak Welke van de volgende bindingstypen komt voor in vast KOH? I ionbinding II atoombinding III polaire atoombinding of polaire binding a. zowel I als III (II niet) b. uitsluitend I c. zowel I als II (III niet) d. zowel II als III (I niet)
Pagina 19
H4SK-H6
Toepassingsvraag 1. Opgave T1.1 Lotte heeft twee flesjes water gekocht om er wat proeven mee te doen. Het ene flesje bevat bronwater, het andere gletsjerwater. Op het flesje met bronwater is de 'minerale samenstelling' op de volgende manier op het etiket vermeld: Ca
20 mg/L
Mg
5 mg/L
Na
15 mg/L
pH
HCO3
30 mg/L
Cl
35 mg/L
SO4
40 mg/L
NO3
< 0,1 mg/L
F
0,4 mg/L
K
1 mg/L
6
Op het flesje met gletsjerwater is de samenstelling niet gegeven.
De deeltjes die in het bronwater aanwezig zijn, zijn op een onjuiste manier op het etiket weergegeven. Wat is er onjuist aan de manier waarop deze deeltjes op het etiket zijn weergegeven? Geef een uitleg bij je antwoord.
Opgave T1.2. Examen VMBO-TL 1e tijdvak 2005 MINERAALWATER In de supermarkt kun je flesjes water kopen. Het water dat in deze flesjes zit, is meestal bronwater. Dit water wordt gehaald uit door de natuur gevormde ondergrondse waterbekkens. Behalve bronwater is er ook gletsjerwater te koop. Dit water wordt verkregen door het ijs van een gletsjer (een ijsmassa op een berg) te laten smelten. Welk van de volgende soorten water is in het ijs van de gletsjer vastgelegd? a. Rivierwater b. Regenwater c. Zeewater d. Grondwater
Opgave T1.3 Lotte denkt dat het gletsjerwater een kleiner aantal mg mineralen per liter bevat dan het bronwater. Beschrijf een manier waarop Lotte dit kan onderzoeken. Vermeld daarbij hoe ze kan vaststellen of
Pagina 20
H4SK-H6
gletsjerwater inderdaad minder mineralen bevat dan bronwater.
Opgave T1.4 In een laatste proef voegt Lotte een beetje van een zilvernitraatoplossing toe aan het bronwater en aan het gletsjerwater. Alleen bij het bronwater ontstaat een neerslag. Welke van de onderstaande vaste stoffen is ontstaan in het bronwater?
a. calciumchloride b. calciumfluoride c. zilverchloride d. zilverfluoride
Pagina 21
H4SK-H6
Toepassingsvraag 2. Opgave T2.1 Havo-examen 2005 1e tijdvak Zeewater De gemiddelde samenstelling van onvervuild zeewater kun je vinden in Binas tabel 64 A. In deze tabel wordt een aantal bekende en minder bekende soorten deeltjes genoemd. Er wordt bijvoorbeeld gegeven dat in zeewater strontiumionen voorkomen. Geef de formule van het strontiumion.
Opgave T2.2 In de tabel wordt ook de atoomsoort
14
C (koolstof-14) genoemd.
Hoeveel protonen en hoeveel neutronen bevat een
14
C atoom?
aantal protonen: _______________ aantal neutronen: _______________
Opgave T2.3 Door indampen van zeewater verkrijgt men het zogenoemde zeezout.
Bereken met behulp van gegevens uit Binas tabel 64 A hoeveel gram vaste stof kan ontstaan wanneer 250 mL zeewater wordt ingedampt. Ga er daarbij vanuit dat de vaste stof bestaat uit alle in het zeewater opgeloste stoffen. _______________ g
Opgave T2.4 In de praktijk blijkt er iets minder vaste stof te ontstaan. Dit komt omdat tijdens het verwarmen reacties plaatsvinden. –
Bij één van die reacties worden waterstofcarbonaationen (HCO3 ) omgezet tot watermoleculen, koolstofdioxidemoleculen en carbonaationen.
Geef de vergelijking van deze reactie.
Pagina 22
H4SK-H6
Opgave T2.5 Geef aan waarom door deze reactie de massa van de vaste stof na het indampen kleiner is dan de massa van alle in het zeewater opgeloste stoffen.
Opgave T2.6 Zoals uit Binas tabel 64 A blijkt, komen in zeewater zowel calciumionen als sulfaationen voor. Je zou kunnen denken dat de aanwezigheid van deze ionen uitsluitend het gevolg is van het oplossen van calciumsulfaat. In een oplossing van uitsluitend calciumsulfaat (CaSO4) is de verhouding van het aantal mol calciumionen : het aantal mol sulfaationen = 1 : 1. Door het aantal mol calciumionen in zeewater te vergelijken met het aantal mol sulfaationen in zeewater kun je nagaan of de aanwezigheid van deze ionen uitsluitend het gevolg kan zijn van het oplossen van calciumsulfaat.
Bereken het aantal mol calciumionen en het aantal mol sulfaationen in 1,00 L onvervuild zeewater en ga na of de molverhouding van deze ionen in zeewater gelijk is aan de molverhouding van deze ionen in een oplossing van calciumsulfaat.
Opgave T2.7 Jasperina heeft een potje met zeezout in haar keukenkastje staan. Zij neemt het potje met zeezout mee naar school. Zij wil met een proefje aantonen dat dit zeezout sulfaationen bevat.
Beschrijf hoe Jasperina te werk kan gaan om aan te tonen dat dit zeezout sulfaationen bevat. Vermeld daarbij de naam van elke stof en/of oplossing die zij gebruikt, de handelingen die zij uitvoert en de waarneming die zij doet als dit zeezout sulfaationen bevat.
Pagina 23
H4SK-H6
Pagina 24
H4SK-H6
Toepassingsvraag 3. Opgave T3.1 e
Havo-examen 1982 1 tijdvak 2+
Men noemt water hard als het veel Ca
en/of Mg
2+
2+
De hardheid is evenredig met het totale aantal Ca
ionen bevat. en Mg
2+
ionen per liter water.
Hierbij maakt het niet uit welke van de beide ionsoorten aanwezig is. Men heeft een oplossing van CaCl2 en een oplossing van MgCl2. In beide oplossingen is hetzelfde aantal grammen zout per liter opgelost. Beredeneer welke van beide oplossingen de grootste hardheid heeft.
Opgave T3.2 2+
In het vervolg van deze opgave wordt ervan uitgegaan dat leidingwater geen Mg
ionen bevat. o
De hardheid kan worden uitgedrukt in zogenaamde Duitse hardheidsgraden, aangegven met D. o
2+
De hardheid is 1 D als het water 7,1 mg Ca
-3
In Den Haag bevat het leidingwater 3,2.10
ionen per liter bevat. 2+
mol Ca
per liter.
Bereken de hardheid van Haags leidingwater, uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden. _______________ Duitse hardheidsgraden
Opgave T3.3 Een van de hinderlijke gevolgen van hard water wordt merkbaar bij het gebruik van zeep (kaliumstearaat, C17H35COOK). Als men een kaliumstearaatoplossing in hard water brengt, ontstaat een vaste stof. Geef de vergelijking van het ontstaan van deze vaste stof.
Opgave T3.4 Om bij het wassen de hinderlijke gevolgen van hard water te voorkomen, kan men een wasmiddel gebruiken dat polyfosfaten bevat.
Pagina 25
H4SK-H6
5-
Het water wordt dan onthard doordat polyfosfaationen (P3O10 ) als volgt met Ca
2+
ionen reageren:
2+
Ca
53(aq) + P3O10 (aq) --> CaP3O10 (ag)
Eee bepaald wasmiddel bevat 17 massaprocent polyfosfaationen. Bereken hoeveel gram van dit wasmiddel minimaal nodig is om 10 liter Haags leidingwater volledig te ontharden met polyfosfaationen.
_______________ g wasmiddel
Pagina 26
H4SK-H6
Toepassingsvraag 4. Opgave T 4.1 e
Havo-examen 2011 1 tijdvak Calciumchloride is een zout dat gebruikt wordt om waterdamp uit de lucht op te nemen. Het water wordt daarbij opgenomen in het kristalrooster van het zout, waardoor een zogenoemd hydraat ontstaat: CaCl2.6H2O. Bereken hoeveel gram water kan worden opgenomen door 15 gram CaCl2. ._______________ gram
Opgave T 4.2 Silicagel is een andere vaste stof die, meestal in korrelvorm, gebruikt wordt om waterdamp uit de lucht te binden. Op de website van een fabrikant van silicagel staat over de werking van deze stof onder andere het volgende: “Silicagel is een polymeer, dat bestaat uit een groot poreus netwerk van siliciumatomen en zuurstofatomen. De adsorptie van water berust onder andere op vanderwaalsbinding.” Ook is de volgende afbeelding gegeven van een gedeelte van dit poreuze netwerk:
Geef de naam van het type binding tussen de Si atomen en de O atomen in silicagel.
_______________
Opgave T 4.3
Pagina 27
H4SK-H6
Uit de afbeelding kan worden afgeleid dat bij het binden van water, behalve de vanderwaalsbinding, ook een ander type binding een rol speelt. Welk bindingstype is dat? Motiveer je antwoord aan de hand van de afbeelding.
Opgave T 4.4 Beschrijf een werkplan voor een onderzoek om te bepalen hoeveel gram water door één gram silicagel kan worden opgenomen.
