Brecht Demasure, Greet Draye en Joris Spolspoel
Land van Streuvels Inhoudelijk vooronderzoek
Land van Streuvels Inhoudelijk vooronderzoek
Brecht Demasure Greet Draye Joris Spolspoel
COLOFON Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek. Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van Provincie West-Vlaanderen Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure, Greet Draye en Joris Spolspoel onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en Centrum Agrarische Geschiedenis vzw (CAG). Leuven, 2015 Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op www.hetvirtueleland.be. Voor meer informatie: Centrum Agrarische Geschiedenis vzw Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
[email protected] +32 16 32 35 25
Afbeelding cover: Het golvend landschap richting Tiegemberg. Ongedateerde foto door Stijn Streuvels vanaf het Lijsternest in Ingooigem. © Beeldbank West-Vlaanderen
INHOUDSTAFEL Inleiding ....................................................................................................................................... 3 1 Landschappelijke infrastructuur ............................................................................................... 5 1.1 De waterscheidingslijn Leie-Schelde, een natuurlijke barrière .................................................. 5 1.2 Verkeerswegen, een menselijke barrière................................................................................... 6 1.2.1 Spoorwegen ....................................................................................................................... 6 1.2.2 Verkeerswegen .................................................................................................................. 7 1.3 Deelgebieden en pleisterplaatsen ............................................................................................ 10 1.3.1 Regio I. Noordzijde spoorlijn, noordwestzijde heuvelrug: Anzegem - Heirweg Gijzelbrechtegem ........................................................................................................... 11 1.3.2 Regio II. Westzijde heuvelrug: Ingooigem - Vichte (Leievallei) ...................................... 13 1.3.3 Regio III. Scheldevallei Zuiden-Oosten: Tiegem, Otegem, Kaster ................................... 15 2 Een beknopte geschiedenis van de landbouw in Anzegem....................................................... 19 2.1 Agrarische ontwikkeling tot ca. 1800 ....................................................................................... 19 2.2 Een traditionele landbouw (1800-1880) .................................................................................. 20 2.2.1 Een moeilijke periode ...................................................................................................... 20 2.2.2 Op zoek naar alternatieven ............................................................................................. 22 2.3 Boeren in verandering (1880-1950) ......................................................................................... 23 2.3.1 Opnieuw crisis, maar ook industrie ................................................................................. 23 2.3.2 De landbouwsector heroriënteert zich ........................................................................... 24 2.4 Schakel in de voedselketen (1950-2010).................................................................................. 27 2.4.1 Achtergrond ..................................................................................................................... 27 2.4.2 Belang van de landbouw in Anzegem.............................................................................. 28 2.4.3 Teeltpatroon en veestapel .............................................................................................. 28 3 Ecologie in Anzegem .............................................................................................................. 31 3.1 Hydrografie: Brongebieden en beekvalleien ............................................................................ 31 3.2 Bosgebieden en bosvegetatie .................................................................................................. 32 3.3 Parkdomeinen .......................................................................................................................... 35 3.4 Kleine ecologische landschapselementen ................................................................................ 36 4 Cultuurgeschiedenis ............................................................................................................... 39 4.1 Grote namen............................................................................................................................. 39 4.1.1 Het Lijsternest (Ingooigem) ............................................................................................. 39 4.1.2 Het Sint-Arnolduspark (Tiegem) ...................................................................................... 41
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
1
4.2 Twee talen ................................................................................................................................ 43 4.3 Streekspecialiteiten .................................................................................................................. 45 4.3.1 Streekgerechten .............................................................................................................. 45 4.3.2 Streekverhalen................................................................................................................. 46 5 Bronnenmateriaal .................................................................................................................. 47 5.1 Beeld ......................................................................................................................................... 47 5.2 Kaarten ..................................................................................................................................... 49 6 Bibliografie ....................................................................................................................................... 51
2
Inleiding Het ‘Land van Streuvels’ dankt zijn naam aan Stijn Streuvels, literaire vernieuwer uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Stijn Streuvels was het pseudoniem van Frank Lateur, een brood- en banketbakker van opleiding en literaire autodidact. Hij werd geboren in Heule in 1871, bracht zijn jeugd door in Avelgem en verhuisde in 1905 naar Ingooigem waar hij woonde tot zijn dood in 1969. Daar had hij Het Lijsternest laten optrekken. Vanachter het grote raam in zijn schrijfkamer beschreef hij in zijn romans het leven en de natuur van de streek. Hij verwierf er naam en faam mee in binnen- en buitenland. Dit rapport is de neerslag van een inhoudelijk vooronderzoek naar dat ‘Land van Streuvels’. Het aangeleverde materiaal kan de diverse applicaties van het gelijknamige fiets- en wandelroutenetwerk stofferen met toegankelijke achtergrondinformatie over de ontwikkeling van de landbouw, het landschap en de lokale cultuurgeschiedenis. Het kan bovendien bijdragen om de historische eigenheid en identiteit van het gebied te schetsen en te communiceren naar een breed publiek van bewoners en recreanten in verdere initiatieven. Het recreatief netwerk waarvan sprake beslaat het gebied met typische natuur- en cultuurlandschappen die beschreven staan in de werken van Streuvels. Het gaat om de directe omgeving in het zichtveld van zijn woonst, met name het glooiend landschap rond de heuvelkam Tiegemberg. Ruimer genomen bevat het ook de landschappen en trekpleisters in de ‘Groene Gordel’ rond Anzegem, voorbij de spoorlijn die de gemeente doorkruist. Ook uit het meer geürbaniseerde westen in Vichte en Heirweg zijn enkele bijzondere pleisterplaatsen opgenomen. Grosso modo komt het hele gebied overeen met de gemeente Anzegem en enkele overgangszones zoals de open landschappen richting Otegem en de bocage en bossen langs de grens met Wortegem-Petegem. De diverse pleisterplaatsen waarvan informatie en beeldmateriaal wordt aangeleverd, corresponderen zoveel mogelijk met knooppunten op de toekomstige wandelnetwerkkaart ‘Land van Streuvels’. Het eerste deel van deze studie beschrijft de bijzondere ligging van Anzegem in het interfluvium van Leie en Schelde, de heuvelrug die het natuurlijke landschap vormgeeft en waarrond enkele ecologisch waardevolle zones bewaard zijn. Daarnaast komen de menselijke ingrepen in het landschap aan bod, met de historische ontwikkeling en fragmentering door verkeersinfrastructuur zoals spoorlijnen en bebouwing. In een tweede hoofdstuk volgt een historische schets van de ontwikkeling van de landbouweconomie en teelten in de streek en van de invloed die de modernisering had op het agrarische landschap. Het derde deel gaat dieper in op de typische vegetatie in het bronnengebied, de bossen en beekvalleien van Anzegem. In het laatste hoofdstuk wordt de grote en kleine cultuurgeschiedenis van de regio besproken. Het ‘Land van Streuvels’ was een plaats van literaire avant-garde en van religieus toerisme met het Sint-Arnolduspark. De beide varianten van het WestVlaams die elkaar ontmoeten op de heuvelkam, komen aan bod, naast de vele streekverhalen die Anzegem rijk is. Het rapport besluit met een overzicht van enkele streekspecialiteiten.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
3
4
1 Landschappelijke infrastructuur Joris Spolspoel, CAG Zoals elders in Vlaanderen vind je in het ‘Land van Streuvels’ alleen nog cultuurlandschappen, het resultaat van een eeuwenlange wisselwerking tussen mens en natuur. Historische bouwsels, bosrelicten, het wegenpatroon, kleine stukjes groen: ze vertellen allemaal iets over het historisch landgebruik in de streek, over oude tradities en de evolutie van het landschap. Eerst komt het natuurlijke reliëf aan bod, vervolgens de menselijke invloed erop. Er zijn drie deelgebieden te onderscheiden. Die onderverdeling is van nut in de waardering en groepering van pleisterplaatsen.
1.1 De waterscheidingslijn Leie-Schelde, een natuurlijke barrière Het landschap en uitzicht van het Land van Streuvels wordt bepaald door de ligging van Anzegem en haar deelgemeenten in het interfluvium van de Leie en Schelde. Eén van de voornaamste reliëfgolven in Zuid-West-Vlaanderen, grotendeels parallel aan beide rivieren, verheft zich namelijk een heel stuk boven de omliggende glooiingen en vormt zo de waterscheidingslijn tussen beide rivierbekkens. Deze centrale heuvelrug loopt dwars door de gemeente van noordoost naar zuidwest en zorgt aan weerszijden voor diverse landschapstypes. In noordwestelijke richting strekken de beekvalleien zich uit richting Leie en in zuidoostelijke richting naar de Schelde. Naar de Leie toe is het verval zacht en lopen de waterlopen traag over een lang parcours. Aan de kant van de Scheldevallei is het verval van de beken vanaf Tiegemberg tot de Scheldevlakte doorgaans sneller, korter en steiler. Het Anzegemse deel van het interfluvium ligt net op de overgang van zandbodems naar leembodems. Net als de heuvelruggen in de Westhoek en de Vlaamse Ardennen gaat het in feite om gefossiliseerde zandbanken van een oude zee, in vakliteratuur ‘Diestiaanheuvels’ genoemd. Een andere naam is ‘getuigenheuvels’. Aan de randen van de heuvelrug vinden bestaande reliëfverschillen hun oorsprong in de erosie van zandduinen, zoals de steilrand aan de Spitaalbossen en de flanken van Tiegemberg. Deze zandduinen waren oorspronkelijk bedekt met formaties van ijzerzandsteen. Dit gebied was echter kwetsbaar voor erosie door de beide rivierbekkens van Leie en Schelde zodat de heuvelkam afgetopt is en veeleer een plateau vormt. De heuveltoppen in de buurt noemt men ook wel ‘kleikoppen’ omwille van de zware ondergrond van klei die door de eeuwenlange waterstromen van beken is achtergelaten. Streuvels koos een van die kleikoppen in Ingooigem uit om zijn woonst en tuin op te bouwen. De hoger gelegen gronden op de heuvelrug waren oorspronkelijk sterk bebost maar opeenvolgende periodes van ontginning en ontwikkeling maakten dat men nu op vele plaatsen zicht heeft op een open cultuurlandschap. Waar kleine hellingbossen opduiken, is de bovenste grondlaag doorgaans minder geërodeerd. De natte bovenlaag die achterblijft, is ongeschikt voor landbouw. Deze bescheiden bosrelicten getuigen van hoe het landschap er eeuwen geleden moet hebben uitgezien. De geologische achtergrond verklaart mee de diversiteit in landgebruik en begroeiing op verschillende flanken van dezelfde heuvel. In het noorden bleven wel enkele grotere historische bosgebieden het landschap bepalen. In het zuiden resten slechts kleine bosfragmenten.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
5
Rondom de heuvelrug ligt een bronnengebied met typische bronbiotopen die de beekvalleien voeden. De eroderende werking van de beken heeft de flanken van de centrale heuvelkam uitgeschuurd tot een zacht glooiend reliëfpatroon. Het landschap tussen de dorpskernen bestaat vooral uit glooiende akkers en kouters, met landschappelijk waardevolle landbouwgronden op de centrale heuvelrug rond Tiegem, in een driehoek tussen Ingooigem, Kaster en Gijzelbrechtegem. De hoogteverschillen zijn het meest significant rondom de Tiegemberg (79m hoog) en het gehucht Kruisken (83m hoog) ten noorden van Gijzelbrechtegem, het hoogste punt in de gemeente Anzegem. Tot de achttiende eeuw kende Anzegem een geringe bevolkingsdruk en werd het landschapsbeeld eeuwenlang bepaald door bosjes, woeste heidegronden en kleinschalige, geïsoleerde hoeves. Een natuurzone waar men nu nog enigszins een impressie kan krijgen van dit oude landschapstype is het karaktervolle en weinig bebouwde gebied Bouvelo-Hemsrode langs de grens met Wortegem-Petegem.
1.2 Verkeerswegen, een menselijke barrière De menselijke cultivering heeft de voorbije twee eeuwen enorm ingegrepen in het natuurlijke landschap. Vanaf de achttiende eeuw begon de moderne ontginning van heidegronden en bosgebied op grote schaal. De bevolkingsgroei en economische ontwikkeling zorgde bovendien voor nieuwe woonvormen en meer beroepsactiviteit op het platteland. De bijhorende verkeersinfrastructuur trok grote, rechte lijnen in het landschap, die sindsdien duidelijke herkenningspunten vormen.
1.2.1 Spoorwegen De aanleg van spoorwegen had een bijzonder grote impact op het landschapsbeeld. Nadat Kortrijk en het Leiedal in de jaren 1840 en 1850 een basisnetwerk van spoorlijnen hadden verkregen, gingen talrijke privémaatschappijen aan de slag om hier een lokaal netwerk aan te verbinden, waarbij ook landelijke gemeenten als Anzegem en Vichte werden opgenomen. De spoorlijn 89 Kortrijk-Oudenaarde werd vanaf 1868 uitgebaat door de 'Société Générale d'Exploitation de Chemin de Fer' en volgt nog steeds haar oorspronkelijk tracé. Ze is aangelegd in een rechtlijnig tracé van oost naar west, zonder rekening te houden met de natuurlijke landschapsvorm. Voor de passage dwars door de heuvelrug werd deze gedeeltelijk afgegraven, zodat de bedding met twee sporen er een holle weg vormt. De rechte vorm en de bebouwing rond de beide stations belemmeren aan weerszijden het zicht op het open landschap langs de heuvelkam. Er ontwikkelden zich geleidelijk stationsgehuchten, die verbonden werden met de centra van Anzegem en Vichte door nieuwe of verbrede wegen. De lintbebouwing langs deze steenwegen rukte geleidelijk op en deed de woonkernen samensmelten tot één geheel. In de jaren 1900-1910 spreidde ook het stoomtramnet van de buurtspoorwegen zich uit, smalsporen langs de bestaande wegen met eenvoudige haltes in afgelegen gehuchten. Deze verbonden de westelijke helft van de gemeente nog meer met het stedelijke leven en industriële centra. De voormalige halte Sterhoek, midden op de spoorlijn tussen de stations van Anzegem en Vichte, werd gebruikt door Stijn Streuvels en door die andere gekende schrijver die in Ingooigem woonde, priester-dichter Hugo Verriest (1840-1922). De halte Sterhoek werd ondanks veel protest van buurtbewoners opgeheven in 1984 maar de
6
concentratie aan woningen vormt nog steeds een gelijknamig gehucht. Het stationsgebouw aan de Vichtsesteenweg bleef bewaard en werd omgevormd tot een gezinswoning. In het station van Anzegem kon men overstappen op de enkelsporige lijn 66A. Deze voormalige verbinding takte vanaf 1866 af net ten zuidwesten van de dorpskern van Anzegem. De splitsing is te zien in het midden van de kaart op afbeelding 3. Zij liep via station Heirweg en Waregem in enkele langgerekte bogen naar het noordwesten met als eindhalte Ingelmunster. Naast een reizigershalte was er in Heirweg lange tijd een goederenstation voor het lossen van kolen, kalk en meststoffen en het laden van suikerbieten. Ook hier zorgde de aantrekkingskracht van het station voor veel woningbouw, zodat het stationsgehucht Heirweg intussen nagenoeg aansluit op Anzegem-Kruisweg. In 1934 werd het reizigersverkeer tussen Waregem en Anzegem stopgezet. Nadat ook het goederenverkeer niet langer rendabel was, werden de sporen in 1950 opgebroken. Het tracé, parallel aan de huidige Schaagstraat, is nog steeds zichtbaar in de perceelscheiding van wegen en velden en aan enkele voormalige bareelwachtershuisjes. Net als elders in Vlaanderen zijn gedeelten van de spoorlijn richting Waregem uitgerust als snelle fietsverbinding. Het tracé in Anzegem zelf is minder intact.
Enkele wetenswaardigheden over Station Anzegem Oorspronkelijk was het station van Anzegem gepland nabij de Sint-Janskerk en het dorpscentrum. Door allerlei persoonlijke en politieke belangen werd het echter op enige afstand aan de oostzijde gelegd, richting Kaster en Elsegem. Er was een grote waterput voorzien voor de bevoorrading bij het keren van de stoomlocomotief op de terminus van lijn 66A Anzegem-Waregem-Ingelmunster. De ijzeren slagbomen werden over de kasseiweg gedraaid door een spoorwegarbeider, de ‘bareelwachter’, die aan het stationsplein woonde. In de loop der jaren werden nabij het station drie textielfabrieken opgericht, waaronder in 1918 het fabrieksgebouw van Lepoutre. Dat neemt nog steeds de helft van de steenweg naar Gijzelbrechtegem in en kreeg een eigen spooraftakking. Deze weverij, spinnerij en ververij van schapenwol werd ingericht door ondernemers uit de textielstad Roubaix. Omdat de vruchtbare opbrengst van de omliggende landbouwgronden alom gekend was, stapten tijdens de Tweede Wereldoorlog honderden reizigers van heinde en verre af in dit station om zich bij de boeren in de omgeving te bevoorraden met allerlei voedingswaren zoals boter, graan of aardappelen. Enkele oude foto’s getuigen van deze toevloed aan reizigers, van wie velen uit Brussel kwamen. Ze stonden te duwen en te drummen om een plaats te bemachtigen op de al overvolle trein naar huis.
