‘Het alledaagse’ is | in de stedenbouw.
d
r
cke
a van r e t e i
afbeelding kaft: Cloud Gate sculpture, Millennium Park, Chicago (13 november 2006)
’Het alledaagse’ is|in de stedenbouw.
scriptie ingediend ter behaling van de academische graad burgerlijk ingenieur-architect aan de universiteit gent faculteit: ingenieurswetenschappen vakgroep: architectuur & stedenbouw voorzitter: prof. dr. b. verschaffel academiejaar 2006-2007 promotor: wouter davidts begeleider: maarten van den driessche auteur: dieter van acker
De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. dieter van acker. Gent. 4 juni 2007.
D ER B LINDE Paris Sieh, er geht und unterbricht die Stadt, die nicht ist auf seiner dunkeln Stelle, wie ein dunkler Sprung durch eine helle Tasse geht. Und wie auf einem Blatt ist auf ihm der Widerschein der Dinge aufgemalt; er nimmt ihn nicht hinein. Nur sein Fühlen rührt sich, so als finge es die Welt in kleinen Wellen ein: eine Stille, einen Widerstand -, und dann scheint er wartend wen zu wählen: hingegeben hebt er seine Hand, festlich fast, wie um sich zu vermählen.1
1 Schreurs, B., Thomas, P. D E MOOISTE GEDICHTEN . R AINER M ARIA R ILKE (Leuven: Davidsfonds/Literair. 1999). p.52.
D E B LINDE Parijs Zie hoe hij gaat. Hij onderbreekt de stad. Waar hij het donker is, bestaat zij niet. Zoals een barst die door een kopje schiet, donker door helder wit. Als op een blad is nu op hem de weerglans van de dingen geschilderd. Maar die neemt hij niet op. Slechts zijn gevoel beweegt als vingen golfjes de wereld in een notendop: een stilte, hij voelt tegenstand -, maar wacht en schijnt de keuze eerst te schuwen: vol overgave heft hij dan de hand, feestelijk haast, als was het om te huwen.2
2 Schreurs, B., Thomas, P. D E MOOISTE GEDICHTEN . R AINER M ARIA R ILKE (Leuven: Davidsfonds/Literair. 1999). p.53.
Inhoudsopgave I II
inleiding de filosofie & ’het alledaagse’
9 11
1
politieke kritiek : Henri Lefebvre
13
2
een eigenaardige wetenschap : Michel de Certeau
17
3
de stad, de stedenbouw & ’het alledaagse’
21
what if Everyday (is) Urbanism
25
III 4
typologieën
26
5
Everyday Urbanism
29
5.1
historiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
5.2
projecten : stedelijke bricolage . . . . . . . . . . . . . . 35
6
kritiek op de methodiek
44
7
existentiële kritiek
47
8
hypothese : Everyday(?) Urbanism(?)
49
IV 9
’het alledaagse’ & de ’moderne’ praktijk ’het alledaagse’ | de stedenbouw : een kritische spiegel
51 53
10 org-wars & Logica : Crimson & maxwan : (medium)
56
10.1 stedenbouw als strategie . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 10.2 orgware . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 10.3 Logica . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63 11 schreeuwerig anders : Marjetica Potrˇc : (opvoering)
67
11.1 Urban Independant (medium) . . . . . . . . . . . . . . . 68 11.2 museale installaties (opvoering) . . . . . . . . . . . . . 70 11.3 projecten op locatie (medium) . . . . . . . . . . . . . . 78 12 existentiële ruimte : Wim Cuyvers : (bestemming)
80
12.1 cabane : publiek huis / maison publique . . . . . . . . 81 12.2 schoolarchitectuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 12.3 authoring Beograd, Brakin & Euregio . . . . . . . . . . . 92
V slot : ’Het alledaagse’ maakt de stedenbouw(er) kritisch. 105 13 institutionele context
105
14 levensechtheid
108
15 ’het alledaagse’
110
Ja!
Tegen de alledag die niet alledaags is.3
Merci
Frieda, Robert, Katrien, Pieter, Bram, Bram, Matthew, Stefaan, Alexander, Steven, Korneel, Johnny, Marieke, Catherine, Joris, Lore, Annaïk, Annelies, Sofie, Sophie, Dries, Thijs, Wouter, Maarten, Dirk ... 3
Spinvis en Simon Vinkenoog.
JA !
op Ja! (Excelsior records. 2004). track 1.
Was ist bekannt ist nicht errant.4
Deel I
inleiding Stillman: Mijn werk is eenvoudig. In New York is overal kapotheid. Kapotte mensen, kapotte dingen, kapotte gedachten. Ik verzamel vermorzelde dingen voor onderzoek. Ik heb al honderden specimens. Quinn: Wat doet u met die dingen? Stillman: Ik geef ze een naam. Quinn: Een naam?5 Het personage Stillman in het boek Broze stad van Paul Auster verzamelt afval met het doel een nieuwe taal te scheppen. Dit zou er één zijn die ook een naam geeft aan de dingen als ze die dingen niet meer zijn. Een naam voor een paraplu die geen bescherming meer biedt tegen de regen, want dat is eigenlijk geen paraplu meer, maar wat is het dan? Met architectuur is het zowat hetzelfde. Zoals Geert Bekaert stelt zijn er twee onverzoenlijke standpunten, enerzijds dat van de architect en anderzijds dat van de wonende mens.6 De vergelijkbare vraag is dan: wat gebeurt er met architectuur als die bewoond wordt? Het dagelijks leven is waarschijnlijk de ergste - in de zin van banaliteit - vorm van deze praktijk die in architectuur plaatsvindt. De Franse filosofen Henri Lefebvre en Michel de Certeau conceptualiseerden dit dagelijks leven tot ’het alledaagse’ 4 Wat gekend is, wordt niet herkend. citaat van Hegel, in B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 142. 5 P. Auster. B ROZE STAD. Stripbewerking P. Karasik en D. Mazzucchelli. (Amsterdam, Antwerpen: uitgeverij Atlas. 2005). p. 70. 6 G. Bekaert. Architect en architectuur. in Ed. Hilde Heynen, André Loeckx e.a. D AT IS ARCHITECTUUR (Rotterdam: uitgeverij 010. 2001). p. 443.
of ’alledaagsheid’. In een eerste deel wordt deze studie uit de jaren ’50 tot ’80 besproken. Het toont onmiddellijk ook het potentieel van het begrip in relatie tot architectuur, stedenbouw en ruimte in het algemeen, praktijken die ook bij de filosofen een grote aandacht genoten. Het traceren van hedendaagse toepassingen van hun ideeëngoed in de architectuur -en stedenbouwpraktijk leidt ons naar de VSA, waar Everyday Urbanism zich nadrukkelijk profileert als geïnspireerd op het concept ’alledaagsheid’. De tijdruimtelijke context waarin het tot stand kwam en - vooral tweederangs academische aandacht genoot, wordt daarbij beschouwd. Er is echter een kloof waarneembaar tussen hun theorie en de praktijkvoorbeelden. De vragen die daarbij rijzen vormen de hypothese voor het daaropvolgende onderzoek. In het derde deel dringt een eerste antwoord zich al meteen op. Toch blijft de vraag hoe ’het alledaagse’ werkzaam is ten opzichte van architectuur en stedenbouw. Door op zoek te gaan naar verschillende praktijken, in verschillende disciplines, die een eigen houding tegenover ’het alledaagse’ aannemen wordt dit onderzocht. Het architectuur -en stedenbouwbureau Crimson werd daarenboven al aangegeven in het Amerikaanse discours. We zien hoe ze ’alledaagsheid’ inzetten in hun praktijk en hoe dit verschilt van Everyday Urbanism. Hun project Leidsche Rijn werd het onderwerp van een kunstwerk van Marjetica Potrˇc , dat ook een affiniteit met ’alledaagsheid’ vertoont - want geen van de in het derde deel besproken figuren loopt overdreven te koop met ’het alledaagse’ in hun eigen verklaringen. Potrˇc belichaamt ’het alledaagse’ echter als het ware in haar praktijk. De Cabane van architect Wim Cuyvers toont dan weer overeenkomsten met de bouwsels van de kunstenares. Een studie van omzeggens zijn ganse oeuvre leert ons de eigenlijke werking van ’het alledaagse’ en de problematiek met betrekking tot architectuur en stedenbouw. Het onderzoek laat ons ten slotte achter met een algemene beschouwing over de rol die ’alledaagsheid’ kan spelen in de praktijk.
Deel II
de filosofie & ’het alledaagse’ Als er een man is die meer dan ieder ander de obsessie met de nietigheid belichaamt, dan is het Henri-Frédéric Amiel (1821-1881), een tamelijk onbekende Zwitserse schrijver, auteur van een omvangrijk dagboek van meer dan zestienduizend bladzijden, een monument van absolute leegte, een koortsachtige beschrijving van het niets waarin elke volgende dag zich hoogstens onderscheidt door het feit dat er niets gebeurt. Deze belezen man was professor in Genève en bracht zijn tijd door met dromen over de boeken die hij had kunnen schrijven en de vrouwen met wie hij nooit trouwde.7 Het dagelijkse leven is een last die we met ons meedragen en waarvan we niets liever willen dan eruit te breken. In Au coin de la rue l’aventure8 beschrijven Pascal Bruckner en Alain Finkielkraut deze toestand. Ze benoemen de vlucht uit de banaliteit als het avontuur, dat als een verrassing voor ieder ligt te wachten, in het dagelijkse leven. De hedendaagse situatie lijkt volledig beheerst door de banaliteit - alles is gedaan, alles is gezegd - geen avontuur is nog mogelijk. Door de twee begrippen in een dialectiek te plaatsen, weerleggen de auteurs deze houding. Si l’Aventure meurt, la médiocrité meurt avec elle car elles étaient liées par contrat; alors quelle instance osera encore trancher entre banal et insolite?9 De dood van God, ingeluid door de wetenschap en uitgesproken door Nietzsche, werpt de mens terug op zichzelf, en de banaliteit. Elke dag is een strijd met deze sleur en een poging om eruit te vluchten. Daily life resembles a fairy tale. ... the order to be happy.10 In Gij zult gelukkig zijn!11 , een later boek van Bruckner, benoemt hij dit fenomeen als het heersende gebod tot gelukkig zijn. De banaliteit 7
P. Bruckner. G IJ ZULT GELUKKIG ZIJN ! (Amsterdam: Boom. 2002). p. 84. P. Bruckner et A. Finkielkraut. A U COIN DE LA RUE , L’ AVENTURE (Paris: Seuil. 1979). 274 p. 9 ibid. p. 11. 10 H. Lefebvre, E. Kofman and E. Lebas. W RITINGS ON CITIES (Cambridge, Mass, USA: Blackwell Publishers. 1996). p. 83. 11 P. Bruckner. G IJ ZULT GELUKKIG ZIJN ! (Amsterdam: Boom. 2002). 221 p. 8
als zodanig wordt niet aanvaard, maar l’aventure evenmin: een gematigde middenweg wordt ons stilzwijgend opgelegd. Deze werken tonen het belang van de banaliteit in de hedendaagse conditie, sinds eind negentiende eeuw. De hierna besproken conceptualiseringen van ’het alledaagse’ door Henri Lefebvre en Michel de Certeau vonden plaats in deze context. Gecombineerd met de existentialistische houding na de Tweede Wereledoorlog, met het binnendringen van de Amerikaanse consumptiecultuur langs het Marshallplan, was dit een ideale voedingsbodem voor de revolutionair geëngageerde Lefebvre. De Certeau pikte zijn denken op, maar plaatste het in een louter rationeel kader, zonder ermee een project voor ogen te hebben. Het belang van deze twee denkers toont zich in het overzicht van Ben Highmore, Everyday life and cultural theory12 , waarin ze als - voorlopig - laatste vertegenwoordigers van ’het alledaagse’ worden behandeld. Met de hernieuwde belangstelling in de negentiger jaren voor ’het alledaagse’, vooral in angelsaksische hoek dan, werd teruggegrepen op de theorieën van de Franse filosofen. De nieuwe aandacht was er door een wantrouwen in de postmodernistische projecten van de tachtiger jaren avant-garde en een onmiskenbare transformatie van de stedelijke publieke ruimte door de gebruikers.13
12
B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). 200 p. 13 M. Van den Driessche. H ENRI L EFEBVRE VS . M ICHEL DE C ERTEAU : VERBLIJVEN IN HET ALLEDAAGSE . (Gent: RUG. 2002). 175 p. zie ook: De mythe van de straat. Over het begrip publieke ruimte en de (cultuur)politiek. in B. Verschaffel. VAN H ERMES EN H ESTIA . (Gent: A&S Books. 2006). p. 99-118. In deze tekst komt ook het verband tussen architectuur en het politieke belang weer op, hetgeen Lefebvre sterk voorstond.
1
politieke kritiek : Henri Lefebvre
T HIS is an excellent product.14 Het aanprijzen van koopwaar als de Amerikaanse frigo was eigen aan het dagelijkse leven in het na-oorlogse Europa. Een temptation die binnendringt in iedere huiskamer en er de gebruikelijke rust verstoort. Als marxistisch filosoof15 was Henri Lefebvre zich ter dege bewust van deze ’dreiging’ die het dagelijks leven uitbuitte, onderdrukte en verregaand wilde controleren. Meer dan een frustratie is de problematiek voor Lefebvre een voedingsbodem voor zijn aanzet tot een totale revolutie. De nieuwe sociale situatie vroeg niet om een verwerping of een verheerlijking, maar het oplossen van nieuwe problemen en het zoeken naar voorheen ongekende mogelijkheden. De studie van la vie quotidienne werd hem een levenswerk dat vooral in zijn drievoudige Critique de la vie quotidienne16 resulteerde. In het benaderen van ’het alledaagse’ vanuit een kritische filosofie zocht hij een evenwicht: The limitations of philosophy - truth without reality - always and ever counterbalance the limitations of everyday life - reality without truth.17 De onoverkomelijkheid van ’het alledaagse’ in haar onzichbaarheid en ongrijpbaarheid wordt met het filosofisch concept van ’alledaagsheid’ aangepakt. De wisselwerking tussen de filosofie en ’het alledaagse’ zouden volgens hem leiden tot een transformatie van ’het alledaagse’ - en van de filosofie; een transformatie die de enige weg tot een revolutie is. Het lijkt 14
commentaar bij figuur: Brandt refrigerator advertisement (Marie Claire. May 1955) in B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 114. 15 Lefebvre was tijdelijk lid van de Parti Communiste en maakte belangrijke analyses van Marx. De voornamste waren zijn theorie van de vervreemding en de kritiek van de staat. Zie ook: H Lefebvre. L E MARXISMe (Paris: Presses universitaires de France. 1948). 127 p. 16 H. Lefebvre. C RITIQUE DE LA VIE QUOTIDIENNE V OL I, II & III (Paris: L’arche Editeur. 1958, 1961 & 1981). 170, 357 & 176 p. 17 H. Lefebvre. E VERYDAY LIFE IN THE MODERN WORLD (New Brunswick: Transaction Publishers. 1984). p. 14.; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 116.
sterk te passen in de marxistische traditie van het communisme die een bewustwording van het proletariaat in de oktoberrevolutie van 1917 dacht te hebben doorgevoerd. Het tegengaan van de vervreemding had echter geen effect op het dagelijks leven. Lefebvre besefte eveneens dat enkel het uitdenken en opleggen van een filosofisch - of zelfs ideologisch - concept het dagelijkse leven niet zou bevrijden van haar banaliteit. Thus the critique of everyday life involves a critique of political life, in that everyday life already contains and constitutes such a critique: in that it is that critique.18 ’Alledaagsheid’ formuleert onrechtstreeks ook haar eigen kritiek; Lefebvre schreef niet enkel een kritiek over ’alledaagsheid’, maar ook een kritiek van ’alledaagsheid’. De kritiek die er intern in besloten ligt, noemt Lefebvre momenten: discontinuïteiten van ’het alledaagse’ die zich kunnen uiten in shockerende, afstotelijke, verrukkende, ... situaties die plots opduiken. Deze momenten zijn geen ontkenningen van de vervreemding in de ’alledaagsheid’; ze zijn eerder een vervreemding van de al vervreemde ’alledaagsheid’. De ongewone momenten, zoals het modernisme ze veelvuldigt produceert, moeten de gangbare vervreemding in ’het alledaagse’ aantonen. Lefebvre verbeeldt het prototype van zo’n moment aan de hand van la fête, het pre-moderne bacchanaal waarin iedereen alles verbraste, in tegenstelling tot het hedendaagse leisure dat meer opbrengst dan verlies genereert. La fête, het festival, het carnaval: het zijn dagen waarin ieder ieders gelijke is, of waarin sociale rollen zelfs uitgewisseld kunnen worden. Het laat een creativiteit toe, die anders uit de dagelijkse sleur wordt weerhouden. Door het spel en de creativiteit in het dagelijkse leven - altijd - toe te passen zou dat leven tot een kunstwerk kunnen verworden; een permanente kritiek. Deze invloed van de surrealistische beweging plaatste hij tegenover het Hegeliaanse concept van der allseitige Mensch (de volkomen mens): een mogelijks universele toestand aan het einde van de geschiedenis. In die situatie is er geen vervreemding meer 18 H. Lefebvre. C RITIQUE OF EVERYDAY LIFE . V OL .1 (London: Verso. 1991). p. 92; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 130.
en dus een soort ’ware’ menselijke aard, die elk verschil overstijgt.19 Maar la fête cultiveert nu net dat verschil, en kan zonder niet bestaan. De paradoxale combinatie van beide concepten vormt de utopische dynamiek van ’alledaagsheid’. De toestand van la fête aan het einde van de geschiedenis is voor Lefebvre de na te streven politieke situatie: de ultieme democratie waarin het recht om te verschillen zich kan uiten in een niet-hiërarchisch creatief spel waarin verschillen voortdurend kunnen worden herordend. Die constante herschikking is essentieel voor het begrip ’alledaagsheid’ bij Lefebvre: everyday life as the interrelationship of all aspects of life.20 Het zijn niet de activiteiten, mensen of zaken op zich die ’alledaags’ zijn, maar de verbanden ertussen. Zo definieert hij ergens anders ook dat ’alledaagsheid’ datgene is “what is left over” after all distinct, superior, specialized, structured activities have been singled out by analysis.21 Als alle specialiteiten, of entiteiten, worden bepaald, resteert er een onzichtbaar en onopgemerkt raamwerk waarbinnen alles zich afspeelt, keer op keer: ’alledaagsheid’. Hoewel Lefebvres begrip van ’alledaagsheid’ vaag, en de inzetbaarheid ervan voor zijn politiek project louter theoretisch blijft, had hij contact met actievere grouperingen. Zo was hij van 1958 tot 1962 lid van de S(ituationistische) I(nternationale), net als onder meer Guy Debord22 , Raoul Vaneigem23 , ... In hun 19
Hegel gebruikte het beeld van de tegenstelling tussen meester en slaaf als drijfveer van de geschiedenis; eenmaal dat verschil is opgelost, is het einde van de geschiedenis bereikt. 20 B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 128. 21 H. Lefebvre. C RITIQUE OF EVERYDAY LIFE . V OL .1 (London: Verso. 1991). p. 97; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 115. 22 Schrijver, cineast, ... met als belangrijkste werk: G. Debord. DE SPEKTAKELMAATSCHAPPIJ (Baarn: Wereldvenster. 1976). 139 p. 23 The world must be remade; all the specialists in reconditioning will not be able to stop it. Since I do not want to understand them, I prefer that they should not understand me. in R. Vaneigem. T HE R EVOLUTION OF E VERYDAY L IFE : T HE P ERSPECTIVE OF P OWER (London: Rebel Press. 1983). p. 2; juni 2007 http://www.nothingness.org
getroubleerde relatie, die uiteindelijk ook verbroken werd24 , deelde Lefebvre vooral het geloof in de mogelijkheid tot revolutie vanuit ’het alledaagse’. Het grootste verschil was wellicht dat de nadruk en essentie bij de SI op het samengaan van esthetiek en het sociale lag. Het esthetische had bij Lefebvre geen hoofdrol; bij hem was het politiek aspect essentieel, wat ervoor zorgde dat ze op verschillende niveaus werkzaam waren. De SI stond voor een onmiddellijke en volledige politieke revolutie door het esthetische en het sociale, terwijl Lefebvre een graduele en reformistische revolutie bepleitte. Toch kan hun kunstpraktijk een beeld geven van hoe Lefebvres theorie kan worden gezien. Détournement en dérive zijn daarbij de basisactiviteiten25 . Détournement is een verdraaiing, een transformatie die mogelijk wordt door een negatie van culturele elementen zoals ze bestemd zijn. Dit kan van toepassing zijn op ruimtes (die alternatief gebruikt worden), op beelden (collagetechniek), op processen (het eten starten met een dessert), ... Een specifiekere en stedelijke praktijk van die détournement is de dérive: het dwalen. Een vaak geciteerd voorbeeld is een vriend van Debord die wandered through the Harz region in Germany while blindly following the directions of a map of London26 . Er wordt afstand genomen van de conventionele opvatting van een plek, zoals die bijvoorbeeld staat beschreven in een toeristische gids, om er een alternatieve interpretatie aan te geven. Van zo’n interpretatie, van Parijs in dit geval, werd ook een neerslag gemaakt in de psychogeografische kaart die Debord maakte op 24
Lefebvre zou de analyse van de Parijse Commune hebben gepikt van de Situationistische Internationale. meer in B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 137-142. 25 Als derde basispraktijk was er naast de dérive en de détrounement ook nog de situation construite, zoals gedefinieerd in de eerste Situationistische Internationale (1958): "A moment of life, concretely and deliberately constructed by the collective organization of unitary environment and the free play of events". In deze context is ze minder relevant, omdat het geen subversieve activiteit is, maar het dagelijkse leven gewoon poogt te reproduceren. Het is in die zin de meest esthetische activiteit, die dus minst aansluit bij Lefebvre. 26 G. Debord & G. J. Wolman. Methods of Detournement. (Knabb. 1981). p. 8-14; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 139.
basis van zijn gevoelens die hem in de ruimtes overmeesterden. Deze praktijken tonen hoe dagelijkse, gewone ervaringen kunnen worden vervreemd en omgevormd tot ongewone ervaringen, die plots meer betekenen in hun nieuwe interpretatie. Ze slagen er echter niet in om een totaliserend effect van ’het alledaagse’, zoals Lefebvre voor ogen had, te bereiken. Het transformeren van particuliere gevallen sluit daarin meer aan bij de houding van Michel De Certeau, die een goed decennium later ’het alledaagse’ in haar eigenaardigheid beschreef.
