Bijlage 2 bij besluit DRZZ 06-3825/GV, d.d. 19 september 2006 KOKKELVISSERIJ VOORDELTA 2006 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN
DE AANVRAAG De aanvraag heeft betrekking op de mechanische kokkelvisserij in het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ in de periode van 1 september 2006 tot en met 30 november 2006. De aanvraag is ingediend door namens de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij u.a. (hierna: P.O. Kokkels) ten behoeve van de leden van deze organisatie. De leden van de P.O. Kokkels zijn: Holland Shellfish BV, Lenger Seafoods BV, Roem van Yerseke BV, Combinatie Zeeland-Waddenzee BV, Prins groep (Schelpdier BV, Prins Schepen BV en Prins Seafood BV), Landa Conserven BV, Gerdia BV, Mossel- en kokkelvisbedrijf Kik VOF en D. Visser BV. Een passende beoordeling in de zin van artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998 en een exemplaar van het Visplan Voordelta 2006 zijn als bijlagen aan de aanvraag verbonden. Activiteit De visserij wordt beoefend met twee schepen die samen beschikken over 37 visvergunningen ingevolge de Visserijwet. Er wordt volgens het hierboven genoemde Visplan gevist. Controle op de naleving daarvan vindt plaats door middel van een black box. Blijkens de inventarisatie van Wageningen Imares (hierna: Imares) liggen de kokkels in het Zeegat van Goeree (monding van het Haringvliet). De visserij zal zich dan ook beperken tot dit gebied. Kokkelvisserij is een vorm van bodemberoerende visserij. Er wordt gevist met een kor met een spijlbreedte van minimaal 15 mm die over de bodem van het sublitoraal van de Voordelta schraapt. De kor houdt de grotere kokkels tegen, terwijl de kleinere kokkels, andere kleine bodemdieren en zand uitspoelen, terugvallen op de bodem en zich weer kunnen ingraven. De opgeviste kokkels worden via een zuigbuis met behulp van water naar het dek van het schip getransporteerd. Er wordt gevist tot ongeveer 70% van het bestand, zodat er na bevissing altijd kokkels overblijven als voedsel voor vogels. Er ligt dit jaar blijkens de inventarisatie van Imares een hoeveelheid kokkels overeenkomend met een hoeveelheid oogstbaar vlees (aanwezig in dichtheden > 50/m2 en omgerekend van versgewicht door uit te gaan van een vleespercentage van 15%) in september van 310 ton in het Zeegat van Goeree, waarvan 220 ton in een gebied met accent natuur. De aanvrager vraagt concreet het opvissen van de hoeveelheid die niet in een gebied met accent natuur ligt aan. Belang De aanvrager geeft in zijn aanvraag aan dat zijn belang bij de aanvraag ligt in het feit dat de sector reeds enkele jaren niet heeft kunnen vissen in de Voordelta en andere gebieden en de opbrengst nodig heeft om de sector te behouden en plannen voor innovatie en verduurzaming te financieren. WETTELIJK KADER Artikel 10a, lid 1, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat de minister van LNV gebieden aanwijst ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Lid 3 van dit artikel stelt dat de instandhoudingsdoelstelling van deze gebieden mede betrekking kan hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn. De Voordelta is krachtens de Vogelrichtlijn aangewezen als Speciale Beschermingszone. Het betreffende gebied is voorts bij de Europese Commissie aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Op 19 mei 2003 heeft Nederland de Europese Commissie een lijst van 141 Habitatrichtlijngebieden aangeboden. Op 8 december 2004 heeft de Europese Commissie bekend gemaakt dat zij deze lijst heeft vastgesteld. Artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren c.q. te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de
2
kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19e, sub a en sub b, van de Nb-wet 1998 bepaalt dat GS c.q. de minister van LNV bij het verlenen van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nb-wet 1998 rekening houden met: - de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een op grond van artikel 10a, lid 1, van de Nb-wet 1998 aangewezen gebied of het gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, lid 3, van de Nb-wet 1998 en - met een op grond van artikel 19a of artikel 19b, van de Nb-wet 1998, vastgesteld beheersplan. In casu kan vastgesteld worden dat ten aanzien van de voorgenomen activiteit op het moment van besluitvorming geen beletsel voortvloeit uit enig beheersplan op basis van de Nb-wet 1998. VERGUNNINGPLICHT Ik stel vast dat de voorgenomen activiteit in potentie de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ zou kunnen aantasten. Derhalve ben ik van mening dat deze bevissing als vergunningplichtig onder de Nb-wet 1998 moet worden aangemerkt. Ik wil u er op wijzen dat, indien zulks uit de vereisten van de Flora- en Faunawet en de bevindingen in de aangeleverde passende beoordeling voortvloeit, u tevens dient te beschikken over een ontheffing ex artikel 75, derde lid, van de Flora- en Faunawet. Een dergelijke ontheffing dient u aan te vragen bij Dienst Regelingen, t.a.v. Team Uitvoering Flora- en Faunawet, Postbus 1191, 3300 BD te Dordrecht. Voor meer inhoudelijke informatie verwijs ik u naar de website: www.minlnv.nl. BELEID Beleidsbesluit Schelpdiervisserij Het Beleidsbesluit spreekt zich niet specifiek uit over (mechanische of handmatige) kokkelvisserij in de Voordelta. Nota Ruimte In zijn algemeenheid is het ruimtelijk beleid voor de VHR-, NB-wet- en EHS- gebieden gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om: de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde. De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde «nee, tenzij»-regime. Aangezien het afwegingskader van het gewijzigde kabinetsstandpunt Nota Ruimte het afwegingskader van de Habitatrichtlijn volgt, is met het doorlopen van het afwegingskader zoals opgenomen in artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998 materieel aan de vereisten van het afwegingskader het gewijzigde kabinetsstandpunt Nota Ruimte voldaan. Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (hierna: IBN 2015) Het IBN 2015 vervangt de in 1999 verschenen Beheersvisie Noordzee 2010. Binnen het plan wordt o.a. een afwegingskader ontwikkeld dat duidelijkheid schept over de (on)mogelijkheden van initiatieven voor toekomstig gebruik op de Noordzee.
