Greet Draye
In kannen en kruiken Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel)
In kannen en kruiken Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel)
Greet Draye
COLOFON In kannen en kruiken. Collectieregistratie van het Museum van de Belgische Brouwers (Brussel) Dit rapport is het resultaat van een samenwerking tussen het Centrum Agrarische Geschiedenis, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Ridderschap van de Roerstok der Brouwers. Het project werd uitgevoerd door dr. Greet Draye onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG). Leuven, 2015 Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op www.HetVirtueleLand.be. Voor meer informatie: dr. Greet Draye, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
[email protected] +32 16 32 35 47
Afbeelding voorblad: Collectie Museum van de Belgische Brouwers
INHOUDSTAFEL
Inleiding ................................................................................................................................................... 2 1
Voorbereiding van de fysieke registratie ........................................................................................ 3
2
Fysieke registratie ........................................................................................................................... 6
3
Digitale registratie ........................................................................................................................... 9
4
Collectieprofiel .............................................................................................................................. 10 4.1
Drinkgerei .............................................................................................................................. 10
4.2
Schenkgerei ........................................................................................................................... 13
4.3
Tapgerei ................................................................................................................................. 15
4.4
Flessen ................................................................................................................................... 16
4.5
Alaam..................................................................................................................................... 16
4.6
Café-inrichting ....................................................................................................................... 17
4.7
Heiligenbeelden..................................................................................................................... 18
5
Waardering en publieksluik ........................................................................................................... 19
6
Oriënterende bibliografie .............................................................................................................. 21
In kannen en kruiken
1
Inleiding Het Centrum Agrarische Geschiedenis registreerde en beschreef op vraag van de Ridderschap van de Roerstok der Brouwers en de Vlaamse Gemeenschapscommissie de erfgoedcollectie van de Ridderschap. Die collectie wordt bewaard in het Brouwershuis aan de Grote Markt in Brussel. Een deel is publiek toegankelijk in het Brouwersmuseum dat zich bevindt in de kelder van het Brouwershuis. Een ander deel bevindt zich in vitrines en op zolder in niet publiek toegankelijke delen van het pand. De registratie gebeurde met het oog op de opening van een bierbelevingscentrum in de Brusselse Beurs (gepland in 2019). Een duidelijk overzicht van de (erfgoedwaarde van de) collectie moet helpen om in een later stadium objecten te kiezen die zullen verhuizen, en de objecten die niet zullen verhuizen naar het nieuwe centrum, te herbestemmen. Bij het project hoort eveneens een publieksluik. Op basis van dit rapport zal het huidige museum worden voorzien van drietalige informatiebordjes. Dit rapport is de neerslag van het registratieproces. Het bestaat uit vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de voorbereiding van de fysieke registratie van de objecten. In het tweede hoofdstuk wordt de aanpak van die fysieke registratie (juli-november 2014) verklaard. Het derde hoofdstuk gaat in op de digitale registratie van de collectie. Het vierde hoofdstuk schetst het profiel van de collectie. Het vijfde hoofdstuk geeft een aanzet tot waardering van de collectie en wijdt uit over de mogelijke herbestemming en het publieksluik. Het ontstaan van de collectie van het Brouwersmuseum is moeilijk precies te achterhalen. In 1956 werd het museum in de kelder van het Brouwershuis geopend. De Ridderschap van de Roerstok der Brouwers was de initiatiefnemer. Het museum was toen kleiner dan vandaag: het ging alleen om de eerste twee plaatsen (vandaag café en oude brouwerij). Het vaste brouwersmateriaal (drie kuipen en koelschip) is afkomstig van een niet langer bekende brouwerij in Hoegaarden. Een groot deel van het losse alaam komt allicht van dezelfde plaats, maar is toen ofwel nadien vermengd geraakt met alaam van de oude brouwerij Van Haelen uit Brussel (Beersel). De herkomst van het kuipersalaam is onduidelijk. Michel Brichet, directeur en later gedelegeerd bestuurder van de Federatie van Belgische Brouwers, heeft tijdens zijn bestuursperiode (1971-2004) de collectie uitgebreid met het ‘nieuwe’ brouwersalaam in de derde museumzaal, met nieuw oud brouwalaam en met het tap-, drink- en schenkgerei in de raadzaal en op de gang van de eerste verdieping. Die objecten verwierf hij op rommelmarkten en bij antiquairs. Tijdens zijn bestuur werd in 1986 een inventaris opgemaakt. Die bevindt zich in het archief van de Federatie. De Brusselse collectie is bijzonder. Er zijn nog Belgische musea met Brusselse faience (bijvoorbeeld de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis en Het Broodhuis), en er zijn nog musea met brouwers- en kuipersalaam (met name Bokrijk, het Brugs Mouterij- en Brouwerijmuseum, Mout- en Brouwhuis De Snoek in Alveringem, het Bocholter brouwerijmuseum) maar de combinatie van beide soorten objecten is apart.