2
een eigenaardige wetenschap : Michel de Certeau
Een studie van het dagelijkse leven tracht dat leven vast te leggen, op te slaan, te inventariseren. Het overzicht in Everyday Life and cultural theory van Ben Highmore doorloopt verschillende soorten zulke archieven. Georg Simmel zocht in celachtige micromaterialen naar universele waarheden. Walter Benjamin dacht ’het alledaagse’ te vatten met een dialectische beeldvorming die verleden en heden polariseert. Voor de surrealisten was ’alledaagsheid’ fantastisch door het in collages in combinatie te brengen met het bizarre. De Mass Observation Movement kwam dan potentieel nog het dichtst bij een inventarisatie van ’het alledaagse’ met hun surreële empirisme waarmee ze een oneindig uitgebreid archief zouden kunnen genereren.27 Wat deze onderzoeken allen onderweg hebben ondervonden in hun ambitieuze en onsystematische aanpak, wordt door de Certeau bevestigd: er is geen specifieke methode tot een analyse van ’het alledaagse’. Dit geldt eigenlijk niet enkel voor ’alledaagsheid’, maar voor archivering of onderzoek in het algemeen. ... on the one hand a question of resources (what have I got?), on the other a question 27 voor meer zie B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 33-112; dit is een parafrase van Highmore’s overzicht op p.161.
of method (what will I do?). To research the everyday intensifies these questions ad infinitum.28 De Certeau onderkent de onmogelijkheid om ’alledaagsheid’ uitputtend te beschrijven, maar daardoor ook net de voortdurende theoretische of praktische mogelijkheid tot ’een alledaagsheid’. De archiverende attitude verschuift naar een arts de faire29 : manieren van doen (in de dagelijkse realiteit). In plaats van ’alledaagsheid’ zelf te beschrijven, stelt de Certeau methodes op om om te gaan met gebruiken van ’het alledaagse’. Hij verschilt daarin essentieel van Lefebvre, die ’het alledaagse’ als positieve entiteit inzette in een kritische structuur die de vervreemding aanvalt. De Certeau benadrukt echter dat ’alledaagsheid’ als het ware in een moeras ligt verzonken en eerder een negatief, verborgen karakter behelst. Zijn opzet om dat negatieve om te zetten door het aan de oppervlakte te brengen, is zijn science pratique du singulier, een praktische wetenschap van het enkelvoudige of vrij vertaald een eigenaardige wetenschap. Een algemene, conceptuele theoretisering van ’alledaagsheid’, zoals die bij Lefebvre wordt ingezet als kritisch vehikel, interesseert de Certeau niet. Hij zoekt een mogelijke praktische omgang (wetenschap) om ’het alledaagse’ in particuliere gevallen aan de oppervlakte te brengen. Het kan worden bestempeld als een speurtocht naar de eigen-aardigheid van ’alledaagsheid’, een gemeenschappelijke grond die zich enkel in particuliere gebruiken laat lezen. De focus gaat daarbij uit naar de gebruiken zelf en niet naar de gebruikers, om een antropologische of etnografische problematiek te vermijden. In het eerste deel van L’invention du quotidien schetst de Certeau hoe die gebruiken kunnen worden aanzien. Het tweede deel beslaat daarentegen enkel voorbeelden van dergelijke handelingen door P. Mayol en L. Giard. De methodologische doelstelling was een operationele logica te ontwikkelen, uit te vinden, waarmee ’het alledaagse’ kon worden gelezen.30 Deze methode is geconstitueerd uit 28
ibid. p. 161. ondertitel van M. de Certeau. L’ INVENTION DU QUOTIDIEN (Paris: Union générale d’éditions. 1980). vol. 1. 374 p. 30 De Certeau schuwde interpretatie, in tegenstelling tot lezing, omdat de 29
tweevoudige termen zoals productie-consumptie, lezen-schrijven, tactiek-strategie, ruimte-plaats, gesproken-geschreven. Het lijken op het eerste gezicht tegenstellingen31 terwijl het eigenlijk complexer vertstrengelde begrippen zijn. Ze zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden en maken zelfs elkanders essentie uit. Als een gewricht scharnieren ze in elkaar, maar zoals ieder doorleefd lid knarst het er al eens. Zowel als ze elkaars betekenaar zijn, bieden ze evenzeer onderling weerstand: een bevestiging en ontkenning in één. Het duidelijkste, en ruimtelijke, voorbeeld is dat van de taktieken en strategieën. Deze laatste - een referentie naar de oorlogsterm is daarbij niet verkeerd32 - zijn the calculation (or manipulation) of power relationships that become possible as soon as a subject with will and power can be isolated. It postulates a place that can be delimited as its own and serve as the base from which relations with an exteriority composed of targets or threats can be managed.33 Een strategie is een activiteit die toeëigent, bezet, bezit, controleert. Zoals de Certeau stelt, kan dit slechts indien het zich als een geïsoleerd geheel opstelt, zodat wat erbuiten ligt ofwel de gevestigde orde bedreigt ofwel nog koloniseerbaar is. De voornaamste conclusie is dat het er voortdurend mee in relatie staat, in tegenstelling tot een sociaal afgebakende kloof. Het gebruik van tweevoudige termen bepleit geen statische toestand interpreterende altijd een persoonlijke stempel drukt op het geïnterpreteerde. Knowledge, de Certeau claims, ’remains linked to the power that authorizes it’. in M. de Certeau, J. Dominique en J. Revel. U NE POLITIQUE DE LA LANGUE (Paris: Gallimard. 1975). p.121; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 162. 31 De Certeau schrijft dit toe aan conventionele sociale afbakeningen die een kloof tussen verschillende begrippen aanlegt. Het mijden van uitspraken over de - sociale - gebruiker, heeft hier ongetwijfeld mee te maken. zie M. de Certeau. C ULTURE IN THE PLURAL (Minneapolis: University of Minnesota Press. 1997). p. 145; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 155. 32 de Certeau maakt ook die verwijzing, door een dergelijk vocabularium te hanteren. 33 M. de Certeau. T HE PRACTICE OF EVERYDAY LIFE (Berkeley: University of California Press. 1984). p. 35-36; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 157.
van dichotomieën die een keuze afdwingen, maar een continue strijd tussen beide begrippen. Een strategie is een gedisciplineerde en geplande aanval; een tactiek reageert op die aanval, maar minder - hiërarchisch - geordend, zoals een guerilla-beweging. Zonder strategie is er geen tactiek of omgekeerd: het zijn beide gebruiken, acties van weerstand ondereen. Deze algemene toestand van weerstand, is essentieel voor het begrip ’alledaagsheid’ bij de Certeau. Het is ook dit innerlijk mechanisme in ’het alledaagse’ die het ongrijpbaar maakt: het verzet zich gedurig tegen een ordening van buitenaf, waartoe onderzoekers nu eenmaal beperkt zijn. Het is dit inwendige verzet dat het dagelijkse leven onherleidbaar tot opgelegde machtstructuren maakt. De innerlijke weerstand zorgt wel voor een diversificatie van betekenissen die een rijkere productie van een poëtica van ’het alledaagse’ stimuleert. De machtspositie of autoriteit van de schrijver om iets ’voor altijd’ neer te pennen, wordt deels afgesnoept door de lezer, die de tekst in zijn lezing als het ware herschrijft. De Certeau wil dan misschien ’het alledaagse’ niet inzetten als politiek kritisch middel; hij wijst wel op het intrinsiek kritische karakter van ’alledaagsheid’ in de weerstand die het aanwendt om betekenis te genereren of verschuiven. Zo ook zal deze verhandeling op een kritische weerstand stuiten en er een dialectiek mee aangaan. De permanente onvolledigheid van het inzicht in ’alledaagsheid’, maakt het concept voor de Certeau, in tegenstelling tot Lefebvre, ongeschikt als politiek begrip. Een politieke vertaling ervan zou volgens hem zelfs afbreuk doen aan de studie van en houding tegenover ’het alledaagse’ als bron van mogelijke kennis en informatie. As far as this goes, a ’politics’ of everyday life would simply be premature. As such his cultural policy was simply oriented to foregrounding the everyday. Only after the everyday is allowed to emerge would something like a politics of the everyday become possible.34 34
ibid. p. 172.
3
de stad, de stedenbouw & ’het alledaagse’
politiek is ruimtelijk Het oeuvre van Lefebvre toont een duidelijke opeenvolging van invloeden en aanleidingen tot aan zijn kritieken van ’het alledaagse’. In een beknopt overzicht van Rémi Hess35 worden de meeste daarvan behandeld. Zijn studie van Hegel die hem, zoals hoger besproken, hielp bij het conceptualiseren van ’het alledaagse’, leidde hem eveneens tot de ontdekking van Marx. Lefebvre vatte Marx’ werk verdienstelijk samen tot de theorie van de vervreemding en de kritiek van de staat. Langs deze theoretische kennismaking werd hij communistisch militant, en moest bijgevolg vluchten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij hield zich schuil in de Pyreneëen, waar hij aan een plattelandssociologie werkte. In deze tegenpool sluimerde het stedelijke al, die pas later zijn aandacht genoot. Als enfant terrible in de CP (Communistische Partij) kwam hij ervan los in 1958 en werkte mee aan de theoretische basis van de Situationistische Internationale. De praktijken van Guy Debord en consoorten waren echter niet van zijn overtuiging. Een breuk volgde dan ook snel. Als docent aan de universiteit van Nanterre ontpopte hij zich tot de ’vader’ van de mei ’68 -revolutie. Zijn theorieën van verzet ontwikkelden zich verder erna, met een focus op de stad.36 Wat de ruimte, de stad, stedenbouw of architectuur zijn voor Lefebvre, wordt duidelijk in die latere werken, maar in verband met zijn eerdere werk vooral in Espace et politique, het tweede deel van Le droit à la ville. Een extract daaruit werd ook opgenomen in Dat is architectuur, sleutelteksten uit de twintigste eeuw.37 Het belang 35 R. Hess. Panoramisch overzicht van leven en werk van Henri Lefebvre. (VMT vol 35 nr. 3. 2001). p. 89-95. 36 In het artikel van Rémi Hess wordt hierover enkel een opsomming van zijn betreffende boeken gegeven: Le droit à la ville (1968), Du rural à l’urbain (1970), La pensée marxiste et la ville (1972), Espace et politique (1973) en La production de l’espace (1974). 37 H. Lefebvre. Espace et politique. L E DROIT À LA VILLE . Suivi d’ E SPACE ET POLITIQUE (Paris: Anthropos. 1972). p. 155-164. in Ed. Hilde Heynen, André
van architectuur voor Lefebvre is dat het een sociale praktijk is. Les rapports sociaux, abstractions concrètes, n’ont d’ existence réelle que dans et par l’espace. Leur support est spatial.38 De ruimtelijke conditie is een voorwaarde voor sociale praktijken en in de productie van ruimte worden nieuwe praktijken mogelijk gemaakt. De architect is daarbij de producent van specifieke ruimten, maar is dit niet exclusief: hij/zij is geklemd tussen andere praktijken, zoals die van projectontwikkelaars, autoriteiten, ... , die ervoor zorgen dat het een complex product wordt. De stad wordt een sociaal netwerk dat plaatsvindt in de stedelijke ruimte. Dit netwerk is de relatie tussen architect en urbanist, wat volgens Lefebvre interessanter is dan de afzonderlijke disciplines. Hierin schuilt ook een sociaal politiek project, vanuit zijn communistische verleden. De directe relatie tussen de architectuur en het leven erin, is een indirecte actie. Het is deze aard van handeling dat Lefebvre politiek wilde vertalen. De productie van ruimte en architectuur was pas door de industrialisatie losgekomen van religie en politiek, wat Lefebvre een slechte zaak vond, maar er ook niet in slaagde ze te herverbinden. Ook de praktijk van het bouwen geeft een onmiddellijke werkelijkheidszin aan de ruimte die op het plan werd bedacht. Op het bouwterrein is het de bulldozer die plattegronden realiseert.39 Het verschil tussen projectie en project, of ontwerp, is daarin gelegen. Een eenzijdige ruimtelijke benadering kan dus niet slagen in een realisatie van de sociale stad. Het recht op de stad legitimeert de weigering zich uit de stedelijke werkelijkheid te laten verdrijven door een discriminerende, segregerende organisatie.40 Lefebvre pleit dus voor een continue productie van ruimte, van stad, die confrontatie en strijd niet uit de weg gaat; om zo voortdurend een eenheid van tijd en ruimte te her-instellen. Il s’agirat donc, à l’horizon, à la limite des possible, de produire l’espace Loeckx e.a. D AT IS ARCHITECTUUR (Rotterdam: uitgeverij 010. 2001). p. 467-470. 38 H. Lefebvre. L A PRODUCTION DE L’ ESPACE (Paris: éditons anthropos. 1974). p. 465. 39 Ed. Hilde Heynen, André Loeckx e.a. D AT IS ARCHITECTUUR (Rotterdam: uitgeverij 010. 2001). p. 468. 40 ibid. p. 470.
de l’espèce humaine, comme oeuvre collective (générique) de cette espèce, à l’ instar de ce qu’ on nomma et nomme encore “l’art”.41 de uitvinding van de stad De Certeau beschreef in L’invention du quotidien de vluchtigheid van ’het alledaagse’, het ongrijpbare en dus paradoxale aan een wetenschap van ’alledaagsheid’. Ook met betrekking tot de stad exploreert hij dit punt. De positie van het overzicht over de stad vanop een hoog gebouw is daarvoor de metafoor. Ze laat toe die tekst te lezen, een Zonne-oog te zijn, een blik van god. De vervoering van een skopische en gnostische drift. Niets meer dan dat ziende punt te zijn: dat is de fictie van het weten.42 De stad speelt zich echter niet af op de daken van hoge gebouwen - ook al maakt het er een deel van uit. Het stedelijke leven groeit van onderuit, op het voetpad waar de wandelaar gaat. Zoals het ontsnapt aan de imaginaire totaliseringen van het oog, bezit ’het alledaagse’ 43 een vreemdheid die nooit aan de oppervlakte komt, of waarvan het oppervlak alleen maar een vooruitgeschoven limiet is, een rand die afsteekt tegen het zichtbare.44 De samenhang van beide waarnemingspunten maakt het concept van de stad voor de Certeau: enerzijds de helder leesbare en geplande stad; anderzijds de metaforische stad die erin vervlochten is. In tegenstelling tot Lefebvre ontdoet hij de stedelijke praktijk echter van politieke vervuiling, zoals hij het noemt. De stad is in de eerste plaats de productie van een eigen ruimte die rationeel georganiseerd wordt, los van politieke invloeden. Die organisatie probeert anderzijds voortdurend de tactieken van de gebruikers vast te leggen in stedenboukundige strategieën, en daarmee een non-tijd in de plaats te brengen. En ten derde creëert de stad het concept stad door stabiele eigenschappen die erin gerelateerd liggen, op te nemen. Evenals ’het alledaagse’, is de stad voor De Certeau een onmogelijke situatie: de zich urbaniserende macht die 41 H. Lefebvre. L A PRODUCTION DE L’ ESPACE (Paris: éditons anthropos. 1974). p. 485. 42 M. De Certeau. Stadswandelingen (Yang 38 nr1. 2002). p. 34. 43 aanhalingstekens toegevoegd voor de eenduidigheid in de tekst. 44 ibid. p. 35.
wordt tegengewerkt door niet-identificeerbare tegenbewegingen. Hoewel hij Lefebvre niet volgt in zijn politieke project met de stad, erkent De Certeau dat de ruimtelijke praktijken de voorwaarden van het sociale leven determineren.45 De zoektocht naar de ideale plek is daarbij de drijfveer voor stedelijke praktijken. In de activiteit van het wandelen verbeeldt De Certeau deze omgang met de ruimte. De plek waar men voorbijgaat heeft een oorsprong en een eigenheid, maar produceert in het passeren een non-plek die de ontoereikendheid als ideale plek bezweert. Dit symboliseert de tegengestelde dynamiek die de stad maakt: in het produceren door haar te bewandelen, verspilt men gedurig plekken in de zoektocht naar de ideale stad. Dit bondig begrip van wat ’het alledaagse’ is, of kan zijn, met een onmiddelijke verhouding tot visies op architectuur en stedenbouw, doet de vraag naar de praktijk prangen. Hoewel de ondoorgrondelijkheid van ’het alledaagse’ ons al duidelijk is, levert het als oppervlakkige zoekterm het voor de hand liggende, doch onderzoekswaardige Everyday Urbanism, een hedendaagse stroming in de Amerikaanse stedenbouw. Het begrip wordt eerst gecontextualiseerd en getoond in de praktijkvoorbeelden, waarna een analyse de problematiek blootlegt.
45 De Certeau heeft veel minder dan Lefebvre over de stad geschreven. Dit aspect van zijn werk is veeleer te relateren aan zijn taalfilosofie: de dualiteit tussen la langue, een opgelegde grammatica, en la parole, het uitgesproken woord die genomen wordt. Het wandelen vergelijkt hij dan ook met een taaldaad.
Deel III
what if Everyday (is) Urbanism In de eerste helft van het jaar 2004 werden aan de universiteit van Michigan drie maal debatten georganiseerd rond stedenbouw. Deze sessies werden in 2005 in een reeks van drie boekjes uitgegeven. De drijvende kracht achter de Michigan Debates of Urbanism - of de verklaring ervoor - leidt tot Douglas Kelbaugh. Hij is sinds 1998 decaan aan het A. Alfred Taubman College of Architecture + Urban Planning aan de University of Michigan waar hij een stadsontwerp- en projectontwikkelingsprogramma startte. Voorheen was hij acht jaar voorzitter van het Department of Architecture aan de University of Washington. Zijn passiefhuis uit 1975 was één van de eerste in zijn soort en zowel in samenwerking met Lee als met Calthorpe behaalde hij talrijke erkenningen en publicaties. Hoewel hij ook internationaal actief is als lesgever en begeleider van ontwerpcharettes in zowel USA als Europa, Japan en Australië, blijft de erkenning vooral vanuit de USA.46 In zijn artikel uit 2000Three Paradigms: New Urbanism, Everyday Urbanism, Post Urbanism47 , wordt de trilogie van stedenbouw voor het eerst gepubliceerd. Het werd later opgenomen in zijn boek Repairing the American Metropolis48 , waar het vooral in het teken van New Urbanism werd ingevoegd.
46 voor volledige curriculum, zie: juni 2007 http://sitemaker.umich.edu/kelbaugh/home 47 D. Kelbaugh. Three Paradigms: New Urbanism, Everyday Urbanism, Post Urbanism- An Exerpt. From The Essential Common Place. (Bulletin of Science, Technology & Society 20. 2000). p. 285-289. 48 D. Kelbaugh. R EPAIRING THE A MERICAN METROPOLIS (Seattle: University of Washington Press. 2002). xvii, 221 p.
4
typologieën
Kelbaugh startte zijn catalogisering van de hedendaagse stedenbouw in het voornoemde artikel met een nadruk op de verschillen. Aan de hand van die karakteristieken bepaalt hij de drie typologiëen.
New Urbanism grid. (basisprincipe) [bron: P. Calthorpe, L. Lerup and R. Fishman. N EW
URBANISM
: P ETER C ALTHORPE
VS .
L ARS
L ERUP (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed by Arts Press. 2005). p. 35-36 errata. ]
New Urbanism is idealistisch en reformistisch, traditioneel qua stijl en structureel in ontwerp. Het staat voor een burgerlijk ideaal die een coherente mengeling wil in zowel benutting van oppervlaktes als in architecturale stijlen. Het is een buurtgebaseerde visie die vooral in de publieke ruimte een goed gevoel wil scheppen voor de inwoner. De sociale gedragingen vormen de structurele basis voor de vormgeving. Dit resulteert in een compacte, bewandelbare stad met een hiërarchie van private en publieke architectuur. Posturbanism wordt beschreven als heterotopisch, sensatiebelust en post-structureel. Het Generic City project van boegbeeld Rem Koolhaas verwelkomt een stedenbouw van onsamenhangende hypermoderne gebouwen en winkelcentra. Een ongeloof in gedeelde waarden en meta-verhalen typeren het heterotopisch karakter van een fragmenterende wereld. Een fundamenteel wantrouwen tegenover ordening maakt deze visie paradoxaal in haar urbanistische activiteiten. In het licht van nieuwe technologieën en telecommunicatie kunnen volgens hen alleen nieuwe vormen ontstaan uit de marginale taboe -en fantasiesferen of uit de commerciële sfeer. Overal Las Vegas. Everyday Urbanism wordt hiertegenover geplaatst als niet-utopisch, conversationeel en niet-structureel. Het niet-utopische karakter wordt verklaard aan de hand van de dagdagelijkse, werkelijke basis en vooral dat het niet streeft naar een ideale gebouwde omgeving. Dit neemt niet weg dat het zoals hoger vermeld wel een diepere utopische wortel heeft, in de filosofieën van ’het alledaagse’. Een populistische en informele sfeer creëert een openheid tegenover elementen die anders vermeden worden zoals marginaliteit, kakofonie, diversiteit en gelijktijdigheid. Toch werd een - weerlegde - vergelijking gemaakt met conventionele projectontwikkelingen. Het zou alleen meer intentioneel, gelijkheidsgezind en zelfbewust zijn dan de algemene mainstream producten.49 De aanvang van deze studie is dan ook beperkend betreffende 49 Douglas Kelbaugh. Three urbanisms: new, everyday and post (University of Michigan. op Fathom knowledge network. 2002)
de beschrijving van de verschillende stromingen. Ze plaatst ze enkel tegenover elkaar op basis van een aantal karakteristieken die dan ongenuanceerd verklaard worden. De werking van de drie - New, Post en Everyday - kan inderdaad vereenvoudigd worden tot een stedenbouw van respectievelijk verleden, toekomst en heden of toepasselijk als ideale oplossing voor respectievelijk de Verenigde Staten, Europa en de Derde Wereld. De verschillende ontwikkelingsgraad, gerelateerd aan historische evoluties, leggen een hiërarchie op aan de stromingen. Eenmaal een bepaald stadium bereikt, moet je overschakelen op een andere stedenbouw: van Everyday over New tot Post. Dergelijke misplaatste vereenvoudigingen zouden door een referentiekader toch een gedeeltelijke waarheid kunnen bevatten. In het licht van een geglobaliseerde wereld zou men New Urbanism als een ontkenning ervan kunnen zien, Posturbanism als een bevestiging en Everyday Urbanism als een aanvaarding. Maar ook dit is te simplistisch om een waarheid te benaderen. In werkelijkheid zijn ze alle drie te vinden in elke stad en vullen daar mekaar aan. Hun verschillen zijn zeker niet zo afgelijnd en er zijn zelfs gemeenschappelijke gronden. De verdere lezingen en gesprekken zijn dan ook interessanter dan de vergelijkende aanvang, waar het lijkt alsof de één de andere uitsluit.
It’s very unlikely there is one urbanism that fits all peoples, not even all Americans. For instance, Everyday Urbanism may make sense in ethnic communities in Chicago or Los Angeles, New Urbanism in their suburbs, and Post Urbanism and ReUrbanism in their downtowns.50 50 M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY URBANISM (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed Arts Press. 2005). p. 9.
5
Everyday Urbanism
Op 30 januari 2004 vond het eerste debat plaats in Ann Arbor overEveryday Urbanism met Margareth Crawford en Michael Speaks. Crawford is sinds 2000 professor stadsontwerp en planningstheorie aan de Harvard Graduate School of Design in Cambridge, MA51 . Sinds haar publicatie in Everyday Urbanism: Blurring the boundaries: public space and private life52 en Outlaw entrepreneurs in de Harvard University Gazette53 , is ze zowat het boegbeeld van Everyday Urbanism. Alvorens de discussie aan te vangen, situeren we Everyday Urbanism historisch, gevolgd door een aantal projecten als voorbeeld.
5.1
historiek
Everyday Urbanism is niet als de stedenbouw van elke dag. Het is een tweeledige term die verwijst naar zijn tweevoudige oorsprong. Enerzijds zijn er de filosofieën over ’het alledaagse’ en de ruimte, die beschreven worden in veelvuldige werken van zowel Henri Lefebvre als Michel de Certeau. Anderzijds is er de stedenbouw die in een postmoderne fase zelfs posturbaan of re-urbaan werd beschouwd, waardoor een paradoxale situatie ontstaat. Stedenbouw als praktijk werd ofwel overbodig (post-urbaan) of moest her-uitgevonden worden (re-urbaan). Deze relatie tot de stedenbouw op zich wordt ook verder besproken. Zo’n visies geven aan dat de stedenbouw als dusdanig in vraag wordt gesteld. Dit geeft ook aanleiding tot nieuwe benaderingen, zoals vanuit de leer van ’het alledaagse’. Ook Everyday Urbanism wil geen klassering als stedenbouwkundig ontwerp, theorie, planning, 51 voor volledige curriculum, zie http://www.gsd.harvard.edu/people/faculty/crawford/cv.html 52 M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY URBANISM. (New York: Monacelli press. 1999). p. 22-36. 53 K. Gewertz. ’O UTLAW ENTREPRENEURS’ (Harvard Gazette. November 30. 2000). s.p.
studies of andere gespecialiseerde termen verdragen. Het wil deze allemaal bevatten samen met politiek, economie, religie, esthetiek, ... tot een veelzijdige benadering van de stad. Alle verschillende betekenissen van een stad, onuitputtelijk veel, kunnen nooit bevat worden in één interpretatie. Een opvatting van stedenbouw met de ambitie allesomvattend te zijn is dus op zich kwetsbaar. Maar het geeft wel blijk van een verwantschap met de utopische, filosofische basis. Het gedachtengoed van de filosofen van ’het alledaagse’ vond langzaam zijn weg tot de stedenbouwkundige -en architectuurtheorieën. Het was een referentie die al sluimerde in onder meer Complexity and contradiction in architecture, van Robert Venturi uit 197754 . Het was een manifest om tegenstrijdigheden en complexiteit in architectuur te aanvaarden. In A new theory of urban design, van onder meer Christopher Alexander uit 198755 werd dan weer een soort formule voor stedenbouw beschreven aan de hand van zeven criteria, waaronder het centrum, een belang dat ook Lefebvre benadrukte. De tentoonstelling Urban revisions: current projects for the public realm, in The museum of contemporary art in Los Angelos in 199456 bestond uit praktijkvoorbeelden die inspirerend werkten voor de voortrekkers van Everyday Urbanism. Architecture of the everyday, van Steven Harris en Deborah Berke uit 199757 was een pleidooi van onmonumentale en antiheroïsche architectuur, die verbonden is met de gemeenplaats en de routines van het dagelijkse leven. In 1999 introduceerde Margaret Crawford het begrip dan uiteindelijk samen met onder meer John Chase in het 54
R. Venturi and Museum of Modern Art (New York N.Y.). C OMPLEXITY AND (New York; Boston: Museum of Modern Art; distributed by New York Graphic Society. 1977). 132 p. 55 C. Alexander. A N EW THEORY OF URBAN DESIGN (New York: Oxford University Press. 1987). 251 p. 56 E.A.T. Smith, R. Ferguson and Museum of Contemporary Art (Los Angeles Calif.). U RBAN REVISIONS : CURRENT PROJECTS FOR THE PUBLIC REALM (Los Angeles; Cambridge: Museum of Contemporary Art ;MIT Press. 1994). 185 p. 57 S. Harris and D. Berke. A RCHITECTURE OF THE EVERYDAY (New York: Princeton Architectural Press. 1997). 229 p. CONTRADICTION IN ARCHITECTURE
boek Everyday Urbanism58 . Everyday urbanism blikt terug en leert uit het verleden: een kort overzicht.59 Stedenbouwkundige planning die een essentiële architecturale waarheid zocht, zoals het modernisme, gaat voorbij aan de vitaliteit van de werkelijke stedelijke ervaring. Het dilemma ligt in het contrast tussen het streven naar een conceptuele zuiverheid en de realiteit van de veelvoudige moderne stad. De rigoureuze drang van de modernisten om functies te scheiden, te breken met het verleden en een overheersende orde te stichten, werd door hun opvolgers van Team X onder bedwang gehouden. Het onvoorwaardelijke geloof in de vooruitgang maakte plaats voor traditionele, voetgangersgerichte ontwikkelingen. The short narrow street of the slum succeeds where spacious redevelopment frequently fails.60
Dit bleef desalniettemin een praktijk van abstractie. Inspraak en participatie moesten dit verhelpen, maar slaagden niet. Ook de pogingen in het boek A new theory of urban design om de kloof tussen de ontwerper en de bevolking te dichten mislukten. In dat geval zou voor een stedebouwkundig ontwerp de bevolking per te realiseren gebouw samenkomen en met een gezamenlijke analyse richtingen voor het ontwerp uitstippelen. Dit gaf de architect echter nog steeds de mogelijkheid zijn eigen voorkeur en controle door te drijven en de gezamenlijke richtingen te overgieten met een persoonlijke stijl. Door - in theorie - afstand te nemen van deze, en andere, pogingen om de dagelijkse beleving in het stedenbouwkundig ontwerp te introduceren, leidde dit naar Robert Venturi en Denise Scott 58 M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY URBANISM (New York: Monacelli press. 1999). 185 p. 59 ibid. p. 88-110. 60 K. Frampton. M ODERN ARCHITECTURE : A CRITICAL HISTORY (New York: Oxford University Press. 1980). p 271. in M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY URBANISM (New York: Monacelli press. 1999). p. 91.