3
In relatie tot de binnen het gebied aanwezige biodiversiteit en de regulering van het menselijk gebruik van het gebied wordt vanuit het IBN 2015 het volgende gesteld: “Bij de vergunningverlening voor het ontplooien van economische activiteiten op zee wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk beperken van effecten op het ecosysteem. Afhankelijk van de omvang van een activiteit geldt een m.e.r.-plicht, waarbij onderzoek naar effecten op het ecosysteem een belangrijk onderdeel is. Op basis hiervan worden indien nodig beperkende maatregelen getroffen. Ook bij activiteiten die buiten de m.e.r.-plicht vallen, worden natuurvriendelijke technieken voorgeschreven. […]. Als een activiteit negatieve effecten heeft, moeten deze eerst met maatregelen beperkt (gemitigeerd) worden. […]” Het IBN 2015 introduceert een integraal afwegingskader voor vergunningverlening voor locatiegebonden vergunningplichtige activiteiten. Dit afwegingskader heeft geen betrekking op kokkelvisserij, omdat dat geen locatiegebonden activiteit is. Integraal Beleidsplan Voordelta “Vorm in Verandering” (hierna: IBV) Het IBV wordt door het IBN 2015 gezien als een meer gedetailleerd plan voor een deelgebied van het IBN 2015. Het IBN 2015 is aanvullend op het IBV. Voor de functie natuur is de hoofdlijn als volgt uitgewerkt: “De natuurlijke ontwikkeling wordt veiliggesteld, natuurwaarden worden beschermd, en nieuwe potenties worden zoveel mogelijk benut”. Over de ondiepe wateren met daarin en –langs gelegen droogvallende intergetijde gebieden wordt het volgende gezegd: “In de ruimtelijke ontwikkeling wordt aan deze gebieden het accent natuur toegekend. Dit houdt in, dat menselijke activiteiten in deze gebieden inpasbaar zijn, mits: • verstoring van vogels en zeehonden wordt voorkomen; • schade aan het bodemleven van de ondiepe zee en de slikken wordt voorkomen; • de kwetsbare pioniervegetatie op aangroeistranden geen schade ondervindt.” Op de bij het IBV behorende plankaart staan deze zogenaamde gebieden met accent natuur aangegeven. Voor de visserij is de hoofdlijn als volgt geformuleerd: “De Visserij wordt als een voldoende rendabele bedrijfstak behouden. Waar mogelijk, en met inachtneming van de doelstelling van het beleidsplan, kunnen nieuwe potenties worden benut.” Op de bij het IBV behorende plankaart staan hiertoe zogenaamde gebieden met accent visserij aangegeven. Over bodemberoerende vormen van visserij, zoals kokkelvisserij, wordt gezegd dat deze: “in het plangebied slechts toegestaan [zijn] binnen het kader van het landelijk beleid, en met inachtneming van de maatregelen in de gebieden met accent natuur.” PASSENDE BEOORDELING Uit artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998 volgt dat voor nieuwe projecten of andere handelingen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer een passende beoordeling opstelt. Artikel 19g, lid 1, van de Nb-wet 1998 stelt dat een vergunning slechts verleend kan worden indien het bevoegd gezag zich ervan verzekerd heeft dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet zal worden aangetast. Mogelijk significante gevolgen Het Europese Hof van Justitie heeft in haar uitspraak van 7 september 2004 aangegeven dat een passende beoordeling slechts dan achterwege kan worden gelaten indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat uitvoering van de werkzaamheden afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied.
