bedrijfsvoorheffing2014.book Page 11 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
11
streekse concurrentie stonden met de privésector. Deze motivering zorgde er ook voor dat deze gunstregelingen slechts van toepassing werden op De Post vanaf 1 januari 2010 omdat zij in 2009 nog niet volledig in concurrentie stond met de privésector.
H. Programmawet 26 december 2013 De laatste wijziging kwam er met de programmawet van 26 december 201325, die een bijkomende lastenverlaging invoerde die specifiek was bedoeld voor de gepresteerde overuren in de horecasector en voor arbeidsplaatsen die werken uitvoeren in onroerende staat. Voor de personen die hierin zijn tewerkgesteld werd de uurgrens voor de belastingvermindering opgetrokken van 130 uren tot 180 uren, van toepassing vanaf 1 januari 2014 voor de horecasector en vanaf 1 april 2014 voor de ondernemingen die werken uitvoeren in onroerende staat. De modaliteiten met betrekking tot de elektronische aanwezigheidsregistratie staan verder beschreven in het KB van 11 februari 201426. 1. Horeca-uitbaters Horeca-uitbaters kunnen vanaf 1 januari 2014 immers vrijwillig gebruik maken van de geregistreerde kassa27. De werknemers dienen te werken bij een werkgever die in elke plaats van uitbating gebruik maakt van een geregistreerd kassasysteem en die deze kassa heeft aangegeven bij de Belastingadministratie overeenkomstig de geldende procedure. 2. Personen die werken uitvoeren in onroerende staat Voor personen die werken uitvoeren in onroerende staat treedt de verhoogde grens van 180 uren in werking op dezelfde dag als de dag waarop het gebruik van het elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem verplicht wordt, nl. 1 april 201428. Dit elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem geldt voor alle arbeidsplaatsen waar werken in onroerende staat worden uitgevoerd waarvan het totale bedrag exclusief btw gelijk is aan of hoger is dan 800.000 EUR. Om te bepalen of deze grens overschreden is, moeten alle contracten met dezelfde opdrachtgever voor werken van dezelfde aard worden samengeteld. Zodra de grens is overschreden, wordt de aanwezigheidsregistratie vanaf dat ogenblik verplicht voor alle personen binnen dezelfde keten van onderaannemers. 25 26 27 28
Art. 50, 52 en 53 programmawet 26 december 2013, BS 31 december 2013. KB 11 februari 2014, BS 21 februari 2014. Voor meer informatie kan worden verwezen naar http://minfin.fgov.be/gkssce/geregistreerde-kassa/ index.htm. Art. 6 t.e.m. art. 14 en 16 wet 8 december 2013 tot wijziging van art. 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en tot aanpassing van de bepalingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk die betrekking hebben op de voorafgaande aangifte en op de registratie van aanwezigheden voor wat de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen betreft, BS 20 december 2013.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 12 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
12
DE BEDRIJFSVOORHEFFING – EEN OVERZICHT VAN DE VRIJSTELLINGEN
In dit geval geldt de verplichte registratie voor alle personen die daar aanwezig zijn en er werk verrichten in het kader van de uitvoering van een bouwwerk. De arbeidsplaatsen zijn dus niet beperkt tot de bouwsector, maar omvatten eveneens de schoonmakers, de elektriciens, de loodgieters enz. Uitzendkantoren die werknemers ter beschikking stellen van de hier beschreven werkgevers, kunnen eveneens genieten van deze versterkte maatregel. Horeca-uitbaters die geen gebruik maken van de geregistreerde kassa en werkgevers in de bouwsector die geen gebruik maken van het elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem, kunnen nog altijd gebruik maken van de vorige grens van 130 uren.
§ 2. Actuele situatie Om van de tweeledige vrijstelling te kunnen genieten, dient er een aantal toepassingsvoorwaarden vervuld te zijn. Daarnaast dient er ook een volgorde van toerekening te worden gerespecteerd. In wat volgt zal er een onderscheid worden gemaakt tussen de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor de werkgevers en de belastingvermindering voor de werknemers, aangezien zij verschillende cumulatieve toepassingsvoorwaarden hebben.
A. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing 1. 100% inhouding bedrijfsvoorheffing door schuldenaar van bedrijfsvoorheffing De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan enkel toepassing vinden indien de bedrijfsvoorheffing effectief voor 100% is ingehouden door de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing. Conform artikel 270, 1° WIB 92 worden hiermee de belastingplichtigen bedoeld welke worden vermeld in de artikelen 3, 179 of 220 WIB 92 en die als schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen, pensioenen, renten en toelagen betalen of toekennen, evenals de in artikel 227 vermelde niet-inwoners voor wie de in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen, pensioenen, renten en toelagen die ze in België of in het buitenland betalen of toekennen, beroepskosten zijn in de zin van artikel 237. Deze regeling is eveneens van toepassing op het fiscaal voluntariaat, wanneer er aanvullende inhoudingen zijn verricht op verzoek van de verkrijger van de inkomsten volgens de regels die opgenomen zijn in bijlage III KB/WIB 92, nr. 7829. 29
Circ. 26 september 2008, FAQ nr. 37.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 13 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
13
2. Werkgever De vrijstelling is van toepassing op de werkgevers die zijn onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités30 wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de Arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 van artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 (wordt besproken bij de werknemers). Deze verwijzing naar de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités zorgt ervoor dat hoofdzakelijk werkgevers van de privésector worden bedoeld, zonder verder onderscheid tussen de profit- en non-profitsector. Binnen de non-profitsector werden echter wel de werknemers van publieke organisaties uitgesloten, zoals bijvoorbeeld de ambassades, plaatselijke besturen, kerkfabrieken en internationale organisaties. Vanaf 1 januari 2009 vallen de volgende autonome overheidsbedrijven eveneens onder het toepassingsgebied31: de NV van publiek recht Belgacom, de NV van publiek recht NMBS-Holding, de NV van publiek recht NMBS en de NV van
30
31
Deze wet is van toepassing op de werknemers en op de werkgevers alsook op de organisaties. Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld met: a. werknemers: de personen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon; b. werkgevers: de persoon die de onder 1 bedoelde personen tewerkstellen; c. een arbeidsovereenkomst: de arbeidsverhoudingen tussen de met werknemers en werkgevers gelijkgestelde personen; d. een bedrijfstak: de groepen van met werkgevers gelijkgestelde personen, die buiten het bedrijfsleven een gelijke of verwante activiteit uitoefenen; e. een onderneming: de inrichtingen van de met werkgevers gelijkgestelde personen. § 3. Deze wet is evenwel niet van toepassing op: a. degenen die in dienst zijn van de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de gemeenschapscommissies, de provincies, de gemeenten, de daaronder ressorterende openbare instellingen en de instellingen van openbaar nut met uitzondering van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij, van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, van het Participatiefonds, van de Nationale Delcrederedienst, van de Nationale Bank van België, van de NV CREDIBE, van de NV Nationale Loterij, van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, van de maatschappijen voor sociale huisvesting erkend overeenkomstig de huisvestingscodes van de gewesten en van de naamloze vennootschappen van publiek recht “Brussels South Charleroi Airport-Security” en “Liège-Airport-Security”. De Koning kan evenwel, bij gemotiveerd en in ministerraad overlegd besluit, de toepassing van deze wet geheel of gedeeltelijk uitbreiden tot die personen of bepaalde categorieën ervan. De in het tweede lid bedoelde bevoegdheden van de Koning verstrijken de dag waarop de regeling, ingevoerd bij de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel toepasselijk wordt verklaard op de betrokken personen, die in dienst zijn van de Staat, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen en de instellingen van openbaar nut; b. degenen die tewerkgesteld zijn in centra voor beroepsopleiding met toepassing van de wetgeving betreffende de arbeidsbemiddeling of beroepsopleiding van werkzoekenden; c. de door het Rijk gesubsidieerde personeelsleden die in dienst zijn van de gesubsidieerde inrichtingen van het vrij onderwijs; d. werknemers aangeworven in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst. Art. 15, 1° en 3° herstelwet 27 maart 2009, BS 7 april 2009.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 14 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
