GRO OTE MANNEN
SHAKESPEARE
GROOTE MANNEN DOOR ALBERT KEIM EN LOUIS LUMET
SHAKESPEARE NEDERLANDSCHE VERTALING VAN MARY ROBBERS
UITGEVERS·MAATSCHAPPU ELSEVIER AMSTERDAM = MDCCCCXXII
HOOFDSTUK 1.
MASTER ]OHN. -
HET VERVAL EENER FAMILIE.
DE VRI]DRINKERS. LUCY. -
~
DE HERTEN VAN SIR THOMAS
WILLIAM SHAKESPEARE WREEKT ZICH ALS
DICHTER. -
Hl] VERLAAT VROUW EN KINDEREN OM
AAN RECHTSVERVOLGING TE ONTKOMEN.
I
het doopregister van de kleine Engelsche stad Stratford-onAvon, in het graafschap Warwick, kan men nog de volgende eenvoudige inschrijving lezen:
N
,,1564 April 23 Gulielmus filius Johannes Shakspere." Wellicht heeft de pastoor van de kerk der Heilige Drieëenheid, terwijl hij deze woorden, verstrooid, neerschreef - w.anneer er is een fout in het Latijn - niet den roem vermoed, dien eenmaal de geboorte van William, den oudsten zoon van John Shakespeare, aan zijn parochie zou verleenen. In 1564 was John Shakespeare - of Shakespere, want de spelling van dezen wereldberoemden naam is verschillend en de handteekeningen van den grooten William toonen aan, dat hij beide spellingen volgde - nog maar twaalf jaar in Stratford gevestigd. Te Saitterfield, een plaatsje slechts enkele mijlen van Stratford verwijderd, Shakespe!lre
1
10
geboren, behoorde hij tot een grondbezittersfamilie. Zijn grootvader had van koning Hendrik VII grond ten geschenke gekregen en zijn vader Richard werd onder de aanzienlijke landbouwers van de streek gerekend. Maar aangezien John een jongere zoon was, kreeg zijn oudste broer Henry het meerendeel der vaderlijke goederen, en moest hijzelf zich te Stratford vestigen, om zich een positie te verschaffen. In 1552 woonde hij daar zeker, want in dat jaar werd hij veroordeeld tot een boete van twaalf pence, wegens het houden van een mesthoop voor zijn deur. Ongetwijfeld woonde hij toen reeds in Henley Street, een der voornaamste straten van de stad, die naar Henley in Arden voerde, welk stadje in dien tijd een der grootste marktplaatsen van de streek was. De overlevering wil, dat John Shakespeare vele verschillende beroepen heeft uitgeoefend, zooals dat van handschoenenrnaker, pachter, slager, wolhandelaar, beroepen, die toen niet bepaald onvereenigbaar waren. Wat er nu ook zij van zijn eigenlijk beroep, zeker is, dat zijn zaken spoedig bloeiden. In het jaar 1556 koopt hij een huis en grond aan de Noordzijde van Henley Street, in het jaar daarop beginnen zijn stadgenooten hem te onderscheiaen: zij maken hem bierproever, en in dienzelfden tijd ongeveer treedt hij in het huwelijk. Mary Arden was de jongste dochter van Robert Arden, een rijk katholiek pachter uit Vellingeote, wiens overgrootvader schout van het graafschap Warwick was geweest onder Hendrik VI. Tot bruidsschat kreeg zij de som van zes pond, dertien shillings en vier pence, en bovendien het landgoed Asbies, bestaande uit vijftig akkers bouwland en zes akkers weiland. Het huwelijk van John Shakespeare en Mary Arden werd ingezegend in de parochiekerk van Vellingcote in 1557, en in het jaar daarop werd hun een dochter geboren; later nog een dochter, doch beiden stierven zeer jong. Door dit rijke huwelijk steeg John nog in aanzien bij zijn stadgenooten. In 1561 werd hij voor den tijd van twee jaren tot chamberlain van het dorp benoemd en in dit ambt toonde hij zijn geschiktheid als financier, schoot
J!
zelfs wel geld aan de gemeente voor, als dit noodig was. In 1564 werd hem een zoon geboren, de zoon die zijn naam onsterfelijk zou maken en die naar zijn peet, een der schepenen van Stratford, William genoemd werd. In 1564 werd John op zijn beurt schepen, in 1567 kreeg hij den titel van master en in het volgend jaar koos men hem tot "high bailiff", dat wil zeggen tot burgemeester van Stratfonl. Nog verscheidene kinderen zijn op William gevolgd: Gilbert in 1566, J eanne in I 56g, Anne in 157 I, Richard in I 574 en ten slotte in I 580 Edmond. Om zijn groot gezin, dat bijna met het jaar toenam, te huisvesten, kocht John een nieuw huis, eveneens in Renley Street. Dit wordt ten onrechte door de bewoners van Stratford het geboortehuis van William genoemd. Maar al is hij. er dan niet geboren, in ieder geval heeft de groote dichter in dat huis een deel van zijn kinder- en jongelingsjaren doorgebracht. Alfred Mézières beschrijft het huis als volgt: "Enkele zware, in het oog loop ende balken, ongelijkmatige rechthoeken vormend, en met elkaar verbonden door leem en pleisterkalk, welke de muren vervangen, een lang dak met kleine getraliede venstertjes, als van een Zwitsersch chàlet; een landelijk geheel, doch niet van natuurlijke sierlijkheid ontbloot; ziedaar het huis aan den buitenkant. Men treedt binnen door een lage kamer met groote schouw, waarschijnlijk oorspronkelijk de keuken, en later langen tijd gebruikt als slagerij. Rechts hiervan is een grooter vertrek, de vroegere woonkamer, nu in museum veranderd. Vanuit de woonkamer gaat men langs een smalle trap naar de kamer boven de keuken gelegen, waar volgens de overlevering de dichter geboren werd. Zoo eenvoudig en zoo bescheiden mogelijk is deze kamer: een laag plafond, één klein raampje, muren die geheel naakt zouden zijn, als bezoekers er hun namen niet in gekrast hadden." Nog kan men er de namen van Walter Scott, Charles Dickens en Alfred Tennyson lezen. In het begin der negentiende eeuw, terwijl het zooeven beschreven
12
huis nog door een slager bewoond werd, was het eerst.e huis, in 15 S{) door John gekocht, een herberg, die den naam droeg van: "De Zwaan en de Maagdelijkheid". Van de opbrengst van l'en publieke inschrijving in 1846 werden beide huizen aangekocht en, na op waardige wijze gerestaureerd te zijn, de stad aangeboden. Toen William zeven jaar was, besloten zijn ouders hem naar school te zenden. Stratford, dat nu achtduizend inwoners telt, had in de zestiende eeuw er nog geen vijftienhonderd. Een aardrijkskundige uit dien tijd verklaarde echter het stadje de aandacht waardig, omdat het de geboorteplaats was van een burgemeester van Londen en van een aartsbisschop van Canterbury, welke bewoners Stratford zijn voornaamste monumentc;n schonken: een brug en de kerk der Heilige Drieëenheid. Aan een van zijn andere inwoners dankt het plaatsje zijn school, zijn "grammar school", welk lang en laag gebouw nog bestaat, met zijn zichtbare balken van de eerste verdieping. In diezelfde school heeft William onderwijs genoten. De school was kosteloos toegankelijk voor alle leerlingen, van wie slechts geëischt werd, dat ze konden lezen, om toegelaten te worden. Er werd Latijn en een beetje Grieksch onderwezen. Hoofdzaak was het lezen en verklaren van de schrijvers uit de oudheid: Seneca, Terentius, Virgilius, Cicero, Ovidius en Plautus. Maar de school had in dien tijd slechts één leermeester en dientengevolge moest het onderwijs vrij oppervlakkig zijn. Wat William's medescholier Ben Johnson later van hem zei, lijkt daarom wel aannemelijk, n.l. dat William, "weinig Latijn kende en nog minder Grieksch". Heeft Shakespeare niet aan zijn vroegeren Latijnschen leermeester gedacht, toen hij die vermakelijke scène schreef voor "De Vroolijke Vrouwtjes van Windsor", waar Sir Hugh Evans den zoon van Mrs. Page, William, les geeft? Stellig heeft hij daar zijn schoolherinneringen weergegeven. In het eerste tooneel van het vierde bedrijf ondervraagt Sir Hugh Evans den jeugdigen William in tegenwoordigheid van zijn moeder en Mrs. Quickly, dienstbode van dokter Caius.
13 Juffrouw Page: Hoe is 't, Sir Hugo) geen school vandaag) ') Evans: Neen, heer Slapperman heeft frijaf checheven aan de knaapjes om te spelen. Vrou'!V Haastig: 0, die goeie mensch! Juffrouw Page: Sir Hugo, mijn man zegt, dat mijn zoon niets ter wereld leert uit zijn spraakkunst. Wees zoo goed en vraag hem eens het een en ander uit zijn taalboek. Evans: Kom hier, William, houd den kop op, kom! Juffrouw Page: Komaan, jongen, het hoofd op, antwoord uw meester; wees niet beschroomd. Evans: William, hoeveel chetallen is in het nomen? William: Twee. Vrouw Haastig: Nu, dan moet ik zeggen, ~k dacht, dat er een meer zou wezen want ze zeggen altijd: "Alle goeie dingen zijn drie." Evans: Stil met uw chereutel! ... Wat is slecht in het Latijn, William? William: Malus. Vrouw Haastig: Wel, wel, die wat mal is, is daarom nog niet slecht, zeker niet. Evans: Ghij sijt een schrikk'lijk onnoozclheid persoon, frouw; ik pit u, stil ... Wat is lapis, William. William: Een steen. Evans: En wat is een steen, William? William: Een kei. Evans: Neen, het is lapis. Ik moet u pitlen, houd u prem PIJ malkaar. W illiam: Lapis. Evans: Prafo, William. Fan wie William, worden de artikels ferleend? W ill iam: De artikels worden ontleend van de pronomen en de declinatie is: singulariter nominativo, hic, haec, hoc. 1) De vertalingen uit Shakcspcare zijn van Dr. 1,. A. J. Burgflrsdijk.
14 Evans: Nominativo hig, haeg, hog; - ik pit u, let wel op. Genitivo: hujus. Nu, hoe is de accusativus naamfal? W illiam: Assusativo: hiuc. Evans: Ik pit u, heb uw chedachten, kind. Accusativo: hung, hang, hog. V rouw Haastig:. Hong hang hoog. Dat is een echte galgentaal, dat Latijn. Evans: Houd toch op met uw chesnater, frouw. Wat is de naamval in den focativus, William? William: 0, vocativo, - 0 Evans: Petenk toch, William, de focatief is caret. V rouw Haastig: Een karretje, goed op een zandweg. Evans: Frouw, houd op. Juffrouw Page: Stil toch! Evans: Hoe is de genitivus in de Pluralis, William ? W ill iam: De genitivus? Evans: Ja. William: Genitivo: horum, harum, horum. Vrouw Haastig: Wat, harem en hoerem! Maar eerwaarde! jongen, jongen, dat is geen taal voor kinderen. Evans: Schaam u, frouwmensch! Vrouw Haastig: Gij doet verkeerd met het kind zulke woorden te leeren. - Hij leert het kind van hikken en van hakkelen; en dat doen ze wel van zelf; en dan dat hoerem, 0 foei! Evans: Frouw, sijt chij maanziek? hebt chij tan cheen pechrip fan cheslachten en de numeri en de casus? Chij sijt een dwaas kristenmensch, als ik er maar een kan wenschen. Juffrouw Page: Ik bid u zwijg. Evans: Seg mij nu, William, een paar declinaties fan de pronomen. William: hé, die heb ik vergeten. Evans: Het is: qui, quae, quod; als chij vercheet uw qui's, uw
°
°
15 quae's, uw quod's, tan moest gij worden chepritst; cha nu heen en speel, cha. Juffrouw Page: Hij weet er toch meer van dan ik dacht. William bezocht de school slechts zes jaar. In 1577 nam zijn vader hem eraf. Door onbekende oorzaken waren de zaken van master John achteruit gegaan. In 1578 was hij genoodzaakt i\sbies te verpanden voor veertig pono; en tevens verzocht hij vrijgesteld te worden van de gemeentelijke belasting. "In de vergadering, gehouden op den negentienden dag van November in het eenentwintigste jaar van de regeering onzer Koningin Elisabeth, 1579" - kan men in de registers van de 'gemeente Stratford lezen - "is besloten, dat ieder schepen verplicht zal worden gesteld een wekelijksche som van vier pence te betalen, met uitzondering van John Shakespea:re en Robert Bruce, die niet verplicht zullen zijn ook maar iets te betalen". In het jaar 1586 werd John geschrapt van de lijst van schepenen, omdat hij nooit bij de vergaderingen tegenwoordig was geweest, ondanks herhaalde waarschuwingen, en in denzelfden tijd werd hem een schuld van vijf pond ten laste gelegd aan zijn bakker. Hoe deze achteruitgang na vele jaren van voorspoed gekomen was? Men weet het niet, doch misschien is de godsdienst van J ohn, die katholiek was, een der redenen waardoor hem het vervullen van openbare ambten moeielijk gemaakt werd. In 1770 ontdekte een leidekker, die bezig was het dak van John's huis te repareeren, tusschen de pannen en het timmerwerk een katholieke geloofsbelijdenis, bestaande uit veertien artikels, die begon met de \voorden: "Ik, J ahn Shakespeare ... " Ongetwijfeld was hem het nakomen van zijn plichten als schepen moeielijk geworden in dien tijd, dat de protestanten zegevierden. Wat er ook van zij, John had de hulp van zijn zoon noodig en William moest de studie der oude letteren in den steek laten en aan het werk gaan. Over het soort van werk, dat hij verrichten moest, loopen de meeningen uiteen. De een verhaalt, dat hij, niettegen-
16
staande zijn jeugdigen leeftijd, slager was en wolkaarder. Aubrey verhaalt, na een onderzoek ingesteld te hebben te Stratford, van de buren van Shakespeare gehoord te hebben, dat, wanneer William een kalf slachtte, hij dat op plechtige wijze deed en er een toespraak bij hield. Een ander, waarschijnlijker verhaal, dat van hem verteld wordt, is, dat hij eens, na gesolliciteerd te hebben naar de betrekking van ondermeester aan de "grammar school", in de studeerkamer van een procureur belandde. Maar beide verhalen komen hierin overeen, dat Shakespeare erin voorgesteld wordt als de vroolijkste en de sympathiekste onder de kwajongens en straatslijpers. In de "Taveerne van den Valk", waar hij een soort roulette-spel speelde, bleef hij dikwijls langer dan wel met zijn studies overeen te brengen was, en in de naburige dorpen zag men hem dikwijls de eer van Stratford verdedigen in Bacchantische worstelingen. De boerenlui uit den omtrek hebben langen tijd een wilden appelboom weten aan te wijzen, waaronder William eens op een avond, dat hij vermoeid en overwonnen uit een gevecht huiswaarts keerde, den nacht had moeten doorbrengen. Doch Shakespeare bracht ook vele dagen door met het maken van lange wandelingen, buiten, waarop hij genoot van het bizonder bekoorlijke landschap, aan de oevers van de Avon. ,De natuur is er liefelijk, droomerig, door haar rustigheid van lijn, haar eenigszins heuvelachtigen bodem, bedekt met een teer groen, in zacht licht gehuld. Die natuur moest William wel g'enot geven door haar klare rust, en wij stellen hem ons graag voor op zoek van "boschviooltjes, koekoeksbloemen, zilveren madeliefjes en gouden ranonkels", evenals Puck in den Midzomernachtsdroom op zoek is van sleutelbloemen. Aan die wandelingen, aan dat vrije bestaan in de open lucht dankt Shakespeare zeker het gevoel van welbehagen en genot, dat het buitenleven hem schenkt. Denken wij slechts aan wat Amiens in "Elk wat wils" zegt:
17 "Al wie in 't groene woud Van vredig leven houdt, En graag een liedje zingt, Als 't vogelkeeltje klinkt, Die vlij' zich hier neder, hier neder; Niets, dat in 't veld Hem grieft of kwelt, Dan koû 50ms en ruw weder." Toen William achttien jaar oud was, had hij dikwijls een weg van anderhalve mijl af te leggen: den weg, die naar het dorp Shottery voerde. Daar woonde het meisje, dat hij wilde trouwen. Anne Hathaway was de dochter van een eenvoudigen boer en acht jaar ouder dan haar verloofde. In Shottery kan men nog het huis, waarin zij geboren werd, zien. Het is een schamele cottage, waar een oude bank, een put, een schoorsteenmantel en een bed met gebeeldhouwde houten pilasters de eenige getuigen van vroeger tijden zijn. Het huwelijk werd voltrokken in November van het jaar 1582, en eenige maanden later bracht Anne haar eerste kind ter wereld, een dochter, Susanna geheeten. In I 585 werd een tweeLing, Judith en Hamnet, geboren en zoo was Shakespeare op eenentwintigjarigen leeftijd vader van drie kinderen. Dit zoo jeugdig gesloten huwelijk was niet gelukkig en later berouwde hij het dan ook - in "Driekoningenavond" zegt hij, dat de vrouw jonger moet zijn dan de man - en toen hij in het eind van het jaar 1585 genoodzaakt was Stratford te verlaten, ging hij heen en liet zijn familie achter. Toen :William nauwelijks drie jaar getrouwd was, verliet hij dus zijn zoo geliefde geboorteplaats en ging in Londen zijn fortuin beproeven. Een avontuur, dat zijn onafhankelijk en spontaan karakter in het licht stelt, noodzaakte hem tot dit overhaast vertrek. Op eenige mijlen afstands van Stratford, aan de oevers van de
18
Avon, strekt zich het park van Charlecote uit, dat "met zijn oude gebouwen uit de zestiende eeuw, met zijn groote grasvelden en zijn eeuwenoude boomen, een indruk geeft van voorname pracht". Het is beroemd om zijn eiken, die de mooiste van Engeland heeten, en waar Shakespeare in zijn verzen die prachtige hoornen met liefde en welsprekendheid bezingt, denkt hij zeker aan de eiken van Charlecote. Op zijn twintigste jaar liep hij dikwijls in het park, dat slecht bewaakt werd, en misschien had hij ook wel, met eenige vrienden, schuld aan het dooden van de herten van Sir Thomas, een lid van de "adellijke familie der Lucy's." De wetten tegen het wild stroopen waren streng: drie maanden hechtenis en een hooge boete· bij het eerste vergrijp. Sir Thomas liet de jeugdige stroopers vervolgen en het is wel mogelijK, dat Shakespeare opgesloten is geweest. In dien tijd maakte hij al verzen en om ûch te wreken op Sir Thomas Lucy schreef hij een puntdicht op hem. Eens op een dag stond op de poort van Charlecote het volgende puntdicht, een woordspeling op den naam Lucy, te lezen: "A parliament member, a justice of peace, At home a poor scare-crow, at London an asse; If lowsie is Lucy, as some volke miscalle it, Then Lucy is lowsy; whatever befaU it; He thinkes himself greate Yet an asse in his state We allowe by his eares but with asses to mate, If Lucy is lowsie, as some volke miscalle it, Sing lowsie Lucy, whatever befalle it." (1) 1) "Een lid· van het parlement, een vrederechter, thuis een poovere vogelverschrikker, in Londen een ezel; rus luizig Lucy is. zooals sommigen verkeerdelijk zeggen, dan is Lucy luizig, wat er ook van kome; zichzelf vindt hij groot, toch is hij maar een ezel, die om zijne ooren alleen maar met ezels mag omgaan. Als Lucy luizig is, zooals sommigen verkeerdelijk zeggen, laten wij dan luizige Lllcy zingen, wat er ook van kome."
19 De lachers schaarden zich misschien aan 's dichters zijde, maar de schout was op de hand van Sir Thomas. Bevreesd met de justitie in aanraking te komen, vond Shakespeare het maar beter Stratford te verlaten. Doch nooit vergat hij dit avontuur en later wreekte hij zich opnieuw op den edelman, die hem wegens strooperij had laten vervolgen. In "Hendrik IV" en in "De Vroolijke Vrouwtjes 'van Windsor," verschijnt Sir Thomas onder het masker van rechter Shallow, ten tooneele, een bekrompen geest, die de "luces" (blanke snoeken) van den eigenaar van Charlecote in zijn wapen voert. En wie nog twijfelen mocht, leze slechts de eerste scène van de "V roolijke Vrouwtjes", die opent met de woede van rechter Shallow tegen Sir John Falstaff, die wild van hem doodgeschoten en zijn knechts geslagen heeft. Zielig. Sir Hugo, praat er mij niet meer van; ik wil er een Sterrekamerzaak van maken, al ware hij twintigmaal Sir J ohn Falstaff, hij zal weten, dat hij met Robert Zielig, zijn edelgeboren, te doen heeft. Slapperman. In het graafschap Gloster, vrederechter en coram. Zielig. Ja, neef Slapperman, en cast-alorum. Slapperman. Ja, en ráto-lorum er bij; en een geboren edelman, eerwaarde, die zich armigero schrijft op iedere rekening, borgstelling, kwijting of dagvaarding, armigero. Zielig. Ja, dat doe ik, en dat hebben wij allen gedaan, al sinds driehonderd jaar. Slapperman. Al zijn afstammelingen, die voor hem waren, hebben het gedaan; en al zijn stamvaders, die na hem komen, mogen het doen; zij mogen hun dozijn zilveren pietermannen op hun riddermantel dragen. M.aar toen Shakespeare bedreigd werd door Sir Thomas, die zich zeer beleedigd toonde door het puntdicht, wilde de dichter hem niet nog meer prikkelen door nieuwe spotdichten. Hij vond het wijzer
20
zijn wraak te ontvluchten; maar waarheen te gaan en hoe te leven? Zijn besluit was blijkbaa:r spoedig genomen en zeer waarschijnlijk deelde hij het zijn familie als vaststaand mede, zonder haar meening af te wachten. Hij zou naar Londen gaan en daar tooneelvoorstellingen organiseeren, zelf tooneelspeler zijn en misschien ook wel schrijver. Toen William den zijnen aankondigde op welke wijze hij aan Sir Thomas wilde ontsnappen, waren dezen in 't geheel niet verwonderd. Zijn vader, master John, was bekend om zijn liefde voor het tooneel en als baljuw had hij tweemaal de deuren van Guildhall, van het stadhuis geopend, voor reizende tooneelgezelschappen. Stuurde hij niet tijdens de jaarmarkt van het Heilige Kruis - den veertienden September - zijn kinderen naar de fXttsenmakers en goochelaars, om hun liedjes en toeren te gaan hooren en zien? En ook de Mysteries waren niet zeldzaam in Stratford en Shakespearc hield daaraan steeds een levendige herinnering. Een inwoner van Shottery, een stadgenoot van Shakespeare's vrouw, Heminge, was een der beroemdste tooneelspe1ers van de hoofdstad geworden, en William's streven ging in dezelfde richting. Hij kon zich immers tot Heminge wenden, en ook, door tusschenkomst van Field, een Londensch drukker, afkomstig uit Stratford, tot Richard Burbadge, het hoofd van den tooncelspe1erstroep van den lord chamberlain? Bovendien - en dit was sterker dan elke redeneering - zei een instinktmatig gevoel hem, dat hij naar Londen moest gaan om beroemd en rijk te worden. Vrouwen kinderen achterlatend, vertrok William Shakespeare in Januari 1586 naa:r Londen, de stad, die hem als het tooneel van zijn lotgevallen verscheen.
HOOFDSTUK 11. EERSTE LOND~N.
ONTMOETING -
BESCHEIDEN -
O
MET
IN DE MENIGTE. BEGIN. -
MISTRESS
DAVENANT.
RICHARD BURBADGE.
DE THEATERS IN LONDEN.
EEN TOONEELVOORSTELLING.
weg naar Londen had Shakespeare oogenblikken van vrees en berouw, niettegenstaande het natuurlijke optimisme van een jongen man van twintig jaar. Later heeft hij in cen sonnet verklaard, wat deze reis voor hem geweest is. "Ik vorder slechts langzaam op mijn weg; met mijn rust en geluk is 't uit, want telkens zegt een stem jn mij: "Iedere mijl die je aflegt, brengt je verder weg van je vrienden." Het dier, dat mij draagt, stapt, beïnvloed door mijn sombere stemming, triestig voort, het gewicht dat mij drukt, meedragend. Zijn instinkt zegt hem, dat zijn berijder een snelheid, die hem steeds verder wegbrengt, haat. Het dier is ongevoelig voor de sporen, al worden die hem ook, kwaad, in de flanken gedrukt: het arme beest antwoordt slechts door een zuchten, dat voor mij pijnlijker is dan de sporen voor hem zijn. Ik word er voortdurend aan herinnerd, dat de naargeestigheid vooruitschrijdt en de vreugde achterblijft." Maar dadelijk na zijn aankomst in Oxford verdrijft de vriendelijke ontvangst van de mooie mistress Davenant, de waardin van de Herberg de Kroon, zijn sombere gedachten. William is een beminp
22
nelijke jongeman. Mistress Davenant, die haar ernstigen, somberen man beu is, schijnt niet ongevoelig voor het jonge, vroolijke gezicht van haar nieuwen klant. Of zij hem dadelijk bij die eerste ontmoeting blijk heeft gegeven van haar later zoo bekend geworden sympathie en genegenheid? Het is onbekend; maar Shakespeare was te slecht bij kas om zich een langdurig verblijf in de Herberg de Kroon te kunnen veroorloven. Hij bracht er slechts één nacht door, den volgenden ochtend reeds verliet hij de groote Universiteitsstad om den weg naar Londen te vervolgen, waar hij een paar dagen later, zeer eenvoudig gekleed, aankwam. In dien tijd was de hoofdstad van Engeland reeds voor vreemdelingen: "een der schoonste en rijkste steden der wereld," waarmee, volgens een reiziger uit Lissabon, noch Antwerpen, noch Pampelune vergeleken konden worden. Zij telde honderdtwintigduizend inwoners, was omsloten door een kring van oude wallen met nauwe poorten, voorzien van torens, ter verdediging van de stad. Overal huizen met spitse daken met raampjes erin, bestaande uit twee vooruitspringende verdiepingen, door balken gesteund; zelfs raken hier en daar de vestingwerken op den achtergrond, door de vele gebouwen aan haar beide zijkanten. De stralen wemelen van voetgangers en de menigte rijtuigen verbaast den tijdgenooten van Shakespeare: "In alle straten," schrijft een van hen, "maken wagens en rijtuigen zulk een lawaai, dat men zou meenen, dat het heelal op wielen voortrolde." De winkeliers, de kooplieden doen goede zaken, zoowel de goudsmeden, wier stadswijk de pracht van Londen is, met haar hooge, van onder tot boven vergulde huizen, als de koks, die spoedig rijk worden, want iedere Engelschman, zegt een Spanjaard, "eet als de koning." De boekverkoopers, die meerendeels hun winkels hebben in Pater Noster Row en rondom· Sint-Paul's kerkhof, zijn óf bevoorrechte kooplieden - zij, die de schrijvers betalen - óf afzetters zij die ze bestelen. Enorme folio-uitgaven, dunne boekjes, vlugschrif-
2~
.)
ten, theologische werken, tragedies, dichtbundels, satyren en balladen, caricaturen en gravuren, boeken van een pond, een shilling, drie pence, alles wordt verkocht, zoowel bij Blount, in "De Zwarte Beer", als bij Simon Waterson, in "De Kroon," of bij John Harrison, in "De Witte Hazewind." Aankondigingen van nieuwe uitgaven op gespleten palen trekken vanuit de verte reeds de aandacht. De nieuwste geschriften en boeken worden den stilstaanden wandelaar door den koopman :aangeprezen. Op verschillend gebied dus handelswelvaart en rijkdom. De weelde, als noodlottig gevolg, neemt toe. De kleeding der vrouwen wijkt hoe langer hoe meer af van den "Romaanschen" eenvoud, waarop de puriteinen zich beroemden. De huiz·en worden met kostbare muurbekleedingen getooid, met glaswerk uit Murano en meubels uit Vlaanderen. De rijk geworden kooplieden -- de Venetlaansche gezant verzekert, dat zelfs de verkoopers van gezoute visch daartoe behooren - bezitten vijftig, tot zestigduizend pond, spelen en bedrinken zich in de kroegen. En 's avonds, schrijft de Bohemer Dekker in zijn boek "De ZC7Jen Hoofdzonden van Londen," kunnen zij niet zien uit hun oogen en niet staan op hun beenen. Thuis blijft men niet meer. De galerij van de Beurs, van de "Royal Exchange," pas gesticht door Thomas Gresham, wordt een plaats van bijeenkomst, en het schip van SintPaul's, de oude Gothische kathedraal, eveneens. Dáár worden zaken gedaan, handelsbetrekkingen aangeknoopt, kennissen gemaakt, niet altijd goede, zeggen de zedepreekers. Doch nergens beter dan aan de oevers van de Theems is de Londensche rijkdom en bedrijvigheid waar te nemen. Op de rivier ziet men overal schepen en matrozen, op de oevers niets dan huizen, pakhuizen, dokken, steigers voor het opladen en ontladen van menschen en koopwaren, kaden, voor iederen ta:k van handel een afzonderlijke, kroegen en logementen; dat alles in een onafgebroken reeks, vanaf Londonbridge, de eigenaardige overdekte brug met twintig bogen en vol met winkeltjes, tot aan Greenwich. Over het
24 onophoudelijk heen en weer varen der lichte bootjes, die de inwoners van het eene eind der stad naar het andere brengen, verbazen zich zelfs de Venetianen, die toch aan hun gondels en hun Canalgrande gewend zijn. En wat van oe Franschen te zeggen? De Hugenootendichter Jacques Grévin geniet van zijn wandelingF.l1. Maintenant que je suis à Londres arrêté, Pour tromp er les ennuis dont mon ame est surpnse, Ores dans un bateau je rame la Tamise, Je vois de maints palais l'excellente beauté. (') Met deze paleizen bedoelt de dichter die gebouwen in Italiaanschen stijl in het Westen van Londen, bij Westminster, zooals Somerset House en vooral Whitehall, de woning van kardinaal Wolsey, die door Hendrik VI verbeurd verklaard werd en sindsdien een eeuw lang de geliefkoosde verblijfplaats der Engelsche vorsten was. De eigenlijke stad Londen strekt zich niet tot over de Theems uit, doch ten zuiden van de rivier begint de schilderachtige voorstad Southwark, waarvan de huizen aan het water gelegen zijn, rechts en links van de brug. Met haar herbergen als "De Golfsbreker," "SintChristoffel," "Het Hoofd der Koningin," haar circus, waar beren en stieren samen vechten, haar schouwburgen, haar hokken en krotten, waar vrij en voluit geleefd wordt - want het rechtsgebied van den lord-mayor van Londen reikt slechts tot aan de rivier, en de bewoners van den rechter oever kunnen dus den spot drijven met zijn gezag - is Southwark de verzamelplaats van de toonaangevende jongelui en de wanhoop der puriteinen. Verdient alles bij elkaar genomen Londen met zijn voorsteden niet den uitroep van Dekker: 1) Nu ik in Londen verroef, Om de verveling, die mij bevangen heeft, te verdrijven, zie ik, in ecn bootje op de Theems roeienu, een menigte prachtige paleizen.