2
1 Voorbereiding van de fysieke registratie Registratielocatie Het lag voor de hand de collectie te registreren in het Brouwershuis zelf. Het pand, dat dateert van de zeventiende eeuw, is groot. En met name in de raadzaal op de tweede verdieping was voldoende plaats voor de opstelling van een vaste fotostudio. Een aanzienlijk deel van de objecten bevindt zich overigens in de raadzaal. Naast plaats om te fotograferen was er in de raadzaal ook plaats om de objecten oppervlakkig te reinigen. Op de museumobjecten na, worden de objecten bewaard achter glas in vitrinekasten. Ze waren daarom niet echt vuil, maar wel stoffig. De objecten die zich bevinden in de vitrinekast op de gang van de eerste verdieping werden naar boven getransporteerd voor reiniging, beschrijving en foto. De museumobjecten waren aanzienlijk vuiler. De meeste staan immers niet afgeschermd opgesteld. Ze werden onderverdeeld in twee categorieën. Kleine objecten werden naar boven gebracht. De grotere objecten werden in het museum zelf gereinigd, beschreven en gefotografeerd. Omdat het museum klein is en relatief drukbezocht, was het geen sinecure een geschikte plaats te vinden om te kunnen werken. Uiteindelijk werd in de achterste ruimte een zeer kleine, geïmproviseerde fotostudio ingericht. Benodigdheden Voor een registratie-opdracht is heel wat materiaal nodig. De vitrines in de raadzaal zijn plafondhoog. De objecten op de hoogste etages van de vitrines konden alleen met een ladder worden bereikt. De ladder was aanwezig in het Brouwershuis. Voor het afstoffen van de vitrineobjecten was een gewone stofdoek voldoende. Het afstoffen gebeurde op een plooitafel die in de raadzaal ter beschikking was. Werkhandschoenen bleken onhandig in het manipuleren van de toch fragiele objecten. Omdat de voorwerpen niet scherp waren, bleken dunne plastieken handschoenen handiger als bescherming tegen het stof. In het museum waren sommige objecten met kettingen beveiligd tegen diefstal. Een tang en schroevendraaier waren nodig om ze los te maken en nadien weer vast. De museumobjecten werden gereinigd met een handvlegel. Werkhandschoenen waren voor de grote, soms beschadigde objecten wél noodzakelijk. Eens uit de vitrines werden de objecten opgesteld op een plooitafel. Voor het opmeten werd gebruik gemaakt van een plooimeter en een rolmeter. De collectienummers (zie verder) werden op vraag van de Federatie op de objecten aangebracht met kleine, onopvallende en verwijderbare witte kleefetiketjes. De nummers werden genoteerd met een fijn stiftje met onuitwisbare zwarte inkt.
In kannen en kruiken
3
Gereinigde schenkkannen, klaar om beschreven en gefotografeerd te worden.
Aanvankelijk zou de fotostudio boven worden opgebouwd met gebroken wit schilderdoek. Zo werkte CAG immers al bij eerdere registratie-opdrachten. Een doek van 7 meter op 3 werd bevestigd aan de houten wand. In de hoek die de wand maakte, werd een tafel geschoven, bedekt met hetzelfde doek. In de raadzaal valt daglicht binnen, maar toch is de ruimte eerder donker. De fotoflits van het gebruikte fototoestel Canon Cybershot DSC-WX350 zou dat probleem oplossen. Alleen bleek dat glas en (gelakt) aardewerk, toch het overgrote deel van de collectie, niet kan worden gefotografeerd met flits. Die flits zorgde immers voor schaduw en reflectie op de foto’s die bijzonder storend waren. Navraag en onderzoek leerde dat dergelijke objecten alleen kwalitatief te fotograferen vallen in een lichttent en met behulp van spots met daglichtlampen. Een lichttent – een witte, stoffen kubus met plooibaar metalen frame en een opening aan één zijde – neemt alle storende schaduwen weg en de wanden zorgen dat het licht van de spots niet voor reflectie zorgen. De spots zorgen dan weer voor een constante, hoge graad aan licht (5500K) die nodig is om weerspiegelende objecten toch met een helderwitte achtergrond te kunnen fotograferen. Lichttenten bestaan in verschillende maten. Voor deze opdracht werd een tent van 120 cm op 120 cm aangekocht, het grootste model op de markt. In een dergelijke tent kunnen objecten tot een hoogte van 1 meter worden gefotografeerd. De grootste bierpompen meten 98 cm. Daarnaast werden twee spots met daglichtlampen aangeschaft. De lichttent werd opgesteld op twee tegen elkaar geschoven plooitafels. Twee spots werden, afhankelijk van de reflectiegraad van de objecten, aan weerszijden van de tent opgesteld of gericht op de opening van de tent. In dat laatste geval werden de spots afgedekt met bijgeleverde witte hoesjes. Voor het fotograferen zelf (zie verder) werd gebruikt gemaakt van een statief. Om een schatting te kunnen maken van de grootte van de objecten werden ze gefotografeerd met een schaallat naast.
4
De fotostudio in de kelder was minder professioneel, maar niettemin werkbaar. De lichttent werd niet gebruikt omdat de objecten te groot waren. Om een gelijkaardig effect en gelijkwaardige kwaliteit te bekomen als in de raadzaal, werd in de achterste ruimte van het museum een hoek afgeplakt met hoogwaardig wit papier (graffitipapier op een rol). Sommige objecten werden gefotografeerd op een tafel bedekt met wit papier, de grootste op de vloer, die ook was bedekt met wit papier. De fotospots werden wel gebruikt. Het filterende effect van de wanden van de lichttent werd bekomen door de bijgeleverde witte hoesjes over de spots te spannen.
De fotostudio in de raadzaal (l) en in het museum (r).