14
DE BEDRIJFSVOORHEFFING – EEN OVERZICHT VAN DE VRIJSTELLINGEN
publiek recht Infrabel. Vanaf 1 januari 2010 geldt hetzelfde voor de NV van publiek recht (De Post)32 bpost33. Ook de erkende uitzendbureaus kunnen genieten van de vrijstelling (cf. infra). Zoals hierboven reeds aan bod gekomen is, dienen bovenstaande werkgevers een wettelijke overwerktoeslag te betalen of toe te kennen (20%, 50% of 100%) voor het overwerk dat is geleverd overeenkomstig artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 of overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder PC nr. 124 (bouw) ressorteren. Deze artikelen bepalen als volgt: Artikel 29 van de wet van 16 maart 1971 bepaalt als volgt: “§ 1. Overwerk wordt betaald tegen een bedrag dat ten minste 50 pct. hoger is dan het gewone loon. Deze vermeerdering bedraagt 100 pct. voor overwerk op zondag of op de rustdagen toegekend krachtens de wetgeving op de betaalde feestdagen. § 2. (Voor de toepassing van dit artikel wordt als overwerk aangemerkt, arbeid verricht boven 9 uren per dag of 40 uren per week of boven de lagere grenzen vastgesteld overeenkomstig artikel 28. In afwijking van het eerste lid wordt de arbeid verricht met naleving van de voorwaarden en de grenzen die van toepassing zijn op een arbeidsregeling bedoeld bij de artikelen 20, 20bis, 22, 1° en 2°, en 23, niet als overwerk aangemerkt.) (§ 3. De Koning kan sommige prestaties van deeltijds tewerkgestelde werknemers, die de bij de vorige paragraaf vastgestelde grenzen niet bereiken, met overwerk gelijkstellen.) (§ 4. Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités kan toelaten dat de krachtens § 1 verschuldigde toeslag in bijkomende inhaalrust wordt omgezet. In het kader van dergelijke overeenkomst geeft elk uur overwerk, dat met een toeslag van 50% moet worden betaald, recht op ten minste een half uur inhaalrust, terwijl elk uur overwerk, dat met een toeslag van 100% wordt betaald, recht geeft op ten minste één uur inhaalrust.)” Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder PC nr. 124 (bouw) ressorteren bepaalt als volgt:
32 33
Sinds de wet van 7 november 2011 houdende fiscale en diverse bepalingen werd “De Post” vervangen door “bpost”, in overeenstemming met de doorgevoerde naamswijziging. Vanaf 1 januari 2010.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 15 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
“§ 1. In de ondernemingen bedoeld in artikel 1, kunnen de grenzen van de arbeidsduur, vastgesteld bij artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971, overschreden worden [1 met 180 uren]1 per kalenderjaar gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit, naar rato van maximum één uur per dag, bezoldigd tegen het normale loon. Naar keuze van de arbeider voor het einde van de betaalperiode waarin deze uren worden gepresteerd, kunnen inhaalrustdagen toegekend worden of kan een loontoeslag van 20% per bijkomend uur toegekend worden. Bij ontstentenis van de in het vorige lid bedoelde keuze vóór het einde van de betaalperiode, worden inhaalrustdagen toegekend. De toekenning van inhaalrustdagen gebeurt in onderling overleg binnen de zes maanden volgend op de periode waarin deze grenzen werden overschreden, naar rato van één rustdag per acht bijkomend gepresteerde uren. In geval er inhaalrustdagen worden toegekend, worden de bijkomend gepresteerde uren, in afwijking van de bepalingen van artikel 9 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, betaald op het ogenblik dat de inhaalrust wordt toegekend. [1 Voor de eerste 130 uren van de in het eerste lid bedoelde overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur dient de werkgever vooraf het akkoord van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging te verkrijgen. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging wordt de voorzitter van het paritair comité geïnformeerd.]1 [1 Voor de 50 uren die bovenop de eerste 130 uren bedoeld in het vorig lid gepresteerd worden, dienen de bepalingen van paragraaf 2, vierde tot zesde lid, te worden nageleefd.]1 § 2. In afwijking van het verbod op zaterdagwerk bedoeld in artikel 4, 2° van de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken en onverminderd andere bepalingen genomen krachtens een wet, die zaterdagwerk mogelijk maken, kan er in de ondernemingen bedoeld in artikel 1, op zaterdag gewerkt worden gedurende 64 uren per kalenderjaar per arbeider. Naar keuze van de arbeider voor het einde van de betaalperiode waarin deze uren op zaterdag werden gepresteerd, kunnen inhaalrustdagen toegekend worden. Er wordt een loontoeslag van 50% toegekend per uur gepresteerd op zaterdag, ongeacht of er gekozen wordt voor de toekenning van inhaalrustdagen of niet. Indien de arbeider voor de toekenning van inhaalrustdagen kiest wordt deze loontoeslag betaald op het ogenblik van het verrichten der prestaties en het normale loon, in afwijking van de bepalingen van artikel 9 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, op het ogenblik van het nemen van de inhaalrust. Het aantal uren gepresteerd op zaterdag komt in mindering van het aantal uren bepaald in § 1, eerste lid. De gevallen waarin op zaterdag kan gewerkt worden, zijn: 1° de werken die op geen enkel ander ogenblik kunnen uitgevoerd worden; larcier
15
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 16 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
16
DE BEDRIJFSVOORHEFFING – EEN OVERZICHT VAN DE VRIJSTELLINGEN
2° de werken waarbij de gelijktijdige uitvoering van bouwactiviteiten en andere activiteiten op dezelfde plaats risico’s inhoudt voor de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers of derden; 3° de werken die om technische redenen niet combineerbaar zijn met andere activiteiten. Voor het werken op zaterdag is het akkoord vereist van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, kan er op zaterdag gewerkt worden mits de werkgever een protocol van toetreding tot de regeling ondertekent samen met minstens één arbeider. Dit protocol moet medeondertekend worden door de gewestelijke vakbondssecretarissen indien aanwezig in het gewest, van wie de handtekening rechtstreeks of na tussenkomst van de lokale beroepsorganisatie wordt bekomen. De gewestelijke vakbondssecretarissen beschikken over een termijn van veertien dagen om het protocol te ondertekenen dan wel hun weigering kenbaar te maken. In geval van weigering wordt via plaatselijk overleg getracht een verzoening te bereiken. Bij het uitblijven van een oplossing na uitputting van het plaatselijk overleg, maakt de meest gerede partij het geschil aanhangig bij het verzoeningsbureau van het paritair comité. Het protocol van toetreding tot de regeling is geldig voor de duur van één jaar en wordt behoudens protest stilzwijgend hernieuwd. Het werken op zaterdag gebeurt steeds op vrijwillige basis. De vrijwilligheid van de arbeider moet vastgesteld worden in een schriftelijk akkoord uiterlijk op het tijdstip van de aanvang der werkzaamheden, ondertekend door de arbeider en de werkgever. Dit schriftelijk akkoord wordt bewaard op de bouwplaats.” Dit koninklijk besluit is nog verder aangepast via artikel 113 de wet houdende diverse bepalingen van 28 april 2010, dat bepaalt als volgt: “In artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden ‘met 130 uren’ vervangen door de woorden ‘met 180 uren’; 2° het laatste lid wordt vervangen als volgt: ‘Voor de eerste 130 uren van de in het eerste lid bedoelde overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur dient de werkgever vooraf het akkoord van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging te verkrijgen. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging wordt de voorzitter van het paritair comité geïnformeerd.’; 3° de paragraaf wordt aangevuld met een zesde lid, luidende: ‘Voor de 50 uren die bovenop de eerste 130 uren bedoeld in het vorig lid gepresteerd worden, dienen de bepalingen van paragraaf 2, vierde tot zesde lid, te worden nageleefd.’”