25 ,,0 groot en roemrijk Londen, om uw grootheid benijd; uw torentjes, klokketorens, spitse daken zijn het goud van uw kroon, en de rivier omboordt uw kleed met zilver. De schoonste uit heel den omtrek, doch vol trots; rijk, doch hoe weinig zedig!" Moest dan een jonge man uit de provincie, van eenentwintig jaar, zonder fortuin eigenlijk niet verrast zijn door al die beweging, al dat leven? William Shakespeare, de burger van Stratford - en nooit geestdriftig Londenaar -bleef echter kalm. Zonder zijn kostbaren tijd verloren te laten gaan - men denke maar eens aan den staat van zijn beurs na een reis van meerdere dagen - herinnerde hij zich het dod van zijn komst in Londen, het theater, en dadelijk na aankomst richtte hij zijn schreden derwaarts. Sedert tien jaren-sedert het jaar I5ï6, om het heel nauwkeurig te zeggen, bezat Engelands hoofdstad een vast tooneel. Tevoren had het ook niet ontbroken aan tooneelspelerstroepen en tooneelvoorstellingen, niettegenstaande weinig liberale wetten. In 1546 had Hendrik VIn bevolen, dat alle landloopers en "tooneelspelers" opgepakt moesten worden en achter slot en grendel gezet; later bepaalde zijn dochter Elisabeth, dat alle "rondtrekkende zangers, berenleiders, kwakzalvers en spelers ...... voor zoover ze niet aan den een of anderen vrijheer van het koninkrijk toebehoorden," gebrandmerkt en tot bloedens toe gegeeseld moesten worden. Gelukkig heeft de uitzondering, die gemaakt werd, de tooneelspelers in staat gesteld de wet te ontduiken. Heel gemakkelijk vonden zij "een vrijheer uit het koninkrijk" die hen wilde beschermen en die er trotsch op was, zijn naam te geven aan een troep, zonder dat het hem een enkele shilling kostte. En sindsdien konden de spelers van stad tot stad, van het eene graafschap naar het andere trekken, voorstellingen gevend in kasteelen, op pleinen, in stadhuizen, in schuren, of ook wel op de binnenplaatsen der herbergen. Daar speelden zij zelfs bij voorkeur: de plaats was dan de parterre, waar het gewone volk zich ophield, terwijl de voorname toeschouwers verblijf hielden Shakespeare
2
26 op de galerij, die de binnenplaats omsloot en vanwaar men de plaats overzag. Er waren herbergen in Londen waar geregeld iedere week gespeeld werd. Maar de lord-mayor, die den spelers vijandig gezind bleef, hield deze in 't oog en vervolgde ze: en die kwaadwilligheid werd de oorzaak van de beslissende gebeurtenis. In de lente van 1576 huurde een tooneelspeler van den troep van den lord-chamberlain, den graaf van Leicester, James Burbadge, buiten de stadsmuren - dus buiten het rechtsgebied van de gemeente - te Shoreditch, een groot terrein, dat bij een opgeheven klooster van zwarte monniken behoord had, waaraan die wijk haar naam van Blackfriars te danken heeft. Hij bouwde er "the Theatre", dat nooit een anderen naam droeg. Niettegenstaande de afgelegen ligging stroomde de menigte erheen, zoodat een paar maanden later een concurrent er vlak naast "the Curtain" oprichtte. Southwark bezat renperken, waar stieren en beren vochten, maar daarmee stelden de inwoners zich niet langer tevreden na het succes van "the Theatre" en spoedig verrees de eerste schouwburg "N ewington Butts" in de voorstad, weldra door meerdère gevolgd, zooals "the Rose," "the Swan'" "the Globe", en veel later "Hope". Zoo werd Londen de stad, het rijkst aan schouwtooneelen. De Engelschen, die buiten hun land reisden, bewonderden Venetië en Parijs, maar met trots op wat zijzelf bezaten in dat opzicht, constateerden zij het geringe aantal schouwburgen op het vasteland. Parijs had er slechts één. Hoe die al zoo spoedig beroemd geworden schouwburgen dan welgebouwd en ingericht waren? Shakespeare, die Heminge persoonlijk, en de Burbadge's, J ames en zijn zoon Richard, goed van naam kende, verkreeg gemakkelijk toestemming, om zoo dikwijls hij maar wilde "the Theatre" en "the Curtain" binnen te loopen voordat de voorstelling begonnen was. Laten wij hem op een dier tochten eens volgen. Zulk een theater was een rond- of veelhoekig gebouw. In
27 Hendrik V zinspeelt de schrijver op "die 0 van hout". De bouwmeesters volgden de circus-architectuur; hun gebouwen moesten trouwens ook voor zeer verschillende doeleinden gebru~kt kunnen worden, voor: dansen, tweegevechten, schermwedstrijden evengoed als voor de opvoering van tragedies en comedies. Van binnen een vlakke, onoverdekte ruimte, met rondom eenige galerijen boven elkaar. Het eenigszins verhoogde tooneel is vierkant en vooruitspringend, en bestaat uit "dikke, sterke eiken planken", met een luik erin, waardoor de mythische personen verschijnen en verdwijnen. Aan het eind bevindt zich de zoogenaamde "lords"-loge, waarin de groote heeren, die op een afstand van de menigte wenschen te blijven, kunnen plaats nemen. Het tooneel en de galerijen zijn overdekt, de parterre alleen is niet beschut tegen regen, waardoor echter de voorstellingen in 't minst niet in de war worden gestuurd. Op het dak van het tooneel wappert de vlag, die het zinnebeeld van het theater vertoont, en daarnaast worden door den trompetter van het gezelschap de noodige mededeelingen aan het publiek gedaan. Alles te zamen ziet het gebouw er lang niet kwaad uit met zijn levendige decoraties en zijn zuilen van hout, dat marmer moet verbeelden. Tegen drie uur stroomt het publiek van alle kanten toe, want wat zou men na de lunch en een kort wandelingetje anders doen dan naar het theater gaan? Uit de op de aanplakbiljetten aangekondigde voorstellingen kan het publiek kiezen, wat het zien wil. Bij de deuren staat een man met een bus, om het geld voor de toegangsbewijzen in ontvangst te nemen. Voor de parterre-plaatsen moet een penny betaald worden, twee of drie pence voor de galerijen en zes pence voor de tooneelplaatsen. De parterre is spoedig gevuld met een luidruchtige en "stinkende" menigte, waarom de trouwe parterrebezoekers de "stinka:rds" genoemd worden. De realistische romanschrijver Nash heeft van dat publiek een schilderachtige beschrijving gegeven.
28 "De parterre lijkt een diep gat, onder het theater gegraven, en de hoofden van de "groundlings", van de "understanders" (ook bijnamen) zijn ter hoogte van onze knieën. Al die "understanders" dragen leeren mantels, barkan (') vesten, meest van geitenvacht, pelerines van purpetuana, platte mutsen en zwartwollen wambuizen. "Gud's lid! Gad's eyes I God," dergelijke vloeken hoort men van alle kanten. De edellieden zien het volk met den nek aan en lachen het uit in 't gezicht. Daar begint het geschreeuw weer. De understanders, de lawaaischoppers sparen ons niet. Het tooneel is bezaaid met de overblijfselen v.an hun geïmproviseerd feest, als sinaasappelschillen, kurken, worstrestjes ; afgewisseld door kiezelsteentjes. Venters van appels, tabak of wijn doen hun best het lawaai te overstemmen. Tidelins pipins ! N uts, nuts! Tabacco-pudding! Hier wordt gerookt, daar kaart gespeeld, gedronken en geklonken." De modeheertjes, de fatjes, die de tooneelplaatsen bezetten, komen gewoonlijk te laat, als de proloog al begonnen is, een aanmatigende houding aannemend, met hun krukje in de eene en hun sixpence voor hun plaats in de andere hand, om vooral de aandacht te trekken. Hun optreden is heelemaal niet rustiger dan dat van de "stinkards," zij praten en spelen op het tooneel, buigen zich voorover, tot op de rieten mat, die dienst doet als vloerkleed, "laten zich niet afschrikken door het gefluit en gemopper van het schorriemorrie," om de aardige meisjes op de galerijen beter te kunnen bekijken; en de stijve puriteinen, die ze vergelijken met "de raven, die waar ze een lijk bespeuren." Doch driemaal reeds heeft de trompet geschald. De voorstelling gaat beginnen. De acteur, die den proloog zal zeggen, komt, nadat hij zijn wangen opgewreven heeft, om zich wat kleur te geven, van achter het gordijn, dat de coulissen moet voorstellen, te voorschijn. 1) Een grove wollen slof.
29 Hij legt het stuk uit aan de toeschouwers, die er op gesteld zijn het goed te begrijpen. Achter het gordijn zit de souffleur, die te hulp moet komen, wanneer het geheugen den acteur in den steek laat, met den tekst van het stuk in de hand. Op het tooneel zijn geen werkelijke decors, maar gordijnen, die den achtergrond bedekken of onthullen j het eene doek stelt den hemel voor, een ander moet den troon van Venus, bij het neerlaten, verbergen, of den adelaar, die Jupiter brengt. De meeste tooneelbenoodigdheden zijn symbolen, zoo ziet men een enkelen boom als men zich een bosch moet verbeelden, een klakketoren als men zich in Canterbury of Petersburg moet verplaatsen. Is het noodig, dat een acteur zijn rol speelt in een vensterkozijn, of 'boven op den top van een toren, dan wordt er raad geschaft door het opstellen van een handig getimmerde stellage met een verborgen trap erin. Speelt het stuk in Thebe of in Rome: met groote letters staat het geschreven voor degenen, die lezen kunnen. De toeschouwers vinden het overigens vanzelf sprekend, dat er veel aan hun verbeelding overgelaten wordt. Zij juichen den auteur toe, die in zijn proloog zegt: "Wij doen een beroep op uw verbeeldingskracht. Gij wordt verzocht iederen man, dien ge zien zult met duizend te vermenigvuldigen. Wanneer er van paarden gesproken wordt, gelooft dan, dat gij ze ziet." Maar al zijn de decors zeer primitief, van de costumes kan niet hetzelfde gezegd worden. Voor den aankoop van kostbare kanten, van gouden en fluweelen stoffen, wordt een groot deel der ontvangsten gebruikt. De groote dichter Spencer spreekt in zijn verzen van "kostbare kleedingstukken, noodig voor de tragedies." Bijna altijd is er een costuummaker verbonden aan het theater en dat baantje is niet kwaad: hij verdient tien shillings en negen pence met het aankleeden van enkele "duivels en geesten." De zuinigste tooneelspeler besteedt wel negen pond om zich twee costumes aan te schaffen. Negen pond! een som groot genoeg om zeven of acht maanden lang een nieuweling zijn loon uit te betalen.
30 Die prachtige costumes zijn echter niet historisch juist, doch allemaal volgens de laatste mode. De personen uit een drama over Phaeton dragen wijde rokken en Eva heeft een corset aan! Wat geven de naïeve toeschouwers erom, die met zulk een aandacht en belangstelling het stuk volgen, dat Saint-Amand er later den gek mee stak. Mère, fille, tante et nièce, Bourgeois, nobles, artisans Voudraient que deux cents ans Ne s'achevat une pièce. (1) Of het stuk bevalt? Het publiek klapt zich de handen stuk. Maar als een gedeelte minder goed ontvangen wordt, verschijnt "mijnheer Miauw" op het tooneel, en het publiek miauwt en fluit. En het lawaai begint; het parterre-publiek keert zich tegen de rijken, de stinkards beleedigen hun vijanden, gooien hen met aardappels. De overspannen zenuwen moeten zich zoo gauw mogelijk ontspannen. Het spel wordt onderbroken door de verschijning van een grappenmaker, een clown: Tarleton, de improvisator en danser. De toeschouwers lachen al als ze zijn hoofd maar om den hoek zien kij'ken. Er wordt in de handen geklapt. En de voorstelling wordt voortgezet en vervolgens tot een goed einde gebracht, nadat Tarleton nogmaals gedanst en gezongen heeft. Om zes uur is alles afgeloopen en haasten de bezoekers zich naar de herberg, om met een vroolijk avondmaal den zoo wel besteden dag te besluiten! Hoeveel van dergelijke voorstellingen zou de jonge Shakespeare - hij woonde vlak bij het theater - wel bijgewoond hebben, voor dat hij zijn heimelijken wensch tegenover Heminge en Richard Burbadge uitsprak? Hij wilde namelijk niets liever dan, evenals zij, 1) Moeder, dochter, tante en nicht, burger~, edelen en werklieden zouden willen dat een stuk wel tweehonderd jaar duurde.
31 deel uitmaken van den troep van den lord-chamberlain, den graaf van Leicester. Zonder twijfel aarzelde hij te spreken, want het gold geen gemakkelijk verzoek. Het baantje had den naam van winstgevend te zijn en was zeer gezocht. Zeker, het begin was moeielijk : een nieuweling verdiende maar vijf of zes shillings per week. Maar na een veelal 1angen proeftijd had hij kans deelgenoot in de winst te worden, een van de theaterondernemers, die spoedig fortuin maken en daardoor de jaloezie der kwaadwilligen opwekken. - Wat is uw beroep? - Ik ben tooneelspeler, mijnheer. - T ooneelspeler? Ik hield u voor een voornaam edelman, als een rijk grondbezitter ziet ge er uit. - Dat ben ik ook, antwoordt de ander en voegt er aan toe: Toen ik nog met mijn zak op den rug liep, was ik niet zoo vurig! De overlevering zegt, dat Shakespeare eenige weken lang niet anders deed dan de paarden bewaren van de edellieden, die zonder knecht naar het theater kwamen. Maar Burbadge en Heminge lieten hun jongen vriend niet in den steek en vertrouwden hem al gauw de post van eaU-boy van hun troep toe. De call-boy (') doet tegelijkertijd dienst als tooneelmeester en regisseur, hij zórgt, dat de spelers op het juiste oogenblik opkomen en hij helpt bij het plaatsen van de tooneelbenoodigdheden. Bescheiden werk, doch van groot belang voor Sha:kespeare, die van toen afaan deel uitmaakte van den troep. Van call-boy werd hij acteur, vast verbonden aan het theater, eerst weliswaar op den achtergrond, maar spoedig daarna een der eerste spelers en aspirant deelgenoot. Shakespeare's tijdgenooten hebben ons geen enkele getuigenis omtrent zijn tooneelspelerstalent nagelaten. Een beroemd acteur, zoo als Burbadge cn Kempe, is hij nooit geweest. In het begin heeft hij zeker heel verschillende rollen gespeeld, misschien zelfs vrouweI) Inspecient.
32
rollen, want aangezien het tooneel in dien tijd heelemaal geen vrouwen toeliet, huurden de gezelschappen of kochten zelfs, zoo noodig, jongens om de heldinnen voor te stellen. Om het publiek de illusie te geven van werkelijke vrouwen voor zich te zien, droegen dezen vrouwekleeren en lieten hun haar lang groeien. Zou dus Shakespeare, die nog zoo jong was, ook niet vrouwerollen hebben moeten uitbeelden? Aan de wijze, waarop hij den spot heeft gedreven met deze gewoonte, zou men het wel zeggen. Flute, de orgeltrapper, wien door Quince, aanvoerder van de liefhebberijtooneelspelers uit den Midzomernachtsdroom, de rol van Thisby opgedragen wordt, bedankt vriendelijk voor de eer. "Neen maar, wat weêrga, je moet me niet voor vrouw laten spelen; mijn baard komt al mooi uit." Later - dat staat vast - speelde Shakespeare ook ernstige rollen, zooals den geest in HamIet, Sejan in een tragedie van Ben Johnson, misschien ook wel Adam in Elk wat wils, maar buitengewoon groot is zijn succes nooit geweest. Die eerste jaren van Shakespeare in Londen, jaren van moeilijk begin en taai volhouden, zijn beslissend voor hem geweest. Burbadge, die zich gehecht had aan dien grooten jongen met het prettige uiterlijk en aangename manieren, vertrouwde hem het omwerken van sommige stukken toe. En zoo bewerkte Shakespeare oude teksten tot voldoening van Burbadge en volgens den smaak der toeschouwers. De stukken, die hij in elkaar zette of veranderde, hadden succes bij het publiek. Burbadge moedigde hem aan, liet hem hoe langer hoe meer stukken, bestemd voor zijn publiek van Blackfriars, omwerken. Shakespeare bleek geboren te zijn voor het theater; door zijn tooneelpraktijk werd hij zich bewust van dat wat zijn genie voorvoelde. Hij stelde zich niet tevreden met het vervullen van de rollen, die hem toevertrouwd werden. Hij voelde zich dichter en droomde van drama's, die zijn kameraden zouden moeten vertolken. Hij zag
33 en luisterde om zich heen en leerde zoo den smaak van het publiek kennen. Door het lezen van allerlei boeken voedde hij zichzelf verder op, en 's avonds na de voorstelling bezocht hij vaak de herberg de Sirene om er te luisteren naar de gesprekken van de verschillende groepen van Engelsche schrijvers, levendige, hartstochtelijke gesprekken over hun kunst en hun theorieën.
HOOFDSTUK Hl. DE HERBERG DE SIRENE. GESCHILLEN. -
DE LETTERKUNDIGE
DE KLASSIEKEN. -
DEBUUT ALS SCHRIJVER. -
SHAKESPEARE'S
ZIJN SUCCES. -
DE
EERSTE AANVALLEN.
V
alle herbergen in de stad, meer dan de Mijler of de Kop van het Wilde Zwijn, meer dan de Valk, die allemaal dicht bij het theater gelegen waren, was de Sirene de geliefkoosde verzamelplaats van de geletterden, schrijvers en tooneelspelers. Kwam het door de goede hoedanigheid van het bier, of door de lankmoedigheid van den waard, die zich misschien niet haastte met het aanbieden van zijn rekeningen, dat de herberg zooveel klanten en zulk een goeden naam had? 't Is niet bekend; maar te midden van een zeer uiteenloopend publiek, "kooplieden uit de City, zwetsers, die hun sabels lieten rinkelen, rijkgeworden zeeroovers, die van hun heldendaden vertelden, hovelingen, die op hun succes bij de dames van het hof en de meisjes van de straat bluften", trokken schrijvers en kunstrechters met hun twistgesprekken de aandacht van het gemengde gezelschap om hen heen. Een uitstekende reclame voor het huis, dat tot voorbeeld strekte voor de latere letterkundige herbergen Procope en Tortoni, en daar bovendien de waard zijn bijna altijd hongerigen gasten gratis den een of anderen schotel verstrekte, had de Sirem haar groepje vaste bezoekers, tooneelspelschrijvers of dichters, die AN
35 ervan beschuldigd werden, de ernstige klanten op de vlucht te jagen. De schrijvers, op hun beurt, scheidden slechts met oprechte spijt van hun taveerne, en hun wanhoop kwam overeen met die van Ovidius in zijn verbanningstijd bij de Skythen. Het is voldoende den beroemden brief in herinnering te brengen, dien Beaumont aan zijn vriend Ben Johnson schreef, om het leven van de Sirene te kennen. "De zon, die groote troost voor vrienden, die ver van elkaar zijn, omdat zij weten door dezelfde stralen beschenen te worden, doet hier ons gras rijpen; vergeef mij deze landelijke taal, ik koester mij aan haar heerlijke warmte, en, in bed, droom ik van de edele wijnen uit de Sirene. Helaas, hier. hebben wij niet anders déj.n water met wat droesem van een licht wijntje vermengd, meer geschikt dan bier om ontaarde ketters van ons te maken, en uiterst geschikt om ons sonnetten te inspireeren en onze hersens te vullen met hoogdravende metaphora. Een dusdanig vervalschte drank, dat een arme duivel, al was hij nog zoo dorstig, hem zelfs niet voor niets zou willen drinken, tenzij hij nierlijder was. Ik geloof dat een enkele slok van dezen drank voldoende is, om een mensch al zijn verstand te doen verliezen, en twee glazen ervan zouden zelfs de Ilias van Homerus doen mislukken. Dit smakelooze vocht zou den geest van Suteliff, waar deze zich ook moge bevinden, nog slechtere verzen dan hij al gemaakt heeft, ingeven. Na van dezen drank gedronken te hebben schreef Robert-la-Sagesse zijn nasale psalmen, en hij heeft mij dezen brief ingegeven. Ik beschouw dit drankje echter als ons toebedeeld door een zeer bizondere voorzienigheid, om ons te vrijwaren tegen stompen en ons te beletten te lachen, als wij strijkages maken voor lieden met adellijke titels. Ik voor mij geloof, dat ik, sedert ik je verlaten heb, het weinigje geest dat ik had, verloren heb, want geest is de bal bij het kaatsspel, die alleen gevangen kan worden, als hij goed geworpen wordt. Wat hebben wij niet beleefd in de Sirene! Wat al levendige gesprekken, een vuurwerk van woorden, zoodat het erop
36 geleek, of wij onzen ganschen geest uitstortten in een enkelen kwinkslag, besloten om verder in dit dwaze leven als onnoozelen rond te loopen. Er werd genoeg ,geest verkwist, om er de heele stad voor drie dagen van te voorzien en den goelieden toe te staan maar raak te praten.; .... Bij ons vertrek lieten wij er een atmosfeer achter zoo zwanger van geest, dat zij, die na ons kwamen er geestig van moesten worden, wat voor schaapskoppen en onnoozele halzen 't ook zijn mochten. Wanneer ik daaraan denk en dan de landjonkers hier mijn flauwe moppen zie toejuichen, zou ik wel willen huilen, en ik zie het oogenblik nabij, dat ik ballades ga zingen. Ik ben er al toe gekomen raadseltjes op te geven, refreinen te zingen, dubbelzinnigheden te zeggen, en vrees, dat ik nog zal eindigen met van die lange reeksen moeilijke woorden in één adem op te dreunen; maar één gedachte aan jou brengt mij nog bijtijds in herinnering, dat dit den geest van die kuikens waardig is, die niets weten en die alles zeggen wat ze meenen te weten; hun zielen vegeteeren als de groenten in een moestuin. Ik hoop, dat het strenge lot, waardoor de wereld geregeerd wordt, een beter bestaan bewaart voor je vriend dan dit leven van armoe en verbanning. Dat het mij eindelijk weer naar jou terugvoert, jij, die mij den weg der wetenschap weet te effenen en gemakkelijk te maken. Ik zal op de gezondheid van je muze drinken en jij zuIt met mij klinken." William Shakespeare nam deel aan die levendige gesprekken in de herberg de Sirene. Was hij niet voor alles een vroolijk, joviaal man? In zijn jeugd gaf hij steeds blijk de overvloedige maaltijden in de herberg niet te versmaden, en op rijper leeftijd werd hij geen puritein. Een geleerde uit de zeventiende eeuw, Thomas Fuller, die Shakespeare en enkele van zijn ti jdgenooten nog gekend had, vertelt : Shakespeare en Ben Johnson voerden dikwijls een twistgesprek. Ik stel mij hen graag voor, den een als een groot Spaansch galjoen, den ander als een Engelsch fregat. Johnson, wijs en degelijk, maar langzaam in zijn bewegingen; Shakespeare, minder statig, maar
37 handiger zeiler, volgde het getij, zich schikkend naar alle winden, dank zij zijn vlugheid van geest en verbeelding. Ongetwijfeld hebben die woordenwisselingen met Johnson niet voor 1595 plaats gehad, maar wij mogen wel aannemen, dat er andere aan waren voorafgegaan; geestige en vriendschappelijke woordenwisselingen met Sackville, Greene, Peele, Lodge, Daniel Marlowe, Lyly, misschien zelfs met Sydney, ja met al die mannen, wier werken sedert twintig jaren het Engelsche tooneel in 't leven hielden. Talrijke schouwburgen en een aandachtig publiek waren per slot v.lU rekening niet voldoende om de welvaart van het tooneel te waarborgen; daarvoor waren ook stukken noodig. De Renaissancegeest had pas laat aan den overkant van het Kanaal gezegevierd; de reizende tooneclspelers, die al zoo lang het koninkrijk doorkruisten, hadden zich, tot aan de regeering van Elisabeth, bepaald tot het opvoeren van bijbelsche Mysteriën en koude Moraliteiten. De Engelsche humanisten waren verontwaardigd, konden niet anders dan met schaamte den grooten afstand erkennen tusschen Abraham en T obie en de blijspelen van Plautus en Terentius, de treurspelen van Euripides en Seneca. Een voornaam edelman, die tevens een groot dichter was, Philip Sydney, wierp zich op als hun tolk in zijn Verdediging van dt Dichtkunst, welk werk omstreeks 1580 geschreven en bekend werd. Bewonderaar van zijn eigen taal, en haar roemrijk verleden niet vergetend - woals Du BeIlay in Frankrijk - betreurt Sydney het evenwel, dat het Engelsche tooneel nog geen meesterwerk voortgebracht heeft. Hij schrijft deze minderwaardigheid toe aan miskenning van de beginselen van Aristoteles, en hij verklaart zich ten stelligste voor de drie eenheden. 1) "Het tooneel," zegt hij, "moet nooit meer dan één plaats van handeling voorstellen en de vertooning van een stuk mag in geen geval langer dan een dàg duren, 1) Van tijd, plaats en handeling.
38 volgens Aristoteles en volgens het gezond verstand." Hij zegt, dat het Engelsche tooneel de wetten der beschaving huldigt door zijn vermenging van het komische met het dramatische, door zijn grappen, die de handeling onderbreken. Hij steekt den gek met die stukken, waarin rechts Azië, links Afrika voorgesteld wordt, zoodat de acteur genoodzaakt is telkens aan te kondigen in welk "onderkoninkrijk" hij zich bevindt en Sydney drijft ook den spot met de stukken, waarin het tooneel in een tuin of een rots herschapen wordt, waarin slagen geleverd worden door twee legers, elk bestaande uit drie man, met die eindelooze verhandelingen waarbij de toeschouwer de geboorte van den vader en van den zoon meemaakt, in een tijdsverloop van drie uren. Eén stuk vindt genade in zijn oogen en dat is Gorboduc van Sackville en Norton, twintig jaren te voren gespeeld; daarin worden de drie eenheden ongeveer in acht genomen. Toen Sydney echter zijn strijdkreet slaakte, waren de bewonderaars der oudheid, de klassieken, de oppermachtigen der Universiteiten, reeds begonnen met het tooneel te vermeesteren. Zij hadden Seneca vertaald, wiens hoogdravende tragedies gemakkelijk te begrijpen waren, en in de "colleges" en de universiteiten stukken laten vertoonen, die volgens hun meening gelijkvormig waren aan die der oudheid. "Onze jeugd brandde van verlangen op de planken te gaan," schreef later een "fellow" van Merton, de groote "college"-hervormer van Oxford. Schrijvers, spelers en toeschouwers werden spoedig genoeg gevonden voor deze voorstellingen, die gevolgd werden door de Latijnsche tragedies over Richardus tertius, Engelsche over Jocaste, Tancred en Sigismund of de Rampen van Arthur, evenals door blijspelen in navolging van Plautus, waarin de parasiet en de soldaat-snoever weer voorkwam. De lange gesprekken, de verheven stijl, de alleenspraken, het voorteeken, de vertrouweling, alle oude gebruiken werden aangewend. Daniel gaf zelfs een Cleopatra beginnend met een alleenspraak, die de geheele eerste akte besloeg
39 en eindigend met een verhaal waar geen eind aan kwam. De klassieke strooming was zoo sterk, dat de vermakelijkheden van het Hof, de Potsenmakerijen, de Maskers, die eigenaardige balletten, welke onderbroken werden door optochten, ,-l~tlogen en gesprekken, en door gebaren weergegeven scènes, heel spoedig overgingen in een soort van mythologische en heidensche allegorieën. Na John Lyly; langen tijd de meester van die soort vertooningen, gaf George Pede zijn "Voor de Rechtbank van Paris gebracht". Juno en Minerva komen in beroep tegen het vonnis van den Trojaanschen herder bij de vergaderden op den Olympus. Diana zit voor, en, onpartijdig, beslist zij, dat de prijs niet aan Venus, noch aan Juno, noch aan Minerva zal toegewezen worden, maar aan haar, die alle goede eigenschappen der drie godinnen vereenigt, aan koningin Elisabeth. Alle geletterden vellklaarden zich dus voor een terugkeer tot de Grieksche en Romeinsche dramatische vormen, doch de humanisten, groote heeren, of arme studenten met een beurs voor Oxford of Cambridge, zouden een vijand ontmoeten, welke zonder strijd de beweging, die door hen gesteund werd, deed mislukken: het publiek. Hoe zou ook een geleerde navolging van Seneca of Plautus een Londensch burger, die slechts vermaak zocht in het theater, eigenlijk hebben kunnen behagen? Die Grieken en Romeinen zijn vreemdelingen voor hem, die geen Latijn kent, misschien niet eens kan lezen. Wat hij verlangt is, dat men hem een ongeloofelijk, fantastisch avontuur vertelt, - buiten het dagelijksche leven staand, gewelddadig en bloedig, de toeschouwer is gewend aan het zien van den dood- de Engelsche grootheid verheerlijkt, echter met hier en daar teedere en sentimenteele passages, met woordspelingen, komische en realistische scènes, die hem vermaken en verkwikken. Wat zeggen hem de dramatische eenheden? Waarom vijf bedrijven, waarom vierentwintig uren, waarom één handeling? Als hij maar geamuseerd wordt, dan is hij tevreden. Dan vergeet hij het onsamenhangende, het onwaarschijnlijke, den slechten smaak; wat meer is, onsamen-
40 hangendheid, onwaarschijnlijkheid, slechte smaak verhoogen zijn genoegen, zijn vreugde. Dat alles weten de tooneelspelers, menschen van ondervinding, heel goed. Zij bewonderen, ongetwijfeld, evenals Sydney, Gorboduc of Cleopatra, - maar een tooneelspeler is geen humanist, hij is een zakenman, een handelaar j en daarom werd de zoo gevierde Cleopatra nooit vertoond. Om publiek te trekken moeten stukken vertoond worden vol onverwachte wendingen en gemakkelijk te begrijpen grappen. Wie moest het theater van zulke stukken voorzien? Behoeftige schrijvers, soms fijnzinnige geletterden, op de hielen gezeten door hun schuldeischers, leenden zich tot dit geminachte, doch winstgevende werk, op dezelfde wijze als Spinoza brilleglazen sleep of J ean-Jacques muziek copieerde. Zij roffeIaen de tallooze stukken, waartoe zij opdracht kregen, af, want het publiek eischte telkens weer iets nieuws. Dikwijls werkten zij samen, de een verschafte het gegeven, de ander schreef het stuk. Zij putten uit alle bronnen, volgden elkaar na, pleegden plagiaat, zonder er veel beteekenis aan te hechten. Binnen enkele dagen was een stuk gereed en werd afgeleverd aan de acteurs, die den afgesproken prijs ervoor betaalden. Hoeveel ervoor betaald werd? Volgens de gegevens van Henslowe, de oprichter van het theater de Roos en bemiddelaar in tooneelaangelegenpeden, liepen de sommen, die aan de schrijvers betaald werden, zeer uiteen: gewoonlijk was het een bedrag van zes tot tien pond, soms minder, zelden meer. Henslowe had lezers - waaronder ook zijn schoonzoon Alleyn - welke hem van raad dienden bij de keuze. Een van hen schreef: "Mijnheer Henslowe, ik heb vijf bladzijden hooren lezen van een stuk over De Verovering van Indië j het zal zonder twijfel een heel goed stuk worden. Ik verzoek u daarom den schrijvers een voorschot van 40 shillings te willen overmaKen. Gij kunt dit fragment houden j zij verbinden zich het stuk in zijn geheel den dag voor Paschen te leveren. Samuel Rowley." Zoodra het handschrift afgeleverd, en de zes of tien pond in ontvangst genomen waren, had de
SIL\KESI'EAIZE'S CEBU< )RTEIlUIS. J)it huis
IS 111
1860, nadat het g-creslaurcerd \ras, eigelldom van den Staat
gC\Vnnlèll.
