Stijn Streuvels, ongedateerd [Letterenhuis]
Reine Meylaerts
Stijn Streuvels en Camille Melloy: schrijven en vertalen in België Schrijvers en vertalers hebben veel met elkaar gemeen, vooral in meertalige culturen waar
schrijvers in verschillende talen elkaar onderling kunnen vertalen. Toch verloopt dit
wederzijds vertalen niet zonder hindernissen maar is het nauw verbonden met de complexe,
vaak oppositionele relaties tussen talen en literaturen in meertalige culturen. Het geval van
de Belgische schrijvers Stijn Streuvels en Camille Melloy toont dit aan.
Inleiding Er zijn talrijke voorbeelden van schrijvers die hun literaire activiteiten
combineren met een carrière als vertaler. Denken we maar aan Baudelaire
die bekend staat als vertaler van Poe. En alhoewel het bijna vanzelfsprekend lijkt dat er tussen schrijven en vertalen een nauwe band bestaat en dat
vertalingen kunnen helpen om de originele werken van schrijvers te
begrijpen, toch gebeurt er nauwelijks onderzoek naar de mogelijke relaties
tussen vertalen en schrijven. Welke schrijvers vertalen? Waarom doen ze het? Is er een verband tussen hun origineel werk en hun vertalingen? De
vertaalactiviteiten van schrijvers kunnen allerhande vormen aannemen en
ook verschillende functies vervullen in hun carrière. Voor sommige auteurs blijft vertalen beperkt tot de beginfase van hun literaire carrière en vormt
het slechts een leerschool, een voorbereiding op het ‘echte’ werk. Ze zien
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
49
vertalen eerder als een tweederangsbezigheid. Bij anderen wisselen opeenvolgende periodes van vertalen en schrijven zich af en is vertalen een
inspiratiebron voor nieuw werk. Nog anderen zijn gedurende hun hele
carrière min of meer gelijktijdig schrijver en vertaler. De meeste schrijvers-
vertalers vertalen werken van collega’s in de taal waarin ze zelf schrijven, en dat is meestal hun moedertaal. Slechts een minderheid vertaalt eigen
werk in een andere taal. Samuel Beckett, Vladimir Nabokov en Julien Green zijn bekende voorbeelden. Zelfvertaling is uitzonderlijk omdat het een min
of meer perfecte vorm van tweetaligheid veronderstelt die de facto slechts
zelden voorkomt. Deze tweetaligheid kan het gevolg zijn van de persoonlijke
levensgeschiedenis van een schrijver en/of van de specifieke maatschappe-
lijke context waarin hij/zij opgroeit. Sommige schrijvers-vertalers worden
geboren in een tweetalige familie, anderen brengen een deel van hun jeugd
door in een anderstalige cultuur, nog anderen leven permanent in een tweetalige cultuur. In alle gevallen speelt de taal (of talen) waarin ze
onderwijs volgden een grote rol in de mate waarin ze tweetalig worden.
Maar hoe dan ook moeten we vaststellen dat tweetaligen zelden zonder onderscheid in beide talen schrijven of eigen werk in de ‘andere’ taal
vertalen. Ofwel beperken ze deze activiteiten in de tijd – bijvoorbeeld de beginperiode van hun literaire carrière – ofwel beperken ze zich tot
bepaalde genres – bijvoorbeeld kinderliteratuur. Waarom laten schrijvers
deze kans om extra lezers te bereiken zo vaak liggen? Het toont aan dat andere factoren dan louter talenkennis een rol spelen in de keuze voor meertalig schrijven en zelfvertaling.1 Literatuur vervult immers een
symbolische rol in de moderne maatschappij. In respectievelijk Imagined
Communities en La République mondiale des lettres benadrukken Benedict Ander-
son en Pascale Casanova de verstrengeling tussen literatuur en natie sinds
het ontstaan van de moderne natiestaat in de negentiende eeuw.2 De
natiestaat is een sociopolitieke organisatievorm, ontwikkeld om de structuren van het Ancien Régime te vervangen. Ze poogt een staat (politieke organisatievorm), een territorium en een natie te laten samenvallen. Het natieconcept verwijst naar het gevoel van samenhorigheid, van nationale
eenheid dat uitmondt in wat Anderson een ‘imagined community’ noemt.