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 17 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
17
3. Werknemer De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing is van toepassing wanneer de hierboven bedoelde werkgevers werknemers tewerkstellen die: – onderworpen zijn aan de Arbeidswet van 16 maart 197134; én – deel uitmaken van categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 200235; én – voor zover zij overwerk presteren. a. Onderworpen aan de Arbeidswet van 16 maart 1971 Deze verwijzing naar de Arbeidswet zorgt ervoor dat enkel de werknemers van de privésector zijn bedoeld, zowel van de profit- als van de non-profitsector (uitgezonderd de publieke ondernemingen). Volgende personen zijn uitgesloten van het toepassingsgebied: – personen die een leidinggevende functie of leidingpost hebben, zelfs indien zij dit gratis doen. Dit geldt eveneens voor overuren die zijn gepresteerd door werknemers wier bezoldigingen ingevolge het “attractiebeginsel” als bezoldigingen van bedrijfsleiders moeten worden aangemerkt. Bedrijfsleiders kunnen aldus noch genieten van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing noch van de belastingvermindering; – handelsvertegenwoordigers; – huisarbeiders; – dienstboden; – personen die tewerkgesteld zijn in een familieonderneming waar gewoonlijk alleen bloedverwanten, aanverwanten of pleegkinderen onder het uitsluitende gezag van de vader, moeder of voogd zijn tewerkgesteld. b. Onderworpen aan categorie 1 van artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 In de tweede voorwaarde vindt men een expliciete verwijzing naar artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002. Dit artikel luidt als volgt: “De structurele vermindering heeft betrekking op drie categorieën van tewerkstellingen van werknemers: Categorie 1: de tewerkstellingen in de hoedanigheid van werknemer onderworpen aan het geheel der regelingen als bedoeld in artikel 21, § 1 van de wet van 29 juni 1981 en die niet in een andere categorie wordt bedoeld. (…)”
34 35
Toegevoegd in bijlage. Met andere woorden beperkt voor werknemers die recht geven op structurele vermindering van sociale lasten.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 18 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
18
DE BEDRIJFSVOORHEFFING – EEN OVERZICHT VAN DE VRIJSTELLINGEN
Met dit geheel der regelingen wordt bedoeld36: – uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; – werkloosheidsuitkering; – rust- en overlevingspensioenen; – uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten; – geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; – gezinsbijslag; – jaarlijkse vakantie-uitkeringen. De volgende personen komen dus niet in aanmerking aangezien ze niet zijn onderworpen aan het hierboven uiteengezette geheel van socialezekerheidsregelingen voor werknemers37: – de werknemers die tewerkgesteld zijn bij een werkgever van de non-profitsector, als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, met uitzondering van werknemers die worden tewerkgesteld door werkgevers behorende tot het Paritair Comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en door de werkgevers van de beschutte werkplaatsen behorende tot het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen (categorie 2 van art. 330 programmawet (I) 24 december 2002); – de werknemers die tewerkgesteld zijn bij een werkgever behorende tot het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen (categorie 3 van art. 330 programmawet (I) 24 december 2002). Aangezien zij ook niet onderworpen zijn aan het geheel der regelingen in artikel 21, § 1 van de wet van 29 juni 1981, kan de volgende groep personen die zijn tewerkgesteld in de privésector geen toepassing maken van de vrijstelling: – de dienstboden; – de jongeren tot 31 december van het jaar waarin ze de leeftijd van 18 jaar bereiken; – de betaalde sportbeoefenaars; – gelegenheidsarbeiders in de land- en tuinbouw; – gelegenheidsarbeiders in de horeca tewerkgesteld op piekdagen; – de geneesheren in opleiding tot specialist; – de onthaalouders. Hierbij wordt er geen enkel onderscheid gemaakt tussen bedienden en arbeiders. Vastbenoemde ambtenaren uit de overheidssector die overwerk presteren
36 37
Art. 21, § 1 wet 29 juni 1981. Circ. 11 januari 2005, nr. 5. Hoewel deze circulaire specifiek is opgesteld voor de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid, gaat dezelfde redenering hier op.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 19 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
19
komen evenmin in aanmerking, aangezien zij ook niet onderworpen zijn aan artikel 21, § 1 van de wet van 29 juni 1981. Deze uitsluitingen zorgen ervoor dat de maatregel enkel nog toepassing vindt op werknemers die onderworpen zijn aan alle basistakken van de sociale zekerheid en wiens werkgever niet behoort tot het toepassingsgebied van de Sociale Maribel, uitgezonderd de werkgevers die binnen het Paritair Comité voor gezins- en bejaardenhulp vallen. Deze enkele toepassing doet geen afbreuk aan het feit dat bijna de hele non-profitsector een belangrijke besparing misloopt, welke wél wordt toegekend binnen de profitsector. c. Overwerk presteren Deze voorwaarde is gelinkt aan de verplichte betaling van de overwerktoeslag door de werkgevers. Om van de vrijstelling te kunnen genieten, moeten de werknemers werkelijk overwerk verricht hebben. Oorspronkelijk was het maximumaantal overuren beperkt tot 65 overuren per jaar, maar vanaf 1 januari 2009 is dit verhoogd tot 100 uren per jaar en vanaf 1 januari 2010 tot 130 overuren per jaar. Voor sommige werkgevers in de horeca- en bouwsector is er sinds 1 januari 2014 nogmaals een voorwaardelijke verhoging ingevoerd tot 180 uren (cf. supra).