Torpedofles BRO0004 met flits en zonder lichttent.(l) en zonder flits in lichttent (r)
In kannen en kruiken
5
2 Fysieke registratie De fysieke registratie liep over de periode van 2 juli tot 25 november 2014. In die periode werd 22,5 dagen geregistreerd. Op 5 van die dagen werd gewerkt met 2 personen. Er werd in de raadzaal begonnen, omdat daar ook de fotostudio was. Vervolgens werd de vitrine in de gang op de eerste verdieping afgewerkt. Daarna volgde het museum. Van de objecten op zolder werd slechts een zeer rudimentaire en ongenummerde inventaris opgemaakt wegens de zeer slechte staat van de objecten (zie verder 5 Waardering). De objecten in de raadzaal zijn niet publiek te bezichtigen, maar ze staan wel gepresenteerd. De raadzaal doet geregeld dienst als conferentie- of feestzaal. Ook de objecten in de gangvitrine zijn op die momenten wél te bekijken. Er moest dan ook zorgvuldig worden gewerkt om de opstelling en volgorde van de objecten te behouden. Zij werden daarom in de volgorde van opstelling van de schappen gehaald en vervolgens meteen genummerd. Zo werden de nummers tegelijk collectienummers én volgnummers in de vitrines. In meerdere gevallen waren de objecten reeds gemerkt met een nummer, zij werden hernummerd. In de inventaris van 1986 staan 874 objecten beschreven. CAG registreerde 665 objecten, zonder de zolder. De nummering gebeurde volgens de methode die CAG reeds bij eerdere registratieopdrachten gebruikte: met een combinatie van letters, verwijzend naar de naam van de collectie, en volgnummers. Voor het Brouwersmuseum werd dat dus BRO0001 tot BRO0665. Eens genummerd werden de objecten wel enigszins per soort gegroepeerd om vervolgens per soort te kunnen worden beschreven. Bij die beschrijving werden per object telkens dezelfde velden ingevuld op een vooraf gemaakt document. Bij enkele velden werden te omcirkelen standaardopties vermeld. Genoteerd werd: • • • • • • • • • • • • • •
6
oude nummering (indien vermeld/leesbaar) objectnaam vervaardiger = a.d.h.v. stempel, opschrift datering = doorgaans een schatting op basis van zichtbare kenmerken van productieprocédé (bijv. al dan niet bellen in glas of naden in aardewerk) fysieke beschrijving = uiterlijke beschrijving van het object materialen (faience, glas, hout, koper, tin, porselein, smeedijzer,…) kleur opschrift (inhoud, positie) iconografie afmetingen (diameter onder, diameter boven, max. lengte, max. hoogte, max. diepte, breedte oor, hoogte oor) toestand (goed, redelijk, matig, slecht) volledigheid schade opmerkingen
De gestandaardiseerde antwoorden werden uiteraard aangepast waar nodig. Zo werd bijvoorbeeld bij het kuipers- en brouwersalaam dat zich in het museum bevindt, meer opgemeten dan diameter, lengte, breedte en hoogte. Te denken valt aan: lengte steel, lengte mes,… Andere dan de standaard vermelde materialen werden op het blad genoteerd. De genoteerde ‘toestand’ wordt verklaard bij de velden ‘volledigheid’ en ‘schade’. Na de beschrijving werden de stukken gefotografeerd. Dat fotograferen gebeurde, net als het beschrijven, enigszins per soort object. Die aanpak maakte dat de instellingen van het fototoestel niet steeds moesten worden gewijzigd. Voor het fotograferen is beroep gedaan op de deskundigheid van de ervaren amateurfotograaf Paul De Schepper uit Lokeren. De Schepper heeft zijn ervaring met objectfotografie – onder andere – verworven in het Landbouwmuseum van Stekene. Hij heeft de volledige collectie van dat museum geregistreerd en gefotografeerd. De voornaamste tips and tricks voor het fotograferen van objecten, en dan specifiek van glas en aardewerk, tegen een witte achtergrond, zijn de volgende: • • • • •
werken met spots en lichttent werken met een statief, voor stabiliteit overbelichten in functie van de donkerte van het te fotograferen object fototoestel instellen op spotmeting. Zo wordt de lichtintensiteit gemeten op één specifieke plaats. Dat zorgt voor een helderwitte achtergrond werken met de zelfontspannerfunctie van het fototoestel, net zoals het statief in het kader van een absolute stabiliteit.
Enkele zeer grote, soms onverplaatsbare objecten uit het museum werden niet in een van beide fotostudio’s maar ter plaatse gefotografeerd. Te denken valt aan de brouwkuipen, de staande speeldoos, de tafelbiljart en de grote wortpomp. In dat geval werd wel gewerkt met flits.
Roerkuip BRO0513 en polyfoon BRO0518
In kannen en kruiken
7
Van ieder object werden minstens twee foto’s genomen: een basisfoto en een documentatiefoto (met schaallat naast of tegen het object). Maar doorgaans werden meerdere foto’s genomen. Bij objecten met een deksel werd een foto gemaakt met geopend deksel. Markante details werden afzonderlijk gefotografeerd (schade, stempel, graveringen, ijkmerken). Zoveel als mogelijk werden objecten vanuit eenzelfde positie gefotografeerd: frontaal en enigszins vanuit de hoogte). De foto’s werden na iedere werkdag meteen hernummerd. Ze kregen daarbij het objectnummer mee en een volgnummer. Die volgnummers werden toegekend en zijn bij alle objecten dezelfde. Foto 01 is de basisfoto, 02 de documentatiefoto, foto’s 03 tot 06 zijn detailfoto’s.
Figuratieve barbotine BRO0130_1, BRO0130_2, BRO0130_3 en BRO0130_4
Na het afstoffen, beschrijven en fotograferen werden de objecten op dezelfde manier als tevoren teruggeplaatst in de vitrines en het museum.
8
3 Digitale registratie Na de fysieke registratie in het Brouwershuis, volgde de digitale registratie van de collectie in het collectieregistratiesysteem CollectiveAccess. Deze databank vormt de basis van de publiek toegankelijke beeldbank van CAG, Het Virtuele Land (www.HetVirtueleLand.be). Voor ieder object werd een nieuwe objectfiche aangemaakt. Iedere fiche bestaat standaard uit een aantal tabbladen. Daarop werden alle relevante velden ingevuld, gaande van een objectnaam tot het toekennen van een Creative Commons-licentie. Het belangrijkste veld voor CAG is dat van de beschrijving. Daarin wordt de historische context van het object geschetst en, in het geval van werktuigen, ook de werking. CollectiveAccess nummert zelf iedere fiche. De foto’s werden volgens datzelfde systeem hernummerd en op die manier bij de juiste fiche gevoegd. De link met het BRO-nummer blijft uiteraard digitaal gelegd.