Bij het proces van identificatie van het volk met de natiestaat kunnen
allerhande nationale symbolen, zoals een vlag of een volkslied, maar ook
een eigen taal en een eigen literatuur bijdragen tot het natiegevoel.3 Vanaf
het ontstaan van de natiestaat in de negentiende eeuw betekende schrijven
in een bepaalde nationale taal ook deel uitmaken van een nationale
literatuur en cultuur. Een literaire taal is dus verbonden met een bepaalde
identiteit (een Franse schrijver, een Nederlandse schrijver, een Duitse
schrijver zijn) en schrijvers ontwikkelen dan ook een bepaalde loyaliteit
tegenover ‘hun’ literaire taal.4 Schrijven in een andere taal wordt met
andere woorden makkelijk geïnterpreteerd als ‘verraad’ aan de eigen
identiteit, het eigen volk en de eigen natie. Voor de tweetaligen die in
principe een tweetalige schrijver en/of zelfvertaler zouden kunnen zijn,
Camille Melloy, ca. 1935 [Letterenhuis]
kunnen dus ideologische en sociopolitieke factoren een rol spelen om niet te vertalen en een carrière als eentalige schrijver uit te bouwen.
Deze problematiek ligt extra gevoelig in meertalige natiestaten zoals
bijvoorbeeld België. Ze kampen vaak met een identiteitsprobleem omdat ze
afwijken van het ideale model van één taal en één literatuur voor één natie
en één territorium. De relaties tussen de culturen en literaturen binnen het
nationale territorium zijn bijgevolg vaak erg ideologisch geladen. Meestal
claimt één van beide talen en literaturen het label ‘nationaal’ ten koste van
de andere en ontstaan er sterk hiërarchische (en soms problematische)
verhoudingen tussen de verschillende talen en literaturen. Anderzijds is het
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
51
aantal tweetaligen net in deze meertalige naties groot. In principe zou men
dus relatief veel vertaler-schrijvers, tweetalige schrijvers of zelfs zelfvertalers kunnen verwachten. Meestal loopt het echter niet zo’n vaart, net
omwille van de reeds aangehaalde gevoeligheden. De Belgische situatie tussen 1830 en 1940 vormt een goed voorbeeld van de complexe relaties
tussen tweetaligheid enerzijds en schrijven-vertalen, tweetalig schrijven en zelfvertaling anderzijds. In wat volgt zal ik dit kort illustreren aan de hand
van de vertaalactiviteiten van twee Vlaamse schrijvers-vertalers van het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.5
Stijn Streuvels en Camille Melloy: twee schrijvers-vertalers In het midden van de jaren 1930 vertaalden twee Vlamingen, Stijn Streuvels (1871-1961) en Camille Melloy (1891-1941) gelijktijdig elkaars literaire werk.6 Streuvels vertaalde Melloy’s Cinq Contes de Noël (1934) in het Nederlands en
Melloy vertaalde Het Kerstekind (1911) van Streuvels in het Frans.7 Beiden
waren op het ogenblik van de vertaling bekende schrijvers en voor geen van beiden was dit hun eerste vertaling. Wel was het de eerste en laatste maal
dat ze elkaars werk vertaalden. Gelijktijdige wederzijdse literaire vertalingen door collega’s landgenoten, en in dit geval streekgenoten, zijn eerder zeldzaam maar kunnen precies daarom bepaalde aspecten van de zonet
aangehaalde problematiek aan het licht brengen.
Op het ogenblik van de vertalingen was Vlaanderen een tweetalige regio
(Nederlands-Frans). Zowel Streuvels als Melloy hadden het Nederlands – of
beter gezegd een Vlaams dialect – als hun moedertaal. Toch volgden hun
literaire carrières verschillende paden. Melloy werd een Franstalige
schrijver terwijl Streuvels in het Nederlands publiceerde. Geen van beide
keuzes was evident of neutraal omdat, zoals reeds aangehaald, in meerta-
lige culturen de verschillende talen en literaturen niet naast elkaar bestaan
als gelijkwaardige partners maar onderling hiërarchische relaties onderhouden. In dit geval waren beiden opgegroeid in het Vlaanderen van de negentiende eeuw waar Frans de dominante taal van administratie,
gerecht, onderwijs, leger en politiek was, terwijl het Nederlands, alhoewel het de taal was van de meerderheid van de bevolking, in deze belangrijke
instituties nauwelijks of geen rechten had. Bijgevolg genoot de Franstalige literatuur en cultuur meer prestige dan de Vlaamse en wierp ze zich graag
op als de nationale Belgische literatuur en cultuur. De Vlaamse Beweging verzette zich hiertegen en kwam op voor gelijke rechten voor het Neder-
lands, beter bekend als de taalstrijd. Deze taalstrijd leidde tot voortdurende
gespannen (soms regelrecht vijandige) verhoudingen tussen de Vlaamse en
Franstalige literaturen en culturen in België.