4
Naar mijn mening zijn dergelijke gevolgen, naar de aard van de aangevraagde activiteit, op voorhand, op basis van objectieve gegevens, niet uit te sluiten. Derhalve concludeer ik dat een passende beoordeling conform artikel 19f van de Nb-wet 1998 vereist is. Een passende beoordeling houdt in dat op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zaken, alle aspecten van een plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen geïnventariseerd moeten worden. U heeft een passende beoordeling bij uw aanvraag gevoegd. Deze beoordeling is opgesteld door . OVERWEGINGEN Geen beheer, nieuw project De voorgenomen bevissing heeft geen direct verband met of is nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’. De bevissing is voorts nog niet eerder in exact dezelfde vorm beoordeeld in het kader van de Nb-wet 1998. Passende beoordeling Zoals reeds vermeld onder ‘passende beoordeling’ is een passende beoordeling van de voorgenomen visserijactiviteiten nodig om vast te stellen of er significante negatieve effecten op de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ zullen optreden. U heeft een dergelijke passende beoordeling bij uw aanvraag gevoegd onder de titel “Passende beoordeling behorend bij de aanvraag van de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij u.a. voor een vergunning op grond van de Nb-wet voor het vissen van kokkels in de Voordelta in de periode september tot en met november 2006”. Hieronder volgt mijn beoordeling van de aangeleverde passende beoordeling, de toetsing van de activiteit aan beleid en de conclusies. ECOLOGIE Kwalificerende waarden Het Habitatrichtlijngebied ‘Voordelta’ kwalificeert zich vanwege het voorkomen van de hieronder opgesomde habitattypen en habitatsoorten. 1110 1140 1310
Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia ssp. en andere zoutminnende soorten
1320 1330
Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)
1095 1102 1103 1106 1365
Zeeprik Elft Fint Zalm Gewone zeehond
5
Het Vogelrichtlijngebied ‘Voordelta’ kwalificeert zich onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van hieronder opgesomde vogelsoorten: Aalscholver Bergeend Bontbekplevier Bonte strandloper Brilduiker Drieteenstrandloper Dwergmeeuw Eidereend Fuut
Grauwe Gans Grote stern Kluut Kleine mantelmeeuw Krakeend Kuifduiker Lepelaar Middelste zaagbek Nonnetje
Pijlstaart Roodkeelduiker Rosse grutto Scholekster Slechtvalk Slobeend Smient Steenloper Toppereend
Tureluur Visdief Wintertaling Wulp Zilverplevier Zwarte zee-eend
Selectie Naar de aard van de aangevraagde activiteiten zullen eventuele negatieve effecten zich beperken tot de habitatsoorten gewone zeehond, de genoemde vissoorten alsmede het habitattype 1110 (en daaronder geschaard bodemleven en bodemstructuren). Voorts zijn in termen van verstoring alle van de genoemde kwalificerende vogelsoorten van het Vogelrichtlijngebied ‘Voordelta’ aan de orde en in termen van voedselvoorziening de toppereend, eidereend en zwarte zee-eend. Binnen de aangeleverde passende beoordeling worden de hiernavolgende, samengevatte, stellingnames gepresenteerd (en onderbouwd). Vogels: voedselvoorraad topper-, eider- en zwarte zee-eend Er vindt alleen bevissing plaats van sublitorale kokkelbestanden. Een mogelijke afname van de vogelpopulatie door een mogelijke kwantitatieve afname van het kokkelbestand als voedselvoorziening kan daarom gevolgen hebben voor de duikende en schelpdieretende vogelsoorten toppereend, zwarte zee-eend en eidereend. • Voor de toppereend vormen kleine schelpdieren het preferente voedsel die tot op enkele meters diepte (maximaal 6 m) worden opgedoken (bron: Alterra). • Voor de zwarte zee-eend vormt Spisula subtruncata het preferente voedsel (bron: Alterra). • Voor de eidereend vormen mosselen, kokkels en Spisula subtruncata het preferente voedsel. Uit de rapportage “Ecologie, visserij en monitoring van mesheften in de Voordelta” ( RIVO C009/06) komt naar voren dat eidereenden ook geen moeite hebben mesheften te eten tot 10 cm. Deze soort eet daarnaast ook strandgapers, alikruiken, zeesterren en strandkrabben. (bron: Deelrapporten B3 en C2 van EVA II). Geen van deze drie vogelsoorten is uitsluitend gebonden aan kokkels als (preferent) voedsel. Uit de schelpdierinventarisatie door Imares in 2006 blijkt dat er een omvangrijk bestand aan mesheften voorkomt in de Voordelta. In met name de monding van het Haringvliet is er voorts een bestand aan strandgapers (Mya arenaria) aanwezig met een omvang groter dan het aangetroffen kokkelbestand (data Imares, rapportage in voorbereiding). In de Voordelta liggen volgens de inventarisatie van Imares alleen al in het gebied met accent natuur (waar geen kokkelvisserij zal plaatsvinden) 1,5 mln kg kokkels. Deze kokkels zijn volledig beschikbaar voor de hierop foeragerende vogelsoorten. Indien wordt uitgegaan van 2000 eidereenden (gemiddelde van midwintertellingen 2002-2006) is de behoefte 2000 x 2,5 x 182 = 910.000 kg schelpdieren (Bron: Dr A.C. Smaal - Centre for Shellfish Research Imares, 14 september 2006). Voorts zal er gevist worden met een kor met spijlbreedte minimaal 15 mm zodat kleinere kokkels in de bewuste gebieden, die mede voedsel voor de toppereend vormen, achterblijven. Daarnaast is ook voor de eidereend en zwarte zee-eend voldoende voedsel in de vorm van overige, voor de zwarte zee-eend zelfs meer preferente, schelpdieren aanwezig. Onder de bovenstaande mitigerende voorwaarde zal er geen afname van de populatie van de duikende en schelpdieretende vogelsoorten optreden. Vogels: voedselvoorraad overige schelpdieretende vogels Andere schelpdieretende soorten dan de drie hierboven genoemde eenden waarvoor het Natura 2000-gebied ‘Voordelta’ is aangewezen zijn de scholekster en de kanoetstrandloper.