Opgave T 4.5 Silicagel heeft als voordeel dat het kan worden hergebruikt. Daarom wordt silicagel onder andere toegepast in de zogenoemde vochtslurpende pinguïn. Deze pinguïn is gevuld met silicagel en kan bijvoorbeeld worden gebruikt om waterdamp uit een vochtige kast te verwijderen. Op de buik van de pinguïn is een vilten hartje aangebracht. Dit vilten hartje bevat de stof kobaltchloride. Wanneer de silicagel in de pinguïn verzadigd is met water, neemt het vilten hartje vocht op. Daardoor verkleurt het van blauw naar rood. Dit is het signaal om de pinguïn 5 minuten in de magnetron op 600 Watt te zetten. Dan verdampt het gebonden water en wordt het hartje weer blauw. De pinguïn kan daarna opnieuw worden gebruikt.
Pagina 28
H4SK-H6
Geef de vergelijking van de reactie die optreedt wanneer het vilten hartje in de magnetron van rood naar blauw verandert. Maak daarbij gebruik van gegevens uit Binas-tabel 65B.
Pagina 29
H4SK-H6
Antwoorden Vraag 1. Wat is hard water? Hard water bevat (veel) calcium- en/of magnesiumionen.
Vraag 2. Waarom is hard water een probleem voor bijvoorbeeld de wasmachine, het koffiezetapparaat en de waterkoker? Bij het koken c.q. verwarmen van water ontstaat kalkaanslag vooral op de verwarmingelementen. Als de kalkaanslag te dik wordt, kunnen de verwarmingselementen de warmte slecht overdragen aan het water. De temperatuur in de elementen loopt te hoog op, waardoor de elementen kunnen 'door branden'.
Vraag 3. e
Havo-examen 1975 2 tijdvak De vaste stof fosfor komt in twee vormen voor. Rode fosfor (P) heeft een atoomrooster en witte fosfor (P4) heeft een molecuulrooster. a. Geef voor elk van deze roosters aan, uit welke deeltjes het is opgebouwd en door welk bindingstype het rooster in stand wordt gehouden. Een van de twee vormen van fosfor lost op in koolstofdisulfide. b. Beredeneer welke vorm dit is. Een voorbeeld van een juist antwoord bij a is: Rode fosfor bestaat uit afzonderlijke P-atomen. Elk P-atoom is door middel van atoombindingen met andere P-atomen verbonden (atoomrooster). Witte fosfor bestaat uit moleculen, die elk weer bestaan uit vier P-atomen, onderling met elkaar verbonden door atoombindingen. Deze P4 moleculen bouwen het molecuulrooster op. Vanderwaalskrachten zorgen voor de binding tussen de P4-moleculen (vanderwaalsbinding of molecuulbinding)
Een voorbeeld van een juist antwoord bij b is: De atoombinding is veel sterker dan de intermoleculaire vanderwaalsbinding. Daarom zal alleen witte fosfor in CS2 oplossen, omdat hierbij slechts de zwakkere binding tussen de P4-moleculen behoeft te worden verbroken.
Vraag 4. Wanneer kan waterstofbrugvorming optreden?
Pagina 30
H4SK-H6
Als een H-atoom gebonden is aan een F, N of O atoom. Dan is het verschil in electronegativiteit tussen een H-atoom en het andere atoom zo groot dat dit Hatoom een 'beetje binding' aangaat met een andere F, N of O-atoom.
Vraag 5. Welke van de onderstaande stoffen zijn polair? I. ammoniak II. dichloormethaan III. hexaan 1. alleen ammoniak Ammoniak De centra van + en - vallen niet samen. Klik op de onderstaande link voor de structuurformule. /userfiles/cddef0d961faf8482e90578f0eb05fa9fddaf3a3.png 2. alleen dichloormethaan Dichoormethaan heeft een tetraederstructuur. De centra van + en - vallen samen. Voor structuurformule, klik op de onderstaande link. /userfiles/aebd99649f75b50e5c4a59fc6fa6677b08baf789.png 3. alleen hexaan Hexaan is een alkaan en alkanen hebben geen dipool. 4. I en II Dichoormethaan heeft een tetraederstructuur. De centra van + en - vallen samen. Klik op de onderstaande link. /userfiles/aebd99649f75b50e5c4a59fc6fa6677b08baf789.png 5. I en III III Hexaan is een alkaan en alkanen hebben geen dipool. 6. II en III II Dichoormethaan heeft een tetraederstructuur. De centra van + en - vallen samen. klik op de onderstaande link. /userfiles/aebd99649f75b50e5c4a59fc6fa6677b08baf789.png III Hexaan is een alkaan en alkanen hebben geen dipool. 7. I,II en III II Dichoormethaan heeft een tetraederstructuur. De centra van + en - vallen samen. klik op de onderstaande link. /userfiles/aebd99649f75b50e5c4a59fc6fa6677b08baf789.png III Hexaan is een alkaan en alkanen hebben geen dipool.
Vraag 6.. e
Havo-examen 1979 1 tijdvak -
Eeen zeepoplossing bevat o.,a. stearaationen (C17H35COO ).
Pagina 31
H4SK-H6
Deze kan men als volgt schematische weergegeven:
1. A Watermoleculen zijn dipolen. Zuurstof is elektronegatiever dan waterstof, dus het zuurstofatoom in een watermolecuul trtekt harder aan de gemeenschappelijke elektronen. De kant met de waterstofatomen is dus een beetje positief geladen en de de zuurstofkant van het watermolecuul is een beetje negatief geladen. De watermoleculen richten zich met hun positieve kant naar de negatieve 'kop'van het zeepmolecuul. De 'staart' van het zeepmolecuul is heeft geen dipool, dus wordt dit deel niet gehydrateerd!
Pagina 32
H4SK-H6
2. B Kijk eens goed hoe de watermoleculen zijn georienteerd. Welke kant van een watermolecuul is een beetje positief geladen? 3. C Waarom richten de watermoleculen zich naar de staart van het zeepmolecuul? 4. D Waarom richten de watermoleculen zich naar de staart van het zeepmolecuul? Ten aanzien van de 'kop' van het zeepmolecuul: Kijk eens goed hoe de watermoleculen zijn georienteerd. Welke kant van een watermolecuul is een beetje positief geladen?
Vraag 7. e
Havo-examen 2 tijdvak 1979 In welke van de onderstaande tekeningen zijn de watermoleculen zo gericht ten opzichte van het ion dat ze het sterkst erdoor worden aangetrokken.
1. in I en III in III is water met de zuurstofkant van het molecuul naar het negatieve ion gericht. Hoe is de lading verdeling in een watermolecuul? 2. in I en IV Een watermolecuul is een dipool. Omdat zuursof elektronegatiever is dan waterstof, trekt een zuurstofatoom in een watermoelcuul harder aan de gemeenschappelijke elektronen dan een waterstofatoom. De zuurstofkant van het watermolecuul is een beetje negatief geladen en de kant waar de waterstofatomen zitten is een beetje positief geladen. Als een zout oplost in water, worden de ionen gehydrateerd. Dat wil zeggen: de positieve ionen worden omringd door watermoleculen, die met hun negatieve kant naar dit ion zijn gekeerd. De negatieve ionen worden omringd door watermoelculen, die met hun positieve kant naar dit ion zijn gekeerd. 3. in II en III Een watermolecuul is een dipool. Welke kant van een watermolecuul is een positief geladen en welke kant is negatief geladen? 4. in II en IV in II is het watermolecuul met de waterstofkant van het molecuul naar het positieve ion gericht. Hoe is de lading verdeling in een watermolecuul?
Pagina 33
H4SK-H6
Vraag 8. e
Havo-examen 1979 2 tijdvak Gegeven: De dichtheid van tetra (CCl4) is groter dan die van water.
Men schudt een hoeveelheid broomwater met tetra. Welke van de onderstaande tekeningen geeft de situatie enige tijd na het schudden weer?
1. A Is broom een polair? 2. B Tetra heeft de grootste dichtheid en tetra is een apolair oplosmiddel en water is een polair oplosmiddel. Water en tetra mengen niet. Het water drijft op de tetra. Broom is een apolair, dus mengt beter met tetra dan met water. 3. C Tetra heeft een grotere dichtheid dan water! 4. D Tetra heeft een grotere dichtheid dan water! Is broom een polair?