DE "MEM01UAL" SCllOUWBUIZC. Gedurc lHle een latlg'cll I.ij(l heeft de troep van Bensoll elk jaar in dezen schouwburg een negental Shakespea re-voorstellingen gegevell, die dn()r hel gehee1e litteraire EngeIan(l werden bij~ew()nlld.
41 auteur in 't geheel geen recht meer op zijn stuk; de acteurs konden het vrij spelen, laten omwerken, drukken zelfs - wat zij echter niet licht deden om niet tot het repertoire van een concurreerenden troep bij te dragen. Trouwens, de tooneelschrijver had geen tijd zich nog met zijn werk te bemoeien, want zoodra het stuk af was, het geld erVOor ontvangen - en spoedig uitgegeven - moest hij weer dadelijk aan het werk om niet "zoo arm als Job, een alchimist of een dichter te zijn." 'Wat een aardige, jolige kwanten waren die ijverige fabrikanten voor het tooneel, van wie het niet één aan talent ontbrak! Daar was bijvoorbeeld Robert Greene, de man met den langen rooden baard, die zijn beurs zag "zwellen en krimpen als de zee bij vloed en eb", onverschillig voor zijn goeden naam, als hij maar altijd "een goed glaasje wijn" kon betalen. Daar was Kyd, wiens Spaansche Tragedie het grootste succes was op tooneelgebied ten tijde van Elisabeth: een grijsaard Hierosonimo moet den dood van zijn zoon wreken; na lang weifelen, veinst hij krankzinnigheid, ontdekt de waarheid door aan het Hof een tooneelstuk te laten spelen en vervult ten slotte zijn plicht. Dit zelfde onderwerp nam Kyd opnieuw voor een eersten Hamiet, waarvan Shakespeare later gebruik maakte. Een ander onder hen, Peele, maakte na zijn mythologische Maskers fantastische· drama's en later nog zijn Gevecht van Alcazar, beroemd om zijn gruwelijkheden: de sultan van Marokko geeft zijn vrouw rauw leeuwenvleesch te eten, wat hij haar op de punt van zijn sabel toedient; gezanten van het Arabische hof branden zich vrijwillig de handen. Dergelijke gruwelen maakten de toeschouwers geestdriftig: ze juichten Peele toe evenals alle schrijvers, die hun stukken vol wreedheden en gewelddaden te zien gaven. Al deze schrijvers hadden talent, maar een onder hen, Christopher Marlowe had meer dan dat: hij was geniaal. Als schoenmakerszoon Sh!Lke~peare
42 studeerde hij in Cambridge en schreef voor Henslowe. Ongerust over de vrijheid van zijn geest, stierf hij op negenentwintigjarigen leeftijd. Door zijn proefstuk behoorde hij ineens tot de meesters: Tamburlaine de Groote wekte verbazing door zijn heldendaden, zijn gevechten en zijn toespraken. Marlowe schreef reeds in rijmlooze verzen, waarmee hij de menschen vertrouwd maakte. Op T ambur~ laine de Groote volgçlen: De Jood van Malta, de wreede Barabbas, die, gekookt in een grooten ketel, sterft onder de oogen van het publiek; Het Bloedbad van Parijs, waarin de dichter de gruwelen van den Sint-Bartholomeusnacht nog overtreft, en dan De tragische Geschiedenis van het leven en van den dood van dokter F austus. De oude Duitsche legende, waarin de geschiedenis verhaald wordt van den man, die zijn ziel aan den duivel verkocht heeft, verwerkte hij tot een aangrijpend drama, vol verschijningen, bezweringen en tooverij, waarin enkele passages als een bekentenis zijn, o.a. de beroemde alleenspraak van Faust, wanneer hij den dood voelt naderen: - Ach, Faust, nog maar een enkel uur heb je te leven, en dan zul je eeuwig verdoemd zijn! Staat stil, altijd bewegende hemelsfeeren, opdat de tijd moge stilstaan en middernacht nooit nadere; ga op, oog van de schoone natuur, ga op zon en laat den zomer voortduren, of laat dit uur een jaar zijn, een maand, een week, een gewone dag, dat Faust berouw kan toon en en zijn ziel redden. 0 lente, le,nte currite noctis equi,l De sterren volgen als altijd hun loop, de tijd snelt voort, het uur nadert, de duivel komt aanstonds en Faust zal verdoemd worden. O! hoe graag zou ik mij tot God willen opheffen! Wie trekt mij omlaag? Ziet, ziet, hoe Jezus' bloed vloeit langs het uitspansel! Eén druppel bloed zou mijn ziel redden, een halve druppel: O! mijn Jezus! verscheur mij 't hart niet, omdat ik u mijn Jezus genoemd heb! Maar ik zal hem smeeken, ach! spaar mij, Lucifer! ~ Waar is hij nu? Is hij vertrOikken? God strekt zijn dreigend en arm uit en buigt zijn vertoornd aangezicht! Komt, bergen en heuvels,
43 komt en stort u op mij, verbergt mij voor den toorn Gods ... 0, God, laat Faust in de hel duizend jaren verblijven, honderdduizend jaren, maar dat hij ten slotte gered worde! Ach, er is geen eind aan het lijden van de verdoemde zielen! 'Waarom, Faust, zijt ge niet een schepsel zonder ziel, of waarom is de ziel die gij hebt, niet sterfelijk i" Is deze hartverscheurende kreet van Faust, die niet wil sterven, niet te aangrijpender, wanneer men denkt aan het lot van den dichter, die het schreef? Wat zou hij waarschijnlijk nog veel moois voortgebracht hebben, als hij niet in 1593 op negenentwintigjarigen leeftijd gestorven was! Doch Marlowe heeft tenminste Shakespeare nog gekend in de Sirene en zijn genie misschien wel voorzien. Shakespeare, de tooneelspeler en vriend van Burbadge, de stamgast der herbergen, begon werkelijk een belangrijke plaats in te nemen onder het groote aantal tooneellieden. Hij onderscheidde zich te midden van dit lawaaimaJkende troepje door zijn vroolijk, maar kalm karakter, zijn zachtmoedigheid en zijn afschuw van ruzie. Hij had slechts één hartstochtelijken wensch en die was: naar Stratford terug te keeren, na in Londen fortuin gemaakt te hebben, waar hij heengegaan was om geld te verdienen, zoaals anderen naar Amerika gingen. Om spoediger rijk te worden wilde hij, behalve als tooneelspeler, ook als schrijver verdienen, aangezien hij zich dichter wist. Maar hij kon niet anders dan een volgeling zijn van Sydney, een letterkundigen vriend van Daniel ; het drama der oudheid kon alleen roem brengen; welnu, hem was roem onverschillig. Hij werkte en las slechts met een praktisch doel en dat doel was, zijn toekomstige taak van dramaschrijver te vergemakkelijken door zijn geest te vervullen met verhalen - historische of romantische - en die later om te werken tot tooneelstukken. In zijn bibliotheek vond men dus niet de belangelooze verscheidenheid van die van Montaigne. Wat men er dan al zoo aantrof? De Geïllustreerde Kronieken, waarin Holinshed de geschiedenis der drie koninkrijken van Engeland, Schotland en Ierland verteld heeft op eenvoudige, heldere wijze. De
44 Handelingen en Gedenkteekenen van John Foxe, waarin opgeteekend staan de "vreeselijke vervolgingen en onlusten, begaan en verwekt door de Romeinsche prelaten, in het bizonder in het koninkrijk Engeland en Schotland, sedert het jaar duizend onzes Heeren, tot op heden"; bundels vertellingen, ontleend aan de Fransche of ltaliaansche literatuur, zooals Het Paleis van Genot waarin Paynter Boccaccio, Bandello, Straparole en de koningin van Navarra vrij gevolgd heeft; romans uit dien tijd, Euphuism, het beroemde boek van Lyly, de Menaphon en de Pandosto van Greene, de Rosalinde van Lodge, Arcadië van Sydney; klassieken, o.a. Ovidius in de vertaling van Golding, Plutarchus, vertaald door North naar de Fransche vertaling van Amyot; moderne buitenlanders, Ariosto en Rabelais ; gedichten, zooals De Koningin der Feeën van Spencer, en bovenal tooneeIstukken, die Shaikespeare allemaal verslond, zooals hij ze toevallig in handen kreeg. Van al deze lectuur zouden later de vruchten geplukt worden. Evenals zijn kunstbroeders dat deden, werkte hij oude stukken om, volgde successtukken na, maakte een blijspel van een roman van Lodge; dat waren allemaal gebruiken in dien tijd, waarvan hij niet behoefde te trachten zich los te maken. Maar daar hij een genie was, stak hij spoedig boven al zijn mededingers uit. Shakespeare schreef gemakkelijk en vlug, zijn manuscripten waren zonder doorhalingen. Na al het omwerken van stukken van dramaturgen, die in de mode waren, voor Burbadge, voelde Shakespeare zich zeker van zichzelf en wilde den toeschouwers zijn eigen werk vertoonen. Hij had een driedubbelen leertijd als tooneelspelschrijver gehad, door het drama te bestudeeren, door zelf te spelen en door het publiek vanaf het tooneel waar te nemen. De chronologische volgorde van zijn stukken is niet met juistheid bekend en zijn beste levensbeschrijvers zijn het niet eens over de jaren, waarin de verschillende stukken geschreven zijn. Wij geven de volgorde zooals die gewoonlijk aangenomen wordt.
45 In 1591 geeft hij een blijspel, zijn eerste eigen stuk: Veel Gemin, geen Gewin. Het is slechts een schets, verraadt echter een zeer scherpe waarneming van het Londensche leven en een fijnen filosofischen geest. Met groote handigheid geeft Shakespeare zijn werk een actueel karakter door de namen van zijn personen aan de Fransche burgeroorlogen te ontleenen - bijvoorbeeld Biron - of door zijn toespeling op de plannen, toen geheel nieuw, voor de opvoeding van jongelieden. De Klucht der Vergissingen die op Veel G:emin, geen Gewin volgde, was niet meer dan een grap, een intelligente navolging van de M enaechmen van Plautus, maar in De Twee Edellieden van Verona geeft hij Silvia al dat voortreffelijke vrouweka:rakter, zedig, maar niet preutsch, liefhebbend en terughoudend, dat later, na Sha:kespeare's schepping, overgenomen wordt door Marivaux en door de Musset. Doch de toeschouwers wenschen niet alleen vroolijke blijspelen te zien, zij verlangen ook historische stukken, waarin Engeland en de Engelschen verheerlijkt worden.· Gebruik makend van twee drama's van Greene en Marlowe over het leven van den armen koning Hendrik VI, geeft hij achtereenvolgens de drie deelen (?) Hendrik VI - 1592- 1593 - en het publiek raakt in vuur over de edele rol, die de dichter den ouden Talbot liet spelen. "Hoe groot," schrijft Nash, "zou de vreugde van Talbot, de schrik der Franschen, geweest zijn, als hij geweten had twee eeuwen na zijn dood op het tooneel te zullen zegevieren." Aangemoedigd door dit succes, zette Shakespeare zijn werk van onderricht in de geschiedenis voort. Op Hendrik VI volgde Richard lIl, daarna Richard V, onsamenhangende, slecht in elkaar gezette stukken, ontleend aan Holinshed, maar vol genialiteit. Burbadge, die Richard III vertolkte, werd luid toegejuicht in de scène waar de koning, overwonnen bij Bosworth, de beroemde woorden spreekt: "Een paard, een paard, mijn koninkrijk voor een paard." Burbadge had een zeer grooten naam als acteur. De bisschop
46 Corbett een jaar na zijn dood (in 1619) de plaats, waar Richard lIl, gedood was, bezoekend, liet zich door een bewoner van het land de toedracht van den strijd vertellen. Deze trad zoo in bizonderheden in zijn verhaal, dat men zou meenen, dat hij erbij tegenwoordig geweest was. Maar hij had eenvoudig het stuk van Shakespeare gezien, en de vertolker van de hoofdrol had hem zóó getroffen, dat hij, tot de slotscène komend, waar de koning de beroemde woorden spreekt, zei: "Mijn koninkrijk voor een paard!" riep Burbadge. De acteur was heelema:ll vereenzelvigd met den werkelijken persoon, zulk een diepen indruk had zijn spel op den toeschouwer gemaakt. D~ tijdgenooten waren eenparig in het prijzen van het talent van Burbadge, die de trouwe vertolker van Shakespeare was en zeer groot en invloed had op diens bestaan. Southampton zei van hem, dat hij "de handeling in overeenstemming bracht met het woord en het woord met de handeling." In een elegie uit dien tijd wordt gezegd, dat: "de gedachte, aat zij Burbadge hadden als tolk van hun verzen, de schrijvers met een heilig vuur bezielde." En niet alleen de ,allergrootste, maar ook de overige spelers der Engelsche gezelschappen waren over het algemeen uitstekende acteurs. De troep, die eenmaal gevormd was, bleef meestal een familietroep, de zoons speelden al heel jong naast hun vaders. Dat was de beste manier om hun het ambacht en de traditioneele ,;indrukken", die zij op de toeschouwers moesten uitoefenen, te leeren. De kunst van den tooneelspeler stond steeds onder toezicht, de beste kunstenaars ontzagen zich niet den eerstbeginnenden van raad te dienen. "Wat is er grappiger" - zei Kemp, toen hij begon met de pas beginnende spelers van de Universiteit les te geven "dan leerlingen te zien spelen? Zij durven niet te loopen en te praten tegelijkertijd; zij wachten met hun mond open te doen, tot zij heel aan 't eind van het tooneel zijn, net alsof wij met een kameraad wandelend, niets zouden zeggen, voordat wij bij een hek, een poort, een sloot, of de een of andere plaats, waar wij niet verder konden,
4i aangekomen zouden zijn." Eenige jaren na de lessen van Kemp, kon Thomas Heywood getuigen, dat deze van groot nut waren geweest voor de leerlingen. "Allerlei stukken zijn aan de Universiteit gespeeld, wat zeer nuttig is. Op die wijze leeren de jonge lui hoe zij moeten praten en loopen, leeren zij te letten op hun bewegingen, de woorden goed uitspreken, den juisten klemtoon te leggen, het wijd-opensperren der oogen en het trekken met den mond te vermijden." Burbadge geeft den spelers aanwijzingen in De Terugkeer van den Parnassus en Shakespeare zelf in Hamiet. Het natuurlijke gevolg van het succes van den nieuwen dramaturg was afgunst. Robert Greene heeft zich voor zijn dood bekeerd en, zijn afgeloopen leven betreurend, bezwoor hij zijn vrienden Marlowe, Peeie, Lodge in een kort pamflet: Een Stuiver wijsheid gekocht met een M illioen berouw, pas na zijn dood in 1592 uitgegeven, het tooneel te verlaten: "Ik zou ulieden alle drie zeer onverstandig vinden indien mijn ongeluk u niet tot een waarschuwing ware. Niemand van u heeft getracht de krenkingen, welke ik ondervonden heb, te vermijden, de hansworsten, die door onzen mond spreken en naar onzen trant zijn vermomd, te verlaten. Wacht u voor hen, want ik ken een parvenu-meerkol, met onze veeren getooid, die met zijn hart van een tijger onder den tooncclspelersmantcl zich even goed in staat acht rijmlooze verzen te maken als de beste onder u. Een echte Jan factotum, meent hij de eenige, onvergelijkelijke Shakescme te zijn van het heele land. Het is duidelijk dat Shakespeare hier bedoeld is: het "hart van een tijger", een toespeling op een regel uit Hendrik VI en de woordspeling Shakescene, sluiten allen twijfel uit. Deze felle aanval was echter den vrienden van Greene geenszins naar den zin, en de uitgever van Een Stuiver Wijsheid, Henry Chettle, vond heL noodig zich te verontschuldigen "zoo uitdrukkelijk, of hij zelf de fout begaan had." En sprekend van den auteur van
48 Hendrik VI voegde hij eraan toe: "Ik heb zelf zijn welgemanierdheid kunnen constateeren evenals zijn waar talent. Bovendien, tallooze eerbiedwaardige personen hebben getuigd van zijn rechtschapen karakter, dat eerlijkheid en de oprechtheid van zijn kunst waarborgt." Maar Shakespeare gaf zelf spoedig het beste antwoord op de aantijgingen van Greene; na Richard III en De Twee Edellieden van Verona, schreef hij Romeo en Julia en den Midzomernachtsdroom, twee van zijn schitterendste werken.
Ill·:l.llINNEN V ,\N SIIAKESI'EAKE
( OtIte!!,,); Jllli::t (;':"11/ '; 0 en Julia ), iu hel Shakespe:tre-thc:t\er ,k echtelijke liefde ~ymholi s ècrelld; (.phelia (/l(/1II Id), de Pllg-elukkig-e liefde; Titalli:l ( /':1'11 .1Ji(/zlllJ/t:rllll(!tlsdr(J()!Il!, de ideale liefde. J)es
HOOFDSTUK IV. DE . PURITEINEN TEGEN HET TOONEEL. WAT SHAKESPEARE VERDIENDE. - DE BESCHERMING VAN KONINGIN ELISABETH. ROMEO EN jULIA. EERSTE TRIOMF.
S
HAKESPEARE'S naam kwam in
DE
1589 voor het eerst in een openbaar stuk voor, namelijk in een verzoekschrift aan de koningin. Sedert meer dan tien jaren bestreden de puriteinen het tooneel, als zijnde in strijd met den godsdienst en de zeden. In 1577 had Northbrooke een scherpe satyre op de dramatische voorstellingen uitgegeven, en in 1579 veroordeelde Gosson in De School der Misbruiken schrijvers en spelers, zich beroepend op het gezag der Kerkvaders. De beweging nam zulk een omvang aan, dat de puriteinen de sluiting van twee theaters, waar hun houding van overdreven barmhartigheid gehekeld was geworden, wisten te bewerken. De nog open theaters hadden wellicht hetzelfde lot te wachten, Züodat Burbadge, als voorzichtig bestuurder van een der voornaamste tooneelgezelschappen van Londen, het zijn plicht achtte, zich tot koningin Elisabeth te wenden, om zich te vrijwaren voor het dreigend gevaar. Hij stelde een stuk op, waarin hij zijn onderdanigheid aan den troon uitsprak en verklaarde, dat in zijn theater noch de regeering, noch de godsdienst ooit aangevallen zouden worden. Verder verzocht hij nederig, doch dringend, alle
5° mogelijke orders van de koningin en haar raadgevers te mogen ontvangen. Dit verzoekschrift bevatte de namen van vijftien tooneelspelers, onder welke ook die van Shakespeare was. Sedert de onaanzienlijke baantjes, die hij in het begin te vervullen had, was zijn positie zeer verbeterd; in twee jaar tijds was hij tot den rang van speler opgeklommen, zonder evenwel ooit te schitteren als zoodanig. Maar in zijn hoedanigheid van lid van het gezelschap van den lordchamberlain, het vermaardste gezelschap van Londen, werd hij onder de tooneelspelers gerangschikt, terwijl hij door het publiek in zijn eerste werken toegejuicht werd. Zoo begon hij fortuin te maken. De acteurs van eenzelfde theater verdeelden de ontvangsten onderling in een zekere, vooraf bepaalde verhouding, na er eerst een bedrag voor verschillende doeleinden afgenomen te hebben. Zij hadden geen vast traktement. Van een voorstelling, waarbij een recette van veertig shillings gemaakt werd - nadat de kosten voor de verlichting en voor de beambten reeds afgetrokken waren kwamen vijftien shillings den eigenaars toe, drie shillings werden door het bestuur eraf gehouden voor tooneelbenoodigdheden, en de rest was voor de spelers bestemd. "De' theaters," schreef Victor Hugo, "waren eigenlijk handelsondernemingen en de spelers waren aandeelhouders, die van het batig saldo van de ontvangsten een dividend afhielden, overeenkomend met hun deel in den eigendom. De tweederangs acteurs deelden voor de helft in den eigendom. de voornaamste ten volle." In I 589, het jaar waarin het verzoekschrift tot koningin Elisabeth gericht werd, was Shakespeare de twaalfde op de lijst van aandeelhouders, die er zestien telde, en kort daarna de vierde, wat een bewijs is v,all zijn spoedig meesterschap. Hij ging van de ondergeschikte rollen tot de voornaamste over, en het voortdurend in praktijk brengen van zijn kunst kwam ten goede aan zijn dramatisch genie. In die leerjaren deed hij de groote, de machtige kennis van de men~chelijke ziel op, leerde hij, hoe haar te beheerschen en aan zich
5I ondergeschikt te maken, de nelgmgen der menschen, hun hartstochten, droomen, gevoelens weer te geven in hun veelzijdige werkelijkheid, maar hooger en schooner. Het genie van Shakespeare rijpte en tegelijkertijd namen zijn stoffelijke middelen toe. Als de vierde op de lijst van de tooneelspelers der koningin - de troep van Burbadge had den lord-chamberlain niet meer als beschermheer en droeg daarom zijn naam ook niet meer - was zijn aandeel in de winst al aanzienlijk. Daarbij kwamen dan nog zijn auteursrechten. Langen tijd was het gebruik geweest, den schrijvers voor het tooneel de opbrengst der eerste voorstelling van hun stuk uit te betalen, maar al spoedig hadden zij de opbrengst van de tweede, de derde, ja zelfs van de zesde eveneens gekregen. Bovendien ontving de dichter veertig shillings van de hooge persoon aan wie hij zijn werk opgedragen had, en wanneer dit voor de koningin opgevoerd was, deed deze hem een schenking van tien pond of meer, als het stuk haar behaagd had. Als het werk succes had gehad in het theater, verkocht de schrijver het aan een uitgever, die er twintig pond voor betaalde. Shakespeare's talent werd dus erkend en zijn succes begon reeds toen hij het tooneel van zijn meesterwerken voorzag. Romeo en Jul ia (1595) is de eerste tragedie, die hij geschreven heeft, geïnspireerd door een legende van ltaliaanschen oorsprong, van BandeIlo, reeds in 1562 in het Engelsch vertaald door Arthur Brake en in 1567 door Paynter in zijn Paleis van het Genot. Aan het oorspronkelijke gegeven heeft hij niet veel veranderd - alleen de rol van de voedster eraan toegevoegd -- maar door de dichterlijkheid van zijn compositie, bracht hij een geheel nieuw werk voort, dat tot de meest treffende van zijn drama's gerekend moet worden. Twee invloedrijke families, de Capulet's en de Montague's brachten Verona in beroering door haar twisten. Bij een Carnavalsfeest dringt Romeo, een Montague, binnen bij de Capulet's, ziet er Julia, en bij den eersten blik, die door het meisje beantwoord wordt,
52 worden zij hartstochtelijk verliefd op elka~r. Zij besluiten te trouwen buiten hun elkaar vijandig gezinde families om, en wenden zich tot een vroom Franciscaner, broeder Lorenzo, die erin toestemt hun geheime verbintenis te zegenen, in de hoop, dat deze tot de wederzijdsche verzoening zal bijdragen. Maar Romeo, uitgedaagd door een Capulet, neef van Julia, dood dezen in een duel. De prins van Verona verbant den Montague - moordenaar en dreigt hem met de zwaarste straf, als hij niet onmiddellijk de stad verlaat. Vóór uit Verona te vluchten, wil Romeo Julia nog eenmaal zien, en dan heeft de prachtige afscheidsscène plaats. De zon zal aanstonds opgaan en dan kunnen de jonggehuwden ieder oogenblik verrast worden, en toch kunnen zij niet besluiten van elkaar te scheiden.
Julia. -
Wilt gij reeds gaan? Het is nog lang geen dag; Het was de nachtegaal, de leeuwrik niet, Wiens schelle stem in 't angstig oor u drong; Op dien granaatboom zingt hij eIken nacht. Geloof me, lieve, 't was de nachtegaal. Romeo. - Het was de leeuwrik, 's daagraads bode, en niet De nachtegaal; zie, lieve, daar in 't oost, Wat hooze strepen 't scheurend zwerk omzoomen; De nacht heeft lang haar kaarsen opgebrand, En vroolijk gluurt, hoog op de teenen staand, De dag daar van der bergen neveltoppen ; I~ moet nu gaan en leef, of blijf en sterf. Julia. - Dat is geen daglicht daar, ik weet het, ik ; 't Is een verheev'ling, uit de zon gevloeid, Die u deez' nacht tot fakkeldrager zij, En voorlichte op uw weg naar Mantua; o toef dus nog; uw heengaan heeft nog tijd.
S3 Romeo. - Men grijp' mij dan, en leide mij ter dood; 't Is ook mijn keuze, als gij het zoo verlangt, Neen, dat is niet het stralend oog des morgens, Maar bleeke weerglans van 't gelaat der maan; 't Is 't lied des leeuwriks niet, dat boven ons Hoog aan 't gewelf des hemels wordt weerkaatst; zalig blijven! bitter is 't vaarwel; Wees welkom, dood! 't is Julia's oeste!. Kom, liefste! een zoet gesprek! het daagt nog niet.