1.2.2 Verkeerswegen Historisch gezien kende Anzegem steeds een verspreide bebouwing in het open landschap, zoals te zien is op de kaart in afbeelding 1 en op een uittreksel van de Ferrariskaart (1777) in bijlage. De economische en demografische ontwikkeling voltrok zich dus meer in het landbouwgebied tussen de
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
7
gehuchten dan vanuit die dorpscentra zelf. Ook de enkele kastelen in de streek speelden buiten hun naaste omgeving historisch gezien geen rol in de globale landschapsopbouw. Eind achttiende eeuw, dus vóór de industriële ontwikkeling van de regio, was het open kouterlandschap een lappendeken van hoeves met een klein stuk grond. Op de heuvelrug lag een fijne mozaïek van landelijke wegen en enkele bovenlokale verbindingswegen, doorgaans in een smal, kronkelend tracé en van minderwaardige kwaliteit. De algemene structuur van het huidige wegennet is overigens verbazend goed herkenbaar op oud kaartenmateriaal, gezien de ontwikkeling van Anzegem zich grotendeels voltrok langs bestaande paden, weliswaar rechtgetrokken en verbreed en dus prominenter zichtbaar in het landschap. Om zoveel mogelijk percelen te bereiken was er naar achterin gelegen erven vaak een insteek met een bomenrij aan weerskanten van een landweg. Vaak worden dergelijke dreven naar afgelegen hoeves nog steeds in stand gehouden. De overtollige grond van de werkzaamheden voor de spoorwegbouw in de jaren 1860 werd gebruikt om de centrale noord-zuidverbinding, de verkeersweg N494 boven op de heuvelkam, kunstmatig op te hogen. Zijn traject volgt stelselmatig de waterscheidingslijn en bepaalt in grote mate het zicht tussen de dorpskernen van Anzegem en Tiegem. De weg biedt dan ook een weids panorama aan beide zijden, bijvoorbeeld aan de picknickplaats ter hoogte van de Sprietstraat enkele honderden meters noordwaarts vanaf Tiegemberg. Men heeft er een open zicht op het golvend landschap van Landergem-Sterhoek in het westen en aan de oostkant op een bronvijver. Tussen beide rivierbekkens werden op regelmatige afstand grote regionale autowegen aangelegd dwars op de heuvelrug. Deze verbindingen vormen harde barrières met lintbebouwing in het landschap, maar ze versterkten tegelijk de economische ontwikkeling van de streek. Meer nog dan de andere dorpen kenden Vichte en Heirweg in het westen een sterke urbanisatiegolf in de jaren 1960 met de bouw van verkavelingswijken en een sterke groei aan ondernemingen en handelszaken in het landschap. De idee van ruimtelijke ordening deed geleidelijk zijn intrede in die periode en veranderde de relatie tussen dorp en ommeland grondig. Voor nieuwe woonkernen wordt daardoor een duidelijker scheiding gemaakt tussen geschikte bebouwbare ruimtes in dorpscentra en de omliggende ‘open’ ruimte die voor landbouw en natuur is bestemd. Toch is het interfluvium door de twintigste eeuw heen een complex landschap geworden. Verspreide bebouwing en economische activiteiten zijn onlosmakelijk verbonden met het landschap en leven op de heuvelrug. Het oude landschapspatroon uit de tijd van Streuvels is dus niet langer overal herkenbaar.
8
Afbeelding 1 - Situatie van verspreide bebouwing en kleine dorpen op het einde van de achttiende eeuw
Afbeelding 2 - De bebouwing en het wegennet anno 2005. Cartografie: K. Van Herck, B. De Meulder en S. Hoornaert, Metamorfosen: een ruimtelijke biografie van de regio Kortrijk, Intercommunale Leiedal, 2010.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
9
1.3 Deelgebieden en pleisterplaatsen De tot hiertoe besproken natuurlijke en menselijke barrières, hebben samen het landschap historisch gestructureerd. De combinatie van infrastructuurlijnen en natuurlijke reliëfgolvingen vormt de scheidingslijnen voor drie deelgebieden. Hoewel deze landschapsopdeling enigszins artificieel lijkt en gebieden in elkaar overlopen, helpen ze in dit rapport om de verscheidenheid aan landschapstypes te beschrijven en om pleisterplaatsen te groeperen. Sommige trekpleisters vormen net de overgang en verbinding tussen twee deelgebieden, zoals de uitzichtpunten op de heuvelkam. Bij de voornaamste POI’s hoort telkens een vijftal regels uitleg, corresponderend met bijgevoegde kaart (https://www.google.com/maps/d/edit?mid=zpslupv3gTvA.kGSm2p6a_wd8), en waar mogelijk een begeleidende foto. Het aantal sterren voor de bezienswaardigheden op de kaart (van 1 tot 3) geeft aan hoe interessant de site is. Drie sterren *** staan voor prioritaire centrale haltes met recreatieve functie. Twee sterren ** staan voor vermeldenswaardige haltes op de netwerkkaart. Eén ster * staat voor andere interessante sites of landschapsbeelden op de routes. De meeste van deze pleisterplaatsen zijn door de gemeente en toeristische diensten reeds voorzien van een (historisch) infopaneel ter plaatse.
Afbeelding 3 - Schermbeeld van de kaart van de regio Anzegem - Land van Streuvels met de grote assen die de drie besproken deelgebieden begrenzen.
10
Voor de quotering is rekening gehouden met enerzijds recreatieve aspecten, zoals de toegankelijkheid, het toeristisch en familiaal ‘belevingselement’ en de ligging aan fiets- en wandelroutes (vb. Groene Gordel). Anderzijds weegt ook de historische achtergrond door, zoals de representativiteit voor de lokale identiteit (ontwikkelingstrajecten) en de toegang tot relevante informatie en beeldmateriaal. Een buitenbeentje is het bouwproject voor een nieuwe uitkijktoren*** voor recreanten waarvan de precieze locatie nog te bepalen is. Gezien het belevingselement en de vergezichten op de omliggende landschappen zal de toekomstige locatie vanzelfsprekend ook drie sterren waard zijn.
1.3.1 Regio I. Noordzijde spoorlijn, noordwestzijde heuvelrug: Anzegem Heirweg - Gijzelbrechtegem Een eerste zone ligt ten noorden van de spoorlijn en de waterscheidingslijn en loopt zacht af naar de Leievallei. Kenmerkend voor het noordwesten van Anzegem zijn de vlakke en licht glooiende landbouwgronden, die zowel voor weiland als voor akkers worden gebruikt. De zandgronden waren vroeger veel meer bebost. Waar de Ferrariskaart (1771-1777) nog het omvangrijke boscomplex Winsbergh Bos situeert tussen Vichte en Heirweg, strekt zich nu een specifiek landschap van open graslanden met waardevolle bomenrijen uit. Dit weidecomplex met de naam Diepgrond staat onder druk van oprukkende bebouwing en intensieve landbouw. Dergelijke kenmerkende landbouwlandschappen en bossen in dit noordelijke gebied worden uitgebreid in kaart gebracht en beschermd als ankerplaats voor hun bijzondere ecologische waarde. Op de golvende, landelijke wegen net ten noorden van Anzegem-Centrum zijn de hoogteverschillen duidelijk voelbaar voor fietsers en wandelaars. Ter hoogte van een bronbosje in de Petegemstraat* ligt een interessant uitkijkpunt. In de waardevolle natuurzone rond Ouden Heirweg wordt momenteel geïnvesteerd in bosuitbreiding bij het Hemsrodedomein**, het uitgraven van poelen en de bescherming van authentieke landschapselementen. Naar het oosten toe ligt het dorp Gijzelbrechtegem**, in de volksmond ook Grijsloke geheten. Vroeger was de kleine gemeente uniek in Vlaanderen omdat alle inwoners eigenaar waren van hun eigen woonst. In het zomerseizoen bleven de meeste huizen echter lange tijd leegstaan omdat de bevolking op het omliggende platteland werkte of elders in steenbakkerijen of (Noord-Franse) fabrieken. De Kleine Kluiswandelroute in en rond Gijzelbrechtegem telt talrijke panorama’s, waaronder die in Blaarhoek en in het gehucht ’t Kruisken (83m). Een van oudsher bekende herberg en winkel in kruidenierswaren met die naam was gelegen op de hoek van de Holstraat met de Dolderstraat en Kruiskestraat. Dit plateau biedt een weids uitzicht, noordwaarts naar de Leievallei en zuidwaarts naar de Scheldevallei.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
11
Centrale ijkpunten in het open landschap, zoals kerktorens en kapelletjes, getuigen van de verstrengeling van de streekontwikkeling met een diepgeworteld katholicisme. De talrijke voetwegels, kerkwegels of tegelpaden ernaartoe zijn vaak de kortste verbindingen tussen de dorpskern en afgelegen gehuchten met geïsoleerde hoeves. In de streek komen veelvuldig kapelletjes voor, doorgaans op een tweesprong van wegen en in gehuchten zonder eigen kerk. Vroeger waren er traditioneel processies van kapel naar kapel. Veldkapellen tussen de akkers en langs veldwegen vormden toen een rustplaats voor arbeiders en passanten. Ze blijven een gemeenschapsvormende rol spelen in lokale tradities. Zo is er sinds 1980 eind augustus de jaarlijkse loopwedstrijd ‘Dwars door Grijsloke’ met de Bouvelokapel aan ’t Kruisken** als startpunt. Op het routenetwerk is deze locatie tevens een rustplaats met zitbank en oriëntatietafel met een panorama vanaf de kouters over de Vlaamse Ardennen.
Onder meer rond het gehucht Heirweg* komen geregeld toponiemen voor die verwijzen naar oude kasseiwegen of Romeinse heirbanen. Hier moet men echter voorzichtig mee omspringen. Vele heirwegen blijken namelijk typisch middeleeuwse wegen te zijn, waarvan slechts bepaalde stukken kunnen teruggaan op nog oudere tracés. In West-Vlaanderen zijn helaas geen authentieke landschapskenmerkende sporen uit de Romeinse tijd bewaard gebleven. Onderzoekers situeren het tracé van Romeinse heirbanen meestal net ten noorden van Anzegem, langs de Ouden Heirweg**. Deze lange landelijke weg met bochtig tracé kromt ten noorden van het Hemsrodedomein langs de hoeve ‘De Barze’ uit 1642, afgeleid van de voormalige ‘Auberge’ waar reizigers te paard langs de oude steenweg Kortrijk-Oudenaarde halt hielden. Op kaarten uit de achttiende eeuw is duidelijk te zien hoe de toenmalige steenweg Kortrijk-Oudenaarde vanaf Heirweg langs Kruisweg en Ouden Heirweg liep om vervolgens het Bouvelobos te doorkruisen. Het gehucht ‘Kruisweg’* ontstond rond enkele herbergen waar eeuwenlang een kruising was met de steenweg St-Eloois-Vijve-Ronse. Mogelijk lag hier of iets verderop het tracé de kruising van de heirbaan Bavai-Oudenburg met die van Kassel naar Tongeren. In 1918 werd de kruising gedynamiteerd bij de Duitse terugtocht. Watermolen van het Goed te Walskerke*** Deze hoeve aan de Maalbeek gaat terug tot de 15de eeuw en herbergt de enige maalvaardige watermolen in West-Vlaanderen. De molen werd gebouwd in de 17de eeuw maar het metalen buitenwerk dateert van begin vorige eeuw. Vroeger bediende hij de bakkers in de omgeving. Nu maalt hij gerst en haver voor de voedselbevoorrading van de dieren op de hoeve. Op oude kaarten is te zien dat het water vroeger werd verzameld in een nabijgelegen spaarvijver. De molen is reeds sinds 1900 in eigendom van het OCMW van Harelbeke en kende recent enkele grondige restauraties. De boer-molenaar houdt het rad geregeld draaiende en ontvangt toeristen voor een rondleiding. Voor de POI’s Spitaalbossen*, Kasteelpark Hemsrode** en Bouvelobos*: zie 3.2.
12
1.3.2 Regio II. Westzijde heuvelrug: Ingooigem - Vichte (Leievallei) Het licht glooiende landschap rond Ingooigem, in de volksmond ook wel Yvegem genoemd, ten westen van de heuvelkam behoort tot de Leievallei. Deze zandleemgronden zijn in gebruik als weiland en akkerland, met vooral intensieve teelten zoals groententeelt in open lucht. Samen met de uitgestrekte fruitboomgaarden op de helling naar Tiegem klopt hier het hart van de tuinbouw in de streek. Lijsternest/Streuvelshuis*** Stijn Streuvels woonde van 1905 tot aan zijn dood in 1969 in het Lijsternest op deze kleikop net ten zuiden van Ingooigem. Vanuit het raam van zijn werkkamer had hij een weids uitzicht over het sierlijke heuvellandschap van Tiegem. Dit landschap waar de schrijver vaak vertoefde, kunnen bezoekers zelf verkennen door vanaf het museum de klim naar Tiegemberg aan te vatten op de Streuvelswandelroute. Deze klim via de Waashoek, Tjampensstraat en Hellestraat loopt door een prachtig golvend landschap met talrijke voetwegen. In zijn testament drukte Streuvels de wens uit dat zijn ‘Lijsternest’ als een monument tot zijn nagedachtenis zou bewaard worden. Ook de tuin, waar Streuvels de bomen beschreef die hij er eigenhandig aanplantte, is als monument en dorpszicht beschermd. De provincie West-Vlaanderen opende er in 2014 het vernieuwde museum Lijsternest. Tussen april en oktober kunnen bezoekers er de sfeer van vroeger opsnuiven in een interactieve rondleiding op computerapp. Tijdens de wintermaanden nemen schrijvers er hun intrek om er inspiratie uit te putten voor hun eigen literaire creaties. Landergemmolen** Deze korenmolen nabij het gehucht Sterhoek vormt een goed oriëntatiepunt vanaf Tiegemberg en is makkelijk te benaderen vanaf de Pastoor-Verrieststraat. In de heerlijkheid Landergem stond reeds sinds de vijftiende eeuw een houten staakmolen maar de huidige constructie dateert van 1781. Hij werd ingezet voor het malen van graan tot 1942. Nadien werd hij erkend als monument en vanaf 1965 vormde hij het middelpunt van de jaarlijkse ‘Landergemse Sinksenmolenfeesten’. Ondanks ingrijpende renovatiewerken is hij nog steeds onstabiel en niettoegankelijk. Chicorei-ast Landergemhoeve* Bij de Landergemhoeve staat nog een weeghuisje voor de mechanische weegbrug van een oude cichoreiast. In deze droogoven verwerkte men chicorei, een witlofachtige plant die in de negentiende en vroege twintigste eeuw populair was ter vervanging van koffie voor minder gegoede mensen. In de Leiestreek was de chicoreiproductie economisch erg belangrijk. In het seizoen, vanaf oktober, zag je overal rokende asten. Veel asten zijn nu afgebroken of verbouwd, maar die van de familie Delezie is goed bewaard gebleven. Het is het hoge gebouw met de blinde muren en de verluchtingskap, naast een boerderij gelegen. Hier verwerkte men tot in 1957 de wortels tot verpakte cichorei van het merk Morgendauw. Stijn Streuvels snoof vanuit zijn Lijsternest de pittige geur op die vrijkwam van gebrande cichoreibonen. Hier hoorde hij Hutsebolle de ruifel hanteren en ‘vloeken lijk ne ketter’. De schrijver vond er in 1926 de inspiratie voor zijn meesterwerk Het leven en de dood in den ast. Hellebos – Hellestraat – Braamstraat** Het Hellebos is een relict van de uitgestrekte bossen die hier vroeger op de hellingen lagen. Het bos met eiken en haagbeuken zelf is niet toegankelijk maar langs de Hellestraat en de Helleweg aanschouwt men een bijzonder landschap met idyllische weilanden,
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
13
hellingweiden genoemd. Ze vormen een zogenaamd bronamfitheater voor het bronwater dat hier ontspringt. Ook de nabijgelegen Braamstraat met talrijke zijwegen en voetwegen in betontegels is geschikt voor vergezichten en om de reliëfgolven van de kleine beekvalleien te aanschouwen.