Vraag 9. Geef de formule van natriumcarbonaatdecahydraat. Na2CO3.10H2O
Vraag 10. We wegen een leeg schaaltje: massa is 25,6 gram
Pagina 34
H4SK-H6
We scheppen een hoeveelheid Na2CO3.xH2O in dit schaaltje en bepalen de massa opnieuw: 38,4 gram. o
We verhitten dit schaaltje een tijdje in een oven op 100 C. Na afkoelen bepalen we de massa van het schaaltje opnieuw: 31,0 gram Bereken de x in het hydraat.
x = _______________
Juist antwoord:
We wegen een leeg schaaltje: massa is 25,6 gram We scheppen een hoeveelheid Na2CO3.xH2O in dit schaaltje en bepalen de massa opnieuw: 38,4 gram. o
We verhitten dit schaaltje een tijdje in een oven op 100 C. Na afkoelen bepalen we de massa van het schaaltje opnieuw: 31,0 gram Bereken de x in het hydraat.
x=8
Vraag 11. Wit kopersulfaat is een hygroscopische stof, dat wil zeggen wit kopersulfaat kan waterdamp uit de lucht binden als kristalwater. Geef de vergelijking van de reactie die optreedt als 1 mol kopersulfaat 3 mol waterdamp aan zich bindt. CuSO4(s) + 3 H2O (g) ---> CuSO4.3H2O (s)
Vraag 12. e
Havo-examen 1 tijdvak 2006 Leidingwater In steeds meer delen van Nederland heeft men de hardheid van leidingwater verlaagd. In diverse kranten werd daarover ook bericht. Waterleidingbedrijven die de ontharding uitvoeren, geven in brochures voorlichting over de productie van zacht drinkwater. Tekstfragment 1 Definities hardheid: de aanwezigheid van opgeloste calcium- en magnesiumzouten. Tijdelijke hardheid wordt veroorzaakt door opgelost calciumwaterstofcarbonaat en opgelost magnesiumwaterstofcarbonaat, die bij koken ontleden en als ketelsteen neerslaan. ontharden van
Pagina 35
H4SK-H6
water: het verminderen van de hardheid van water. Bij gebruik van hard water ontstaat op wasgoed een grauwsluier door de neerslagreactie van calcium- en magnesiumionen met het stearaation van natuurlijke zepen. Door het water te ontharden wordt dit voorkomen. waterstofcarbonaat: een –
ionsoort met de formule HCO3 . naar: Encarta Encyclopedie Tekstfragment 2 Voortaan zacht water uit de kraan Leiden – Op 15 juli neemt het drinkwaterproductiebedrijf Duinwaterbedrijf ZuidHolland (DZH) een wateronthardingsinstallatie in gebruik. Vanaf die datum wordt zachter drinkwater geleverd. Drinkwater bevat onder andere kalk en magnesium. Deze mineralen bepalen de hardheid van ons drinkwater: hoe minder kalk en magnesium des te zachter het water. Zacht water heeft een aantal voordelen. Men heeft bijvoorbeeld minder waspoeder en natuurlijke zeep nodig voor het wasgoed. Ook zet zich bij gebruik van zacht water minder kalk (of kalksteen) af in bijvoorbeeld koffiezetapparaten en (af)wasmachines. naar: De Leidse Post, juni 2000
Geef de formules van de twee zouten die volgens tekstfragment 1 de tijdelijke hardheid van water veroorzaken. Mg(HCO3)2 en Ca(HCO3)2
Vraag 13. In tekstfragment 2 wordt in de tweede alinea („Drinkwater ...”) een uitleg gegeven over hard en zacht water. Chemisch gezien is deze uitleg niet correct. Schrijf een nieuwe alinea waarin een en ander op een chemisch juiste manier wordt weergegeven. Begin de alinea met „Drinkwater ...” en eindig met „... des te zachter het water.” Voorbeelden juiste antwoorden zijn: • Drinkwater bevat onder andere calcium- en magnesiumionen. Deze ionen / deeltjes bepalen de hardheid van ons drinkwater: hoe minder calcium- en magnesiumionen (per liter) des te zachter het water. • Drinkwater bevat opgeloste calcium- en magnesiumzouten. Deze zouten bepalen de hardheid van ons drinkwater. Hoe lager de concentratie van deze zouten des te zachter het water. • Drinkwater bevat opgelost calcium- en magnesiumwaterstofcarbonaat. Deze zouten bepalen de hardheid van ons drinkwater. Hoe minder van deze zouten (per liter) in het water is opgelost des te zachter het water.
Vraag 14. In tekstfragment 2 staat dat er minder (natuurlijke) zeep nodig is om te wassen wanneer het water zacht is dan wanneer het water hard is. Dit kan verklaard worden met behulp van een gegeven uit tekstfragment 1.
Pagina 36
H4SK-H6
Verklaar met behulp van een gegeven uit tekstfragment 1 waarom er minder (natuurlijke) zeep nodig is bij het wassen met zacht water dan bij het wassen met hard water. Voorbeeld van een goed antwoord: Zacht water bevat (per liter) minder calciumionen en/of magnesiumionen (dan hard water) zodat er minder zeep verloren gaat door de (neerslag)reactie met deze ionen. (Daardoor is er minder zeep nodig dan bij het wassen met hard water.)
Antwoorden: Oefening Chemische binding Vergelijk de volgende twee stoffen in vloeibare toestand met elkaar: I
zwaveldichloride, SCl2
II
zinkchloride, ZnCl2
Wat kun je voorspellen omtrent de stroomgeleiding door deze twee stoffen in vloeibare toestand? 1. elk van deze twee stoffen geleidt dan stroom. Is zwaveldichloride een zout? 2. zwaveldichloride (l) geleidt geen stroom, maar zinkchloride (l) geleidt wel. Zwaveldichloride is een moleculaire stof, is opgebouwd uit niet-metalen. Een moleculaire stof geleidt in de vloeibare fase geen elektrische stroom. Zinkchloride is een zout, opgebouwd uit positieve zinkionen en negatieve chloride-ionen. In de vloeibare fase kunnen deze ionen zich vrij bewegen, zodat in deze fase er stroomgeleiding optreedt. 3. zwaveldichloride (l) geleidt wel stroom, maar zinkchloride (l) geleidt niet Een zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal) geleidt in vloeibare toestand de elektrische stroom. Is zwaveldichloride een zout? 4. geen van deze twee stoffen geleidt stroom. Zijn zwaveldichloride en zinkchloride allebei moleculaire stoffen? Aantal punten juist antwoord: 1
Men onderzoekt de stroomgeleiding van twee stoffen X en Y: stof X geleidt de stroom wel in vaste toestand en ook in vloeibare toestand. stof Y geleidt de stroom niet in vaste toestand en ook niet in vloeibare toestand. Bij welk soort stoffen kun je de stoffen X en Y indelen op grond van dit onderzoek?Men onderzoekt de stroomgeleiding van twee stoffen X en Y: stof X geleidt de stroom wel in vaste toestand en ook in vloeibare toestand. stof Y geleidt de stroom niet in vaste toestand en ook niet in vloeibare toestand. Bij welk soort stoffen kun je de stoffen X en Y indelen op grond van dit onderzoek?
Pagina 37
H4SK-H6
1. stof X kan een metaal zijn en stof Y kan een moleculaire stof zijn Een stof die in de vaste en vloeibare fase de stroom kan geleiden is een metaal. Een stof die zowel in de vaste als vloeibare fase de stroom niet kan geleiden is een moleculaire stof. 2. stof X kan een zout zijn maar stof Y kan ook een zout zijn Wat heb je geleerd over zouten? Welke binding komt er bij zouten in de vaste toestand voor? Welke binding verbreek je bij smelten? Welke invloed heeft dit op het geleidingsvermogen? 3. stof X kan een metaal zijn en stof Y kan een zout zijn Een zout geleidt de stroom niet in vaste toestand. Een zout is opgebouwd uit ionen, wat gebeurt er als een zout smelt? Welke binding verbreek je dan? Heeft dit gevolgen voor de geleiding? 4. stof X kan een zout zijn en stof Y kan een moleculaire stof zijn. Wie zorgen er dan voor de stroomgeleiding in een zout in vaste toestand? Aantal punten juist antwoord: 1
Gegeven: F2, Cl2, Br2 en I2 zijn de halogenen. Beoordeel de volgende twee beweringen: I de hoogte van het kookpunt van een halogeen is afhankelijk van de sterkte van de atoombindingen in de moleculen van dat halogeen. II hoe groter de massa van een halogeen-molecuul is, des te sterker zijn de vanderwaals-bindingen tussen de moleculen van dat halogeen. Welke van deze twee beweringen is juist? 1. beide beweringen zijn juist. Bij het kookpunt gaat een stof van de vloeibare fase over in de gasfase. Chloor is een moleculaire stof. Hoe heet de binding tussen de moleculen die verbroken wordt? 2. alleen bewering I is juist Bij het kookpunt gaat een stof van de vloeibare fae of in de gasfase. Chloor is een moleculaire stof. Hoe heet de binding tussen de moleculen die verbroken wordt? 3. alleen bewering II is juist Bewering I is onjuist: de hoogte van de kookpunten is alleen afhankelijk van de bindingen tussen de moleculen. Want bij verdamping wordt deze vanderwaalsbinding verbroken. De moleculen, dus ook de atoombindingen in het molecuul blijven intact. Bewering II is juist: het kookpunt is onder andere ook afhankelijk van de massa van een molecuul. 4. geen van beide beweringen is juist. Waar hangt de sterkte van de Vanderwaalsbinding of de molecuulbinding vanaf? Wat weet je van de grootte van de moleculen van chloor in vergelijking met die van broom?
Pagina 38
H4SK-H6
Aantal punten juist antwoord: 1
Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout. Beoordeel de volgende twee beweringen: I in stof AB komt vanderwaalsbinding voor tussen A en B. II in stof XY komt ionbinding voor tussen X en Y. Welke van deze twee beweringen is juist? 1. beide beweringen zijn juist. Is de Vanderwaalsbinding, de binding tussen de moleculen van AB of tussen de atomen A en B? 2. geen van beide beweringen is juist. Een zout is opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal. Welke binding tussen de deeltjes heb je dan in een zout? 3. alleen bewering II is juist Bewering I is onjuist: I de Vanderwaalsbinding is de binding tussen moleculen. Bewering II is juist: in een zout is er een ionbinding tussen de positieve en negatieve ionen. 4. alleen bewering I is juist I Is de Vanderwaalsbinding, de binding tussen de moleculen van AB of tussen de atomen A en B? II Een zout is opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal. Welke binding tussen de deeltjes heb je dan in een zout? Aantal punten juist antwoord: 1
Gegeven:
Het kookpunt van koolstofdisulfide, CS2 is 319 K Het kookpunt van kaliumjodide, KI is 1603 K
Beoordeel of men een uitspraak kan doen over de sterkte van de atoombinding in vloeibaar koolstofdisulfide vergeleken met de ionbinding in vloeibaar kaliumjodide. Zo ja, welke uitspraak? Zo nee, waarom dan niet?