°
JuZ ia. -
Het daagt, het daagt! spoed, "poed u heen en vlied! 't Is wel de leeuwrik, die zoo snerpend valsch Met scherpe keel zijn schrille trillers gilt ; Men zegt wel, dat de leeuwrik lieflijk zingt, Maar deze niet, die schettert ons vaneen; Men zegt, dat pad en leeuwrik de oogen ruilden; o! hadden zij van stern dan ook geruild, Daar toch die stern u uit mijn armen wringt, En als een jachtkreet u tot vluchten dringt! 0, ga nu; licht en lichter wordt de morgen! Dan dringt zij aan, dat hij zal vluchten voor de woede van den vorst, en Romeo gaat op weg naar Mantua. De familie van Julia, niets wetend van haar huwelijk, wil haar dwingen een man, dien zij niet liefheeft, te trouwen. In haar uitersten nood zoekt zij hulp bij broeder Lorenzo, die haar eenbedwelmenden drank te drinken geeft. Na dien gedronken te hebben zal men haar dood wanen, terwijl zij slechts ingeslapen zal zijn. Naar de begraafplaats der Capulet's gebracht, zal zij daar ontwaken en op dat oogenblik zal broeder Lorenzo bij haar zijn, evenals Romeo, die door een brief op de hoogte gesteld zal worden. Doch Romeo hoort van den dood van J ulia, voordat de boodschap van den broeder hem bereikt heeft. Gek van verdriet komt hij in Verona, spoedt zich
54 naar Julia's graf, gaat naast haar liggen en ledigt een fleschje vergif, met de woorden: "Dit, liefste, aan u!" Hij sterft. Intusschen ontwaakt J ulia uit haar diepen slaap en ziet het lijk van haar man naast zich uitgestrekt. Hartstochtelijk omhelst zij hem, hopend van zijn lippen nog genoeg vergif op te vangen om er op haar beurt aan te sterven, en wanhopig Romeo te moeten overleven, dood zij zichzelf met zijn zwaard. De twee families verzoenen zich bij de lijken van haar kinderen, slachtoffers van haar wederzijdschen haat. Romeo en ! ulia is de eenige tragedie, die Shakespeare uitsluitend uit een liefdesgesdiiedenis opgebouwd heeft. Men heeft wel gezegd, dat de. brandende lente van het zuiden, het smachtende in den zang van den nachtegaal, en de weelde van den. ontluikenden rozeknop in dit onvergelijkelijke werk terug te vinden is. Maar zoo het al de teerheid der roos weergeeft, zeker bezit het ook haar liefeli jken en frisschen geur; als het smachtende in de poëzie vergeleken kan worden bij den zang van den nachtegaal, dan is de bedwelmende vervoering er ook in weer te vinden en zoo het werk al opgewonden maakt als een zuidelijke lente, zeker heeft het ook het liefelijk stralende ervan. Dit treurspel had een klinkend succes. Het maakte Shakespeare eensklaps beroemd. De vrouwen dweepten met Julia, de jonge mannen volgden houding en loop van Burbadge, die de rol van Romeo speelde, na. En koningin Elisabeth leerde heele stukken van buiten uit het werk van hem, die weldra haar lievelingsdichter werd. In 1595 is Shakespeare eenendertig jaar, op rijpen leeftijd dus, en dit is merkbaar in zijn stukken uit dien tijd. 't Is, of hij een voorgevoel gehad heeft, dat de dood niet zoo heel ver af was; hij brengt in zijn stukken een nieuwe persoonlijkheid, welke medevoelt met alle lijdende menschen en haar stem doet hooren naast de dichterlijke taal der verliefden. En als om een tegenwicht te vormen met dit gevoel van droefheid, dat langzamerhand zijn stempel drukt op zijn werken, wordt de vroolijkheid erin uitbuodiger, woester, som-
55 tijds die van Rabelais gelijkend. Uit deze levensperiode van den dichter zijn figuren als van Jacques en Falstaff, de eerste een melancolieke droomer, die zucht: ,,1 am sad because I am sad, (Ik ben treurig omdat ik treurig ben.) Koning Jan, in 1595 opgevoerd, is een voortzetting van de serie geschiedkundige drama's, door Shakespeare ontleend aan een oud stuk van 1591, zonder wijziging van beteekenis. In dit stuk is vooral opmerkelijk het wreede karakter van den koning, het tooneel waarin hij besluit de oogen van zijn neef Arthur te laten uitsteken en dat waarin deze erin slaagt door zijn smeeken zijn beulen te vermurwen. De Koopman van Venetië is van 1596. Dit stuk wordt ook wel De!ood van V enet ië genoemd, omdat de hoofdpersoon een Jood is, Shylock, het type geworden van den onverbiddellijken woekeraar, die door niets zachter te stemmen is. Verschillende legenden uit de Middeleeuwen zijn hierin dooreengewerkt; de geschiedenis der drie kistjes van lood, van zilver en goud, het pond vleesch, dat den schuldenaar ontnomen moet worden, vinden wij terug in de Gesta Romanorum. ,De inhoud, in het kort naverteld, is als volgt: Shylock, de joodsche woekeraar, heeft den haat opgewekt van den Christen-koopman Antonio, door zijn verregaande wreedheid tegenover zijn schuldeischers. Een vriend van Antonio heeft drieduizend dukaten noodig om zich aan te melden bij Portia, cen rijke erfgename, reeds eerder in Belmont gezien, die hij hoopt te trouwen, indien zijn gevoelens beantwoord worden. Antonio kan hem op dat oogenblik het geld niet geven, maar rekent op de terugkomst van verscheidene van zijn schepen met koopwaar beladen en zal voorlO:Jpig de som gelds, die Bassanio in naam van hun vriendschap van hem verlangt, aan Shylock ter leen vragen. De jood veinst goedhartigheid, met de geheime bedoeling zich te wreken, en leent Antonio de drieduizend dukaten zonder interest, maar op voorwaarde, dat hij het recht zal hebben een pond vleesch uit hem te snijden, als het geleende geld niet op den vastgesteIden datum
56 terugbetaald is. Deze vreemde voorwaarde wordt aanvaard, en Bassanio gaat naar Portia, die hem vertelt, dat zij geen vrijheid heeft over haar hart te beschikken. Haar vader heeft namelijk drie kistjes, van verschillend metaal, laten maken en in een ervan haar portret verborgen, met de bepaling, dat zij diengene van de pretendenten, die het kistje met het portret kiest moet trouwen. Bassanio kiest het goede en hij krijgt van Porti a een ring, welke hij zweert trouw te zullen bewaren. Onderwijl zich dit alles afspeelt, vergaan de schepen van Antonio op zee en de Christen...lkoopman is niet in staat het geld op tijd terug te geven aan den jood, die daarom vasthoudt aan de overeenkomst en zijn pond vleesch eischt. De zaak wordt voor de rechtbank gebracht, en Bassanio komt op den dag van de uitspraak in Venetië terug. En jong advocaat bepleit Antonio's zaak; tevergeefs doet hij een beroep op de barmhartigheid van Shylock, zijn volstrekt recht, het beloofde pond vleesch uit het lichaam van zijn schuldenaar te snijden, erkennend. Shylock juicht, maar de advocaat herinnert hem eraan, dat, al heeft hij hot recht zijn pond vleesch te nemen, het ten eenenmale verboden is bij het uitsnijden ook maar een enkelen druppel bloed te doen vloeien, aangezien volgens de wet een ieder, die bloed vergiet van een burger der Republiek, met den dood gestraft zal worden. De jood heeft het verloren, is genoodzaakt zijn eisch op te geven; Bassanio, in zijn blijdschap dat zijn vriend gered is door de handigheid van den jongen advocaat, biedt dezen den ring van Portia aan, het eenige geschenk, dat de zegevierende verdediger wel wil aannemen. Daarna keert Bassanio naar Belmont terug, in gezelschap van Antonio, verlangend Portia weer te zien; deze verwijt hem echter, dat hij haar ring niet meer draagt, dat hij hem aan een onbekende heeft gegeven. Als hij dan spijt toont, geeft zij hem het dierbare kleinood terug en bekent hem tevens, dat zij zich als advocaat vermomd had om zijn edelmoedigen vriend te redden.
57 Tegelijkertijd deelt zij Antonio mede, dat de verloren gewaande schepen in de haven binnengeloopen zijn. Er is misschien wat verdeeldheid van handeling tusschen de bekoorlijke idylle van Portia en Bassanio en het proces, tusschen Shylock en Antonio, doch dat vergeten wij, als wij in het vijfde bedrijf de gelukkige paartjes, terwijl zij in den maneschijn wandelen, hooren zuchten: "How sweet the moonlight sleeps upon this bank", (Hoe zacht slaapt het maanlicht op deze bank,) een der schoonste dichtregels die ooit geschreven zijn. In de jaren 159I-I594 verhoogde Shakespeare zijn roem nog door ander dichtwerk als zijn tooneelstukken. In I593 verscheen zijn gedicht Venus en Adonis, en in I594 Lucretia, de geschiedenis van Lucretia en Tarquinius, sensueele dichtwerken, doortrokken van gevoel, rijk gekleurd, buitengewoon weelderig, doch geschreven in een conventioneelen stijl, die meermalen vermoeit door den rijkdom aan treffende en suggestieve, soms overdreven beelden. Deze gedichten werden zeer hartelijk ontvangen en langen tijd werd Shakespeare genoemd als "de auteur van de Venus" en niet als de schrijver van Hamiet, van Romeo en Julia of van C)'mbeline. Sha:kespeare's naam werd al spoedig ook buiten de acteurs- en schrijverswereld bekend. Het groeiend genie van den grooten William trok de aandacht van verscheidene hooge personen, die zijn beschermers werden. In December I594 speelde hij aan het Hof en vanaf dat oogenblik was koningin Ellsabeth een weldoenster voor Shakespeare. Onder de leiding van haar leermeester Roger Ascham had zij groote geleerdheid verworven. De koningin sprak F ransch en Italiaansch even vloeiend als Enge1sch en bovendien kende zij Grieksch en Latijn. Na vele avonturen, waarbij zij bijna ter dood veroordeeld was onder de regeering van haar zuster Mary Tudor, was zij deze den zeventienden November 1558 als koningin opgevolgd. Zij was toen vijfentwintig jaar. Door haar energie wist zij de macht van haar vader Hendrik VIII te heroveren en de Engelsche Shakespeare
4
58 opperheerschappij in Europa te herstellen. Talrijke dingers naar den troon van Engeland wees zij af, zooals Philips II van Spanje, Eric van Zweden, Adolf van Holstein, aartshertog Karel, den Schot Arran. De eenige, dien zij werkelijk hoop gaf, was de hertog van Alençon, de jongste zoon van Catherine de Medicis, een stumperige dwerg, met wien zij veertien jaar lang een sentimenteele briefwisseling onderhield: "mijn kikkertje," noemde zij hem. Drie maal kwam hij naar Engeland, waar hij met veel eer ontvangen werd, maar haar hand schonk de koningin hem niet. Om politieke redenen werd Maria Stuart_ door haar ter dood veroordeeld. Om dien dood te wreken zond Philips Ir zijn onoverwinnelijke vloot naar de Britsche eilanden, welke door den storm verloren ging...... De kundige Elisabeth was een laatdunkende vrouw. Doch haar groote kwaliteiten als vorstin maakten haar tot een der meest populaire koninginnen van Engeland. De betrekkingen van Shakespearc met de groote persoonlijkheden van zijn tijd deden hem zijn Sonnetten schrijven, die aanleiding zijn geweest tot tallooze min of meer waarschijnlijke veronderstellingen. Men heeft die sonnetten als zuiver litteraire uitingen willen beschouwen, maar de beide laatste zijn merkbaar uitsluitend uit een dichterlijke verbeelding ontstaan. De hartstochtelijke gloed, die eruit sprak, heeft doen veronderstellen, dat de auteur nog heel jong moest zijn, toen hij ze schreef, niet ouder dan dertig jaar. Enkele dateeren waarschijnlijk uit 1591, het grootste deel moet echter in 1594geschreven zijn. Het rhythme der verzen is over het geheel genomen - want het wemelt van onregelmatigheden - verre verheven boven dat der andere gedichten, welluidender. De gedachte erin is meer verdicht, maar de begrippen onduidelijker. De Sonnetten van Shakespeare, 154 in getal, zijn niet gedrukt voor het jaar lOOg. Zij zijn opgedragen aan M. W. H., initialen, waarachter men verschillende namen gezocht heeft. Welke is de ware naam? William Herbert, graaf van Pembrooke? William Hews, of
59 wel Henry Wriothesley, graaf van Southampton? Men weet het niet, maar dat de laatste ermee bedoeld is, wordt voor het meest waarschijnlijk gehouden. Lord Southampton, een der aanzienlijkste edellieden van het koninkrijk, was werkelijk een goed vriend van Burbadge en beter nog van Shakespeare. Hij was negen jaar jonger dan deze, doch niettegenstaande dit verschil in leeftijd en het groote verschil in omstandigheden, zocht hij het gezelschap van den dichter. Deze verhouding, waarop Shakespeare trotsch zou kunnen zijn, ,gaf hem meer verdriet dan vreugde, wanneer hij aan de geringschatting voor het tooneelspelersberoep dacht. In een sonnet zegt hij: Als ik van elk gesmaad, van 't lot miskend, In tranen troost voor zijn verguizing zoek, Ten dooven hemel vrucht'loos kreten zend, Bij 't denken aan mijzelf mijn staat vervloek ...... Intusschen schijnt er een zeer innige vriendschapsband tusschen hen bestaan te hebben. Lord Southampton heeft Shakespeare steeds beschermd en in 1603 verdedigde hij hem voor den King's Council, die besloten had strenge maatregelen te nemen tegen de vermetelheid van de tooneelschrijvers en spelers. "De een is - zei hij van Burbadge sprekend - de Engelsche Roscius, de ander een groot dichter en mijn speciale vriend." In een ander sonnet spreekt Shakespeare over zijn vriendschap in de taal der liefde, en de dichter, bedrogen door zijn minnares en door zijn vriend, offert de vrouw voor dezen op, na een smartelijken strijd. Twee liefden schenken mij genot en smart; Twee geesten heerschen in mijn geest met macht: De goede, een man, dagschoon, met edel hart, De booze geest, een vrouw, zwart als de nacht.
60 In zijn kleinere werk is Shakespeare, naast concetti 1) op zijn Italiaanseh, van een afschuwelijke smakeloosheid, kwistig geweest met uitingen van hartstocht en dichterlijk gevoel, welke voldoende zijn om hem onder de grootste dichters te rangschikken. De Midzomernachtsdroom is waarschijnlijk uit 1595. De schrijver heeft er een compliment aan de koningin ingelascht. Hij erkende zoodoende de koninklijke gunsten en noodigde Elisabeth uit, ze voort te zetten. De Midzomernachtsdroom is een feeënspel in verzen en proza, dat plaats heeft in een Athene der fantasie, waar hertog Theseus regeert, in de nabijheid van het land der lucht- en woudgeesten, der feeën en kabouters, dat door Oberon en Titania geregeerd wordt. In een droomebosch zoeken en achtervolgen elkaar Hermia, die Lysander liefheeft en door hem bemind wordt, Helena, die Demetrius liefheeft; maar deze bemint ook Hermia. Koning Oberon heeft met koningin Titania getwist over een page, dien zij hem niet heeft willen afstaan. Om Titania te straffen en Helena's geluk te bevorderen, wordt den kabouter Puck door Oberon opgedragen het sap van een tooverkruid te druppelen op de oogleden der feeënkoningin, waardoor deze' verliefd zal worden op den eersten persoon, dien zij na het ontwaken ziet. Puck ver,gist zich. Lysander wordt verliefd op Helena, en Hermia op Demetrius, terwijl Titania verlieft op een sukkel, door Puck als ezel toegetakeld en door de koningin der feeën in haar waan met een bloemenkrans getooid. Oberon zet echter zijn wraakneming niet voort; Titania keert tot hem terug, Demetrius tot Helena en Lysander tot Hermia. Dit blijspel is in luchtigen, liefelijken stijl geschreven en geheel doortrokken van een zeldzamen, fijnen, dichterlijken geest. Eenige gegevens heeft Shakespeare ontleend aan Chaucer en Plutarchus. Het Leven van Theseus - en wat de humoristische voorstelling van het drama Pyramis en Thisbe aangaat, dat hij door eenige ambachtslui laat opvoeren, daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een 1) Schitterende, maar onjuiste gednchten.
61
thema, al eens door hem ontwikkeld in Veel Gemin, geen Gewin. In All is weil th at ends weil is hij door een somberder onderwerp geïnspireerd geworden en toch is dit stuk een blijspel, waarin zooals de titel zegt: Eind goed al goed is. De geschiedenis van Helena, die erin slaagt zich te doen beminnen door den koppigen Bertram, is aan een novelle van Boccacio ontleend, Gillette van Narbonne, waarvan Paynter al gebruik gemaakt had in zijn Paleis van Genot. De Getemde Feeks is een omwerking van een ouder stuk, in 1594 verschenen, een "rumoerige klucht", die begint met een proloog waarin een dronken koperslager in zijn slaap bij een lord binnengebracht wordt en dan in den waan verkeert, dat hijzelf een groote mijnheer is. Het stuk wordt in zijn tegenwoordigheid gespeeld. De intl1ige is als volgt: Een edelman uit Padua, Baptista, heeft twee dochters. Katherina, de oudste, is even opvliegend, als haar zuster Bianca zacht van aard is, maar zij is heel mooi en daarenboven heel rijk, zoodat een jonge edelman, Petruchio, over de bezwaren van haar driftig karakter heenstappend, besluit haar te trouwen. Zijn verloofde doet zich in hare ware gedaante voor, maar toch volhardt Petruchio in zijn besluit. Op den dag van het huwelijk komt Pefruchio te laat in de kerk en tijdens de plechtigheid krijgt hij een hevige driftbui, waarin hij raast en vloekt op een vreeselijke manier. Dadelijk na afloop van de mis neemt hij zijn vrouw mee op zijn paard en draaft met haar langs slechte en slijkerige wegen. Thuis gekomen verbiedt hij zijn vrouw te eten, onder het voorwendsel, dat de schotels niet fijn genoeg voor haar zijn; hij laat haar rijke, prachtige kleeren zien, die zij echter niet mag dragen, omdat ze niet voor haar figuur gemaakt zijn. Om kort te gaan, hij behandelt Katherina op zulk een ruwe wijze, dat de feeks heelemaal tam wordt en eindigt met te sidderen voor haar heer en meester Petruchio. Zij durft hem in 't geheel niet meer tegen te spreken, geeft hem zelfs gelijk, als hij zegt, dat de maan schijnt op klaarlichten dag. Wanneer het echtpaar later het huwelijk van Bianca, de lieve zuster, bijwoont, ten huize
62 van vader Baptista, steekt iedereen daar den gek met Petruchio's keuze. Hij toont zich verbaasd en gaat een. weddenschap aan, dat hi j een Katherina zal laten zien, zóó gedwee, als er geen tweede bestaat. Hij wint de weddenschap, want zij is werkelijk zóó veranderd, dat zij zelfs een verhandding houdt over de plichten der vrouwen tegenover de mannen. Shakespeare heeft gebruik gemaakt van zijn herinneringen aan Stratford-on-Avon, om het landelijke leven van het voorspel te beschrijven. In 1597 keerde Shakespeare terug tot de Engelsche geschiedenis. Hij schreef twee historische drama's, zijn stof ontnemend aan een oud stuk en :aan De Kroniek van Holinshed. Bij de twisten van het huis Lancaster treden twee figuren op den voorgrond, de prins van Wales, prins Hal, wiens losbandigheidszin hem het Hof doet verlaten en op avontuur uitgaan bij de stamgasten van de kroegen, waartoe ook Fal taff hoort, de geliefkoosde kameraad waar het geldt dwaze streken uit te halen. In de eerste bewerking heette hij sir J01m Oldcastle inplaats van sir John Falstaff, maar toen een afstammeling van den werkelijken sir John Oldcastle, Henry Brooke, de achtste lord Cobham, hier tegen op kwam, veranderde Shakespeare den naam van den dikbuikigen vriend van prins Hal. Misschien is deze figuur hem wel geïnspireerd door zijn herinnering aan sir John Falstolfe, den waard van de herberg "De Kop van het Everzwijn", die in Hendrik I V ook al opgetreden was. In het slotwoord van de editie van 1600, van het tweede gedeelte van Hendrik IV, wordt verzekerd, dat Falstaff niets gemeen heeft met sir John Oldcastle, die "den marteldood" stierf. Shakespeare's macht tot het weergeven van het komieke bereikt haar toppunt in de figuur van Falstaff, een van de meest persoonlijke tooneelscheppingen. Hij is het type van den potsierlijken snoever, van den bangelijken losbol, maar deze man met het ontzaglijk dikke; logge lichaam en het vuurroode gezicht, draagt zijn gebreken met zulk een openhartigheid en eenvoud, dat hij toch niet antipathiek is. Altijd
63 weet hij den een of anderen geestigen streek uit te halen, blijft daarbij nooit in gebreke. Het theaterpubliek uit den tijd van Elisabeth ontving de~e figuur en haar soortgenooten met groote ge~stdrift en een menigte ge~ zegden uit het stuk werden spreekwoordelijk. De eerste uitgever uit den lateren tijd van ShaJkespeare's werken, Nicolas Rowe - 1674-1718 - zelf dramaturg, die, al heeft hij ook de fout begaan den tekst van zijn editie te baseeren op de vierde folio-uitgave, toch enkele legendes en anecdotes, welke betrekking hebben op den grooten William, heeft kunnen behouden, beweert, dat koningin Elisabeth zoo bekoord was door de Falstaff-figuur in de twee dee1en van Hendrik IV, dat zij den dichter opdroeg, hem nogmaals op het tooneel te brengen in een nieuw stuk, in de rol van een verliefde. Het resultaat van dien koninklijken wensch zou dan het vermakelijke blijspel: De Vrooli}ke Vrouwtjes van Windsor geweest zijn. De koningin was zoo verlangend dit te zien opvoeren, dat zij Shakespeare vroeg, het in veertien dagen af te maken. En zij schepte buitengewoon veel behagen in deze comedie. Al staat het niet vast, dat dit verhaal waar is, is het toch wel aannemelijk door het feit, dat de dichter als plaats van hàndeling Windsor, de verblijfplaats der koningin, gekozen heeft. Toch, niettegenstaande den humor en al de vermakelijke scènes in het stuk, is het minder belangrijk dan Hendrik IV. De eindelooze luimigheid van Falstaff in dat stuk verflauwt spoedig in De V roolijke Vrouwtjes en is weldra geheel uitgeput. Inplaats dat hij de anderen tot voorwerp van zijn grappen maakt, wordt hij zelf voor den gek gehouden en bespot. Hij stelt niet meer, zooals vroeger, zijn eer in het brassen. Falstaff is oud geworden en, hoe langer hoe meer gedegenereerd, hoopt hij geld te verkrijgen door het twee rijke vrouwtjes, van wie hij zoo dwaas is te denken, dat zij verliefd op hem zijn, af te persen. Bij de eerste samenkomst, waarin een van de
64 twee vrouwtjes toestemt, komt haar man onverwacht thuis, en Falstaff is heel blij te kunnen ontkomen in een mand met een vuile waseh, welke den knechten, die haar wegdragen, gelast is in een modderige sloot te gooien. Bij de tweede ontmoeting, wederom verrast door den heer des huizes, is hij genoodzaakt zich als Bohemien voor te doen, en wordt duchtig afgerost door den heer Ford. Zijn goedgeloovigheid gaat ver, want ten derde male stemt hij toe in een ontmoeting met de twee vrouwen in het bosch van Windsor. Hij moet er komen als de jager Hoorne, die sinds langen tijd dood is, maar eiken winternacht in het bosch verschijnt en rondom den diksten eikeboom loopt, met het gewei van een hert op zijn hoofd. Wanneer Falstaff in die kleedij in het bosch verschijnt, zijn de twee vroolijkc vrouwtjes er reeds, maar vluchten weg op het hooren van hoorngeschal. De echtgenooten, kinderen en vrienden der twee komen dan op, verkleed als feeën, kabouters en plaaggeesten, het hoofd met brandende kaarsen gekroond, belletjes in de handen en geheel in het wit. De arme Falstaff, vreeselijk verschrikt, wordt geslagen, gestompt, uitgejouwd totdat een van hen zich bekend maakt, en sir John, heelemaal van stTeek, verklaart: "Ik begin te gelooven, dat men een ezel van mij gemaakt heeft." Waaraan de man van mrs. Ford toevoegt, op de horens van Hoorne zinspelend: "Ja, en een os ook; van beide zijn de bewijzen voorhanden". Shakespeare drijft niet den spot met den echtgenoot, zooals Molière in zijn stukken; integendeel, bij hem komen degenen, die zijn ge~ luk willen verstoren, er slecht af. De deugd der vrouw schijnt hem boven allen twijfel verheven: Fallstaf wordt gestraft, omdat hij dit heeft vergeten. Dit gevoel voor de moraal is een der meest karakteristieke eigenschappen van Shakespeare, die in het volle Londensche leven de denkbeelden bewaart, hem door zijn vader bijgebracht in het kleine stadje. In zijn theater toont hij steeds de wetten der samenleving te eerbiedigen, en al zijn de meiden en knechts bij hem steeds onderdanig,
65
bij doet nooit iets te kort aan het natuurlijk gezag van den vader, het hoofd van het gezin. Gewoonlijk speelt deze in zijn stukken een edele rol en zelfs in netelige omstandigheden, wanneer hij zeer streng moet optreden, drijft hij niet den spot met hem, zóó heilig schijnt hem de persoonlijkheid van den vader. De vaders zijn nooit slachtoffers der listen, gebruikt door de jongelieden, om hun dochters te veroveren; en wanneer zij zwichten voor de liefde der betrokkenen, is het uit vrijen wil en niet doordat ze er toe gedwongen zijn, of in hun rechten te kort gedaan. De komiek is bij Shakespeare een steeds verschillende persoonlijkheid en behoort niet, zooals in het Fransche theater, tot zekere sociale klassen, waarom alleen al hij belachelijk gemaakt en bespot wordt. Evenals hij de vaders eerbiedigt, werpt hij zich ook niet op de ongelukkige echtgenooten, om deze belachlijk te maken in hun rampspoed. Zijn typen van komieken zijn: de laffe en pochende soldaat, de joviale en geslepen herbergier, de hoveling, die de manieren van den vreemdeling na-aapt. Bij den karakterkomiek voegt Shakespeare nog den komiek door omstandigheden en al is zijn spot niet zoo stijlvol als van Molière, hij raakt des te dieper aan de menschelijke dwaasheden.
HOOFDSTUK V. LORD SOUTHAMPTON GEVANGEN GENOMEN. KRITIEK OP SHAKESPEARE'S WERK. BEN ]OHNSON. IDEEEN
VAN
DE
AANVAL VAN
DE TRIOMF VAN HAMLET . -
SHAKESPEARE
OVER
DE
TOONEEL-
SPEELKUNST •
H
karakter van prins Hal - de naam van den toekomstigen Hendrik V - toen hij nog prins van Wales was, . moet voor Shakespeare wel een bron v.an zuiver litteraire vreugde zijn, aangezien hij zijn historisch drama, Hendrik V, voltooide in 1598, zonder eenig andere drijfveer daartoe als zijn genie. Het stuk werd in het Nieuwe Globe-theater gespeeld, daar het eerste, door den zoon van den beroemden Burbadge tegen het begin van het jaar 1598 gebouwd, door brand vernield, en dadelijk weer opgebouwd werd. Het Black-friars-theater had ook wel stukken van Shakespeare gegeven, doch slechts enkele. De dramatische waarde van Hendrik V is niet zeer groot. Zij bepaalt zich tot de gelukkige keuze van de gebeurtenissen, waarbij de koning zijn hoedanigheden als soldaat, als aanvoerder en als minnaar kan laten gelden. Vooral heeft het stuk waarde door den geest van vaderlandsliefde, die het bezielt. Dit is het laatste historische drama van den dichter, want Hendrik VIII, een stuk dat eerst later opgevoerd werd, is in samenwerking met een ander geschreven. ET
67 Sedert eenige jaren werd Shakespeare's geme reeds erkend door tooneelschrijvers en liefhebbers. Hij was de eerste onder de dramaturgen. Na 1599 liet hij de geschiedenis van Engeland rusten, en schreef drie blijspelen: Veel leven om niets, Elk wat wils en Driekoningenavond. Als men op de vroolijkheid van aeze stukken afgaat, zou men zeggen, dat Shakespeare, toen hij ze schreef, in de gelukkigste periode van zijn leven verkeerde. In alle drie is hij de schepper van lieve, bevallige vrouwefiguren en van eenige bekoorlijke, zuiver lyrische gedichten. Veel leven om niets dateert uit 1599 en is ontleend aan de H istoires tragiques van Belleforest. Don Pedro, prins van Aragon, natuurlijke zoon van don Juan, tegen wien hij in opstand gekomen is, wordt overwonnen; dan wordt hij ontvangen door den gouverneur van Messina, Leonato...... Don Pedro heeft een tweeledig doel: een huwelijk te bewerken tusschen de dochter van Leonato, Hero, en zijn gunsteling Claudio, want die twee houden van elkaar, en liefde op te wekken bij Benedict, vriend van Claudio voor Beatrice, nicht van Leonato, evenals bij Beatrice voor Benedict, ofschoon zij elkander voortdurend bespotten en bovendien een instinktmatigen afkeer hebben van het huwelijk. Don Juan, daarin bijgestaan door een dienaar, doet wat hij kan om don Pedro's plannen te verijdelen, waardoor allerlei verwikkelingen ontstaan. Maar evenals in de comedies van Molière, eindigt ook Veel leven om niets met lwee huwelijken. As you like it (Elk wat wils), dat er spoedig op volgde, heeft als gegeven een geschiedenis van Lodge, Rosalynd (1590), doch Shakespeare heeft er drie hoofdrollen aan toegevoegd: Jacques, de filosoof, Toetssteen, de nar, en diens verloofde Andrey. Elk wat wils is een romanesk blijspel, van herders en boschnimfen. Rosalynd is de dochter van een hertog, die verbannen is naar een bosch in de Ardennen door zijn broer Frederik, nadat deze zich meester heeft gemaakt van den troon. Als man verkleed vlucht
68 het meisje met haar nichtje Celia, om haar vader te gaan zoeken. Door haar goede vermomming wordt zij niet herkend, zelfs niet door h~ar minnaar Orlando. Deze vertelt den gewaanden jongeling al het verdriet, dat hij heeft door van zijn Rosalynd gescheiden te zijn. Na verschillende avonturen door haar vertrek veroorzaakt, volgt een vreugdevolle ontknooping. Het onderwerp is zeer eenvoudig en afgezaagd, maar Shakespeare heeft op schitterende wijze erbij geborduurd. In dit stuk vieren scherts en luim en fantazie hoogtij. Het gerucht en de zorgen der wereld dringen slechts heel vaag door tot dit droomenland, tot hen, die alleen nog maar door liefelijke gedachten in beslag genomen worden. They hear the tumult, and are still. (Zij hooren het rumoer, maar blijven kalm.) Elk wat wils is als ondergedompeld in teedere, wijsgeerige poëzie. Jacques, de droom er in het stuk, is het eenige zuiver bespiegelend karakter uit het dramatische werk van Shakespeare. Hij houdt zich met niets anders bezig dan met het verrijken en verdiepen van zijn inzicht in het bovenaardsche, niet in staat aandacht te geven aan zijn lichaam, noch aan eenig ander stoffelijk belang. Zijn eenige zorg is, zijn denken te ontwikkelen. Van geen ander tooneelspel van Shakespeare wordt zooveel aangehaald, zijn zoovee1 dichtregels overbekend. Onder de beroemde stukken, die aangehaald worden, is ook dat, waarin Jacques de wereld vergelijkt bij een schouwtooneel. All the world 's a stage And all the men and women merely players. (De heele wereld is een schouwtooneel En alle menschen zijn slechts spelers.) Zij verschijnen en verdwijnen weer, en ieder mensch speelt meer dan een rol in zijn leven. De zeven leeftijden zijn de bedrijven ..... .