Vichte De groei van Vichte afgelopen decennia situeert zich vooral in het ‘nieuwe centrum’. Ten zuidwesten ervan is het voor wandelaars en fietsers rustig toeven in het oude, middeleeuwse centrum langs de Kasselrijbeek. Hier zwaaiden eeuwenlang de feodale heren Van Der Vichte de plak. De plaats bezit enkele interessante historische bouwsels. Oud kasteel* Het Oud Kasteel aan de Vichteplaats was de woonst van het geslacht Van der Vichte. Het voornaamste relict is de merkwaardige toegangspoort aan de brug naar de binnenplaats. Rond het privédomein is ook een brede ringgracht bewaard, een groene oase nabij de oude kerk. Kerkdreef* Deze mooie knoteikendreef vormt een groene verbinding tussen Beukenhofpark en de Oude Kerk en het Kasteel van Vichte. Ze bestaat uit een 70-tal knoteiken of ‘tronckeecken’. De dikste bomen hebben een stamomtrek van meer dan 3 m. Ze staan reeds afgebeeld in de ‘Flandria Illustrata’ van Sanderus uit de 17de eeuw. Deze inheemse zomereiken zijn een zeldzaam voorbeeld van een oude dreefbeplanting in eigendom van feodale heren, die georiënteerd werd op kerken en waarbij een traditioneel knotbeheer werd gevoerd, om het kostbare hakhout buiten het bereik van het knabbelende vee te houden. Oude kerk* Dit vrij goed bewaard romaans kerkje is gebouwd in Doornikse steen. Het mooie portaaltje in Vlaamse barokstijl dateert van 1779. Door de snelle groei van Vichte verhuisden de misvieringen in 1962 naar een nieuwe kerk ten noordoosten van het centrum. Deze kerk is nu beschermd als cultureel patrimonium en blijft in gebruik voor allerlei culturele activiteiten zoals tentoonstellingen en concerten. Voor de POI Beukenhofpark***: zie 3.3
14
1.3.3 Regio III. Scheldevallei Zuiden-Oosten: Tiegem, Otegem, Kaster Tiegem en Kaster vormen een aaneengesloten open kouterlandschap met sterke reliëfglooiingen langs de heuvelkam. Meer naar het zuidoosten richting Scheldevallei wordt het landschap opnieuw vlakker. Op de meest geschikte zandlemige gronden liggen overwegend uitgestrekte kouters. Ondanks de grootschalige ruilverkaveling door boeren de afgelopen decennia zijn hier heel wat kleine groenelementen in het landschap bewaard. Tiegem, Kaster en Otegem tellen een grote concentratie aan trage wegen: smalle onverharde paden zonder gemotoriseerd verkeer, veelal langs weiden, huizen en achtertuinen. Deze aloude openbare veldwegen en bospaden zijn raadpleegbaar in een historische inventaris, de Atlas der Buurtwegen (circa 1846). Er zijn specifieke wandelroutes beschikbaar die de wandelaar langgerekte paden van betontegels doen ontdekken. Het straatdorp Kaster is gevestigd aan kouters met goede landbouwgrond op een hoogte van 39m, halverwege op een lichte helling die naar het zuiden is gericht en zicht biedt op de Scheldevallei. Net buiten het dorp aan de noordzijde heeft men vanaf de tegelpaden tussen de akkers een uniek uitzicht op de kerk en het centrum. Te voet naderend, lijkt de kerk er als het ware uit de grond op te rijzen vanachter de heuvelkam. De Kasterbeek loopt van west naar oost door het dorp en vormt een vallei met natte laaggelegen gronden. Er zijn drie omwalde sites bewaard, waarvan er twee het centrum vormden van een heerlijkheid, het Goed te Corbie en het Goed te Bassegem. Aan de buitenzijde van het dorp situeren zich enkele gehuchten op de minderwaardige gronden met in het noordoosten het driesgehucht Brouck en in het zuidoosten de Haelendries. Kaster wordt voor het eerst vermeld als Castra in 1075 en is afgeleid van het Latijnse ‘castrum’, wat lijkt te verwijzen naar de aanwezigheid van een Romeins legerkamp. In de grensgebieden van het Romeinse rijk refereren plaatsnamen vaak naar een verdedigingsfunctie. Archeologische bewijzen van een kamp werden tot hiertoe niet gevonden. Opgravingen leverden wel duidelijke sporen op van een echte nederzettingskern (1ste-3de eeuw) met Romeinse woonhuizen, zowel in Kaster als Tiegem. Een tweede concentratie van Gallo-Romeinse aanwezigheid bevond zich iets ten oosten waar resten van dakpannen en aardewerk werden aangetroffen. Dorpszicht Kaster ** Vanop de kouters op de heuvelkam net ten noorden van de kerk ligt een lange kerkwegel van betontegels met panorama op het dorp en omgeving. Ook de landelijke fietswegen bieden prachtige verzichten. Hoeve ‘Goed te Corbie’ ** Aan de Varentstraat net buiten het dorp ligt één van de grote historische boerderijen van het gebied, die vroeger het centrum van de gelijknamige heerlijkheid vormde. Ze is genoemd naar de beroemde abdij van Corbie aan de Somme in Picardië. De hoevegebouwen zijn omringd door een brede watergracht. Het hoevecomplex is in modern beheer uitgegroeid tot een omvangrijk akkerbouwbedrijf van ongeveer 100 ha.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
15
De Varentstraat* start aan de oostkant van het dorp op de fietsroute richting Kerkhove en Schelde en is een gekende kasseistrook bij wielertoeristen, met bijnamen als ‘de helleweg’. Pas in 1891 werd de weg verhard en later met essen omzoomd. Voordien lag er een aarden weg met erlangs verschillende chicorei-asten. Wegens het Romeinse verleden van Kaster beweert men dat de steenweg op deze plek oorspronkelijk deel uitmaakte van de oude Romeinse heirbaan tussen Bavai en Oudenburg. Hij werd recent gerestaureerd om de veiligheid te verhogen en opnieuw in aanmerking te komen als passage in de Ronde van Vlaanderen. Net als enkele andere trajecten in het wandel- en fietsroutenetwerk doet ze dus dienst in wielerwedstrijden door de Vlaamse Ardennen. Zo wordt de Holstraat* in het parcours opgenomen voor de klim vanuit Anzegem naar ’t Kruisken. Hoewel de kasseiwegen op Tiegemberg reeds sinds de jaren 1960 zijn geasfalteerd, blijft ook deze helling een ijkpunt in de wielersport, met gasthof ‘Het Vossenhol’ als referentiepunt. Dit was ook een vast rustpunt voor Stijn Streuvels tijdens zijn natuurwandelingen rond Tiegemberg.
Voor de POI Bassegembos*: zie 3.2. Tiegem Tiegemberg** De heuveltop ligt op een hoogte van 79 meter. De heuvel is historisch gezien sterk bebost. Vooral aan de westzijde is dit groen behouden. In het centrum van Tiegem en rond de begroeide Tiegemberg is de gewaarwording van het omliggende landschap dus gering. Na enkele stappen op de wandelpaden rondom doemen echter talrijke vergezichten op in verschillende richtingen, ook naar de Scheldevallei en de Vlaamse Ardennen. Typisch zijn de vele bronbeekjes die ontspringen rond een hoogte van 60 meter. Bij de afdaling van de oostelijke heuvelflank van Tiegemberg langs de Bergdries, krijgt men ter hoogte van een boerderijtje zicht op idyllische hellingweiden met op de achtergrond de Sint-Janskerk van Anzegem, die in 2014 in de as is gelegd door een grote brand. Langs de hellingen vormen terrassen en taluds een duidelijke grens tussen de percelen, al dan niet met (knot)bomen of struiken begroeid. Langs de kammen tussen twee valleien liggen voornamelijk grote akkerlandpercelen. De meeste wegen lopen langs deze kamlijnen naar de top van de Tiegemberg. De vele holle wegen hebben een hoge natuurwetenschappelijke waarde omdat de diversiteit in vegetatie een rijke fauna aantrekt. Vele soorten vogels en zoogdieren vinden er een vlucht- en nestelplaats. Ook amfibieën voelen zich thuis in de bermen van holle wegen. Door de grote verschillen in samenstelling van de bodem en de lichtinval van de zon ontstaan zelfs op korte afstand verschillen in begroeiing, zoals tussen de linker- en rechterzijde van de weg. Op de zonbeschenen kant komen bijvoorbeeld meer plantensoorten voor die veel zonlicht verdragen. Over de omgeving van Tiegemberg sprak Stijn Streuvels zich lyrisch uit in Land en leven in Vlaanderen: ‘Onder het hoge blauw van de hemel strekt de bodem als een onmetelijk kleurenbord waarop al de mogelijke schakeringen van ‘t groen der vruchten een harmonie vormen die onder ‘t wisselend licht van de dag in altijd nieuwe mengeling van akkoorden, tot een machtige zang samenvloeien.’ De Witte Bergmolen of Stampersmolen** op de top vormt een goed herkenningspunt. In 1880 werd deze stenen windmolen gebouwd ter vervanging van een houten exemplaar uit 1735. De bijnaam Stampersmolen kreeg hij door de stampers waarmee de olieslagerij van de houten molen was uitgerust. Tot in 1915 bleef ook de stenen molen als oliemolen in dienst, voor het pletten van 16
oliehoudende zaden als lijnzaad, koolzaad en raapzaad. Daarna werd hij omgevormd voor het malen van graan. Sinds 1960 is de molen een beschermd monument maar als privébezit is hij niet toegankelijk voor het publiek. In 1987 werd hij op enkele meters afstand volledig heropgebouwd. Vlakbij staat een houten uitkijktoren uit 1908, die vroeger veel parkbezoekers uit het aanpalende Sint-Arnolduspark aantrok om van het panoramisch zicht te genieten. Schrijver Omer Wattez (1857-1935) beschreef in 1913 het panorama vanop de uitkijktoren. Met een verrekijker zag hij aan de horizon 'de torens van Doornijk, Kortrijk en Tielt, het uurwerk der nader staande torens van Tiegem en Ingooigem, naar het Zuidoosten toe Kluisberg en Quaremont, naar het noorden toe de hoogte van Wortegem en Bouveloobosch met de kerktorens van Gijselbrechtegem en Ansegem. Naar het oosten toe zien we Kaster.' Tegenwoordig staat de toren echter binnen de omheining van een villa en is hij ontoegankelijk. Dolageweg * Een zitbank aan de zuidwestflank biedt een panorama (72m) op de hellingen in de vallei van de Sint-Arnoldusbeek, beplant met grote fruitboomgaarden met diezelfde naam 'Dolage', op Tiegem-dorp, de Scheldevallei met de elektriciteitscentrale van Ruien en de heuvels van de Vlaamse Ardennen. De zuidelijke heuveltop met Tiegemdorp (53m) is eigenlijk een uitloper van de Tiegemberg die door de erosie van de Sint-Arnoldusbeek en de Nederbeek gedeeltelijk is afgescheiden van de rest van Tiegemberg. De Helleboshoeve is een semi-gesloten hoeve met ten zuiden ervan een steil talud begroeid met bomen. De hoeve zelf is nog vrij gaaf en weinig verstoord door nieuwbouw. Rond het nabijgelegen hof Ter Linden liggen enkele zeer recente bebossingen met eik en linden. Voor de POI Sint-Arnolduspark***: zie 3.3. Otegem Op de grens met Otegem vormt de begroeide beekvallei Ter Biest* een belangrijk natuurverbindingsgebied, behorend tot het Scheldebekken. De vallei kenmerkt zich door laaggelegen, vochtige weilanden omzoomd met taluds. In tegenstelling tot naburige landbouwzones hebben de karakteristieke grasweiden er nog niet overal plaats geruimd voor akkerland, zodat ook enkele typische landschapselementen zijn bewaard, met name kleine bosjes en populieraanplantingen. Otegem wordt bejubeld in volgend oud versje: ‘Tiegem, berg en dal, Yvegem lang en smal, maar Otegem, de fleure van al’. Vooral het oostelijk deel van Otegem is licht glooiend. Op een hellende weide werd hier ‘de Vlasschaard’ van Stijn Streuvels verfilmd. Vanuit de Neerhoek heeft men een prachtig uitzicht op Tiegemberg en op de torenspits in Ingooigem. Naar het westen toe ligt een interessante halte in het open landschap. Op het wandelpad van Diesveld* rest een toegangspoort en een hoeve op de plaats waar ooit het ‘kasteel te Diesveld’ stond.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
17
Literatuur: L. Blockeel, Vichte in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1973. Cel monumenten en landschappen West-Vlaanderen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Anzegem, Brussel, 2006 (www.inventaris.onroerenderfgoed.be). B. De Meulder en T. Vandenbroucke, ‘Het Leie-Schelde-interfluvium: theater van de bricolage’, in: OASE. Tijdschrift voor Architectuur, 63 (2004), p. 110-139. E. Decoene en D. Libbrecht, ‘Landschap in beeld, de Scheldevallei vanop Tiegemberg’, in: Klimop, 3 (2014), p. 27-29. L. Denewet, ‘Watermolen ter Walskerke’, ‘Landergemmolen’ en ‘Stampersmolen’, op: Database ‘Belgisch Molenbestand’ (http://www.molenechos.org/). B. Deseyn, ‘Mijn dorp Otegem’ (http://users.telenet.be/mijnwereld/mijndorp/otegem.htm). W. Dhaeze e.a., ‘Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen, Romeinse tijd, 5.6.2.1 Het wegennet’ (https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/onderzoeksbalans/archeologie/ romeinse_tijd/bronnen/archeologisch/wegennet). P. Diriken en G. Van de Genachte, De Landschapskenmerkenkaart West-Vlaanderen, Eindrapport Landschapszorg in Vlaanderen. Aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van bovenlokaal belang, Brussel, 2000, p. 2-7. Intercommunale Leiedal, 100 Dagen Groene Sporen Zuid-West-Vlaanderen, Brugge, 2013. Intercommunale Leiedal, Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Anzegem, Brugge, 2005. P. Kevers, Belgische spoorlijnen (http://users.telenet.be/pk/lijnen.htm). H. Leinfelder, ‘Analyse van studiegebied Interfluvium Leie-Schelde’, in: Open ruimte als publieke ruimte, Gent, 2007, p. 237-256. Natuur-Koepel Zuid-West-Vlaanderen, Stapsteentjeswandeling in Tiegem, Wandelbrochure, 2009. F. Speleers, Anzegem in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1996. F. Vermeulen, Tussen Leie en Schelde. Archeologische inventarisatie en studie van de Romeinse bewoning in het zuiden van de Vlaamse Zandstreek, Gent, 1992.
18
2 Een beknopte geschiedenis van de landbouw in Anzegem Brecht Demasure, CAG Anzegem vormt een grensgebied tussen de zand- en zandleemstreek. Het noordwestelijke deel van de gemeente behoort tot de zandstreek terwijl het zuidoostelijk deel van het gebied aansluit bij de zandleemstreek. De vruchtbare zandleemgronden zijn goed geschikt voor de akkerbouw. Op de heuveltoppen zijn de bovenste zand- en zandleemlagen quasi volledig weggeërodeerd. Die bodem is bij regenval snel verzadigd. De vruchtbare bodem weerspiegelt zich ook in het landschap. Meer dan 60% van de totale oppervlakte van de gemeente is akkerland. De landbouw bepaalt sterk het karakter van de open ruimte.
2.1 Agrarische ontwikkeling tot ca. 1800 In de periode voor 1800 was Anzegem, net zoals de rest van Vlaanderen, een agrarisch gebied onder aristocratisch bewind. Volgens de Ferrariskaart (1771-1777) kenmerkte Anzegem, Vichte, Ingooigem, Tiegem, Kaster en Gijzelbrechtegem zich als een homogeen agrarische streek met een kleinschalige percelering en een vrij verspreide bebouwing. De hagen en houtkanten die de weilanden afbakenden, versterkten de indruk van een kleinschalig lappendeken. De landbouwactiviteiten strekten zich uit op de zandleembodems op de hoger gelegen kouterruggen (ten zuiden van Tiegem-Kaster). De meerderheid van de bevolking woonde en werkte verspreid over het platteland. Thuisarbeid kwam vaak voor. Arbeiders vervaardigden tegen lage lonen eenvoudige nijverheidsproducten zoals textiel. Bij het traditionele landbouwbedrijf weerspiegelde het teeltplan zowel de familiale behoeften als de weinige mogelijkheden die de techniek bood. Alle landbouwbedrijven waren gemengde bedrijven, wat zo bleef tot diep in de twintigste eeuw. Ze steunden op een evenwicht tussen akkerbouw en veeteelt. De landbouwgrond moest vooral broodgranen zoals rogge en tarwe en vanaf de achttiende eeuw ook aardappelen opbrengen. Daarnaast was er – afhankelijk van de grootte van het areaal – ruimte voor hooiland, nijverheidsgewassen (zoals vlas) en veevoeders. Het vee leverde vlees en zuivelproducten maar ook trekkracht en mest voor het bevruchten van de akkers. Het gemengde landbouwbedrijf bewaakte het evenwicht tussen de productie voor eigen gebruik en voor verkoop op lokale en regionale markten. Oorlogen, epidemieën en hongersnood verstoorden tot het begin van de negentiende eeuw vaak de rurale samenleving, maar na de moeilijke periodes volgde steeds een herstel. Tot aan de achttiende eeuw is de informatie over de ontwikkeling van de landbouw in het Anzegemse beperkt. De meerderheid van de hoeves waren bedrijven met een beperkte oppervlakte. Door het heersende erfsysteem, waarbij de eigendom werd opgesplitst, werden de hoeves en bewerkbare oppervlaktes nog kleiner. Naast de keuterboeren waren er een aantal grotere hofsteden. Deze deden meestal beroep op landarbeiders om de velden te bewerken. Enkele van deze herenboerderijen in Anzegem waren het Goed ten Houte, het Goed ten Heede, Wulfskerke (Walskerke), Landergem en het Goed ten Bulke. In Kaster was er het Goed ter Zele, in Tiegem het Goed ten Broeke en het Steenen Goed, in Ingooigem het Goed ter Mote, het Goed ten Walle, het Goed ter
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
19
Biest en het Goed ten Oeste. Ter Zele en Ten Oeste hadden grote kudden schapen die herders en scheerders werk bezorgden. Dankzij verbeteringen in de akkerbouw – met onder meer het verdwijnen van de braak – , een intensievere veeteelt met permanente stalling en de introductie van de aardappel nam het productievolume en de bodemproductiviteit toe op het einde van de achttiende eeuw. Het was een proces van vallen en opstaan. Veeziekten bleven bijvoorbeeld een groot probleem. In 1773 brak in Anzegem de rundveepest uit. De drie besmette dieren werden afgeslacht en een schutkring werd aangelegd rond het getroffen landbouwbedrijf. Een dertigtal hoeves – die samen 71 koeien hadden – werden in quarantaine geplaatst.