1. nee, want bij het kookpunt blijft die ionbinding bestaan. Wanneer een zout verdampt, verbreken we de ionbinding. 2. nee, want bij het kookpunt blijft deze atoombinding bestaan. Koolstofdisulfide (een moleculaire stof, bestaat uit niet-metalen). ij verdampen wordt de vanderwaasbinding verbroken, maar blijven de atoombinding in de moleculen koolstofdisulfide intact!
Pagina 39
H4SK-H6
3. ja, deze atoombinding is zwakker dan die ionbinding Als koolstofdisulfide verdampt, verbreken we de binding tussen de moleculen: de molecuubinding of Vanderwaalsbinding. De atoombinding tussen de atomen koolstof en zwavel blijft intact! 4. ja, deze atoombinding is sterker dan die ionbinding Als koolstofdisulfide verdampt, verbreken we de binding tussen de moleculen: de molecuubinding of Vanderwaalsbinding. De atoombinding tussen de atomen koolstof en zwavel blijft intact! Aantal punten juist antwoord: 1
Bij het sublimeren gaat een stof ineens van de vaste toestand over in de gasvormige toe-stand. Welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van jood, I2(s)? En welke binding wordt verbroken bij het sublimeren van kalium, K(s)? 1. Bij Jood : atoombinding Bij kalium: Vanderwaalsbinding Bij sublimeren gaat een stof over van de vaste fase in de gasfase. Blijven dan de moleculen intact of gaan ze kapot? Is kalum een metaal of een niet-metaal? 2. Bij Jood : Vanderwaalsbinding Bij kalium: Vanderwaalsbinding Is kalium een metaal of een niet-metaal? 3. Bij Jood : atoombinding Bij kalium: metaalbinding Bij sublimeren gaat een stof over van de vaste fase in de gasfase. Blijven dan de moleculen intact of gaan ze kapot? 4. Bij Jood : Vanderwaalsbinding Bij kalium: metaalbinding Jood is een moleculaire stof: bij sublimeren ( de overgang van de vaste naar de gasfase) wordt de vanderwaalsbinding tussen de moleculen verbroken. Kalium is een metaal. Bij het sublimeren van kalium wordt de metaalbinding verbroken. Aantal punten juist antwoord: 1
Beoordeel de volgende twee beweringen: I
hoe groter de massa van een molecuul is, des te sterker zijn de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die moleculaire stof.
II de hoogte van het kookpunt van een moleculaire stof is afhankelijk van de sterkte van de atoombindingen in de moleculen van die stof. Welke van deze twee beweringen is juist?
Pagina 40
H4SK-H6
1. geen van beide beweringen is juist. (0 punten) Ethaan heeft een hoger kookpunt dan methaan. Hoe kun je dat verklaren? 2. alleen bewering I is juist (1 punten) Bewering I is juist: Het kookpunt hangt bij moleculaire stoffen af van o.a. de massa van de moleculen. Hoe hoger de massa, des te sterker de Vanderwaalsbinding. Bewering II is onjuist: De atoombinding is de binding tussen de atomen in het molecuul. Als een stof verdampt blijven de moleculen intact, alleen de afstand tussen de moleculen wordt groter. 3. alleen bewering II is juist (0 punten) Bij koken gaat een moleculaire stof van de vloeibare fase over in de gasfase. Welke bindingen heb je in de vloeibare fase en welke in de gasfase? 4. beide beweringen zijn juist. (0 punten) Bij koken gaat een moleculaire stof van de vloeibare fase over in de gasfase. Worden de moleculen dan afgebroken? Aantal punten juist antwoord: 1
Welk type binding wordt verbroken als vloeibaar broom, Br2(l), verdampt? 1. alleen vanderwaalsbinding (1 punten) Als broom verdampt, wordt de afstand tussen de moleculen groter, omdat de broommoleculen een grotere gemiddelde snelheid hebben. De Vanderwaalsbinding wordt dan verbroken. 2. geen atoombinding en ook geen vanderwaalsbinding. (0 punten) Welke binding is er tussen broommoleculen in vloeibare fase? 3. atoombinding en vanderwaalsbinding (0 punten) Als broom verdampt, gaat broom van de vloeibare fase over in de gasfase. Worden dan de binding in een broommolecuul verbroken? 4. alleen atoombinding (0 punten) Als broom verdampt, gaat broom van de vloeibare fase over in de gasfase. Worden dan de binding in een broommolecuul verbroken? Aantal punten juist antwoord: 1
Beoordeel de volgende twee beweringen: I
in een metaal bevinden zich positief geladen atoomresten.
II
in een metaal bevinden zich vrije elektronen
Welke van deze twee beweringen is juist? 1. beide beweringen zijn juist (1 punten) In een metaal worden de positieve atoomresten bijeengehouden door de vrije elektronen. 2. geen van beide beweringen is juist. (0 punten) Hoe wordt de metaalbinding in een metaal in stand gehouden?
Pagina 41
H4SK-H6
3. alleen bewering I is juist (0 punten) Metalen geleiden de elektrische stroom. Hoe komt dat? 4. alleen bewering II is juist (0 punten) Hoe wordt de metaalbinding in een metaal in stand gehouden? Aantal punten juist antwoord: 1
Beoordeel de volgende twee beweringen: I Bij het oplossen van een moleculaire stof in water verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof. II Bij het smelten van een moleculaire stof verdwijnen de vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van die stof volledig. Welke van deze twee beweringen is juist? 1. alleen bewering I is juist (1 punten) Bij het oplossen van een moleculaire stof, verdwijnen de vanderwaalsbindsingen tussen de moleculen van die stof. Er ontstaan vanderwaalsbindingen tussen de moleculen van de opgeloste stof en het water. 2. beide beweringen zijn juist. (0 punten) Trekken de moleculen in de vloeibare fase elkaar niet meer aan? 3. alleen bewering II is juist (0 punten) Trekken de moleculen in de vloeibare fase elkaar niet meer aan? 4. geen van beide beweringen is juist. (0 punten) Als bijvoorbeeld suiker oplost in water. Wat gebeurt er dan op moleculaire schaal? Aantal punten juist antwoord: 1
Antwoorden: Oefening Chemisch bindingen en roosters Kaliumjodide heeft een veel hoger smeltpunt dan I2. Dat kaliumjodide een zoveel hoger smeltpunt heeft dan I2 voldoet aan de regel dat een ionbinding meestal:........................... 1. Sterker is dan een atoombinding. (0 punten) Kaliumjodide is een zout: ionbinding. Jood is een moleculaire stof. Welke binding wordt (deels) verbroken als jood smelt?
Pagina 42
H4SK-H6
2. Zwakker is dan een atoombinding. (0 punten) Kaliumjodide is een zout: ionbinding. Jood is een moleculaire stof. Welke binding wordt (deels) verbroken als jood smelt? 3. Sterker is dan een Vanderwaalsbinding of molecuulbinding (3 punten) Kaliumjodide is een zout: ionbinding. Jood is een moleculaire stof: tussen de moleculen een vanderwaalsbinding. Een ionbinding is meestal sterker dan een vanderwaalsbinding. 4. Zwakker is dan een Vanderwaalsbinding of molecuulbinding. (0 punten) Kaliumjodide is een zout: ionbinding. Jood is een moleculaire stof: tussen de moleculen een vanderwaalsbinding. Gegeven is dat Kaliumjodideeen hoger smeltpunt heeft dan jood. Is een vanderwaalsbinding sterker dan een ionbinding? Aantal punten juist antwoord: 3
In welk rooster is calciumoxide gekristalliseerd? 1. Atoomrooster (0 punten) Calciumoxide is opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal. Welke binding heb je hierbij? 2. Metaalrooster (0 punten) Calciumoxide is opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal. Eeen metaalbinding kan dan niet! 3. Ionrooster (3 punten) Calciumoxide is opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal; calciumoxide is een zout, dus gekristalliseerd in een ionrooster. 4. Molecuulrooster (0 punten) Calciumoxide is opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal. Een molecuulrooster tref je niet bij een zout aan! Aantal punten juist antwoord: 3
e
havo-examen 1981 1 tijdvak Maak een juiste keuze bij (1) en (2). Dat natriumchloride oplosbaar is in water hangt samen met het feit dat natriumchloride een atoomrooster/ionrooster (1) heeft en met het feit dat water een polair/apolair oplosmiddel (2) is. 1. (1) ionrooster
(2) apolair (0 punten)
Natriumchloride is een zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Het kristallisseert in een ionrooster. Water heeft een dipool en is dus een ........... oplosmiddel.