69 (2e akte, 7e scène). Het is de bekoorlijkste scherts, die een dichtersbrein ooit voortgebracht heeft en dat de schrijver den titel aan de keuze van den toeschouwer overgelaten heeft: As you like it, is begrijpelijk. De titel van Tweljth N ight (Driekoningenavond) is ook niet geheel vastgesteld door den dichter, want hij voegt eraan toe: Or. what you wilt. (Of, wat gij wilt.) Dit blijspel, geschreven in 1600, werd den tweeden Februari van het jaar 1601, of 1602, gespeeld in Middle T emple Hall. Het heeft wel eenige overeenkomst met De Klucht der Vergissingen en met de JItlmaechmen van Plaulus, en Shakespeare heeft de stof ontleend aan de geschiedenis van Apolonius en Silla, doch verscheidene personen eraan toegevoegd, zooals : Malvolio, sir Toby Belch, (Tobias Hikkenburg) Andrew Ague-cheek (Andries Bibberwang) de clown Feste en Maria, die door hun vroolijkheid het romantische avontuur van Viola en den hertog van Illyrië, opluisteren. Een jong meisje, als page vermomd, dat met haar broeder verward wordt, is verliefd op den hertog van Illyrië, terwijl de jonge vrouw, die door den hertog bemind wordt, verlieft op Viola, die zij voor een jongeling houdt. Maar de verwarring ontknoopt zich, de hertog trouwt Viola en de vrouw, die hij eerst liefhad, trouwt met den broer van Viola, wien zij sprekend gelijkt, daar ze tweelingen zijn. In Hendrik V wordt in den proloog van het vijfde bedrijf aan Robert Devereux, den tweeden graaf van Essex, "de generaal van onze lieftallige vorstin," een geestdriftige ontv.angst voorspeld bij zijn terugkeer uit Ierland, nadat hij "den opstand met het zwaard onderdrukt zal hebben." Maar Essex werd overwonnen. In 1601 trachtte hij, met de hulp van Southampton zich weer meester te maken van den toestand, door in Londen een oproer te verwekken. Zijn vrienden richtten zich tot Shakespeare en betaalden veertig shillings aan Augustin Phillips, een der voornaamste leden van zijn gezelschap, om gedaan te krijgen, dat Richard 11 weer zou worden
70 opgevoerd in het Globe-theater, in de hoop dat de scène van hd afzetten van den koning een volksbeweging zou kunnen verwekken. De opvoering had den zevenden Februari 1601 plaats, den dag V00r den opstand. De koningin beklaagde zich erover, dat dit stuk onder invloed van een opstandigen geest meer dan veertig maal gespeeld was, zoowel in het publiek als in particuliere woningen. Van de aanstichters werd Essex gevangen genomen, veroordeeld en ter dood gebracht, Southampton en zijn vrienden werden gevangen gehouden tot aan den dood der koningin, maar de acteurs werden heelemaal niet vervolgd. Shakespeare trok zich het vonnis van zijn twee vrienden zeer aan, zóó zelfs, dat hij er somber door werd. Hij had moeten aanzien, dat de een onthoofd, de ander gevangen gehouden werd, zonder dat hij bij machte was, iets tegen hun ongeluk te doen; het is te begrijpen, dat dit leed van diepgaand en invloed was op zijn geestesrichting. In 1601 werd Shakespeare tot een nieuw drama geïnspireerd door De Levens van Plutarchus, een werk, dat door North vertaald was, niet uit het Grieksch, maar uit een Fransche vertaling van Jacques Amyot. Naar de hierin beschreven levens van Julius Cesar, van Brutus en van Antonius, wier heldendaden hij bewonderde, componeerde de dichter zijn historische tragedie Julius Cesar. Dit stuk vertoont grondige studie van het politieke leven en het zit buitengewoon goed in elkaar. Er is harmonie tusschen de verschillende scènes en de karakters van Brutus, van Antonius en Cassius zijn zeer scherp geteekend. Wie kent niet die prachtige scène, waar Antonius erin slaagt het volk op te ruien, kort na den moord op Julius Cesar, het lijk van den grooten man toon end aan de verzamelde menigte, die hij overtuigt door zijn merkwaardige rede, waarin als een refrein telkens herhaald wordt: "En Brutus is een achtenswaardig man ..... . In dienzelfden tijd ongeveer had Ben Johnson, de vriend van
71 Shakespeare en na hem de grootste tooneelschrijver van zijn tijd, ruzie met enkele kunstbroeders, met Marston en Dekker, die hij belachelijk hadgemaa:kt in zijn comedie de Poe/aster. Hij had er zichzelf een rol in gegeven onder den naam van Horatius, en Shakespeare kwam er in voor als Virgilius. De Poetaster (De slechte Dichter) werd in 1601 in Blackfriars opgevoerd. Het was een scherpe kritiek op zijn mede-dramaturgen en vooral de auteur van Hendrik V moest het ontgelden. Heele tooneelen van dat stuk waren belachelijk gemaakt. In een blijspel De Terugkeer van den Parnassus, kort na den Poetaster gegeven, werd de aangevallen dichter van Hendrik V verdedigd. "Onze vriend Shakespeare legt ze allemaal, zelfs Ben Johnson. Wat is Ben Johnson een boosaardig kameraad! In den persoon van Horatius geeft hij den dichter een harde pil te slikken, maar vriend Shakespeare heeft hem met gelijke munt betaald". Shakespeare was wel gevoelig voor Ben Johnson's aanvallen, doch stoorde zich er niet aan. Hij begreep de litteraire afgunst niet en antwoordde op de kritieken niet anders dan door het maken van nieuwe meesterwerken zonder zich te laten weerhouden door brochures en pamfletten. Het meest opzienbarende drama van Shakespeare, HamIet, is van 1602. Burbadge speelde de rol van den Deenschen prins en de dichter zelf die van den geest van Hamlet's vader. De geschiedenis van dezen raadselachtigen prins was reeds ten tooneele gevoerd in 1589, in een stuk, dat niet in zijn geheel tot ons gekomen is, maar waarvan wij weten, dat het gegeven ontleend was aan de Tragisclze histories van Belleforest, die weer ,geput had uit de Historia domica van Saxo Grammaticus. De litteratuur omtrent den oorsprong van HamIet vermeldt verbijsterend veel tegenstrijdigs. Den 22sten Juli 1602 werd "een stuk onder den titel De wraak van Hamiet, prins van Denemarken, gespeeld door de dienaren van den lord Chamberlain, en het jaar daarop in kwarto uitgegeven. Op de eerste bladzijde
72 stond te lezen, dat het ,. ~uk meermalen gespeeld was in de City van Londen, evenals in d'e /twee universiteitssteden Cambridge en Oxford, en ook elders. Waarschijnlijk was dat een verboden uitgaaf gemaakt naar een tooneelcopie. Een herziene editie verscheen in 1604 onder den titel van De tragische geschiedenis van Hamiet, prins van Denemarken, door W. Shakespeare; volgens den waren en volledigen tekst. Daarna nog weer een andere editie, maar ook deze was verminkt voor tooneeldoeleinden. Op het terras van Elseneur, het koninklijk paleis van Denemarken, verschijnt HamIet zijns vaders geest om hem mede te deelen, dat hij, de koning, vergiftigd werd door de koningin, Hamlet's moeder, die daarna zijn eigen broer, Claudius, haar medeplichtige, huwde. Hij draagt Ham, let op dezen moord, die hem tegelijkertijd van zijn troon, van zijn vrouwen van het leven beroofde, te wreken. De jonge prins belooft zijn vader de schuldigen te straffen. 0""1 zijn plan te kunnen volvoeren, veinst hij waanzin, zoowel tegenover Claudius als tegenover zijn verloofde Ophelia, uit vrees dat zij zijn geheim zal verraden. Hij gebruikt listen om de waarheid van zijn vaders woorden uit te vinden, zekerheid te krijgen omtrent de ware moordenaars. Reizende tooneelspelers komen ten paleize en HamIet verzoekt deze een stuk te spelen met een soortgelijke geschiedenis als die van de misdaad op zijn vader begaan in tegenwoordigheid der medeplichtigen. Gedurende de voorstelling ligt HamIet op den ,grond en neemt, door de spleetjes van Ophelia's waaier kijkend, de misdadigers waar, die zich door hun emotie verraden. Zeker nu van hun schuld, zint HamIet op middelen om zijn vader te wreken. Hij gaat naar Claudius met de bedoeling hem te dooden, maar aangezien hij den koning in 't gebed vindt en de ziel van den moordenaar regelrecht naar den hemel zou kunnen gaan, stelt hij de daad uit. Daarna treedt HamIet bij zijn moeder binnen. Daar doodt hij Polonius, den vader van Ophelia, die, op de loer achter een gordijn, zijn tegenwoordigheid heeft verraden door een lichte beweging. HamIet doorsteekt hern
Rechts: D~' <'I"f) () /ijl.'è ,'rllll'(./IjCJ 'i' all I finti.lOl". F;ll:-;tall wordt, gedragen in een w:15chrnand, in de rivier geworpen.
CC).\IEDlE TR.-\GEDIE Links: Macbdlt. Lady lIIacbeth, door h~ar misdaad vervolgd, ziet een onl1it\\"ischhare bloedvlek op haar hand.
73 met zijn zwaard onder het geroep van: "een rat! een rat!" Hij overstelpt zijn moeder met hevige verwijten en onder het afdwalen zegt hij de grootste diepzinnigheden. Na den moord op Polonius, vraagt de verschrikte koningin hem: "Wee, wat hebt gij gedaan i • HamIet, die hoopt den koning gedood te hebben, antwoordt: "Ik weet het niet. Is het de koning ?" De Koningin. - 0, welk een dol en bloedig doen is dit! Ham/et. 't Is bloedig, ja; zoo slecht schier als hoor moeder! Een koningsmoord, en't huwelijk met zijn broeder. Koningin. Een koningsmoord? Ham/et. Ja, ja, dat was mijn taal. De koningin weet nu, dat haar zoon haar misdaad kent en is als verpletterd ondt;r zijn beschuldiging. Spoedig daarop gaat HamIet scheep naar Engeland. Ophelia, wanhopig er over, dat hij haar verlaat, wordt waanzinnig: een zacht-melancholieke waanzin treft haar. Zij maakt zich een krans van stroohalmpjes, siert zich met veldbloempjes, die zij op haar wandelingen geplukt heeft, "behalve viooltjes, want die zljn alle verwelkt bij den dood van haar vader."Zij zingt liefdeliedjes of onsamenhangende versjes en verdrinkt zich dan, terwijl zij een krans van bloemen bindt aan een vijver zittend. Op den dag van de begrafenis van het jonge meisje, komt HamIet terug. Hij komt bij het graf, dat de delvers aan het graven zijn, onderwijl de liefde en den wijn bezingend. Onder het verrichten van hun sombere bezigheid wisselen zij grappen en kwinkslagen, terwijl zij beenderen van menschengeraamten opgraven. Hamlet . raapt een doodshoofd van den grond op en mompelt na het eenigen tijd beschouwd te hebben: "Die schedel daar had eens een tong en kon zingen ... Wat kwakt die kerel hem tegen den grond, alsof hel Kaïns bekkeneel was, die den eersten moord beging! Dit kan wel de hersenkas wezen van een staatsman, wien deze ezel nu te slim af is, van een, die onzen lieven Shakespeare
5
74 Heer zelven om den tuin wilde leiden ...... Of van een hoveling, die kon zeggen: "Goeden morgen, genadige vorst! hoe bevindt gij u, grootmachtig koning?" ... en nu het eigendom van de genadige vrouw Worm, ontvleesd en op de kaak geslagen met een doodgravers spade. Het is een merkwaardige ommekeer ..." En nog meer doodshoofden worden door den doodgraver blootgelegd, onder andere dat van Yorick, Hamlet's nar voorheen; "Hier zaten die lippen, die ik, hoe dikwijls weet ik niet, gekust heb. Waar zijn uw grappen nu? uw sprongen, uw liedjes, uw kostelijke kwinkslagen? ..." Een prachtig tooneel dit Doch HamIet is steeds besluiteloos. Moet hij dooden of, zoo vraagt hij zich in twijfel af in een zeer beroemde alleenspraak, zou het maar niet beter zijn, dat hij zelf uit het leven scheidde? To be or not to be, that is the question... [Te zijn of niet te zijn, ziedaar de vraag...] Het noodlot brengt, evenals in de Grieksche tragedies, de ontknooping met een waar bloedbad. Laertes, de broer van Ophelia, zweept het volk op, om den dood van zijn zuster en van zijn vader Polonius, de twee slachtoffers van HamIet, te wreken. Claudius, die zijn vaardigheid in het schermen kent, raadt Laertes aan HamIet tot een tweegevecht uit te dagen: de floretten zullen in vergif gedompeld worden en van die van Laertes zal men den knop afnemen. Bovendien zal den prins een beker vergiftigen wijn aangeboden worden. HamIet neemt de uitdaging aan. Laertes wordt tweemaal getroffen, HamIet eens, maar in den strijd hebben zij van wapens gewis~ seld en Laertes wordt voor de derde maal diep getroffen met de vergiftigde floret. Hij valt en op het punt van te sterven vertelt hij HamIet het verraad van den koning. HamIet springt op Claudius toe en doodt hem, terwijl de koningin streft doordat zij tijdens het
75 gevecht uit den giftbeker gedronken heeft, en pnns HamIet zelf geeft den geest onder het uitspreken van deze laatste geheimzinnige woorden: The rest is silence. lWat volgt is zwijgen.] Het treurspel eindigt met de kroning van Fortinbras, een Noorschen prins, wien het lot begunstigt door dit bloedig einde. R aml et is verreweg het meest bekende van al hei: werk van Shakespeare. "Het is niet het mooiste van Shakespeare's drama's," schrijft Guizot, "doch misschien wel het drama, dat de grootste schoonheden, zoowel als de grootste gebreken bevat. Nergens heeft de dichter op meer oorspronkelijke, diepere, meer dramatische wijze den innerlijken staat van een groote ziel onthuld; in geen ander werk heeft hij zijn fantazie zoo volkomen vrij spel gelaten in het kluchtige en in het vreeselijke, heeft hij zich zoo overgegeven aan den rijken overvloed van zijn geest, die zich gedrongen voelt tot het verspreiden van zijn gedachten, zonder ze te kiezen, en dien het behaagt, deze te doen treffen door een krachtige, vernuftige onverwachte uitdrukking, zonder zich om den natuurlijken, zuiveren vorm te bekommeren." Victor Hugo heeft in zijn Studie over Wilham Shakespeare. geschreven als inleiding bij de vertaling door zijn zoon François Victor Hugo - die er twaalf jaren aan werkte - , knappe bladzijden aan Ramlet gewijd. "Dit drama is ernstig," zegt hij. "De ware mensch twijfelt er. De oprechte liegt er. Geen ander werk is zóó ruim en tevens zóó fijn. De mensch. is een vlieg, de wereld niets hierin. Hamiet is zelfs in het volle leven niet zeker ervan te bestaan. In deze tragedie, die tegelijkertijd een stuk filosofie is, mist alles vasten grond, is alles aarzeling, uitstel, besluiteloosheid, ontleding, valt alles uiteen; gedachten zijn ijl als een wolk, de wil is gelijk damp, het besluit
76 schemering, de daad verandert telkens van richting, de mensch wordt door de windroos geregeerd. Een ontroerend en duizelingwekkend werk, waarin de gedachte zich beweegt tusschen den vermoorden koning en den begraven Yorick en waarin het meest reëele is het koningschap vertegenwoordigd door een schim en de vroolijkheid vertegenwoordigd door een doodshoofd. HamIet is het meesterwerk der droom-tragedie." Behalve Antonius en C leopa/ra, dat zestig versregels langer is, is HamIet het langste stuk van Shakespeare en de prins spreekt meer dan alle andere hoofdpersonen. Ook leert men uit dit drama 's dichters ideeën over de tooneelspeelkunst kennen. Uit de raadgevingen van HamIet aan de spelers wanneer deze voor den koning en de koningin zullen spelen, leeren wij zijn denkbeelden kennen over tooneelspeelkunst en declamatie. Met zijn oordeelkundige r,aadgevingen gaat een kritiek op de manier van spelen gepaard. HamIet komt met de acteurs op en zegt hun, vóór de voorstelling begint, nauwkeurig, hoe zij spreken en handelen moeten. Hamiet. Ik bid u, spreek dit gedeelte, zooals ik het u voorzeide, vlot van de tong; als gij het uitbulkt, zooals velen van uw gild doen, had ik al zoo lief, dat de stadsomroeper mijn verzen opsneed. En zaagt ook niet te veel met uw armen in de lucht, zóó; maar doet alles met zachtheid; want zelfs midden in den stortvloed, storm en wervelwind, mag ik wel zeggen, van hartstochtelijkheid, moet gij u een matiging verwerven en eigen maken, die haar vrij houdt van ruwheid. 0, het grieft mij tot in de ziel, als ik een plompen, dikbepruikten kerel een uiting van hartstocht in stukken, ja in flarden zie scheuren, om de ooren van den engelenbak te doorkrijschen, die, voor het grootste gedeelte, voor niets vatbaar zijn dan voor onverklaarbare pantomimes en woest getier; ik zou zulk een kerel kunnen laten geeselen, omdat hij T ermagant overbuldert ; dat overherodest Herodes; ik bid u, vermijdt dit.
77 Eerste Tooneelspeler. Ik sta er uw hoogheid borg voor. Hamiet. Wees. ook niet te mat, maar laat uw eigen oordeel uw leidsman zijn; regel uw gebaar naar het woord, uw woord naar het gebaar, en houd daarbij bijzonder in het oog; dat gij de gematigdheid der natuur niet overschrijdt. Want alle overdrijving is tegen de bedoeling van het schouwtooneel, welks strekking, van oudsher tot nu, was en is, aan de natuur als het ware een spiegel voor te houden, aan de deugd haar eigen trekken, aan de verworpenheid haar eigen beeld te toonen, en aan elke eeuw, zooals die in persoon en zedèn leeft, haar gedaante en afdruk. Wordt dit overdreven of niet be~ reikt, dan moge het de onkundigen doen lachen,de verstandigen moet het verdrieten, en het oordeel van de laatsten alleen moet naar uw Schatting zwaarder wegen dan een schouwburgvol der anderen. 0, er zijn spelers, die ik heb zien spelen en van anderen heb hooren prijzen, en zelfs zeer hoog, die, - het zij ronder heiligschennis gezegd, - noch in taal op een christenmensch gelijkend, noch in gang op een christen, heiden of eenig mensch, wo vervaarlijk stapten en zoo bulkten, dat ik dacht, dat de een of ander opperman der N al:uur menschen had willen maken en ze verknoeid had; zoo afschuwelijk bootsten zij de menschheid na. Eerste Tooneelspeler. Ik hoop, heer, dat wij dit bij ons tamelijk wel afgeschaft hebben. Hamiet. 0, schaft het geheel af! En nog iets: laat toch uw narren op het tooneel niet meer zeggen, dan in hun rol staat; want er zIjn et onder, die zelf in lachen uitbarsten om een hoop onnoozele toeschouwers aan het lachen te brengen, al moet juist op dat oogenblik de aandacht gevestigd zijn op een onmisbaar deel van het stuk; dit is schandelijk en toont een allerjammerlijkste eerzucht in den nar, die zoo pleegt te doen. Gaat, maakt u gereed. Uit alles wat HamIet hier zegt, begrijpen wij de vele hinderpalen, die Shakespeare ontmoette om zijn stukken te zien opvoeren volgens zijn begrippen als' dramaturg en als dichter. Ook kennen wij
78 zijn opvattingen over den tooneelspeler uit een zeer satirieke scène uit Een Midzomernachtsdroom. Een troepje handwerkslieden moet een voorstelling geven van Pyramis en T hisbe voor zeer voorname personen en deze voorbereiding biedt Shakespeare gelegenheid tot een fijne kritiek op zekere tooneelspelers. Nick Bottom, (Spoel) een der spelers van dit stuk - wever van beroep, geeft den pedanten, zelfingenomen ijdeltuit weer, voor wien geen rol te moeilijk is. Hij wil alle rollen spelen en verklaart dat hij ze allemaal beter zal spelen dan een van zijn kameraden. "Volgens mijn temperament moet ik de rol van een tiran spelen", zegt hij - en daarom zal hij Hercules voorstellen - vervolgens vraagt hij de rol van Thisbe te mogen vertolken "als hij zijn gestalte kon verbergen", en hij praat met een afschuwelijk schelle stem - en eindelijk werpt hij zich op de rol van den leeuw. "Geef mij de rol van den Leeuw ookI" Ik zal brullen, dat het ieders hart goed zal doen mij te hooren; brullen zal ik, dat de hertog zal zeggen: "nog ereis brullen, nog ereis brullen!" In de figuur van Bottom heeft Shakespeare alle spelersijdelheden, waarvan hij te lijden heeft gehad, gewroken. Het stuk, dat op Hamiet gevolgd is, Troilus en Cressida, dateert uit 1693 en isgrootendeels ontleend aan het verhaal van Geoffry Chaucer, Trot/us and Cresseide. Het is een vreemd werk, waarvan de opéras-bouffes van Offenbach, in het bizonder "De Schoone Helena", een vrij juist idee geven. Al de goden van den Olympus worden belacheli jk gemaakt en in een grotesk daglicht gesteld. Helena en Cressida zijn niet anders dan hartelooze coquettes. Wat stijl betreft is het werk ongelijk, maar veel van wat Shakespeare Ulysses in den mond legt, is spreekwoordelijk geworden. Hoewel het tooneelgezelschap van Burbadge zich aangesloten had bij de oproerige beweging door Essex in lOOI aangesticht, is de koningin het blijven beschermen tot aan haar dood. Moet hierin een uitvloeisel van de bewondering van Elisabeth voor Shakespeare ge':' zien worden? Misschien wel, en de overlevering, dat er een soort sa-
79 nienwerking bestaan heeft tusschen de koningin en Shakespeare, bevat wellicht iets waars. Elisabeth stierf 26 Mei 1603 en 2 Februari was zij nog tegenwoordig bij de voorstelling door den grooten William in Richmond gegeven. Tot aan haar laatste levensdagen verleende Elisabeth, de roemrijke koningin, haar bescherming aan hem, die yoor altijd het tijdperk van haar regcering zou verlichten.
HOOFDSTUK VI. OP HET TOPPUNT VAN ZIJN ROEM. SCHAP VAN JACOBUS I. -
SCHREVEN BRIEF VAN DEN KONING. VERLAAT HET TOONEEL. AUTEUR. -
H
DE VRIEND-
EEN EIGENHANDIG GESHAKESPEARE
ZIJN INKOMSTEN ALS
DE LAATSTE VOORSTELLING.
heengaan van koningin Elisabeth was niet zulk een groot verlies voor de tooneelspelers als zij gevreesd hadden. Hun nieuwe beschermheer bleek nog liberaler te zijn dan de Virgin Queen. Op den negentienden Mei 1603, kort na zijn troonsbestijging, verleende Jacobus I aan Shakespeare en zijn gezelschap vrijheid om hun kunst uit te oefenen en de bevoegdheid te spelen: "comedies, tragedies, geschiedkundige stukken, tusschenspelen, moraliteiten, herdersspelen en al het overige, dat zij reeds ingestudeerd hebben of nog zullen instudeeren, zoowel tot vermaak van onze geliefde onderdanen als tot onze eigen ontspanning en leut." 's Zomers speelde het gezelschap hoofdzakelijk in het Globetheater en 's winters in Blackfriars, doch het had toestemming in alle schouwburgen en zalen van het land voorstellingen te geven. De acte van toestemming vermeldt de namen van zes acteurs, Lawrence Fletcher - deze had in Schotland reeds voor Jacobus I gespeeld in 1599 en in 1600 - William Shakespeare, die in de tweede plaats genoemd staat en Burbadge in de derde plaats. ET
DE BESCHEJüIERS Y.l,X DEN GRUOTEN TOONEELSCJ-lRJFER Jacob I schreef een eigenhandigen brief aan Shakespeare om h em, na een opvoering van "1!llc(,e/l/, blijk te geven van zijn bewondering, Koningin Elisabeth verzocht Shake,peare "De \"roo!ijke Houwtjes van \Vindsor" te schrijven.
81 Kunstbroeders, die eveneens toestemming verkregen, waren A. Philips, John Heminge, Henry Condell, William Sly, Robert Armyn en Richard Cowbye. Shakespeare's troep heette voórtaan :"Koninklijk Gezelschap" en de spelers noemden zich: The King's servants. Vanaf de troonsbestijging van Jacobus I werden al Shakespeare's stukken aan het Hof vertoond. Volgens de overlevering zou de koning zijn bizondere gunst tegenover den dichter getoond hebben in een eigenhandig geschreven brief. Sir William Davenant, die zich voor den natuurlijken zoon van Shakespeare uitgaf - en die later de tooneclstukken van zijn zoogenaamden vader omwerkte, volgens den veranderden smaak van het publiek - had, zooals menzei, dit waardevolle stuk in zijn bezit, hetwelk volgens Lintot, aan John Sheffield, hertog van Buckingham, overhandigd was. In de maand December van het jaar 1603 gaf het Gezelschap voorstellingen te Wilton tijdens het verblijf van Jacobus I bij den derden graaf van Pembrooke, William Herbert, en omdat in dien tijd de Londensche theaters gesloten waren tengevolge van een pestepidemie, bood de koning den tooneelspelers dertig pond aan. Dit was een zeer aanzienlijke som gelds te dien tijde,toen de kippetjes niet meer waard waren dan twee of drie stuivers. Bij de terugkomst van Jacobus I in Londen volgde het Gezelschap den koninklijken stoet van de Tower of London naar WestminsterAbbey, en gedurende de maand Augustus werden alle spelers opgeroepen naar Somerset House ter gelegenheid van de komst van den nieuwen Spaanschen gezant, Juan de Taxis. Aangemoedigd door den koning, scheen Shakespeare's litteraire ijver verdubbeld, zoodat hij achter elkaar verscheidene van zijn knapste weI"'ken voortbracht in dien tijd. Jacobus I, vriend van het tooneel en van de letterkundigen, noodigde den schrijver aan het hof, onderhield zich met hem .over kunst aangelegenheden en raadpleegde hem zelfs nu en dan. Niet tevreden met het zien van Shakespeare's werk op het toonec1, las
82 hij ook zijn in druk verschenen stukken met groote voorliefde. In 1604 gaf de dichter twee nieuwe stukken: Maat voor Maat en Othello; de vertellingen van Giraldo Cinthio verschaften hem de stof hiervoor. In Maat voor Maat kan een kritiek op de heerschers gezien worden, een soort spotternij met het gezag over de gewone stervelingen. De hertog van Weenen, Vicentio, draagt een van zijn gunstelingen, den strengen Angelo, op zijn volk te regeeren, dat hij meent te veel vrijheden te hebben gegeven. Maar dan vermomt hij zich als monnik om hem te kunnen bespieden en zijn handelingen te kunnen naga:m. Angelo laat door het weder van kracht maken van een ingetrokken wet, een jong edelman, Claudio, beschuldigd van een buitenechtelijk kind te hebben, van zijn minnares Julia, ter dood veroordeelen. Claudio's zuster, Isabella, op het punt in een klooster te gaan, tracht Angelo te vermurwen, doch deze is alleen dan bereid genade te schenken, als zij, de zuster, hem ter wille wil zijn. lsabella, ten zeerste verontwaardigd, vlucht. In een eenvoudige, zeer natuurlijke scène smeekt Claudio zijn zuster de voorwaarden van Angelo te aanvaarden, om hem het leven te redden. Isabella weigert, een dergelijke laagheid stuit haar tegen de borst; haar broer is het leven niet waard. Maar de hertog van Weenen heeft, als monnik verkleed, dit gesprek afgeluisterd en raadt nu Isabella aan te doen, alsof zij de voorwaarden van Angelo aanvaardt, terwijl deze in plaats van Isabella Marianna, die hij vroeger reeds trouwbeloften had gedaan, bij het rendez-vous zal vinden. Angelo loopt in de val en trouwt Marianna, terwijl Julia Claudio trouwt en de hertog, vol bewondering voor de energie en de fierheid van Isabella, die met koelbloedigheid de liefde van haar broer opgeofferd heeft om haar eer te behouden, haar zijn hand aanbiedt. De scènes, waarin de hertog zijn afkeer van de menigte weergeeft, hoewel hij zijn volk liefheeft, zijn wellicht een van begrijpen getuigende, maar stoutmoedige toespeling op de gevoelens van Jacobus I, wiens weer-
83 zin tegen het volk bekend was. In Maat voor Maat las de dichter den koning ook de les over het, zonder geldige reden, gevangen laten nemen van eenige zijner vrienden en ... vijanden, welke hij vergeefs verdedigd had. Het onderwerp voor zijn drama O/hello heeft Shakespeare aan Cinthio ontnomen, namelijk aan diens Hecatomithi. Deze tragedie wordt door sommigen voor zijn meesterwerk gehouden en inderdaad zijn de opzet en de karakterteekening meesterlijk en is het stuk volmaakt evenwichtig. Othello is een Moor, in dienst van de machtige Republiek Venetië. De dochter van een aanzienlijken Venetiaan geraakt in geestdrift bij het verhaal van zijn heldendaden, en Desdemona trouwt met Othello niettegenstaande het verzet van haar vader. Haar liefde voor haar man is ootmoedig en teeder ; Desdemona is het bekoorlijkste kind-vrouwtje van Shakespeare's scheppingen. De Moorsche generaal heeft zijn vertrouwen gesteld in twee officieren, Cassio, een fatsoenlijk man, en Iago, een valschaard, bedrieger en verrader. Deze probeert Othello's vrouw te onteeren. Desdemona stoot hem terug en dan zweert hij zich te wreken door Othello hevig jaloersch te maken. Door allerlei leugens geraakt de ellendeling tot zijn doel, bovendien door het toeval geholpen. De Moor, overtuigd dat zijn vrouw hem bedriegt met Cassio, wordt verteerd door jaloezie en besluit haar te doen boeten. In een vlaag van de hevigste woede wurgt Othello de trouwe, onschuldige Desdemona in haar bed. Bij het vernemen van de waarheid doorsteekt de Moor zichzelf. Dit drama is een prachtige psychologische studie van jaloezie, die opgewekt en gevoed wordt door den verderfelijken invloed van een slecht man. Er is wel eens beweerd - door Alphonse Daudet dat Othello, niet de verpersoonlijking was van de onbeperkte jaloezie, omdat hij door een ander tot jaloezie geprikkeld moest worden, terwijl de jaloersche man zichzelf een Iago is. Desdemona is een der mooiste scheppingen van Shakespeare,
84 Waarvan Nisard terecht gezegd heeft :"Een moralist zou Desdemona in het werKelijke leven hebben kunnen ontmoeten en beschrijven met de levenlooze nauwgezetheid der analyse: de dichter heeft haar gesierd met al de bekoorlijkheden van het ideaal, hij hedt haar een betooverende schoonheid verleend, haar uit de poëtische Venetiaan sc he lagunen doen verrijzen als Venus uit de zee; hij laat haar ons zien, terwrjl zij stil en aandachtig luistert naar deoorlogsverhalen van Othello; terwijl zij, met een lier in de hand, het Lied van Saul zingt, een vaag afscheid van het leven, dat zij gaat verlaten. Ten slotte, hoewel gehoorzaam en gedwee tot het eind, verdedigt zij zich tegen den te vroeg komenden dood en haar laatste kreet, inplaats van een banaal aanvoeren van haar onschuld te zijn, is de kreet van ontsteltenis over te offeren jeugd en schoonheid. De moralist zou een abstractie gegeven hebben, de dichter heeft een vrouw geschapen." Shakespeare begon in 1605 Macbeth te schrijven en voltooide dit drama het jaar daarop. Hij verhaalt hierin het aan de regeering komen Van het Schotsche koningshuis volgens De Kroniek van Holinshed, aangevuld door documenten uit meer directe bron geput. Het bovennatuurlijke, waarvan hij in dit stuk gebruik maakt, behoorde tot de zeden van dat tijdperk. De koning was bijgeloovig en geloofde vast in den duivel en zijn listen. Door een wet, uitgevaardigd door het Parlement, werden met den dood bedreigd "alle personen, die zich schuldig maakten aan aanroepingen, bezweringen, of eeriigeandere duivelsche handelwijze; een ieder, die erop betrapt werd een kwaden geest te raadplegen of te beloonen in het belang van de een of andere onderneming; een ieder, die beweerde een man, vrouw of kind uit den dood te hebben opgewekt, of zich van de huid, de beenderen of eenig ander deel van het lijk 15ediend te hebben tot betoovering of bezwering." Het wonderbaarlijke hield gelijken tred met het werkelijke leven, en door het op het tooneel te brengen, hield Shakespeare zich aan het geloof van zijn tijd.