Brown, die er eenzelfde houding op nahielden. Hun voorkeur voor voetgangersgericht ontwerpen was eerder ervaringsbepaald dan conceptueel zoals bij eerdere intenties. Met hun boek Complexity and contradiction in architecture pleitten ze voor de complexiteit en veelheid van een stad en dus ook van een ontwerp. Maar ook hier blijft de vraag dan hoe dit te realiseren.
... is there an explicit way to incorporate the social and experiential multiplicity of urban life into a practice of city design and architecture?61
Als een stedenbouwkundig ontwerp er niet in slaagt om het materiele ontwerp aan sociale, politieke, economische en contextuele evoluties te verbinden, is het geen praktijk die een specifiek ontwerp voortbrengt. Het beperkt zich dan tot het bepalen van parameters en richtlijnen waarbinnen architectuur een eigen leven lijdt. Als men dan participatie en inspraak aan het woord laat om daar een invulling aan te geven, wordt de rol van de architect in de productie van een ontwerp bijna overbodig. Er is een patstelling tussen bebouwing en beleving, die totnogtoe onopgelost blijft. Dit is de reden waarom Everyday Urbanism niet bestempeld wil worden als planning, studie, theorie of ontwerp van de stad. Het wil af van afzonderlijke pogingen - in stedenbouw, architectuur of andere specialiteiten - om in een onderling gevecht het belang van ”het alledaagse”62 te willen doordrukken. Deze strijd moet veranderen in een dialoog, waarbij architect, urbanist en andere specialisten mekaar confronteren. Dit vermengen van zogenaamde vakgebieden zou de weg vrijmaken voor een stadsontwerp met situationistische architectuur. Het zich inspireren op de stad 61
ibid. p. 99-100. Hier worden andere aanhalingstekens gebruikt omdat het op dit punt in de tekst nog onduidelijk is of het over het concept dan wel het dagelijkse leven zelf gaat. 62
zoals ze is en het vermijden van grote, essentialiserende ingrepen, voorspelde deze verschuiving van stedenbouw naar architectuur al. Bij elk project moet een gelijktijdigheid van studies op verschillende schalen en vlakken een rijke oplossing bieden waarin ook randfenomenen opgenomen - kunnen - worden. Het stedelijk ontwerp wordt opgenomen in een architectuurproject. Architectuur is de verplichting tot een realisatie binnen een gegeven context, het heeft een groter raakvlak met de menselijke beleving. Het zijn objecten die in een sociale ruimte vorm moeten krijgen. Deze verschuiving van stedenbouwkundig ontwerp naar stadsontwerp bakent een meer bevattelijke praktijkruimte af die moet aanleiding geven tot ontwerpen die meer verband houden met hun omgeving. De rol van de architect is dan meer interpretatief ten op zichte van de bestaande toestand, in plaats van met kennis een nieuwe toestand op te leggen. Als stedelijk bricoleur voegt hij de verschillende interpretaties van een plaats samen om de gebeurtenissen in het stedelijk leven te intensifieren en meer zichtbaar te maken. Urban design as phenomenon, practice, and profession must be subsumed by architecture, and in turn architects must be moved, shaped and inspired by the everyday present city.63
Hiermee stelden ze een nieuw - gefocust - standpunt in de benadering van de stad door de menselijke ervaring als uitsluitende basis te nemen voor een definitie van stedenbouw. Everyday Urbanism zoekt ernaar om de creatieve mogelijkheden die besloten liggen in het dagelijkse leven te ontketenen als middel tot een transformatie van de stedelijke beleving. Ergens komt dit neer op het in vraag stellen van basale praktijken en hoe deze verbeterd kunnen worden. ’Het alledaagse’ omvat de ervaring van een - onbepaald - verblijf in de stad. Het gewone daaraan onthult het weefsel van tijd en ruimte, dat bepaald wordt door een complexe sfeer van sociale praktijken - een 63
ibid. p. 109.
samenloop van toeval, behoefte en gewoonte. De alledaagse stedelijke ruimte is het verbindend weefsel dat het dagelijks leven bijeenhoudt. Het is een ruimte die bepaald wordt door het gebruik, in tegenstelling tot de traditioneel zorgvuldig geplande, officieel aangeduide en onderbenutte publieke ruimtes. Deze ambigue tussenruimtes representeren zones van sociale overgang die de potentie hebben voor nieuwe sociale relaties en vormen van verbeelding. In de productie van deze ruimtes, ligt een mogelijke verdere ontwikkeling besloten. Door die ruimtes aan te pakken ontstaan er nieuwe verbanden die aanleiding geven tot een re-productie van die ruimte. De ruimte ondergaat een dynamische ontwikkeling zonder einde. Er is dus niet zoiets als hét Everyday Urbanism die een essentialisering van deze ruimtes beoogt, maar wel eèn Everyday Urbanism die een praktijk van deze ruimtes is. Het nadenken hierover gaat dan ook nauw samen met de sociale praktijken ervan. We believe that lived experience should be more important than physical form in defining the city. ... Like Lefebvre, de Certeau and Debord, we understand urbanism to be a human and social discourse. The city is, above all, a social product, created out of the demand of everyday use and the social struggles of urban inhabitants. Design within everyday space must start with an understanding and acceptance of the life that takes place there. We agree with Raymond Ledrut’s conclusion:’ ... The true issue is not to make beautiful cities or well-managed cities, it is to make a work of life. The rest is a by-product.’64
Om dit te realiseren, stellen ze diversiteit als de primaire factor van het werkelijke leven in de stad. De aanwezigheid van verschillen 64
ibid. p. 10.
genereert activiteit. Dit in tegenstelling tot abstracte ruimtes die elk verschil in lichaam, leeftijd, geslacht of etniciteit negeren. Door deze verschillen op te sporen, kan de sociale geografie van de stad in kaart gebracht worden. Een winkelkarretje betekent niet hetzelfde voor iemand in een supermarkt als voor een dakloze op straat. Eenieders beeld van de stad ziet er anders uit. Ze scheiden de levens van de inwoners van elkaar, maar in hun overlappingen vormen ze de primaire vorm van sociale uitwisseling. De plaatsen waar de verschillen dan botsen of interageren, zijn die met de grootste potentie voor Everyday Urbanism.
5.2
projecten : stedelijke bricolage The methods, means and aesthetics of this craft are barely defined, which makes the transition from theory to practice a difficult one.65
Everyday Urbanism heeft niet echt voortrekkende vertegenwoordigers in de praktijk, maar het definieert zijn praktijk eerder door sommige ontwerpen op te nemen binnen het theoretisch referentiekader. De voorbeelden zijn kleinschalig en werken vooral op het publiek domein in en rond Los Angeles; ze zijn soms veralgemeenbaar, soms zeer specifiek. Samen vallen ze onder de noemer: stedelijke bricolage. Hun selectie is gebaseerd op enerzijds typering van de praktijk, maar eveneens volgens vergelijkbaarheid met bijvoorbeeld stedelijke kunstwerken, of omdat ze mijn inziens belangrijke thema’s van de problematiek aanhalen, zoals verder zal blijken.
65
ibid. p. 106.
observatie en improvisatie 19 octobre 1974 L’heure: 12 h. 30 Le lieu: Sur un banc en plein soleil, au milieu des pigeons, regardant dans la direction de la fontaine (bruits de la circulation derrière) Le temps: Le ciel s’est tout à coup dégagé.66
Het neerslaan van voor de hand liggende data, lijkt een onnuttige bezigheid. Maar als het enige tijd wordt volgehouden, levert het een rijk beeld van een situatie of plaats op en komen verbanden aan de oppervlakte. Zo dacht ook Walter Hood67 , die met behulp van een stadsdagboek grip probeerde te krijgen op het reilen en zeilen op en rond een straat in een wijk in de binnenstad. Elke dag baseerde hij zijn analyse op de observaties. Daaruit formuleerde hij een oplossing voor dat specifieke gebruik van de plek. Ten slotte geeft een visie de mogelijke ontwikkelingen weer. De verschillende analyses vormen telkens een laag in het uiteindelijke ontwerpproces: het vertrouwde, de structuur, logische systemen en composities met punten, lijnen en vlakken. Door verschillende scenarios of combinaties van delen van de analyse te maken, wordt een optimaal ontwerp gezocht. Zoals in jazzmuziek improviseert hij met de verschillende richtlijnen van de afzonderlijke oplossingen: het variëren van de bestaande toestand tot een nieuwe constellatie. Dit voorbeeld toont duidelijk de worsteling die de ontwerper aangaat met de werkelijkheid. Van ontwerpen is met name niet veel sprake, of dat wordt hier toch gepretendeerd. Het project hieronder verduidelijkt dit verder. 66 G. Perec. Tentative d’épuisement d’un lieu parisien (Paris: C. Bourgois. 1982). p. 6. 67 M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY URBANISM (New York: Monacelli press. 1999). p. 152-173.
schets van het improvasitieproces [bron: M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY U RBANISM (New York: Monacelli press. 1999). p. 173.]
knip -en plakarchitectuur Een mooi voorbeeld van een gerealiseerd architectuurproject - die ergens vertrouwd aanvoelt - is het Chatsworth metrorail station and childcare centre door AIJK (Aleks Istanbullu en John Kaliski). Het was een publiek project, waarbij een plaatselijk commissie vanuit hun rurale achtergrond had besloten dat er moest gewerkt worden in de western ranch stijl. Een oud treinstation dat jaren terug was afgebrand, bleek eveneens vrij geliefd bij de commissie. AIJK besloot om het nieuwe station, grotendeels als een kopie van het oude op te vatten naar de wens van het publiek. Het kinderopvangcentrum werd er tegenaan gebouwd, maar in hun gebruikelijke - zogenaamd elegante - modernistische stijl.
AIJK - Chatsworth metrorail station and childcare centre [bron: M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY URBANISM (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed Arts Press. 2005). p. 26.]
Dit project zou een goede verbeelding moeten zijn van strijdige betekenis en het dialoogprincipe van Bakhtin: het orchestreren van een onbeperkte dialoog tussen voorwerpen, stromingen, personen, ... zodat er verbanden zowel gelegd als verbeterd worden68 . Het verenigt de lokale roots met een moderne interpretatie van de, ook wel moderne, kinderopvang. En het doet dit zonder overgangsruimte. According to Bakhtin, dialogism is the characteristic mode of a world dominated by heteroglossia. Heteroglossia describes the constant interaction between meanings, all of which can potentially influence the other.69
Hier kan men Greyworld70 tegenover inzetten. Hun werk Train station (1995) wil een leegstaand station in Fontenay, Frankrijk, nog eens de hoogdagen laten herbeleven door er een geluidsinstallatie de sfeer van weleer te laten oproepen. Het is evenzo als het project in Chatsworth een combinatie van nieuwe mogelijkheden met wensen die teruggrijpen op het verleden. Het is even anekdotisch, maar het grote verschil is dat het om een kunstwerk gaat bij Greyworld, die inspeelt op heden en verleden realiteit, in plaats van een verleden realiteit tegenwoordig te willen maken en er ter bevestiging een hedendaags project tegenplakt.
68 M. Bakhtin. Ed. by M. Holmquist. The dialogic imagination: four essays (Austin: University of Texas press. 1981) p. 426-427.; M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY URBANISM (New York: Monacelli press. 1999). p. 11. 69 M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY URBANISM (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed Arts Press. 2005). p. 29-30. 70 Greyworld nam ook deel aan Consuming Places, het verder besproken project waarin ook Marjetica Potrˇc participeerde. www.greyworld.org
collages van het Fresh Pond Mall ontwerp [bron:M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY Arts Press. 2005). p. 31.]
URBANISM
(Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed
making parking a pleasure Een thesisproject van één van de studenten van Margaret Crawford bestond eruit het terrein van een shopping mall aan te passen. Zijn analyse was vooral gericht op het verschillend gebruik van de ruimte in de tijd. Aan de hand daarvan stelde hij parameters op die dat ruimtegebruik moesten toelaten in het geheel. Een onderdeel daarvan was het ontwerp van een parking. De combinatie van filmvoorstelling - glamour en glitter des nacht en de autoherstellingen of middagmalen overdag, geeft de parking features om daaraan te beantwoorden. Het varieert van spotjes in het asfalt ingewerkt tot boompjes en rustplekjes. Dit noemde Crawford: a kind of urbanism that could be better, but not that much better.71 Het geeft een specifieker karakter aan de parking, terwijl het parkeergebeuren op zich onberoerd blijft. Maar Crawford geeft zelf toe dat er eigenlijk niet veel verandert.
zitbanken en drinkfonteinen72 In een beschouwing betreffende een supermarkt waarvan de parking grenst aan twee straten ,en dus twee voetpaden, komt John Chase tot de vaststelling dat deze parking een verloren plek is, op de grens tussen de private en de publieke ruimte. Als tegenvoorbeeld geeft hij een aantal ideëen ’hoe-het-ook-kan’. In zijn beschrijving van de specifieke locatie, die eerst een verlaten indruk nalaten, geeft hij inzicht in de bebouwde context, de dynamiek van het leven dat er zich afspeelt en bovenal een profiel van de gebruikers. De gebruikelijke boordsteenbloembakken zouden gemakkelijk wat groen kunnen brengen op de grijze parkeervlakte. Er is echter gekozen voor een oplossing die meer ingebed is in het dagelijks gebruik. Vermits er geregeld mensen met hun hond komen wandelen, wordt een drinkfontein - één voor hond en één voor mens - samen met wat zitbankjes geïnstalleerd. Daartoe beperkt zich de uiteindelijke ingreep. Het kan geïnterpreteerd worden als een zinloze overlevingsactie van de publieke ruimte of als een 71
ibid. p. 56. M. Crawford and J. Chase. E VERYDAY press. 1999). p. 111-119. 72
URBANISM
(New York: Monacelli
opportunistische commerciële zet. Maar het voornaamste is de houding van de ontwerper en de werkruimte. De ontwerper - en interpreterende theoretici - beschouwt dit als een architecturaal, of zelfs stedelijk ontwerp, terwijl het eigenlijk een gewone variant is op het plaatsen van straatmeubilair door gemeentelijke diensten. Er valt wel op te merken dat de private commerciële sector wordt ingezet om de publieke ruimte te herwaarderen.
Bins & benches [bron: http://www.greyworld.org]
Bins & Benches (2005) van de kunstgroep Greyworld kan worden gezien als een rechtstreekse kritiek op dit voorbeeld. Het humoristische, maar toch diepgaandere opzet van hun praktijk, doet zo’n ontwerpen onmiddellijk niets meer voorstellen als - theoretisch- studiesubject. Het kunswerk bestaat uit vier zitbanken en vijf vuilnisbakken die vrijelijk over een plein bewegen en geprogrammeerd zijn om bij bepaalde situaties gewenst te reageren, zoals als het regent, onder een boom te gaan staan. Er
is interactie met het publiek, een humoristisch kunstwerk en wat technisch vernuft aan te pas gekomen.
buurtpolitiek The neighbourhood begins by determing if and what services or amenities it wants. With the cooperation of the city and local institutions, it works out the land-use agreements and conditions of operations and solicits the commercial components it wants. The invited business or the newly organized cooperative would find itself in the unique position of having ready and willing patronage and civic permission already in place. This is what ’community development’ ought to be but rarely is.73
Phoebe Wall Wilson, als voorzitter van een stedelijke planningscommissie, stelt deze nieuwe manier voor om van binnenuit aan een buurt te werken. Door haar positie maakte ze mogelijk dat er een buurtcentrum in een residentiële zone ontwikkeld kon worden. Dit is in tegenstelling tot normale suburbane ontwikkeling, maar volgens de voorkeur die uit de inspraak van de bevolking bleek. Op die manier kon het buurtcentrum de doorsnede worden van officieel stedelijke activiteiten, kleine handelszaken en een open ruimte in de nabijheid van woonzones. Door samenwerking van een commissie voor stadsplanning die een bevoegdheid krijgt van het stadsbestuur, met een inspraakapparaat die de behoeften van de bevolking weergeeft, wordt het project al bevattelijk alvorens het gerealiseerd is. Dit ware niet het geval bij een projectontwikkelaar die van buitenaf een visie oplegt aan de bestaande toestand. Uit dit eenvoudige voorbeeld blijkt het belangrijke politieke aspect: een 73
ibid. p. 126.
draagvlak die in samenspraak met de bevolking mogelijkheden biedt tot een intensifiering van een buurt. Deze voorbeelden duiden dat er een problematische houding is in Everyday Urbanism tegenover de ontwerppraktijk zelf, maar ook dat er commerciële, politieke belangen spelen en de projecten soms zelfs worden ingehaald door - ludieke - kunstwerken.
6
kritiek op de methodiek
De voornaamste aanvaller in het debat, Michael Speaks is Head of the Metropolitan Research and Design Postgraduate Degree aan de Southern Californian Institute of Architecture. Naast lesgeven aan verschillende universiteiten in de VSA en medewerking aan de tijdschriften A+U en Archis, deed hij ook onderzoek aan de TU Delft in Nederland.74 Inhoudelijk verwerpt hij Everyday Urbanism niet, maar bekritiseert vooral de werkwijze en het tekortschieten daarin om een volwaardige praktijk te vormen. lezen vs. schrijven Het linguïstische principe van Bakhtin geeft volgens Speaks te veel aanleiding tot herinterpretatie van bestaande betekenissen, dan om nieuwe betekenissen te genereren: ... is not so concerned with what any particular urban design can do, ... rather, it is concerned with what particular urban designs mean.75 In dat opzicht is Everyday Urbanism een kritiek op de stad, of een interpretatie er van; en geen mogelijkheid tot verandering. Het kan wel dienen als instrument voor analyse, maar het ontwerp blijft een variant van de analyse. Een probleem daarbij is dat het te zeer ready made is: de ingrepen slagen er niet in om de kleinschaligheid te overstijgen en dat schrijft Speaks toe aan het feit dat er niet gepoogd wordt om de implicaties van de ingrepen te begrijpen. 74 http://www.sciarc.edu/v5/gallery/faculty.php?project_id=56 en M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY URBANISM (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed Arts Press. 2005). p. 13. 75 ibid. p. 35.
Het lijkt zich tevreden te stellen met de dagelijkse werkelijkheid waarop ingespeeld wordt. De vraag: How do you design with the banal and to what end?76 blijft echter onbeantwoord. Zoals Speaks ook zijn eigen leermeesters, Eisenman op kop, aanvalt omwille van hun volharding in linguïstische strategiëen en formalismen, verwijt hij dit ook Everyday Urbanism. Het is al te zeer critical en niet performing, te veel een interpretatie om een ontwerppraktijk te zijn. Met zijn toepassing van Deleuzes idee van de plooi om tot een geplooide architectuurpraktijk te komen, die zich uitdrukt in flexibiliteit, verbinding en netwerking, probeert hij dit te overwinnen. Hij haalt daarbij de mosterd bij de hedendaagse Nederlandse avant-garde: Crimson, MAX.1, NL Architects en One Architecture. Ze worden ook verenigd door het interpreteren van ’het bestaande’, maar laten het niet bij een freischwebende Intelligenz of, erger nog, een private esthetica.77 Het is vooral het laatste dat bij Everyday Urbanism het probleem vormt. Het behandelt ’het alledaagse’ niet als een concept, maar eerder als een esthetiek. Dit is een verklaring die erg plausibel klinkt in de agelsaksische traditie van onder meer Venturi’s iconografie. Het wordt hier echter enkel als hypothese ingezet in het verder onderzoek, omdat de esthetiek van alle dag buiten de beschouwing van deze thesis blijft.
markt vs. overheid Speaks, die de gevangen situatie van de Amerikaanse avant-garde probeert open te breken door middel van Nederlandse injecties, stuit daarbij op een belangrijk contextueel verschil tussen beide landen: de parameters die bepalen wat al dan niet kan in architectuur en stedenbouw. For reasons deeply and heroically embedded in its history, property rights are stronger in the U.S.A. than any country on earth. They have long played a central role 76
ibid. p. 36. Bernard Colenbrander in T. Cooreman. P ROJECT ( IVE ) P RACTICE. (Gent: Ugent. 2005). p. 140. 77
in shaping American urbanism or, more accurately, in keeping the government from shaping it.78 So at some level urbanism is impossible without acknowledgement that the market is a principal driving force, it seems to me.79
In de VSA is de markt - en bijna alleen de markt - de vormgever van de omgeving, vroeger en nu. De invloed van de staat op vastgoed werd bewust laag gehouden in de individualistische samenleving. De markt is de belangrijkste conditie voor bouwpraktijken. Dit is in principe omgekeerd in Nederland: de sociaal-democratische politiek is daar de belangrijkste invloed en de markt is een manier om daarmee om te gaan, of een druk erop uit te oefenen. Deze uiteenlopende basisvoorwaarden verklaren de verschillende methodes en waarom een uitwisseling van ideeën niet vanzelfsprekend tot een oplossing zou leiden. Door de betrokkenheid op de commerciële activiteit, van verschillende schalen, en het gebrek aan een politiek draagvlak voor stedenbouw, is de VSA als land of opportunities een logische bakermat voor Everyday Urbanism. Het erkent een economische overmacht, en werkt daarbij vooral op de kleinere praktijken, die in hun veelheid toch een betekenis en nut hebben in het economisch systeem. De vrijheid van autoriteit in architectuur, zoals verder besproken, werkt dit ook in de hand. Wat Michael Speaks bedoelt met top-down werking zoals in Nederland80 is iets wat in de Verenigde Staten onmogelijk is. Het is een alternatieve werkwijze, maar geen oplossing voor het probleem van Everyday Urbanism. Zich opwerken in realisaties, die door de markt gedreven worden, is de enige mogelijkheid om 78 Douglas Kelbaugh. Three urbanisms: new, everyday and post (University of Michigan. op Fathom knowledge network. 2002) 79 M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY URBANISM (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed Arts Press. 2005). p. 71. 80 zie orgware in het volgende deel
in een soort top-positie te komen. Grootschaliger economische bewegingen die beroep zouden doen op Everyday Urbanism, kunnen hen in die postitie stellen om grotere gebieden te beslaan. Waarbinnen dan weer kleinere activiteiten opgenomen kunnen worden. We would be happy to have more State intervention!81
7
existentiële kritiek
De twee andere debatten in de reeks, over New Urbanism en Post & Re-Urbanism, halen diepgaandere thema’s boven, die we ook kunnen toepassen op Everyday Urbanism. Ze behandelen respectievelijk in welke mate architectuur en stedenbouw evolueren tot louter een product, en anderzijds of er een grens is tussen architectuur en stedenbouw, en onrechtstreeks dus ook welke projecten onder de noemer architectuur vallen. Have more Everyday Urbanism, weigh less! Als we de projecten bekijken, voor zover ze ons bekend zijn, lijken ze verwant met een productontwikkeling. Ze maken het ontwerp aangepast aan de gebruiker, maar houden de essentie van het project zoals gewoonlijk: een bank blijft een bank, een parking een parking, een vormelijk ontwerp van de hand van de architect, ... De invloed laat zich met andere woorden niet verder voelen dan in de analyse. In die zin is het gelijkaardig aan New Urbanism82 , die echter uitgesproken de markt bespeelt. New urbanism zoekt formeel heil in oude, bekende vormen als de boulevard, het marktplein, een bewandelbare schaal, monumenten, de wijk, ... Ze streven een oppervlak van een sociale realiteit na, niet de sociale werkelijkheid zelf. Het is nochtans het sociaal patroon 81 82
ibid. p. 64. een goede inleiding op http://www.newurbanism.org/
van settling zelf die de aanleiding tot hun bestaan vormt. In het - eertijds - ongerepte Amerika, waar kolonisten zochten naar een eigen plek, ver van elkaar. Deze afstand moest echter ook overbrugd worden, door spoorwegen en autobanen. Dit patroon, dat ook wel lijkt op verbonden enclaves, eist zijn tol op ecologisch en sociaal niveau en die schade willen de projecten van New Urbanism beperken. Het wil een alternatief bieden aan deze drang tot verplaatsing: een bewandelbare bereikbaarheid met een actief publiek leven. Het beantwoordt hiermee grotendeels aan de ’vraag van de consument’. ... American consumer’s desire for ”a sense of scale and history and uniqueness.”83
Is it somehow architecture? Als we Everyday Urbanism naar schaal van de ingrepen quoteren, flirt het slechts met architectuur, laat staan stedenbouw. De werkruimte daarentegen overstijgt meestal het architecturale, doch blijft het slechts een fragment van een stedenbouwkundig project. In een verregaande aanvaarding van de bestaande toestand van de werkelijkheid en het vermijden van overkoepelende oplossingen, is Everyday Urbanism moeilijk een vorm van stedenbouw te noemen. Stedenbouw gebeurt als het ware vanzelf, of is al voldoende gebeurd. The street makes it happen.84 Nu zijn aanpassingen aan de ruimtes ertussen de voornaamste opgave. De methodiek daarbij is het opdelen van die ruimtes en ze specifiek aan te pakken. De ruimte tussen gebouwen is ook architecturale ruimte, en de omgang ermee is een architecturaal probleem. Ondanks dat Everyday Urbanism hoofdzakelijk focust op de ruimte tussen de gebouwen, blijft het dus een architecturale activiteit. Het is vooral architectuur in de wijze waarop het geen stedenbouw is. Zoals de projecten 83 P. Calthorpe, L. Lerup and R. Fishman. N EW URBANISM (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed by Arts Press. 2005). p. 74. 84 R. Strickland, P. Eisenman, B. Littenberg and S.K. Peterson. P OST URBANISM & REURBANISM (Ann Arbor; New York: The Regents of the University of Michigan; Distributed by Distributed Arts Press. 2005). p. 86.
aantoonden, is die architectuurprakijk eerder esthetisch begaan met het banale, en is er van daadwerkelijk ontwerpen moeilijk te spreken.
hypothese : Everyday(?) Urbanism(?)