2.2 Een traditionele landbouw (1800-1880) 2.2.1 Een moeilijke periode Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw bereikte de Belgische landbouw haar limieten. De combinatie van aanhoudende bevolkingsgroei, extreme grondversnippering en hoge pachtprijzen vereiste een steeds hogere opbrengst en diversificatie van teelten en gewassen. Kleine boeren waren steeds meer verplicht om een aanvullend inkomen te vinden in niet-agrarische activiteiten zoals huisnijverheid. Veel keuterboeren in West- en Oost-Vlaanderen hadden zich naar de rurale linnennijverheid gericht. Tijdens de wintermaanden werkten ze als wever of spinner. Door de opkomst van Engels mechanisch gesponnen en geweven linnen werden de marges echter steeds kleiner. De afzet verliep steeds moeilijker. Vanaf de jaren 1830 werd de crisis voelbaar in de regio. Het wankele evenwicht tussen bevolking en landbouwproductie raakte in de jaren 1840 volledig verstoord door verschillende misoogsten. In 1845 mislukte de aardappelteelt volledig, het jaar daarop faalde de roggeoogst. De voedselprijzen op de markt verdubbelden. De inkomsten uit de linnennijverheid daalden verder. Meer produceren tegen nog lagere prijzen was eenvoudigweg onmogelijk. Door het falen van de aardappel- en graanoogst – die in een normaal jaar goed was voor 80% van het menu – brak in Vlaanderen een grote hongersnood uit. Een derde tot de helft van de Vlaamse bevolking was veroordeeld tot de bedelstaf. De bevolking was bijzonder vatbaar voor epidemieën. Vanaf 1846 sloeg gedurende enkele jaren een moordende tyfus toe en in 1848-1849 woedde er een golf van cholera. De manke medische kennis en de uiterst gebrekkige hygiëne verbeterden de toestand er niet op. Volgens de landbouwtelling van 1846 leefden er in Anzegem en huidige deelgemeenten bijna 5.000 mensen rechtstreeks van de landbouw. Op een totale bevolking van 11.767 betekende dat iets minder dan de helft van de inwoners in de regio hun hoofdkomen uit de landbouw haalden. Door de crisis zou het aantal inwoners trouwens lange tijd stabiel blijven en zelfs licht dalen. In familieverband werkten er 2531 mannen en 1627 vrouwen in de primaire sector. Daarnaast waren er 822 betaalde helpers, waarvan 495 mannen en 327 vrouwen. De landbouwers konden ook rekenen op talrijke dagloners. Het cultuurareaal in het Anzegemse in 1846 – in volle crisisperiode – toont een aantal opvallende vaststellingen. Zo is meer dan 60% van het beschikbare akkerbouwareaal gereserveerd voor de teelt van graangewassen. Het areaal grasland was vooralsnog vrij beperkt. Binnen de graangewassen is 20
tarwe de populairste teelt in de gemeenten Tiegem, Kaster en Gijzelbrechtegem. Niet toevallig zijn dit de dorpen met de meest vruchtbare bodems. In die dorpen neemt tarwe 42% tot 48% van de graangewassen in. In Vichte daarentegen – met een onvruchtbare zandbodem – is dat slechts 2%. Het voornaamste gewas in Vichte en Anzegem is rogge, goed voor respectievelijk 63% en 55%. De bodemstructuur vertaalt zich duidelijk in het cultuurareaal. Aardappelen namen ongeveer 10% in van het akkerbouwareaal. De populaire knol diende niet alleen voor de voeding van de bevolking maar ook als veevoeder. Bij de andere voedergewassen was vooral klaver populair. Nijverheidsgewassen waren even belangrijk als aardappelen. De belangrijkste gewassen waren vlas en koolzaad. Tabak, cichorei en hop werden amper geteeld in de regio. Peulvruchten (erwten, wikken, bonen) waren een minder belangrijke teelt. Tabel 1: Cultuurareaal in Anzegem in ha (1846)
Tarwe Masteluin Rogge Haver Overige Graangewassen Peulvruchten Vlas Koolzaad/raapzaad Overige Nijverheidsgewassen Aardappelen Rode/witte klaver Overige Voedergewassen AKKERBOUW GRASLAND OVERIGE TOTAAL
Anzegem
Kaster
Tiegem
Ingooigem
Vichte
108,24 52,39 289,61 48,18 29,47 527,89 35,01 68,80 36,05 1,99 106,84 99,35 83,27 8,8 92,07 861,16 61,77 109,08 1032,01
100,13 43,93 46,17 23,47 21,27 234,97 16,28 23,94 26,30 0,60 50,84 31,00 38,71 0,73 39,44 372,53 31,97 27,68 432,18
188,75 96,63 62,42 23,81 16,94 388,55 43,33 41,76 20,31 0,62 62,69 49,14 62,48 5,77 68,25 611,96 28,54 56,74 696,27
126,26 37,57 189,55 35,56 10,93 399,87 39,69 52,73 26,90 0,26 79,89 61,32 66,77 9,99 76,76 657,53 36,90 130,87 825,30
4,81 1,46 136,41 20,86 51,98 215,52 16,76 35,19 16,49 0,09 51,77 40,70 34,47 3,15 37,62 362,37 26,49 42,73 431,60
Gijzelbrechtegem 15,01 9,00 9,81 2,09 0,44 36,35 2,11 2,38 1,66 0,17 4,21 7,88 5,22 0,55 5,77 56,32 3,18 4,59 64,09
Bron: Recensement d’Agriculture, 1846.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
21
2.2.2 Op zoek naar alternatieven Door de excentrische ligging van de regio Anzegem in het arrondissement Kortrijk werd het gebied aanvankelijk niet opgenomen in de sterke economische ontwikkeling en verstedelijking van de Leievallei. Die industriële ontwikkeling entte zich vooral op lijninfrastructuren: wegen, rivieren en spoorwegen. Hierdoor ontstond een polarisatie tussen industriële centra zoals Kortrijk en Waregem en agrarische gebieden zoals Anzegem en Avelgem. Pas in een tweede fase werd de streek aangesloten op een bovenlokale infrastructuur, onder meer door de aanleg van de spoorwegen Kortrijk-Brussel in 1868 en Ingelmunster-Anzegem in 1866. Om aan de ellende te ontsnappen, trokken veel West-Vlamingen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw naar Noord-Frankrijk waar ze werkten in de moderne textielindustrie. Een groot aantal landarbeiders (dagloners) trok eveneens naar Frankrijk waar ze als seizoenarbeider aan de slag gingen in de suikerfabrieken, cichoreiasten en steenbakkerijen. Het zaaien en rooien van bieten waren belangrijke landbouwactiviteiten in Frankrijk. Veel inwoners uit de regio gingen aan de slag als seizoenarbeider. Zij hadden een relatief hoog inkomen aangezien hun loon per prestatie werd berekend. Hoe langer de werktijd, hoe hoger het inkomen. Afstomping en uitputting waren de keerzijde van de medaille. De seizoens- en grensarbeid piekte na de aanleg van de tramlijn HarelbekeVichte-Ingooigem-Tiegem-Waarmaarde-Berchem in de periode 1900-1910. Nieuwe teelten zoals suikerbieten en cichorei zorgden voor een stabiel werkaanbod. Suikerfabrieken waren er evenwel niet in Anzegem. De cichoreiteelt bracht in de asten veel en zwaar werk met zich mee, maar was in principe vrij goed betaald. Het meesterwerk van Stijn Streuvels Leven en dood in den ast is, zoals eerder aangehaald, een literaire getuigenis van die periode. Naast emigratie ontsnapten de bewoners van Anzegem en omgeving aan de ellende door zich intensiever naar de vlasnijverheid te wenden. In plaats van vlas te spinnen en linnen te weven, richtten de landarbeiders zich tot de vlasteelt en de bewerking van het vlas. Ze trokken naar de oevers van de nabijgelegen Leie. De vlassers stichtten niet enkel roterijen in de nabijheid van de rivier; ze richtten ook fabriekjes op waar het vlas voor en na het roten werd bewerkt. Na verloop van tijd was de vlasbewerking ook gesitueerd op de hoeves zelf. Veel boerderijen hadden na 1900 hun eigen rootput (betonnen put gevuld met water om de stengel van de vlasvezel los te weken).
22
Afbeelding 4 - Het centrum van Gijzelbrechtegem met op de voorgrond een hondenkar (1911). Bron: Debrabandere P. en Maddens N., Ook hier zijn we groot geworden: het nijvere arrondissement Kortrijk 1890-1940, Kortrijk, 1985.
2.3 Boeren in verandering (1880-1950) 2.3.1 Opnieuw crisis, maar ook industrie Rond 1880 verzeilde de Belgische landbouw in een grote crisis. Die werd veroorzaakt door de massale import van goedkope Amerikaanse en Russische tarwe, de zogenaamde Agricultural Invasion. Door de grote percelen, de vroege landbouwmechanisatie en de introductie van stoomschepen leverde Amerika een veel goedkoper product af. De netto-import van graan in België verzesvoudigde van 250.000 ton in 1875 tot 1.500.000 ton in 1910. Naarmate de invoer toenam, daalden hier de prijzen. De traditionele graanteelt kon daar niet tegen op. De landbouw moest zich noodgedwongen heroriënteren. Veel landarbeiders ruilden hun job op het platteland in voor betaald werk in de fabriek. De Industriële Revolutie, die zich doorzette tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw, draaide op volle toeren. Door de groeiende welvaart en de betere transportinfrastructuur kreeg de boer grotere afzetmogelijkheden. De uitbouw van het spooren tramnet vanaf de jaren 1890 zorgde voor een betere ontsluiting van het platteland. De industrialisatie drong ook door tot Anzegem maar concentreerde zich rond de spoorwegen en stationsbuurten. Vooral in Vichte en Anzegem vestigden zich nieuwe fabrieken. De overige deelgemeenten behielden hun ruraal karakter. De ontwikkeling van de textielnijverheid nam de
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
23
negentiende-eeuwse vlas- en linnenproductie op in een industrieel verband. De textielsector was de motor van de industriële ontwikkeling van het ganse arrondissement Kortrijk. Bekende bedrijven in de streek waren Steverlynck (Vichte, 1875), Bekaert (Vichte, 1892), Lecluse (Tiegem, 1898) en Lepoutre (Anzegem, 1918). In Vichte alleen werkten er in 1910 344 mensen in de katoenweverijen, in 1937 waren dat er 1432. Door de introductie van elektriciteit aan het begin van de twintigste eeuw evolueerden de vlasnijverheid en de landbouwactiviteit naar een gedifferentieerde bedrijvigheid. Uit de vlasbedrijven ontstonden nieuwe familiale ondernemingen zoals weverijen, ambachtelijke bedrijven en bouwbedrijven. De halfbroers Paul en Adolf Verhaeghe richtten in 1892 in Vichte de gelijknamige brouwerij op. Na de Eerste Wereldoorlog – toen de brouwerij door de Duitsers werd ontmanteld – nam de brouwerij een herstart met de productie van bieren van lage gisting. Na de Tweede Wereldoorlog richtte de brouwerij zich ook naar speciaalbieren met als specialiteit de typische WestVlaamse roodbruine bieren (Vichtenaar en Duchesse de Bourgogne).
2.3.2 De landbouwsector heroriënteert zich In algemene termen nam de productiviteit van de Vlaamse landbouw gestaag toe vanaf het einde van de negentiende eeuw. In plaats van akkerbouw werden tuinbouw en vooral veeteelt de voornaamste landbouwsectoren. Een eerste reden voor de productiviteitsgroei was een toegenomen specialisatie. Regio’s schakelden vlugger over naar gewassen die beter bij hun bodemgesteldheid pasten. Een correcter gebruik van stalmest en vooral de introductie van kunstmeststoffen deden de bodemproductiviteit toenemen. Dat resulteerde in een hoger rendement voor akkerbouwgewassen. Een tweede element voor de toegenomen landbouwproductiviteit lag in de technische evolutie na de Eerste Wereldoorlog. Doeltreffende machines en nieuwe wetenschappelijke inzichten inzake bemesting, zaad- en veeveredeling en veevoeding leidden tot betere prestaties van de landbouweconomie. Maar voor landelijke gebieden als het Anzegemse mag het belang daarvan niet overschat worden. De landbouwmechanisatie stond er aan het begin van de twintigste eeuw nog op een laag pitje. In 1910 waren er vijf vaste stoommachines en negen locomobiles (verplaatsbare stoommachines) verspreid over de gemeente. De locomobiles bevonden zich allemaal in Ingooigem en dienden hoofdzakelijk om graandorskasten aan te drijven. In Anzegem stonden ook drie niet nader gespecifieerde landbouwmachines aangedreven door petroleum. Rond het einde van de negentiende eeuw was veeteelt de belangrijkste sector in Vlaanderen. Tijdens het interbellum was de veeteelt twee tot vier keer zo belangrijk als de akkerbouw met een aandeel van ongeveer tweederde in de totale landbouwoutput (de waarde van de geproduceerde goederen). Door de toegenomen welvaart lag een stukje vlees in het bereik van steeds meer mensen. De landbouwsector vertoonde in de periode 1880-1950 echter geen uniform karakter. Hij bestond uit grote, rijke herenboeren en kleine, armoedige keuterboeren. Naast landbouwers met veel areaal in eigendom waren er veel boertjes die slechts een kleine lap grond bewerkten en soms geen vee hadden. Het aantal keuterboeren steeg tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Hun hoofdinkomen haalden ze vooral uit loonarbeid in de industrie. De omvang van de Belgische veestapel nam spectaculair toe. In 1910 waren er liefst drie keer meer varkens in België dan in 1880: 1.350.000 tegenover 450.000. De stijging zette zich voort tijdens de 24
volgende decennia. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er ongeveer twee miljoen varkens in het land. Zowat iedereen op het platteland kweekte een eigen varken. Runderen en vooral dan koeien werden gekoesterd op de boerderij. Ze vertegenwoordigden een aanzienlijk kapitaal. Met melk kon immers kaas en boter geproduceerd worden. Bovendien leverden runderen mest die van belang was voor de vruchtbaarheid van akkers en weiden. Via een gerichte selectie werd aan rundveeverbetering gedaan. Men streefde naar zogenaamde ‘dubbeldoelkoeien’: dieren die zowel veel vlees als veel melk leverden. Ook in Groot-Anzegem groeide de veestapel. In 1910 waren er 391 paarden, 4402 runderen, 3019 varkens, 134 schapen en 929 geiten. Landbouwonderwijs en -voorlichting raakten langzaam ingeburgerd. Om sterker te staan, verenigden landbouwers zich in boerenbonden en landbouwverenigingen. De Belgische Boerenbond, opgericht in 1890, werd op korte tijd de grootste van het land en bood haar leden verschillende diensten aan. In Anzegem werd de lokale boerengilde in 1907 opgericht. De andere deelgemeenten volgden na de Eerste Wereldoorlog zoals Tiegem (1919) en Ingooigem (1920), of zelfs pas tijdens of na de Tweede Wereldoorlog zoals Vichte (1944) en Kaster (1945). Bij de lokale boerenbond konden de individuele landbouwers terecht voor onder meer ondersteuning en advies. Aan het Instituut Sint-Vincentius in Anzegem werd rond 1930 een nieuwe landbouwschool verbonden, ook gekend als pluimveeteeltschool. Vanaf 1945 volgden meisjes er hogere studies tot landbouwregentes. Het teeltpatroon in Anzegem voor de Eerste Wereldoorlog vertoonde grote gelijkenissen met dat van het midden van de negentiende eeuw. De nadruk lag op de teelt van broodgranen. De helft van het akkerbouwareaal werd erdoor ingenomen (zie tabel 2). Rogge bleef het voornaamste gewas met een areaal van bijna 700 ha in de verschillende dorpen samen. Bij de nijverheidsgewassen was de grote oppervlakte cichorei opvallend (300 ha). Dat was meer dan het areaal vlas (211 ha). De cichoreiteelt scoorde in het Anzegemse bovengemiddeld. De teelt nam ongeveer 9% van het areaal akkerbouw in. De nationale cichoreiteelt daarentegen was slechts goed voor 0,4% van akkerbouwareaal in België. Cichorei diende als vervanger van koffie. Aardappelen namen in 1910 16% van het akkerland in. Anzegem en Vichte waren de uitschieters met elk bijna 20%. In vergelijking met 1846 valt bij de telling van 1910 op dat er veel meer grasland was. Zowat in alle deelgemeenten van Anzegem – uitgezonderd Gijzelbrechtegem – was het areaal hooi- en weiland fors toegenomen. De verschuiving van akkerbouw naar veeteelt was één van de voornaamste redenen hiervoor. Door de intensivering van de landbouw was trouwens ook het bosbestand gereduceerd. Tijdens het interbellum nam het bosareaal verder af ten voordele van weiden en akkers. De tuinbouwsector zou in de regio Anzegem pas vanaf de jaren 1980 tot volle expansie komen.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
25
Tabel 2: Cultuurareaal in Anzegem in ha (1910)
Tarwe Rogge Haver Overige Graangewassen Peulvruchten Vlas Chicorei Suikerbieten Overige Nijverheidsgewassen Aardappelen Voederbieten Overige Knolgewassen Rode/witte klaver Voedermaïs Overige Voedergewassen AKKERBOUW Hooiland Weiland Overige GRASLAND BOSSEN OVERIGE TOTAAL
Anzegem
Kaster
Tiegem
Ingooigem
Vichte
87,58 338,95 160,66 4,29 591,48 91,32 126,26 16,49 3,25 237,32 244,11 71,80 6,35 78,15 95,39 2,73 9,06 107,18 1258,24 85,61 70,74 12,48 168,83 60,62 72,94 1560,63
75,08 41,08 46,97 1,09 164,22 17,12 34,25 13,84 1,02 66,23 42,52 21,59 1,03 22,62 34,31 0,36 34,67 330,26 18,15 17,75 13,48 49,38 7,63 9,38 396,65
133,42 68,95 82,88 4,53 289,78 1,76 30,98 44,43 19,97 0,95 96,33 70,20 32,75 5,22 37,97 49,26 0,25 6,57 56,08 552,12 31,91 22,92 1,19 56,02 23,90 33,34 665,38
94,54 143,53 85,19 9,46 333,20 1,00 46,95 58,39 3,52 2,42 111,28 100,42 51,82 1,53 53,35 47,54 0,05 47,59 646,84 28,17 26,35 3,33 57,85 25,16 21,91 751,76
28,08 94,00 51,03 2,70 175,81 23,82 29,40 0,55 2,61 56,38 63,21 19,33 1,46 20,79 18,88 18,88 335,07 21,04 43,03 0,17 64,24 2,59 2,23 404,13
Bron: Recensement d’Agriculture, 1910.
26
Gijzelbrechtegem 13,35 8,62 13,74 0,60 36,31 0,94 6,66 0,67 0,25 8,52 11,36 3,83 0,53 4,36 3,28 0,16 1,53 4,97 65,52 1,93 0,66 0,10 2,69 2,67 70,88
Afbeelding 5 - Een Anzegemse landbouwer ploegt zijn land om met hulp van twee koeien (voor 1914). Bron: Debrabandere en Maddens, Ook hier zijn we groot geworden.
2.4 Schakel in de voedselketen (1950-2010) 2.4.1 Achtergrond De landbouwsector en het platteland ondergingen na de Tweede Wereldoorlog een ware metamorfose. Technologische innovaties (introductie van machines en klimaatresistente teelten), groeiende internationalisering (globalisering) en meer overheidsingrijpen zorgden impliciet voor een versnelde afname van het aantal landbouwbedrijven en arbeidskrachten. Door wetenschappelijke en technologische vooruitgang namen veeteelt, tuin- en akkerbouwproductie fors toe. De oprichting van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 1962 structureerde alles in een grotere (internationale) markteconomie. Na de Tweede Wereldoorlog wijzigde het Belgische landschap drastisch. Toenemende schaalvergroting, scheiding van functies en spreiding van activiteiten over het gebied leidden tot een ander ruimtegebruik. Ook de regio Anzegem ontsnapte niet aan de infrastructurele ontwikkelingen. Het wegennet werd systematisch vernieuwd en verbeterd. De autosnelwegen E17 en E403 in ZuidWest-Vlaanderen, de verbreding van de Leie, Schelde en het kanaal Bossuit-Kortrijk en de aanleg van industriezones ondersteunden de economische ontwikkeling van de regio. Voor de ontsluiting van Anzegem was het netwerk van bovenlokale verbindingen met deze grote assen belangrijk. Vanaf 1970 onderging Anzegem een (tweede) grote suburbanisatiegolf. Zowat alle landbouwsectoren kenden vanaf de jaren 1950 een aanzienlijke productiestijging. De veeteelt was verantwoordelijk voor ongeveer tweederde van de landbouwproductie. De
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
27
tuinbouwsector had de akkerbouw bijgehaald. De tuinbouwsector nam ongeveer een kwart van de Belgische landbouweconomie in. Het landbouwareaal kwam echter onder druk te staan, ook in het Anzegemse. Reeds op het einde van de jaren 1960 bleek dat de productie veel sneller steeg dan de interne vraag en de afzetmogelijkheden op de internationale markt. Om de productieoverschotten te beperken, werkte Europa een herstructureringsplan uit. Productiequota en –drempels werden geïntroduceerd om vraag en aanbod in overeenstemming met elkaar te brengen. De landbouwcrisis van de jaren 1990 deed sommige landbouwers uitkijken naar nieuwe mogelijkheden. In de landbouw van de éénentwintigste eeuw zijn duurzaamheid en milieu belangrijke thema’s.