Pagina 43
H4SK-H6
2. (1) ionrooster
(2) polair (3 punten)
Natriumchloride is een zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Het kristallisseert in een ionrooster. Water heeft een dipool en is dus een polair oplosmiddel. Als een zout in water oplost, vindt hydratatie plaats. De positieve ionen worden omringd door watermoleculen die zich hier met hun negatieve kant naar toe richten. De negatieve ionen worden omringd door watermoleculen die zich met hun positieve kant hier naar toe richten. 3. (1) atoomrooster
(2) polair (0 punten)
Natriumchloride is een zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Kristlliseert dat in een atoomrooster? Water heeft een dipool en is dus een polair oplosmiddel. Als een zout in water oplost, vindt hydratatie plaats. De positieve ionen worden omringd door watermoleculen die zich hier met hun negatieve kant naar toe richten. De negatieve ionen worden omringd door watermoleculen die zich met hun positieve kant hier naar toe richten. 4. (1) atoomrooster
(2) apolair (0 punten)
Natriumchloride is een zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Kristlliseert dat in een atoomrooster? Water heeft een dipool en is dus een ......... oplosmiddel. Aantal punten juist antwoord: 3
IJzer kristalliseert bij kamertemperatuur uit in een metaalrooster. Hierin worden de positieve resten van de ijzer atomen/moleculen (1) op hun plaats gehouden door negatieve elektronen/ionen (2). Door deze eigenschap kan ijzer net zo als elk ander metaal de elektrische stroom bij kamertemperatuur geleiden. 1. (1) Moleculen
(2) Elektronen (0 punten)
IJzer is een metaal. Een metaalrooster is opgebouwd uit ...............en de vrije elektronen. 2. (1) Atomen
(2) Elektronen (3 punten)
IJzer is een metaal. Een metaalrooster is opgebouwd uit positieve atoomresten en de vrije elektronen. 3. (1) Moleculen
(2) Ionen (0 punten)
IJzer is een metaal. Een metaalrooster is toch geen regelmatige rangschikking van moleculen? 4. (1) Atomen
(2) Ionen (0 punten)
IJzer is een metaal. Een metaalrooster is opgebouwd uit positieve resten van atomen en ................
Pagina 44
H4SK-H6
Aantal punten juist antwoord: 3
Beschouw vast CO2 (koolstofdioxide) I Tussen de atomen is er sprake van vanderwaalsbinding / atoombinding II Tussen de moleculen is er sprake van vanderwaalsbinding / atoombinding Let op in plaats van vanderwaalsbinding kun je ook van molecuulbinding spreken. 1. I Vanderwaalsbinding II Vanderwaalsbinding (0 punten) I De binding tussen de atomen heet toch niet atoombinding? 2. I Atoombinding
II Vanderwaalsbinding (2 punten)
I De binding tussen de atomen heet: atoombinding II De binding tussen de moleculen heet molecuulbinding/vanderwaalsbinding. 3. I Vanderwaalsbinding II atoombinding (0 punten) I De binding tussen de atomen heet toch niet vanderwaalsbinding? II De binding tussen de moleculen heet toch niet atoombinding! 4. I Atoombinding
II Atoombinding (0 punten)
II De binding tussen de moleculen heet? Aantal punten juist antwoord: 2
Een bepaald wit poeder geleidt de elektrische stroom in de vaste fase niet. Opgelost in water geleidt het de elektrische stroom wel. De witte stof is dus: 1. Een metaal. (0 punten) Geleidt een metaal in de vaste fase geen elektrische stroom? 2. Een stof die in water vrije elektronen afgeeft. (0 punten) Als een zout in water oplost, splitst het in ionen. 3. Een oplosbaar zout. (2 punten) Een stof die de elektrische stroom in de vaste fase niet geleidt, kan een zout of een moleculaire stof zijn. Als de stof opgelost in water wel de stroom geleidt, dan is het dus een zout! Aantal punten juist antwoord: 2
Pagina 45
H4SK-H6
e
Havo-examen 19080 2 tijdvak Jood lost slecht op in water. Jood lost goed op in tetra (tetrachloormethaan). Als men benzeen gebruikt als oplosmiddel, blijkt jood daarin goed op te lossen. Maak een juist keuze bij (1) en (2). Het bovenstaande wijst er op dat benzeen een apolaire/polaire (1) stof is, die waarschijnlijk goed mengt met tetra/water (2). 1. (1) polaire
(2) water (0 punten)
Jood heeft geen dipool, dus is een ......... stof. Water heeft een dipool (de centra van + en - vallen niet samen), is water een apolaire stof.? Jood mengt goed met tetra. 2. (1) apolaire
(2) tetra (3 punten)
Jood heeft geen dipool, dus is een apolaire stof. Tetra heeft ook geen dipool (de centra van + en - vallen samen), is ook een apolaire stof. Jood mengt goed met tetra. 3. (1) polaire
(2) tetra (0 punten)
Jood heeft geen dipool, dus is een ........... stof. 4. (1) apolaire
(2) water (0 punten)
Jood heeft geen dipool, dus is een apolaire stof. Is water een apoliare stof? Aantal punten juist antwoord: 3
Doe een uitspraak over de juistheid van de volgende beweringen: I De Vanderwaalsbinding of molecuulbinding is groter naarmate de moleculen groter zijn. II De Vanderwaalsbinding of molecuulbinding wordt groter als de temperatuur stijgt. 1. I Juist
II Niet juist (2 punten)
I Naarmate de moleculen groter zijn, neemt het contactoppervlak toe. Er is meer kans op binding tussen de moleculen, waardoor de sterkte van de binding tussen de moleculen toe neemt. II Als de temperatuur stijgt, neemt de gemiddelde snelheid van de moleculen toe. De moleculen zullen dan vaker en krachtiger botsen, waardoor de sterkte van de vanderwaalsbinding afneemt!
Pagina 46
H4SK-H6
2. I Niet juist
II Juist (0 punten)
I Naarmate de moleculen groter zijn, neemt het contactoppervlak toe.Welke effect zal dit hebben op de binding tussen de moleculen? II Als de temperatuur stijgt, neemt de gemiddelde snelheid van de moleculen toe. De moleculen zullen dan vaker en krachtiger botsen. Welk effect zal dit hebben op de binding tussen de moleculen? 3. I Niet juist
II Niet juist (0 punten)
I Naarmate de moleculen groter zijn, neemt het contactoppervlak toe.Welke effect zal dit hebben op de binding tussen de moleculen? 4. I Juist
II Juist (0 punten)
II Als de temperatuur stijgt, neemt de gemiddelde snelheid van de moleculen toe. De moleculen zullen dan vaker en krachtiger botsen. Welk eefect zal dit op de sterkte van de vanderwaalsbinding/molecuulbinding hebben? Aantal punten juist antwoord: 2
Geef de juiste roosters aan waarin de onderstaande stoffen kristalliseren. 1 zink 2 ethanol 3 witte fosfor - P4 4 natriumsulfide 1. 1. metaalrooster 2. molecuulrooster
3. atoomrooster 4. ionrooster (0 punten)
Is witte fosfor in een atoomrooster gekristalliseerd? 2. 1. metaalrooster
3. molecuulrooster
2. molecuulrooster
4. ionrooster (4 punten)
1. metaal ->metaalrooster 2. moleculaire stof -> molecuulrooster 3. moleculaire stof -> molecuulrooster 4. zout ->ionrooster 3. 1. metaalrooster 2. atoomrooster
3. atoomrooster 4. ionrooster (0 punten)
Ethanol is opgebouwd uit verschillende niet-metalen. Is ethanol dan gekristallieerd in een atoomrooster? Is witte fosfor in een atoomrooster gekristalliseerd? 4. 1. ionrooster 2. molecuulrooster
3. atoomrooster 4. metaalrooster (0 punten)
Is zink een zout? Natriumsulfide is een zout. Is Na2S in een metaalrooster gekristalliseerd? 4. zout ->ionrooster Aantal punten juist antwoord: 4
Pagina 47
H4SK-H6
Als CO2 (s) sublimeert, dan wordt de atoombinding / vanderwaalsbinding (1) tussen de moleculen opgeheven, maar de atoombinding / vanderwaalsbinding (2) tussen de atomen blijft onveranderd. Sublimatie: is de overgang van de vaste fase naar de gasvormige fase. Let op in plaats van vanderwaalsbinding kun je ook spreken van molecuulbinding. 1. (1)Vanderwaalsbinding
(2) Vanderwaalsbinding (0 punten)
(2) de binding tussen de atomen in een molecuul heet toch niet molecuulbinding/vanderwaalsbinding? 2. (1) Vanderwaalsbinding (2) Atoombinding (2 punten) (1) Als koolstofdioxide sublimeert (gaat van de vaste fase naar de gasfase), wordt de vanderwaalsbinding verbroken. ?(2) de atoombinding tussen de atomen blijft intact! 3. (1) atoombinding
(2) Vanderwaalsbinding (0 punten)
(1) Als koolstofdioxide sublimeert (gaat van de vaste fase naar de gasfase), worden dan de moeculen kapot gemaakt? (2) Hoe het de binding tussen de atomen in een molecuul? 4. (1) Atoombinding
(2) Atoombinding (0 punten)
(1) Als koolstofdioxide sublimeert (gaat van de vaste fase naar de gasfase), gaat het molecuul dan kapot? (2) de atoombinding tussen de atomen blijft inderdaad intact. Aantal punten juist antwoord: 2
Een zout in vaste toestand geleidt de elektrische stroom niet. Een zout in gesmolten toestand geleidt de elektrische stroom wel. De juiste verklaring hiervoor is: 1. Bij hogere temperatuur ontstaan er vrije elektronen, die voor de stroomgeleiding zorgen. (0 punten)