8
Uit voorgaand voorbeeld van een praktijk - of misschien toch nog eerder theorie - die zich beroept op ’het alledaagse’ blijken verschillende problematieken op de voorgrond te treden. Niet in het minst is er de worsteling met de autoriteit die architectuur stelt. De muur die er als een obstakel staat en waar je omheen moet of er tegenaan botst.85 Architectuur wordt van deze autoriteit geledigt in Everyday Urbanism. Ze wordt herleid tot de rol die ze vervult in de dagelijkse omgang ermee. Maar men kan nu eenmaal geen nieuwe objecten maken onder het voorwendsel dat ze er altijd al konden zijn geweest. Op een gegeven moment, in de uitvoering, toont architectuur haar ware gelaat. Het pauseert de realiteit van een plek voor een periode die soms jaren kan duren, en neemt die tijd helemaal voor zichzelf. Na het bouwproces wordt de architectuur pas teruggegeven aan de wereld, het leven. De werffase wordt ontkent of overbodig geacht voor de Everyday Urbanists. Ze doen dit door te stellen dat het leven of de wereld in een permanente toestand van opbouw verkeert. De te onderscheiden fasen waarbij een gebouw eerst zichzelf plaatst om dan tot een plek te worden voor mensen zijn in die visie verwaarloosbaar. Dit is een mogelijke verklaring waarom de praktijkvoorbeelden zo pover blijven en waarom het net in de praktijk is dat de overtuiging hapert. Het stemt dan misschien theoretisch overeen met Lefebvres continue productie van ruimtes, maar het ontwikkelt zeker geen politieke taal in de praktijk, wat aansluit bij volgend punt. De uiteenlopende politieke situatie in de VSA en in de EU, waar de filosofieën hun oorsprong hadden, zouden een andere voedingsbodem voor het aarden van een praktijk rond 85
met dank aan Wouter Davidts voor deze metafoor
’alledaagsheid’ kunnen zijn. De markteconomische macht tegenover de sociaal-democratie kan een groot verschil betekenen in de realisatie van architectuurprojecten. De meest succesvolle projecten van Everyday Urbanism zijn commercieel getint. Het Europese evenbeeld, zoals al aangehaald door Michael Speaks, kan daar een inzicht in brengen. De manier waarop Everyday Urbanism omgaat met ’alledaagsheid’, stemt tot vragen. In welke mate zijn ze wel verwant met het concept, eerder dan dat ze in de illusie van een ’echt alledaagse’, een dagelijks leven denken? De gedachte alleen al dat ze een stad onaangeroerd zouden kunnen laten of maken zoals ze al is, door toch in te grijpen, is paradoxaal. Ook hier weer kan de Amerikaanse invloed werkzaam zijn geweest. Zoals de historiek reeds verwijst naar Venturi’s Learning from Las Vegas, kan ook Everyday Urbanism van een hang naar esthetiek van het banale worden verdacht. ’Alledaagsheid’ wordt dan een stijllabel en niet meer het concept zoals door de Franse filosofen uitgevonden. Deze esthetiek wordt dan ook niet verder onderzocht in dit werk, hoewel ook dit spoor een kritisch apparaat voor Everyday Urbanism kan vormen. De voornaamste problematiek blijkt besluitend dan al in de naam vervat, door ’het alledaagse’ en stedenbouw te laten samenvallen in een enkel begrip. Beide termen zijn danig geladen en immer bediscussieerbaar wat het nu eigenlijk is, dat de combinatie van de twee al zeker problematisch is. Voorgaande punten zijn daar symptomen van. In wat volgt worden de twee begrippen op een andere manier in samenspel gebracht, op zoek naar een antwoord op de vraag of ’het alledaagse’ wel een interessante zet is bij stedenbouw of architectuur.
Deel IV
’het alledaagse’ & de ’moderne’ praktijk But life kicks against it and resists.86
Het hierboven beschreven Amerikaanse discours past eerder in een vooral angelsaksische theorievorming, meer dan het is beïnvloed door de filosofieën van Lefebvre of De Certeau. Het eenvoudig aangetoond inhoudelijk gebrek maakt het meer verwant met een esthetiek van de ’lelijkheid’ of kleinschaligheid. Venturi ’s everyday esthetics - licht, veranderljik en onafhankelijk - focusten eveneens op het ’lelijke’, maar dan niet zozeer op de betekenis zelf van het lelijk zijn, maar op de uitstraling en de plaats in de omgeving.87 Deze criteria zijn ook - en bijna als enige - terug te vinden in Everyday Urbanism. Ze zetten ’het alledaagse’ niet in als concept, maar behandelen het eer als het simulacrum dat de beeldtaal is, van het echte dagelijkse leven. In wat volgt wordt dan ook ’het alledaagse’ als concept beschouwd en niet meer in de mogelijke hoedanigheid van een eigen esthetiek, wat buiten dit werk wordt gelaten. 86
R. Linhart. T HE ASSEMBLY LINE (London: John Calder. 1981). p.17; B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY (New York: Routledge. 2002). p. 160. Hoewel een mens perfect in staat is om de eindeloos herhalende arbeid aan de lopende band (letterlijk) uit te voeren, blijft het menselijk wezen er zich tegen verzetten, hoe subtiel zich dat ook uit. De analogie met de structurerende discipline van architectuur of stedenbouw lijkt me klaar. 87 voor meer over de situatie in de VSA: T. Cooreman. P ROJECT ( IVE ) P RACTICE. (Gent: Ugent. 2005). 214 p.
Sas met gesloten deuren. Lobby with closed doors. [bron:
W. Cuyvers and Kunstcentrum deSingel.
Kunstcentrum deSingel. 1995). p. 111]
W IM C UYVERS (Antwerpen: Internationaal
9
’het alledaagse’ | de stedenbouw : een kritische spiegel De wereld is in werkelijkheid één grote ceremonie, of een toneel waarop voortdurend een voorstelling wordt gegeven van het dagelijks leven.88
Een aantal problemen komen aan het licht met het eerder praktijkvoorbeeld. In de eerste plaats dat er een verschil is tussen ’het alledaagse’ en het dagelijks leven. Eveneens rijst de vraag of ’het alledaagse’ wel van enig nut kan zijn voor de praktische stedenbouw, als het dagelijks leven dat niet is - behalve als contextualiteit voor architectuur in een dagelijkse realiteit. Ten derde is er de vraag op welke manier ’het alledaagse’ dan kan worden ingezet. ’het alledaagse’ is niet van alle dag In zijn pogingen tot een beschrijving van ’het alledaagse’ geeft De Certeau al vlug toe dat het niet uitputtend is - of kan zijn. Hij beschreef eerder een methodiek om ’het alledaagse’ te beschrijven. Het is dus onmogelijk om ’het alledaagse’ volledig in kaart te brengen. ’Hèt alledaagse’ als dusdanig bestaat niet, enkel ’een alledaagse’ die verwijst naar het dagelijkse leven (het werkelijke alledaagse, niet het concept). Het wezenlijke verschil tussen de geconstrueerde ’alledaagsheid’ in de filosofieën en waar het naar verwijst, een ongrijpbaar leven van alle dag, lijkt te worden over het hoofd gezien door Everyday Urbanism. Het poogt de ongrijpbare ’alledaagsheid’ en stedenbouw te laten samenvallen, en ledigt daarmee beide begrippen van hun betekenis. Doordat ’het alledaagse’ in wezen nergens aan is verbonden, kan het enkel 88 E. Goffman. L A MISE EN SCÈNE DE LA VIE QUOTIDIENNE . 1. La présentation de soi. 2. Les relations en public (Parijs: editions de minuit. 1973). deel 1, p. 41. in R. Muchembled. D E UITVINDINDING VAN DE MODERNE MENS (Amsterdam: uitgeverij Contact. 1991). p. 175.
in combinatie met een ander begrip werkzaam zijn, zoals in ’het alledaagse’ & de stedenbouw. Mirror, mirror on the wall ... who’s the most critical of them all? ’Het alledaagse’ krijgt een problematisch karakter bij de verhouding met de architectuurpraktijk: ’alledaagsheid’ is een denkconcept en geen architectuurtemplate die al te makkelijk zou kunnen worden ingezet als legitimering voor een praktijk, zoals hierboven aangetoond. Het staat los van de realiteit, maar probeert er wel een beeld van te zijn. Als een onvolmaakte spiegel legt het bepaalde nadrukken en interpreteert ’alledaagsheid’ de werkelijkheid. Dit maakt het een kritisch concept; des te meer door het spiegelend effect, dat een kritisch zelfbeeld weerkaatst.89 In de behandelde praktijken zullen we zien hoe respectievelijk de spiegel kan worden voorgehouden, gepoogd wordt het beeld in de spiegel vast te leggen, en zelfs geprobeerd wordt om in de spiegel te stappen en er op zoek te gaan. Deze verschillende behandelingen van ’het alledaagse’ door de praktijken, tonen niet alleen de mogelijkheden van ’alledaagsheid’, maar ook hoe ver het engagement van de scheppers in ’het alledaagse’ reikt. Medium, opvoering of bestemming Met Everyday Urbanism laten de Amerikanen ’het alledaagse’ , als spiegel van de werkelijkheid, samenvallen met die werkelijkheid en de vormgeving ervan, de stedenbouw. Europees is er echter een gevarieerde houding tegenover ’het alledaagse’ die niet alleen de gelaagdheid van het begrip erkent, maar ook de mogelijkheden tot inzetbaarheid toont. Om deze mogelijkheden in te delen, 89
In analogie kan worden verwezen naar het concept van maximum bij de filosoof Martin Buber. Het grootste is juist datgene wat de mens niet kan kennen en biedt daarom als grens een spiegel waarin zichtbaar wordt wat wel gekend kan worden. ... Dit betekent echter dat het kennen van het onbekende altijd een exploratie van de eigen maatstaf is. Vergelijken is in dit opzicht altijd ook vergeleken worden. in M. Buber. D E GESCHIEDENIS VAN HET MODERNE INDIVIDU (Kampen: Uitgeverij Ten Have. 2005). p. 39-40.
wordt de tekst Architectuur is (als) een gebaar 90 van Bart Verschaffel toegepast. Daarin wordt onderzocht welke soort handeling (echte) architectuur nu eigenlijk is; en dus hoe deze te herkennen valt. Verschaffel poneert daartoe de stelling: het ’objectief waarachtige’, de vorm van het ’echte’, wat aangetast wordt door de abstracte en cumuleerbare waarden van ’money and succes’, is (als) het gebaar. De tekst toont hoe met architectuur kan worden omgegaan, en poogt te bepalen welke de echte manier is. Dat zou het gebaar zijn. Maar omdat het gebaar op zich weinig duidelijkheid schept, wordt het gepositioneerd tussen ’het instrument’ en ’het ritueel’. De instrumentele praxis heeft enkel een resultaat tot doel, hoe het wordt bereikt is van ondergeschikt belang. Het ritueel wordt daarentegen wezenlijk bepaald door het proces en de daarin overlopen stappen; en in vele gevallen is het doel beperkt tot het overlopen van die stappen, los van waar die toe leiden. Het gebaar bevindt zich ergens tussenin, het resultaat en het proces zijn van belang. Een voorbeeld ter duiding: iemand begroeten. Enerzijds is het een doelgerichte handeling (de ontmoeting bevestigen, het ijs breken, ...), maar tegelijkertijd is het onderworpen aan een geijkte wijze (het reiken van de hand, het aanbieden van de wang, ...). Toch zijn deze manieren niet vastgelegd in precieze voorschriften: ze worden telkens opnieuw geïnterpreteerd bij het persoonlijk spel van de begroeting. Naar analogie van deze verschillende houdingen die architectuur kan aannemen - en zich al dan niet echt vertonen - wordt dit getransponeerd voor ’alledaagsheid’. Als instrument kan ’alledaagsheid’ ingezet worden om een doel te bereiken dat eigenlijk onverschillig is ten opzichte van ’het alledaagse’: voor de duidelijkheid noemen we dit ’medium’. ’Alledaagsheid’ kan daarentegen ook het inhoudelijke thema vormen van een praktijk en worden opgevoerd (en niet enkel onderweg gebruikt): het ritueel wordt ’de opvoering’. Dan blijft er in analogie met het gebaar nog de echte ’alledaagsheid’ over: ’alledaagsheid’ 90
B. Verschaffel. Architectuur is (als) een gebaar. in H. Heynen (ed.). W ONEN O PSTELLEN OVER STAD EN ARCHITECTUUR (Rotterdam: 010 Publishers. 1993). p. 67-80. TUSSEN GEMEENPLAATS EN POËZIE .
als bestemming. Deze begrippen worden verduidelijkt in de hiernavolgende uitwerking van de verschillende praktijken. In drie secties worden architecturale, stedenbouwkundige of artistieke Europese praktijken onderzocht met betrekking tot ’alledaagsheid’. De verwijzing die Michael Speaks maakte in het debat rond Everyday Urbanism, de Nederlandse bureaus Crimson en maxwan, openen deze besprekingen. Hun stedenbouwkundig ontwerp voor de Leidsche Rijn werd opgenomen in een studie van Marjetica Potrˇc, die er andere gevallen tegenover plaatst in een artistieke context. Haar museale installaties lijken dan weer sterk op de Cabane van Wim Cuyvers die als Belgisch architect, getekend door ’alledaagsheid’, dit deel afrondt.
10
org-wars & Logica : Crimson & maxwan : (medium) “Urban empiricism replaces the leftist utopia of thirty years ago.”91
In het boek Re-Urb. Nieuwe plannen voor oude steden.92 bekritiseert Crimson vanuit de geschiedenis de hedendaagse Nederlandse consensuscultuur. Het typeert de verschuiving van een oorspronkelijk louter architectuur-historisch onderzoeksbureau naar eveneens een ontwerpbureau. Het boek was dan ook enkele jaren na het project Leidsche Rijn, die deze veranderde houding in hun praktijk veroorzaakte. Hoewel de consensus een conditio sine qua non is voor het welslagen van eender welk stedenbouwkundig project, spelen ze bij Leidsche Rijn net die consensus uit als ontwerpstrategie. Hun kritiek op de consensus is dus niet zozeer gericht op de consensus in het planproces, maar op de consensus onder de verschillende huidige ideeën en praktijken, die allen hun 91 Crimson en M. Molle. P ROFESSION A RCHITECT (Rotterdam: 010 Publishers. 2002). p. 137. 92 Crimson. R E -U RB (Rotterdam: 010 Publishers. 1997). 216 p.
herkomst hebben in de afgelopen 25 jaren. Wat de Crimsonauteurs vooral stoort is dat de huidige praktijken, in tegenstelling tot de periode waarin daarvoor de kiel werd gelegd, niet meer direct voortkomen uit maatschappelijke krachten, belangen, actoren of belangen [sic], maar deze juist smoort onder de deken van de ’cultuurindustrie’ die de architectuur en stedenbouw in Nederland heeft geannexeerd.93 Hun houding van verzet, tegen de consensuspolitiek, boeit niet alleen in Nederland, maar ook ver daarbuiten. Onder meer Crimson en ook maxwan, als twee - jonge Nederlandse architectenbureaus, werden aanprezen door Michael Speaks in zijn tentoonstelling Big Soft Orange94 die hij in de VSA in 1998-99 opzette. Hij zet ze dan ook graag in als argumenten in zijn strijd tegen zowel de linguïstische strategieën van bijvoorbeeld Eisenman als tegen het linkse bottom-up gedachtengoed van de Everyday Urbanists.95 Hun combinatie van big en soft maakt ze daarvoor geschikt. Ook al zijn ze erfgenamen van Koolhaas’ traditie van bigness, het slaat bij hen niet op ’grote gebouwcomplexen’, maar op de mogelijkheden in het werken met grote hoeveelheden (mensen, geld, ...). Daarmee gepaard gaat een ontkrachting van het belang van de vorm en een nieuwe nadruk op analyse en het inspelen op processen, logica’s, codes en tijdelijke bestuurssystemen; allen softe benaderingen tot architectuur. Ze spelen daarentegen agressief en pragmatisch in op de hedendaagse - Nederlandse - commerciële en maakbare situatie. Ze behoren daarmee tot het Dirty Dutch Realism, net als de Architecten Cie. In een boek over dit bureau door Crimson96 wordt deze bureaucratische politieke en economische realiteit schematisch weergegeven, tegenover het ideaal waarin de sociaal-democratische overheid controleert. In het ideale geval 93
H. van Dijk. Pas op: consensus! (Archis nr. 9. 1997). p. 28. http://www.arch.columbia.edu/Projects/Courses/Fall98/Speaks/speaks.html 95 voor meer over Michael Speaks’ inbedding in het Amerikaanse the critical en zijn leermeesters zie: T. Cooreman. P ROJECT ( IVE ) PRACTICE (Gent: Ugent. 2005). p. 139-145) 96 Crimson en M. Molle. P ROFESSION A RCHITECT (Rotterdam: 010 Publishers. 2002). 261 p. 94
zou dit een publiek, samenhangend, toekomstgericht stadsplan opleveren waarbinnen particuliere, korte-termijnbelangen in de architecturale invullingen naar voren zouden komen. De realiteit is echter anders, de verschillende overheden zijn niet zo samenhangend en de particuliere markt lijkt zich zelfs meer dan hen te gaan groeperen. Dit verschil is het werkterrein en voedingsbodem voor de softe architectuurprojecten. Crimson noemt dit The architecture of the Risk Society.
Ideale (links) en realistische (rechts) verhouding tussen markt en regering. [bron: Crimson en M. Molle. P ROFESSION A RCHITECT (Rotterdam: 010 Publishers. 2002). p. 32-33.]
Het project dat Crimson en maxwan het meest verbindt en zelfs heeft gevormd in hun praktijk, is Leidsche Rijn uit 1994. Als Max.2 is dit één van de eerste projecten van maxwan, en is het bovenal het project dat aan de grondslag ligt van het bedrijf. Crimson was tot dan toe een architectuurhistorisch onderzoeksbureau, maar door de betrokkenheid bij de Leidsche Rijnopdracht schakelden ze over op een hybride praktijk die historiek, theorie, ontwerp en
bureacratie omvat. Het project Leidsche Rijn kaderde in de grotere Vinex problematiek waarmee de Nederlandse overheid in 1990 met een VIerde Nota EXtra betreffende ruimtelijke ordening de ambitie had om 1,1 miljoen nieuwe woningen tegen 2015 aan te bouwen. De grootste afzonderlijke ontwikkeling was een uitbreiding aan de stad Utrecht: Leidsche Rijn. In het open landschap ten oosten van de bestaande stadskern moest een nieuwe stad voor 75 000 inwoners worden gepland. Naast 30 000 woonunits, van verschillend allooi, omvatte het programma ook groenzones, kantooroppervlak, lokale stedelijke centra, een regionaal commercieel centrum, industrieterreinen, scholen en gezondheidsinfrastructuur. Onder leiding van procesmanager Riek Bakker werd een projectbureau opgericht, met externe adviseurs en interne ambtenaren. Crimson en maxwan leverden het masterplan.
10.1
stedenbouw als strategie
In tegenstelling tot vooringenomenheden van de traditionele opvattingen over stedenbouw als bijvoorbeeld dat het centrum opeengepakt is en in het midden ligt, formuleerde maxwankopstuk Rients Dijkstra een eigen definitie van stedenbouw.97 Naast een reeks hedendaagse alternatieven - mutanten noemt hij ze - zoals quantitative, socio-economic, image of experience urbanism98 , probeert hij de essenties van stedenbouw te definiëren. Hoeveelheid en 97
R. Dijkstra. Urbanism, stripped bare. in Crimson. T OO BLESSED TO BE (Rotterdam: 010 Publishers. 2002) p. 281-288. 98 Quantitative Urbanism implies that something is considered to be urbanism based on HOW MUCH is happening. It is Manhattan, Bombay, Los Angeles, Tokyo, and traffic jams, pop festivals or refugee camps. Social Urbanism is based on WHAT HAPPENS (between people). It is Jane Jacobs, street life in warm countries, all sorts of socio-utopian models, New Urbanism (although critics maintain that it is Image Urbanism). Image Urbanism is based upon a plaster-mouldable, marketable recycling of popular urban images. It is what Jon Jerde’s work is made up of (sometimes so intensively that it turns into Experience Urbanism), it is New Urbanism (whose founders claim that it is a brand of Social Urbanism). Experience Urbanism is to urbanity what experience economy is to retail. It is urbanity played out as events, manifestations, riots, demonstrations, Olympic Games. in ibid. p. 281-282. DEPRESSED
omvang ligt daar aan de basis: vanaf 10 000 mensen per vierkante kilometer, om het even waar, kan je spreken van stedenbouw. Het derde aspect is netwerking: het voorzien van de connecties tussen mensen en voorwerpen, en onderling. Een stedenbouwkundig plan kan - en mag - het sociale gedrag niet vastleggen, maar moet net verbanden leggen die verschillend sociaal gedrag mogelijk maken. Eén van de beste voorbeelden van deze netwerkvorming van compact weefsel is volgens hem Los Angeles, tevens de snelst groeiende metropool van de VSA. De voornaamste verdienste van deze definitie is dat het afstand doet van vele idee-fixen omtrent stedenbouw: het blijft onverschillig tegenover een bepaling van het centrum, de vervoersmiddelen, de programma-mix, de sociale invulling of de bouwtypologie. Het typeert hun houding in bijvoorbeeld het Leidsche Rijn project, waar ze stedenbouw an sich als strategie inzetten, met de nadruk op hoeveelheid, omvang en netwerking.
10.2
orgware ...; it is an investigation into how ideas can be distilled from the existing city and how they can be formatted to have maximum influence. In the end it is about building the ideal city, and about trusting on contemporary reality to supply us with its ingredients, instead of on the discipline of design or the power of state.99
Zoals de Everyday Urbanists al lieten blijken, is de grens tussen stedenbouw en de stad moeilijker en moeilijker te onderscheiden. Zij pogen echter dit te bevestigenen en laten daartoe ’alledaagsheid’ en stedenbouw als het ware samenvallen. Crimson en maxwan (toen nog gewoon MAX) daarentegen aanvaarden deze - nieuwe - toestand en verschuiven hun aandacht 99
http://www.crimsonweb.org/projecten/orgwars/orgwars.pdf
van het ontwikkelen van vormen naar de analyse en manipulatie van materiële en immateriële processen, zoals infrastructuur, politiek, economie enz.100 Voor het geval van de Vinexwoningen bleek dit bijzonder van toepassing. De door het Ministerie voor Huisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu geselecteerde locaties waren dan misschien wel in de nabijheid van bestaande steden, ze werden er door zware infrastructurele randen van gescheiden. De gebieden waren meestal ook onderworpen aan verschillende overheden tegelijk, terwijl de bouwgrond vaak in handen was van derden. Het masterplan moest aarden in deze bemoeilijkende realiteit. Voor Leidsche Rijn focusten Crimson en maxwan op de orgware of organisational ware,101 een term ontleend aan de economische terminologie. Deze orgware vormt de relatie of schakel tussen administratieve en andere beleidsgebonden factoren en de verwerking van ideeën (software) enerzijds, en het inzetten van ruimtelijke elementen (hardware) anderzijds. De analyse en opzet van de orgware lijkt hen de enige mogelijkheid om grip te krijgen op een project van zo’n omvang, waarbij 70% uiteindelijk niet beleids- maar marktgebonden is.102 Hun aanpak is dus niet zozeer gedreven door politieke of filosofische motieven, maar door een door de massa gedreven markteconomie in een dagdagelijkse sociaal-politieke realiteit. What was designed was not a city but an assertive method of responding to changing circumstances; the plan proffered an abstract structure of coefficients whose outcome would be determined by the input and feedback from the field.103 Het masterplan moest voldoen aan een bepaalde verdichting, maar in tegenstelling tot de conventionele opvatting daarvan, totale terreinoppervlakte ten opzichte van totale vloeroppervlakte in de gebouwen, werd het aantal vierkante meters per persoon gehanteerd. Op die manier maken ze de mogelijkheid tot 100
M. Speaks. Young Dutch Architects (Archis. nr. 11. 1997). s.p. Buro Schie produceerde een reeks kaarten, waaronder een Nieuwe Kaart van Nederland, die poogt de orgware in het hele land te visualiseren. ibid. s.p. 102 21 000 van de 30 000 wooneenheden werden namelijk particulier ontwikkeld. ibid. s.p. 103 C. van Winkel. It’s fantastic here (Archis. nr. 7. 2000) s.p. 101
individueel wonen vrij, in sommige gebieden, waar elders torenblokken een hogere densiteit bieden. De vormelijkheid werd één van de vele factoren die meespelen en de persoonlijke ’keuze en vrijheid’ van wonen is niet beperkt door de architectuurbepalingen in het masterplan. Dit leidde er echter toe dat de oorspronkelijke Vinex-opzet om een verdichte uitbreiding van een bestaande stadskern toe te laten, soms de visuele uitkomst van de vertrouwde suburbs kreeg.104 Dit voorbeeld illustreert hoe de ontwerpers de beperkingen van de hedendaagse situatie in stedenbouw (de dagdagelijkse stedenbouw) omvormen tot opportuniteiten. Het probleem wordt de oplossing. Michael Speaks noemt het dan ook, in navolging van One Architecture, Just There Modernism105 : het ligt besloten in de werkelijkheid, men moet het alleen aan de oppervlakte (out there) halen, door een laag ’alledaagsheid’ die het moeilijker zichtbaar maakt. Dit is net waar de VSA geen equivalent kennen: just there is er altijd de vorm. Wat buiten de vorm is, wordt ervan gescheiden door een grens (eigenlijk de vorm zelf) en het overschrijden van die vorm bepaalt daarmee wat out there is. Crimson en maxwan vermijden een uitspraak over de vorm, en organiseren enkel de belangen die de vorm bepalen. Like an invisible landscape, orgware works like a field of possibles, an actual topography of opportunities and restrictions, at times more decisive than physical topography itself.106
Het mag dan wel een softe vorm van stedenbouw zijn, in die zin dat het geen aanspraak wil maken op de uiterlijke verschijning; het is er niet minder hard door in onderhandelingen om het onderste uit de kan te halen. Vandaar werd het paneel van 104
Een Nederlandse krant schreef: Suburbia for beginners. ibid. s.p. M. Speaks. Young Dutch Architects (Archis. nr. 11. 1997). s.p. en M. Speaks. It’s out there... (lezing aan het Berlage Instituut in Amsterdam op 28 oktober 1997). 106 http://www.archilab.org 105
Crimson op de tentoonstelling Big Soft Orange toepasselijk getiteld: org-wars.107 De ondertitels klinken er niet gematigder door: negotiate, remember, govern, organise, fragment, be aware, regulate, differentiate, plead, speak, have no power, sink back, forget, exclude, be old, look, skewer, divide, secrete, tolerate, dysfunction, tell, come up, putt, extrapolate, risk, simulate, destroy, switch, end. Gebiedend maken ze de architect-planner aangepast aan een economische inhaligheid. Het is als een soort guerillabeweging108 , die zonder zelf enige machtiging te hebben, wel de vrijheid heeft om buiten het eigen vakgebied te treden en andere belanghebbers te beïnvloeden. Het mag desalniettemin niet verworden tot puur strategie die één wordt met de orgware. De ruimtelijke focus moet blijven, zij het empirisch en niet in een gemythologiseerde zin van de architectuurtheorieën. Een stedenbouwkundig masterplan ordent objecten (wegen, gebouwen, bankjes, ...) die er nog niet zijn en bestaat ook niet zonder invulling. Dit maakt dat stedenbouw volgens Crimson nooit een specialteit of eigen discipline kan zijn en de reden dat de meeste goede stedenbouwers dat niet zijn van opleiding. Deze transdisciplinariteit zorgt ervoor dat de planner niets meer betekent, en net daardoor weer een stem kan krijgen, door binnen te sluipen in politieke, economische sferen. Naast dit ene aspect van ’alledaagsheid’, in de hedendaagse conditie van de stedenbouw, spelen Crimson en maxwan ook in op de ’alledaagsheid’ in het dagelijkse leven. Ze doen dit onder meer in het Logica-project.