B. Belastingvermindering voor werknemers 1. Werkgevers De werkgevers dienen te vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (cf. supra). Deze verwijzing zorgt ervoor dat hoofdzakelijk werkgevers van de privésector worden bedoeld, zonder verder onderscheid tussen de profit- en non-profitsector. Binnen de non-profitsector werden echter wel de werknemers van publieke organisaties uitgesloten, zoals bijvoorbeeld de ambassades, plaatselijke besturen, kerkfabrieken en internationale organisaties. 2. Werknemers De werknemers moeten onderworpen zijn aan de Arbeidswet van 16 maart 1971. Zij moeten gedurende het belastbare tijdperk overuren hebben gepresteerd die recht geven op een overwerktoeslag overeenkomstig artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder PC nr. 124 (bouw) ressorteren. Deze verwijzing zorgt ervoor dat zuiver goedgunstige overwerktoeslagen die geen oorsprong vinden in een wet of CAO hier niet zijn bedoeld.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 20 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
20
DE BEDRIJFSVOORHEFFING – EEN OVERZICHT VAN DE VRIJSTELLINGEN
Het is opmerkelijk dat voor de belastingvermindering van de werknemers niet wordt vereist dat zij vallen onder categorie 1 van artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002. Deze bewuste nuancering is bevestigd in de circulaire van 26 september 2008. In de memorie van toelichting bij artikel 23 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg38 wordt namelijk vermeld dat dit artikel van toepassing is op de werknemers uit de profitsector en de werknemers uit de non-profitsector (andere dan de publieke ondernemingen uit die laatste sector). Op het vlak van de werknemers geeft de wetgever bijgevolg ook het recht op belastingvermindering aan sommige werknemers van de nonprofitsector, welke niet onder het interprofessioneel akkoord vallen. Op het vlak van de werkgevers (art. 25 van voornoemde wet van 3 juli 2005 – vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing) wordt gewoon uitvoering gegeven aan het interprofessioneel akkoord. Ook de werknemers die als contractuele of statutaire werknemers zijn tewerkgesteld door één van de volgende autonome overheidsbedrijven kunnen van de belastingvermindering genieten: de NV van publiek recht Belgacom, de NV van publiek recht NMBS-Holding, de NV van publiek recht NMBS, de NV van publiek recht Infrabel en de NV van publiek recht bpost (vanaf 1 januari 2010). a. Deeltijdse werknemers39 De wettelijke bepalingen inzake de belastingvermindering voor werknemers maken geen onderscheid tussen voltijdse en deeltijdse werknemers. Er wordt alleen vereist dat de werknemers zijn onderworpen aan de bepalingen van de Arbeidswet van 16 maart 1971 en zijn tewerkgesteld door een werkgever die is onderworpen aan de wet van 5 december 1968 aangaande de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Voormelde werknemers moeten gedurende het belastbaar tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat recht geeft op een overwerktoeslag, overeenkomstig artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het KB nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren. Er wordt hier op algemene wijze verwezen naar artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971. Op grond van dit artikel kunnen bepaalde prestaties van deeltijdse werknemers met overwerk worden gelijkgesteld (cf. KB 25 juni 1990). Voormeld KB stelt dat, mits vrijstelling van een bepaald krediet (in sommige gevallen 12 uren per kalendermaand), bepaalde prestaties (bijkomende uren) van deeltijdse werknemers worden gelijkgesteld met overwerk in de zin van artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, waardoor de deeltijds werkende recht kan hebben op een overwerktoeslag. 38 39
Belastingvermindering ten name van de werknemers – Kamer, Doc. 51, 1767/001, p. 18. Circ. 26 september 2008, FAQ.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 21 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
21