6
Omdat uitsluitend in het sublitoraal wordt gevist, zal er geen sprake zijn van een effect op scholeksters of kanoetstrandlopers die hun voedsel zoeken in het litoraal. Vertroebeling van het water Door de visserij zal de bodem opgewoeld worden, zodat het water tijdelijk vertroebeld wordt. Dit heeft mogelijk negatieve gevolgen voor foeragerende visetende vogels, vissen en zeehonden, en zou de primaire productie (plankton) en de voedselopname van het benthos (bodemleven) af kunnen doen nemen. Kustwateren zijn per definitie troebele systemen. Daarnaast treedt vertroebeling als gevolg van kokkelvisserij slechts lokaal op en is van tijdelijke aard (maximaal één getijde periode). Verder traceren zeehonden hun voedsel middels echolocatie en niet ‘op zicht’. Mechanische kokkelvisserij heeft daarom geen significant negatief effect op de troebelheid van het water en de daardoor beïnvloede natuurwaarden. Habitattype 1110: afname slibgehalte in sediment Bij de mechanische kokkelvisserij wordt de bovenlaag van het sediment losgewoeld, waardoor een deel van het aanwezige slib in suspensie gaat. Uit het EVA II onderzoek (deelrapport C4) blijkt dat kokkelvisserij leidt tot een verlaging van het slibgehalte in het sediment direct na bevissing. Afhankelijk van de dynamiek in het gebied treedt er echter herstel op binnen een periode van enkele maanden tot meer dan een jaar. De Voordelta is een zeer dynamisch gebied vergeleken met Waddenzee en Oosterschelde, zodat herstel binnen enkele maanden verwacht mag worden. Het effect is daarom tijdelijk waardoor de mechanische kokkelvisserij geen blijvend effect op het slibgehalte in het sediment heeft. Daarnaast heeft een onderzoek van het RIVO (nu Imares) in de Voordelta geen significante veranderingen van de korrelgrootteverdeling van het sediment als gevolg van kokkelvisserij kunnen vaststellen (J.A. Craeymeersch en H. Hummel, 2004 “Effectonderzoek kokkelvisserij Voordelta”). Habitattype 1110: aantasting bodemleven (anders dan kokkels) Uit het EVA II onderzoek (deelrapport C1/3) blijkt dat er geen duidelijk visserijeffect aangetoond kon worden op het vóórkomen van wadpieren, kokerwormen en zeeduizendpoten. Er is geen sprake van verworming door visserij. Uit het RIVO rapport “Effectonderzoek kokkelvisserij Voordelta” (J.A. Craeymeersch en H. Hummel, 2004) blijkt dat er in de Voordelta door de onderzoekers geen substantiële negatieve effecten van kokkelvisserij op het bodemleven geconstateerd werden. Mogelijke visserijeffecten waren veel kleiner dan de ruimtelijke en temporele variaties. In de gebieden met accent natuur blijft voorts de bodem onaangetast omdat de kokkelvisserij hier niet zal worden vergund. In het overige gebied waar wel kokkelvisserij wordt vergund gebied zal er, voor zover er al effecten optreden als gevolg van visserij, binnen enkele maanden herstel van de bodem optreden. Mechanische kokkelvisserij heeft daarom geen blijvend significant negatief effect op het bodemleven in de beviste gebieden. Habitattype 1110: afname kokkelbestand Door de voorgenomen activiteit zal een deel van het in de Voordelta aanwezige kokkelbestand weggevist worden. Het gaat hier echter om grotere, en dus oudere, exemplaren, omdat er wordt gevist met een kor met een spijlgrootte van minimaal 15 mm. Het wegvissen van oudere exemplaren heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van schelpdierlarven, omdat bij een groot bestand aan oude en dus grote schelpdieren de predatie op schelpdierlarven groot is. Ook uit het EVA II onderzoek (deelrapport H4) komt dat kokkelvisserij een positief effect op de aanwas van kokkels in beviste gebieden na de winter lijkt te hebben. Aan de vergunning wordt voorts de voorwaarde verbonden van het gebruik van een kor met een spijlgrootte van minimaal 15 mm. Mechanische kokkelvisserij heeft, als de juiste apparatuur gebruikt wordt, geen significant negatief effect op het kokkelbestand in de Voordelta.