2.4.2 Belang van de landbouw in Anzegem De Anzegemse landbouw veranderde fundamenteel in deze periode. De hoger geschetste (inter)nationale ontwikkelingen zijn ook van toepassing voor de Streuvelsgemeente. De afnemende werkgelegenheid, de kleinere beschikbare ruimte en de mondiale concurrentie stelden bijzondere productie-eisen. De landbouw onderging een proces van toenemende schaalvergroting en intensivering. Door ruilverkaveling werd het aantal percelen verminderd en de akkers en weiden vergroot. Toch is Anzegem nog één van de meest landelijke gemeenten van het arrondissement Kortrijk door haar omvangrijk landbouwareaal. De verspreide huisvesting en de lintbebouwing zorgden echter voor een zekere graad van versnippering. Rond het jaar 2000 hadden de Anzegemse boeren 2750 hectare cultuurgrond in eigendom of pacht. Aangezien de totale oppervlakte van Anzegem 4178 hectare bedraagt, is 66% van het grondgebied ingenomen door landbouwactiviteiten. Dat is beduidend meer dan het gemiddelde van het arrondissement Kortrijk (53%). Op de velden zijn echter steeds minder bedrijven actief. Het aantal landbouwbedrijven daalde in de periode 1980-2000 van 309 naar 231. Daarvan werden er 94 in hoofdberoep uitgebaat, 89 in nevenberoep en 48 zonder bedrijfsmatige exploitatie. De afname van het aantal bedrijven deed zich overal in Vlaanderen voor. Dit was het gevolg van enerzijds de schaalvergroting en anderzijds de veranderde bestemming van landbouwgrond. In 2010 waren er in Anzegem nog 138 land- en tuinbouwbedrijven actief. De werkgelegenheid in de primaire sector kende ook een dalende trend. In 1980 werkten in Anzegem 432 personen in de landbouw (familiale en nietfamiliale arbeidskrachten samen), dertig jaar later waren dat er 248. De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per landbouwbedrijf is tussen 1977 en 1994 in Anzegem licht toegenomen, namelijk van 9,04 hectare naar 11,40 hectare. De gemiddelde oppervlakte van de landbouwbedrijven uitgebaat in hoofdberoep bedroeg 23,30 hectare. Ongeveer 33% van de gronden waren in 1994 eigendom van de landbouwer, 67% werd gepacht.
2.4.3 Teeltpatroon en veestapel Net zoals de rest van de Vlaamse landbouw, wijzigde het Anzegemse teeltpatroon na 1950. Het grootste gedeelte van de landbouwcultuurgrond in de gemeente werd als akkerland gebruikt (zie tabel 3). In 1980 was dat 69% en in 2010 zelfs 76%. Het grote aandeel aan akkerland is uiteraard het gevolg van de vruchtbare bodem in de regio van het Leie-Schelde interfluvium. Enkel in de gemeenten Spiere, Avelgem en Zwevegem (vooral dankzij de deelgemeenten) is het aandeel akkerland groter. 28
Het aandeel van de graangewassen in het totale cultuurareaal viel terug. In 1980 namen de graanteelten nog éénderde in, in 2010 was dat gezakt naar 18%. Tarwe heeft rogge volledig verdrongen als voornaamste graanvariëteit. Opvallend voor Anzegem is de daling van de nijverheidsgewassen. In veel gemeenten groeide die teelt sterk door een toename van de oppervlakte suikerbieten. De vraag naar suiker kwam vanuit de voedingsindustrie. Maar in Anzegem daalde het areaal nijverheidsgewassen (voornamelijk suikerbieten) van 12% naar 7%. De oppervlakte ingenomen door aardappelen schommelt rond 14-15% van het totale cultuurareaal. Het aandeel van de voedergewassen is daarentegen enorm toegenomen van 11% (1980) naar 22% (2010). De reden hiervoor ligt in de quasi verviervoudiging van het areaal maïsteelt. Maïs werd heel populair in de tweede helft van de twintigste eeuw. De explosieve groei van de maïsteelt was te danken aan klimatologisch aangepaste soorten, de optimalisatie van zaai- en oogstmachines en vooral door de goede bewaarmogelijkheden als veevoeder. Maïs had trouwens de kwaliteit om een grote hoeveelheid meststoffen op te slorpen, wat een belangrijke troef was in gebieden met een intensieve runder- en varkensteelt. Grasland neemt in het Anzegemse cultuurareaal een derde in. In 2010 is dat aandeel wel gezakt tot 24% maar permanente weiden blijven de voornaamste grondbezetting in de gemeente. Fruitteelt en groenten zijn in mindere mate aanwezig in Anzegem. De lage score van de tuinbouwsector is opvallend. Zeker gezien Midden-West-Vlaanderen zich vanaf de jaren 1960 ontpopte als centrum voor de groenteteelt in openlucht. De aanwezigheid van het Provinciaal Centrum voor Land- en Tuinbouw (het huidige Inagro), de ontwikkeling van de groenteverwerkende industrie en de oprichting van de REO-veiling (Roeselare) zorgden voor een grote stimulans. In 1980 was de tuinbouwsector in Anzegem nagenoeg onbestaande. De laatste decennia is dat patroon gewijzigd. In 2000 waren groenten (in open lucht) en fruit goed voor 6% van het cultuurareaal, in 2010 was dat reeds 13%. De veestapel nam na 1950 enorm toe in de Anzegemse gemeenten. Door de intensificatie van de productie groeide de varkens- en pluimveeteelt enorm. De kweek van kippen en varkens werd losgekoppeld van het beschikbare landbouwoppervlak. Het niet-grondgebonden karakter maakte de varkensteelt uitstekend geschikt voor kleine bedrijven. In Anzegem waren er in 1980 18.433 varkens of liefst zes keer meer dan in 1910. De recente evolutie toont een afname: in 2010 waren er 14.511 varkens in de gemeente. De pluimveeteelt blijft evenwel groeien. In 1980 waren er bijna 120.000 stuks pluimvee, in 2010 zijn dat er meer dan 140.000 stuks, waarvan 39% leghennen en 61% vleeskippen. Rekening houdend met het omvangrijke areaal akkerland, is het verrassend dat het gemiddeld aantal stuks pluimvee per oppervlakte-eenheid in Anzegem hoger ligt dan het gemiddelde in het arrondissement Kortrijk. De rundveestapel kende in de gemeente geen grote wijzigingen. In 1980 waren er 6523 runderen. Dertig jaar later waren er 4.853, wat ongeveer hetzelfde was als in 1910.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
29
Tabel 3: Cultuurareaal in Anzegem in ha (1980-2010) Cultuurgrond
1980
2010
Tarwe Rogge Gerst Granen Maïs Andere Totaal Nijverheidsgewassen Aardappelen Bouwland Peulvruchten Maïs Tijdelijke weiden Voedergewassen Andere Totaal Groententeelt (openlucht) Sierteelt + tuinbouwzaden Braakland Totaal Boomkwekerijen en boomgaarden Blijvend grasland Serreteelt Tuinen eigen gebruik TOTAAL CULTUURAREAAL NIET-LANDBOUWOPPERVLAKTE
534,34 4,11 311,83 18,74 27,87 896,89 360,75 408,57 1,40 110,18 125,04 103,25 338,47 16,23 0,82 2,95 2026,08 12,54 890,07 0,52 7,93 2937,11 138,31
328,59 31,56 91,36 6,01 457,52 190,04 403,15 392,18 169,71 23,11 585,01 332,06 0,32 1,73 1969,83 17,58 613,50 2,42 0,91 2604,24 61,10
Bron: 15-mei telling 1980 en 2010.
Literatuur: Agriculture. Recensement général (15 octobre 1846), Brussel, 1850. Agriculture. Recensement général de 1910, Brussel, 1913-1920. Landbouwstatistieken 15-mei telling, 1980 en 2010. P. Debrabandere en N. Maddens, Ook hier zijn we groot geworden: het nijvere arrondissement Kortrijk 1890-1940, Kortrijk, 1985. B. Demasure, Over werk en mensen. Een sociaaleconomische streekgeschiedenis van Midden- en ZuidWest-Vlaanderen (Erfgoedgidsen Provincie West-Vlaanderen, 4), Brugge, 2012. Intercommunale Leiedal, Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Anzegem, Brugge, 2005. P. Mattelaer, ‘De watermolen van Anzegem. De laatste werkende watermolen van West-Vlaanderen’, in: De Gaverstreke, 8 (1980), p. 55-86. P. Mattelaer, ‘Molens van groot-Anzegem’, in: De Gaverstreke, 24 (2005), p. 147-198. Y. Segers en L. Van Molle L. ed., Leven van het land. Boeren in België 1750-2000, Leuven, 2004. F. Speleers , ‘De rundveepest te Anzegem omstreeks 1769’, in: De Gaverstreke, 22 (1994), p. 143-149. F. Speleers en E. Devogelaere, ‘De Anzegemse hoeven’, in: De Gaverstreke, 38 (2010), p. 337-435. G. Van de Meulebroeke, ‘Arbeid, werkgelegenheid en welvaartspeil in Anzegem doorheen de geschiedenis’, in: M. Theys. ed., Monumenten en Landschappen in Zuid-West-Vlaanderen 1997 – Arbeid, Kortrijk, 1997, p. 13-15. J. Van Houtte en N. Maddens, ‘Economische en Sociale Geschiedenis van het Kortrijkse’, in: L. Kympers ed., Bekaert 100 - Economische ontwikkeling in Zuid-West-Vlaanderen, Tielt, 1980, p. 13-170. 30
3 Ecologie in Anzegem Joris Spolspoel, CAG De diversiteit in landschappen, bodem, reliëf en hydrografie in Anzegem heeft vanzelfsprekend een grote invloed op de aanwezigheid van fauna en flora. Waardevolle vegetatie is vooral te vinden in de talrijke beekvalleien die neerdalen vanaf de centrale heuvelrug richting Leie en Schelde. Ook in het cultuurlandschap van landbouwgronden en privédomeinen is nog plaats voor kleine landschapselementen die waardevolle stapstenen vormen in het ecosysteem. De vele ecologische troeven van het gebied kan men ten volle ervaren in de parkdomeinen Sint-Arnoldus in Tiegem en het Beukenhofpark in Vichte. Hoewel Anzegem op de bodemkaart van Vlaanderen tot de zandleemgronden behoort, duiden heel wat planten en kruiden erop dat de leemstreek niet veraf is en de gemeente dus ook op ecologisch vlak een overgangsgebied vormt.
3.1 Hydrografie: Brongebieden en beekvalleien De bodemsamenstelling van de heuvelrug maakt de omgeving van Anzegem en Tiegem tot een interessant bronnengebied met de bijhorende biotopen en vegetatietypes van beekvalleien. In de zandlemige bodem hebben de beken een dal van kleigrond gevormd in hun natuurlijke overstromingsgebied. Het bronniveau van de beken in Anzegem situeert zich doorgaans rond de 60 meter-hoogtelijn. De typische vegetatie aan de bronnen heet Cardaminion. Hieronder rekent men onder andere Dotterbloem (Caltha palustris), zeggen (Carex sp.), biezen (Scirpus sp.) en paardenstaarten (Equisetum). Rond Tiegemberg is dit bronniveau duidelijk te onderscheiden met bronvijvers die op eenzelfde hoogte rondom de heuvel liggen. Dit niveau ontstaat als water in een doorlatende zandlaag botst op een niet of minder doorlatende laag zoals klei. Het water stagneert dan op deze kleilaag en vormt een bron aan de flank van de heuvel. Op die manier ontspringt de Tjampensbeek aan de westkant van Tiegemberg op 52,5m hoogte. Ze behoort tot het Leiebekken. Beekvalleien als deze staan voor een groot deel van hun tracé onder druk van toenemende vermesting door landbouwgebruik. Vermesting zorgt voor een overvloed van stikstof en fosfaat in de bodem, het grondwater en oppervlaktewater. Het teveel aan voedingsstoffen tast de soortenrijkdom van planten en bomen aan, wat zich voordeed in de bovenloop van de Tjampensbeek, die gedeeltelijk is rechtgetrokken. Dit contrasteert sterk met het tracé iets verderop ter hoogte van Heirweg, waar de meanders uitzonderlijk intact zijn gebleven. In het noorden snijdt de intacte Tjammelsbeek (niet te verwarren met de Tjampensbeek) door het landschap en vormt er de grens met Wortegem-Petegem. Ze is over heel haar lengte geflankeerd door houtkanten en bevoorraadt ter hoogte van Tjammelshoek de oude Tjammelsvijvers, gelegen in een groene omgeving. Met de energie van het vijverwater werd tot de jaren 1950 de Tjammelsmolen draaiende gehouden voor het malen van graan en haver.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
31
De korte Dommelbeek ontspringt ten westen van Anzegem-dorp. Het brongebied valt op door vochtige weilanden ten westen van de autoweg op de heuvelkam. Op het tracé langsheen de Landergemstraat komt een verhevenheid voor in het landschap met zeer waardevolle solitaire bomen. Stroomafwaarts richting Leie ligt ter hoogte van Kruisweg een mooi populierenbosje. Ook aan de oostkant van Tiegemberg vindt men diverse restanten van bronbosjes en beekvalleien, zoals de waardevolle Nederbeek die start met enkele watergeultjes in een moerassig gebied genaamd ‘Zijpte’. Sommige beken ontspringen in dergelijke vochtige weilanden met kwelzones. Dit zijn natte zones waar kwel, opstijgend bodemwater, onder druk uit de grond komt en de vegetatie voedt met mineralen. Hier gedijen reuzenpaardenstaart, bosanemoon, dotterbloem en wilde hyacint. Doorgaans is dit type landbouwgronden gedraineerd en wordt het water gekanaliseerd in een sloot. Aan de oostkant van de heuvelkam is het waterniveau in de beekvalleien echter duidelijk zichtbaar gebleven in waterplassen en kleine vijvers. In de vochtige hooilanden leven veel water- en weidevogels.
3.2 Bosgebieden en bosvegetatie Zoals elders in Zuid-West-Vlaanderen hebben bossen in Anzegem stelselmatig plaats geruimd voor weilanden en akkers. Hoewel de huidige bosrelicten nog geen drie procent van het grondgebied van Anzegem beslaan, zijn ze voor de regio Kortrijk toch relatief omvangrijk en hebben ze een uitzonderlijke natuurwaarde. Tot de negentiende eeuw werden talrijke wouden in de regio gedecimeerd en omgezet naar akkerland, vooral in tijden van hongersnood, zoals de graan- en aardappelplagen in de jaren 1840. De resterende bosgebieden overleefden door hun moeilijk te draineren bodem en steile ligging, zodat het vooral om hellingbossen gaat. Herbeplanting was wel courant voor gebruik als hakhoutbos. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werden soorten als tamme kastanje namelijk op grote schaal ingeplant met dat doel. Daarom komen deze loofbomen nog steeds veelvuldig voor in Bassegembos en Bouvelobos.