85 Macbethbegint met een heksenscène. Buiten, op een heide, wachten zij de komst af van twee Scl10tsche opperhoofden.. Macbeth en Banquo en bij hun verschijnen gaan zij hen tegemoet en groeten hen aldus: Heil, heil! Macbeth! heil u! gij Thaan van Glarnis ! Eens koning hier! en tot Banquo zeggen zij: Heil, he~l, heil! Kleiner dan Macbeth, en grooter, Min gelukkig, toch gelukkiger. Gij, zelf geen vorst, zult koningen veiwekken ; Daarom, heil, heil! Macbeth en Banquo ! Macbeth, daartoe gedwongen door zijn vrouw, vermoordt den koning van Schotland, Duncan, terwijl deze zijn gast is, en wordt zelf koning. Als daarmede de voorspelling der heksen, wat hem betreft, uitgekomen is, wordt hij bang, dat zij, wat Banquo aan:gaat, ook bewaarheid zal worden en laat hem daarom vermoorden. Maar Macbeth, de eerzuchtige, kan na deze misdaden toch niet in vrede leven; hij wordt door wroeging gekweld. De schim van Banquo achtervolgt hem dagelijks. En ook Lady Macbeth vindt geen rust. De gedachte aan haar misdaad verlaat haar geen oogenblik, zelfs niet in haar slaap; 's nachts staat zij op, wandelt .en praat in haar slaap en ziet in eeil benauwden dJ;"oom een bloedvlek verschijnen op haar handen, die niet meer weg te wisschen is. De misdadigers, aldus gestraft, hebben niet lang plezier van hun door sluipmoord verkregen kroon. Malcolm, zoon van den koning, rukt. op tegen Macbeth,gesteund door een Engelsch leger. De moordenaar meent niets te vreezen te hebb~n in zijn citadel, want de heksen hebben hem gezegd, dat hij eerst dan overwonnen zal worden' als het groote bosch van Birnam naar hem op den hoogen
86 heuvel van Dunsiname zal toekomen. Maar dan ziet hij na verscheiden slagen met grooten schrik het bosch in beweging. Het zijn de vijanden die groote, groene takken voor zich uitdragen, om zich daarachter te verbergen. Macbeth aanvaardt den strijd en wordt gedood door Macduff, wiens vrouwen kinderen hij had laten vermoorden. In deze aangrijpende tragedie zijn de twee eerzuchtige karakters meesterlijk gegeven. Macbeth is eerzuchtig, maar heeft een zwak karakter en om een misdaad te begaan, waardoor aan zijn verlangens voldaan zal worden, moet hij door zijn vrouw aangespoord worden. Doch eenmaal besloten, voert hij zijn besluit met beslistheid uit. Evenals zwak van karakter is hij ook zedelijk zwak, en wanneer de daad eenmaal bedreven is, kan hij het berouw niet van z.ich afschudden. Lady Macbeth vult hem in zeker opzicht aan. Door eerzucht gedreven spoort zij hem tot den moord aan, terwijl zijzelf terugdeinst voor den moord op den ouden koning Duncan, wanneer zij, gekomen om hem te dooden, ziet, dat hij op haar vader gelijkt. Sterker dan Macbeth, vreest zij in wakenden toestand de herinnering aan haar misdaad niet; die kan zich alleen in den slaap van haar meester maken. De gebeurtenissen en bizonderheden van dit treurspel, de heksen, de schim van Banquo, de bloedvlek van Lady Macbeth zijn welbekend. Dat Shakespeare van Banquo een sympathieke figuur heeft gemaakt is niet alleen uit litteraire overwegingen. Banquo was een voorvader van Jacobus I, en wanneer de heksen de toekomstige koningen van Schotland in hun helschen ketel oproepen, zinspeelt de schrijver, sprekende van hen die "twee rijksappels en drie schepters" zullen dragen, klaarblijkelijk op de vereeniging van Schotland met Engeland en Ierland onder de regeering van dien vorst. In dit stuk zijn de komieke tooneelen talrijk, in het bizonder
8"I noemen wij de alleenspraak van den portier na den moord op Duncan. Een zekere Simon Forman, die een opvoering van Macbeth in het Globe-theater, in April 1611, bijwoonde, merkte op, dat Macbeth en Banquo te paard op het tooneel kwamen, terwijl de schim van Banquo duidelijk zichtbaar was Er wordt wel gezegd, dat de grappige scènes in Macbeth niet van Shakespeare zijn, doch voor deze bewering is geen enkel bewijs. Dit drama had overweldigend succes en na de opvoering hiervan zou koning Jacobus I den auteur een brief geschreven hebben, om hem zijn bewondering uit te drukken. Al is dit verhaal ook misschien een anecdote, zeker is, dat Shakespeare zeer in de gunst was bij den koning, in weerwil van de jaloezie van zijn mededingers. In 1606, den dag na Kerstmis, werd Koning Lear voor het Hof vertoond. De kern van dit drama is ook al weer ontnomen aan De Kroniek van Holinshed en aan Arcadië van Philip Sydney; aan dit laatste werk vooral de geschiedenis van Glocester en zijn beide zoons. Koning Lear verdeelt, oud geworden, zijn Rijk tusschen zijn dochters Goneril en Regan - die beiden zeggen, dat zij hem boven alles liefhebben, meer dan het eigen leven - ten koste van zijn derde dochter, Cordelia, vroeger zijn meest geliefde kind, dat niet kan liegen en tegen haar vader zegt: "Ik heb u lief, maar niet zóó als mijn zusters; want als ik trouw, zal ik den man mijner keuze met heel mijn hart liefhebben." Over deze oprechtheid, die door den koning voor koelheid gehouden wordt, is de koning zoo verontwaardigd, dat hij zijn dochter vervloekt en haar zonder bruidsschat aan den koning van Frankrijk ten huwelijk geeft, die in het meisj<" zelf den kostbaarsten schat ziet. Ook de hertog van Ci10cester verdeelt zijn goederen tusschen zijn zonen, den wettigen Edgar en den bastaard Edmond. De twee vaders worden beiden het slachtoffer van de ondankbaarheid hunner kinderen. Glocester wordt bedrogen door zijn zoon Edmond, die
88 hen, opdringt, dat Edgar hem wil vermoorden. De wettige zoon wordt opgeofferd en door den. vader verwijderd. Maar omdat Glocester Goneril onder het oog gebracht heeft, hoe hard zij tegenover den. ouden, koning is, wreekt deze zich door hem de oogen te laten uitstektn. De verwijten van Glocester waren gegrond, want koning Lear was werkelijk door zijn twee dochters Regan en Goneril, in een vreeselijken stormnacht uit zijn paleis naar buiten gejaagd. En hij had gedwaald over de heide, langs de rotsen en was in den hevigen storm, bij donker en bliksem krankzinnig geworden, alleen begeleid door zijn nar en door Kent, den edelen ridder. Cordelia komt haar·armen vader te hulp, terwijl haar zusters, wier verhouding eerst een goede was, elkander uit liefde voor Edgar, den zoon van Glocester, dooden. Dan wordt zijn leger verslagen en Cordelia en haar vader, de krankzinnige koning, worden gevangen genomen. Glocester's wettige zoon doodt Edmond, komt opnieuw in genade bij zijn vader, maar niet tijdig genoeg om te voorkomen, dat de beul Cordelia in haar gevangenis wurgt. En koning Lear, het doode lichaam van zijn geliefd kind aandragend, snikt bij haar lijk en sterft van smart. Zijn kreten zijn de meest hart verscheurende, die ooit ,in het theater weerklonken hebben. "Schrei, schrei, schrei, schreI! o menschen, hard als steen, Had ik uw tong en oogen, ik zou schreien, Dat 's hemels welving sprong! Ze is weg, voor eeuwig! Ik weet, of iemand leeft of dood is; ZIJ
Is dood als steen. - Hier, reik me een spiegel aan; Wordt zijn kristal door de adem dof of vochtig, Dan leeft zij nog. Kent. -
Is dit de jongste dag?
89 Edgar. -
Of eerst zijn voorspook? Albanië . ... Val en eind van alles? Lea!". -- Dit veertje trilt; zij leeft!
0, is dit zoo, Dan is 't ecn heil, dat al den kommer opweegt, Dien ik ooit voelde. /( ent (knielend). 0 goede, beste meester! Lear. - Wie daar? ga weg! Edgar. - 't Is de ecd'le Kent, uw vriend. Lear. - Vervloekt gij allen; moordenaars, verraders! Ik kon haar daar nog redden; nu is 't uit! Cordelia! 0 Cordelia, toef nog! Ha! Wat zegt gij daar? - Haar stem was altijd zacht, Lief'lijk en zacht, - een heerlijk ding bij vrouwen. Dan roept hij ten slotte uit: Neen, neen, geen leven! Wat! hond en paard en ratten hebben leven, En gij geen ademtocht? Gij komt niet weder! Nimmer, nimmer, nimmer, nimmer, nimmer! Och, maak dien knoop hier los; ik dank u, heer! Maar ziet toch! ziet gij dit? ziet, ziet, haar lippen, o ziet! ziet! (Hij sterft.) Medelijden en ontsteltenis wisselen elkander af met tragische grootschheid in dit stuik, en de scherts van den nar doet de bitterheid te meer uitkomen. Sedert 16°4 had Shakespeare ervan afgezien als acteur op te treden. Rijk geworden, beschouwde hij het beroep van tooneelspeler Shakespeare
6
90 misschien beneden zijn maatschappelijke plaats in de wereld. Alleen als aandeelhouder en als schrijver voor het tooneel had hij nog met het theater te maken. Payne Collier, een der beste verklaarders van Shakespeare's werk, houdt het ervoor, dat zijn inkomsten de laatste jaren van zijn verblijf in Londen wel vierhonderd pond sterling bedroegen, wat voor dien tijd een zeer aanzienlijke som was. Inwoner van de stadswijk Southwark betaalde hij, evenals alle meest gegoede burgers, de armenbelasting. Zijn succes als schrijver steeg nog steeds; niet alleen was hij 10 de gunst bij den koning, doch ook bij het volk. In 1604 waren van de dertien stukken, die voor Jacobus I gespeeld werden, acht van Shakespeare, en later, in 161 I, gaven de spelers van den koning te Whitehall en te Grecnwich een voorstelling van Een Winteravondsprookje en De Storm. Shakespeare was toen zoo goed als de alleenheerscher op het Engelsche tooneel. N a Koning Lear schreef Shakespeare met medewerking van een ander, hoofdzakelijk met George Wilkins, Timon van Athene, Pericles, Antonius en Cleopatra, Coriolanus, in de jaren 1607 en 1608, naar de gegevens van De Levens van Plutarchus. Dan schijnt hij het schrijven voor korten tijd te onderbreken om daarna, alvorens zich midden in zijn roem geheel terug te trekken van het tooneel, nog drie zuivere kunstwerken te geven. Blijspelen zijn het, met een optimistische ontknooping, doortrokken van een rustig-opgewekten geest, waarin Shakespeare als lyrisch dichter naar voren treedt. Cymbeline is ontleend aan De Kroniek van Holinshed en aan een novelle van Boccaccio. De dochter van Cymbeline, koning van Brittannië, Imogcen, is in het geheim getrouwd met Leonatus Posthumus, die verbannen wordt naar Italië. Een Romein, Iachimo, beweert, dat hij Imogeen, van wier trouw Posthumus volkomen zeker is, zal verleiden, zoodra hij in haar nabijheid komt. Dank zij een list met een koffer, waarin hij verborgen is en die hij heeft laten binnen brengen in Imogeen's kamer, weet hij, bij den echtgenoot
91 teruggekeerd, allerlei bizonderheden te vertellen die hem zijn ongeluk moeten bewijzen. Posthumus, overtuigd van de ontrouw van lmogecn, stuurt zijn knecht Pisanio naar Brittannië met de opdracht, haar te dooden. Deze voert de opdracht niet uit, maar verstrekt integendeel aan zijns meesters onschuldige vrouw de middelen, om zich als page te verkleeden en als zoodanig in dienst te treden van een Romeinsch generaal, die tegen het Britsche leger optrekt, om op die manier bij Posthumus te komen. Posthumus echter, overgeloopen naar het Britsche leger, brengt het de overwinning, maar dan, wanhopig over den moord op zijn vrouw, dien hij volbracht waant, meldt hij zich om als vijand van Brittannië terechtgesteld te worden. lntusschen herkent koning Cymbeline zijn dochter onder de gevangenen en deze brengt lachimo ertoe zijn leugens te bekennen. Wanneer Posthumus dan ook gezegd heeft wie hij is, worden de echtgenooten door den koning gezegend. Den vijf tienden Mei 161 I werd Een Winteravondsprookje in het Globe-theater gespeeld. Tot dit stuk was Shakespeare geïnspireerd geworden door een legende van Greene, Pandosto, en evenals bij zijn voorganger lag bij hem Bohemen aan de zee, een fout waarover zijn vijanden zich verheugden, inzonderheid Ben Johnson, die hem met spotternijen overlaadde. De koning van Sicilië, Leontes, zonder reden jaloersch, meent zeker te weten, dat zijn vrouw overspel heeft bedreven met Polyxenes, koning van Bohemen. Hij laat Hermione opsluiten en in de gevangenis brengt zij een dochter ter wereld, die door Leontes als onwettig kind te vondeling gelegd wordt. Hermione valt in onmacht en wordt dood gewaand. Perdita, het dochtertje, wordt door herders opgenomen. Zestien jaar later wordt Florizel, zoon van den koning van Bohemen, verliefd op haar en zij heeft hem wederkeerig lief. Ontdekt door den koning van Bohemen, vluchten zij naar Sicilië en komen aan het Hof van Leontes. Deze herkent zijn dochter en betreurt den dood van zijn vrouw Hermione. Maar Paulina, een
92 oude getrouwe der koningin, brengt hem voor haar standbeeld, in het geheim gemaakt door een knap beeldhouwer. De koning valt op de knieën voor dit beeld van de koningin, en dan begint het marmer plotseling te leven en komt Hermione zelf, die dood gewaand werd, eruit te voorschijn. Zestien jaren lang had Pauline haar verborgen gehouden. "Een der bekoorlijkste en zuiverste scheppmgen van Shakespeare," schreef mevrouw Louise Colet, "is Perdita, kind van het woud en van de eenzaamheid; zij verschijnt ons als de verwezenlijking van een droom, die de aarde ons niet meer biedt, dat wil zeggen een jong meisje, dat argeloos haar ziel toont in al haar oorspronkelijke schoonheid, zooals zij haar uit Gods handen ontvangen heeft." De liefde van Perdita en Florizel behoort tot het schoonste wat het tooneel aan jeugd ooit opgeleverd heeft. Voordat Shakespeare voor altijd zou zwijgen, heeft zijn genie zich nogmaals ontplooid in een tooverspel, waarin hij ons niet alleen zijn groote kennis van de menschelijke natuur geeft, maar ook alle poëzie die hij in de wereld zou willen zien heerschen. De Storm, zijn laatste werk, is de samenvatting van -al zijn ondervinding en filosofie en geen van zijn andere stukken is van zulk een lichte gratie, van zulk een diepte van gedachten. En als om het dubbel karakter van dit sprookje aan te duiden, schrijft hij het ten deele in proza en ten deele in poëzie. . De hertog van Milaan, Prospero, is van den troon gestooten door zijn broer Antonio, geholpen door Alonzo, koning van Napels. In een licht bootje met zijn dochter, Miranda, aan de golven overgegeven, is hij op een onbewoond eiland geland. Maar dank zij zijn door studie verkregen toovermacht heeft hij natuurkrachten, boschen luchtgeesten aan zich weten te onderwerpen, waaronder Ariel, het bekoorlijke symbool van al onze hoogere vermogens en Caliban, een afgrijselijk monster, met nauwelijks menschelijke vormen, dat
93 alleen door Prospero's kunst ontbolsterd is kunnen worden. De meesterlijke toovenaar gelast Ariel een storm te ontketenen, waardoor Alonzo met zijn gevolg, uit Tunis terugkeerena, op de kust geworpen zal worden. Zijn wensch wordt uitgevoerd en Prospero, die nu zijn op zijn eiland gestrande vijanden van voorheen in zijn macht heeft, stelt hen op verschillende manieren op de proef. Doch de toovenaar heeft een groot en edelmoedig hart; hij ontdekt een complot door Sebastiaan en Antonio tegen den koning van Napels geomeed en weet hen tot berouw te krijgen. En ook bewerkt hij een huwelijk tusschen Ferdinand, zoon van den koning, en zijn dochter Miranda. De Storm vindt misschien zijn oorsprong in een geschiedenis van een schipbreuk getiteld: De ontdekking der Bermuda-eilanden. Men meent, dat dit tooverspel een dier korte gelegenheidsstukken geweest is, welke bij feesten aan het Hof vertoond werden. Hoewel de auteur zich in The Tempest aan zijn verbeelding overgeeft, evenals in een Midsummernightsdream, en hoewel bovennatuurlijke en toovermachten hoofdzakelijk de handeling uitmaken, is toch de toon van het werk zoo indrukwekkend, zoo plechtig, dat men er meer dan een eenvoudige dichtersfantazie in vindt. Ariel is, zooals reeds gezegd, het symbool van de hoogere vermogens der ziel, terwijl Caliban de menschelijke natuur, vóór de beschaving, weergeeft, met al haar lagere instinkten. Deze twee figuren, Ariel en Caliban hebben meermalen stof gegeven voor beroemde werken. Ernest Renan o.a. heeft gebruik gemaakt van Caliban voor een zijner filosofische drama's. Pongerville heeft van Miranda gezegd: "Miranda, voortbrengsel van den luim van een schitterende verbeelding, is toch niet buiten de grenzen der menschelijke natuur getreden; hoewel zij op geen andere vrouw gelijkt, zijn haar voortreffelijkheden toch echt vrouwelijk. Kind van het genie, gaat er betoovering van haar uit; voorwerp van geestdrift en liefde, verschijnt dit onverklaarbaar
94
wonder gelijk een dier bekoorlijke droomen, welke tijdens de afwezigheid van onze gewone indrukken, ons met een geluk overstelpen zooals de aardsche genietingen niet vermogen te schenken. Evenals de dauwdruppel op het trillend loover en de schittering der omlaag dwarrelende sneeuw aan de analyse der kunst ontsnappen, zoo is het karakter van Miranda verheven boven de analyse der gedachte." :Prospero is Shakespeare zelf, die, wanneer hij zijn werk volbracht heeft, na het oproepen van al oe helden uit zijn drama's, evenals de toovenaar, zijn tooverstaf kust, haar in de aarde begraaft en heengaat om, alleen, de eeuwige rust te overdenken. "Ik zal mij in Milaan terugtrekken," zegt Prospero, "alwaar een op de drie van mijn gedachten aan den dood gewijd zal zijn." In dit verhevenste van Shakespeare's werken, vrucht van zijn genie en van zijn ondervinding van menschen en dingen, moet de ware uiting van zijn edel karakter gezocht worden. N a veel strijd en aanvallen van verschillende kanten, welke hij te verduren heeft gehad, neigt hij tot toegevendheid en tot algeheele vergeving.
HOOFDSTUK VII. SHAKESPEARE TREKT ZICH TERUG. TERUGKOMST TE STRATFORD OP HET TOPPUNT VAN ZIJN ROEM. HET TESTAMENT. -
EEN MONUMENT VOOR DEN
DICHTER IN DE KERK DER DRIEEENHEID. STUKKEN WORDEN VERVALSCHT. -
-
ZIJN
EEN TIJD VAN
VERGETEN.
N
de opvoering van De Storm in I6I I zei Shakespeare, beroemd, gevierd, Londen en het tooneel voor goed vaarwel. Waaraan is dit schijnbaar zoo onverwacht genomen besluit toe te schrijven? Allerlei veronderstellingen zijn gemaakt, maar de werkelijke reden waarom de gevierde schrijver zich, nog jong, terugtrok in zijn klein geboorteplaatsje Stratfordon-Avon, weet men niet. Men heeft gesproken van tegenzin, dien hij gevoeld zou hebben door de aanvallen van sommige mededingers, zoo als Ben Johnson, van ergernis, over de gunst van het publiek tegenover nieuwe schrijvers, zooals Beaumont, van behoefte aan rust na vijfentwintig jaren van hard werken en van avonturen. Shakespeare's besluit mag verwondering wekken, de reden ervan kunnen wij niet met zekerheid verklaren. Hij had Stratford-on-Avon arm en door de justitie bedreigd verlaten en hij keerde er rijk en in aanzien terug. Uit enkele documenten hebben wij zijn geldelijke omstandigheden leeren kennen. A
96 In 1608 had hij vier van de vijfentwintig aandeel en in het Blackfriarstooneelgezelschap en alleen Burbadge, de directeur, had eenzelfde aantal. "In 1605" - zoo schrijft Georges Duval - "koopt hij, na een winstgevende onderneming, voor 440 pond aandeelen in de verpachting voor tweeennegentig jaar op de belastingen van Stratford, Old Stratford, Bishopton en Welcombe. Eenige maanden later wordt hij pachter van de belastingen in kwestie, wat hem een jaarlijksch inkomen van 60 pond verzekert. Het daarop volgend jaar zien wij hem een zekeren John Clayton vervolgen, die hem 7 pond schuldig is, en later Philip Rogers met wien hij zaken gedaan had betreffende den verkoop van verscheidene schepels draf en van wien hij 1 pond, 15 shillings en 10 pence heeft te vorderen, waaruit minder onbaatzuchtigheid blijkt dan men van een dichter zou mogen verwachten. In 1606 begint hij een langdurig proces tegen John Addenbroke, die veroordeeld wordt tot het betalen van 6 pond. In 1608 sterft zijn moeder, die hem hoogstwaarschijnlijk wel iets nagelaten zal hebben. In 1610 koopt hij 20 akkers weiland, wordt hij eigenaar van New-Place met opstal en van nog meer in Stratford gelegen huizen. Ook in Londen wordt hij bezitter van onroerend goed in het stadsgedeelte Blackfriars gelegen." ("Het ware leven van W illiam Shakespeare.") Maar fortuin maken was niet het eenige wat Shakespeare in Londen gedaan had; de roem, dien hij er behaald had, was ook tot Stratford doorgedrongen. John Shakespeare, trotsch op zijn zoon, had twee jaren voor zijn dood - in 1601 - aanspraak gemaakt op de adellijke titels, waarop hij recht had door zijn huwelijk met de dochter van een der erfgenamen van Robert Arden van Wellingcote. De wapenkundigen William Dethick en William Camden erkenden het goed recht van zijn verzoek en willigden het in, zoodat zijn nakomelingschap als schild mocht voeren: In een veld van goud met zwartm rand, een zilveren lans, met de punt omhoog, en als helmsieraad of insigne, een valk met de uitgespreide vleugels
97 steunend op een rand in zijn kleuren, een lans met gewapende punt dragend, bovelzop em helm, met mantel en kwasten. Shakespeare had dus recht op een wapen en een devies. Bij zijn terugkeer in Stratford, zesentwintig jaar tevoren verlaten, vestigde de dichter zich in New-Place, de woning, die hij met de bijgebouwen gekocht had. Dit huis, dat door Hugh Clopton, schout van Londen onder Richard lIl, gebouwd was, werd later bewoond door de vrouw van Karel I, toen deze genoodzaakt was, zich in het graafschap Warwick terug te trekken. De beroemde schrijver, niet hoogmoedig geworden door zijn succes, zocht in Stratford weer omgang met zijn vrienden van voorheen, uit de gelukkige jaren, toen hij zijn heerlijke buitenwandelingèl1 maakte. Hij vond op achtenveertigjarigen leeftijd zijn vrienden bezadigd terug en leefde als een rijk een eerzaam burger in hun midden. Zijn vrouw, om wie hij zich in al die jaren niet veel bekommerd had, leefde nog, doch de omgang met haar moet slechts een matig genoegen voor hem zijn geweest. Hij had echter de liefde van zijn dochters, van Judith, die ongetrouwd, van Susanna, die met Hall, een dokter in Stratford, getrouwd was en van zijn kleindochtertje Elisabeth. Hoe was wel zijn leven met zijn vrouwen dochter na zoo vele jaren van scheiding, zijn omgang met buren en kennissen? Dacht hij aan het theater, aan zijn werk, zijn roem, of wel, had hij, na het afwerpen van zijn wonderbare geestesvrucht, bij den vrede van geest en ziel, gelukkig slechts te leven, de opperste wijsheid bereikt? Wij weten het niet en kunnen droomen over Shakespeare's laatste levensjaren en een ieder kan ze zich voorstellen, hoe hem dat het liefst is. Het zich verbeelden van het levenseinde van een der grootste mannen, die ooit het menschelijk geslacht verlicht hebben, heeft een zeldzame bekoring. Enkele anecdotes over dit tijdperk zijn echter tot ons gekomen en al zouden die ook legendarisch zijn, toch zijn ze wel merkwaardig. Zoo is er het verhaal van den moerbeienboom. Volgens de over-
98 levering werd de eerste moerbeienboom van het kanton Stratford door den dichter in zijn eigen tuin geplant. Langen tijd is die boom in den tuin van New-Place blijven staan, totdat hij op zekeren dag door een nieuwen eigenaar van het huis geveld werd. In 1768 werd New-Place gekocht door een geestelijke, Castrell genaamd, die de rust liefhad en daarom de bezoeken aan den moerbeienboom, den "boom van Shakespeare", vervelend vond. Hij gelastte zijn tuinman den boom om te hakken, doch deze weigerde hem te gehoorzamen en na bedreigingen gaf hij er de voorkeur aan den dienst van den geestelijke te verlaten, liever dan een dergelijke heiligschennis te verrichten. De geestelijke wendde zich nog tot verscheidene houthakkers, doch allen weigerden, zoodat hij, in zijn besluit volhardend, den boom ten slotte zelf omhakte. Toen de bewoners van Stratford bemerkten, dat de boom van Shakespeare ter aarde lag, was het of er een oproer uitbrak. De menigte schoolde samen voor het huis onder het uiten van allerlei bedreigingen. Men had de grootste moeite den geestelijke tegen de volkswoede te beschermen. Toen de menschen eindelijk tot bedaren waren gekomen, na de belofte dat de geestelijke gestraft zou worden, moest deze vluchten, om nooit meer in zijn huis terug te keeren. De moerbeienboom werd bij opbod tegen zeer hoogen prijs verkocht. Maar de eerzame burger van Stratford, die hem gekocht had, behoefde er geen spijt van te hebben. Hij was een vindingrijk man, die den boom in het klein verkocht in den vorm van inktkokers, bekers, tabaksdoozen, medaillons, enz. aan de vele vurige bewonderaars van den grooten schrijver. Shakespeare was gedienstig van aard en dikwijls werd hem raad gevraagd, omdat hij een zuiver oordeel en een edel karakter had. Er wordt verteld, dat bij den brand, die in 1614 een deel van Stratford verwoestte, de dichter zich van zijn medeburgers onderscheidde door energie en moed. Hij zou verscheidene menschen uit de vlammen gered hebben, zijn eigen leven daarbij wagend, bij voor-
99 beeld een joodsch koopman die boven een herberg woonde. Het scheen den koopman meer waard te zijn, zijn koopwaar, die hij in een baal bijeengepakt had, in veiligheid te brengen, dan zijn leven te redden. Shakespeare, door een vuurgloed gegaan om den man te bereiken, wierp eerst de baal met koopwaar op de binnenplaats, nam toen den koopman op zijn armen en redde hem, niettegenstaande zijn wanhoopskreten, het leven. Toch schijnt de man van zijn redder nog schadevergoeding geëischt te hebben voor zijn koopwaar, die door het naar beneden gooien verloren was gegaanl Men zegt, dat de dichter tengevolge van dezen brand, door de vermoeienis en de emotie de ziekte opgeloopen heeft, welke hem ten grave sleepte. Zijn leven van rust en droomerij was niet lang van duur. In Februari 1616, nog betrekkelijk jong dus, voelde hij zich ernstig ziek, zoodat hij zijn testament wenschte te maken. Het oorspronkelijke stuk bestaat nog en dit is een merkwaardig document, dat ons een blik gunt op Shakespeare's geestesgesteldheid en op zijn vermogen, blijkend uit zijn beschikkingen. De vertaling ervan laten wij hier volgen: "In naam van God, amen. Ik, William Shakespeare van Stratford-on-Avon in het graafschap Warwiek, edelman, bepaal en schrijf, bij volmaakte gezondheid en helder van geest (Gode zij dank!) mijn laatsten wil en testament op de volgende wijze: "Primo. Mijn ziel leg ik in de handen van God, mijn Schepper, in de hoop en in het vaste geloof, door het lijden van Jezus Christus, mijn Redder, tot het eeuwige leven toegelaten te worden. Mijn lichaam vertrouw ik toe aan den schoot der aarde, waaruit het ontstaan is. "Ik vermaak aan mijn dochter Judith honderdvijftig pond wettig Engelsch geld, wat haar op de volgende wijze en in den volgenden vorm uitbetaald zal moeten worden; te weten: honderd pond als bruidsschat het jaar na mijn dood, onder beding, dat haar een rente
100
van twee shillings per pond uitgekeerd zal worden al den tijd na mijn verscheiden dat genoemde som nog niet uitbetaald zal zijn; en de overige vijftig ponden, zoodra zij zal hebben afgestaan bf, tot voldoening van de executeurs van mijn testament, de verbintenis zal hebben aangegaan om uit te leveren of af te staan aan mijn dochter Suzanna Hall, en aan haar erfgenamen, alle goederen en bezittingen, die haar bij mijn dood moeten ten deel vallen, evenals alle rechten, die zij nu heeft op een pachthoeve met de bijgebouwen, gelegen binnen de genoemde gemeente Stratford-<>n-Avon in het graafschap Warwick, deel uitmakend van de woning van Rowinston." In de tweede paragraaf van het testament geeft Shakespeare nog eens honderdvijftig pond aan zijn dochter Judith, waaraan echter voorwaarden verbonden zijn, in geval van een huwelijk; deze voorwaarden zijn zorgvuldig bepaald door een helderen, nauwgezetten geest. Zijn zuster Jeanne vermaakt hij twintig pond en al zijn ildeeren; bovendien krijgt zij het vruchtgebruik van het door haar bewoonde huis in Stratford. Zijn neven William Hart, Thomas Hart en Michel Hart laat hij ieder vijf pond na, uit te betalen in het jaar van zijn dood. Aldus vervolgt Shakespeare zijn testament. Item. "Aan Elisabeth Hall vermaak ik mijn heele zilveren servies, met uitzondering van mijn grooten zilver-vergulden beker, dien ik op het oogenblik van mijn uiterste wilsbeschikking bezit. Item. Ik vermaak aan de armen van de genoemde gemeente Stratford tien pond, aan Thomas Combe mijn zwaard, aan Thomas Russell esq. vijf pond, en aan Francis Collins uit de gemeente Warwick, in het graafschap Warwiek, edelman, dertien pond, tien shillings en acht pence; welke bedragen in het jaar na mijn dood uitbetaald zullen moeten worden." Shakespeare vergeet noch zijn vrienden noch zijn kameraden van het theater. Hij vermaakt zesentwintig shillings, acht pence, aan Hemnet Sadler; een gelijk bedrag aan William Reynolds, edelman, evenals aan zijn kameraden van Blackfriars, John Heminge, Richard
101
Burbadge en Henry Condell, opdat zij zich daarvan een ring zullen koopen. Zijn dochter Suzanna Hall krijgt het huis, waarin hij woont, New-Place, met alles wat er bij hoort, de boomgaarden, tuinen, schuren, koestallen, alles gelegen in de gebieden van Stratford, Bishopton en Welcombe, in het graafschap Warwick, en bovendien zijn huis in Londen, dicht bij de King's Wardrobe gelegen. Het origineel van Shakespeare's testament is op drie vellen papier geschreven en de beschouwing ervan werpt een helder licht op de verhouding van den dichter tot zijn vrouw. Zoo koel moet die verhouding geweest zijn, dat zelfs de - zeer bescheiden! nalatenschap, die hij zijn vrouw toebedacht, eerst later ingevoegd werd, waaruit kan worden opgemaakt, dat hij haar vergeten had als erfgename. En dan wordt haar van het geheele fortuin, van al zijn meubels en kostbaarheden nog niet anders dan op een na het beste bed met toebehooren vermaakt! Shakespeare leefde niet lang meer na het maken van zijn testament, maar toch mocht hij nog het geluk smaken zijn dochter Judith - die den zilver-vergulden beker zou erven- uit te huwelijken aan een zekeren Quiney, een wijnhandelaar. Na het vervullen van dezen laatsten vaderlijken plicht, stierf hij den drieëntwintigsten April 1016, zonder dat men wist aan welke ziekte. 23 April was ook de datum van zijn geboortedag! hij was dus precies 52 jaar, toen hij stierf. William Shakespeare werd in de kerk te Stratford begraven. Zijn graf wordt altijd druk bezocht. De dichter wordt er voorgesteld, op ware grootte, zittend, in een nis, met een kussen onder de armen en een pen in de hand. De beeldhouwers uit dien tijd hadden tot gewoonte hun werken te kleuren, om, zooals zij meenden, er meer leven aan te geven. Het standbeeld van Shakespeare had licht bruine oogen, het haar was iets donkerder van tint; zijn vest was rood, zijn jas zwart gekleurd. Deze kleuren behield het beeld tot 1793,
102
nadat ze in 1748 nog eens opgefrischt waren door John Ward, maar ie het eind der achttiende eeuw liet Malone, een der voornaamste uitleggers van Shakespeare's werk, het bedekken met een laag witsel. Het ,gelaat van het beeld vertoont de rust en welwillendheid, die het levende gelaat van den dichter uitdrukte. Het volgende vierregelige inschrift, wat aan den dichter zelf toegeschreven wordt, IS in den grafsteen onderaan de nis gebeiteld: Good friend, for Jesus' sake forbear, T 0 digg the dust enclosed here, Blessed be the man that spares these stones, And cursed be he that moves my bones. (Goed vriend, in Jezus' naam, onthoud u ervan Te wroeten in de hier opgesloten stof. Gezegend zij wie deze steenen spaart, En vervloekt hij, die mijn beenderen verplaatst.) Toen in het begin der negentiende eeuw, bij het afbreken van een muur der kerk te Stratford, het graf geopend worden moest, zag de koster, die het bewaakte, niets van een doodkist, van beenderen, alleen maar stof! De tijd had den schepper doen vergaan, doch diens werk is en blijft onvergankelijk. Het nageslacht van Shakespeare is bij het tweede geslacht uitgestorven. Hij liet twee getrouwde dochters na, Judith en Suzanna; de eerste had drie zoons, die zonder kinderen stierven; de tweede slechts één dochter, welke eerst getrouwd met Thomas N ash . en later met sir Bernard Abingdon, kinderloos bleef. Een tweede monument voor Shakespeare werd opgericht in Westminster Abbey, den tempel der vorsten en groote mannen van Engeland. In het begin der achttiende eeuw werd door Engelsche dames een bond gevormd met het doel de herinnering aan den dichter levendig te houden; zij openden een inschrijving tot stichting van een praalgraf. Het standbeeld in Westminster Abbey werd
103 in 1740 opgericht. De dichter wordt op natuurlijke grootte voorgesteld, gebogen over een standaard, waarop zijn werken liggen. Onderaan, als recht onder zijn blik, zijn de voornaamste personen uit zijn drama's uitgehouwen. Dit monument draagt het volgende inschrift: Guillelmo Shakespeare, anno post mortem 124, amor publicus posuit. (') Dadelijk na zijn terugkeer in Stratford, waren Shakespeare's tooneelspelen verminkt geworden, sommige zelfs zóó, dat ze onherkenbaar waren: bij zijn dood schenen ze in discrediet te geraken, later in vergetelheid. Er bestaat geen enkel manuscript van den dichter. De tooneelspelers van toenmaals, die nog niet den eerbied voor den letterkundigen eigendom kenden, stelden, om zich tegen elkaar te beschermen, een verbod in tegen het drukken van stukken die succes hadden, op een boete van veertig pond. Manuscripten, die geen waarde voor hen hadden wanneer de stukken niet meer gespeeld werden, werden heelemaal niet met zorg behandeld en moesten daardoor wel dikwijls wegraken. Zestien stukken van Shakespeare C"O zijn gedichten werden echter bij zijn leven gedrukt. In 1616 waren reeds zeven kwarto-edities verschenen van Venus en Adonzs, en vijf edities van Lucretia. Van de drama's waren er vijf uitgaven van Richard 111 en Hendrik IV, vier van Richard 11, HamIet, Romeo en Julia, drie van Hendrik Ven Pericles, en twee van een Midzomernachtsdroom en De Koopman {Jan Venetië, terwijl van Koning Lear en van Troilus en Cressida in dat jaar de tweede editie verscheen. Van de oorspronkelijke kwarto-edities kent men slechts vijf of zes exemplaren en die behooren bijna alle aan Engelsche bibliotheken. Alle te zamen vertegenwoordigen nu een waarde van 200 à 300 1) Aan William Shakespeare; opgericht door de liefde van het volk, 124 jaren na zijn dood.