7
Zeehonden: verstoring van rustende zeehonden Eventuele verstoring van rustende zeehonden zal kleinschalig en lokaal zijn. Om verstoring van zeehonden te voorkomen, wordt aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat er een naderafstand van 1500 meter wordt aangehouden tot groepen zeehonden. Onder deze voorwaarde zal geen verstoring optreden. Vogels: verstoring van foeragerende of rustende vogels Vogels die foerageren of rusten in het litoraal en/of op droge gebieden zullen niet verstoord worden omdat er sublitoraal gevist wordt. Om verstoring van de op het sublitoraal foeragerende vogels zoveel mogelijk te voorkomen, wordt aan deze vergunning de voorwaarde verbonden dat een naderafstand van 500 meter aangehouden wordt tot groepen vogels. Onder deze voorwaarde zal er geen verstoring zijn. ALGEHELE MITIGERENDE MAATREGELEN Conform het visplan wordt in collectief verband gevist met twee schepen (de YE 42 enYE 172), met een kor met spijlbreedte van minimaal 15 mm en buiten de gebieden met accent natuur. CUMULATIE U geeft in de door u aangeleverde passende beoordeling aan dat er u geen activiteiten bekend zijn waardoor sprake zou kunnen zijn van een cumulatief effect. U geeft aan dat in het Zeegat van Goeree, waar de bevisbare kokkelbestanden zijn gelegen, met vaste vistuigen wordt gevist en niet of nauwelijks met sleepnetten. Hierdoor vinden geen andere bodemverstorende activiteiten plaats waardoor er op dit punt een cumulatief effect zou kunnen optreden. Ik onderschrijf deze onderbouwing ten aanzien van het aspect bodemverstoring vanuit de binnen mijn ministerie aanwezige expert judgement. Ik acht het daarnaast mogelijk dat er door andere vormen van visserij wél sprake zou kunnen zijn van een cumulatief effect als het gaat om verstoring. Dat effect wordt echter voorkomen door de voorwaarden die ik aan deze vergunning verbind voor de in acht te nemen naderafstand tot groepen vogels en zeehonden. BESPREKING VAN INSPRAAK Naar aanleiding van deze aanvraag zijn, op grond van artikel 44, lid 3, van de Nb-wet 1998, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en burgemeester en wethouders van Westvoorne, Hellevoetsluis en Goedereede in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn het Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directie Noordzee, Rijkswaterstaat Zuid-Holland, het Bestuurlijk Overleg Voordelta, Havenbedrijf Rotterdam, het Zuidhollands Landschap, de Zuidhollandse Milieufederatie, Stichting Noordzee, Vogelbescherming Nederland en de Faunabescherming in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijze betreffende de onderhavige aanvraag. Zienswijzen zijn ontvangen van de Vereniging Natuurmonumenten mede namens Vogelbescherming Nederland en de Faunabescherming. Hierna volgt een weergave van de ontvangen zienswijzen. Daar waar opmerkingen en suggesties niet reeds hiervoor (impliciet) aan de orde zijn geweest dan wel binnen mijn inhoudelijke overwegingen reeds aan deze inspraak volledig tegemoet is gekomen, volgt een reactie van mijn zijde (cursief weergegeven). Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, burgemeester en wethouders van Westvoorne, Hellevoetsluis en Goedereede, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directie Noordzee, Rijkswaterstaat Zuid-Holland, het Bestuurlijk Overleg Voordelta, het Havenbedrijf Rotterdam, het
8
Zuidhollands Landschap, de Zuidhollandse Milieufederatie en Stichting Noordzee hebben niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Vereniging Natuurmonumenten De Vereniging Natuurmonumenten brengt, mede namens Vogelbescherming Nederland, de volgende zienswijzen in. De Voordelta is gekwalificeerd als Natura 2000-gebied en de genoemde locatie gaat onderdeel uitmaken van een zeereservaat, waar bodemberoerende visserij geweerd zal worden. De Vereniging Natuurmonumenten is daarom van mening dat op deze besluitvorming (d.i. de aanwijzing als zeereservaat) geanticipeerd moet worden. Vooralsnog zijn er geen formeel-juridisch geldende instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de Voordelta en ook het zeereservaat is nog niet officieel aangewezen. Ik ben van mening dat op basis van de door de aanvrager aangeleverde passende beoordeling de zekerheid verkregen is dat er geen aantasting van de kenmerken van de beschermde gebieden zal optreden als gevolg van de voorgenomen bevissing noch op de kortere termijn noch op de langere termijn. Daarom acht ik het niet nodig om te anticiperen op de aanwijzing van het zeereservaat door de vergunning onder voorwaarden voor de kokkelvisserij te weigeren. Het Visplan sluit bevissing van de gebieden met accent natuur uit. Niet duidelijk is, of de aanvraag toch ook betrekking heeft op het gebied met accent natuur. Bovendien is het de vraag of de juiste begrenzing van het gebied met accent natuur wordt gehanteerd. De aanvraag heeft gezien het Visplan geen betrekking op gebieden met accent natuur. Ik zal ter borging dat de bevissing niet in deze gebieden zal worden uitgevoerd een voorwaarde aan deze vergunning verbinden om de gebieden met accent natuur expliciet uit te sluiten van het te bevissen gebied. Een verdere waarborg vormt het Visplan, dat integraal deel uitmaakt van dit besluit