In vaste toestand zitten de ionen in een rooster en ze kunnen zich niet verplaatsen. Wat gebeurt er als een zout smelt? 2. In gesmolten toestand ontstaan er ionen. (0 punten) Heb je in de vaste fasebij een zout geen ionen? 3. In gesmolten toestand zijn er vrije ionen, die voor de stroomgeleiding zorgen. (3 punten) In vaste toestand zitten de ionen in een rooster en ze kunnen zich niet verplaatsen. In gesmolten toestand kunnen de ionen zich verplaatsen, de ionbinding is minder sterk dan in de vaste fase. 4. Er is warmte nodig om elektronen te laten ontstaan. (0 punten) Treedt er alleen geleiding op bij transport van elektronen? Aantal punten juist antwoord: 3
Pagina 48
H4SK-H6
In welk rooster kristalliseert jood uit? 1. Ionrooster (0 punten) Jood is een moleculaire stof (is een niet-metaal). Dit kan toch niet in een ionrooster kristalliseren? 2. Metaalrooster (0 punten) Jood is een moleculaire stof (is een niet-metaal). Dit kan toch niet in een metaalrooster kristalliseren? 3. Atoomrooster (0 punten) Jood is een moleculaire stof (is een niet-metaal). Dit kan toch niet in een atoomrooster kristalliseren? 4. Molecuulrooster (2 punten) Jood is een moleculaire stof (is een niet-metaal) en kristalliseert in een molecuulrooster. Aantal punten juist antwoord: 2
e
havo-examen 1981 2 tijdvak Natriumchloride heeft een hoger smeltpunt dan waterstofchloride. De oorzaak hiervan is dat de binding tussen de ionen in NaCl zwakker/sterker (1) is dan de binding tussen de atomen/moleculen (2) in HCl. 1. (1) Zwakker
(2) Atomen (0 punten)
Natriumchloride is een zout: ionbinding. NaCl heeft een hoger smeltpunt dan HCl! Is de ionbinding dan zwakker? HCl is een moleculaire stof. Welke binding wordt verbroken bij het smelten van een moleculaire stof? 2. (1) Sterker
(2) Moleculen (3 punten)
Natriumchloride is een zout: ionbinding. HCl is een moleculaire stof: tussen de moleculen vanderwaalsbinding. (1) sterker en (2) moleculen 3. (1) Sterker
(2) Atomen (0 punten)
Natriumchloride is een zout: ionbinding. HCl is een moleculaire stof. Welke binding wordt verbroken bij het smelten van een moleculaire stof? 4. (1) Zwakker
(2) Moleculen (0 punten)
Natriumchloride is een zout: ionbinding. NaCl heeft een hoger smeltpunt dan HCl! Is de ionbinding dan zwakker? HCl is een moleculaire stof, dus is het tweede van het antwoord wel goed. Aantal punten juist antwoord: 3
Pagina 49
H4SK-H6
Als natrium met chloorgas reageert, dan ontstaat er keukenzout ofwel natriumchloride. Tijdens de reactie wordt het metaalrooster van natrium afgebroken en de vanderwaalsbinding/atoombinding (1) van chloor verbroken zodat het molecuulrooster/ionrooster (2) van natriumchloride opgebouwd kan worden. 1. (1) Atoombinding
(2) Ionrooster (3 punten)
Bij de reactie worden de bindingen in chloor verbroken. Chloor is een gas. In de gasfase is er geen vanderwaalsbinding tussen de moleculen. In een molecuul chloor heb je een atoombinding tussen twee chlooratomen. Deze binding wordt hier verbroken. Natriumchloride is zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Een zout kristalliseert in een ionrooster. 2. (1) Vanderwaalsbinding
(2) Molecuulrooster (0 punten)
Chloor is een gas. Heb je dan molecuulbinding tussen de moleculen? Natriumchloride is zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Een zout kristalliseert in een ...........rooster. 3. (1) Atoombinding
(2) Molecuulrooster (0 punten)
Natriumchloride is zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Een zout kristalliseert in een ...........rooster. Chloor is een gas. In de gasfase is er geen vanderwaalsbinding tussen de moleculen. In een molecuul chloor heb je een atoombinding tussen twee chlooratomen. Deze binding wordt hier verbroken. Natriumchloride is zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Een zout kristalliseert in een ionrooster. 4. (1) Vanderwaalsbinding
(2) Ionrooster (0 punten)
Bij de reactie worden de bindingen in chloor verbroken. Chloor is een gas. In de gasfase is er geen vanderwaalsbinding tussen de moleculen. In een molecuul chloor heb je een atoombinding tussen twee chlooratomen. Deze binding wordt hier verbroken. Natriumchloride is zout (opgebouwd uit een metaal en een niet-metaal). Chloor is een gas. Heb je dan molecuulbinding tussen de moleculen? Aantal punten juist antwoord: 3
havo-examen 1980 2e tijdvak Jood kan sublimeren, d.w.z. de vaste stof verdampt dan zonder te smelten. Bij het sublimeren van jood wordt het atoomrooster /molecuulrooster (1) afgebroken; de gevormde jooddamp bestaat uit atomen/moleculen (2).
Pagina 50
H4SK-H6
1. (1) Molecuulrooster (2) Atomen (0 punten) Jood is een moleculaire stof (bestaat uit een niet-metaal) en is gekristalliseerd in een molecuulrooster. Bij sublimeren wordt de molecuulbinding vebroken. Jooddamp bestaat dan toch niet uit losse atomen? 2. (1) Molecuulrooster (2) Moleculen (3 punten) Jood is een moleculaire stof (bestaat uit een niet-metaal) en is gekristalliseerd in een molecuulrooster. Bij sublimeren wordt de binding tussen de moleculen verbroken, zodat jooddamp bestaat uit moleculen jood. 3. (1) Atoomrooster
(2) Atomen (0 punten)
Jood is een moleculaire stof. Dit is toch niet gekristallisserd in een atoomrooster? Bij sublimeren wordt de binding tussen de moleculen verbroken. Dan heb je toch geen losse atomen? 4. (1) Atoomrooster
(2) Moleculen (0 punten)
Jood is een moleculaire stof. Dit is toch niet gekristallisserd in een atoomrooster?
Aantal punten juist antwoord: 3
havo-examen 1981 1e tijdvak I
CO2 (s) —> CO2 (g)
II 2 CO2 (g) —> 2 CO(g) + O2 (g) Welk type bindingen worden bij deze processen verbroken? 1. I Atoombinding
II Vanderwaalsbinding/molecuulbinding (0 punten)
I bij het sublimeren verbreek je hier de molecuulbinding. II er treedt hier een ontleding op. Een deel van de atoombindingen in koolstofdioxide wordt verbroken. 2. I Vanderwaalsbinding/molecuulbinding
II Vanderwaalsbinding/ molecuulbinding (0 punten)
II CO2 is in de gasfase. Is er dan nog sprake van molecuulbinding/vanderwaalsbinding? 3. I Vanderwaalsbinding/molecuulbinding
II Atoombinding (2 punten)
I bij het sublimeren verbreek je hier de molecuulbinding. II Er treedt hier een ontleding op. Een deel van de atoombindingen in koolstofdioxide wordt verbroken. 4. I Atoombinding
II Atoombinding (0 punten)
I Gaan bij het sublimeren de moleculen kapot?. Aantal punten juist antwoord: 2
Men dampt een oplossing in en verkrijgt vast natriumacetaat. Het rooster hiervan is een ....................
Pagina 51
H4SK-H6
1. Atoomrooster (0 punten) Natriumacetaat is en zout (opgebouwd uit een metaal en niet-metalen). Heeft dit een atoomrooster? 2. Metaalrooster (0 punten) Natriumacetaat is en zout (opgebouwd uit een metaal en niet-metalen). Heeft dit een metaalrooster? 3. Ionrooster (1 punten) Natriumacetaat is en zout (opgebouwd uit een metaal en niet-metalen) en dus gekristallisseerd in een ionrooster. 4. Molecuulrooster (0 punten) Natriumacetaat is en zout (opgebouwd uit een metaal en niet-metalen). Heeft dit een moleculrooster? Aantal punten juist antwoord: 1
havo-examen 1980 2e tijdvak Welke van de volgende bindingstypen komt voor in vast KOH? I ionbinding II atoombinding III polaire atoombinding of polaire binding 1. zowel I als III (II niet) (4 punten) KOH is een zout opgebouwd uit K+- en OH- -ionen. Het OH- ion is opgebouw uit twee niet-metalen. +
-
Er is dus een ionbinding tussen K en OH en er is een polaire atoombinding tussen O en H in -
OH (O en H zijn twee verschillende niet-metalen). 2. uitsluitend I (0 punten)
+
-
KOH is een zout opgebouwd uit K - en OH -ionen. +
-
Tussen K en OH bestaat een ionbinding. -
-
Maar OH is opgebouwd uit twee niet-metalen. Welke binding tussen O en H in OH ? 3. zowel I als II (III niet) (0 punten)
+
-
KOH is een zout opgebouwd uit K - en OH -ionen. -
Het OH ion is opgebouw uit twee niet-metalen. +
-
Er is dus een ionbinding tussen K en OH . -
Hoe heet de binding tussen O en H in OH ? 4. zowel II als III (I niet) (0 punten)
+
-
KOH is een zout. Hoe heeft de binding tusen K en OH ? Eeen atoombinding is een bnding tussen twee dezelfde niet-metalen. Die heb je hier niet! -
Het OH ion is opgebouw uit twee niet-metalen. +
-
Er is dus een ionbinding tussen K en OH en er is een polaire atoombinding tussen O en H in -
OH . Aantal punten juist antwoord: 4
Pagina 52
H4SK-H6
Opgave T1.1 Lotte heeft twee flesjes water gekocht om er wat proeven mee te doen. Het ene flesje bevat bronwater, het andere gletsjerwater. Op het flesje met bronwater is de 'minerale samenstelling' op de volgende manier op het etiket vermeld: Ca
20 mg/L
Mg
5 mg/L
Na
15 mg/L
pH
HCO3
30 mg/L
Cl
35 mg/L
SO4
40 mg/L
NO3
< 0,1 mg/L
F
0,4 mg/L
K
1 mg/L
6
Op het flesje met gletsjerwater is de samenstelling niet gegeven.