Bosgebieden in het noorden (=regio I) De grootste aaneengesloten bosgebieden bevinden zich in het noorden met de Spitaalbossen, het waardevolle kasteelpark Hemsrode en het Bouvelobos net over de grens met Wortegem-Petegem. Ook op oude kaarten blijken de zandbodems in het noorden het meest bosrijk, met vooral het uitgestrekte Winsbergh Bos. In de 13e eeuw sloten de wouden van Hemsrode en Bouvelo zelfs aan bij die van Oud-Mooreghem in het noordwesten. De Spitaalbossen* strekken zich uit op een uitloper van de centrale heuvelrug op de gemeente- en provinciegrens met Waregem en Wortegem-Petegem. Het oud dennen- en eikenbos groeit op een zure, zandige bodem en is in dat type één van de enige overgebleven bossen van die omvang in de regio. Kleine landschapselementen zoals hagen, houtkanten en dreven zijn er bewaard. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was het bos volledig uitgedund door de lokale bevolking die leed onder een nijpend brandstoftekort. De opmars van Amerikaanse troepen stootte er in oktober 1918 op hevige Duitse weerstand tijdens de Slag aan de Schelde. De Amerikaanse gesneuvelden liggen op het nabijgelegen oorlogskerkhof en memoriaal van de VS in Waregem. Sinds 1968 is het bos privébezit en niet langer toegankelijk. 32
Het Bouvelo-Hemsrodegebied bestaat uit het kasteelpark van Hemsrode en het nabijgelegen Bouvelobos iets oostelijker, net aan de grens met Wortegem-Petegem. Tussen beiden ligt een concentratie van vrij recente ontginningsgronden voor akkerland en grove groententeelt nabij de historische Hoeve Ten Bulke en Hof te Bouvelo. In beide bosgebieden wordt soms de zeldzame en beschermde hazelworm gespot. Deze pootloze hagedis lijkt wat op een slang maar is geenszins gevaarlijk. De hazelworm is voornamelijk te vinden op open plekken in bossen, bosranden en houtwallen, maar ook in kalkgrasland en spoorwegbermen. Het Kasteelpark Hemsrode ** is privédomein en dus niet toegankelijk. Het is wel duidelijk zichtbaar vanaf de voetwegen en fietspaden in de omgeving met prachtige landschapszichten op de omliggende weiden en charmante dreven. Recent werden nieuwe waterpoelen gegraven en percelen aan de noordzijde herbebost. Het domein is verbonden met het nabije centrum van Anzegem door een lange toegangsdreef van beuken en linden. In september vindt op dit domein een military plaats. Deze wedstrijden met paarden en koetsen lokken jaarlijks duizenden bezoekers. Hemsrode was sinds de vroege middeleeuwen één van de heerlijkheden die het grondgebied van Anzegem besloegen, behorend tot de Kasselrij Oudenaarde. Ze hield op te bestaan bij de Franse Revolutie. De Kasteelbeek ontspringt op de flank van de centrale heuvelrug waar ze ter hoogte van hoeve ten Bulke een prachtig bronamfitheater vormt, een komvormige laaggelegen zone in het reliëf met een bron als laagste punt. Op haar tocht door het beboste domein wordt ze afgedamd om de kasteelvijvers te vullen. Het oorspronkelijk kasteel Hemsrode werd door een brand in 1940 vernietigd. De adellijke familie betrekt sindsdien de heringerichte bijgebouwen, zijnde de voormalige koetshuizen en stallen. De landschappelijk aangelegde tuin loopt over in de oude omliggende loofbossen. Aan de buitenkant van het domein staan veeleer naaldbomen. Het gebied biedt landschappelijk en ecologisch waardevol natuurschoon zoals graslanden, elzenbos, populierendreven en kleine beekjes. De geometrische drevenstructuur in het parkgebied is nog grotendeels intact. In het vochtige gebied nabij bronbeekjes zoals hier liggen elzenbroekbossen met zeggen. Dit is een rijk bostype door het vele kwelwater en de stikstofbemesting door zwarte elzen. De es is de tweede veelvoorkomende boomsoort op dergelijke natte, voedselrijke grond in beekvalleien. In deze biotoop gedijen ook bosanemonen en allerlei kruiden. Op de zurige gronden van het domein staan stukken beukenbos. Bouvelobos * in het oosten heeft een zurige zandbodem. De vegetatie is hier goed tegen bestand, met Atlantische beukenbomen en een plantengemeenschap met zeer diverse voorjaarsflora. In de ondergroei vindt men struiken en boompjes van hulst (Ilex) en soms ook taxus. In de vijftiende eeuw waren delen van het bos onderworpen aan een negenjaarlijkse snoeicyclus. Het Bouvelobos bleef, in tegenstelling tot Oud-Mooreghem en andere wouden uit de regio, eigendom van edelen en burgers uit de stad. Er zijn enkele oude boswallen aanwezig, langgerekte aarden wallen met aan weerszijden een greppel. Deze dienden als wild- en veekering, perceelscheiding en als leverancier van geriefhout, bijvoorbeeld om klein (landbouw)gereedschap te vervaardigen. Het bos werd namelijk lang als hakhoutbos geëxploiteerd, een functie die ze nog steeds bezit voor het hakhout van tamme kastanjes. In de nabije omgeving van het bos komt het toponiem ‘Boskant’ of ‘Bosstraat’ meermaals voor, wat erop wijst dat het vroeger omvangrijker was. Op de kaarten van Ferraris (1771-1777) en Vandermaelen (ca. 1850) staat immers nog een groter aaneengesloten boscomplex ‘Bauvenloobosch’ getekend, bij
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
33
benadering 166 ha groot. De minder steile oppervlakken zijn ontgonnen voor landbouwgebruik, terwijl de steilste hellingen en moeilijker te draineren gronden bebost bleven. Kaarten uit 1691 en 1694 geven een cirkelvormig bos aan, waar de oude steenweg ‘Kortrijk-Oudenaarde’ dwars doorheen liep. Op verschillende kaarten wordt melding gemaakt van een ‘droge mote’, een heuveltje met een molen erop. Tot de achttiende eeuw dienden Hemsrode en Bouvelo als schuilplaats voor roversbenden of uitwijkplaats voor nomaden. Zo is enkele malen sprake van een zigeunerkampement in Bouvelobos, rond 1560 en 1750. Enkele bomputten en tracés getuigen van hevige beschietingen tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen er achtereenvolgens een Duits en een Engels kamp lag. Na de oorlog moesten de Duitsers plantgoed leveren als herstelbetaling, waaronder een groot aantal beuken uit Beieren. Nagenoeg alle oude beuken die in Bouvelobos aanwezig zijn, werden net na WO I ingeplant.
Bosrelicten in het zuiden (=regio III) Ook in het zuiden van de gemeente was de centrale heuvelrug historisch gezien meer bebost dan nu, met onder meer de Schernaaibossen. Een landelijke weg in de open velden tussen Landergem en Tiegemberg draagt nog steeds deze naam, al zijn de bossen reeds lang verdwenen. Nu resten slechts zeer oude bosfragmenten, weliswaar met een grote ecologische waarde. De beperkte omvang maakt hen kwetsbaar en vereist een aangepast beheer. Ze zijn ook beperkt toegankelijk voor publiek. Men kapt geregeld in de begroeiing om de lichtdoorlating naar jong groen en struiken in de onderste lagen te verbeteren. De oude traditie van hakhoutbeheer is na een viertal decennia van verwaarlozing opnieuw opgepikt om het bos te verjongen en de ecologische diversiteit te vergroten. De vegetatie in deze bosrelicten kenmerkt zich door rijke voorjaarsflora met Bosanemoon (Anemone nemorosa), Daslook (Allium ursinum) en Boshyacint (Hyacinthoïdes non-scripta). Wilde hyacint en bosanemoon zijn ‘slechte kolonisatoren’. Dit wil zeggen dat ze er zeer lang over doen om nieuwe bosgrond in te palmen. Hun aanwezigheid wijst erop dat deze bosrelicten zeer oud zijn. Bij regelmatig onderhoud worden overtollige bramen handmatig verwijderd en brandnetel en vlier door middel van bosmaaiers, zodat andere voorjaarsflora meer licht krijgt. Een waardevol bosrelict, het Hellebos, ligt westelijk van de heuvelflank Tiegemberg op de grens met regio II, niet ver van het Streuvelshuis in Ingooigem. Het oude bos met eiken en haagbeuken zelf is niet toegankelijk maar langs de Hellestraat en de Helleweg aanschouwt men een bijzonder landschap met idyllische weilanden, hellingweiden genoemd. Ze beslaan de volledige helling, ook buiten de beekvallei en nemen de vorm aan van een bronamfitheater. De wandelroutes langs de Tjampensstraat, Braamstraat en Hellestraat bieden heel wat vergezichten en laten toe de reliëfgolven van de kleine beekvalleien, geaccentueerd door knotbomen, te aanschouwen. Ook oostelijker in Kaster komen op de slecht gedraineerde zandleemgronden sporadisch kleine geriefen brandhoutbossen voor, zoals het Bassegembos op ongeveer 800 meter ten oosten van Tiegemberg. Bassegembos* ligt bovenop een kleiige heuvelberg die omwille van zijn weinig doorlaatbare bodemstructuur minder in aanmerking kwam voor landbouwontginning. Uitzonderlijk is er op de zware grond geen bronbeekje aanwezig. Aan de zuidkant was tot de jaren 1980 wel een moerassig laaggelegen hooiland. De grootschalige ruilverkaveling en intensieve bewerking door landbouwers draineerde de omgeving en deed vele kleine landschapselementen uit het landschap verdwijnen. Dit geïsoleerd stuk bos van 5 ha was in de middeleeuwen veel groter en maakte deel uit van de heerlijkheid 34
Bassegem. Tot 1982 was het eigendom van de familie van Caloen de Basseghem. Tegenwoordig beheert Natuurpunt het actief als natuurreservaat. Zij stellen dit bos met zeldzaam middelhout uitzonderlijk open bij geleide wandelingen. Het is een oud eiken- en haagbeukenbos waar men ook berken en boomsoorten voor hakhout aantreft zoals kastanje en esdoorn. In de ondergroei vindt men veel voorjaarsflora. Naast de wilde hyacint en bosanemoon gaat het om vlier, lijsterbes, vogelkers, braambes, hoppe, geoorde wilg en Sint-Janskruid. Voorts groeit er slanke sleutelbloem, witte klaverzuring, speenkruid, veelbloemige salomonszegel,… Het najaar biedt een enorme verscheidenheid aan paddenstoelen. Naast kleine zoogdiertjes zoals de egel, wezel en bunzing, kan men hier de boomklever, ransuil, mezen en spechten spotten. Ook grote roofvogels als de buizerd en de sperwer vinden in het bos het jaar door een geschikt biotoop. Aan de westelijke bosrand komen boswallen voor. In vroeger tijden groef men grachten uit en bedekte men de vrijgekomen aarde met een doornige haag als veekering, om te beletten dat de dieren ronddwaalden en schade berokkenden aan jonge scheuten. Met hetzelfde doel onderhield men hakhoutstoven. Dit zijn boomstronken van essen en kastanjes die vlak boven de grond worden geknot, zodat telkens nieuwe takken schieten en aandikken. Afhankelijk van de plantensoort zijn ze na een tiental jaren kaprijp. De bijzondere hakhoutstoven van essen zijn hier tot enkele honderden jaren oud en de grootst opgemeten diameter bedraagt 2,30 m. Er zijn geen oude hakhoutstoven meer in het bos zelf. Het hakhoutbeheer was er indertijd zo intensief dat stoven werden uitgegraven als ze niet meer rendeerden en plaats moesten maken voor nieuwe aanplant.
3.3 Parkdomeinen Sint-Arnolduspark*** Een plek waar de verschillende ecologische troeven van Anzegem zichtbaar samenvloeien, vormt de omgeving van het Sint-Arnolduspark met zijn bronbossen en typische bosvegetatie. Dit bosdomein van vijf hectare is een relict van het grotere bosgebied dat lang geleden Tiegemberg bedekte. Eind negentiende eeuw werd dit deel van Tiegembos volledig gecultiveerd en heraangelegd voor recreatie met vijvers, rotsen, wandelpaden en ligweide. Toch blijft het ook een belangrijk groengebied met aangepast beheer. Zo worden bomen en struiken regelmatig uitgedund voor optimale lichtdoorlating en bosverjonging. Het behoud van open plekken versterkt bovendien de biodiversiteit. Ter hoogte van de kapel voedt een natuurlijk bronbeekje de drie onderliggende vijvers. Langs de boorden ervan gedijen moerasplanten. Op rustige dagen komen watervogels er voedsel zoeken. Ook in de bomen en struiken van het park huist een rijke vogelwereld. In de lente bloeien massaal de wilde hyacinten, ook wel ‘blauwe kousjes’ genoemd. In de herfst staan er talrijke zwammen. Beukenhofpark*** Dit groendomein van 2,5 ha in Vichte omringt de gelijknamige kasteelwoning in neorenaissancestijl uit 1876, tegenwoordig ingericht als restaurant. Het oude park met inlandse bomen werd in 1973 door het gemeentebestuur aangekocht en opengesteld voor het publiek. Het bevat nog een portiers- en een hovenierswoning, evenals ruime magazijnen en paardenstallen. Aan de achterzijde van het domein ligt een groen-ecologisch park in ontwikkeling, met een ecologische vlindertuin met waard- en nectarplanten om inheemse vlinders en andere nuttige insecten een handje te helpen bij het vinden van voedsel. De vlinderpopulatie gaat namelijk sterk achteruit om diverse redenen, waarop de mens een grote impact heeft, zoals het gebruik van pesticiden, bebouwing, te
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
35
‘proper’ groen en de klimaatverandering. Vooral de maanden mei tot en met september zijn interessant om hier te vertoeven. Met wat geluk kan men zeldzame soorten spotten zoals de Kleine Parelmoervlinder. Het park is verbonden met het oude centrum van Vichte door de charmante Kerkdreef, aan beide zijden getooid met eeuwenoude knoteiken. Ze kruist de Kasselrijbeek, waarvan het overstromingsbekken net buiten het centrum samen met enkele akkers een groene wandelomgeving vormt.
3.4 Kleine ecologische landschapselementen Reeds eeuwenlang heeft de mens het landschap geboetseerd door intensief grondgebruik. Heel wat kleine landschapselementen en oude verbindingen zijn verdwenen in periodes van modernisering en schaalvergroting, bijvoorbeeld door ruilverkaveling van landbouwers. Toen Streuvels het landschap beschreef, waren er nog meer vochtige zones zoals drinkpoelen en niet-gedraineerde gronden. Hierin kwamen overvloedig waterdieren voor, zoals kikkers en libellen. Hoeves keerden eeuwenlang in zichzelf door omliggende wei- en akkerlanden af te sluiten met knotwilgen, greppels en sloten. Dit fenomeen doet zich momenteel opnieuw voor met residentiële bewoning en ‘vertuining’, waarbij trage wegen worden afgesneden met een bordje ‘privaat-domein’ en hoge hagen en afsluitingen worden ingepland om zicht en doorgang voor mens en dier te belemmeren. Dergelijke landschapselementen zijn dus doorgaans meer het resultaat van dagelijks leven en gebruik dan van planmatige, grootschalige inplanting. Trage wegen zijn sinds kort aan een revival bezig en men spoort grondeigenaars aan om ze in ere te herstellen en te onderhouden. De mens voegde ook regelmatig nieuwe waardevolle lijnen toe aan het open landschap, zoals dreven en houtkanten, die bijdragen aan de schoonheid en eigenheid van het landschap. Deze kleine landschapselementen vinden hun oorsprong vaak in de landbouwuitbating als veekering of voor brand- en hakhout. Sommige relicten zijn door de eigenaars generaties lang in stand gehouden. In de meer vochtige beekdalen helpen bomenrijen van knotwilgen en populieren drassige gronden te draineren. Rond landwegen naar hoeves en landbouwbedrijven staan hoogstambomen, typerend voor het landschap in de Vlaamse Ardennen. Uitzonderlijk komen ze nog in groepjes voor in boomgaarden bij oude boerderijen. Naast de fruitproductie hebben ze ook een grote ecologische en landschappelijke betekenis. Ze vormen een slaap- en broedplaats voor vogels en een schuil- en eetplaats voor kleine diertjes zoals egels. In (oude) hoogstamboomgaarden komen zeldzame fruitvariëteiten voor en in de ondergroei gedijen diverse kruidensoorten. Heel wat bijzondere kruiden en bloemen in Anzegem komen alleen voor aan bosranden of in de nabijheid van populieren, wegens de vitale schaduw die ze geven. In open veld verschenen veedrinkpoelen, solitaire bomen en struiken,... Deze talrijke kleine landschapselementen tussen akkers en graslanden fungeren als stapstenen voor planten en dieren in het landschap en als corridor tussen biotopen, om van het ene natuurgebied naar het andere te migreren. In de berm- of houtkant hebben ze een dubbele functie voor de fauna. Enerzijds is het een tijdelijke halte waar dieren komen schuilen, rusten of zelfs broeden. Het gaat vaak om typische, aan landbouw gebonden vogelsoorten die het moeilijk hebben in het huidige landbouwlandschap. Anderzijds biedt het ook een permanente habitat voor specifieke soorten die leven op de overgang 36
tussen bos en grasland, zoals vlinders en planten van de zogenaamde mantel- en zoomsoorten. Enkele zeldzame relictsoorten zijn zelfs volledig afhankelijk van deze habitat. Een voordeel voor de landbouwers is dat de nestelende dieren een natuurlijk bestrijdingsmiddel vormen tegen plagen op de landbouwgewassen. Bovendien helpen kleine landschapselementen in de strijd tegen bodemerosie door de grond op hellingen vast te houden en door oevers van beken te beschermen tegen mest en oeverafkalving. Voor zowel mens als dier ten slotte boden deze groenelementen steeds bescherming tegen te sterke zon of andere weerselementen. Ten noorden van Gijzelbrechtegem en richting Otegem zijn enkele oude lijnstructuren en groenpatronen vrij goed bewaard en kan men enigszins spreken van een gesloten bocagelandschap, waarin de percelen van akkers en weilanden verdeeld en begrensd zijn door groen- en houtkanten. De graslanden zijn er langdurig in gebruik als graasweide, hooiland of wisselweide met vochtige zones en er gedijen diverse kruiden en grassoorten. Net als holle wegen herbergen ook wegbermen en (oude) spoorwegbermen waardevolle flora. Gemeentediensten en inwoners van Anzegem zijn reeds enkele jaren betrokken in een wegbermbeheerplan om deze te doen floreren. Door het wegnemen van maaisel op periodieke basis wordt de bodem minder voedselrijk en krijgen wilde bloemen meer kans om te ontkiemen, zodat ook vlinders en insecten hun gading vinden.
Literatuur: E. Cooman en K. Gijsel, ‘Herstel van middelhoutbeheer in Bassegembos (Anzegem)’, in: Bosrevue, 4 (2003), p. 6-8. B. De Meulder en T. Vandenbroucke, ‘Het Leie-Schelde-interfluvium: theater van de bricolage’, in: OASE. Tijdschrift voor Architectuur, 63 (2004), p. 110-139. E. Decoene en D. Libbrecht, ‘Landschap in beeld, de Scheldevallei vanop Tiegemberg’, in: Klimop, 3 (2014), p. 27-29. F. Dejonghe, Werkgroep trage wegen: Wandelgids "Tussen Schelde en Leie", Kortrijk, 2012. Intercommunale Leiedal, Gemeente Anzegem. Wegberminventaris en Wegbermbeheerplan, Brugge, 2011. L. Kinds, Uitgebreid bosbeheersplan van de bosgroepering Bouvelobos 2000-2019, WortegemPetegem, 2000. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Monumenten en Landschappen, Landschapsatlas Vlaanderen, Ankerplaatsen Landschapsatlas. R34009: Lemig Leie-Schelde interfluvium. Bouvelobos en Hemsrode, Brussel, 2001. (http://landschapsatlas-2001.readthedocs.org/relictzones/R34009.html) Natuurpunt Krekel Anzegem, ‘Bassegembos’ (www.natuurpuntanzegem.be). Natuur-Koepel Zuid-West-Vlaanderen, Stapsteentjeswandeling in Tiegem, Wandelbrochure, 2009. Provinciebestuur West-Vlaanderen, Dienst Milieu, Natuur en Waterbeleid, Plantgoed voor meer streekeigen groen, Sint-Andries, 2004.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
37
38
4 Cultuurgeschiedenis Greet Draye, CAG In dit cultuurhistorische hoofdstuk wordt ingegaan op de betekenis van Het Lijsternest in Ingooigem en van het Sint-Arnolduspark op de Tiegemberg. Die twee plaatsen maakten van de regio een onverwachte pleisterplaats in Vlaanderen: van literaire avant-garde en van religieus toerisme. Ook de twee ‘talen’ van de regio komen aan bod. Het hoofdstuk besluit met een overzicht van streekspecialiteiten: zowel gerechten als verhalen.