In kannen en kruiken
9
4 Collectieprofiel Op basis van de functie van de objecten, kan de collectie van het Brouwersmuseum ingedeeld worden in zeven categorieën. Die onderverdeling wordt hier gemaakt om een collectieprofiel te schetsen. Ze is niet gerelateerd aan de objectnamen die zijn toegekend bij de digitale registratie. Per categorie worden de meest markante objecten of soorten objecten aangehaald. Van die objecten wordt, waar mogelijk, de herkomst toegelicht. Ook worden aanwijzingen gegeven die helpen dateren. Dit collectieprofiel is een schets. Voor een volledig overzicht van alle objecten kunnen de databank en Het Virtuele Land geraadpleegd worden.
4.1 Drinkgerei Onder het drinkgerei vallen alle bierglazen (drinkgerei van glas zonder handvat of deksel), bierpullen (drinkgerei van glas, zilver of tin met een handvat en/of deksel) en bierkroezen (drinkgerei van aardewerk met handvat en/of deksel). Het aantal bierglazen in de uitgestalde collectie is beperkt tot 8. Het gaat telkens om glazen met ribvormig, opstaand reliëf. De glazen dateren is niet zo eenvoudig. Vast staat dat ze niet geblazen of met de hand gegoten zijn. Dat betekent dat ze dateren van na 1890. Al in de eerste helft van de negentiende eeuw werd geëxperimenteerd met machinale glasproductie (gieten en persen). Maar die kwam toch vooral vanaf het einde van de negentiende eeuw op gang. Geblazen glas is eenvoudig te herkennen. Blazen gebeurde met behulp van een stalen pijp, een hechtijzer of puntijzer. Die pijp liet sporen na op de bodem van een glas: het zogeheten pontilmerk. Machinaal vervaardigd glas draagt geen sporen op de onderkant, tenzij af en toe een expliciet aangebrachte stempel van de vervaardiger. Dat is op geen van de Brusselse bierglazen het geval. Gegoten glas, zowel met de hand als machinaal, is te herkennen aan zichtbare zijnaden. Die zijnaden zijn een afdruk van de twee helften van de mal. Bij handgegoten glas is de mal van zand of was, wat soms resulteert in kleine oneffenheden. De mal van machinaal gegoten glas is van metaal, wat zorgt voor ‘foutloos’ glas. Machinaal gegoten glazen zijn (doorgaans) van recentere datum dan handgegoten exemplaren. De Brusselse bierglazen tonen geen zijnaden en zijn met andere woorden geperst. Een holle metalen vorm wordt dan met grote druk volgeperst met vloeibaar glas. In enkele glazen zijn wel bellen te zien (bijv. BRO0001 BRO00026). Deze ‘glastranen’ wijzen op een nog niet geperfectioneerde machinale persproductie, te dateren eerste helft van de twintigste eeuw. Ook de dikke bodem en hoge ziel (dwz geen vlakke, maar holle bodem) bij alle exemplaren wijst in die richting. Bierpullen telt de Brusselse collectie veel. De meeste zijn van glas. Sommige hebben een deksel, van tin of een andere legering. Dateren kan op de hierboven beschreven manier. Twee bierpullen zijn geblazen. Zij dragen onderaan een pontilmerk (BRO0033 en BRO0047). Het pontilmerk is enigszins gepolijst. Dat maakt dat de pullen te dateren zijn tussen 1865 en 1890. De overige pullen zijn machinaal gegoten (met naden) of machinaal geperst. Allicht vallen zij haast allemaal te dateren in de eerste helft van de twintigste eeuw. Een verdere precieze datering aanbrengen is moeilijk. Wel valt er een relatieve ordening op te stellen. Pullen met bellen in het glas (bijv. BRO0013 en BRO0028)
10
zijn ouder dan pullen zonder bellen. Pullen met een geplakt oor (bijv. BRO0009 en BRO0022) zijn ouder dan pullen met een machinaal aangehecht oor (bijv. BRO0032 en BRO0042). Een geplakt oor wijst immers op handwerk. In enkele gevallen bieden andere dan technische gegevens een aanknopingspunt om te dateren. BRO0036 draagt onderaan een stempel van de Verreries Gaasch in Antwerpen. Die glasfabriek bestond in de eerste helft van de twintigste eeuw. De decoratie op het glas – een cirkel met daarop 28 – verwijst naar de Brusselse brouwerij Caulier (1873-1960) die in de eerste helft van de twintigste eeuw Perle 28 brouwde. Eenzelfde dateringswijze kan worden toegepast voor BRO0010. De inscriptie op de binnenzijde van het tinnen deksel geeft te lezen Rackl&Eisenmann. Die tingieterij uit München bestond tussen 1900 en 1940.