De deeltjes die in het bronwater aanwezig zijn, zijn op een onjuiste manier op het etiket weergegeven. Wat is er onjuist aan de manier waarop deze deeltjes op het etiket zijn weergegeven? Geef een uitleg bij je antwoord. Een voorbeeld van een juist antwoord is: ‘Bij de deeltjes moet een lading staan omdat het ionen zijn / omdat mineraalwater opgeloste zouten bevat.’
Opgave T1.2. Examen VMBO-TL 1e tijdvak 2005 MINERAALWATER In de supermarkt kun je flesjes water kopen. Het water dat in deze flesjes zit, is meestal bronwater. Dit water wordt gehaald uit door de natuur gevormde ondergrondse waterbekkens. Behalve bronwater is er ook gletsjerwater te koop. Dit water wordt verkregen door het ijs van een gletsjer (een ijsmassa op een berg) te laten smelten. Welk van de volgende soorten water is in het ijs van de gletsjer vastgelegd? 1. Rivierwater Als het ijs van een gletsjer smelt, kan het water via een rivier afgevoerd worden. 2. Regenwater Een gletsjer is een ijsmassa die gevormd wordt op land en dik en groot genoeg is om bergafwaarts te stromen. (bron:wikipedia) 3. Zeewater Als het ijs van een gletsjer smelt, kan het water direct via de zee worden afgevoerd, maar het kan ook via een rivier in de zee belanden.
Pagina 53
H4SK-H6
4. Grondwater Grondwater is al het water dat zich in de ondergrond, in bodemsen gesteenten bevindt. Meestal is dit water afkomstig van neerslag, nadat het op het oppervlakte belandt infiltreert het direct of indirect (na zich eerst in meren of rivieren te hebben bevonden). (Bron : wikipedia)
Opgave T1.3 Lotte denkt dat het gletsjerwater een kleiner aantal mg mineralen per liter bevat dan het bronwater. Beschrijf een manier waarop Lotte dit kan onderzoeken. Vermeld daarbij hoe ze kan vaststellen of gletsjerwater inderdaad minder mineralen bevat dan bronwater. Voorbeelden van juiste antwoorden: ‘Lotte kan van beide soorten water een zelfde hoeveelheid indampen en bepalen hoeveel vaste stof er achter blijft. Wanneer gletsjerwater een kleiner aantal mg mineralen per liter bevat, zal er ook minder vaste stof ontstaan (dan bij bronwater).’ of ‘Lotte kan van beide soorten water het elektrisch geleidingsvermogen meten. Wanneer gletsjerwater een kleiner aantal mg mineralen per liter bevat, zal het elektrisch geleidingsvermogen kleiner zijn (dan bij bronwater).’
Opgave T1.4 In een laatste proef voegt Lotte een beetje van een zilvernitraatoplossing toe aan het bronwater en aan het gletsjerwater. Alleen bij het bronwater ontstaat een neerslag. Welke van de onderstaande vaste stoffen is ontstaan in het bronwater?
1. calciumchloride Calciumchloride lost goed op in water! 2. calciumfluoride Calciumfluoride lost slecht op in water, maar het neerslag ontstaat na toevoegen van zilvernitraatoplossing. het neerslag moet dus een zilverzout zijn, want alle nitraten lossen goed op in water! 3. zilverchloride 4. zilverfluoride zilverfluoride is goed oplosbaar inw ater!
Opgave T2.1 Havo-examen 2005 1e tijdvak Zeewater De gemiddelde samenstelling van onvervuild zeewater kun je vinden in Binas tabel 64 A. In deze tabel wordt een aantal bekende en minder bekende soorten deeltjes genoemd.
Pagina 54
H4SK-H6
Er wordt bijvoorbeeld gegeven dat in zeewater strontiumionen voorkomen. Geef de formule van het strontiumion. 2+
Het juiste antwoord is: Sr
Strontium staat in groep 2 van het periodiek systeem, dus de lading is 2+.
Opgave T2.2 In de tabel wordt ook de atoomsoort
14
C (koolstof-14) genoemd.
Hoeveel protonen en hoeveel neutronen bevat een
14
C atoom?
aantal protonen: _______________ aantal neutronen: _______________
Juist antwoord:
In de tabel wordt ook de atoomsoort
14
C (koolstof-14) genoemd.
Hoeveel protonen en hoeveel neutronen bevat een
14
C atoom?
aantal protonen: 6 (alternatieven: zes) aantal neutronen: 8 (alternatieven: acht)
Opgave T2.3 Door indampen van zeewater verkrijgt men het zogenoemde zeezout.
Bereken met behulp van gegevens uit Binas tabel 64 A hoeveel gram vaste stof kan ontstaan wanneer 250 mL zeewater wordt ingedampt. Ga er daarbij vanuit dat de vaste stof bestaat uit alle in het zeewater opgeloste stoffen. _______________ g
Juist antwoord:
Pagina 55
H4SK-H6
Door indampen van zeewater verkrijgt men het zogenoemde zeezout.
Bereken met behulp van gegevens uit Binas tabel 64 A hoeveel gram vaste stof kan ontstaan wanneer 250 mL zeewater wordt ingedampt. Ga er daarbij vanuit dat de vaste stof bestaat uit alle in het zeewater opgeloste stoffen. 8,84 g
Opgave T2.4 In de praktijk blijkt er iets minder vaste stof te ontstaan. Dit komt omdat tijdens het verwarmen reacties plaatsvinden. –
Bij één van die reacties worden waterstofcarbonaationen (HCO3 ) omgezet tot watermoleculen, koolstofdioxidemoleculen en carbonaationen.
Geef de vergelijking van deze reactie. -
2-
Het juiste antwoord is: 2 HCO3 ---> H2O + CO2 + CO3
Schrijf eerst de formules van de deeltjes voor en na de pijl op. -
2-
HCO3 ---> H2O + CO2 + CO3
Waterstofatomen komen in het minst aantal deeltjes voor, dus we maken eerst het aantal waterstofatomen kloppend. -
2-
2 HCO3 ---> H2O + CO2 + CO3
We zien dat het aantal C-atomen en O-atomen ook kloppen. De lading is nu ook kloppend.
Opgave T2.5 Geef aan waarom door deze reactie de massa van de vaste stof na het indampen kleiner is dan de massa van alle in het zeewater opgeloste stoffen. Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: • Tijdens het verwarmen ontwijkt de ontstane koolstofdioxide (waardoor de massa van de overblijvende vaste stof kleiner is). • Tijdens het verwarmen ontwijkt het gevormde water. • Er ontstaat een gas bij de reactie.
Opgave T2.6 Zoals uit Binas tabel 64 A blijkt, komen in zeewater zowel calciumionen als sulfaationen voor. Je zou kunnen denken dat de aanwezigheid van deze ionen uitsluitend het gevolg is van het oplossen van calciumsulfaat. In een oplossing van uitsluitend calciumsulfaat (CaSO4) is de verhouding van het aantal mol calciumionen : het aantal mol sulfaationen = 1 : 1. Door het aantal mol calciumionen in zeewater te vergelijken met het aantal mol sulfaationen in
Pagina 56
H4SK-H6
zeewater kun je nagaan of de aanwezigheid van deze ionen uitsluitend het gevolg kan zijn van het oplossen van calciumsulfaat.
Bereken het aantal mol calciumionen en het aantal mol sulfaationen in 1,00 L onvervuild zeewater en ga na of de molverhouding van deze ionen in zeewater gelijk is aan de molverhouding van deze ionen in een oplossing van calciumsulfaat. –2
Een juiste berekening leidt tot de uitkomst 1,02·10
(mol calciumionen) en tot de uitkomst 2,83·10
–2
(mol sulfaationen) en tot de conclusie dat de molverhouding van deze ionen niet gelijk is aan de molverhouding van deze ionen in een oplossing van calciumsulfaat (1 : 1). • bereken de massa van een mol sulfaationen: 96,06 (g) • bereken het aantal mol calciumionen en van het aantal mol sulfaationen in 1,00 liter onvervuild zeewater: respectievelijk 0,410 (g) delen door de massa van een mol calciumionen (40,08 g) en 2,715 (g) delen door de berekende massa van een mol sulfaationen • conclusie verhouding is niet 1 op 1.
Opgave T2.7 Jasperina heeft een potje met zeezout in haar keukenkastje staan. Zij neemt het potje met zeezout mee naar school. Zij wil met een proefje aantonen dat dit zeezout sulfaationen bevat.
Beschrijf hoe Jasperina te werk kan gaan om aan te tonen dat dit zeezout sulfaationen bevat. Vermeld daarbij de naam van elke stof en/of oplossing die zij gebruikt, de handelingen die zij uitvoert en de waarneming die zij doet als dit zeezout sulfaationen bevat. Een voorbeeld van een juist antwoord is: - Een hoeveelheid van het zeezout oplossen in water. - Hieraan een oplossing van bariumchloride toevoegen. - Als het zeezout sulfaationen bevat, ontstaat een (wit) neerslag.
Opgave T3.1 e
Havo-examen 1982 1 tijdvak 2+
Men noemt water hard als het veel Ca
en/of Mg
2+
2+
De hardheid is evenredig met het totale aantal Ca
ionen bevat. en Mg
2+
ionen per liter water.