en dat vissen in een gebied met accent natuur verbiedt en vissen met een kokkel-black-box verplicht stelt. Ik verbind een voorwaarde aan deze vergunning om ervoor te zorgen dat uitlezingen van de kokkel-black-box ook door mijn ambtenaren in te zien zijn. De exacte begrenzing van de gebieden met accent natuur is niet in een besluit vastgelegd. Een nauwkeurige begrenzing is wel gehanteerd bij de afgifte vergunningen in het kader van de visserijwet, die op hun beurt weer waren gebaseerd op de conceptaanwijzing voor het staatsnatuurmonument Voordelta. Deze laatste begrenzing (zie bijlage 1 bij het besluit) geeft een goede dekking van de indicatieve begrenzing van gebieden met accent natuur in de monding van de Haringvliet en de daarin gelegen ondiepe en deels droogvallende delen van de Voordelta. Met deze aanduiding en maatregelen wordt in mijn ogen een voldoende waarborg geboden voor het vrijwaren van de gebieden met accent natuur van bevissing. De Vereniging Natuurmonumenten betwijfelt of de effecten op vogels zo beperkt zullen zijn als in de beoordeling wordt aangegeven en dan met name met betrekking tot toppereend, eidereend en zwarte zee-eend. Ik ben van mening dat de passende beoordeling en de op mijn verzoek aangeleverde nadere informatie van Imares voldoende zekerheid biedt dat de voedselvoorraad van deze vogels niet zodanig zal worden aangetast dat de populatie van de genoemde soorten zal afnemen als gevolg van de voorgenomen visserij. Faunabescherming De Faunabescherming brengt als zienswijze in dat de passende beoordeling onvoldoende is en adviseert mij daarom met klem de gevraagde vergunning niet te verlenen. De passende beoordeling schiet naar de mening van de Faunabescherming tekort op de volgende punten: De geraadpleegde bronnen ontbreken op kritieke plaatsen waar gegevens van derden worden gepresenteerd. Ik ben van mening dat de in de passende beoordeling gepresenteerde stellingen in voldoende mate vanuit wetenschappelijke bronnen/opgaven zijn onderbouwd. De term ‘kritieke plaatsen’ wordt voorts door de Faunabescherming niet nader gedefinieerd of aangeduid.
9
De resultaten van de kokkelinventarisatie, inclusief bemonsterings- en berekeningsmethode, ontbreken in een onderbouwde (rapport-)vorm. De hoeveelheden in de passende beoordeling zijn niet in overeenstemming met de hoeveelheden in de brief van Imares. Er is voor mij geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door Imares aangeleverde gegevens. De door Imares algemeen gebruikte methoden en de resultaten van de kokkelinventarisatie is na te gaan in het inmiddels gepubliceerde rapport “Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2006”( J. J. Kesteloo, M. R. van Stralen en J. S. Steenbergen, Imares rapport Nummer: C054/06 ). De door Imares genoemde hoeveelheden zijn bovendien niet anders dan de door de aanvrager genoemde hoeveelheden. Imares noemt in haar opgave een totaal kokkelbestand van 2,1 miljoen kilogram versgewicht, waarvan 1,5 miljoen kilogram in het gebied met accent natuur, en een totale hoeveelheid oogstbaar kokkelvlees van 310 ton, waarvan 220 ton in het gebied met accent natuur. Ook de aanvrager geeft aan dat er 310 ton oogstbaar kokkelvlees in de Voordelta ligt, waarvan 220 ton in het gebied met accent natuur. Ik verbind dan ook aan deze vergunning een voorwaarde die de op te vissen hoeveelheid kokkels begrenst tot de oogstbare hoeveelheid die volgens Imares buiten de gebieden met accent natuur (c.q. de gebieden met accent visserij) ligt, namelijk 88 ton kokkelvlees. Een dergelijke inventarisatie kent onzekerheidsgrenzen. Hiervan wordt niets vermeld. In voornoemd rapport van Kesteloo et al. zijn de gehanteerde berekeningswijzen opgenomen en gemotiveerd. De gehanteerde methodiek geeft mij geen aanleiding om mijn ecologische overwegingen anders te doen laten luiden. Door Faunabescherming worden in deze geen nadere inhoudelijke argumenten aangevoerd welke mij aanleiding zouden moeten geven tot een andersluidend besluit c.q. aanvullende vergunningvoorwaarden. Niet wordt aangegeven hoe een bevissing van 70% wordt bereikt. Het Visplan verplicht de vergunninghouder de vangsten wekelijks én na afloop van het seizoen aan het secretariaat van de PO Kokkels door te geven. Aan de onderhavige vergunning wordt daarop aansluitend de voorwaarde verbonden de totale vangstcijfers per week en per seizoen ook aan mij toe te zenden. Het is dus bekend hoeveel er opgevist wordt, en dit getal kan vergeleken worden met de resultaten van de kokkelinventarisatie van Imares én met de vergunningvoorwaarde die het totaal op te vissen tonnage aan kokkelvlees begrenst. Op basis van deze voorwaarde kan bovendien eventueel handhavend opgetreden worden bij geconstateerde overtredingen. De hoeveelheid te vissen kokkels is niet gemotiveerd. Zoals hierboven al is aangegeven is duidelijk hoeveel de aanvrager buiten de gebieden met accent natuur kan opvissen. Er gelden geen beperkingen daaraan op basis van het vigerende beleid van het ministerie van LNV. Op voorwaarde dat geen aantasting van de kenmerken van de betrokken beschermde gebieden zal optreden (en ik ben van mening dat dit zo is), is er voorts ook vanuit de Natuurbeschermingswet geen reden om minder dan