Glazen bierpullen BRO0033 en BRO0036
De herkomst van de pullen bepalen kan op basis van opschriften, merken of decoratie, zoals blijkt uit de hierbovengenoemde gevallen van BRO0036 en BRO0010. Nog Duits zijn BRO0005 (brouwerij Löwenbräu uit München), BRO0034 (Augustiner Bräu München) en BRO0037 (made in Germany). De collectie telt enkele tinnen pullen. BRO0019 is, afgaand op de productiekenmerken, van recente datum. Op de bodem is een engelmerk terug te vinden. Oorspronkelijk wees het engelmerk op Duits tin van de hoogste kwaliteit. Op machinaal gegoten tinnen objecten van minder dan 100 jaar oud heeft het merk weinig betekenis. De collectie telt ook zogeheten edeltin: rijkversierd tinnen vaatwerk dat vooral bedoeld is als decoratie. Niet zelden wordt geprobeerd edeltin oude allures te geven. Dat is bijvoorbeeld het geval met BRO0623 en BRO0624. Het tinmerk JD is ontcijferd als afkomstig van Jean Driesen uit Tongeren, die werkzaam was in de jaren 1960. De bierkroezen in de collectie zijn van gres (keramisch materiaal), fijne faience (geglazuurd aardewerk) en ‘gewone’ tinhoudende faience. De fijne faience kroezen (lijkt porselein, maar is niet doorschijnend) bieden weinig aanknopingspunten voor datering en herkomst. Stempels ontbreken haast altijd. Het gaat hoofdzakelijk om kroezen met enige goudversiering en een geschilderd tafereel: een romantische scène, een landschap, een jachttafereel, een spel (kegelen,…). Op basis van de
In kannen en kruiken
11
thematiek van de decoratie kan worden gedacht aan een laat negentiende-eeuwse datering. Eén van dergelijke kroezen (BRO0235) draagt de stempel van de fabriek van Pêtre in Baudour (Henegouwen). Alle gelijkaardige kroezen aan dezelfde fabriek toewijzen zou te kort door de bocht zijn. Maar allicht zijn sommige toch van dezelfde origine. Enkele kroezen laten meer specificatie toe. BRO0055 draagt het merk van het Belgische Boch Frères (uit La Louvière) dat in gebruik was tussen 1887 en 1910. BRO0064 draagt de stempel van de porselein- en faiencefabriek Creil et Montereau in Frankrijk die werd gebruikt van 1849 tot 1867. De kroes valt op binnen de collectie door de Oosters geïnspireerde decoratie. BRO0069 draagt de stempel van Limoges-fabrikant Boisbertrand, in gebruik tussen 1900 en 1939.
Bierkroezen BRO0235 en BRO0248: fijne faience (l) en tinhoudende faience (r)
De tinhoudende faience kroezen zijn zonder twijfel de oudste van de collectie drinkgerei. Ook over hun herkomst is er zekerheid. Die is Brussels. In Brussel werd faience vervaardigd sinds de zestiende eeuw, maar het is vanaf het midden van de achttiende eeuw dat de productie, zowel van serviesgoed als van meer artistieke en decoratieve objecten, haar grootste bloei kent met vier Brusselse ateliers. Vanaf het einde van de achttiende eeuw, bij de opkomst van de productie van porseleinen en fijne faience drink- en schenkgerei, verschijnt ook faience drink- en vooral schenkgerei (zie verder). Het kleinste van de vier ateliers, atelier Rue du Pont Neuf, houdt op te bestaan in 1791. De drie andere ateliers, Rue de Laeken, Rue de la Montagne en Porte de Laeken, blijven bestaan tot het midden van de negentiende eeuw. De faience kroezen zijn met andere woorden allemaal te dateren tussen het einde van de achttiende en het midden van de negentiende eeuw. Toewijzen aan één van de drie ateliers is moeilijk, omdat zelden merktekens werden gebruikt. De decoratie van de kroezen geeft soms een aanwijzing. Of liever, het atelier uit de Rue de Laeken hanteerde een typisch stippenpatroon. BRO0261 zou afkomstig kunnen zijn van het atelier Porte de Laeken. BRO0610 en BRO0611 zijn laat-achttiende-eeuws: een inscriptie in het tinnen deksel vermeldt 1765. De Brusselse collectie telt ook vier kroezen van de grootste concurrent van de Brusselse ateliers, het reeds vernoemde Boch Frères. BRO0248, BRO0249, BRO0250 en BRO0252 dragen een vroeg-negentiendeeeuws Bochmerk.
12
4.2 Schenkgerei Het schenkgerei van het Brusselse museum is onder te verdelen in een aantal deelverzamelingen: maatkannen, barbotines en Keuls steengoed. Maatkannen zijn schenkkannen met een al dan niet officieel vastgestelde inhoudsmaat. De maat wordt soms expliciet op de kan vermeld (litre, double litre, ½ litre, dubbelkan,…), soms niet. In dat laatste geval kan er toch vanuit gegaan worden dat het gaat om een maatkan als er een ijkteken is aangebracht. Maatkannen werden geijkt om de inhoudsmaat te officialiseren. Faience kannen werden eenmaal geijkt, in het jaar van ingebruikname. Tinnen maatkannen werden ieder jaar opnieuw geijkt. Op het ijkteken werd een letter aangebracht. Die letter refereerde naar een jaar. Ijktekens zouden op die manier een hulpmiddel voor datering kunnen zijn. Met de nadruk op ‘zouden’: iedere nieuwe bewindvoerder herbegon met het alfabet, maar liet tegelijk het alfabet van de vorige bewindvoerder doorlopen. Een ‘A’ kan daardoor staan voor 1801 (Frans bewind), 1820 (Hollands bewind), 1831 (Belgisch bewind) of 1845 (ook Belgisch bewind). De hulp is dus relatief. Een letter uit het Romeinse alfabet wijst op productie tussen 1801 en 1855, een Griekse letter wijst op productie na 1855 en tot 1947. De Brusselse collectie telt hoofdzakelijk maatkannen uit Brusselse tinhoudende faience. Aanwijzingen voor de Brusselse herkomst zijn de kleuren van de kannen (kobaltblauw en mangaanroze) en de decoratieve elementen (het typische ‘entre deux arbres’-thema, maar ook de harlekijnen, soldaten en bloemmotieven, de stercartouches) die in de literatuur als typische Brussels worden aangehaald. Enkele kannen zijn met zekerheid toe te wijzen aan één van de ateliers. Witte kannen met blauw stipmotief (type BRO0231) zijn afkomstig uit het atelier Rue de Laeken, ook kannen met een M in de stercartouche of het wapenschild (type BRO0263) zijn van daar afkomstig. De M werd gebruikt door Jean-Baptiste Morren die van 1811 tot 1839 het atelier leidde. Kannen met initiaal S (zoals BRO0526) zijn afkomstig uit het atelier Porte de Laeken. De S staat voor Mathieu en Héliodore Stevens (resp. 1820-1843 en 1843-1866). Enkele schijnbaar Brusselse maatkannen zijn afkomstig van concurrent Boch Frères (bijvoorbeeld BRO0243 en BRO0538). Enkele andere faience maatkannen (type BRO0628) dragen een stempel die werd gebruikt in de faiencefabriek van Nimy (Henegouwen) tussen 1898 en 1920. De collectie telt naast faience maatkannen ook maatkannen uit tin (bv. BRO0021).