Het is in deze context van gespannen literaire en culturele verhoudingen
dat Streuvels en Melloy opgroeiden en een carrière als schrijver-vertaler ont-
wikkelden. Tweetalig werden de Vlaamse jongens vooral op school: beiden volgden secundair onderwijs in het Frans zoals dat toen gebruikelijk was.
Contes à poucette, van Stijn Streuvels in een Franse vertaling van Camille Melloy, 1935 [Letterenhuis]
Vlaamse gezinnen hadden twee redenen om hun kinderen naar Fransta-
lige colleges te sturen. Aangezien Frans op dat ogenblik binnen België de
dominante nationale taal was en het verder als internationale lingua franca gold, werd Franstalig onderwijs gezien als garantie voor een betere toe-
komst, voor sociale mobiliteit en cultureel prestige. Daarenboven waren de meeste Vlaamse families diepgelovig en waren de beste katholieke colleges
in die tijd Franstalig. Je kind naar een niet-confessionele Nederlandstalige school sturen was eenvoudigweg geen optie voor vele Vlaamse families.8
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
53
Melloy zette zijn studies verder, studeerde Romaanse Filologie aan de toen
nog integraal Franstalige universiteit van Leuven en werd daarna zelf leraar
in Franstalige middelbare scholen in Vlaanderen.9 Streuvels daarentegen
verliet de middelbare school op zijn veertiende om bakker te worden.
Dankzij zijn enorm succes als romancier stopte hij een tiental jaren later met de bakkersstiel.
Waarschijnlijk was Streuvels’ eerder oppervlakkige tweetaligheid een van
de redenen waarom hij een Vlaamse schrijver werd. Zijn kennis van het
Frans was echter voldoende om uit het Frans te vertalen (zie ook verder).
Voor Melloy, die zichzelf na een jarenlange schoolcarrière in het Frans
beschouwde als ‘exclusivement formé par des livres français’, leek de keuze
voor het Frans dan weer logisch.10 Toch werd ze hem niet door iedereen in
dank afgenomen. Toegejuicht door zijn Franstalige collega’s, werd Melloy
beschuldigd als verrader van de Vlaamse taal en literatuur door aanhangers
van de Vlaamse Beweging en door Vlaamse schrijvers meer in het alge-
meen.11 Streuvels’ keuze voor het Nederlands aan de andere kant, samen
met een paar van zijn politieke stellingnames, gaven hem het imago van
verdediger van de Vlaamse Beweging.12 Dat lag uiteraard gevoelig bij het
Franstalige publiek. Zoals reeds aangehaald kan de keuze van tweetaligen
voor hun literaire schrijftaal niet los gezien worden van de (vaak gespannen) linguïstische, literaire en sociopolitieke verhoudingen in een tweetalige cultuur.