de oogstbare hoeveelheden buiten de gebieden met accent natuur te vergunnen. Er is sprake van een Visplan opgesteld door de PO Kokkelvisserij, doch het bijgeleverde Visplan is slechts deels ondertekend (en dus niet rechtsgeldig). Bovendien kan een plan door de sector weer worden gewijzigd. De inhoud van dit plan wordt bij de besluitvorming betrokken. Het Visplan maakt – voorzover niet strijdig met het besluit – integraal deel uit van de vergunningvoorwaarden. Daarom is het niet van belang in hoeverre het Visplan als zodanig vastligt. Omdat het onderdeel uitmaakt van dit besluit en hieraan is toegevoegd zullen de betrokken vergunninghouders zich aan het plan (in deze vorm) dienen te houden. Ten aanzien van het beleid wordt wel verwezen naar zeer verouderde uitspraken (1999), maar wordt niet gerept over de uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2005 (200409107/1). De uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2005 had specifiek betrekking op de mechanische kokkelvisserij in zowel het litoraal als het sublitoraal van de Waddenzee. De opmerking van de Raad van State inzake het zeer langzaam herstel van het bodemleven van de effecten van mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee heeft naar mijn mening in het onderhavige geval geen relevantie. Ten aanzien van de Voordelta is mijns inziens afdoende aangetoond (zoals ik reeds eerder aangegeven heb onder “aantasting bodemleven”) dat een dergelijk effect in de Voordelta zal uitblijven dan wel snel herstel zal optreden. In die zin geeft
10
de aangehaalde uitspraak mij geen inhoudelijke aanleiding om mijn voorgenomen besluitvorming op dit punt anderszins te doen luiden Het aantalsverloop van de zwarte zee-eend wordt slechts globaal beschreven. Zoals blijkt uit Baptist & Meininger (1996) is de afname van de zwarte zee-eend vooral een gevolg van de schelpdiervisserij, die pas sinds kort mechanisch wordt uitgeoefend. Het rapport “Midwintertelling van zee-eenden in de Waddenzee en de Nederlandse kustwateren, januari 2005” (F.A. Arts & C.M. Berrevoets, 2005) zegt over het aantalsverloop van de zwarte zee-eend: “Het aantalverloop over de periode 1993 – 2005 is sterk wisselend en van een duidelijke trend is geen sprake. Kenmerkend voor de zwarte zee-eend is dat ze een grote actieradius hebben en zich snel en massaal kunnen verplaatsen […]. Alleen de Waddenkust is voor deze soort […] een gebied van internationaal belang […].” Juist zwarte zee-eenden zijn derhalve niet locatiegebonden en deze soort zal dus kunnen uitwijken naar bijvoorbeeld de gebieden met accent natuur. De Faunabescherming is van mening dat ook in de Voordelta sprake moet zijn van een voedselreservering voor alle schelpdieretende vogels. Voldoende voedsel in de vorm van schelpdieren hoeft niet noodzakelijkerwijs bereikt te worden door voedselreservering (bv. Oosterschelde). Afhankelijk van de omstandigheden kan dit ook worden bereikt door bijvoorbeeld gesloten gebieden (bv. Westerschelde). Daarnaast hoeft bij de voedselreservering niet enkel rekening gehouden te worden met één (preferente) schelpdiersoort, maar kunnen ook andere (schelp)diersoorten van belang zijn bij de bepaling van de hoeveelheid voedsel. Voor de Voordelta geldt geen voedselreserveringsbeleid, wel is hier sprake van gebieden met accent natuur waar het beleid geen schelpdiervisserij wenst toe te staan. Uit de opgave van Imares blijkt dat het grootste deel van het kokkelbestand (in het algemeen en in dichtheden boven 50/m2) ligt in de gebieden met accent natuur. Daarnaast worden bij mechanische kokkelvisserij met een spijlbreedte van minimaal 15 mm uitsluitend grotere kokkels opgevist. Tenslotte komt er, blijkens opgave van Imares, naast kokkels ook een omvangrijk bestand aan mesheften voor en is er, met name in de monding van de Haringvliet, een bestand aan strandgapers (Mya arenaria) aanwezig met een omvang groter dan het aangetroffen kokkelbestand. Zoals aangegeven in de overwegingen is hiermee de beschikbaarheid van voedsel voor duikende en schelpdieretende vogelsoorten voldoende veiliggesteld en zal er geen afname van de populatie van de duikende en schelpdieretende vogelsoorten optreden. Het beleid van gebieden met accent natuur is niet van toepassing voor de Natuurbeschermingswet, daarvoor geldt slechts de werkelijke toestand. Het beleid met betrekking tot de gebieden met accent natuur, zoals dat is neergelegd in het IBV en IBN 2015, is expliciet van toepassing bij vergunningverlening ingevolge de Nb-wet 1998. Beide plannen geven duidelijk aan dat ze een afwegingskader vormen bij vergunningverlening voor (economische) activiteiten in de Voordelta en de Noordzee in het algemeen. Niet wordt aangetoond dat er geen significante effecten zullen optreden voor de toppereend, zwarte zee-eend en eidereend. Zoals gezegd blijft er voor de schelpdieretende vogels een grote hoeveelheid kokkelvlees beschikbaar in de gebieden met accent natuur en blijven door een spijlbreedte van minimaal 15 mm in alle gebieden kleinere kokkels die niet opgevist worden alsmede andere als voedselbron bruikbare schelpdieren, beschikbaar. Er zullen dan ook geen significante effecten optreden met betrekking tot de voedselvoorraad voor deze vogels.