104 pond, terwijl voor een kwarto-editie bij het verschijnen 6 pence betaald werd. . De eerste complete editie van Shakespeare's werken verscheen in 1623. De nog niet gedrukte stukken werden bij de reeds eerder gedrukte gevoegd, en Blount en Jaggard gaven van al het dramatische werk van den dichter een folio-uitgave van ongeveer duizend bladzijden, die een pond kostte. De stukken waren in drie afdeelingen verdeeld: blijspelen, treurspelen en geschiedkundige stukken, terwijl de bladzijden van iedere afdeeling op zichzelf genummerd waren. Troi/us en Cressida, dat eerst vergeten was, werd aan het eind van de geschiedkundige stukken opgenomen. In een bekend exemplaar van deze uitgaaf, dat aan de Lenon-bibliothcck in NewVork behoort, staat het jaartal 1622. De folio-editie was opgedragen aan de twee broeders W illiam Herbert, graaf van Pembrooke en Philip Herbert, graaf van Montgomery door Heminge en Condell, de beide acteurs die de verantwoording op zich namen, de werken van hun vroegeren kameraad volgens de manuscripten publiek te maken. Als wij den tekst der stukken in deze folio-uitgave vergelijken met dien van de reeds bij het leven van Shakespeare uitgekomen stukken, merken wij belangrijke verschillen op. De kunstbroeders van den dichter, die op zich genomen hadden een eerste volledige editie te bezorgen van zijn verzamelde werken, lieten er de volgende voorrede in afdrukken:
Voorwoord der tooneelspelers aan alle klassen van lezers. Zoowel de stem van den meestwijze onder u als var. dengene, die nauwelijks kan lezen is van waarde: wij zouden wenschen, dat uw stemmen gewogen werden, want het succes van een boek hangt nog meer af van uw beurzen dan van uw intellect. 'Wij bieden u het werk aan: koopt het en beoordeelt het voor uw geld, dat is uw recht en
B01Je1/:
VIER BEROEMDE SHAKESPEARE-SPELERS David Gnrrick (lSd. eeuw); Miss Smithson (19 de eeuw)_ Beneden: Kean (19 de eellw); Antoine als Killg Lem-.
105 gij zoudt wel dwaas zijn, zoo ge er geen gebruik van maaktet. Bedenkt alleen, dat kritiek den handel niet bevordert; bedenkt ook, dat hoewel gij in het theater zit, om de nieuwe stukken te beoordeelen, gij nog niet het recht hebt deze stukken te veroordeelen, aangezien er reeds een oordeel over uitgesproken werd en de termijn om hiertegen in hooger beroep te gaan, verstreken is. "Ongetwijfeld is het zeer jammer, dat de schrijver niet lang genoeg geleefd heeft, om zelf zijn werken te herzien en in de juiste rangorde te schikken; nu echter het lot anders beschikt heeft, zijt gij zijn vrienden dank verschuldigd voor den dienst dien zij u bewijzen, door u het middel te verstrekken, om zijn werk goed te keren kennen. Tot nog toe hebt gij niet anders onder de oogen gekregen dan valsche copieën, op onwaardige wijze verminkt door bedriegers, die u hun gestolen waar verkocht hebben. Wij bieden u nu de werken van Shakespeare aan, precies zooals de dichter ze geschreven heeft. "Zijn pen was altijd één met zijn gedachte. Hij drukte zijn gedachten met zuLk een gemak en op zoo gelukkige wijze uit, dat er om zoo te zeggen geen doorhalingen zijn in zijn manuscripten. Doch het is niet aan ons hem te prijzen, lezers, doch aan u en wij hebben een te goede verwachting van u, om niet te vertrouwen, dat gij u goed van die taak zult kwijten. "Leest dus uw geliefden dichter, leest en herleest hem, daarbij zult gij altijd iets winnen en nooit iets verliezen." Fac-simile reproducties van de kwarto-uitgaven zijn in de jaren van 1862 tot 18 7I gegeven, maar de beste uitgave is die welke tusschen 1880 en 1889 door Furniwall bezorgd werd. In 1632 liet Thomas Cote de folio-editie herdrukken, en in 166 3 gaf Peter Chetwynde een nieuwe uitgaaf en nam daarin zeven stukken op, waarvan er zes zeker niet van Shakespeare zijn: Pericles, vorst van Tyrus, De Verkwister van Londen, De Geschiedenis van Thomas Cromwell, Sir Johll Oldcastle (de eerste naam van Shakespeare
7
I06 Falstaff) De puriteinsche Weduwe, De Tragedie van Yorks!zire, De Tragedie van Locrine. Sedert dien verschenen er meer dan tweehonderd edities van de complete werken en wel duizenden van verschillende afzonderlijke stukken. Onder de voornaamste bezorgers van uitga ven moeten genoemd worden: Nicolas Rowe, Alexander Pope, de groote dichter, de Engelsche Boileau (1728), doctor Johnson (1765) en uit lateren tijd, Howard Furness uit Philadelphia, die een bewonderenswaardige variorum-editie bezorgde. Na een tijd van minder groote belangstelling voor Shakespeare's werk, ontwaakte deze opnieuw.
HOOFDSTUK VIII.
DE HERLEVING. -
GEESTDRIFT DER ENGELSCHEN
VOOR HUN GROOTEN DICHTER. GARRICK. -
DE POGINGEN VAN
EENGEWONDACTEUR.-SHAKESPEARE
DE SCHEPPER VAN HET DUITSCH THEATER. -
THEO-
RIEEN DER BACON-VOORSTANDERS.
B
IJ het Jubileum dat den zesden September 1769 te Stratford-
on-Avon gevierd werd, vertolkte de beroemde tooneelspeler Garrick de eerbiedige hulde van het Engelsche volk aan Shakespeare, door de machtige stem van Milton. "Hebt gij van noode, 0 mijn Shakespeare, dat een eeuw lang het marmer opgestapeld wordt voor een grootsch praalgraf, om er uw geliefde asch in te bergen, of dat er een pyramide opgetrokken wordt tot aan de sterren? Hoe zou de starre getuigenis van deze vergankelijke monumenten uw naam ten goede kunnen komen? Het monument dat gij uzelf gebouwd hebt, geliefde zoon van den roem, groote erfgenaam der vermaardheid, zal veel langer blijven bestaan; eeuw na eeuw zal het verwondering en bewondering wekken, en dit wonderbare graf, het werk van uw genie, waarin gij in al uw grootheid rust, wordt door koningen begeerd." De gehcele Engelsche aristocratie was in Stratford samengestroomd; in de met vlaggen versierde straten werd het borstbeeld
108 van Shakespeare rondgedragen en door Garrick met lauwerkransen gekroond. Er was een bal, waar de mooiste vrouwen van Londen verschenen, gekleed als de heldinnen uit de werken van den grooten dichter. Men vertelt ook van dit bal, dat het door twee vreemdsoortige personen bezocht werd; een van de twee droeg de kleedij van de Corsikaansche bergbewoners en op zijn muts stond in vergulde letters te lezen: Paoli (') en Vrijheid. De held der Corsikaansc he onafhankelijkheid was juist overwonnen door Frankrijk en gevlucht naar Engeland. Hij werd begeleid door een astroloog en het schijnt, dat deze - volgens het verhaal van de merischen, die er bij waren - de verschijning van een nieuwe ster aankondigde. Eerst later werd zijn voorspelling begrepen; in September 1769 was slechts enkele weken geleden Napoleon Bonaparte geboren. Garrick bedankte de Engelsche dames en kende haar de verdienste toe van Shakespeare te hebben doen herleven. "Gij zijt het, schoone helft van het menschelijk geslacht," - zoo sprak hij - "die Shakespeare weder in bezit van het tooneel hebt gesteld; gij zijt het, die een bond te zijner verdediging vormt, gij, die in Westminster een monument hebt opgericht, dat u evenzeer als hem eert. Te midden van den glimlach en van de tranen der schoonheid is de troon van zijn roem verrezen. Hij wreekte uw geslacht, en gij hebt ervoor gezorgd dat de herinnering aan hem niet verloren ging. Ik wend mij daarom tot u, u verzoekend, hem ook te beschermen tegen de aanvallen dier beoordeelaars, welke hun hart en hun ziel in dienst gesteld hebben van haat en afgunst en ongevoelig zijn geworden voor de schoonheden van den dichter." De beroemde acteur, die zich gewijd had aan de herleving van het volledige werk van Shakespeare, had van diens stadgenooten vleiende hulde ontvangen, brieven van de burgerij van Stratford van den volgenden inhoud: 1) Een Corsikaansche vrij heidshdd.
109 "De ambtenaren van de stad Stratford, steeds begeerig hun erkentelijkheid te betuigen aan een ieder, die Shakespeare de eer bewijst, welke hem toekomt; bovendien wetend, dat niemand ooit meer tot zijn roem bijgedragen heeft dan gij, zouden zeer vereerd zijn, als gij in hun gilde zoudt willen treden. "Het is waar, dat de bewoners van deze stad weinig begunstigd zijn en dat zij niet het voorrecht genieten, afgevaardigden naar het Parlement te zenden, doch zij hopen, dat gij hen daarom voor niet minder achtbaar zult houden. "Om dit aanbod waardevoller voor u te maken, hebben wij besloten, u de desbetreffende brieven te zenden in een doos gemaakt van den moerbeienboom, dien Shakespeare plantte. "Wij zouden zeer gevleid zijn, indIen wij in ruil van u ccnig standbeeld, borstbeeld of portret van Shakespeare mochten ontvangen, hetgeen op het nieuwe plein van onze stad geplaatst zou kunnen worden, en wij zouden nog gelukkiger zijn, als gij bij het beeld van den grooten man het uwe zoudt willen voegen. De herinnering aan Garrick is voortaan onafscheidelijk van die aan Shakespeare, en beide herinneringen zullen trouw bewaard blijven in het land waar de groote dichter het levenslicht ontving en waar hij ten eeuwigen dage zal blijven voortleven in het hart van zijn landgenooten." Garrick stuurde het door de ambtenaren der stad gevraagde standbeeld en aanvaardde den titel van burger van Stratford. Vanaf den datum van dit Jubileum, waarbij drie dagen lang feestgevierd en hulde gebracht werd aan den groot en dichter, bleek Engeland te klein, om alleen dezen nationalen roem te dragen; langzamerhand werd de bewondering der volkeren gewekt, verspreidde Shakespeare's roem zich over de geheele beschaafde wereld, om er met zulk een glans te schitteren, dat deze niet eerder dan de menschelijke gedachte uitgebluscht zal worden. Doch meer dan een eeuw was noodig om eindelijk op het werk van Shakespeare het licht van de zon der dooden te doen schijnen.
110
Bij zijn dood werd het tooneel in beslag genomen door Ben Johnson, Beaumont en Fletcher; toen volgden na 1640 de burgeroorlogen, weinig geschikt om de tooneelspeelkunst te doen bloeien. Nog geen vijftig jaar na Shakespeare's dood verklaarde Dryden zijn taal "buiten gebruik" en in het begin der achttiende eeuw schreef Shaftesbury dat, "zijn stijl grof en barbaarsch was, zijn zinswendingen en zijn geest geheel en al uit de mode." De Engelschen begrepen hungrooten dichter zoo slecht in dien tijd, dat zijn werk in verscheidene verzamelingen van nieuwere dichters niet eens opgenomen werd. Eindelijk, in 1707, haalde een dichter een stuk uit Koning Lear aan, zonder te weten dat dit drama van Shakespeare wasl De echte tooneelspelen van den dichter kende men niet, en dikwijls werden ze gespeeld onder geheel onherkenbare titels, verminkt door Davenant, Dryden en anderen, om ze met de mode van het oogenblik in overeenstemming te brengen. De herinnering aan Shakespeare schijnt geheel te verflauwen, er wordt niet anders dan met geringschatting over hem gesproken, als over een barbaarsch schrijver, die zijn werk niet wist overeen te brengen met de gevoeligheid van een verfijnd tijdperk. Engeland wendde zich af van zijn held, met uitzondering van enkele. bizondere geesten. Na de burgeroorlogen had de Republiek haar theaters gesloten: de puriteinen, zoo gehekeld door Shakespeare, Ben Johnson en andere dramaturgen, verboden het geven van voorstellingen. Dat was de eerste oorzaak van het in vergetelheid geraken der stukken van een groot Engelsch dichter. Later, toen de Stuarts den troon weer hadden veroverd, werd er onder Karel II weggeloopen met alles wat Fransch was, zoowel wat de mode betreft als op kunstgebied. De hoogere klassen, die zich lieten voorstaan 'op sierlijkheid, keerden hun nationalen helden, wier genie zij niet meer begrepen, den rug toe. Deze schenen hun, in vergelijking met de sierlijkheid uit den vreemde, grof toe. Hun dwaling is echter niet van langen duur geweest; Pope toont
III
met zijn editie van 1725 Shakespeare's tekst te eerbiedigen, alleen de passages welke zijn smaak stUIten, laat hij weg. Aan de volkszeden van dien tijd en aan de noodzakelijkheid voor den dichter om voor het volk te schrijven, schrijft hij de grofheid van uitdrukking toe in Shakespeare's stukken. Maar het werk van Shakespeare is gelijk een krachtige boom met gezonde takken en bladeren en stevige wortels diep in de menschelijke aarde gehecht, welken de woekerplanten niet kunnen deren, doch die met trots deze draagt en voedt. Pope's uitgave was het begin der reactie, der rechtvaardiging; Johnson, verder gaand, verdedigde in 1765 het geheele dramatische werk van Shakespeare, zonder iets daarvan uit te sluiten. Krachtig stelde hij zijn vrijheden tegenover de enge regels, voorgeschreven door de klassieken. Behalve Garrick toonden later ook andere tooneelspelers een groote voorliefde voor de drama's van den vroegeren meester. Barry, een der mededingers, was vooral merkwaardig in de rol van Othello, welke hij met ware razernij speelde. Bij een voorstelling voor het Hof scheelde het weinig, of zijn kunstijver zou een treurig ongeluk ten gevolge gehad hebben. Tot de laatste scène gekomen, waar de Moor, het bed naderend waarop de zoo juist door hem vermoorde Desdemona ligt, zich met zijn eigen zwaard moet doorsteken met de woorden: "Vóór ik u doodde, kuste ik u, en dus - Mijzelven doodend, sterf ik met uw kus," nam Barry, door hartstocht overmeesterd, geheel vervuld van de ,gevoelens van Othello, zijn zwaard en inplaats van het tusschen borst en arm te laten glijden, zooals hij dat gewend was, stak hij zich in de borst. De wond was niet heel ernstig, maar er vloeide toch bloed uit, zoodat de toeschouwers den speler toejuichten, die zich vereenzelvigd had met den voor te stellen held. Langzamerhand begreep de elite van Engeland, dat het werk van Shakespeare zooveel goeds en schoons bevatte, dat zij niet langer kon voortgaan het te miskennen. Na de voorjoopers die de waarde
112
ervan gegist en aan het licht gebracht hadden, werd het een luister. rijke ontdekking. In kritieken werd Shakespeare's werk een nieuwe Bijbel genoemd en uitleggers deden zich voor, die het zin voor zin nagingen, verklaarders die naar de meest geheime bedoelingen zoch. ten, geschied- en taalkundigen, dichters, Milton, Pope en andere, Samuel Johnson, Capell, Theobald, Steevens, Coleridge, Blokstone, Malone, Ritson, Mason, Gildon, een heel leger van geestdriftige schriftgeleerden welke Shakespeare's herleving verkondigden. Garrick weigerde verminkte en vervalschte stukken te spelen, zooals Macbeth, verbeterd door Davenant; tot bewondering van het Engelsche publiek voerde hij de oorspronkelijke drama's op, precies zooals ze de voorvaderen ontroerd hadden. Van toen af aan nam de eerbied voor den grooten dichter niet meer af in Engeland, doch werd steeds gekweekt. Garrick wilde echter, evenals sommige kunstrechters, die pas~ages van welke men veronderstelde, dat zij later toegevoegd waren, uit het werk van Shakespeare schrappen, aangezien deze zijn genie onwaardig schenen. De toeschouwers brachten den acteur echter terug tot den volledigen, traditioneelen tekst van den dichter. In 1754 had Garrick de doodgravers scène uit Hamiet weggelaten; de opvoering liep eerst vlot van stapel, maar toen het publiek merkte, dat het stuk niet in zijn geheel gegeven werd, begon het te fluiten, op luidruchtige wijze zijn afkeuring te kennen te geven en het tooneel met appels te bombardeeren. Garrick legde uit, dat de grootste bewonderaars van Shakespeare geloofden, dat de komedianten tooneelen aan diens stukken hadden toegevoegd en daarom dezulke alleen werden weggelaten. Maar de toeschouwers wilden er niets van weten en het Covent-Garden theater, waar Hamiet zonder coupures werd opgevoerd, was stampvol met een geestdriftig publiek. Jn 1758 trachtte GarricI{ de heksen en het wonderbaarlijke uit Macbeth weg te laten. Maar deze tweede poging was nog ongelukkiger dan de eerste; het publiek werd woedend. Het tooneel werd
Links: Het monument in de kerk te Stratford. Rechts: Het te Parijs opgerichte Standbeeld; van den beeldhouwer L. Fournier.
1I3 haast afgebroken en Garrick zelf werd vrij ernstig gewond door een bankje, dat met kracht op het tooneel gegooid werd. Het volk zelf waakte over het werk van Shakespeare als over een nationaal monument, zonder het, zooals de geletterden, te willen zuiveren van vreemde toevoegsels. Niettegenstaande zijn slechtgeziene hervormingspogingen was Garrick toch de afgod van het Engelsche publiek. Vooral in zijn vertolking van de Othello-rol, waarin ook Barry schitterde, werd hij toegejuicht. Bij de lasterpraatjes en verdachtmakingen van den valschen Iago, die Othello van een afschuwelijke jaloezie vervullen, werd de acteur bleek, veranderde zijn stem en zijn houding, gelaatsuitdrukking en gebaren waren van dien aard, dat het publiek sidderde van angst. Vrouwen vielen flauw bij het vernemen van hel lot, dat Desdemona te wachten stond, door de uitdrukking van vrecselijke woede op het gezicht van den Moor. De vertolking van Shakespeare's stukken heeft Garrick eigenaardige avonturen doen beleven. Eens werd hij. na een voorstelling van Othello, ontvoerd door een onbekende dame, welke hem door een reeks prachtige tuinen naar een tooverpaleis bracht. Deze dame bleek een Hindoesche prinses te zijn, die hem wilde trouwen en daar de acteur zijn kunst niet wenschte prijs te geven voor een rijk huwelijk, verliet de vreemdelinge Londen op geheimzinnige wijze. Tijdens de herleving van Shakespeare in zijn eigen land, werd hij het voorwerp van aandachtige studie in Duitschland en weldra van waren hartstocht. Men mag wel zeggen, dat de kunst van Shakespeare aan de moderne Duitsche kunst ten grondslag ligt. In 1762 wordt zijn werk vertaald door Wieland. Schiller wordt er door geïnspireerd en het wordt bestudeerd door Lessing en Herder. En Goethe vertelt in zijn Herinneringen, hoe de letterkundige jeugd, in een geest van reactie op de theorieën van Voltaire, Shakespeare met een soort van vrome geestdrift ontving. "Bij deze ellendige geestesgesteldheid", schreef hij, "zouden wij ons onge-
Iq
twijfcld aan de ruwe, wilde natuur overgegeven hebben, als niet een nieuwe ster ons was komen verlichten. Is het nog noodig te zeggen, dat ik Shakespeare bedoel? Degenen onder mijn lezers die zich een juist denkbeeld wenschen te vormen over de uitwerking, die de lezing van het werk van den grooten meester had op de studenten van Straatsburg, zullen goed doen het artikel, dat hierover gaat, te lezen in het prachtige werk van Herder, getiteld: Over het Genie en de Kunst van Duitschland. Eveneens zal men goed doen te raadplegen de Tooneelopmerkingen van Hens. Herder dringt in de diepte van het genie van Shakespeare door en stelt dat in al zijn glans aan 't licht; Henz vaart uit tegen de gewoonten van het tooneel en wenscht dat alles er zooals bij Shakespeare gebeurt." Lessing was de eerste in Duitschland, die het genie van Shakespeare roemde en zijn tooneelwerk tegenover de Fransche dramatische kunst stelde. Bij den bekenden twist tusschen de vertegenwoordigers van het classicisme en het romanticisme over de eenheden van ti jd en plaats, toonde Lessing aan, dat wanneer de groote Engelsche dichter hiermede geen rekening hield in zijn drama's, hij gehoorzaamde aan hoogere kunstwetten, door zich te houden aan de eenheid van handeling en karakter. Zijn Verhandeling over Tooneelkunst was de aanleiding van het ontstaan der nieuwe Duitsche school, die een ware vereering voor Shal~espeare aan den dag legde, zóó zelfs, dat zij verklaarde den dichter beter te begrijpen dan de Engelschen. De voorschriften van Aristotéles werden door de Duitsche school niet langer in acht genomen, daar zij in Shakespeare's tooneelwerk dat vond, wat het genie van het eigen land aanvulde. Goethe zelfs ondervond Shakespeare's invloed; uit zijn Leerjaren van Wilhelm Meister weten wij welk een diepen indruk het werk van den grooten Engelschman op hem maakte. Hij opent hem nieuwe gezichtspunten en beter dan eenig criticus verklaart Goethe Shakespeare's kunst met de hem eigen gevoelige warmte, door zijn helder, diep inzicht.
lIS
"Nadat WIlhelm slechts enkele stukken van Shakespeare gelezen had, voelde hij zich niet in staat verder te lezen, zulk een diepen indruk hadden deze op hem gemaakt. Zijn ziel was er sterk door bewogen. Hij zocht gelegenheid met Jarno erover te praten en kon hem niet genoeg danken voor het verschafte genot. "Ik had wel gedacht," - zei Jarno - "dat gij niet ongevoelig zoudt blijven voor de voortreffelijkheid van den meest buitengewonen en meest bewonderenswaardigen van alle schrijvers ...... " "Ja" - zei Wilhelm - "ik herinner mij niet, dat een boek, een mensch, of eenige gebeurtenis in mijn leven, zoo grooten indruk op mij gemaakt heeft als het uitstekende dramatische werk, waarmede ik, door uw goedheid, kennis heb gemaakt. Men zou zeggen, dat dit het werk was van een hemelschen geest, welke de menschen nadert, om hun op de zachtste wijze te leeren, zichzelf te kennen. Dit is geen dichtwerk: men meent het groote boek van het lot opengeslagen voor zich te hebben, waardoor de stormwind van het meest bewogen leven loeit en de bladzijden met kracht omslaat en terugslaat. Dit samengaan van kracht en teederheid, van kalmte en geweld, heeft mij dusdanig verrast en buiten mijzelf gebracht, dat ik met het grootste ongeduld het oogenblik afwacht, waarop ik in staat zal zijn dc lezing voort te zetten." "Prachtig!" ,-- riep Jarno uit, onzen vriend de hand drukkend, "dat wenschte ik juist, en de gevolgen, die ik ervan verwacht, zullen niet uitblijven." "Ik wilde," - hernam Wilhelm - "dat ik u kon beschrijven, wat er alles in mij omgaat. Alle voorgevoelens over de menschheid en haar lot, die ik vanaf mijn kindsheid, mijzelf onbewust, gekoesterd heb, vind ik bewaarheid en tot ontwikkeling gekomen in de tooneelspelen van Shakespeare. Het lijkt, of hij ons alle geheimenissen ontsluiert, zonder dat wij echter kunnen zeggen: "Door dit of dat woord worden de raadselen opgelost." Zijn personen schijnen natuurlijke, eenvoudige menschen te zijn, en toch zijn ze 't niet.