4.1 Grote namen 4.1.1 Het Lijsternest (Ingooigem) Toen Streuvels na de Tweede Wereldoorlog het verhaal van zijn leven tot die tijd neerschreef, deelde hij het op volgens de plaatsen waar hij had gewoond. Zijn tijd in Heule viel samen met zijn prilste jeugd. Zijn tijd in Avelgem stond voor zijn latere jeugd met de school en het werk in de bakkerij, een tijd waarin hij vooral had gezocht naar hoe en wat. Zijn verhuis naar Ingooigem had het begin betekend van zijn volwassen leven, op elk vlak. In Ingooigem was hij gehuwd en vader geworden, en hij was er, hoewel hij in Avelgem als schrijver was ontdekt, naar zijn gevoel écht schrijver geworden. In Avelgem had hij zich ‘nooit ingeburgerd gevoeld’. De lucht was er ‘te eng, te drukkend, de bevolking te huisbakken, voos, kleinzielig, kwezelachtig de enen, vicieus geniepig de anderen, pronkerig naar buiten en schraperig naar binnen.’ Heel bewust was hij op zoek gegaan naar een plek om zich te vestigen waar hij zich vrij kon voelen. Die plek vond hij op een kleikop nauwelijks enkele kilometers verderop. Bij zijn eerste bezoek was hij onder de indruk van het ‘heerlijk panorama dat er langs drie kanten open lag: de heuveling van Tiegem in het oosten, de Scheldevallei met de Kluisberg in het zuiden en ten westen de Walenstreek met de Triniteitsberg bij Doornik.’ Vandaar ‘op die verhevenheid’ bestreek zijn blik ‘een wonder vertoon van golvende heuweling in prachtige schakering van kleur.’ Streuvels slaagde erin het stuk grond te kopen en liet er in 1904 door kennissen zijn huis bouwen. Al voor hij er zijn intrek nam, doopte hij het tot Lijsternest, naar de vogels die hij in gedachten al hoorde fluiten als hij dacht aan de tuin die hij bij het huis zou laten aanleggen. Met die tuin viel het achteraf enigszins tegen: de klei bleek zijn plannen grotendeels te dwarsbomen. Maar de naam bleef, ook na Streuvels’ verhuis in 1905. De kamer met het grote raam, waar Streuvels schreef, liet hij bijbouwen in 1906. Hij had rust en afzondering nodig bij het schrijven, en die vond hij na zijn huwelijk in 1905 nog moeilijk in het hoofdhuis met het in- en uitlopen van bezoekers en met de ‘geruchten in de keuken’. De Vijfjaarlijkse Prijs voor Nederlandse Letterkunde, die hij in datzelfde jaar 1905 kreeg uitgereikt, financierde het project. Hij koos voor zijn schrijfkamer een oostoriëntatie, en het brede raam verschafte hem ‘een heerlijk vergezicht over het landschap’. Hij zou er ‘de schakeringen en lichtspelingen eigen aan de wissel van morgen, middag en avond, door de loop der jaargetijden’ kunnen zien. Het uitzicht zou als een levend schilderij zijn. Streuvels zag zijn literaire productie steil oplopen vanaf het ogenblik dat hij de inspirerende schrijfkamer betrok (afbeelding 6).
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
39
Afbeelding 6 - Streuvels aan het raam in zijn schrijfkamer in het Lijsternest. Ongedateerde foto. © Beeldbank West-Vlaanderen.
Streuvels was als literair talent ontdekt in 1896. Emmanuel de Bom, een Antwerps bibliothecaris en ook schrijver-dichter, zocht toen medewerkers voor Van Nu en Straks, een literair avant-garde tijdschrift. Tussen 1893 en 1894 was het voor het eerst verschenen, in 1896 zou een tweede reeks beginnen. De verschillen tussen het milieu van de redactie en dat van Streuvels waren groot. De redactieleden – naast De Bom bijvoorbeeld ook nog August Vermeylen – kwamen uit Antwerpen of Brussel en hadden in die grootsteden kennisgemaakt met vooruitstrevende literaire, sociale en politieke ideeën. Streuvels leefde afgezonderd op het (katholieke) platteland, als bakker, en had de allerminst avant-gardistische priester-dichter Guido Gezelle als oom. Toch vonden ze elkaar. Het creatieve en plastische taalgebruik van Streuvels en zijn scherpe observatievermogen om het alledaagse leven en de natuur te beschrijven, trok de avantgardisten aan. En Streuvels voelde zich uitgedaagd door de durf van de Van Nu en Straksers. Hij werd, ondanks veel kritiek en morele druk van oom Gezelle, een van de actiefste medewerkers aan de tweede reeks en vestigde zijn naam in België en Nederland. De aanmoediging die hij kreeg voor zijn tijdschriftstukken, zette hem aan om langere verhalen te gaan schrijven over zijn ‘Streuvelsland’. In al die verhalen ging het over mensen, vaak boeren of dorpslieden, die klein waren tegenover een groots landschap en een machtige natuur. Zijn stijl was realistisch en naturalistisch. Enig pessimisme was hem niet vreemd. Na het Van Nu en Straks-avontuur, vanaf 1901, zette Streuvels zijn eerste romans op. Stijl en thema’s bleven zeer herkenbaar, de sfeer werd merkelijk positiever na de verhuis naar Het Lijsternest. Met De Vlaschaard uit 1907 schreef hij zijn eerste grote meesterstuk. Streuvels kon teren op de Van Nu en Straks-energie tot kort voor de Eerste Wereldoorlog. Nadien braken moeilijke jaren aan. Zijn Oorlogsdagboek maakte hem verdacht als Duitslandvriend, maar ook de veranderende wereld – zelfs in zijn Streuvelsland – deed hem geen goed. En op literair vlak schatte 40
de nieuwe generatie modernistische auteurs hem niet naar waarde, hoewel er zeker overeenkomsten te vinden waren. Het duurde tot de tweede helft van de jaren twintig voor Streuvels zichzelf als schrijver hervond. Het was echter meteen met veel bravoure. Zowel Het leven en de dood in den Ast (1926) als De teleurgang van de Waterhoek (1927) waren hoogtepunten in wat literatuurhistorici Streuvels ‘tweede grote creatieve periode’ noemen en die ze laten lopen tot de vroege jaren dertig. Beide boeken waren syntheses van realistische observatiekunst en psychologische benadering van de grote levensproblemen. Na die tweede creatieve periode werd Streuvels conservatiever in zijn schrijven en denken. De avantgardetijd was voorbij. Hij besefte dat zelf. Na enkele meer anecdotische werken, concentreerde hij zich aan het einde van zijn leven op zijn biografie. Na de vier delen op basis van zijn woonplaats – Heule, Avelgem en Ingooyghem I en II – schetste hij ten slotte in 1960 een diepgaand en verhelderend zelfportret in De kroniek van de familie Gezelle. Op 15 augustus 1969 overleed hij in het Lijsternest, in de schrijfkamer met het grote raam.
4.1.2 Het Sint-Arnolduspark (Tiegem) In 1908 schreef Streuvels een kort verhaal over Tiegem, het dorp op de heuvel vlakbij Ingooigem dat hij zag vanuit zijn grote raam. Hij schreef dat verhaal in opdracht van Vital Moreels (1828-1908), een welgestelde Tiegemnaar, die een al ouder bedevaartspark ter ere van de heilige Arnoldus op Tiegemberg aan het einde van de negentiende eeuw had heringericht tot religieus lustoord. Streuvels beschreef in zijn boek, in ruil voor tweeduizend frank en een mand wijn, het leven van Arnoldus, of Arnout, een ridder uit de buurt van Tiegem die in 1070 monnik werd in de abdij van Soissons en later bisschop van diezelfde stad. In die functie reisde hij in de jaren 1080 naar het graafschap Vlaanderen om er vrede te stichten tussen de verschillende potentiële machthebbers in het gebied. Om die ijver werd hij in 1120, meer dan een eeuw na zijn dood, heilig verklaard. Omdat hij tijdens een pestepidemie de bevolking zou hebben aangeraden bier te drinken in plaats van water, werd hij patroonheilige van de brouwers. Streuvels schetste tegelijk de geschiedenis van Tiegem als bedevaartsoord. Die geschiedenis begon vrijwel meteen na de heiligverklaring van Arnoldus. Hij kreeg immers een altaar in de parochiekerk. In de vijftiende eeuw arriveerde een deel van het gebeente van Arnoldus vanuit Oudenburg, waar hij was overleden en begraven, in Tiegem. Toen werd het dorp een bedevaartplaats waarnaar werd afgezakt vanuit heel Vlaanderen, en niet meer alleen vanuit de nabije omgeving. Na de zestiende-eeuwse godsdienstoorlogen viel de verering stil tot het begin van de negentiende eeuw. Toen viel tijdens een cholera-epidemie in Tiegem en omstreken alleen zuiver water te halen bij een bronnetje in het Holdenbroekbos. Volgens de overlevering was het water niet alleen zuiver, maar ook genezend en die geneeskracht zou te danken geweest zijn aan Arnoldus. In 1817 werd een klein kapelletje gebouwd bij de bron. Dat kapelletje is er vandaag nog steeds, weliswaar grotendeels verzakt in de drassige grond. In 1864 – enkele jaren na een miraculeuze genezing van een oogziekte met hetzelfde bronwater - werd begonnen met de bouw van een grotere achthoekige kapel in neogotische stijl. In 1866 werd ze gewijd door de Brugse bisschop Faict. Het bos, dat intussen tot Kapellebos was herdoopt, was tegen die tijd al meermaals van eigenaar veranderd, maar niemand zou er zo zijn stempel op drukken als Vital
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
41
Moreels. Door zijn toedoen werd het bedevaartsoord een oase van rust, bezinning en tegelijk vertier die uniek was in Vlaanderen.
Afbeelding 7 - Foto genomen door Stijn Streuvels in het Sint-Arnolduspark. Ongedateerd. ©Beeldbank West-Vlaanderen.
De tweede helft van de negentiende eeuw kenmerkte zich in heel Vlaanderen door een sterk toenemende volksdevotie. Op verschillende plaatsen werden zogeheten ‘processieparken’ geopend, of minstens werd een Lourdesgrot ingehuldigd. Averbode is een bekend voorbeeld. Vaak stond de Mariaverering centraal, maar ook andere heiligen werden vereerd. De verering van Arnoldus viel op nog een paar plaatsen in Vlaanderen – bijvoorbeeld Brugge en Gent – vast te stellen. Arnoldus werd in de negentiende eeuw aanbeden voor keelkwalen, oogkwalen en kanker. Hij bleef patroonheilige van de brouwers en werd het ook van de jonge gezinnen. Religieuze parken vonden veel aantrek, voor individueel gebed, voor georganiseerde bedevaarten in het geval van een geattesteerd mirakel zoals bijvoorbeeld in het Oostvlaamse Oostakker of als decor voor processies en passiespelen. Alle parken leken in wezen op elkaar. Dat had te maken met de typische inkleding met cementrustieke elementen. Afhankelijk van de omvang van het park waren er cementen boomstammen, brugjes, grotten, watervallen en ruïnes terug te vinden. Bezoekers wandelden langs kleine paadjes richting het heiligdom en kwamen door de ornamenten in de juiste sfeer: een sfeer van religieuze ingetogenheid met een sterk besef van vergankelijkheid. In Tiegem lijkt het opzet anders geweest te zijn, maar tot vandaag is niet helemaal duidelijk of en waarom. Alle cementrustieke elementen waren aanwezig (inclusief de spreuk ‘plantstok is boom geworden’, een boomkruis, een kluizenaarsgrot waar vermoedelijk ooit een beeld stond van een biddende Arnoldus en een preekstoel in de vorm van een holle boom) en het park was opgebouwd rond de (intussen verzonken) bron en de kapel met relikwieën, maar de sfeer was toch vooral één van ontspanning en recreatie, met ligweides en speelpleinen en heel wat wereldse motieven in de cementrustiek die werd gemaakt door het bedrijf Picha Frères uit Gent. Het Sint-Arnolduspark, zoals 42
het werd gedoopt, was als combinatie van een religieus park met een laatpittoresk landschapspark enig in zijn soort in de late negentiende en vroege twintigste eeuw. Was het een vorm van religieuze avant-garde? Was het een doelbewuste strategie om geloof en plezier te laten samenvallen? Dat kan, maar in dat geval was het wel een vorm van vooruitstrevendheid die nergens anders navolging vond. Integendeel. Meer dan één priester waarschuwde dat de bedevaartplaats door haar ligging en inrichting een gevaar opleverde voor de ‘ontaarding der godsdienstigheid’. Allicht was de unieke combinatie van religie en plezier toch vooral toeval. Streuvels gewaagde in zijn boek van een ‘groot plan’ van Moreels. Dat was een plan van dorpsverheffing. Het mooie Tiegem moest bij iedereen bekend worden en ‘heel en al ingericht om te voorzien in de behoeften van verblijvende kostgangers en toeristen’. De aanwezigheid van de miraculeuze bron was bijzonder dankbaar voor de realisatie van dat plan. Moreels slaagde dan ook met glans. Streuvels haalde aan hoe er meer dan een gezelschap ‘kiest voor een uitje naar Tiegem uitsluitelijk voor plezier, de jongelingen en jongedochters die aan geen godsvrucht denken en alleenlijk het luid verzet zoeken van een schone wandeling in lustig gezelschap. Maar dat kan immers niet anders: de ligging is er te goed voor geschikt en de aantrekkelijkheden zijn er te menigvuldig; maar leute en verzet is daarom nog niet altijd zonde’. Evengoed kwamen er gelovigen en zieken naar de bron, en elk jaar was er wel een of andere miraculeuze genezing. Streuvels beschreef zo’n genezing in 1907. Hij was er danig van onder de indruk. Maar het ging in Tiegem niet alleen om al dan niet religieus dagjestoerisme. Rondom het Arnolduspark werd meer dan één grote (zomer)villa gebouwd, met als voornaamste de Villa Moortgat (ook wel villa Albert genoemd) aan de Warandedreef. In verschillende van die villa’s resideerden kunstenaars, onder wie Valerius de Saedeleer een van de bekendste was. Vele van die kunstenaars hoorden tot Streuvels’ vriendenkring. Vast staat dat het Sint-Arnolduspark Tiegem rijker heeft gemaakt dan het was. Na het overlijden van Moreels was het park achtereenvolgens in handen van de burgemeester van Kerkhove, van de Sint-Martinusgilde van Avelgem en – sinds 1962 – de paters Redemptoristen. Die zetten uitdrukkelijk in op godsdiensttoerisme, onder andere door de bouw van een spijshuis. Vandaag is het park eigendom van het bisdom Brugge. Het wordt beheerd door de VZW Jericho. Die VZW werkt rond eigentijdse zingeving van Sint-Arnoldus en de natuurwaarde van het gebied.
4.2 Twee talen Voor buitenstaanders mag het West-Vlaams vrij homogeen klinken, dialectologisch onderzoek heeft aangetoond dat er, ondanks expliciete kenmerken voor de dialectgroep als geheel, een fundamentele tweedeling aan te brengen is. Er valt duidelijk een noordwestelijke en een zuidoostelijke groep dialecten te onderscheiden. De grens tussen beide groepen loopt dwars door West-Vlaanderen, van zuidwest naar noordoost en pal door het Streuvelsland, langs de heuvelkam en de waterscheidingslijn. Het zuidoostelijke West-Vlaams leunt dichter aan bij de centrale dialecten van Oost-Vlaanderen en Brabant. Het noordwestelijke West-Vlaams, van bijvoorbeeld de kuststreek en de Westhoek doet dat niet. In het Streuvelsland betekent dat dat het dialect van Anzegem en ook Ingooigem meer verwantschap vertoont met het Kortrijks. De dialecten van Gijzelbrechtegem, Tiegem en Kaster leunen eerder aan bij het Gents.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
43
Er zijn drie opvallende verschillen tussen beide varianten van het West-Vlaams te horen. Om te beginnen wordt bij de vervoeging van werkwoorden in de eerste persoon, in het noordwesten ‘–en’ toegevoegd: ‘ik bakken, ik zijn, …’. In het zuidoosten klinkt het: ‘ik bakke, ik benne,…’. Ten tweede verschillen de verkleinwoorden. In het noordwesten wordt ‘-tje’, ‘-etje’ of ‘–ige’ toegevoegd, in het zuidoosten ‘-ke’ en ‘-eke’. Dat geeft bijvoorbeeld ‘dochtertje’ en ‘mannige’ tegenover ‘dochterke’ en ‘manneke’. Het derde in het oog springende verschil zit in de uitspraak van het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord ‘ons’. In het zuidoosten wordt dat ‘oes’, in het noordwesten ‘(n)uus’. Uiteraard zijn er meer klank- en woordgrenzen die verschillen tussen beide gebieden, of op de kleine schaal van het Streuvelsland tussen het Noorden en het Zuiden van de heuvelrug. Zij zijn terug te vinden op de vele woordkaarten van het Woordenboek der Vlaamse dialecten.