Deze redenering leidt tot de volgende conclusies: 1° Waar er bij overschrijding van het krediet van 12 uren per kalendermaand overeenkomstig het koninklijk besluit van 25 juni 1990 sprake is van (gelijkstelling met) overwerk in de zin van artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, zal de fiscale voordeelregeling van toepassing zijn. 2° Waar er, zolang men binnen het krediet van 12 uren per kalendermaand blijft, overeenkomstig het genoemde koninklijk besluit geen sprake is van (gelijkstelling met) overwerk in de zin van artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, zal de fiscale voordeelregeling ook niet toepasselijk zijn. 3° Enkel de bijkomende uren die door een deeltijdse werknemer worden gepresteerd boven een bepaald krediet, worden door het genoemde koninklijk besluit gelijkgesteld met overwerk in de zin van artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, zodat er enkel voor deze uren verplicht een overwerktoeslag is verschuldigd. Het is mogelijk dat een bepaalde onderneming voorziet dat ook de bijkomende uren beneden dit krediet aanleiding geven tot een overwerktoeslag, doch deze uren hebben dan niet de aard van “overwerk” in de zin van artikel 29 van de Arbeidswet van 16 maart 1971. De fiscale voordeelregeling zal dan ook niet van toepassing zijn voor deze uren die slechts op conventionele basis aanleiding geven tot een toeslag. 4° Voor zover een bepaalde onderneming ten onrechte geen overwerktoeslag toekent voor bijkomende uren gepresteerd boven het betreffende krediet, kan deze onderneming evenmin genieten van het fiscaal voordeel. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat degene die een bepaalde wettelijke verplichting niet nakomt niettemin kan genieten van de voordelen die voortvloeien uit of samenhangen met de toepassing van die zelfde wettelijke verplichting. De gelijkgestelde prestaties geven bijgevolg recht op een overwerktoeslag, net zoals dat voor de voltijdse werknemers geldt (zelfde toeslagen, berekeningsbasis en betalingsmodaliteiten). Voor de toepassing van de maatregel is het van belang dat de bijkomende uren recht geven op een wettelijke overwerktoeslag. Indien de “bijkomende uren” geen recht geven op een wettelijke overwerktoeslag is het evident dat die uren niet beoogd zijn voor de toepassing van de belastingvermindering en de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Voor deze deeltijds werkenden worden er geen prorateringen van de toepassingsvoorwaarden opgelegd, waardoor zij onderworpen zijn aan dezelfde maximumgrens van 130 uren dan wel 180 uren.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 22 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
22
DE BEDRIJFSVOORHEFFING – EEN OVERZICHT VAN DE VRIJSTELLINGEN
A FDELING 3
Praktische implementatie § 1. Berekeningsgrondslag A. Algemene regels De berekeningsgrondslag voor beide regelingen is het brutobedrag van de bezoldigingen dat als grondslag dient voor de berekening van de overwerktoeslag (het sociaal bruto), inclusief de in te houden sociale bijdragen. De berekeningsgrondslag omvat dus niet de eigenlijke overwerktoeslag. 1. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing Voor de werkgevers bedroeg de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing oorspronkelijk 24,75% van sociaal bruto. Dit percentage is sinds 1 april 2007 verhoogd tot: – 32,19% voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20% van toepassing is; – 41,25% voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50% of 100% van toepassing is. De berekeningsgrondslag komt momenteel dus overeen met het resultaat van de volgende bewerking: aantal gepresteerde overuren dat recht geeft op een overwerktoeslag van 20/50/100% (beperkt tot de eerste 130/180 overuren) × sociaal brutouurloon (vóór inhouding van socialezekerheidsbijdragen) × 32,19/ 41,25%. Het bedrag van de niet te storten bedrijfsvoorheffing moet evenwel niet worden beperkt tot de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die daadwerkelijk betrekking hebben op het door de werknemer gepresteerd overwerk. De bedrijfsvoorheffing die wordt vrijgesteld van doorstorting kan dus ook de bedrijfsvoorheffing zijn die betrekking heeft en ingehouden is op de andere (gewone) bezoldigingen van de werknemer die in dezelfde aangifte bedrijfsvoorheffing is opgenomen. De berekening moet ook per werknemer gebeuren. Het is niet toegestaan om onderlinge compensaties door te voeren indien bijvoorbeeld de ingehouden bedrijfsvoorheffing bij een werknemer meer bedraagt dan het in zijn naam berekende bedrag aan niet te storten bedrijfsvoorheffing en bij een andere werknemer minder.