In kannen en kruiken
13
Faience maatkan BRO0263, figuratieve barbotine BRO0133, barbotine ‘bleu flowing’ BRO0087 en Keuls steengoed BRO0173
In de raadzaal huist een mooie collectie figuratieve barbotine schenkkannen. Barbotine is een term die wordt gebruikt voor geglazuurd aardewerk dat niet wordt gedraaid omdat de vorm of het reliëf te apart is. Barbotines – de naam van de techniek wordt ook gebruikt voor de objecten - worden gegoten in een mal. Ze zijn meestal veelkleurig. Figuratieve barbotines worden gegoten in de vorm van een mens of een dier, ze zijn hoofdzakelijk bedoeld als decoratie. De figuratieve traditie valt te dateren tussen het einde van de negentiende eeuw en de jaren twintig van de twintigste eeuw en is (Noord-)Frans-Brits van oorsprong. De Waalse faiencefabrieken van Wasmuël en Nimy (allebei Henegouwen) volgden dat voorbeeld graag. Het gaat nooit om unieke stukken. De meeste faienceen porseleinfabrieken hadden catalogi voor de barbotineproductie (cfr. barbotine-belge.com). De Brusselse collectie is verscheiden wat herkomst betreft. Er zijn heel wat Britse (bijv. BRO0133, BRO0137, BRO0158 en BRO0160), enkele Franse (BRO0130 en BRO0161) en ook Waalse stukken te vinden (BRO0148). Naast figuratieve barbotines huisvest het Brouwersmuseum ook barbotines ‘bleu flowing’: faience schenkkannen met blauwgrijze of blauwwitte decoratie (type BRO0087) . Bleu flowing dateert van het einde van de negentiende eeuw, en was het handelsmerk van de faiencerie van Wasmuël (18361951). Een laatste soort schenkgerei is het Keuls steengoed (type BRO0173). Dat steengoed is gemaakt van keramisch materiaal (gres), grijs of bruin met blauwe decoratie, voorzien van een laag zoutglazuur. Dat glazuur maakt de kannen waterdicht. De schenkkannen hebben doorgaans een maataanduiding in de buurt van het handvat (geschilderd of gestempeld). De grootste Brusselse kan heeft een inhoud van 5 liter (BRO0192). Merken die helpen bij het bepalen van de herkomst en de ouderdom ontbreken. Ook technische kenmerken helpen niet om te dateren. Anders dan bij glas wordt Keuls steengoed vandaag immers nog steeds gemaakt zoals in de middeleeuwen.
14
4.3 Tapgerei Het Brouwersmuseum heeft naast drink- en schenkgerei ook tapgerei van twee types. In de raadzaal staan enkele zuilvormige faience bierpompen (type BRO0166). Het gaat om relatief hoge (60100cm), veelkleurige cilinders, al dan niet afgewerkt met een figuur bovenaan. Op iedere pomp is plaats voor twee of drie tapkranen. Op sommige pompen zijn tapkranen aangesloten, bij andere ontbreken ze. Dergelijke bierpompen worden in de literatuur gedateerd aan het einde van de negentiende eeuw. Met name de art deco decoratie op meerdere exemplaren wijst in die richting. Herbergen en cafés lieten de pompen maken op bestelling en ze werden vervolgens het pronkstuk van de zaak. Het tafereel dat werd afgebeeld op de pomp hield doorgaans een verwijzing in naar de cafénaam. Bier werd niet alleen getapt uit pompen, maar ook met tapkranen ‘à l’anglaise’. Het gaat daarbij om beweegbare messing hendels op een messing plaat met rond de hendel een cilindervormig faience handvat. Allicht zijn de kranen rond hetzelfde moment te dateren als de pompen. De decoratie is in ieder geval vergelijkbaar art deco. In het museum zijn twee volledige exemplaren bewaard (BRO0561 en BRO0562). Verder telt de collectie verschillende faience handvaten zonder messing stel.
Bierpomp BRO0200 en handvat van een tapkraan à l’anglaise BRO0213
In kannen en kruiken
15
4.4 Flessen In het museum zijn verschillende machinaal vervaardigde bierflessen met beugelsluiting bewaard. Anders dan de geschiedenis van bier, die lang teruggaat, is die van bierflessen kort. Bier werd lange tijd in kruiken uit de brouwerij gehaald. Af en toe werd het opgeslagen in een fles met kurk. Maar dat was een dure procedure. In 1843 bedacht de Engelsman Henry Barret een systeem om glazen flessen van een inwendige schroefdraad te voorzien. Die schroefdraad liet toe de flessen luchtdicht af te sluiten. In 1895 werd de beugelsluiting uitgevonden. De Brusselse flessen zijn afkomstig van verschillende Belgische brouwerijen (Meeus in Vertrijk, Breda en Artois uit Leuven, Stroobants uit Herent, Piedboeuf uit Jupille, Gigi Lallement uit Aubange, Le Cocq d’Or uit Verviers,…). Ze zijn te dateren tussen 1930 en 1950. Naast bierflessen telt de Brusselse collectie in de raadzaal ook vier oude Britse sodaflesjes (BRO0004, BRO0008, BRO0011 en BRO0018). Sodawater, water verrijkt met minerale zouten en verzadigd met koolzuur, werd uitgevonden aan het einde van de achttiende eeuw. Net als bier was sodawater moeilijk te bottelen zonder kwaliteitsverlies. In 1814 bedacht de Britse waterfabrikant Hamilton een torpedovormig flesje dat liggend bewaard moest worden. Het flesje werd afgesloten met een kurk die met ijzerdraad op de fles werd gehouden. Doordat de fles lag, bleef de kurk nat en kon het koolzuur niet ontsnappen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden de torpedoflesjes algemeen gebruikt. De Brusselse exemplaren zijn afkomstig van de waterfabrieken Webb’s uit Islington bij Londen en Kinmond uit Leamington.