Afbeelding 8 – Geografische verschillen in de uitspraak van lange klinkers (aa). Bron: http://www.variatielinguistiek.ugent.be
44
4.3 Streekspecialiteiten 4.3.1 Streekgerechten Het Land van Streuvels is rijk aan streekgerechten. De drie voornaamste, de piro, de perentaart en het kriekenbier dragen het Vlaams erkenningslabel als streekproduct. De typische perentaart werd zelfs voor het eerst gebakken in de bakkerij van Streuvels in Avelgem. De Piro is een kruidig worstenbroodje dat op een speciale manier opgewarmd moet worden. De worst van varkensvlees wordt eerst zonder broodje gebakken, en vervolgens mét. Die tweede bak zorgt ervoor dat het vet van de worst het broodje smaak geeft. Waar de traditie van het ‘pirobakken’ vandaan komt, is niet helemaal duidelijk. De meest voor de hand liggende verklaring is dat het gerecht komt overgewaaid uit Frans-Vlaanderen. Daar werd geregeld ‘Ducasse à/du pierrots’ geserveerd in restaurants en estaminets: een stevige maaltijd van worst, witte bonen en tomatensaus met stukjes augurk. Seizoenarbeiders die in Noord-Frankrijk werkten tijdens de oogst zouden de traditie in het begin van de twintigste eeuw mee naar de regio van Anzegem en Avelgem hebben gebracht. In ieder geval is een affiche bewaard van een ‘pirotbak’ in Tiegem in 1905 met liefst 70 deelnemende herbergiers. Een andere, minder waarschijnlijke verklaring is dat een Vlaamse soldaat uit het leger van Napoleon in Rusland het worstenbroodje – pirotjka – leerde kennen. Na zijn legerdienst zou hij zich gevestigd hebben als bakker in de streek en het broodje hebben verkocht onder de naam piro. Het pirobakken is een winterse traditie. In Anzegem wordt elk weekend in een ander café piro gebakken. In Avelgem wordt bij winterse kaartbijeenkomsten piro geserveerd. De traditionele perentaart van het einde van de negentiende eeuw werd herontdekt ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van Streuvels in 1961. Sindsdien is ze opnieuw zeer populair bij de regionale bakkers, al wordt ze ook vaak thuis zelf gebakken. De taart wordt gemaakt van te vroeg afgewaaide en dus harde stoofperen. Die moeten trekken met suiker en vervolgens tot moes worden gemaakt. Aan dat perenmoes moeten vervolgens een paar pruimen en bruine suiker worden toegevoegd, en ook kruiden: kaneel en ‘quatre épices’. Dat laatste is een mengeling van peper, nootmuskaat, gember en kruidnagel. De korst is gemaakt van bladerdeeg, en de reepjes bovenaan worden na het bakken ingestreken met kweeperengelei. In Vichte wordt in de brouwerij Verhaeghe typisch Zuid-Westvlaams bier gebrouwen: roodbruin bier dat rijpt in eikenhouten vaten. Brouwerij Verhaeghe werd in 1885 opgericht door twee halfbroers, Adolphe en Paul. De familie Verhaeghe bewoonde sinds het begin van de negentiende eeuw de hoeve van het kasteel van Vichte en pachtte er heel wat grond. Ze brouwden met zelf geteelde gerst, en met water uit putten op hun eigen gronden. Dat laatste is vandaag niet anders. Het Echt Kriekenbier van de brouwerij wordt gbrouwen met krieken uit de regio van Sint-Truiden.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
45
4.3.2 Streekverhalen Het Land van Streuvels kent veel streekverhalen. Een uitgebreid overzicht daarvan is terug te vinden in de Vlaamse Volksverhalenbank (www.vlaamsevolksverhalen.be). Hieronder volgt een korte uiteenzetting over de ‘hardnekkigste’ verhalen. In het bos bij het kasteel van Hemsrode, een kasteel waarvan de oudste delen teruggaan tot de vroege middeleeuwen, zou het hebben gespookt: er waren ’s nachts lichtjes, maar ook allerlei dieren te zien. Dat zouden terugkerende doden zijn geweest. Niemand durfde er te komen. Het spoken zou volgens de overlevering zijn gestopt toen er een kapelletje werd gebouwd. Ook bij de Sterhoek, aan de Landergemmolen waarvan de basis teruggaat tot de vroege vijftiende eeuw, zou het vroeger ’s nachts hebben gespookt. Een ander vaak weerkerend verhaal is dat van de korenpetie, een plaaggeest die zich verstopte in het koren om zo voorbijgangers te laten schrikken. De korenpetie werd ook gebruikt om kinderen uit de graanvelden te houden om zo de oogst te vrijwaren. De ‘geest in het graan’ is een veelvoorkomende figuur in volksverhalen, zowat overal in Vlaanderen. Soms was het een ‘roggewolf’, elders een ‘korenpater’, in Zuid-West-Vlaanderen de ‘korenpetie’. In het Sernaaibos in Tiegem zou dan weer een weerwolf hebben gehuisd, die bij nacht en ontij opdook, ‘surtoe als-t-er mist was. En hij had ’n klakke aan en hij had vier poten en ’n veste en hij was gekleed lijk ‘ne lelijke vent. En hij geleek op ‘nen duivel uit d’helle. En als ge niet oppaste trok hij u mee in den bos en ge zag ze niet meer were’. Op de Tiegemse Belzebubberg zouden de duivels vroeger sabbat hebben gehouden, vandaar zijn naam. Vast staat dat er vanaf 1267 op die berg een molen stond, één van de oudste molens in Vlaanderen. De molen kwam aan het einde van de achttiende eeuw in het bezit van de Tiegemse familie Vindevogel. Tijdens Streuvels’ leven in Ingooigem was Hector Vindevogel molenaar. Torie Mulders was zijn bijnaam. Hij was in heel Tiegem bekend als wijze. Voor Streuvels was hij ‘een van die oude, ernstige denkers die door afzondering en stilte een diepte van inzicht gekregen hebben over alle bestaande dingen, een inzicht dat maar aan eenzaten eigen is’. Tegen 1936 was de molen van Torie zo vervallen dat hij ermee instemde hem bij filmopnamen voor een film van Herman Teirlinck, Van Nu en Straks-vriend van Streuvels, doelbewust te laten omtrekken. De oude zate bleef wel bewaard. Literatuur: W. Meulenkamp, Buiten de kerk. Processieparken, Lourdesgrotten en calvariebergen in België en Nederland, Nieuwegein, 1987. M. Rutten en J. Weisgerber, Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’: de opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946), Antwerpen, 1988. S. Streuvels, Volledig werk, J. Weisgerber ed., Hasselt, 1971-1973. www.streekproduct.be: overzicht van streekproducten en hun herkomst. www.variatielinguistiek.ugent.be: korte analyse van het West-Vlaams dialect.
46
5 Bronnenmateriaal 5.1 Beeld De naam van de foto’s komt overeen met de benaming in het fotodocument. Bij iedere foto hoort een bronvermelding. Bij de beelden uit de Dexia-collectie, die berust in de Koninklijke Academie, hoort de vermelding ‘Dexia-collectie. Koninklijke Academie van België’. De beelden van Dexia mogen worden opgenomen in de beeldbank en eenmalig gepubliceerd. Bij herpublicatie moet opnieuw toelating worden gevraagd. Sommige beelden zijn namelijk eigendom van derden. De beelden met ©BertrandDeseyn mogen vrij gebruikt worden voor niet-commerciële doeleinden mits verwijzing naar volgende website: (http://users.telenet.be/mijnwereld/gallery.htm). Recente landschapsfoto’s van de noordelijke ankerplaatsen van het Agentschap Onroerend Erfgoed Team landschappen kunnen in hoge resolutie aangevraagd worden bij Koen Himpe (zie Excelbestand in bijlage). Van de erfgoedbeeldbank van de gemeente Anzegem (http://erfgoed.anzegem.be/) is slechts een kleine selectie oude foto’s opgenomen. Bijkomende beelden uit de ruime collectie zijn verkrijgbaar bij de cultuurdienst. Legende bij de fotobenaming: Locatie_inhoud afbeelding_datering_©_evt. nummering Anzegem_BoerAkker_zd_EtienneDevogelaere Anzegem_BouvelobosHakhoutbeheermetkorteomlooptijden_2010_©AgentschapOnroerendErfgoed TeamLandschappen Anzegem_BouvelobosHellingbostypemetvoorjaarsvegetatie_2010_©AgentschapOnroerendErfgoedT eamLandschappen Anzegem_GijzelbrechtegemHondenkar _1911_©Debrabandere-Maddens Anzegem_GijzelbrechtegemKruiskenAuberge_zd_©EtienneDevogelaere Anzegem_HemsrodejaarlijkseMilitary_2010_AgentschapOnroerendErfgoedTeamLandschappen Anzegem_HemsrodeKoetswerkvleugel_2010_AgentschapOnroerendErfgoedTeamLandschappen Anzegem_HemsrodeOudenHeirwegNeerhofDeBarze_zd_©EtienneDevogelaere Anzegem_HemsrodeOudenHeirwegHerbergDeBarze_2010_AgentschapOnroerendErfgoedTeamLand schappen Anzegem_Kasteeldreef_zd_Dexia Anzegem_Kruisweg_zd_©AnzegemErfgoed Anzegem_N494OpgehoogdTracéWortegemsesteenweg_2010_AgentschapOnroerendErfgoedTeamLa ndschappen Anzegem_OudenHeirwegtracé_2010_AgentschapOnroerendErfgoedTeamLandschappen Anzegem_Panorama_zd_Dexia Anzegem_Ploegenkoeien_zd_©Debrabandere-Maddens Anzegem_SpoorwegBareelwachter_zd_©AnzegemErfgoed Anzegem_StationBrusselaars _1941-1944_©AnzegemErfgoed Anzegem_StationBrusselaarsTextielfabriekLepoutre _1941-1944_©AnzegemErfgoed Anzegem_StationWestkant_zd_©AnzegemErfgoed Anzegem_StoomtreinKortrijkOudenaardeHolleWeg _zd_©AnzegemErfgoed Anzegem_WatermolenGoedterWalskerke_2013_©LievenDenewet
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
47
Ingooigem_DePlaats_1914_Dexia Ingooigem_Dorpsstraat_1913_Dexia Ingooigem_LandergemmolenVoorRestauratie©OnsMolenheem Ingooigem_LandschaprichtingTiegem_zd_©BeeldbankWest-Vlaanderen Ingooigem_StreuvelsRaamLijsternest_zd_©BeeldbankWest-Vlaanderen Ingooigem_UitzichtvanafLijsternest_zd_©BeeldbankWest-Vlaanderen Ingooigem_WindmolenLandergemmolen_2013_©LievenDenewet Kaster_Panorama_zd_©AnzegemErfgoed Kaster_PanoramaKouterZuidkantEssenVarentstraat_zd_©AnzegemErfgoed Kaster_PanoramaVanafVarentstraat_vóór1960_©AnzegemErfgoed Otegem_ToegangspoortDiesveldhoeve1_2006_©BertrandDeseyn Otegem_ToegangspoortDiesveldhoeve2_2006_©BertrandDeseyn Tiegem_MolensUitkijktoren_1906_Dexia Tiegem_PanoramaDorp_1904_Dexia Tiegem_PanoramaLandschap_1901_Dexia Tiegem_PanoramaMolens_zd_©OnsMolenheem Tiegem_Sint-ArnoldusparkBoswachterswoonst_zd_Dexia Tiegem_Sint-ArnoldusparkHyacinthenbloei_2006_©BertrandDeseyn Tiegem_Sint-ArnoldusparkKapelKoets_zd_Dexia Tiegem_Sint-ArnoldusparkKapelWinkel_zd_Dexia Tiegem_Sint-ArnoldusparkKleineKapel_zd_Dexia Tiegem_Sint-ArnoldusparkStijnStreuvels_zd_©BeeldbankWest-Vlaanderen Tiegem_Sint-ArnoldusparkVijvers_1929_Dexia Tiegem_StenenMolen_zd_©EtienneDevogelaere Tiegem_Uitkijktoren_1911_Dexia Tiegem_Uitkijktoren_zd_Dexia Tiegem_VoormaligeBelzebuthBergmolen_zd_©OnsMolenheem Vichte_Kerkdreef_rond1900_©EtienneDevogelaere Vichte_Kerkdreef_1904_Dexia Vichte_Kerkdreef_1924_Dexia Vichte_Station_zd_©AnzegemErfgoed Vichte_OudeKerk_1904_Dexia Vichte_OudeKerkRinggrachtDreef_zd_©AnzegemErfgoed Vichte_OudKasteel_1904_Dexia Vichte_OudKasteelToegangspoort_zd_©AnzegemErfgoed
48
5.2 Kaarten Allerlei interessant kaartenmateriaal is voorhanden. Historische kaarten van de regio kunnen geraadpleegd worden op www.geopunt.be. Deze website laat toe oude en nieuwe kaarten op elkaar te leggen. Het gaat daarbij om de Carte des Pays-Bas van Frickx uit 1712, de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik van Ferraris uit de periode 1771-1777, de Cartes topographiques van Vandermaelen (1846-1854) en de Atlas cadastral parcellaire de la Belgique van Popp uit de periode 1842-1879. Op deze oude kaartlagen zijn ook recente luchtfoto’s weer te geven. Een verwijzing in de vorm van een QR-code op de infopanelen lijkt aangewezen. Kaartenmateriaal met buurtwegen en een landschapsatlas is te raadplegen op volgende website van de provincie West-Vlaanderen: www.giswest.be/trage-wegen. Het Rijksarchief te Gent bewaart in haar kaartenverzameling een figuratieve kaart van Anzegem uit 1682: ‘Kaerte figurative van de heerlykheyd der prochie van Anseghem, gemaekt in den jaere 1682, door G.V.M. (Van Marien)’. De ‘biologische waarderingskaart’ (BWK) is een inventarisatie van de bodembedekking, vegetatie en kleine landschapselementen aan de hand van karteringseenheden: G. De Knijf, L. Vriens en D. Paelinckx, Biologische Waarderingskaart, kaartbladen 29-37, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel, 2004.
Uittreksel Kabinetskaart Graaf de Ferraris, kaartbladen 19-20, 29-30, 1977, in: K. Van Herck, B. De Meulder en S. Hoornaert, Metamorfosen: een ruimtelijke biografie van de regio Kortrijk, Intercommunale Leiedal, 2010, 14
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
49
.
50
6 Bibliografie L. Blockeel, Vichte in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1973. B. Caron, W. Roets en A. Linters, Monumenten en landschappen in zuid-West-Vlaanderen. Monumentenzorg in de 12 zuidwestvlaamse gemeenten. Overleg Cultuur Zuid-West-Vlaanderen, Kortrijk, 1994. Cel monumenten en landschappen West-Vlaanderen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Anzegem, deelgemeenten Anzegem, Gijzelbrechtegem, Ingooigem, Kaster, Tiegem en Vichte, Brussel, 2006. E. Decoene en D. Libbrecht, ‘Landschap in beeld, de Scheldevallei vanop Tiegemberg’, in: Klimop, 3 (2014), p. 27-29. F. Dejonghe, Werkgroep trage wegen: Wandelgids "Tussen Schelde en Leie", Kortrijk, 2012. M. De Jonghe, Bossen in Anzegem, Avelgem, Spiere-Helkijn en Zwevegem: het Banhoutbos, het Bassegembos, het Beukenhofpark, het Grandvalbos, het Mortagnebos, het Sint-Arnolduspark, Brugge, 1998. B. De Meulder en M. Dehaene, Fascikel 1: Atlas Zuidelijk-West-Vlaanderen, Kortrijk, 2002. B. De Meulder en T. Vandenbroucke, ‘Het Leie-Schelde-interfluvium: theater van de bricolage’, in: OASE. Tijdschrift voor Architectuur, 63 (2004), p. 110-139. A. De Waele, Rurale bewoning in voormalige kasselrij Oudenaarde. Analyse en typologie van rurale nederzettingen en evolutie van bewoningspatroon, Onuitgegeven Masterproef, Gent, 2010. P. Debrabandere en N. Maddens, Ook hier zijn we groot geworden: het nijvere arrondissement Kortrijk 1890-1940, Kortrijk, 1985. J. Devos, en E. Depraetere, Een dialect op de grens van Oost- en West-Vlaanderen: t' Anzegêms, Anzegem, 2009. P. Diriken en G. Van de Genachte, De Landschapskenmerkenkaart West-Vlaanderen, Eindrapport Landschapszorg in Vlaanderen. Aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van bovenlokaal belang, Brussel, 2000. Gemeentebestuur Anzegem, Omgevingsanalyse Gemeente Anzegem, Anzegem, 2013. Intercommunale Leiedal, Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Anzegem, Brugge, 2005. Intercommunale Leiedal, 100 Dagen Groene Sporen Zuid-West-Vlaanderen, Brugge, 2013. G. Kockelberg, ‘Molens van Anzegem’, in: Ons Molenheem, 2 (2005), p. 28-32. H. Leinfelder, ‘Analyse van studiegebied Interfluvium Leie-Schelde’, in: Open ruimte als publieke ruimte, Gent, 2007, p. 237-256. P. Mattelaer, ‘Molens van groot-Anzegem’, in: Jaarboek van de Geschied- en Heemkundige Kring ‘De Gaverstreke’, Waregem, 33 (2005), p. 147-198. W. Meulenkamp, Buiten de kerk. Processieparken, Lourdesgrotten en calvariebergen in België en Nederland, Nieuwegein, 1987. Natuur-Koepel Zuid-West-Vlaanderen, Stapsteentjeswandeling in Tiegem, Wandelbrochure, 2009. Regio Leiestreek, Landbouw-, natuur- en bosgebieden “Bouvelobos, Hemsrode en steilrand van Moregem”, Brussel, 2014. M. Rutten en J. Weisgerber, Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’: de opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946), Antwerpen, 1988. F. Speleers, Anzegem in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1996.
Land van Streuvels. Inhoudelijk vooronderzoek
51
F. Speleers, F. Santens, E. Ducatteeuw, ‘Historische wandeling door Anzegem’, in: De Gaverstreke, 31 (2003). F. Speleers en E. Devogelaere, ‘De Anzegemse hoeven’, in: De Gaverstreke, 38 (2010), p. 337-435. S. Streuvels, Volledig werk, J. Weisgerber ed., Hasselt, 1971-1973. G. Van de Meulebroeke en L. Van den Dorpe, Terugblik op Tiegem, Anzegem, 1992. E. Van Hecke en H. Meert, ‘Casestudie Schelde-Leie Interfluvium’, in: PODO II Onderzoek: Randvoorwaarden voor duurzaam agrarisch ruimtegebruik in een verstedelijkende netwerksamenleving, Brussel, 2006. K. Van Herck, B. De Meulder en S. Hoornaert, Metamorfosen: een ruimtelijke biografie van de regio Kortrijk, Brussel, 2010. www.inventaris.onroerenderfgoed.be: overzicht van historische gebouwen www.molenechos.org: geschiedenis en foto’s van bestaande en verdwenen molens www.natuurpuntanzegem.be: documentatie rond natuurschoon, met veel illustraties www.streekproduct.be: overzicht van streekproducten en hun herkomst www.vlaamsevolksverhalen.be: databank van Vlaamse volksverhalen www.variatielinguistiek.ugent.be: korte analyse van het West-Vlaams dialect
52
CENTRUM AGRARISCHE GESCHIEDENIS
Atrechtcollege Naamsestraat 63 B-3000 Leuven Tel. 016 / 32.35.25
[email protected] www.HetVirtueleLand.be