larcier
bedrijfsvoorheffing2014.book Page 23 Wednesday, June 25, 2014 4:22 PM
HOOFDSTUK I • VRIJSTELLING VAN DOORSTORTING VAN BEDRIJFSVOORHEFFING VOOR OVERWERK
23
2. Belastingvermindering Parallel met bovenstaande percentages genieten de betrokken werknemers van een belastingvermindering die gelijk is aan een percentage van het brutobedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag diende voor de overwerktoeslag. Zij bedraagt vanaf 1 april 2007: – 66,81% voor gepresteerde uren waarop een overwerktoeslag van 20% (bouwsector) van toepassing is; – 57,75% voor gepresteerde uren waarop een overwerktoeslag van 50% (wettelijk) of 100% (zon- en feestdag) van toepassing is. Deze regels gelden per jaar en per werknemer voor de eerste 65 (tot 31 december 2008), 100 (van 1 januari 2009 tot 31 december 2009) of 130 (vanaf 1 januari 2010)40 uren die hij als overwerk presteert. Voor sommige werknemers in de horeca- en bouwsector is er sinds 1 januari 2014 een verhoogde limiet ingevoerd tot 180 uren (cf. supra). De belastingvermindering voor de werknemers wordt doorgerekend in de bedrijfsvoorheffing. Zij wordt toegepast na de vermindering van bedrijfsvoorheffing voor kinderen ten laste, de vermindering voor andere gezinslasten en de vermindering voor persoonlijke bijdragen voor extrawettelijke pensioenen41. 3. Beperking De belastingvermindering is beperkt. Indien meer dan 130 of 180 uren als overwerk zijn gepresteerd, wordt dat totaal slechts in aanmerking genomen ten belope van een deel dat wordt bepaald door de verhouding tussen enerzijds 130/ 180 uren en anderzijds het totaal van de uren die als overwerk zijn gepresteerd. Dit betekent dat het totale aantal werkelijk gepresteerde overuren in geen geval mag worden beperkt tot de eerste 130/180 uren. Alle tijdens het belastbare tijdperk werkelijk gepresteerde overuren moeten in aanmerking worden genomen, ongeacht het tijdstip waarop de overwerktoeslag werd betaald of waarop de inhaalrust werd genomen. Ook de overuren waarvoor geen of slechts een gedeeltelijke vermindering van bedrijfsvoorheffing is verleend, moeten in aanmerking worden genomen voor de berekening van de beperking42. De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing moet worden beperkt tot, afhankelijk van het geval, de eerste 130 overuren of 180 overuren. Deze beperking dient te worden beoordeeld per werkgever (cf. infra).
40 41 42
Art. 15, 2° en 4° herstelwet 27 maart 2009. Advies nr. 1.671 betreffende de fiscale lastenverlaging op ploegen- en nachtarbeid/overuren CRB 2009-251 DEF, 14. Circ. 26 september 2008, p. 7.
larcier