4.5 Alaam In het museum is vooral alaam te vinden van de brouwer en de kuiper. Enkele stukken horen toe aan de smid en de landbouwer. Het brouwersalaam is hoofdzakelijk achttiende- en negentiende-eeuws. De vaste stukken zijn afkomstig van een niet langer bekende Hoegaardse brouwerij. Het gaat om een kookketel met platen van geslagen koper met vooraan een ovendeur en stapelruimte voor hout, twee houten vaten (een wachtkuip en een beslag-/filterkuip) en een koelschip. Verder is er allerlei los brouwersalaam: moutscheppen, roerstokken, een stuikmand en lepels. Ook vaten (voornamelijk van de Brusselse brouwerij Wielemans-Ceuppens) (type BRO0507), brandstempels om de vaten te merken (BRO0378) en bierbomen om vaten te dragen (type BRO0504) horen tot de collectie. Bijzonder is de koperen wortpomp (BRO0512): een pomp om de wort uit de beslagkuip te pompen en over te brengen naar de kookketel. Meerdere stukken van het losse brouwersalaam zijn afkomstig van de oude brouwerij Van Haelen (Linkebeek/Beersel, 1893-1958).
16
Wortpomp BRO0512 en kuipwindas BRO0498
Het kuipersalaam is verscheiden. Meest in het oog springt een voegbank (BRO0503), een grote schaaf om de zijkanten van de duigen en de bodemstukken te schaven. Daarnaast zijn er allerlei blokschaven, twee windassen (BRO0498 en BRO0499) om duigen aan te trekken, hamers om de duigen op de juiste plaats te krijgen (drijvers), hoepelhaken, dissels, sponboren, sponsleutels en trekmessen. Uit de smidse zijn er hoefijzers en tangen, van op de boerderij dorsvlegels en pikken.
4.6 Café-inrichting In het museum staan ook enkele objecten die zorgden voor vermaak bij cafébezoek. De zeer grote staande speeldoos bij de ingang valt meteen op: een muziekinstallatie voor blikken platen in een houten kast (BRO0517). Onderaan is een opbergschuif voor de muziekschijven. Het opschrift ‘Polyphon Leizig’ verwijst naar Polyphon Musikwerke AG, een grote speeldozenfabrikant die van 1889 tot 1895 in Leipzig was gevestigd. De speeldoos werd in 1955 aan het museum geschonken door G. Damiens. Ze werkt nog. Verder is er een tafelbiljart (BRO0517) en een puddebak (BRO0508). Om vervelende cafébezoekers af te schepen diende het zagemanneke (BRO0643): een mannetje met zaag dat door de cafébaas in beweging kon worden gebracht om duidelijk te maken dat de klant zeurde. Ook een spaarkast (BRO0645) was in verschillende volkscafés terug te vinden. Iedere deelnemer had zijn gleuf en kon maandelijks sparen.
In kannen en kruiken
17
Zagemanneke BRO0643 en heiligenbeeld BRO0563
4.7 Heiligenbeelden Een laatste verzameling zijn de heiligenbeelden. De patroonheilige van de brouwers is Sint Arnoldus, ook Arnoldus van Tiegem of Arnoldus van Soissons genaamd. Arnoldus werd geboren in het WestVlaamse Tiegem in 1040 en overleed in 1087 in Oudenburg. In 1081 werd hij tot bisschop van Soissons gewijd. Hij werd patroonheilige van de brouwers omdat hij in tijden van epidemies de mensen aangeraden zou hebben bier te drinken in plaats van water. Bier werd immers bereid met gekookt (en dus ontsmet) water. Hij werd en wordt doorgaans afgebeeld met een roerstok en een stuikmand of bierton. Het meest indrukwekkende heiligenbeeld bevindt zich in de inkomhal van het Brouwershuis: een Sint-Arnoldus in arduinsteen, met een roerstok en stuikmand, van anderhalve meter hoog (BRO0563). Het beeld dateert van 1768 en prijkte tot 1952 boven de ingangspoort van de brouwerij van Soignies. In dat jaar werd het beeld aangekocht door de Ridderschap van de Roerstok. De andere heiligenbeelden zijn moeilijker te dateren en lokaliseren. De staat waarin ze verkeren (met name houtworm in de houten exemplaren), doet een hoge ouderdom vermoeden (negentiende eeuw).