11
Niet wordt aangegeven waar en wanneer kokkels aan de natuur zullen worden onttrokken. Het is op deze wijze niet mogelijk de effecten van deze ingreep te bepalen. Het is niet mogelijk om vooraf exact aan te geven waar gevist wordt, omdat dan nog niet bekend is waar de beste locaties precies liggen. De exacte locatie van de kokkelvisserij kan op twee manieren van invloed zijn op de natuurwaarden. Ten eerste kan de locatie al of niet een risico op verstoring van vogels en zeehonden met zich meebrengen. Dit risico wordt echter vermeden doordat ik voorwaarden aan deze vergunning verbind dat vogels niet dichter dan tot 500 m en zeehonden niet dichter dan tot 1500 m mogen worden genaderd. Ten tweede kan de locatie een invloed hebben op de plaatselijke voedselvoorraad voor schelpdieretende vogels. Ik heb hierboven al aangegeven waarom ik verwacht dat er geen significante effecten zullen optreden als het gaat om de voedselvoorraad voor schelpdieretende vogels. De EVA-studies worden selectief geciteerd. Dit is in strijd met de wetenschappelijke integriteit. De wetenschappelijke integriteit van de voor EVA II verantwoordelijke onderzoekers is hier niet in het geding. Dat de aanvrager selectief citeert is geen probleem, omdat het EVA IIeindrapport openbaar is en zijn citaten door mij op waarde geschat kunnen worden. De gevolgen van de aangetoonde (visserij-)sterfte in de eerste winter wordt niet aangegeven. Ten aanzien van de (visserij-)sterfte wordt onder andere gedoeld op de wintersterfte van eidereenden in 1999/2000. Uit het daarover geschreven rapport “Sterfte onder eidereenden in de Waddenzee 1999 – 2000” (V.M. van de Berk et al., 2000; werkdocument EC-LNV nr. 186) komt naar voren dat deze sterfte veroorzaakt werd door een combinatie van omstandigheden, waarbij bevissing van sublitorale kokkelbestanden er één zou kunnen zijn geweest. Dit is echter niet onomstotelijk vastgesteld en het is zeker niet de directe oorzaak: dat betrof namelijk een parasieteninfectie bij deze soort. Er is geen reden om te vooronderstellen dat zich in de Voordelta komend winterseizoen een vergelijkbare combinatie van omstandigheden zal voordoen als destijds in de Waddenzee. Mocht in de loop van het visserijseizoen overigens blijken dat er wel redenen zijn om aan te nemen dat zo’n situatie zou gaan ontstaan, dan zal ik deze vergunning wijzigen of intrekken. Ik behoud mij het recht daartoe voor in de aan deze vergunning verbonden voorwaarden. Met betrekking tot de mogelijkheid van wintersterfte van andere schelpdieretende vogels dan de eidereend verwijs ik naar mijn eerdere opmerking over voedselreservering. In de gebieden met accent natuur mag niet gevist worden en is het volledige kokkelbestand beschikbaar voor vogels, daarbuiten zullen kleinere kokkels blijven liggen. Voorts zijn ook grote bestanden van andere schelpdiersoorten die als voedselbron kunnen dienen aanwezig. Met rede kan daarom gesteld worden dat de betreffende visserij niet tot sterfte van de andere schelpdieretende vogels als gevolg van vermindering van hun voedselvoorraad in de Voordelta zal leiden. CONCLUSIE Uit de overwegingen zoals opgenomen in de, als integraal onderdeel van dit besluit te beschouwen, passende beoordeling kan geconcludeerd worden dat er geen sprake zal zijn van een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Ik ben van mening dat met de betreffende passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat de aangevraagde activiteit geen schadelijke gevolgen zal hebben voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken beschermde gebied, nu er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn. Deze conclusie geldt nadrukkelijk onder de door mij specifiek hiertoe geformuleerde vergunningvoorwaarden. Derhalve ben ik van mening dat de gevraagde vergunning kan worden verleend.
12