10.3
Logica
Hoogvliet is een satellietstad van Rotterdam die beschouwd werd als een planologische ramp. Een suburbaan zuiden en een achterstandswijk in het noorden waren gevat in een veel te ruim opgezet hierarchisch stedebouwkundig model uit de 107
zie http://www.crimsonweb.org/projecten/orgwars/orgwars.pdf term eveneens gebruikt door H. Lefebvre in zijn beschrijving van het subversieve handelen 108
jaren vijftig. Bovendien wordt Hoogvliet geteisterd door de enorme bundels infrastructuur van de A15 en de Betuwelijn109 met daarachter de chemische industrie van Shell Pernis. Hinder- en milieuwetgeving maakte het onmogelijk grootschalige stedebouw toe te passen. In een opdracht van 1996 van de dienst Stedenbouw & Volkshuisvesting van Rotterdam onderzocht Crimson eerst de wordingsgeschiedenis en de mogelijke toekomstige ontwikkeling van Hoogvliet. Ze benoemden de vijandelijke omgeving als haar enige kans voor ontwikkeling en keerden Hoogvliet binnenstebuiten. In plaats van de frustrerende oriëntatie op een centrum met een leeg plein richtten ze de wijken op de snelwegen. Snelwegen en havenindustrie vormen samen een economische zone, bevolkt door vrachtwagens, auto’s en heel veel goederen, mensen en werk. Door de zieltogende buurtwinkel te combineren met de goedlopende Shellshop profiteert de woonwijk van de snelwegeconomie. Om de teloorgang van het openbaar groen te verhelpen combineerde Crimson de woonwijk met een tuincentrum enz. De plaatselijke economie van de buurt en de wijk zijn gecombineerd met de globale, plaatsloze economie van haven en snelweg. Deze verschoven focus van het centrum (en beeld) naar de weggestoken restruimtes, toont hun interesse in de banale achterkant, die meer bijdraagt tot de stad dan het centrum zelf. Een treffender voorbeeld van zo’n ruimtes, zijn de gedoogzones voor prostitutie en (soft)druggebruik, dat officieel verboden is in Nederland maar officieus toegelaten is. Omdat ze pas na 18.00 in gebruik worden genomen, bestaan deze zones cartografisch eigenlijk niet. Voor Crimson hebben deze plekken ongewone concentraties van vermogen, die zich in sterk gespecialiseerde stedelijke typologieën kan uiten. Hun (hardware) voorstellen om tot een verzoening te komen tussen de wijken en hun harde infrastructurele randen bestonden uit kleinschalige combinaties van totnogtoe als incompatibel beschouwde stedelijke programma’s. Een aantal figuren werden 109 De Betuwelijn is een (goederen)spoorlijn die Rotterdam verbindt met de Maasvlakte.
ontworpen als mogelijke kruispunten van de verschillende gebruiken.
Voorstel tot combinatie straat en vrachtwagenrustplaats (links) en Shellshop die zowel buurt als snelweg bedient (rechts) [bron: www.crimsonweb.org]
Vijf jaar later, in 2001, ontwikkelde maxwan in opdracht van WiMBY!110 de Logica-studie111 waarin de ruimtelijke karakteristieken van Hoogvliet, een deelgemeente van Rotterdam, in grote lijnen werden vastgelegd. Hiermee fungeerde de Logica als een soort stedenbouwkundige onderlegger voor toekomstige 110
Welcome into My BackYard! is de naam van een onafhankelijke stichting die als doel heeft de grootschalige herstructurering van Hoogvliet op een hoger peil te brengen. Hoogvliet is een naoorlogse, op modernistische leest geschoeide stadswijk. De organisatie opereert vanuit haar Hoogvlietse hoofdkwartier, het Tramhuis. WiMBY! ontwikkelt en realiseert een uiteenlopende reeks experimentele gebouwen, kleinschalige projecten en samenwerkingsverbanden op het gebied van architectuur, stedenbouw, beeldende kunst en sociaal-culturele projecten. Daarnaast brengt WiMBY! bewoners, ondernemers, ambtenaren, onderzoekers en ontwerpers bij elkaar om de toekomst van Hoogvliet te ontdekken en te sturen. Naast de vakinhoudelijke vernieuwing is het doel van WiMBY! om Hoogvliet tot een duurzame en aantrekkelijke woon- en werkplaats te maken en haar (inter)nationaal bekendheid te geven. Het programma van WiMBY! is gebaseerd op de overtuiging dat het versterken, vernieuwen en uitbuiten van de bestaande karakteristieken en kwaliteiten van Hoogvliet, zowel in fysiek als sociaal opzicht, de beste en meest inspirerende basis voor de toekomst van deze naoorlogse stad vormt. Wouter Vanstiphout van Crimson zetelt in de organisatie van WIMBY! op http://www.wimby.nl 111 In 2005 voerde maxwan ook een Logica-studie uit voor Nieuwekerk.
stedenbouwkundige ingrepen, met het doel om de stedelijke samenhang in Hoogvliet te behouden en te verbeteren. Enerzijds was een herkenbare stad, over alle buurten heen, een objectief, maar anderzijds ook de stimulering van de ’individuele dynamiek en vrijheid in het sociaal-economisch leven’. In plaats van een alomvattend masterplan, die een uniforme schoonheid zou moeten garanderen, koos maxwan om een grammatica van Hoogvliet te ontwikkelen. Want een masterplan vertrouwt te zeer op een goed ontwerp en was geen haalbare kaart meer vermits Hoogvliet al in een staat van metamorphose was. Om er zeker van te zijn dat hun grammatica ook de taal van de bewoner zou zijn ontwikkelden ze verschillende modellen (24) waarmee de - mogelijke - bewoner kon beslissen welke mogelijkheden in de toekomst moesten worden opgengelaten, of juist uitgesloten. Maxwans Logica-voorstel fungeerde dus als een instrument om tot een samenhangend toekomstperspectief van Hoogvliet te komen. De modellen werden gegenereerd op basis van vier parameters: de wijken (scheiden/smelten), het groen (erfgoed/nieuw plan), een buffer (groen/extravert) en het verkeer (groene voegen/ringweg/netwerk). Alle mogelijke combinaties werden gemaakt en in kaart gebracht. Na het kiezen van het optimale model (zowel door bewoners als door een Logica-raad), werd dit verder getest naar ontwikkelingsmodellen om deze grondslag vorm te geven. De kracht van Logica ligt in het geduldig vasthouden van enkele grote lijnen. Desondanks is het niet statisch; dezelfde partijen die het nu eens zijn over de ingeslagen koers kunnen deze ook (gezamenlijk!) bijstellen.112
112 zie einddocument LOGICA een stedenbouwkundige handleiding voor hoogvliet op http://www.maxwan.com/projects/max085/max085.pdf
Logica: 24 voorstellen [bron: www.maxwan.com]
11
schreeuwerig anders : Marjetica Potrˇc : (opvoering)
Marjetica Potrˇc (◦ 1953) is als kunstenares en architecte werkzaam in Ljubljana, Slovenië. Enkele van haar on-site installaties zijn Balcony with Wind Turbine (Liverpool Biennial, 2004) en Genesis (2005) die permanent tentoongesteld wordt in het Nobel Vredescentrum in Oslo. Ze nam veelvuldig deel aan tentoonstellingen verspreid over Europa en Amerika en publiceerde over hedendaagse stedelijke architectuur. Onder meerdere erkenningen is de Guggenheim Museum’s Hugo Boss Prize, de meest gerenomeerde, die ze in 2000
in de wacht sleepte met Kagiso: Skeleton House.113 Architecte van opleiding, zocht Potrˇc heil in de kunst: I don’t like the idea of sitting in an architect’s office and drawing plans, poring over the papers and thinking about a city as a body that you can control, save and operate like surgeons do.114 Ze focust daarbij op werkbare, locale oplossingen die individuen en gemeenschappen, geconfronteerd met schijnbaar onoverkomelijke economische en sociale problemen, typeren. De meeste van deze situaties zijn gevolgen van problematische manifestaties van het kapitalisme, post-kolonialisme en de globalisering. Deze parameter in haar methodiek zorgt er dan ook voor dat haar oeuvre is gespreid over de hele wereld, zowel in ontwikkeld -als ontwikkelingsgebied. Potrˇc wil geen medelijden opwekken met haar werk, door simpelweg de waargenomen ongelijkheden weer te geven, maar mengt zich liever onder de betrokkenen om samen door dialoog nieuwe projecten te creëren. In haar werk onderscheiden zich twee methodieken: het vertalen van hedendaagse bouwstrategieën naar museale installaties en de projecten die vorm krijgen in de stad zelf. Potrˇc analyseert met haar kunstpraktijk de opgespoorde architecturale praktijken. Aan de hand daarvan ontwikkelt ze producten of bouwsels, die louter praktische tot symbolische doelen dienen. Men kan Potrˇc ervan verdenken ’het alledaagse’ enkel als stijllabel in te zetten, maar er is meer aan de hand.
11.1
Urban Independant (medium) ... she now considers herself a storyteller who builds stories with architectural materials.115
113
http://potrc.org/ Marjetica Potrˇc . N EXT S TOP K IOSK. (Moderna Galerija Ljubljana. 2003). p. 40 in J. Higgie. Melding utopianism with utilitarianism. (Frieze Magazine issue 99. Mei 2006.). s.p. 115 ibid. s.p. 114
In 2002 nam Potrˇc deel aan de tentoonstelling Consuming Places, georganiseerd door Creative Time116 die werkzaam is in Brooklyn, New York. Onder deze overkoepelende titel werden verschillende kunstenaars ingezet om de veranderingen van de stedelijke ervaring door nieuwe virtuele en physische ruimtes aan de hand van kunstpraktijken te onderzoeken. Ze inspireerden zich daarvoor op architectuur, industrieel ontwerp en nieuwe media. Andere deelnemers waren Greyworld, 212Box, Bill Fontana en Asymptote. Voor haar deelname selecteerde ze vijf verschillende en over de wereld verspreide benaderingen tot stedelijkheid. De titel Urban Independant verzamelt ze door hun onconventionele aanpak: het Barefoot College in India, de jaarlijkse bijeenkomst op Burning Man in VSA, de Nederlandse stedelijke ontwikkeling Leidsche Rijn, het East Wahdat Upgrading Program in Jordanië en de Rural Studio in Alabama. Hoewel ze allen een uiteenlopende locale context hebben, aanvaarden ze geen gevestigde methoden om een samenleving te verbeteren, noch de opgelegde regelgeving. Ze zijn gefundeerd op een actieve individuele participatie bij zowel ontwerp, bouwproces als verweving van architectuur en infrastructuur. Voor het project stelde Potrˇc vijf vragen aan elke vertegenwoordiger van de praktijken, hetzij de oprichter of een betrokkene in het algemeen. Met de vragen peilde ze naar de individuele motieven en verwikkelingen van wat gerealiseerd werd: What was the catalyst for your endeavour? Whose community is it? What models did you look at while developing this project? What problem-solving practices have been instrumental in creating locally responsive solutions? Can these be applied to other communities? And what does the future bring?117 Potrˇc traceert binnen de hedendaagse architectuur praktijken die tegelijk deel uitmaken van het leven van elke dag, maar daarin ook een weerstand bieden tegen de gewoonlijke planning. Ze zijn gewoon en ongewoon samen. Het zijn voorbeelden van ’het alledaagse’ in die zin dat ze zich tegen 116 117
http://www.creativetime.org http://potrc.org/
een algemeen aanvaard systeem afzetten door de persoonlijke creativiteit van het leven. Deze inhoudelijk ’alledaagse’ projecten vormen het onderwerp voor Potrˇc kunstproductie.
11.2
museale installaties (opvoering) She makes structures that are sculptures based on architecture based on human inventiveness.118
De hierboven geselecteerde praktijken worden door Potrˇc aangegrepen als thema voor haar kunstwerken. Het zijn interpretaties, maar bovenal verbeeldingen van de bouwpraktijken. Marjetica Potrˇc ’s projects and exhibitions prompt questions about the responsabilities of artists to the greater social realm.119 Het is een vorm van ruchtbaarheid en een medium om tot haar eigen architectuur over te gaan. De vanuit de architectuur geanalyseerde thema’s worden in de kunstwerken belichaamd en uitgesproken. Meestal resulteert de installatie in een schaalmodeI waarbij de nadruk ligt op de (locale) bouwmaterialen en de infrastructuren voor energie en communicatie. Hierin toont ze de dagelijksheid van de hedendaagse behoeften en hoe er locaal mee wordt omgegaan. Het geheel gaat veelal gehuld in een felle kleur, waarmee ze het anders banale bouwsel tot kunstobject verheft en westerse esthetische normen in vraag stelt.120 Potrˇc gebruikt de kunstgalerie om met een verplaatsing van bestaande vormen een direct kritisch engagement aan te gaan met de wereld buiten de witte muren. Gebouwen en voorwerpen zijn de vage schetsen van ready-mades: ze construeert geen exacte replica’s, maar hybride structuren die ze op een gelijkaardige 118 Marjetica Potrˇc . U RBAN N EGOTIATION (Valencia: IVAM Institut Valencia d’Art Modern. 2003). p. 38. in J. Higgie. Melding utopianism with utilitarianism. (Frieze Magazine issue 99. Mei 2006.). s.p. 119 ibid. s.p. 120 http://www.kettlesyard.co.uk/exhibitions/archive/waysofliving.html
manier als ’het origineel’ opbouwt uit goedkope en nabij de galerij voorhanden materialen. De zelfde installatie verschilt dus van tentoonstelling tot tentoonstelling. Haar praktijk werpt onvermijdelijk vragen op hoe geschikt een kunstgalerij is als een plek van discussie over sociale ontbering. Is it a politically legitimate gesture to appropriate architectural forms born from need and necessity and restage them in the context of an art discourse?121 Voor Potrˇc is het antwoord daarop enkel en alleen neen als je musea beschouwt als decadente ruïnes van een ooit potentieel discussieforum. Daar is ze echter niet van overtuigd; het museum en de kunst hebben nog altijd een onontgonnen communicatief en educatief potentieel: kunst als wekker van het bewustzijn en het mogelijke, en de galerij als een plek van reflectie en discussie.122 Leidsche Rijn House (2003)
Leidsche Rijn House [bron: http://potrc .org]
Leidsche Rijn heeft, als grootste residentiële ontwikkeling in 121 Jan Verwoert. Confessions of a Global Urbanist. (Afterall. no. 9. 2004). p. 51. in J. Higgie. Melding utopianism with utilitarianism. (Frieze Magazine issue 99. Mei 2006.). s.p. 122 Dit sociaal engagement deelt ze met o.a. Bonnie Sherk, Andrea Zittel, Krzysztof Wodiczko, Yona Friedman, Michael Rakowitz, Dan Graham en Aleksandra Mir. in ibid. s.p.
Nederland, een kaleidoscoop van creatieve oplossingen. In tijden waarin de invloed van de - sociale - overheid minder is als voorheen, benadrukken deze oplossingen vooral private belangen en autonomie. Wadis, om afvalwater (gedeeltelijk) te zuiveren; regenwateropvang; en een gesplitst watersysteem, om regenwater en leidingswater voor verschillende doeleinden te benutten, zijn constantes over het hele gebied. De hedendaagse stadsbewoner en de reiziger leven er naast elkaar.123 De installatie is een anonieme, gesloten woning, uitgerust met een zonnepaneel dat ertegen leunt. Het aluminium dat zowel gevel als dak bekleedt, reflecteert de ruimte errond en verblindt met een uiterlijke schijn wat zich binnen afspeelt.
Butterfly House [bron: http://www.landviews.org/la2003/champion-aod.html & http://potrc .org]
Rural Studio: Butterfly House (2002) Rural Studio is een ontwerp -en bouwstudio voor architectuurstudenten die aan de Auburn University studeren. Ze werken samen met de bewoners van Hale County in het landelijke Alabama, om tot een erg persoonlijk woningontwerp te komen. De gebruikte materialen hangen meestal af van wat beschikbaar is in de omgeving, zo ook gerecycleerde of vergeten voorwerpen. Het is vooral deze recyclerende aanpak die Potrˇc wil tonen. Het Butterfly House wordt 123
http://potrc .org/
natuurlijk geventileerd en vangt regenwater op. Door de ventilatie worden koeling -en verwarmingskosten geminimaliseerd en het regenwater zorgt voor het doorspoelen van toilet en het wassen van textiel. De totale kostprijs voor het huis bedroeg 25 000 $.124 Potrˇc’ schaalmodel van het huis toont vooral de houten constructie met het tinnen dak, waarvan het regenwater in een oranje afvalcontainer wordt opgevangen. Het belang van de front porch en de modulering op maat van de gehandicapte bewoner die zich per rolstoel moet bewegen, geeft het gepersonaliseerde karakter van het ontwerp weer.
Hybrid [bron: http://potrc .org]
Hybrid: Burning Man & Barefoot College (2002) Het utopische gedachtengoed van Buckminster Fuller, die in de jaren ’60 met zijn geodetische gewelf ophef maakte, krijgt nu een plaats in het dagelijkse leven. Het is door de snelle en makkelijke opbouw een goede structuur voor noodwoningen. Daarbij kan ter bekleding gebruik worden gemaakt van gerecycleerde industriële materialen. Ze worden toegepast op de tijdelijke stad van Burning Man in Nevada125 en in de praktijken van het Barefoot College.
124 http://potrc .org/ & http://cadc.auburn.edu/soa/rural-studio/projects_butterflyha & http://www.landviews.org/la2003/champion-aod.html 125 http://www.burningman.com/
De handleiding om zelf een geodetische structuur te bouwen126 heeft Potrˇc blijkbaar geïnspireerd en om die ter plaatse met verkeersborden of een kleurrijk zeil te bekleden.
Barefoot College: A House [bron: www.kettlesyard.co.uk]
Barefoot College: A House (2002) Het Barefoot College in Tilonia (Rajasthan, India) is een opleiding waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen student en professor, noch titels of onderscheidingen worden uitgedeeld. Met hun onderzoek en bouwpraktijk bedienen ze zo’n 120 000 - vooral arme mensen. Zelfbedruipendheid, hedendaagse technologieën en locale wetenschap vormen de basis voor elk ontwerp.127 126 127
http://geometrydome.com/ http://www.barefootcollege.org/
In haar ontwerp wil Potrˇc deze gemene delers van hun projecten verwerken; overgoten met felgekleurde verf.
East Wahdat Upgrading Programme [bron: http://potrc .org]
East Wahdat: Upgrading Program (1999 - 2003) In groot Amman (Jordanië), waar ongeveer een vierde van de bevolking in ongereglementeerde nederzettingen leeft, werd in de jaren tachtig door het stadsbestuur besloten om deze mensen niet te verdrijven, maar om netwerken op deze locaties uit te bouwen: voor verkeer, electriciteit, riolering en watervoorziening. De door de nieuwe faciliteiten gedefinieerde percelen boden eerst plaats aan de oorspronkelijke barakken, die later werden afgebroken eenmaal de eerste kamer van het huis was gebouwd.128 Het is deze core unit , of eerste kamer, die Potrˇc in verschillende versies reproduceert. Marjetica Potrˇc’ centrale activiteit in haar kunstpraktijk zijn haar museale installaties. En van nog meer belang is het feit dat ze museaal gemaakt zijn, vanuit de realiteit geïnspireerd om dan getransformeerd te worden tentoongesteld.129 Daartoe voert ze enerzijds een abstractie uit van de realiteit tot essentiële eigenschappen die ze dan verwerkt in een bouwsel van lokale (uit 128 http://potrc.org/ & S. al-Radi, C. Moore, J. Steele. A RCHITECTURE FOR A C HANGING W ORLD : THE A GA K HAN AWARD FOR A RCHITECTURE . (Londen: Academy Editions. 1992). p. 124-139. 129 Potrˇc maakt de omgekeerde beweging van deze die in De mythe van de straat van B. Verschaffel wordt beschreven. Daarin wordt de tendens dat het museum tot overdekte straat wordt hergedefinieerd, bekritiseerd.
de omgeving van het museum) materialen. Bovendien maakt ze het nog meer tot kunstwerk door er een felle verflaag op te zetten. Deze verschuiving van praktijken die zich net onderscheiden doordat ze ontsnappen aan autoriteiten, naar gemusealiseerde installaties, is op zijn minst vreemd te noemen. Duidt Potrˇc daarmee op de absorptiemechanismen van de macht, die iedere onbekende dynamiek poogt te categoriseren binnen het eigen kader? Of heeft ze het oprecht goed voor met de - interessante minderheden? Potrˇc maakt daadwerkelijk de overgang tussen de beide krachten van ’alledaagsheid’: het echte - subversieve - leven en de institutionele kaders. Ze toont daarmee de werking ervan aan. Door de verflaag die ze erop zet, wordt ’het alledaagse’ als het ware verdingelijkt, maar ook light. Potrˇc maakt van de spiegel - die ’het alledaagse’ is - een schilderij waarin ze de tijdelijkheid vastlegt in een kunstwerk. Guillaume Bijl Als de kunstwerken130 van Guillaume Bijl131 tegenover dit werk worden beschouwd, wordt duidelijk wat Potrˇc met de gevonden realiteit aanvangt. De transformatie is gelijkaardig tot op het contextuele niveau. Beiden transformeren werkelijke situaties en objecten tot kunstige situaties en objecten door ze in een museale context te plaatsen. Voor Bijl stopt het echter bij deze verschuiving van functioneel naar niet-functioneel kader. Een gepast voorbeeld132 is de Tapijtenhandel II (1986) waarmee Bijl een tentoonstellingsruimte voor tapijten simuleert in een museumruimte, de typische exotische planten incluis. Bijl bespeelt de esthetiek van de simulatie als een ultieme valstrik voor de kijker. De toeschouwer die in een confrontatie met een voor hem werkelijke situatie op zichzelf wordt teruggeworpen; soms doet Bijl 130 Het gaat hierbij om de transformatie-installaties. Andere worden hier niet besproken. 131 http://www.kunstbus.nl/verklaringen/guillaume+bijl.html 132 De autorijschool (1997) zou aanleiding geven tot complexere beschouwingen, vermits het zelf ook een instituut is.
dit zelfs letterlijk met spiegels.133
Guillaume Bijl, Tapijtenhandel II [bron: http://www.deappel.nl/archive/image.php?query=&projectID=411&photo= 198510f&timecode=198510&english=off]
Potrˇc houdt het niet bij de contextuele verschuiving en vormt ook het object om door er bijvoorbeeld een fel gekleurde verflaag op te 133 Een verder esthetische onderzoek kan hierop worden gevoerd ; in verhouding met de alledaagse esthetiek van bijvoorbeeld Venturi.
zetten. Ook de situatie laat ze niet ongemoeid, want Potrˇc kopieert niet letterlijk. Ze abstraheert de objecten van een bepaalde situatie tot een grootste gemene deler die er representatief voor moet zijn. Het is ook geen simulatie van een realiteit die erg vertrouwd is voor de toeschouwer die ze weergeeft. Doordat het net subversieve situaties zijn, doelen ze eerder op het bewustzijn van de kijker, dan als ze bij Bijl tot het onderbewustzijn afdalen. Potrˇc vergroot enerzijds de afstand tussen het onderwerp en de toeschouwer door de verflaag die ze erop zet. Het object wordt zo meer een kunstobject, - gewoon - beeldende kunst. Anderzijds kan de verflaag ook de confrontatie verharden, door de felle kleur die contrasteert met de kramikkige bouwsels.
11.3
projecten op locatie (medium)
Potrˇc zet eerst de getraceerde bouwpraktijken om in museale installaties, maar ze werkt evenzeer - in tegenstelling tot de beschermende context van het museum - in de stedelijke realiteit zelf. De in het museum opgevoerde ’alledaagsheid’ wordt dan als instrument ingezet.