18
5 Waardering, herbestemming en publieksluik De collectie van het Brouwersmuseum is zonder twijfel bijzonder. Dat heeft te maken met de combinatie van de verschillende soorten objecten, die in geen enkele andere collectie wordt gevonden, maar ook met de samenstelling van de deelverzamelingen zoals hierboven beschreven. Vooral de collectie van maatkannen en kroezen in tinfaience is bijzonder. Het gaat niet alleen om de oudste objecten in het museum. De collectie is bovendien erg uitgebreid: ze telt 117 objecten. Het is ook een lokale collectie, want op enkele uitzonderingen na zijn alle maatkannen van Brusselse origine. En de kannen zijn doorgaans in goede staat. Hierbij dient wel te worden vermeld dat de kannen die worden bewaard in het eigenlijke museum in merkelijk slechtere staat zijn dan de kannen die worden bewaard in de vitrines. In het museum zijn de kannen onderhevig aan temperatuurschommelingen, aan stof en aan vuil. Ze kunnen bovendien worden aangeraakt, beschadigd of zelfs ontvreemd door de bezoekers. Diezelfde opmerking kan overigens worden gemaakt voor alle objecten die worden bewaard in het museum. De bewaaromstandigheden zijn niet er niet ideaal. De staat van de objecten in de kelder is dan ook niet goed. Dat is jammer, gezien er, naast de maatkannen uit tinfaience, nog andere kostbare en zeldzame objecten worden uitgestald. Te denken valt dan vooral aan de grote polyfoon, de wortpomp, de houten bierpomp, enkele va de heiligenbeelden en aan de oude uithangborden. Het alaam dat wordt bewaard, is doorgaans niet zeldzaam. Het brouwersalaam is in enkele andere Belgische collecties terug te vinden. Een uitzondering moet worden gemaakt voor de grote voegbank en de kuipwindassen. Naast de collectie tinfaience, is ook de collectie bierpompen van zekere waarde. Ook dat is met 24 objecten in goede staat een rijke collectie. De collectie van figuratieve barbotines is te eclectisch samengesteld om als geheel waardevol te zijn. Maar er zitten wel mooie losse objecten tussen. Een enkele keer vormen zo’n barbotines een paar, met een man en een vrouw. Voor de glazen bierpullen geldt dezelfde vaststelling: bijzonder eclectisch samengesteld. Maar de geblazen exemplaren zijn oud en daardoor waardevol. Zoals reeds eerder aangehaald, worden ook op de zolders van het Brouwersmuseum nog objecten bewaard. Naast veel recente objecten (glazen), gaat het om objecten in zeer slechte staat. Het is moeilijk uit te maken of zij op zolder worden bewaard wegens die slechte staat, of dat zij in slechte staat zijn door de bewaring op zolder. In ieder geval zijn de bewaaromstandigheden er slecht. Wel gaat het bij de zolderstukken vaak om ‘dubbels’: objecten die ook al elders in het huis worden bewaard in een identieke of zeer gelijke vorm. Te denken valt aan schoppen en roerspanen, maar ook aan kroezen, flessen, (delen van) bierpompen en pullen. Maar er worden ook enkele (zwaar beschadigde) affiches bewaard van feestelijkheden in Brussel in begin van de twintigste eeuw. Om op een zinvolle manier over herbestemming van de collectie te spreken, is het nodig dat bestaande collecties worden geanalyseerd. Een dergelijke analyse lag buiten het bestek van dit registratieproject. In theorie zijn meerdere opties mogelijk. Een eerste optie is de collectie in zijn
In kannen en kruiken
19
geheel samen te laten en te verhuizen naar het te realiseren Bierbelevingscentrum. Dat is allicht een weinig realistische piste gezien de verklaring dat slechts een deel van de collectie kan mee verhuizen. Een tweede en betere optie lijkt om per deelverzameling te herbestemmen. Voor het alaam kan het MOT in Grimbergen worden gecontacteerd, maar ook Bokrijk. Zowel het Broodhuis als de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis bewaren een collectie Brussels tinfaience. Maar gezien de waarde van die collectie, lijkt het CAG belangrijk om minstens dat deel van de gehele collectie zelf te behouden en in goede omstandigheden te bewaren. Voor al het overige drink- en schenkgerei kan worden gedacht aan de verschillende kleinere brouw- en biermusea in België. Zoals vermeld in de projectovereenkomst, zal CAG een klein publieksluik breien aan de registratieopdracht. In overleg met het museum zal dat publieksluik de vorm aannemen van enkele drietalige (Nederlands, Frans en Engels) informatieve bordjes. Het museum biedt op dit ogenblik immers weinig informatie aan de bezoekers. Eén bordje zal de geschiedenis van de Brusselse faienceproductie vertellen, een tweede zal op het kuipersambacht ingaan, en een derde op het ambachtelijke brouwen. Op die manier is het oude deel van het museum inhoudelijk gecoverd. Om te besluiten nog dit: naast de collectie van objecten, heeft het museum ook een archief en een bibliotheek. Het archief bestaat hoofdzakelijk uit materiaal van de Federatie van de Belgische Brouwers, maar er rust ook een oude inventaris van de collectie en een beperkte, maar interessante fotocollectie. De bibliotheek bezit als enige in België een volledige collectie van het Journal des Brasseurs. Om die reden is ook die collectie waardevol.
20
6 Oriënterende bibliografie www.antiek-encyclodpedie.nl (categorieën glas, tin, aardewerk en porselein) www.barbotine-belge.com www.barbotine.free.fr www.faience-porcelaine.com www.great-glass.co.uk www.infofaience.com www.kuiperij.be www.mot.be www.royalboch.com www.steinmarks.co.uk www.theworldismadeofglass.co.uk F. Becuwe, Het mout- & brouwhuis De Snoek. Mouten en brouwen in de 19de eeuw (Alveringem 1995). M. Boltero, Pichets en barbotine. Personages, Animaux (Parijs 2000). T.J. Dangis, Tinmerken van België en naburige steden 15de-21ste eeuw (Leuven 2014). M. Deconinck en T. Caporale, Les faienceries et les porcelaineries de Baudour (Boussu 1996). L. van Eeckhoudt, ‘Brusselse faience of Brussels blauw’, in: De Brabantse folklore, 219 (1978) 209305. M. Galand, J. Houssiau en T. Symons, Faience in Brussel van de 17de tot de 19de eeuw. Een nijverheid ten dienste van het leven van alledag (Brussel 2003). J. Lemaire, Faïence et porcelaine de Bruxelles (Brussel 2003). P. Quintens, Bier en brouwerijen te Brussel, van de middeleeuwen tot vandaag (Brussel 1996). J. Soetens, In glas verpakt. Kunst kitsch en koopmanschap (Amsterdam 1999). E. Waelput, Eer het vat in duigen valt (Antwerpen 2004).
In kannen en kruiken
21
CENTRUM AGRARISCHE GESCHIEDENIS
Atrechtcollege Naamsestraat 63 B-3000 Leuven Tel. 016 / 32.35.25
[email protected] www.HetVirtueleLand.be