Hierbij maakt het niet uit welke van de beide ionsoorten aanwezig is. Men heeft een oplossing van CaCl2 en een oplossing van MgCl2. In beide oplossingen is hetzelfde aantal grammen zout per liter opgelost. Beredeneer welke van beide oplossingen de grootste hardheid heeft.
Pagina 57
H4SK-H6
Een voorbeeld van een juist antwoord is: De massa van CaCl2 (111,0 u) is groter dan die van MgCl2 (95,22 u). Als de oplossingen MgCl2 en CaCl2 hetzelfde aantal grammen zout per liter bevatten, is de molariteit (=aantal mol zout/L) bij MgCl2 groter: je deelt door een kleinere molmassa!De magnesiumchlorideoplossing heeft dus de grootste hardheid.
Opgave T3.2 2+
In het vervolg van deze opgave wordt ervan uitgegaan dat leidingwater geen Mg
ionen bevat. o
De hardheid kan worden uitgedrukt in zogenaamde Duitse hardheidsgraden, aangegven met D. o
2+
De hardheid is 1 D als het water 7,1 mg Ca
-3
In Den Haag bevat het leidingwater 3,2.10
ionen per liter bevat. 2+
mol Ca
per liter.
Bereken de hardheid van Haags leidingwater, uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden. _______________ Duitse hardheidsgraden
Juist antwoord:
2+
In het vervolg van deze opgave wordt ervan uitgegaan dat leidingwater geen Mg
ionen bevat. o
De hardheid kan worden uitgedrukt in zogenaamde Duitse hardheidsgraden, aangegven met D. o
2+
De hardheid is 1 D als het water 7,1 mg Ca
-3
In Den Haag bevat het leidingwater 3,2.10
ionen per liter bevat. 2+
mol Ca
per liter.
Bereken de hardheid van Haags leidingwater, uitgedrukt in Duitse hardheidsgraden. 18 Duitse hardheidsgraden
Opgave T3.3 Een van de hinderlijke gevolgen van hard water wordt merkbaar bij het gebruik van zeep (kaliumstearaat, C17H35COOK). Als men een kaliumstearaatoplossing in hard water brengt, ontstaat een vaste stof. Geef de vergelijking van het ontstaan van deze vaste stof. 2+
Het juiste antwoord is: Ca
-
(aq) + 2 C17H35COO (aq) --> Ca(C17H35COO)2 (s)
Opgave T3.4 Om bij het wassen de hinderlijke gevolgen van hard water te voorkomen, kan men een wasmiddel gebruiken dat polyfosfaten bevat. 5-
Het water wordt dan onthard doordat polyfosfaationen (P3O10 ) als volgt met Ca
2+
ionen reageren:
2+
Ca
Pagina 58
53(aq) + P3O10 (aq) --> CaP3O10 (ag)
H4SK-H6
Eee bepaald wasmiddel bevat 17 massaprocent polyfosfaationen. Bereken hoeveel gram van dit wasmiddel minimaal nodig is om 10 liter Haags leidingwater volledig te ontharden met polyfosfaationen.
_______________ g wasmiddel
Juist antwoord:
Om bij het wassen de hinderlijke gevolgen van hard water te voorkomen, kan men een wasmiddel gebruiken dat polyfosfaten bevat. 5-
Het water wordt dan onthard doordat polyfosfaationen (P3O10 ) als volgt met Ca
2+
ionen reageren:
2+
Ca
53(aq) + P3O10 (aq) --> CaP3O10 (ag)
Eee bepaald wasmiddel bevat 17 massaprocent polyfosfaationen. Bereken hoeveel gram van dit wasmiddel minimaal nodig is om 10 liter Haags leidingwater volledig te ontharden met polyfosfaationen.
48 g wasmiddel
Opgave T 4.1 e
Havo-examen 2011 1 tijdvak Calciumchloride is een zout dat gebruikt wordt om waterdamp uit de lucht op te nemen. Het water wordt daarbij opgenomen in het kristalrooster van het zout, waardoor een zogenoemd hydraat ontstaat: CaCl2.6H2O. Bereken hoeveel gram water kan worden opgenomen door 15 gram CaCl2. ._______________ gram
Juist antwoord:
e
Havo-examen 2011 1 tijdvak Calciumchloride is een zout dat gebruikt wordt om waterdamp uit de lucht op te nemen. Het water wordt daarbij opgenomen in het kristalrooster van het zout, waardoor een zogenoemd hydraat ontstaat: CaCl2.6H2O. Bereken hoeveel gram water kan worden opgenomen door 15 gram CaCl2. .15 gram
Pagina 59
H4SK-H6
Opgave T 4.2 Silicagel is een andere vaste stof die, meestal in korrelvorm, gebruikt wordt om waterdamp uit de lucht te binden. Op de website van een fabrikant van silicagel staat over de werking van deze stof onder andere het volgende: “Silicagel is een polymeer, dat bestaat uit een groot poreus netwerk van siliciumatomen en zuurstofatomen. De adsorptie van water berust onder andere op vanderwaalsbinding.” Ook is de volgende afbeelding gegeven van een gedeelte van dit poreuze netwerk:
Geef de naam van het type binding tussen de Si atomen en de O atomen in silicagel.
_______________
Juist antwoord:
Pagina 60
H4SK-H6
Silicagel is een andere vaste stof die, meestal in korrelvorm, gebruikt wordt om waterdamp uit de lucht te binden. Op de website van een fabrikant van silicagel staat over de werking van deze stof onder andere het volgende: “Silicagel is een polymeer, dat bestaat uit een groot poreus netwerk van siliciumatomen en zuurstofatomen. De adsorptie van water berust onder andere op vanderwaalsbinding.” Ook is de volgende afbeelding gegeven van een gedeelte van dit poreuze netwerk:
Geef de naam van het type binding tussen de Si atomen en de O atomen in silicagel.
ccccgh (alternatieven: polaire atoombinding, polaire binding)
Opgave T 4.3
Pagina 61
H4SK-H6
Uit de afbeelding kan worden afgeleid dat bij het binden van water, behalve de vanderwaalsbinding, ook een ander type binding een rol speelt. Welk bindingstype is dat? Motiveer je antwoord aan de hand van de afbeelding. Een voorbeeld van een juist antwoord is: Waterstofbruggen, want in de afbeelding zijn (aan de buitenkant) OH groepen weergegeven.
Opgave T 4.4 Beschrijf een werkplan voor een onderzoek om te bepalen hoeveel gram water door één gram silicagel kan worden opgenomen. Voorbeelden van een juist antwoord zijn: ? Weeg een gram silicagel af en zet dit in een vochtige ruimte. Laat dit daar staan (en weeg regelmatig) tot de massa niet meer toeneemt. Bepaal vervolgens de massa van de verzadigde silicagel. ? Weeg een gram silicagel af en doe er een overmaat water bij. Filtreer (en droog voorzichtig, zodat alleen het aanhangende water weg is). Weeg nu opnieuw. ? Weeg een hoeveelheid silicagel af en leg dit enige tijd in water. Filtreer het mengsel en weeg de silicagel opnieuw (en reken om naar één gram). of ? Neem een afgewogen/bekende hoeveelheid water; voeg een afgewogen hoeveelheid silicagel toe en wacht enige tijd, filtreer het mengsel en meet/kijk/bepaal hoeveel water is verdwenen door het filtraat te wegen (en reken om naar één gram). • een hoeveelheid silicagel wegen aan het begin van het experiment en aan het eind van het experiment • tijdens het experiment de silicagel net zo lang in een vochtige ruimte zetten tot de massa niet meer toeneemt / een overmaat water toevoegen, filtreren (en voorzichtig drogen) of • een hoeveelheid water wegen/afmeten aan het begin van het experiment en het filtraat wegen/afmeten aan het eind van het experiment • de silicagel in het water doen, wachten en filtreren
Opgave T 4.5
Pagina 62
H4SK-H6
Silicagel heeft als voordeel dat het kan worden hergebruikt. Daarom wordt silicagel onder andere toegepast in de zogenoemde vochtslurpende pinguïn. Deze pinguïn is gevuld met silicagel en kan bijvoorbeeld worden gebruikt om waterdamp uit een vochtige kast te verwijderen. Op de buik van de pinguïn is een vilten hartje aangebracht. Dit vilten hartje bevat de stof kobaltchloride. Wanneer de silicagel in de pinguïn verzadigd is met water, neemt het vilten hartje vocht op. Daardoor verkleurt het van blauw naar rood. Dit is het signaal om de pinguïn 5 minuten in de magnetron op 600 Watt te zetten. Dan verdampt het gebonden water en wordt het hartje weer blauw. De pinguïn kan daarna opnieuw worden gebruikt.
Geef de vergelijking van de reactie die optreedt wanneer het vilten hartje in de magnetron van rood naar blauw verandert. Maak daarbij gebruik van gegevens uit Binas-tabel 65B.
CoCl2.6H2O ? CoCl2 + 6 H2O of CoCl2.6H2O (s) ? CoCl(s) + 6 H2O(g)
Pagina 63
H4SK-H6
Over dit lesmateriaal Colofon Auteur
Willem de Zwijgerteam
Laatst gewijzigd
05 November 2015 om 10:20
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om: het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden. Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar: Leerniveau
HAVO 4;
Leerinhoud en doelen Scheikunde; Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Gebruikte Wikiwijs Arrangementen Lutgerink, Jan. (2013). Sk-07 Chemische binding. http://maken.wikiwijs.nl/45403/Sk_07_Chemische_binding
Pagina 64
H4SK-H6