Balcony with Wind Turbine [bron: http://potrc .org]
Balcony with Wind Turbine Voor de 3rd Liverpool Biennial in 2004 werd Potrˇc gevraagd een - volgens haar - gepast antwoord te bieden aan de stad. Na gesprekken met bewoners van het Bispham House, een flatgebouw dat oorspronkelijk voor sociale huisvesting was bedoeld, installeerde ze op de veertiende, hoogste verdieping een balkon met daarop een windturbine. De installatie voorziet twee gezinnen van electriciteit en personaliseert het voorheen anonieme appartement.134 One of the most important points I wanted to make was that tenants do not have to be resettled in order to improve their living conditions.135
Dry Toilet [bron: http://potrc .org]
Dry toilet Na een verblijf van zes maanden in de sloppenwijken van Caracas (Venezuela) voor een onderzoek naar de informele stad, ontwierp Potrˇc een dry toilet voor het hogergelegen deel van La Vega barrio, waar er geen officiële watervoorziening is. Het toilet zet de organische afvalproducten om in meststoffen. 134
http://potrc.org/ S. Smith. B EYOND G REEN : T OWARDS A S USTAINABLE A RT. (Chicago: David and Alfred Smart Museum of Art; University of Chicago; Independent Curators International. 2005). p. 112. in J. Higgie. Melding utopianism with utilitarianism. (Frieze Magazine issue 99. Mei 2006.). s.p. 135
The project attempts to rethink the relationship between infrastructure and architecture in real-life urban practice in a city where half the population receives water from the municipal authorities no more than two days a week.136
Deze laatste fase van haar kunstpraktijk, waarmee ze haar kunstwerken weer in de buitenwereld wil brengen, is niet straf genoeg om uit het object te breken. ’Het alledaagse’ lijkt er uit verdwenen, nu de institutionele context minder nadrukkelijk aanwezig is. Het enige wat we eruit kunnen opmaken is de oprechtheid in haar engagement. Projecten als Dry toilet neigen in het voordeel ervan, terwijl de windturbine toch meer - afstandelijk binnen het institutioneel kader blijft en symbolischer een statement maakt.
12
existentiële ruimte137 : Wim Cuyvers : (bestemming)
De esthetiek die Potrˇc in haar installaties realiseert, herkennen we deels ook bij de cabane van Wim Cuyvers, een kunstwerk/architectuurproject van de Belgische architect die meermaals in verband wordt gebracht met ’alledaagsheid’. De term slaat welliswaar meestal op het feit dat Cuyvers werkt met afval, minderheden, randfenomenen, ... Het innerlijke mechanisme van ’het alledaagse’ in zijn werk gaat echter dieper. 136
http://potrc.org/ Recentelijk realiseerde Cuyvers in het Maria Middelares ziekenhuis i.s.m. het Smak in Gent zo’n existentiële ruimte voor kankerpatiënten die daar geïnspireerd kunnen worden door hedendaagse kunst onder de naam KICK (Kanker Inspireert Cultuur en Kunst). 137
12.1
cabane : publiek huis / maison publique
publiek huis/maison publique in Felix Happark (24/5/03 - 24/6/03) [bron: www.voorkamer.be]
Voor de driejaarlijkse beeldententoonstelling Beeld in park (2003) werd Cuyvers gevraagd iets te maken in het Felix Happark te Etterbeek. Het betreft een huisje dat zich op de rand van het park bevindt met de toegangsdeur naar de openbare ruimte gericht. In het huisje bevindt zich een gedekt bed, een tafel, een stoel en een lampje. Personen die het werk bezoeken, kunnen de ruimte afsluiten van binnen uit en er daardoor een private ruimte van maken.138 De oorspronkelijke toestemming die door het gemeentebestuur in het schepencollege werd gegeven aan de organisatie, vzw Voorkamer, gebeurde met kennis van het concept. Nog geen tien dagen na de opening was 138
Perstekst ’Beeld in Park’ op http://www.nicc.be
het huisje echter al stiekem ontoegankelijk gemaakt door middel van een ’nette’ multiplexplaat. De cabane zou aanzetten tot ontucht, druggebruik, verkrachting en brandstichting. Na een volgende, twijfelachtige verzegeling (papieren band met twee stempels en een gefotokopieerde waarschuwing) - want ’de gebruiker’ had het huisje weer opengebroken - besloot de organisatie in samenspraak met Wim Cuyvers er de tekstbanier ’gecensureerd politie Etterbeek’ aan te brengen. Eerst werd er nogmaals een plaat tegengeschroefd om de toegang te verhinderen, ditmaal een afgedankte achterkant van een kleerkast, om op 24 juni 2003 het huisje volledig te slopen. Heden echter werd zonder enige vorm van communicatie dit werk op bevel van de Burgemeester van Etterbeek op een schandelijke manier vernietigd, de cabane werd met een grijpkraan, zonder enige veiligheidsvoorzieningen, naar een 4 meter lager gelegen plek gestort in een historisch beschermd monument waar zich op dat moment reeds verschillende bezoekers bevonden !!! Het huis stortte zich tegen een eeuwenoude boom en enkele bezoekers met kinderwagen ontvluchtten in paniek het idyllische Felix Happark. 139 ... en geheel in de lijn van wat ’de macht’ altijd doet, deden zij wat ze wilden beletten ... Enkel de burgemeester en zijn politiemacht zjin naar anleiding van dit publieke huisje baldadig geworden en hebben het publiek in gevaar gebracht. Zij hebben de publieke ruimte gereduceerd: aan de voet van de rotswand tegen een oude boom, ligt een verfrommeld huisje dat publiek wou zijn.140
139 140
ibid. W. Cuyvers. De openbare ruimte gecensureerd? op http://www.nicc.be
publiek huis/maison publique in Felix Happark (24/6/03) [bron: W. Cuyvers. T EKST
OVER TEKST .
(Den Haag: Stroom den Haag. 2005). losse afbeelding]
Het werd een controversieel werk, en door de drastische ingreep van het gemeentebestuur kon een reactie van Cuyvers niet uitblijven. Daarin schets hij het werk naar aanleiding en uitkomst.141 Als men een park over het algemeen gezien, als één van de meest publieke ruimtes beschouwt, waar je altijd binnen en buiten kan, en alles kan doen wat publiek aanvaard wordt, is het Felix Happark een uitzondering. Het is zwaar omheind en wordt geregeld volledig afgesloten. De context van ’Beeld in Park’, die een museaal karakter aan het park geeft, maakt het echter tot een meer publieke plek, zij het waar bepaalde conventies142 gelden. Cuyvers wou de grens tussen privé en publiek aftasten. Hij beschouwt de publieke ruimte per definitie als bedoeld voor de zwaksten, die privé een behoefte niet kunnen invullen, die er niet voor kunnen betalen. Hij wilde hen een plek bieden in het Felix Happark. Een gedeelte van de omheining werdt afgebroken en een ’kotje’ werd op die plek in ongeschaafd dennenhout opgetrokken. Een toegang werd aan de kant van de Louis Hapstraat voorzien en een raam met uitzicht op het park. Het huisje bevond zich op de grens tussen straat en park en verbond beiden slechts visueel. Het werd onmiddelijk gebruikt door mensen die er hun eigen interpretatie aan gaven: er werd in gelezen, gevrijd, geslapen, een briefje achtergelaten, wat etensresten, ... De politie, in opdracht van de burgemeester (of was het omgekeerd), projecteerde er echter ook zijn gedachten op als mogelijke plaats van misdaad. Ze besloten daarop zelf tot brute ingrepen die het publiek huis eerst afsloten en uiteindelijk sloopten. Het huisje zou vervolgens nog herbouwd zijn, op last van de gemeente, maar nog dezelfde dag weer afgesloten door de brandweer wegens niet brandveilig. Een paar dagen later brak Cuyvers het huisje open en trof er twee kinderen die langs een loss plank waren binnengekropen. Die kinderen hadden perfect gelezen wat 141 W. Cuyvers. De openbare ruimte gecensureerd? op http://www.nicc.be & W. Cuyvers. Publiek huis. in T EKST OVER TEKST. (Den Haag: Stroom den Haag. 2005). p.161-164. 142 B. Verschaffel. De mythe van de straat. (De witte raaf. 19: (111) september-oktober 2004). p. 4-6.
ik bedoelde, zoals de burgemeester dat eigenlijk ook perfect had gedaan, want hij had zijn verlangens en frustraties geprojecteerd op dat ding: daar gaat van alles gebeuren dat ik eigenlijk zou willen doen maar niet kan doen in mijn positie. Het is eerst en vooral zijn projectie die bewijst dat er nood aan is, ten tweede bewijzen die kinderen dat nog eens extra en ten derde, het creëren van het gevaar dat de macht had willen voorkomen wordt precies gecreëerd door de macht. Want die kinderen moeten nu bij brand door een spleet naar buiten kruipen, en niet door een openstaande deur.143 Een paar maanden later, van 27 december ’03 tot 24 januari ’04, werd een tweede poging ondernomen tot een ’publiek huis’, ditmaal indoor bij vzw Voorkamer in Lier. Dit project toont het duidelijkst Cuyvers’ omgang met de publieke ruimte en flirt zelfs met de grens tussen architectuur en kunst. Het sterk gevoelsmatige kunstwerk past volledig in het oeuvre van de architect. Cuyvers is een pathetische figuur in elke zin van het woord: hartstochtelijk bewogen, maar ook wel bombastisch en hoogdravend.144 Vanaf de negentiger jaren, toen de boeken van Georges Bataille145 een heropleving ervoeren, kreeg het onderbuikgevoel van Cuyvers meer aandacht. Alongside the stream, amongst that’s left behind, that is the position of this artist, that is the position of this architect.146
Wim Cuyvers studeerde in 1982 als architect af in Gent. Na zijn stage bij Robbrecht en Daem, zette hij die verder in New York, bij Preston Phillips en Venturi, Rauch & Scott Braun. In 1984 richtte 143 J. Claus & M. Prinse. Homoseks in Maastricht. Een interview met architect Wim Cuyvers. (Maastricht: Mozaiek. September 2006). s.p. 144 Het Engelse pathetic, als zielig, is zeker niet van toepassing, voor de duidelijkheid. 145 Frans schrijver en filosoof die vooral halfweg de twintigste eeuw publiceerde. Belangrijkste werk voor Wim Cuyvers was Le bleu du ciel (1957). 146 http://users.pandora.be/b-site/bsites.htm
hij een eigen bureau op in Gent.147 Vanaf de negentiger jaren doceerde hij aan onder andere de Academie voor Bouwkunst in Tilburg, de Design Academy Eindhoven en de Ecole d’Architecture Paris Malaquais. Tegenwoordig is hij als advising researcher Design actief aan de Technische Universiteit Delft en de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Naast het ontwerpen van gebouwen zoals scholen, woningen of tentoonstellingsruimtes, is Cuyvers ook actief als onderzoeker. De inzichten die hij daarmee verwerft, probeert hij te gebruiken bij het ontwerpen. Het boek is te schrijven, maar ik vind het veel interessanter om het boek te lezen. En ook dat is een creatieve daad op zich, want in het lezen zit een herschrijving. Iedereen leest een boek immers op een andere manier.148 Hij benut deze kennis van verschillende ruimtes om zich af te zetten tegenover ’de macht’ en om stiekem een statement te maken. Keer op keer slaagde hij erin om een ogenschijnlijk soms banale opdrachtsituatie om te vormen tot een interessant project, dat verschillende associatiemogelijkheden bespeelt en als het ware de primaire betekenissen van de architectuur aftast. De architectuur van Wim Cuyvers put kracht uit de manier waarop ze omgaat met de alledaagsheid en ruimtelijk gestalte geeft aan het leven.149
In zijn interpretatie van de bestaande situatie volgt hij niet alleen zijn stagemeesters Venturi, Rauch & Scott Braun150 , maar bevestigt 147 W. Cuyvers and Kunstcentrum deSingel. W IM C UYVERS (Antwerpen: Internationaal Kunstcentrum deSingel. 1995). p. 9. 148 J. Claus & M. Prinse. Homoseks in Maastricht. Een interview met architect Wim Cuyvers. (Maastricht: Mozaiek. September 2006). s.p. 149 commentaar van de jury bij de uitreiking van de Cultuurprijs Vlaanderen Architectuur in 2005 (aan Wim Cuyvers) in (VAi-nieuwsbrief, nr. 29. februari 2006). 150 R. Venturi, S. Izenour and D. Scott Brown. L EARNING FROM L AS V EGAS : THE FORGOTTEN SYMBOLISM OF ARCHITECTURAL FORM (Cambridge, Mass.: MIT Press. 1977). 192 p. e.a.
hij ook - letterlijk als het ware - het verband tussen architectuur en literatuur. Zijn grote voorbeeld is daarbij de filosoof Georges Bataille, wiens strategie van de erotiek de ’bevestiging van het leven tot in de dood’151 wilde betekenen. Het is een strategie die enerzijds de spelregels en taboes van de maatschappij erkent, maar dan vooral om ze te kunnen doorbreken en overschrijden.152 De implementatie van deze strategie in de verordenende activiteit van architectuur, levert een boeiend spel. Het meest uitgesproken voorbeeld van deze methode is waarschijnlijk een stedenbouwkundig project voor Gent uit 1992, waar in een wijk, waar vooral Turken woonden, een islamitische begraafplaats midden in de woonwijk werd ontworpen. Wegens een gebrek aan zo’n begraafplaats, moest elke overleden Turk op de dag van zijn dood naar Turkije worden overgevlogen en ontstond er een problematische relatie tussen de Turkse gemeenschap in het Westen en de omgang met hun overledenen. Cuyvers integreerde zodoende het conflict met de dood in het huisvestingsontwerp.153 Dit project illustreert hoe hij omgaat met de bestaande toestand en daarbij het non-conformistische binnen het conventionele smokkelt. We have banished the big existential feelings from our lives and we forget how they can enrich daily life.154 Deze existentiële wijsheden die veelvuldig staan beschreven in the great novels of modern times wil Cuyvers vertalen in zijn architectuur. Het lijkt wel of ze verdrongen worden uit het hedendaagse leven, de confrontatie gemeden wordt. Net door deze ontmoeting aan te gaan wil hij een architectuur die onpersoonlijk - macht en geldgestuurd - is geworden, leven inblazen: It brings architecture to life, turns it into a meaningful life story.155 Het is een kritiek op wat architectuur is verworden: het zinloze van het verzet tegen een zinloos leven heeft zich geconcretiseerd in 151 W. Cuyvers and Kunstcentrum deSingel. W IM C UYVERS (Antwerpen: Internationaal Kunstcentrum deSingel. 1995). p. 13. 152 ibid. 153 ibid. p. 134-139. 154 W. Cuyvers. Existential wisdom. (Archis nr 8. 1998). s.p. op http://archis.org 155 ibid.
de architecturale planning, de zinloze planning.156 Experimenten met flexibiliteit en polyvalentie vormen daar voor Cuyvers geen uitzondering op : het is planning in het kwadraat; en planning is een daad van niet-acceptatie. De onmogelijkheid van planning als absoluut medium tot architectuur is iets waar Cuyvers zich ten dege van bewust is. Hij verzet zich echter ook tegen een zinloos leven, tegen het vallen in de afgrond van het niets. Maar in plaats van planning, niet-acceptatie, hanteert hij loutere acceptatie. Tot het blauw van de hemel en het dak samenvallen, of datgene wat is, beschouwd wordt als meest betekenisvol: Achteraf kijken, ... contempleren, beschouwen, zonder enige hoop op een les, zonder enige hoop, zonder enige gedachte aan een conclusie. Het kijken zoals ik het bedoel is accepteren, is ontvangen, kijken zonder pervertering, zonder perversie, zonder projectie van welk verlangen dan ook, zonder verzet, zonder weerstand, zonder wens, zonder hoop, kijken vanuit de nis van de wan-hoop. Het eindeloze turen naar het niets.157
Hierdoor kan de architectuur een post-planning-postitie aannemen, die volgens Cuyvers vergelijkbaar is met de positie van de kunst. Een onderscheid tussen hun maatschappelijke verantwoordelijkheden valt dan niet meer te maken. Als de architectuur de plannen uit handen geeft en de wereld met haar architectonische blik beschouwt, zonder de hoop om die blik ooit productief te maken, als de architectuur de ziekte-toestand accepteert, als de architectuur de geestesscherpte van de TBC-lijder opzoekt, als de architectuur de ’Connaissance par les gouffres’ (Henri Michaux) onderkent, als de architectuur de twijfel toelaat, als de architectuur 156
W. Cuyvers. Als het blauw van de hemel op het dak valt. (Archis nr 3. 2001). p.
73. 157
ibid.
de blauwe TV-lucht in de modder laat spatten, als de architectuur de post-factum positie aanvaardt, als de architectuur de a posteriori positie aanvaardt, dan zal de architectuur zich eindelijk onbevangen en ongegeneerd kunnen confronteren met het economische belang, met de economische dwangmatigheden, met de macht en de normering, met de twee kanten van het burgerlijke en de functionaliteit, met de kortzichtige illusie van het eeuwige leven. Daar ligt voor de architectuur een zo goed als onontgonnen, braak gebied.158 Hierin zit evenzeer een bevrijding als een onmiddellijk engagement voor de architectuur. Het laat geen twijfel dat architectuur relevant is, maar Cuyvers wil het net op zichzelf terugwerpen, in een tijd waar architectuur langs alle kanten wordt voorbijgestoken - genegeerd en gekleineerd. In woningontwerpen, vooral renovaties, voegt hij daartoe klassieke verhalen in de woning. Zo maakt hij een expliciete verwijzing naar ’de dood van Marat’ (schilderij van Jaqcues Louis David) in de verbouwing van de badkamer van de woning van Servaes-Terkessidis in de Visserij in Gent.159 In de meer publieke projecten, zoals scholen of zelfs het publiek huis in het Felix Happark, denkt hij vooral aan de mogelijke verhalen van de gebruikers, en dan vooral de activiteiten die zich aan de rand van het programma afspelen, zoals geheime afspraakjes of een plek om je drugs te verstoppen. Dit zijn de noden die niet in de opdracht geformuleerd worden, maar er wel zijn. Deze inname van de positie van de behoeftige, in welke zin dan ook, is ook de houding in zijn onderzoeksprojecten, die hij vooral uitbouwde aan de Jan van Eyck Academie. In het kader van ’alledaagsheid’ zijn het de publieke en onderzoeksprojecten die zich het sterktst profileren. En natuurlijk is de lezing niet wetenschappelijk, maar misschien wel juister, omdat ze zoveel sneller is dan de wetenschappelijke lezing en omdat het 158
ibid. p. 74. W. Cuyvers and Kunstcentrum deSingel. W IM C UYVERS (Antwerpen: Internationaal Kunstcentrum deSingel. 1995). p. 108-111. 159
engagement van de lezer (degene die zijn nood aan den lijve ondervindt en onderkent) zoveel groter is dan dat van de door gedwongen pseudo-objectiviteit beperkte wetenschapper.160
12.2
schoolarchitectuur161
For I am a poet of the kindergarten (in the city) and the cimetry (in the city) [bron: Bart Lootsma. Een architectuur uit de kelder. in red. W. Cuyvers, K. Gerets en K. Vandermarliere. W IM C UYVERS. (Antwerpen: De Singel. 1995).p. 139.]
Een constante in het werk van Wim Cuyvers is de school162 . Het begon met zijn ontwerp voor het kinderdagverblijf in Zwijdrecht van 1988-89, verder over het lesgeven aan diverse academies 160
A.-M Havermans, K. Hemmerechts, W. Cuyvers, et al. S CHOONSELHOF E EN EIGENTIJDSE VISIE OP DE A NTWERPSE METROPOOL. (Antwerpen: Erfgoedcel Antwerpen. 2005). p. 367. 161 meer omtrent dit thema: M. van den Driessche en B. Verschaffel (ed.). D E SCHOOL ALS ONTWERPOPGAVE (Gent: A&S/books. 2006). 368 p. 162 Ook de begraafplaats is voor Cuyvers een breekpunt, omdat deze als essentieel van het leven deel uitmakend met de moderniteit werd verbannen buiten de stad. Hij wil de dood een zekere alledaagsheid teruggeven. Cf. R. Muchembled. D E UITVINDING VAN DE MODERNE MENS (Amsterdam: uitgeverij Contact. 1991). 415 p. waarin wordt beschreven hoe zeden en gebruiken in de middeleeuwen werden geregulariseerd. Hoewel dit ook verband houdt met alledaagsheid wordt dit hierin niet verder besproken, wegens de gelijkaardigheid met zijn schoolprojecten, die talrijker en uitvoeriger zijn. NU !
waaronder in Parijs waar het manifest Nouvelle Ecole Architecture tot stand kwam. Uiteindelijk heeft hij nu zelfs plannen om een soort eigen school op te richten. Cuyvers kwam de fascinatie die hij voor scholen heeft, toelichten tijdens de Jokerweek 2007.163 Daaruit bleek algauw welke diepere grond er aan de basis ligt. De school als instituut is een dankbare uitdaging voor een architectuurontwerp dat zich wil afzetten tegen conventionele planning. De tegels of lambriseringen in de gangen en lokalen, die een maat op de muur stellen, blijven in het collectief geheugen. Kinderen er onder, leerkrachten erboven. Ook de schoolbel die de tijd regelt en de plek er onder om het de gestraften in de oren te knopen zijn voorbeelden zoals die legio voorkomen. Cuyvers wil ze niet wegwerken, maar bevestigt ze en plaatst er iets tegenover. De typlogieën worden bewaard, terwijl er ’alledaagse’ subversieve plekjes worden geïntroduceerd. Plekken waar de eerste kus, de eerste joint, de eerste grafiti kan plaats vinden. In zijn ontwerp van 2005 voor een basisschool in Ieper gaat hij zelfs zo ver de lerarenkamer in een glazen kooi in te richten, zodat de kinderen hen tijdens de speeltijd altijd kunnen gadeslaan. Terwijl hij er eveneens talloze in een U-vorm besloten plekjes voorziet waar de leerlingen zich kunnen - vrij van het toezicht van leerkrachten bewegen. Het schoolontwerp behoort echter nog tot het meest volgzame wat betreft zijn omgang met de school. Niet toevallig op het eind van zijn korte carrière als docent aan de Ecole d’Architecture Paris Malaquais schreef hij met zijn studenten het manifest Nouvelle Ecole Architecture. De belangrijkste artikels waren dat de les uitsluitend in de publieke ruimte mocht worden gegeven, dat het diploma bij het begin van de studie en niet op het einde moest worden uitgereikt, dat de student en docent moesten bedelen voor de kost, en uiteindelijk zelfs dat de student misdadiger moest worden. De nieuwe architectuurschool zou dus geen gebouw meer behoeven en de student zou meer aanleren zich te verzetten dan zich aan te 163 W. Cuyvers. Schoolarchitectuur. Jokerbar ’t Kuipke Gent. 14/02/07 18u30. (in het kader van de Jokerweek Revisited 2007)
passen. Een idee waar geen plaats voor was in Parijs. Zijn recentste concept omtrent de school, is dan ook een volkomen eigen initiatief. Het is een nog onzeker project, waarbij hij een berg bij St. Claude in Frankrijk zou kopen164 om er een ’open huis’ of refuge op te richten.165 In dat huis zou hij ’probleemjongeren’, zoals zij die auto’s in brand staken tijdens de rellen in de Parijse banlieus in 2005, ontvangen en proberen met hen een architectuur te ontwikkelen vanuit hun acties. In plaats van de student tot misdadiger te maken, wil hij de misdadiger tot ontwerper maken, door van hun gelijk uit te gaan. In dit idee wordt een - voorlopig maximum bereikt in een evolutie waarin Cuyvers zich identificeert met achterkantgebruikers. Het is de wijze waarop hij een mogelijke universele taal van de ruimte onderzoekt; van de publieke ruimte, zoals hij ze definieert.