116
Deze zoo geheimzinnige en zoo samengestelde wezens handelen voor ons, alsof ze uurwerken waren met wijzerplaten en kasten van kristal; ze geven volgens hun bestemming den loop der uren aan en tegelijkertijd ziet men de raderen en veeren die hen in beweging b~engen. De enkele blikken, in Shakespeare's wereld geworpen, prikkelen mij meer dan iets anders om sneller in de werkelijke wereld vooruit te dringen, om mij onder te dompelen in den vloed van gebeurtenissen, waarvan zij het toonecl is en te eeniger tijd, zoo mogelijk, eenige bekers vol uit de groote zee der ware natuur te scheppen, om die vanaf het schouwtooneel, te reiken aan het dorstende publiek van mijn vaderland." Het is het voorrecht van het genie, het genie te wekken en na dit oordeel over Shakespeare, zoo sober en zoo scherp, ontleedt Goethe, met bewonderenswaardige helderheid, Hamiet, als filosoof, als dichter, als dramaturg en als regisseur. De Duitsche kritiek heeft in de negentiende eeuw talrijke geschriften aan Shakespeare's werk gewijd, maar dikwijls heeft zij, onder het mom van wetenschap en geleerdheid, zijn bedoelingen verkeerd uitgelegd; de grootste hulde is den dichter gebracht door de tooneelschrijvers, die door zijn kunst geïnspireerd zijn geworden. Na Lessing, dIe verklaarde, dat Shakespeare's tooneelwerk de spiegel der natuur was, hebben Schlegel, Hegel en nog zeer vele andere Duitschers een studie gemaakt van de tooneelstukken van den grooten Engelschen mee~ter. In hun groote bewondering zagen zij den dichter geheel smetteloos en vergeleken hem bij Homerus. Allen meenden in zijn werken de rechtvaardiging van de eigen theorieën te vinden, zoowel de pantheïsten, als de idealisten en moralisten, allen toonden aan, dat zijn gedachten de voorloopers waren van de hunne. Ten tijde van het romanticisme deed zich Shakespeare's invloed zelfs gevoelen in de landen van Latijnsche kultuur, in Spanje, Frankrijk en Italië. Zijn vrijheden kwamen overeen met het streven
117
naar letterkundige emancipatie, dat zich in de eerste helft der negentiende eeuw zoo sterk deed gelden. Maar terwijl bijna alle groote schrijvers het genie van Shakespeare erkennen en vele trachten hem na te volgen, heeft Leo Tolstoï in een scherpe, strenge studie het gerechtvaardigde van de algemeene bewondering voor Shakespeare betwist. De godsdienstige wereldopvatting van den Russischen meester moest hem wel van Shakespeare en diens zuiver menschelijke kunst verwijderd houden. "Ik herinner mij mijn verbazing bij de eerste lezing van Shakespeare. Ik verwachtte een groot esthetisch genot; maar na het een na het ander van zijn voor de beste geldende werken gelezen te hebben: Koning Lear, Romeo en Julia, HamIet, Macbeth, had ik niet alleen geen kunstgenot ondergaan, doch ik voelde onoverkomelijken tegenzin, verveling, en deze twijfel kwam in mij op: ben ik gek, dat ik deze stukken, die door de geheele beschaafde wereld als volmaakt worden beschouwd, voor niets waard en zelfs voor slecht verklaar, of wel is de belangrijkheid, welke die heele beschaafde wereld aan Shakespeare's werk toekent, een dwaasheid? Mijn verlegenheid was des te grooter, omdat ik altijd de schoonheid van poëzie onder elken vorm heb kunnen genieten, waarom konden dan de werken van Shakespeare, erkend als kunstwerken van een genie, mij niet alleen geen genot geven, maar stonden deze mij zelfs tegen? Langen tijd geloofde ik niet aan mijzelf, en gedurende vijftig jaren ben ik ontelbare malen, om mij op de proef te stellen, Shakespeél're weer gaan lezen onder elken vorm, in het Russisch, in het Engelsch, in het Duitsch, in de ver, taling van Schlegel, die men mij dikwijls aanbevolen had; ik herlas de treurspelen, de blijspelen, de geschiedkundige stukken en steeds voelde ik weer hetzelfde: tegenzin, verveling en twijfel en zelfs op het oogenblik dat ik deze studie schrijf, als grijsaard van vijfen, zeventig jaar, na het voor de laatste maal nog eens te hebben willen beproeven, heb ik Shakespeare heelemaal overgelezen, ook de Hendrik-kronieken, Troi/us en Cressida, De Storm en Cymbeline
118
en ik heb nog sterker dezelfde gevoelens gehad, met uitzondering van den twijfel, die plaats heeft gemaakt voor de vaste overtuiging, dat de onbetwistbare roem van groot schrijver en genie, dien Shakespeare geniet, welke schrijvers van onzen tijd hem doet navolgen en welke lezers zoowel als toeschouwers, hun opvatting van ethiek en esthetiek geweld aandoen, niet bestaande hoedanigheden in hem doet ontdekken, een groot kwaad is, evenals alle leugen. "Hoewel ik weet, dat het meerendeel der menschen zoo vast m Shakespeare's grootheid gelooven, dat zij na het lezen van mijn me'ening, zelfs niet de mogelijkheid van de juistheid ervan zullen aannemen en er in 't geheel geen aandacht aan zullen schenken, wil ik toch trachten aan te toonen, waarom ik geloof, dat Shakespeare niet alleen niet beschouwd kan 'Worden als een genie, maar zelfs niet als een middelmatig schrijver." Om zijn meening met bewijzen te staven analyseert Leo Tolstoï Koning Lear en hij vindt daarin gemakkelijk, wat hij erin wil vinden; allemaal onevenwichtige en ruwe karakters. Ongetwijfeld was de schrijver van Anna K arénine te goeder trouw in zijn oordeel, maar uit zijn gevolgtrel"king blijkt duidelijk, dat een groot man een ander groot man kan miskennen, doordat hun wereldvisie en hun kunst volkomen verschillend zijn. Het werk van Snakespeare leek zoo ontzaglijk voor den man, van wiens leven maar zoo weinig bekend is, dat men het heeft willen toeschrijven aan zekere kundiger schrijvers, die onbekend wenschten te blijven. Hoe zou de tooneelspeler van Blackfriars, de burger van Stratford, de niet geleerde William Shakespeare drama's hebben kunnen voortbrengen, die tot de meest grootsche scheppingen van den menschelijken geest behooren? Reeds in de achttiende eeuw vroeg Horace Walpole in zijn Historische Twijfelingen, of Shakespeare wel werkelijk de schrijver was van de stukken, die hij met zijn naam onderteekend had. In 1848 was het Jos. C. Hart, die opnieuw twijfelde aan zijn auteur-
119 schap en die veronderstelde, dat het tooneelwerk van Shakespeare toegeschreven moest worden aan Francis Bacon, lord van Verulam en burggraaf van St. Albans. (1561~-I626). De vcrkondigers van deze leer, "de Baconianen," hebben zich een ontzaglijk werk van onderzoek op den hals gehaald, om te kunnen vaststellen, dat Bacon door de schikking der typografische letterteekens van de folio-editie van 1623 onthullingen zou hebben gedaan, waarvan de sleutel nog gevonden moet worden. Ook door Amerikanen is deze stelling verdedigd, o.a. door mevrouw Delia Bacon in 1856, en later door Ignatius Dounelly, senator van Minnesota. In 1867 meenden "de Baconianen" te zegevieren tengevolge van de ontdekking van zekere documenten. In Northumberland-House was een manuscript van Bacon gevonden, op welks omslag de titels van twee stukken van Shakespeare te lezen stonden, Richard 1I en Richard lIL, en een woord in het later Latijn (1) hono rificabilitudino, gebruikt in Veel Gemitt, geen Gewin. De basis van deze onderstellingen is wel zeer zwak. Verder beroepen de Baconianen zich nog op een post-scriptum in een brief van sir Tobias Mathew aan Bacon: "De meest buitengewone geest, dien ik bij mijn volk en aan dezen kant der zee aangetroffen heb, draagt wel den naam W. S., hoewel bekend onder een anderen naam." Is dit voldoende om Shakespeare zijn werk te ontnemen? Wij mecnen van niet. Deze stelling, die op veronderstellingen en niet op bewijzen steunt, wordt bestreden door een andere, nieuwere, waardoor het werk van Shakespeare weer aan een ander toegeschreven wordt. C. Demblom, die tracht op te helderen alles wat tot nog toe duister was in het litteraire leven van Shakespeare, kwam tot het besluit, I) lIet Latijn der l\lidJel!euwell.
120
dat de schrijver der stukken, welke onder zijn naam gespeeld worden, Roger Manners, vijfde graaf van Rutland was, geboren in 157ö en geschreven in 1612. Zijn nauwgezette arbeid vindt een verklaring voor vele ongerijmdheden, en het is niet alleen de datum van den dood van Manners, welke voor hem het zich plotseling terugtrekken van Shakespeare in Stratford, op het toppunt van zijn succes, verklaart. Deze stelling is verleideli jk. Maar HamIet zei: "woorden... woorden ...", en alle twisten over den schrijver van het Shakespeariaansche tooneelwerk kunnen noch den duur, noch den glans ervan verminderen.
HOOFDSTUK IX.
VOLTAIRE MAAKT SHAK'ESPEARE BEKEND IN FRANKRIJK. TER
ZIJN VOORBEHOUD. -
WORDT
HARTELIJK
DE ENGELSCHE DICH-
ONTVANGEN
DOOR
VER'f.EGENWOORDIGERS DER ROMANTIEK. TEAUBRIAND.
-
STENDHAL.
-
VICTOR
DE CHA-
HUGO.
LAMARTlNE.
D
kunst van Shakespeare is slechts langzaam en moeielijk doorgedrongen in Frankrijk. Het vrije genie vondt belemmering in de klassieke kultuur, het verschrikte en kwetste. In de zeventiende eeuw was zijn werk er nog zoo goed als onbekend; het eerste oordeel erover is afkomstig uit de bibliotheek van den koning, waarvan de folio-editie, door Condell en Heminge bezorgd, deel uitmaakte. Het is het oordeel van Nicolas Clément, bibliothecaris van Lodewijk XIV, die van r675 tot r684 den cat
Will. Shakespeare poeta anglicus Opera poetica, continentia tragoedias, comoedias et historiolas Angl e Lond. Th. Cote, r632, folo. En Nicolas Clément voegt hieraan toe: "Deze Engelsche dichter heeft, bij een schitterende verbeelding, rechtschapen gedachten, Shakespeare
8
122
doch deze schoone eigenschappen worden verduisterd door de platheden, waarmede hij zijn stukken doorspekt." Behalve deze geschreven aanteekening bezitten wij slechts enkele gedrukte vermeldingen. Shakespeare wordt genoemd onder andere Engelsche dichters in de Beoordeelingen van Geleerden van Baillel (1685-1686) en later in Het Journaal der Geleerden, in 1768 als "de meest beroemde der Engelsche dichters van de tragiek." In de achttiende eeuw zijn de letterkundige betrekkingen tusschen Frankrijk en Engeland levendiger. In het Letterkundig Journaal van 1717 worden Hamiet, Hendrik VI en Richard III met waardeering vermeld. Fransche letterkundigen gaan naar Engeland en worden bekoord door het Engelsche tooneel, zooals Destouches en de abt Prévost, die in 1723 Shakespeare in zijn Pro en Contra viert; maar de beroemdste bezoeker van Engeland was Voltaire en hij heeft den grooten Engelschen dichter pas werkelijk bekend gemaakt in Frankrijk. Tijdens zijn verbanning en uitwijking naar Londen (1726--1729) heeft hij omgang met Congreve, Pope en Swift, woont de opvoeringen van J ulius Caesar bij en laat zich uit over het genie van Shakespeare, zoo verschillend van het zijne en zoo vreemd aan zijn eigen intellectueele kultuur. Eerst in zijn Stud ie over de epische dichtkunst: (1728) "Shakespeare, hun eerste treurspeldichter wordt in heel Engeland goddelijk genoemd. Nooit heb ik in Londen den schouwburg zoo vol gezien bij de vertooning van Racine's Andromaque, hoe goed dat stuk ook vertaald is door Philips, of bij de opvoering van Ca/on van Addison, als bij de oude stukken van Shakespeare. Deze stukken zijn monsters in treurspelvorm. Er zijn er onder, die over een tijdsverloop van verscheidene jaren gaan, waar in de eerste akte de held van het stuk gedoopt wordt, die in de vijfde akte als grijsaard sterft; er komen heksen, boeren,dronkaards, narren in voor, en doodgravers, die een graf aan het delven zijn onder het zingen van drinkliederen en het spelen met doodshoofden. Gij kunt niets
123
monsterachtigs of ongerijmds bèdenken, of ge vindt het in Shakespeare. Toen ik de Engelsche taal pas begon te leeren, kon ik niet begrijpen, hoe zulk een verlicht volk een zoo buitensporig schrijver kon bewonderen; zoodra ik echter de taal beter leerde kennen, bemerkte ik, dat de Engelschen gelijk hadden en dat een geheele natie zich onmogelijk kan vergissen in gevoelskwesties en waar het genot hebben betreft. Zij zagen evenals ik de grove fouten van hun geliefkoosden schrijver, maar zij voelden meer dan ik zijn schoonheden, des te zeldzamer, doordat ze schitterden in den duisteren nacht. Honderdvijftig jaren wordt zijn naam reeds roemvol genoemd. De schrijvers, die na hem gekomen zijn, hebben zijn roem eer vermeerderd dan verminderd. Het groote verstand van den auteur van Ca/on en zijn talenten, die hem Staatssecretaris maakten, hebben hem toch niet naast Shakespeare kunnen plaatsen. Dat is het voorrecht van het scheppend genie: hij baant zich een weg, dien niemand voor hem betreden heeft, hij gaat zonder gids, zonder kunst, zonder richtsnoer; hij dwaalt af van zijn pad en laat alles wat op rekenschap en stiptheid lijkt verre achter zich. Zoo ongeveer was Homerus : hij schiep zijn kunst en liet haar onvolmaakt; zijn kunst is nog een chaos, maar toch straalt zij reeds van alle kanten licht uit." Het buitensporig overvloedige van Shakespeare kon wel niet anders dan Voltaire's smaak, zijn opvatting van een edel tooneel, onderworpen aan de strenge regels der dramatische kunst, kwetsen; maar de nieuwe schoonheid bleek zoo klaar uit het werk van den Engelschen dichter, dat de Franschman die niet kon ontkennen. Shakespeare is hem steeds blijven bezighouden en hoewel hij hem ten deele recht liet wedervaren, heeft hij zijn werk steeds beschouwd als een bedreiging voor de Fransche kunst en voor de zijne in het bizonder. In zijn Brieven over Engeland schrijft hij het volgende: "In Engeland had men reeds een behoorlijk tooneel, evenals in
12 4
Spanje, toen wij in Frankrijk nog niet anders dan het kwakzalverstooneel kenden. De kunst van Shakespeare, die door de Engelschen' voor een Sophocles gehouden wordt, bloeide ongeveer in den tijd van Lope de Vega : hij schiep het tooneel ; hij had een krachtigen, vruchtbaren, natuurlijken en schitterenden geest, maar geen sprankje goeden smaak en niet de minste kennis van de voorschriften. Ik wil u iets zeggen, dat gewaagd is, maar waar, en dat is, dat door de verdienste van dezen auteur het Engelsche tooneel te gronde gericht is; er zijn zulke prachtige scènes, zulke grootsche en zulke vreeseli jke gedeelten in deze monsterachtige kluchten, die tragedies genoemd worden, dat zijn stukken steeds met groot succes gespeeld zijn. De tijd, welke alleen den goeden naam der menschen vestigt, maakt ten slotte hun gebreken eerbiedwaardig. De zonderlinge en buitensporige denkbeelden van dezen schrijver gaan na een verloop van tweehonderd jaar voor verheven door." Voltaire beoordeelt Shakespeare niet alleen, maar hij vertaalt ook Julius Caesar, beschouwt dit drama en toont de schoonheden en de zwakheden ervan aan. Hij wordt geheel door Shakespeare in beslag genomen en kan 't niet over het tooneel hebben, zonder zijn aanvallen 'en zijn lof te hernieuwen. Een studie makend van de dramatische kunst verklaart hij in 177°: "Iets is er, dat vreemder is dan al het pas gelezene, namelijk dat Shakespeare een genie is. De Italianen, de Franschen, de letterkundigen van alle andere landen, die niet eenigen tijd in Engeland hebben gewoond, houden hem slechts voor een hansworst, voor een gràppenmaker van minder allooi dan Harlekijn, voor den ellendigsten nar die ooit het volk vermaakt heeft. Bij denzelfden man treft men echter stukken aan, die den geest verheffen en die tot het hart gaan. De waarheid, de natuur zelf spreekt haar eigen taal zonder eenige vermenging met de kunst. Er is veel verhevens in dit werk, en het is ongezocht. Intusschen veroverde Shakespeare Frankrijk langzamerhand, zIJn bewonderaars namen met den dag toe en waren hoe langer hoe
125
geestdriftiger. Door Le Tourneur werd een inschrijving geopend voor de eerste, volledige vertaling van zijn werk en deze had dadelijk buitengewoon succes. Onder de inschrijvers waren de koning, de koningin, de prinsen en prinsessen, de koning van Engeland, de prins van Wales, ministers, geleerden, kunstenaars. De uitgave werd opgedragen aan den koning en het stuk, dat deze opdracht vermeldde, was geteekend door graaf de Catuelan, Le Tourneur, Fontaine, Malherbe en de verdlenste van Lodewijk XVI werd erin gekenschetst. "Uwe Majesteit zou, alleen reeds, om hare belangstelling in de Schoone Kunsten, de werken van den grootsten dichter, dien Engeland voortgebracht heeft, met welwillendheid moeten ontvangen. Doch de voorkeur door u aan den dag gelegd voor de verheven kunst, die, bij de edelste genoegens, den vorsten de nuttigste lessen weet te bieden, is een reden te. meer voor uwe g~edgunstigheid tegenover dezen beroemden vreemdeling. "Geen man van genie is ooit dieper doorgedrongen in hei menschelijk hart dan Shakespeare, heeft ooit de menschelijke hartstochten tot natuurlijker uiting gebracht. Vruchtbaar als de natuur zelve, was hij even kwistig als zij, bij het uitdeelen van zeer verschillende karakters." Er deed zich een ware verzotheid op Shakespeare voor en Voltaire, bevreesd voor de toekomst van het Frarische tooneel, schreef een scherpen, heftigen brief aan de Académie francaise. Den vijfentwintigsten April 1776 werd deze brief door d' Alembert aan de, in plechtige bijeenkomst verzamelde leden der Academie voorgelezen en de inhoud vond levendigen bijval. Voltaire viel de Engelsche tragedie aan en verdedigde het tooneel van Corneille, Racine, Molière en - stilzwijgend - ook zijn eigen dramatisch werk, in naam der klassieke voorschriften, welke hij tegenover de Shakespeariaansche wanorde stelde. Toch kon niets den inval van den grooten Engelschman, den triomf van zijn genie, tegengaan, hoewel
126
zijn stukken volgens de Parijsche mode aangekleed werden. Zij werden verminkt, misvormd, verslapt, ontzenuwd door Chastellux, Donin, Butini, Mercier , de Rozoi en vooral door Ducis, fanatiek vereerder van Shakespeare, die verscheidene stu~ken liet opvoeren, zooals Hamiet (1769), Romeo en Julia (1772), Konitzg Lear (1783), Macbeth (1784) en Othello (1792); maar niettegenstaande alles zegevierden zij op het Fransche tooneel. Eerst in de negentiende eeuw werd Shakespeare vo1komen in al zijn schoonheid door de Franschen erkend. Hij leidde de beweging der romantiek, zijn naam vereenigde alle vernieuwers, alle tegenstanders van het classicisme, alle schrijvers die een nieuwen geest brachten in de letterkunde, een behoefte aan leven en vrijheid. Bij de tweespalt der verschillende scholen in de kunst, vertegenwoordigde Shakespeare de kracht en den overvloed, de groote voedselgevende bron, aan de natuur gelijk. In 1801 vergelijkt Chateaubriand in een Studie over Shakespeare zijn werk bij een gothisch monument, maar zijn verheven woordenvloed past slecht bij den luister van den grooten treurspeldichter, en.diens machtig vuur wordt weinig door hem gewaardeerd. Twintig jaar later, in 1823, stelt Stendhal in een studie over Racine en Shakespeare hem als voorbeeld aan de jonge schrijvers, die de nieuwe letterkundige beweging bepaalden. De romantiek begint zich tegen het classicisme te keeren en de strijd door middel van boeken, couranten, het tooneel, is heftig, verwoed, niets ontziend. Zij moeten zich op groote namen beroepen om hen, die beweren de Fransche traditie voort te zetten, te overstelpen. "Shakespeare was romanticus," schrijft Stendhal, "omdat hij den Engelscheri van 1590 eerst de bloedige rampen, die de burgeroorlogen met zich meebrachten, bood en, om te bekomen van die treurige tooneelen, een menigte van fijne schilderingen van het gemoedsleven en van de teederste schakeeringen der hartstochten. Honderd jaren van burgeroorlogen en bijna aanhoudende troebelen, tallooze martelingen en
12 7
verraderlijkheden en gevallen van edelmoedige zelfopoffering hadden Elisabeth's onderdanen voorbereid op deze soort van treurspelen, die niets weergaven van al het gekunstelde van het hofleven, noch van de beschaving der rustig levende volkeren. De Engelschen van 1590 hielden ervan op het tooneel het beeld der verschrikkingen te zien, die hun koningin door haar vastheid van karakter verre hield van het werkelijke leven." Na met zijn helderen, scherpen geest de eigenaardigheden van de omgeving, waarin de drama's van Shakespeare opgevoerd werden, vastgesteld, en den diepen grond van hun succes verklaard te hebben, gaat Stendhal voort: "De romantiekers raden niemand aan de tooneelspelen van Shakespeare zoo maar na te volgen ..... . \Vat van dezen grooten man nagevolgd moet worden, dat is, de wijze van beschouwen van de wereld te midden waarvan wij leven, en de kunst om onzen tijdgenooten juist die soort van tragedie te geven, waaraan zij behoefte hebben, maar die zij niet den moed hebben te eischen, verschrikt als zij zijn door den grooten naam van Racine." In het begin der negentiende eeuw kwamen ook Engelsche acteurs, het oogenblik gunstig achtend - Garrick was reeds in de achttiende eeuw naar Frankrijk gekomen - Shakespeare-voorstellingen in Parijs geven. Het eerste Engelsche gezelschap heeft in 1822 weinig succes, maar de drama's van Shakespeare in het Engelsch gespeeld, in het Odeon in 1827 en in den Favartschouwburg in 1828, maken geweldigen opgang. Heel de jeugd snelt erheen, de dichters Hugo, de Vigny; de schilders Eugène Delacroix, de Johannot's ; de musici, Berlioz die verliefd wordt op een der eerste speelsters, miss Smithson, en haar trouwt. De kritiekschrijvers werpen zich op Shakespeare, verklaren hem, prijzen hem geestdriftig, eerst Villemain, Guizot, die de vertaling van Le Tourneur herziet, daarna Taine. Het T hUtre français moet, niettegenstaande allen weerstand der
128
klassieken, toegeven aan de geestdrift der jeugd voor de werken van den grooten Engelschen dichter, en 25 October 1829 wordt er een vertaling in verzen van Othello, door Alfred de Vigny, gespeeld. "Attila-Shakespeare" ~ schrijft Guizot verslag uitbrengend van deze voorstelling - "heeft het tooneel met ontplooide vaandels en onder luid trompetgeschal in beslag genomen." Terwijl de Vigny Shakespeare vertaalt, wordt de Musset door zijn fantazie geïnspireerd en Victor Hugo plaatst hem zooweI in zijn voorrede bij Cromwell als in zijn lyrisch-filosofisch werk William Shakespeare, dat dienst moest doen als voorrede bij de vertaling van zijn zoon François-Victor, onder de grootste geesten, die de menschheid heeft voortgebracht. "Zijn poëzie," zegt hij, "heeft den scherpen geur van honing door de bij zonder korf, op haar zwerftochten gepuurd. Hier proza, daar verzen; alle vormen passen hem, daar deze slechts vaten zijn om zijn denkbeelden te bevatten. Deze poëzie klaagt en spot. Het Engelsch, weinig soepele taal, leent zich nu eens goed, dan weer slecht tot zijn Kunst, maar overal straalt zijn diepte van ziel door. Het drama van Shakespeare is zóó veelzijdig, dat het wankelt; het doet duizelen, maar niets is zoo hecht als deze bewogen grootheid. Alles heeft Shakespeare in zich, de sidderingen en rimpelingen van het leven in al zijn volheid doortrillen zijn werk. Vandaar de veelheid, de bewogenheid, waaraan rust ten grondslag ligt. Deze bewogenheid ontbreekt Goethe, die verkeerdelijk om zijn ongevoeligheid geprezen wordt. Deze bewogenheid is het kenmerk van alle groote geesten. Men vindt haar in Job, in Aeschylus, in Dante. Deze bewogenheid is de menschheid. Op aarde moet de god mensch zijn. Hij moet zichzelf een probleem stellen en daarbij geen rust hebben. Waar de inspiratie een wonder is, is er heilige verwondering mede gemengd. Een zekere geestesmajesteit gelijkt de eenzaamheid, waai- verwondering haar intree doet. Shakespeare is, evenals alle
9
12
groote dichters en alles wat grootsch is, van een droom vervuld. Zijn eigen groei verschrikt hem, de storm in hem doet hem ontstellen. Bij oogenblikken zou men zeggen dat Shakespeare bang is voor zichzelf. Hij gruwt van eigen diepte. Dit is het kenmerk van het opperste inzicht. 't Is zijn eigen onbegrensdheid, die hem schokt en waardoor hij zoo hevig geslingerd wordt. Geen genie, dat geen golvingen kent. Woest, dronken, het zij zoo. Maar woest als het ongerepte woud; dronken als de onstuimige zee. "Shakespeare, de eenzame condor geeft ons eenig denkbeeld van zijn breeden vleugelslag: hij gaat, komt, gaat weer, daalt, zweeft, stort zich omlaag, zwelgt in de laagte, zwelgt in de hoogte. Hij is een dier ongebreidelde genieën, door God gezonden, om onstuimig en in volle vlucht de oneindigheid in te gaan. "Van tijd tot tijd verschijnt een van dergelijke geesten op dezen aardbol. Hun verblijf op aarde brengt hernieuwing voor de kunst, de wetenschap, de filosofie of de maatschappij. "Zij vullen een eeuw, en verdwijnen weer. Maar het blijft niet bij een enkele eeuw, die door hun licht beschenen wordt; de menschheid van alle tijden wordt erdoor verlicht, en men begrijpt, dat elk van die genieën den algemeen-menschelijken geest vertegenwoordigde in een enkel brein, om op een gegeven oogenblik vooruitgang te brengen op aarde. "Deze verheven geesten voegen zich, wanneer eenmaal het leven afgeloopen en hun taak volbracht is, in den dood weer bij de mysterie-volle groep, om gezamenlijk de eeuwigheid in te gaan." Victor Hugo spreekt van Shakespeare's genie, alsof hij van zijn eigen genie sprak en dat is ook juist, want deze twee kunstenaars hebben de ongebreidelde kracht gemeen, de tirannie van den geest, welke . het heelal overwint en naar zijn beeld vormt. .Laniartine is minder geestdriftig; zijn warmte, zijn kwijnende teederheid wordt afgeschrikt door het wrange in Shakespeare en bijna zou hij de meening van Voltaire deelen, als hij niet toch ook wel gevoelig was
13° voor de poëzie en voor de huivering der tragiek. Na eenig voorbehoud schrijft hij: "Maar als wij de conceptie, de welsprekendheid, de oprechtheid, het verheven genie van dezen onvergelijkelijken man beschouwen, dan heeft Voltaire ongelijk; de zon der kunst wordt voor hem verduisterd door een vlekje in den telescoop. Om waar te zijn, had Voltaire moeten zeggen, dat alles in dezen voortreffelijken man ontzaglijk was, de slechte smaak zoowel als het genie! Dat is de waarheid!" En verder zegt hij: "Alvorens het werk te bestudeeren, wil men den mensch kennen. De menseh, in Shakespeare, heeft veel overeenkomst met Molière, den grootsten man van het Fransche tooneel en misschien wel van het tooneel van heel Europa. Hij was minder een kunst- dan wel een vakman. Het tooneel bracht hem voort; hij was het kind van de parterre; het publiek schiep hem naar eigen wijze en eigen beeld. Maar Molière, oneindig volmaakter wat zijn stijl betreft, was alleen komisch. Shakespeare was komisch en tragisch tegelijk, pathetisch als Euripides, wijsgeerig als Sophocles, verheven als Corneille, gevoelig als Racine. "Hij beschikte over alle middelen, waardoor men de menschen ontroert; Molière's Sc apin en Shakespeare's Falstaff behooren tot dezelfde familie. Lach en tranen barsten of vloeien uit dezelfde ader, al naar dat het den meester van het menschelijk hart goeddunkt. Dat is het wat een mensch eenig, onvergelijkelijk maakt op het gebied van 't tooneel: dat hij alles omvat." Frankrijk, eenmaal kennis gemaakt hebbend met de werken van Shakespeare, is die steeds blijven bewonderen. Met evenveel liefde zijn ze gespeeld als de werken van de eigen groote klassieken. Tevens hebben ze Fransche toonkunstenaars geïnspireerd, zooals Berlioz, Gounod, Ambroise Thomas, Saint-Saëns. Dichters hebben ze vertaald of bewerkt, Soulié, Dumas, Meurice, Barbier, Deschamps, Bouchor, Haraucourt, Grammont, Dorchain, Loti, Maeterlinck.
13 1
En de bezielende kracht, die uitgaat van Shakespeare's werken, zal niet spoedig uitgeput zijn. Maar door ze te zien vertoonen alleen, leert men ze niet volkomen kennen. Het tooneel biedt slechts een fragmentarisch visioen ervan, gunt slechts een blik in de wonderbare wereld, die zij bevatten. Men moet ze lezen, en zich daarbij een ideaal tooneel voorstellen, waar het gerommel van den donder zal samengaan met den storm, waar de schoonste hemel, dien men zich ooit gedroomd heeft, zal welven, waar fluitspel op idyllische plekjes van liefde zal verhalen, waar gezang en gelach zullen klinken, waar alle menschelijke gevoelens en hartstochten uiting zullen vinden, waar men in één woord het volle leven zal aanschouwen.