12.3
authoring Beograd, Brakin & Euregio In een wereld die sneller dan wijzelf evolueert is de a-posteriori positie een geschikte houding in een poging om ons bewust te zijn van wat gebeurt. In plaats van er bovenop de vooruitgang meeplannen.166 Le souci d’une règle est parfois le plus grand dans la transgression.167
164
de onderhandelingen waren op het moment van de lezing bijna rond De voorwaarden waren danig strict dat dit de enige mogelijkheid op die plek was. De deur moest omwille van veiligheidsredenen naar binnen draaien (als het heeft gesneeuw geraak je anders niet meer buiten), maar moest ook altijd open zijn. 166 J. Claus & M. Prinse. Homoseks in Maastricht. Een interview met architect Wim Cuyvers. (Maastricht: Mozaiek. September 2006). s.p. 167 http://users.pandora.be/b-site/bsites.html 165
B-sites Een tweede lezing van Wim Cuyvers en Marc De Blieck eerder die dag, behandelde hun B-sites project (2002).168 Het was een onderzoek naar achterkantplekken op rustplaatsen langs Belgische snelwegen in samenwerking met Cuyvers’ studenten van de St. Lucas Hogeschool Gent. De intensiteit en de aard van het gebruik van die plekken werd in kaart gebracht op zoek naar plekken waar mensen halt houden om hun noden te vervullen. De struiken en bomen die de rustplaatsen afzomen bleken de poorten tot de plek van het sluipgebruik. Om deze op foto vast te leggen, fotografeerde Marc De Blieck net de grens, de voorkant waarachter het zich afspeelt. Bij een afbeelding van een achterkant alleen zou het niet duidelijk zijn dat het om een achterkant gaat. Cuyvers voorzag deze foto’s van een tekst die acht lijnen van zijn persoonlijke indrukken bij de foto’s bevat. Samen werden ze ingebonden tot het titelloze boek, waarbij de ’kaartjes’ van de plekken in de rug werden verlijmd; en dus onleesbaar zijn. Cuyvers benadrukt hiermee dat hij niet aan cognitive mapping doet, maar het toont tevens dat een echte subversieve praktijk onmogelijk is, in de machteloosheid iets te tonen wat normaalgesproken onzichtbaar blijft.169 Cuyvers’ tekst werd bovendien enkel gespiegeld170 en vertaald in de publicatie opgenomen. Ze komen in het midden samen in de volgende passage: On their bare white entangled bodies are the red weals the elastic in their clothes has imprinted there, red weals which, taking no account of wrinkles and scars and pimples and blue broken veins and randiness, have inscribed themselves like slowly fading questioning characters on their bodies: a Y, an E and an S : een A en een J, hebben zich bevragend op hun lichamen in geschreven, ze vervagen langzaam; geilheid en blauwe spataders en puisten en littekens en rimpels houden geen rekening met 168 W. Cuyvers en M. De Blieck. B-sites. ICC Gent. 14/02/07 14u00. (in het kader van de Jokerweek Revisited 2007) 169 De realiteit bleek harder voor de plekken, die na de studie strenger werden gecontroleerd. 170 Deze niet letterlijke weergave van zijn tekst kan geïnterpreteerd worden als een poging om de achterkant, als de geïnterpreteerde versie, van de tekst al dichter te benaderen; of toch een afstand te nemen van de voorkant, of geschreven versie, ervan.
de rode striemen, erin getrokken door de elastieken van hun kleding, rode striemen tekenen lijven die zich verstrengelen: witte, blote.171 Het ongebreidelde lichaam als een instrument om de werkelijkheid te bevragen, vanuit een positieve houding ertegenover. Het is een methode die Cuyvers in latere studies verder uitwerkt, op zoek naar de werking van een ’ware publieke ruimte’. Hij noemt het een ’gemene ruimte’, die gemeenschappelijk en erger dan banaal is. Volgende reeks onderzoeken vonden plaats aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Wim Cuyvers werkte en werkt er als onderzoeker, promotor of adviserend onderzoeker aan mee. Zoals het meeste van zijn recente werk, gaat het ook hier vooral om het ’interpreteren van de stad’. Cuyvers zoekt daarvoor steeds de ’publieke ruimte’ op en dan bedoelt hij de ruimtes waar om het even wie, wat dan ook, op elk moment kan doen172 : de niet-geprivatiseerde plaatsen, de economisch oninteressante ruimte. Hij volgt ,of leeft zich daarom in, in de activiteiten van de zwakkeren, zij die behoeftes hebben die ze privé niet kunnen bevredigen. Zo leiden junkies, zigeuners of daklozen hem naar de echt publieke ruimte. De uitgesloten plekken blijken dan de echt publieke plekken te zijn. De neerslag van het onderzoek gebeurt hoofdzakelijk tijdens het rondzwerven in de stad. Persoonlijk engagement, zwaktes en uitputting zijn daarbij voordelen om de stad op verschillende niveaus te lezen. Het resultaat zijn schema’s die tonen hoe de publieke ruimte verschillend is verspreid in verschillende steden. Het zijn onconventionele praktijken om stedelijke analyses te maken, die vooral samen een betekenis hebben. Plans of the public space of different cities only become relevant once they are placed side by side and are compared with 171
Wim Cuyvers en Marc De Blieck. B- SITES. (Brussel: Yves Gevaert. 2002). s.p. cf. het vrijheidsbegrip in B. Verschaffel. Publiek/privaat: het krachtverlies van een metafoor in B. Verschaffel. VAN H ERMES EN H ESTIA (Gent: A&S/books. 2006). p. 119-132. 172
each other. Scale and borders play an important role in this. Sometimes it is a good idea to look at a country as at a city or to view two cities as one.173
authoring the city (communication is|in the city) Dit onderzoeksproject, dat aanving eind 2002, ging uit van de Charles Nypels Foundation die lezingen door een aantal onderzoekers van de Jan van Eyck Academie organiseerde. Deze, G. C. Smith, P. Elliman, W. Vanstiphout en A. de Vet, formuleerden vanuit hun eigen praktijk en de onderlinge discussie het thema van het onderzoek: Authoring the city: urban space as a communication platform and a communication device. M. Choi, Z. Lapitková, T. Maletic en D. Michaelson werden aangesteld voor een twee jaar durend onderzoek, onder leiding van P. Elliman, A. de Vet en W. Cuyvers. Het objectief was om tot een vernieuwing binnen de ontwerpdiscipline te komen, via de relatie tussen communicatie en stad. Enerzijds heeft de jarenlange eenzijdige benadering vanuit het standpunt van de architectuurdiscipline ten op zichte van de stedelijke ruimte de stedelijke cultuur verarmd, maar het heeft ook ruimte gelaten voor andere praktijken om de stad als communicatiemiddel aan te wenden. Zo is er het voor beeld van brand bombing door de bedrijven. Daartegenover blijft niet alleen een antwoord van de architectuurwereld uit, er is ook een gebrek aan onderzoek naar die strategiëen. Anderzijds zijn er ook veel minder opvallende en kortstondiger vormen van communicatie in de stad, zoals flyeren, posters, graffiti enz die meestal een informeel karakter hebben. Ook deze zijn onderonderzocht. Naast het informele ging de aandacht uit naar het sociale, historische en technologische aspect van communicatie over en in de stad. Het werkterrein werd Maastricht, als prototype van een vernieuwde en gecontrolleerde stad, en mogelijk terrein van concrete ingrepen. Comparative research in other cities, in the Netherlands, Europe or other 173
W. Cuyvers op http://www.janvaneyck.nl/
continents, is in the realm of possibilities.174 Gezien de gelijkaardigheid met andere projecten aan de Jan van Eyck Academie evolueerde Authoring the city tot een overkoepelend onderzoek voor zowel individuele als collectieve projecten, zoals de hiernavolgende. Beograd-Den Haag (over de onmogelijkheid van het plannen) Werkateliers in Belgrado in 2001 en in Den Haag in 2003, in een samenwerking van de Design Academy EIndhoven met de Jan van Eyk Academie Maastricht, gaven aanleiding tot de tentoonstelling en het boek Beograd - Den Haag. In het gedrukte boek zijn echter enkel interpretaties en visies over Belgrado weergegeven, de neerslag van de workshops in Den Haag zijn te vinden op www.stroom.nl/belgrado-denhaag. Het onderzoek bestond eruit te registreren en te ontwerpen in beide steden, door Wim Cuyvers echter enkel in Belgrado. In zijn inleidende tekst De stad, het verhaal, het plan, de verkoper en de kunst175 leest hij de stad in zijn historisch geëvolueerde context. Hoe in de stad in haar communistische verleden architectuur en stedenbouw werden aangewend om een beeld te geven aan dat ’nieuwe’ maatschappelijke model. Als we het stadsplan voor Belgrado van 1972 in 2003 bekijken, is het volgens Cuyvers compleet ridicuul geworden: niets is uitgekomen: het ingestorte communisme, het moeiteloos in de plaats gekomen kapitalisme, de oorlogen en het nationalisme, de economische boycot en zijn gevolgen, het uit elkaar gevallen land, de globalisering: niets van dit alles was voorzien en zo zal het met planning altijd zijn.176 Maar de evidentie van het anders-dan-gepland zijn is opmerkelijk: de grijsheid van de zorgvuldig georganiseerde functies is dezelfde als die van het afwisselend zich de publieke ruimte toeëigenen. Nu zijn het zij die geen plek hebben, die bij machte lijken de plekken in hun ware aard te lezen. De spontaan gegroeide evolutie van de stad, gedreven 174
http://www.charlesnypels.nl/ W. Cuyvers e.a. B EOGRAD - D EN H AAG. (Eindhoven; Maastricht: Stroom; Design Academy Eindhoven; Jan van Eyck Academie. 2003). s.p. 176 ibid. 175
door kapitalistische aannemersbedrijven of slordige zelfbouwers, lijkt echter na meer dan tien jaar zonder planning tot een einde gekomen. De overheid probeert weer meer grip te krijgen, de controle aan te halen. Hier kan een nieuw verhaal aanvangen, nu de vorige, communistische, verhalen bijna zijn vergeten.
Ik meen dat enkel de ware actuele kunst het aankan om blijvend zonder planning, om blijvend zonder verhalen te kunnen.177
project for adaptation of the bombed building of the Communist Party, Belgrade [bron: W. Cuyvers e.a. B EOGRAD - D EN H AAG. (Eindhoven; Maastricht: Stroom; Design Academy Eindhoven; Jan van Eyck Academie. 2003). s.p.] 177
ibid.
No plan for Beograd [bron: W. Cuyvers e.a. B EOGRAD - D EN H AAG. (Eindhoven; Maastricht: Stroom; Design Academy Eindhoven; Jan van Eyck Academie. 2003). s.p.]
Met zijn voorstel wil Cuyvers net geen plan voor Belgrado opmaken. Met de gebruikelijke methode zich te laten leiden door het afval en zijn afkomst, maakt hij een aantal observaties en beschouwingen van waaruit aanbevelingen tot ’plannen wat er al is’ worden geformuleerd. Hij stelt bijvoorbeeld voor om de gevel van het gebombardeerde gebouw van de Communistische Partij te gebruiken als reclameruimte. Andere punten adviseren vooral het accepteren van de bestaande toestand (accept the existing uncontrolled), en die uit te bouwen of net te laten gedijen. Het voorstel is een bevestiging van wat er is en om deze opvatting kracht bij te zetten wordt de architectuur, zoals ze is, gebruikt om dat uit te drukken, zoals de confrontaties tussen communistische gebouwen en nieuwe, kapitalistische invullingen. Cuyvers terugkerende thema’s vormen ook hier de achtergrond voor zijn observaties en aanbevelingen: de publieke ruimte als niet-geprivatiseerde ruimte. De voorliefde voor die publieke ruimte impliceert echter niet dat hij de gecommercialiseerde privé-ruimte wenst te beperken. De ontwikkeling van de één, voedt de evolutie van de ander: de Roma-zigeuners zijn afhankelijk van het consumentenafval. De enige echte ingrepen, beschouwen architectuur als kunst, los van zijn praktische verantwoordelijkheden. Cuyvers houdt vast aan de ongeplande situatie, terwijl hij weet dat de stad een plan verlangt. Brakin (universalisering) Na het onderzoek in verscheidene westerse steden, zoals naast bovenstaande ook New York, Parijs, Brussel, Tirana enz, werd het model buiten de westerse wereld getest. Een team trok daarvoor in 2005 twee maal drie 178 weken naar de Congo rivier, die de steden Brazzaville en Kinshasa van elkaar scheidt. De twee steden werden als geheel beschouwd: Brakin. Door het onderzoeksmodel buiten de westerse cultuur te exporteren, werd getest of de publieke ruimte als communicatiemiddel al dan niet een universeel fenomeen is, en dus vergelijkbaar. 178
27/01-17/02/2005 & 07/05-29/05/2005
In zijn roundabout-project, leest Cuyvers de stad (steden) met de focus op de rotondes. Hij fotografeert de ronde punten vanuit de vier windstreken, op vijftig meter van het centrum. Die beelden leveren de opschriften die te zien zijn op gebouwen, reclamepanelen, verkeersborden enz. Iedere rotonde heeft zo zijn eigen opsomming van hetgeen er rond gebeurt of liever, te zien is. In een ander onderzoek, edges of the city, definieert hij parameters die de rand van de stad helpen herkennen: nieuwe kerkhoven, vluchtelingenkampen en digital hotels. Het resulteert eerder in punten dan een grenslijn, en is meer suggestief dan omsluitend. De publieke ruimte is moeilijker te onderscheiden in Brakin, ze is bijna overal. In zijn uitgebreide - zoveelste poging tot definiëring van de ’publieke ruimte’ komt het eigenlijk neer op: public space is a platonic concept, that is too say, there is no space which is completely, 100 per cent, public. So, a definition seems only possible by stating the opposite: public space is the opposite of private space.179 In de ene kantlijn van zijn besluitende tekst Public Space citeert hij Batailles La part maudite180 , wiens onderbuikgevoel in het betoog wordt bevestigd. De andere marge zegt fuck Heidegger en refereert met doorhaalde fragementen naar Bauen, Whonen, Denken181 . Heidegger legde het ethymoglische , en dus inhoudelijke, verband tussen bouwen en wonen, en stelde ze zelfs gelijk met zijn. Cuyvers gaat er filosofisch tegenin: Not having means being. Having means not being.182
Het private wonen is voor hem het tegengestelde van zijn. Men is maar in zijn gebrek en de zoektocht om het op te heffen. Brakin 179 W. Cuyvers (ed.). B RAKIN (Baden; Maastricht: Lars Müller Publishers; Jan van Eyck Academie. 2005). p. 290. Deze tegenstelling, als enige mogelijkheid tot definiëring toont de ’alledaagse’ aard van de publieke ruimte. 180 G. Bataille. L A PART MAUDITE (Paris: Les editions de minuit. 1967). s.p. 181 M. Heidegger. Bauen, Wohnen, Denken (Darmstadt: lecture. 1951). s.p. 182 W. Cuyvers (ed.). B RAKIN (Baden; Maastricht: Lars Müller Publishers; Jan van Eyck Academie. 2005). p. 291.
is daar een levend voorbeeld van: er is bijna overal publieke ruimte, overal mogelijkheden tot zijn. Iedere chauffeur is een taxibestuurder, ieder huis mogelijks te koop (tenzij het expliciet vermeldt niet te koop te zijn)183 : de private eigendom is een relatiever begrip dan in het Westen. ... it is evident that Brakin, a city where hardly anyone has anything, where almost everyone is ’needy’, destitute, is a city with a massive amount of public space. It is also a city where public space and private space converge more closely than anywhere else in the world.184 Brakin bevestigde Cuyvers analyseermethode van de publieke ruimte, en ook de veralgemening buiten het Westen. Een persoonlijke interesse en gedrevenheid was hem echter niet vreemd, in de ex-kolonie van België. Westerse - koloniale architectuur, in de vorm van United Nations aanwezigheid, en de na-oorlogse situatie waren eveneens aandachtspunten in het onderzoek.185 Het is een situatie die makkelijker een lezing toelaat - het land is uiteen gevallen - maar toont vooral ook de sporen van de oorlog. Dit was ook zo voor het project in Beograd. Een zeker vorm van exotisme kan daaraan worden verweten, maar Cuyvers countert dit voor de aanval. Brakin is no different from our world; it is not exotic: if you take in the northern and southern part of the city all at once, all exotism disappears in one fell swoop.186 Door de twee steden als één geheel te beschouwen, meent hij een bepaalde afstand te nemen, die het exotische - gedeeltelijk - neutraliseert. Het lijkt me echter vooral de gelijkaardige methode die ervoor zorgt dat ook dit niet-westerse gebied met eenzelfde fascinatie wordt onderzocht als voorgaande: namelijk voor het afval en de publieke ruimte. Met volgende conclusie besloot Cuyvers om eenzelfde soort onderzoek 183
zie het werk van Kobe Matthijs in B RAKIN ibid. p. 300. 185 zie het werk van Tina Clausmeyer in B RAKIN. 186 ibid. p. 303. ook een zeker cynisme om de lezer hiertoe te overtuigen is hem niet vreemd: (Brakin is the first place in the world where AIDS was diagnosed; it is now one of the places with the largest number of AIDS patients and HIV-infected people in the world Brakin is indeed a very up-to-date kind of place). ibid. p. 293. 184
te doen op en rond de grensregio tussen Nederland, Duitsland en België: zijn geboortestreek. ... :it has helped me realise that wandering is the only option, ..., that on the one hand, dialogue is impossible, but, on the other hand, that making work might possibly be the one and only way to get to this wandering.187
traces of autism. wander-research in the Euregio Meuse-Rhine (anti-exotisch en non-post-communistisch) Waar Brakin of Belgrado konden worden misverstaan door hun exotische karakter of intrigerende verleden, is daar in de Euregio geen gevaar voor. De Euregio Maas-Rijn bevat het Nederlandse en Belgische Limburg, de provincie Luik, de Duitstalige Oostkantons en het gebied rond Aachen. Het werd in 1976 als werkgroep opgericht en vormt één van de oudste grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden. In 1991 heeft de Euregio Maas-Rijn een juridisch statuut gekregen in de vorm van een Stichting volgens Nederlands recht.188 Vele inwoners kennen er zelfs het bestaan niet van. Het is dan ook een minst voorstelbaar fascinerend gebied: geen metropool, exotisch karakter, sensationele fenomen, opmerkzame verledens of ontwikkelingen om het gebied te boasten. Het gebied wordt voor één grote stad gehouden en ook hier wordt weer onderzoek gedaan naar de publieke ruimte, aan de hand van strikte parameters en nauwkeurig uitgestippelde routes, die door commercie geperverteerde ruimtes mijden. Onderzoeksproducten moeten inventories & maps, zowel oude als nieuwe, worden, die in een tentoonstelling in 2007 zouden verwerkt worden. 187 ibid. p. 304; De positie van de wandelaar is deze die zich midden in het gebeuren bevindt, en dat gebeuren dus lichamelijk ervaart. Dit in tegenstelling tot de positie van bijvoorbeeld de wetenschap, die zich buiten het studieobject plaatst, in de hoop een nuttig overzicht te verwerven. cf. de Certeau in Stadswandelingen: It’s hard to be down, when you are up. 188 http://www.euregio-mr.org/emr_site/index.php
Cuyvers verwijst voor de aanpak van het project naar Fernand Deligny, die autistische patiënten volgde op hun dagelijkse wandelingen en deze in kaart bracht. De houding van de pedagoog stelt ook een doelloosheid: zijn conclusie was dat hij niets kon leren van de autisten en vice versa. Het onderzoek kan dus ook niets opleveren, enkel maar in kaart brengen. Het is een aanvaarding van de onmacht en onwetendheid, maar net om verder tot de essentie te kunnen doordringen. De ruimte moet dus niet gezien worden als een boekhoudkundige realiteit, maar als een plek met een ziel. De indirecte communicatie door en in de ruimte moet worden vertaald in beelden die die ziel kunnen blootleggen. In een verslag van 27 september 2006 werden de eerste resultaten betreffende een onderzoek naar campings getoond: het karakter van de camping blijkt volledig afhankelijk van het land waar het zich bevindt, zonder een merkbare Euregionale invloed. Toch wijst Cuyvers in de richting van leisure om de Euregio en zijn belang te onderzoeken.189 Cuyvers streeft ernaar door ze te leren begrijpen vluchtig in contact te komen met de publieke ruimte, niet om ze te controleren of te lokaliseren. Het is zijn zoektocht naar de meest existentiële ruimten, in de hoop die te kunnen teruggeven aan de gebruiker in de vorm van een pure publieke ruimte. Het tegenstrijdige aan het verhaal is echter dat de pure publieke ruimte per definitie niet kàn worden gemaakt , vermits zelfs een aangelegd park controlleert door opschoning. Cuyvers blijft in de rol van kunstenaar en intellectueel steken. Door zich te beperken tot louter lezing van de communicatie die de ruimte uitzendt, gaat Cuyvers niet over tot zijn functie als architect. De accepterende houding in Beograd, of de bevestiging van Brakin als compleet publiek zijn dan wel interessante instrumenten, maar waartoe? Het theoretische gehalte van de projecten die welliswaar in een analyserend praktijk werd omgezet, is niet geëvolueerd tot een architectuurpraktijk, of toch niet tot een actieve. 189 http://www.janvaneyck.nl/0_2_3_events_info/arc_06_tracesofautism _review.html
We kunnen wel stellen dat Cuyvers’ verhouding tot ’alledaagsheid’ eerder aanleiding heeft gegeven tot een aanpassing in de aard van zijn eigen praktijk, dan dat hij het heeft kunnen inzetten in zijn architectuur. ’Het alledaagse’ doet dit door de voortdurende strijd tussen institutionele machtsmechanismen, zoals ook architectuur er één is, en het leven daarbinnen, dat Cuyvers obsessief opzoekt, in de extreemste hoedanigheid.
Deel V
slot : ’Het alledaagse’ maakt de stedenbouw(er) kritisch. De notie van het begrip dat de Franse filosofen van ’alledaagsheid’ hadden en de hedendaagse praktijken rond stedenbouw achter ons, komt de werking van ’het alledaagse’ aan het oppervlak. Het is een concept dat moeilijk inzetbaar is als instrument tot stedenbouw. Maar daarentegen een conditie waarmee al dan niet rekening kan worden gehouden. Als dit gebeurt, zoals bij Crimson of Cuyvers, dan merken we dat de rekenschap vooral een effect heeft op de aard van de praktijk zelf, de definitie van stedenbouw wordt als het ware geherformuleerd. Crimson slaagt er nog in er afstand toe te bewaren, terwijl Cuyvers’ ganse oeuvre erdoor wordt gestuurd, als een inwaartse spiraal. Zijn praktijk wordt vormelijk en inhoudelijk bepaald door ’het alledaagse’, maar evolueert daardoor weg van architectuur of stedenbouw. Crimson laat ’alledaagsheid’ enkel de formele voorwaarden voor stedenbouw bepalen en ontwerpen er los van. Potrˇc staat met haar kunstpraktijk los van dergelijke ontwerpproblematiek, maar leerde ons de inwendige mechaniek van ’het alledaagse’. De conditie die het genereert voor de stedenbouw, kunnen we met de strijd tussen de institutionele context en het werkelijke leven daarbinnen verbeelden.
13
institutionele context
De in de hypothese veronderstelde afhankelijkheid van ’alledaagsheid’ van het politieke klimaat of de economische krachten is gebleken niet zo zwart-wit te zijn. De problematiek speelt zich binnen een ruimer kader af, dat van de instituten. Net zoals architectuur en stedenbouw instituten zijn, zijn politiek,
economie, musea en universiteiten dat ook. Het zijn machtskaders die reële relaties scheppen waarbinnen het - dagelijks - leven zich afspeelt. Hoe subversief de mei ’68 revolte ook was, ze is wel ontsprongen aan de Sorbonne. Het erkennen van deze instituten is bijgevolg een essentiële voorwaarde om met ’alledaagsheid’ om te gaan. Het loutere bottom-up van Everyday Urbanism ontbreekt daar al in, vermits het de autoriteit van architectuur probeert te ondergraven of de politieke beslissingen enkel van de participatie van betrokken personen laat afhangen. In de drie behandelde Europese cases komt duidelijk naar voor hoe de instituten worden bespeeld. Bij Crimson en maxwan is het eerder de poltieke en economische, bij Potrˇc de museale en bij Cuyvers de academische, en architecturale, context. Het ontwerp van Crimson en maxwan voor de Leidsche Rijn bleef zelfs quasi beperkt tot het inzetten van institutionele voorwaarden. Het complexe kluwen van de dagdagelijkse stedenbouwpraktijk wordt beheerst door een resem belanghebbenden zoals bouwpromotoren, gemeenteraden, milieucoördinatoren, ... waardoor het stedenbouwkundig ontwerpen zelf eerder een puzzel wordt om te kunnen voldoen aan de vele voorschriften. Als antwoord op deze patstelling in de ontwerppraktijk hebben de ontwerpers dan ook geen gebruikelijke plannen gemaakt. Ze produceerden daarentegen een systeem waarbinnen alle partijen pasten en die het mogelijk maakte om hun voorwaarden op verschillende manieren in te vullen. Daarvoor moesten de belanghebbenden welliswaar onderling in confrontatie treden, wat de conventionele consensus openbrak. De stedenbouwkundige regelgevende sleur wordt op die manier tegen zichzelf ingezet zodat het verstarde ontwerpproces een nieuwe dynamiek krijgt. Crimson en maxwan houden als het ware de stedenbouw een spiegel voor, waarna ze de vruchten plukken van de confrontatie, waar ze zelf veilig buiten blijven. Marjetica Potrˇc’ centrale activiteit in haar kunstpraktijk zijn haar museale installaties. En van nog meer belang is het feit dat ze museaal gemaakt zijn, vanuit de realiteit geïnspireerd om
dan getransformeerd te worden tentoongesteld. Daartoe voert ze enerzijds een abstractie uit van de realiteit tot essentiële eigenschappen die ze dan verwerkt in een bouwsel van lokale (in de omgeving van het museum) materialen. Bovendien maakt ze het dan nog meer tot kunstwerk door er een felle verflaag op te zetten. Deze verschuiving van praktijken die zich net onderscheiden doordat ze ontsnappen aan autoriteiten, naar gemusealiseerde installaties, is als het ware een afbeelding van ’het alledaagse’. Het bouwsel wordt van een subversief gegeven tot een toonaangevend kunstobject. Wim Cuyvers’ lezingen tijdens de Jokerweek 2007 in ’t Kuipke toonde treffend hoe zijn discours afhankelijk is van de academische context. Zijn diepgaand filosofische beschouwingen lieten na de lezing over schoolarchitectuur iedereen met verstomming achter, enkel in staat tot een dankbaar applaus. Als in die situatie niemand tot een onmiddelijke (re-)actie komt, zou het in de realiteit van bijvoorbeeld een bar enkel tot gejoel leiden.190 Om maar te stellen dat Cuyvers’ overtuigingen in verband met achterkantplekken en subversieve ruimtes geen verhaal zijn voor Jan Modaal en enkel langs institutionele weg een gehoor kunnen vinden. De meeste van zijn lopende projecten vinden dan ook plaats aan universiteiten. Ook in zijn ontwerppraktijk zoekt Cuyvers de autoriteiten op, zoals scholen of begraafplaatsen. Hij doet dit net om enerzijds het instituut te bevestigen in haar rol, en er anderzijds tegenaan te kunnen ageren. Hoe meer een gebouw een institutionele functie vervult, hoe zwaarder Cuyvers het masker aanzet - met name door het inzetten van overgedimensioneerde betonnen kaders, luifels en schermen - en hoe meer hij monumentaliteit introduceert.191 Hij heeft de spelregels - en dus autoriteit - van de architectuur nodig om er een uiteenzetting mee aan te gaan, om ze te kunnen overtreden, ze te perverteren.192 Maar hij verzet zich ook net tegen die autoriteit en worstelt zo met zijn eigen praktijk. Cuyvers 190
met dank aan Maarten Van den Driessche voor deze opmerking Bart Lootsma. Een architectuur uit de kelder. in red. W. Cuyvers, K. Gerets en K. Vandermarliere. W IM C UYVERS. (Antwerpen: De Singel. 1995). p. 26. 192 ibid. p. 22. 191
erkent het normerende karakter van architectuur maar toont net dat de negatieve kant van de norm te weinig wordt benut. Deze kant vindt hij dan terug in de ’ware’ publieke ruimtes in de stad. Hij is daarin verwant aan de Situationisten, zoals Raoul Vaneigem.193 Het cabane project flirt daar ook mee, tot het uiterste toe zelfs. Cuyvers slaagde er in de politieke autoriteiten tegen zichzelf te keren, zodat zijn eerder toegelaten kunstwerk door dezelfde partijen werd gesloopt. Ook in het onderzoek naar de pre-verbale taal van de publieke ruimte is er sprake van een strijd tegen politieke normering. Deze contraheren namelijk de relaties tussen objecten en versmoren zo de publieke ruimte.
14
levensechtheid
De dadaïsten verbeeldden zich tussen de benen van de voorbijwandelende vrouw een Engelse sleutel en de surrealisten een kristallen vaas. Dat was hun idee van het omvormen van het dagelijkse leven tot een waar avontuur. Op welke manier wordt in de hogerbesproken architectuur -, stedenbouw -of kunstpraktijk omgegaan met het - dagelijkse - leven? De Everyday Urbanists maken vooral langs academische weg hun overtuiging duidelijk, terwijl ze eigenlijk een bricolage van onderuit voorstaan. De bevolking zou spontaan het heft in handen moeten nemen, maar deze overtuiging is een stuiptrekking van de linkse - hippie - beweging. De voorbeelden zijn charmerend maar niet 193
It can be seen as in "The Nothingness of Urbanism and The Nothingness of The Spectacle" (Raoul Vaneigem):"Urbanism does not exist: it is nothing but an ideology in Marx’s sense of the term. Architecture does really exist, like Coca-Cola. it is a production clothed in ideology but real, falsely satisfying a false need. Urbanism, however, is comparable to the publicity display surrounding Coca-Cola, pure spectacular ideology." in E. Vanderfeesten. S ITUATIONIST U RBANISM REFLECTED ON C ITIES IN T RANSITION. Review on Cities in Transition by Arie Graafland and Onmythologisering van de verbeelding, de (her)opleving van de nomadische stad by Jeroen Boomgaard. (Monday 01 July 2002 op http://evanderfeesten.nl/news.php). juni 2007.
stimulerend. Het zijn faits-divers die overal en nergens voorkomen, maar die vooral geen nood hebben aan een theoretisch kader als dat van Everyday Urbanism. Het lijkt wel alsof de theoretici de mensen - het werkelijke leven - voor hun eigen kar willen spannen; het vehikel dat een antwoord moet bieden op een architectuurcrisis. En wat is er meer ontwapenend dan ware persoonlijke verhalen? In Europa daarentegen wordt het begrip ’alledaagsheid’ ingebracht in de werkeljike praktijk. Crimson en maxwan zetten het menselijke leven in het politiek-economisch opzicht van hun praktijken in. Enerzijds uit dit zich in het traceren van gemarginaliseerde groepen of plekken, waar een politieke gevoeligheid mee gemoeid gaat. Op een gelijkaardige manier als ze de stedenbouw met zichzelf confronteerden, laten ze de zwakke punten van de samenleving zien en zetten ze die in als drukkingsmiddel. In het ontwerpproces van bijvoorbeeld het Logica project van maxwan blijkt ook de inbreng van de betrokken mensen. Door een openbare enquête werd gekozen uit 24 verschillende scenarios, door zowel de Logica-raad als de - mogelijke - bewoners. Deze houdingen tonen een verband met Cuyvers’ methode, zoals verder besproken, maar ook met Everyday Urbanism. Door de participatie van de bevolking en het werken met verschillende scenarios, geeft de planner zijn beslissingskracht gedeeltelijk (!) uit handen. De ontwerpen blijven van de hand van de stedenbouwkundige, terwijl de voorkeur wordt bepaald door belanghebbenden en betrokkenen. Het traceren van randfenomenen als betekenisdragers staat centraal in Cuyvers’ praktijk. Welliswaar niet zoals Crimson of maxwan om het politiek inzetbaar te maken, maar eerder als richtingwijzers naar een ’ware’ publieke ruimte. Cuyvers gebruikt de noodwendigen als het ware als lokaas om zelf vat te krijgen op een ’existentiële ruimte’. Hij doet dit heel consequent en vermijdt bijvoorbeeld opzettelijk de mainstream plekken bij het onderzoeken van een stad. Hij lijkt met andere woorden meer dienstbaar aan de architectuur of de ruimte zelf dan aan het leven erin. Zijn engagement lijkt me altijd dubbel. Hij is duidelijk getroubleerd
door zijn onmogelijke queeste naar een ’existentiële ruimte maar door de methode om dat via het leven van minderheden te traceren, gaat hij zich meer identificeren met hen en overtuigd worden van hun standpunt. Zoals hij in het extreme geval van de brandstichtende jongeren ervan uit gaat dat ze gelijk hadden. Het is daarom duidelijk geen engagement waarin hij hun situatie wil ’verbeteren’ - wat dat ook mag betekenen; maar eerder het bevestigen en het exploreren van de gelaagdheid van hun levens. Bij Marjetica Potrˇc ten slotte vormen de levens van mensen die zich verzetten tegen conventionele manieren van bouwen of samenwonen het thema voor haar kunstpraktijk. In zekere zin kan men haar werk dan ook een sensibiliseringsactie noemen. De wereldwijde voorbeelden die een bevreemdend effect hebben bij de museumbezoekers maken hen bewust van een ’anders zijn’. Anderzijds vangt ze de levens in beeldende objecten, die ze daarenboven in een gesloten museale context presenteert. Wat eerder vrijelijk leven was die zich uitdrukte in alternatieve praktijken, wordt daarmee een statisch voorbeeld, opgenomen in een institutionele context.
15
’het alledaagse’
Hoewel architectuur het menselijker maken van de aarde is, zoals Geert Bekaert stelt, blijft het dit doen vanuit een institutioneel standpunt. ’Het alledaagse’ kan in de praktijk worden beschouwd als de strijd tussen de autoriteiten en de levens daaraan ondergeschikt. Het is een strijd waarmee architectuur en stedenbouw ook te maken krijgen - kunst in mindere mate door het minder functionele karakter. In die zin zit ’alledaagsheid’ behoorlijk dicht op architectuur en stedenbouw, wat de combinatie tot een boeiende confrontatie maakt, maar zeker een problematische. Het dicht op elkaar zitten van de begrippen architectuur en ’alledaagsheid’ heeft in Everyday Urbanism tot de misvatting
geleid de beiden te laten samenvallen. De kritische spiegel die ’alledaagsheid’ is, kan niet samenvallen met de werkelijkheid. Vandaar ook de ontwijkende houding ten opzichte van de autoriteit van architectuur, in een poging om tot een gelijkaardig evenwicht tussen leven en instituut te komen, zoals ’het alledaagse’ inhoudt. Ook Cuyvers wordt met deze problematiek geconfronteerd, maar hij evolueert net de andere kant op. Crimson en maxwan zijn misschien wel het meest handige bij het inzetten van ’het alledaagse’. Ze blijven er met name zelf een afstand toe houden. Ze spelen in op de strijd die het is, maar laten hun ontwerpen daardoor niet bepalen. Het is een inzet om meer mogelijkheden te creëren voor zichzelf. Ze houden politiek, economische, stedenbouwkundige systemen de spiegel voor en kijken er als het ware zelf niet in. ’Het alledaagse’ blijft voor hen een medium, dat ze nadat de vruchten ervan geplukt zijn weer achter zich laten. Anderzijds is dit door de afstandelijkheid, de minst diepgaande praktijk wat betreft inhoudelijke ’alledaagsheid’. We kunnen hier wel spreken van een verwantschap met Lefebvre. Ze ontwikkelden geen letterlijk politieke taal vanuit ’het alledaagse’, maar een politieke spiegel, die daardoor zichzelf hervormt. Door dagdagelijkse situaties politiek aan te kaarten creëren ze een ruimte voor een ontwerpproces die er niet meer één leek te zijn. ’Het alledaagse’ werd ingezet als voorwaarde om weer tot architectuur te kunnen komen. Potrˇc gaat al een stap verder doordat ze daadwerkelijk de overgang maakt tussen de beide kenmerken van ’alledaagsheid’. Ze toont daarmee de werking ervan aan. Door de verflaag die ze erop zet, wordt ’het alledaagse’ als het ware verdingelijkt, maar ook light. Potrˇc maakt van de spiegel een schilderij waarin ze de tijdelijkheid vastlegt in een kunstwerk. Potrˇc haar werk heeft ook een zweem van Lefebvre doordat ze het begrip actief - sensibiliserend - wil tonen. Door het echter museaal te maken wordt het evenzeer passief en verstard. Hoewel haar werk een weerstand biedt in het museum door de ongewone bouwsels in de blanke omgeving, maakt de kleurrijke omdoping
tot kunstwerken de ’alledaagsheid’ monddood. Ze maakt van de achterkanten voorkanten, het probleem die ook Marc De Blieck trof bij het B-sites project met Wim Cuyvers. Achterkanten kan je niet weergeven, enkel de voorkant die een achterkant suggereert. De spiegel blikt terug, maar Potrˇc maakt er een uitzicht van en ontkracht daarmee de achterkant van haar betekenis. Waar voor Potrˇc de buitenkant van de cabane van Cuyvers zou tellen, is het voor Cuyvers de binnenkant die het belang dekt. Voor Cuyvers is architectuur te zeer betrokken op politieke en economische belangen om nog over architectuur te kunnen spreken. Daarom zoekt hij naar een existentiële ruimte. Cuyvers gaat dieper dan Crimson, omdat hij ook wil ontwerpen in de geest van ’het alledaagse’, terwijl Crimson enkel leest. Hij is werkzaam op het microniveau terwijl Crimson op het macroniveau van Lefebvre blijft. Hij sluit daarin eerder aan bij De Certeau, die het grijpen van ’het alledaagse’ in een praktijk zonder antwoord beschreef. Zoals bij de Jezuïeten God ongrijpbaar is, is ook ’het alledaagse’ zo’n illusie. Cuyvers stoot waarlijks op die onmogelijkheid, maar neemt ’alledaagsheid’ voor echt aan. Dit doet hem keuzes maken tussen architectuur en ’het leven’. Het leidt hem zelfs zo ver terug te gaan in dat leven, waar architectuur er nog één mee was. De visuele traditie, met de symboliek die ook in architectuur huist, kon niet voldoen. De verbale cultuur die in de literatuur existentiële wijsheden heeft vastgelegd, stemde hem - de schrijver - eveneens tot scepsis. Wat iemand met woorden uitdrukt wordt door een ander altijd anders begrepen, zo ook de Certeau die het lezen van een tekst als een herschrijven benoemde. In de pre-verbale wereld, van de oermens als het ware, stelden deze problemen zich niet. Architectuur was de grot - Cuyvers de speleoloog - waar diepmenselijke gevoelens een geborgenheid vonden. Cuyvers wil die grot vinden, of maken, zo nodig. Eender welk systeem was nog onbestaande en zo ook ’het alledaagse’. Hij hoeft daardoor niet te kiezen tussen architectuur of het leven, maar voor ’het alledaagse’ avant la lettre.194 194
Zijn tekst Als het blauw van de hemel op het dak valt kan in die zin worden
Hij heeft wel de meest getroubleerde verhouding met ’het alledaagse’. Cuyvers nadert de spiegel maar zal zichzelf nooit zien. Dat blijkt uit zijn ongeloof in architectuur. Zijn kritiek is niet zozeer op architectuur, maar eerder vàn architectuur op ’het alledaagse’, dat volgens hem uit balans is. Het blijft echter zijn bedoeling een ware ’publieke’ ruimte te maken, en zo een soort reproductie van ’alledaagsheid’ te bereiken. Maar dat is in wezen onmogelijk, net als ’vuil’ met de wijsvinger schrijven op een stoffige wagen het enige propere plekje maakt.
geïnterpreteerd als de toestand waarbij architectuur geen weerstand meer hoeft te bieden om zijn - onnatuurlijke - betekenis te verdedigen tegenover de schittering van de hemel of te weerhouden van het nihilisme van de dood.
Referenties [1] C. Alexander. A N EW THEORY OF URBAN Oxford University Press. 1987). 251 p.
DESIGN
(New York:
[2] P. Auster. B ROZE STAD. Stripbewerking P. Karasik en D. Mazzucchelli. (Amsterdam, Antwerpen: uitgeverij Atlas. 2005). 129 p. [3] G. Bekaert. Architect en architectuur. in Ed. Hilde Heynen, André Loeckx e.a. D AT IS ARCHITECTUUR (Rotterdam: uitgeverij 010. 2001). p. 443-446. [4] P. Bruckner. G IJ 2002). 221 p.
ZULT GELUKKIG ZIJN !
[5] P. Bruckner and A. Finkielkraut. A U L’ AVENTURE (Paris: Seuil. 1979). 274 p.
(Amsterdam: Boom. COIN DE LA RUE ,
[6] P. Calthorpe, L. Lerup and R. Fishman. N EW URBANISM : P ETER C ALTHORPE VS . L ARS L ERUP (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed by Arts Press. 2005). 74 p. [7] I. Borden. Machines van mogelijkheden: het leven in de stad volgens Henri Lefebvre = Machines of possibilities: city life with Henri Lefebvre Archis (2000) nr 1. p. 62-68. [8] O. Bouman, R. Van Toorn and D. Scott Brown. Wij stellen ons ten doel ons werk te doen en de waarden van de klant te eerbiedigen: interview met Denise Scott Brown Archis (1993) nr 1. p. 40-47. [9] M. Buber. D E GESCHIEDENIS VAN HET MODERNE (Kampen: Uitgeverij Ten Have. 2005). 110 p.
INDIVIDU
[10] J. Claus & M. Prinse. Homoseks in Maastricht. Een interview met architect Wim Cuyvers. (Maastricht: Mozaiek. September 2006). s.p. [11] T. Cooreman. P ROJECT ( IVE ) P RACTICE. (Gent: Ugent. 2005). 214 p.
[12] M. Crawford and J. Chase. Ed. by John Chase, Margaret Crawford e.a. E VERYDAY URBANISM : FEATURING J OHN C HASE , M ARGARET C RAWFORD , WALTER H OOD , M ONA H OUGHTON , J OHN K ALISKI , D ENNIS K EELEY, B ARBARA K IRSHENBLATT-G IMBLETT, N ORMAN M ILLAR , C AMILO J OSE V ERGARA , P HOEBE WALL W ILSON (New York: Monacelli press. 1999). 173 p. [13] M. Crawford, M. Speaks and R. Mehrotra. E VERYDAY URBANISM : M ARGARET C RAWFORD VS . M ICHAEL S PEAKS (Ann Arbor; New York: University of Michigan; Distributed Arts Press. 2005). 72 p. [14] Crimson. R E -U RB (Rotterdam: 010 Publishers. 1997). 216 p. [15] Crimson en M. Molle. P ROFESSION A RCHITECT (Rotterdam: 010 Publishers. 2002). p. 137. [16] W. Cuyvers and Kunstcentrum deSingel. W IM C UYVERS (Antwerpen: Internationaal Kunstcentrum deSingel. 1995). 141 p. [17] W. Cuyvers. Existential wisdom. (Archis nr 8. 1998). s.p. [18] W. Cuyvers. Als het blauw van de hemel op het dak valt. (Archis nr 3. 2001). p. 73-74. [19] W. Cuyvers en M. De Blieck. B- SITES. (Brussel: Yves Gevaert. 2002). s.p. [20] W. Cuyvers e.a. B EOGRAD - D EN H AAG. (Eindhoven; Maastricht: Stroom; Design Academy Eindhoven; Jan van Eyck Academie. 2003). s.p. [21] W. Cuyvers. Publiek huis. in W. C UYVERS . T EKST OVER TEKST. (Den Haag: Stroom den Haag. 2005). p.161-164. [22] W. Cuyvers (ed.). B RAKIN (Baden; Maastricht: Lars Müller Publishers; Jan van Eyck Academie. 2005). 319 p.
[23] W. Cuyvers en M. De Blieck. B-sites. (lezing) ICC Gent. 14/02/07 14u00. (in het kader van de Jokerweek Revisited 2007) [24] W. Cuyvers. Schoolarchitectuur. (lezing)Jokerbar ’t Kuipke Gent. 14/02/07 18u30. (in het kader van de Jokerweek Revisited 2007) [25] G. Debord. DE SPEKTAKELMAATSCHAPPIJ Wereldvenster. 1976). 139 p.
(Baarn:
[26] L. De Cauter. De opkomst van de mobiliteitsmaatschappij Van utopie naar heterotopie. Archis (2000) vol 2. p. 8-23. [27] M. De Certeau, L. Giard and P. Mayol. L’ INVENTION DU QUOTIDIEN (Paris: Union générale d’éditions. 1980). 2 vol. 374 p. 316 p. [28] M. De Certeau. Stadswandelingen Yang (2002) vol 38 nr 1. p. 33-51. [29] D. De Clercq. Fantoompijn of krokodillentranen AS (2001) vol 157. p. 88-95. [30] C. Dercon. Misusing public space Archis (2001) vol 5. s.p. [31] R. Dijkstra. Urbanism, stripped bare. in Crimson. T OO BLESSED TO BE DEPRESSED (Rotterdam: 010 Publishers. 2002) p. 281-288. [32] C. Dupree. Malls on the median Harvard magazine (2002) March-April. s.p. [33] K. Geldof. Certeau Yang (2002) vol 38 nr 1. p. 28-31. [34] K. Gewertz. Outlaw entrepreneurs Harvard Gazette (2000) November 30. s.p. [35] E. Goffman. T HE PRESENTATION OF SELF (Woodstock: Overlook Press. 1973). 259 p.
IN EVERYDAY LIFE
[36] S. Harris and D. Berke. A RCHITECTURE OF THE EVERYDAY (New York: Princeton Architectural Press. 1997). 229 p. [37] A.-M Havermans, K. Hemmerechts, W. Cuyvers, et al. S CHOONSELHOF NU ! E EN EIGENTIJDSE VISIE OP DE A NTWERPSE METROPOOL . (Antwerpen: Erfgoedcel Antwerpen. 2005). 398 p. [38] R. Hess. Panoramisch overzicht van leven en werk van Henri Lefebvre VMT (2001) vol 35 nr 3. p. 89-95. [39] J. Higgie. Melding utopianism with utilitarianism. (Frieze Magazine issue 99. Mei 2006.). s.p. [40] B. Highmore. E VERYDAY LIFE AND CULTURAL THEORY : AN INTRODUCTION (London; New York: Routledge. 2002). 200 p. [41] B. Highmore. T HE EVERYDAY York: Routledge. 2002). 373 p.
LIFE READER
(London; New
[42] D. Kelbaugh. Three Paradigms: New Urbanism, Everyday Urbanism, Post Urbanism- An Exerpt. From The Essential Common Place. (Bulletin of Science, Technology & Society 20. 2000). p. 285-289. [43] D. Kelbaugh. R EPAIRING THE A MERICAN METROPOLIS (Seattle: University of Washington Press. 2002). xvii, 221 p. [44] O. Koekebakker. C HARRETTES VOOR L EIDSCHE R IJN U TRECHT: SCHETSEN AAN STEDENBOUW (Rotterdam: NAi Uitgevers. 1996). 88 p. [45] R. Koolhaas. The present condition of architecture. (lezing) Aula KULeuven. 25/03/07 18u00 (ter gelegenheid van eredoctoraat) [46] H. Lefebvre. C RITIQUE DE LA VIE QUOTIDIENNE V OL I, II & III (Paris: L’arche Editeur. 1958, 1961 & 1981). 170, 357 & 176 p.
[47] H. Lefebvre. L E D ROIT vol. 281 p.
À LA VILLE
(Paris: Anthropos. 1968). 2
[48] H. Lefebvre. L A VIE QUOTIDIENNE MODERNE (Paris: Gallimard. 1970). 384. [49] H. Lefebvre. L A 1970). 248 p.
RÉVOLUTION URBAINE
DANS
LE
MONDE
(Paris: Gallimard.
[50] H. Lefebvre. L A PRODUCTION DE L’ ESPACE (Paris: Anthropos. 1974). 485 p. [51] H. Lefebvre. L E M ARXISME (Paris: Presses Universitaires de France. 1974). 127 p. [52] H. Lefebvre, E. Kofman and E. Lebas. W RITINGS (Cambridge: Blackwell Publishers. 1996). 250 p.
ON CITIES
[53] H. Lefebvre. Espace et politique. L E DROIT À LA VILLE . Suivi d’ E SPACE ET POLITIQUE (Paris: Anthropos. 1972). p. 155-164. in Ed. Hilde Heynen, André Loeckx e.a. D AT IS ARCHITECTUUR (Rotterdam: uitgeverij 010. 2001). p. 467-470. [54] R. Muchembled. D E UITVINDINDING VAN DE MODERNE MENS (Amsterdam: uitgeverij Contact. 1991). 414 p. [55] R. Musil. D E MAN ZONDER Meulenhoff. 1988). 1344 p.
EIGENSCHAPPEN
[56] G. Perec. L ES CHOSES ; UNE HISTOIRE (Paris: Julliard. 1965). 133 p.
(Amsterdam:
DES ANNÉES SOIXANTE
[57] G. Perec. Q UEL PETIT VÉLO À GUIDON LA COUR ? (Paris: Denoël. 1966). 104 p.
CHROMÉ AU FOND DE
[58] G. Perec. U N H OMME QUI DORT (Paris: Denoël. 1967). 167 p. [59] G. Perec. E SPÈCES 124 p.
D ’ ESPACES
(Paris: Editions Galilée. 1974).
[60] G. Perec. W, 1975). 220 p.
OU ,
LE
SOUVENIR D ’ ENFANCE
[61] G. Perec. L A VIE , MODE D ’ EMPLOI : littérature. 1978). 699 p.
ROMANS
[62] G. Perec. T ENTATIVE D ’ ÉPUISEMENT (Paris: C. Bourgois. 1982). 59 p.
(Paris: Denoël. (Paris: Hachette
D ’ UN LIEU PARISIEN
[63] G. Perec. P ENSER , CLASSER (Paris: Hachette. 1985). 184 p. [64] G. Perec. L’ INFRA - ORDINAIRE (Paris: Seuil. 1989). 121 p. [65] G. Perec, B. Magné, J. Bouchard and J. Roubaud. L E D ’ HIVER (Nantes: Le Passeur/Cecofop. 1997). 91 p.
VOYAGE
[66] A. Read. A RCHITECTURALLY SPEAKING : PRACTICES OF ART, ARCHITECTURE , AND THE EVERYDAY (London; New York: Routledge. 2000). 338 p. [67] R. Sanders. Samengest., vert. en ingel. door Rene Sanders: R UE S AUVAGE : EEN KEUZE UIT HET WERK VAN DE SITUATIONISTEN (Utrecht: Spreeuw/Tzara. 1993). 118 p. [68] P. Sansot. P OÉTIQUE 422 p.
DE LA VILLE
(Paris: Klincksieck. 1971).
[69] E.A.T. Smith, R. Ferguson and Museum of Contemporary Art (Los Angeles Calif.). U RBAN REVISIONS : CURRENT PROJECTS FOR THE PUBLIC REALM (Los Angeles; Cambridge: Museum of Contemporary Art; MIT Press. 1994). 185 p. [70] M. Speaks. Young Dutch Architects (Archis. nr. 11. 1997). s.p. [71] M. Speaks. It’s out there... (lezing) Berlage Instituut Amsterdam. 28 oktober 1997. [72] R. Strickland, P. Eisenman, B. Littenberg and S.K. Peterson. P OST URBANISM & REURBANISM : P ETER E ISENMAN VS . B ARBARA L ITTENBERG AND S TEVEN P ETERSON : DESIGNS
G ROUND Z ERO (Ann Arbor; New York: The Regents of the University of Michigan; Distributed by Distributed Arts Press. 2005). 90 p. FOR
[73] M. Van den Driessche. H ENRI L EFEBVRE VS . M ICHEL DE C ERTEAU : VERBLIJVEN IN HET ALLEDAAGSE . (Gent: RUG. 2002). 175 p. [74] M. van den Driessche en B. Verschaffel (ed.). D E SCHOOL ONTWERPOPGAVE (Gent: A&S/books. 2006). 368 p.
ALS
[75] H. van Dijk. Pas op: consensus! (Archis nr. 9. 1997). p. 28. [76] R. Vaneigem. T HE R EVOLUTION OF E VERYDAY L IFE : T HE P ERSPECTIVE OF P OWER (London: Rebel Press. 1983). 145 p. [77] C. van Winkel. It’s fantastic here (Archis. nr. 7. 2000) s.p. [78] B. Verschaffel. VAN H ERMES 2006). 161 p.
EN
H ESTIA . (Gent: A&S Books.
[79] R. Venturi and Museum of Modern Art (New York N.Y.). C OMPLEXITY AND CONTRADICTION IN ARCHITECTURE (New York; Boston: Museum of Modern Art; distributed by New York Graphic Society. 1977). 132 p. [80] R. Venturi, S. Izenour and D. Scott Brown. L EARNING FROM L AS V EGAS : THE FORGOTTEN SYMBOLISM OF ARCHITECTURAL FORM (Cambridge: MIT Press. 1977). 192 p.
http(s):// (06-2007) http://http-server.carleton.ca/~rshields/lefebvre.htm (verwijzingen naar online bronnen over Henri Lefebvre) http://semioweb.msh-paris.fr/AAR/188/introduction.asp?id=188#entretien (interview met Henri Raymond, collega van Henri Lefebvre, over Critique de la vie quotidienne) http://www.ubu.com/film/ (filmarchief met o.a. films van Guy Debord, Robert Smithson, ...) http://www.desordre.net/textes/bibliotheque/auteurs/perec/saint-sulpice.html (integrale versie van Tentative d’épuisement d’un lieu Parisien door Georges Perec) http://www.greyworld.org (Greyworld homesite) http://www.arch.columbia.edu/Projects/Courses/Fall98/Speaks/speaks.html (site bij Big Soft Orange) http://www.crimsonweb.org/ (Crimson homesite) http://www.maxwan.com (maxwan homesite) http://potrc.org (Marjetica Potrˇc homesite) http://www.creativetime.org (Creative Time homesite) http://www.nicc.be (perstekst Beeld in ’t Park) http://users.pandora.be/b-site/bsites.htm (B-sites homesite) http://www.janvaneyck.nl/ (onderzoeken Wim Cuyvers)