Uiteraard is vertaling in een tweetalige cultuur waarin de beide talen en
literaturen onderling op gespannen voet met elkaar staan, ook geen
neutrale activiteit. Vooraleer ik de wederzijdse vertaalactiviteiten van
Streuvels en Melloy bespreek, zet ik kort een aantal algemene kenmerken
van de vertaalverhoudingen tussen Vlamingen en Franstaligen tijdens het interbellum uiteen. Ze kunnen op hun beurt toelaten om de posities van
Melloy en Streuvels beter te begrijpen. Vooral minderheidsgroepen die
ijveren voor gelijke rechten voor hun taal en cultuur zijn vaak wantrouwig tegenover vertalingen: volgens hen betekenen ze een rem op hun streven
naar culturele identiteit en emancipatie. Dat veroorzaakte ook de argwaan
tegenover de vele vertalingen van Vlaamse literatuur in het Frans op het
ogenblik dat Streuvels en Melloy elkaar vertaalden. Aanleiding voor de
kritiek waren zowel de selectiecriteria als de vertaalstrategieën. Enkel
Vlaamse regionalistische auteurs zoals Timmermans, Claes, Streuvels die het miserabele leven van arme mensen op het platteland beschreven,
werden in het Frans vertaald, terwijl de moderne Vlaamse literatuur van
dat ogenblik met auteurs als Roelants en Zielens niet haar weg vond naar de
Franstalige Belgische lezers. In de vertalingen werd dus voornamelijk het
populaire, volkse karakter in de verf gezet, onder meer door het gebruik van
informele, familiaire taal en van Vlaamse bijnamen. Sommige Vlamingen
vonden dat de Franse vertalingen op die manier onterecht en eenzijdig de
inferieure status van Vlaanderen en haar literatuur benadrukten en bekritiseerden daarom deze vertalingen. Ze kenden echter veel succes bij de
Franstalige lezers die daardoor hun geliefkoosde beeld van Vlaanderen
bevestigd zagen. Minder combattieve Vlaamse groepen apprecieerden de
vertalingen dan weer als een middel om de Vlaamse literatuur meer
prestige te geven, ook in het buitenland. Dit argument werd ook aange-
haald door de Vlaamse auteurs wiens werken in het Frans vertaald werden.13 Vertalingen van het Frans in het Nederlands waren in dezelfde periode
daarentegen veeleer uitzonderlijk: het Vlaamse volwassen lezerspubliek
was meestal tweetalig en kon dus het Franse origineel lezen. Indien er toch
vertaald werd, kon dit zeker op Vlaamse sympathie rekenen. Vertalingen in het Nederlands waren enerzijds bestemd voor de eentalige Vlaamse lezers
die men niet in de kou wilde laten staan en konden anderzijds het cultuurbewustzijn van de tweetalige Vlamingen helpen vormen. Op die manier zouden ze minder snel een louter Franstalige leescultuur ontwikkelen.
Vanaf het begin van de jaren 1930 ontstond er daarenboven extra nood aan
vertalingen van Franstalige kinderliteratuur in het Nederlands. De taalwet op het lager en middelbaar onderwijs van 1932 had Franstalige scholen in
Vlaanderen verboden. In die optiek was het belangrijk dat Vlaamse kinderen niet meer afhankelijk waren van Franstalige kinderliteratuur. Ook in
dit geval droegen vertalingen dus bij tot de emancipatie van Vlaanderen en
werden ze gunstig onthaald.
Als schrijvers-vertalers moesten Streuvels en Melloy hun weg vinden in dit
kluwen van tegengestelde posities en belangen. Het hoeft niet te verbazen dat dit niet altijd even makkelijk was.
Taalloyaliteit en zelfvertaling Melloy’s eerste vertaling dateert van 1931 en verscheen negen jaar na zijn literair debuut in 1922. Strictu senso betekende vertalen voor hem dus geen
voorbereidingsfase op een literaire carrière. Wel bleef hij het altijd zien als ondergeschikt aan creatief schrijven en in die zin een leerschool voor het ontwikkelen van zijn literaire stijl: ‘J’ai traduit un choix de nouvelles de
Timmermans, pour me refaire la main’, schreef Melloy aan een bevriende
vertaler kort voor zijn dood.14 Hij vertaalde enkel uit het Nederlands in het
Frans, dus uit zijn moedertaal in zijn literaire adoptietaal. Volledig in de lijn van de verwachtingen van het Franstalige lezerspubliek vertaalde
Melloy vooral regionalistische werken van auteurs als Felix Timmermans
en Stijn Streuvels. Op het ogenblik van zijn eerste vertaling was hij al een
gevierde auteur, niet alleen in België maar ook in Frankrijk. In 1934, net
wanneer hij Streuvels’ Kerstekind aan het vertalen was, sleepte hij de Edgar
Poe Prijs in de wacht voor zijn dichtbundel Enfants de la terre. Deze prijs, uitgereikt door het Parijse Maison de la Poésie, lauwerde een Franstalige
dichter buiten Frankrijk en ontving heel wat aandacht in de Belgische pers. In Vlaamse kranten en tijdschriften gaf hij aanleiding tot enkele kritische noten over Melloy’s keuze voor het Frans als literaire taal. Zijn vertalingen
van Vlaamse literatuur en meer algemeen zijn kennis van de Vlaamse
literatuur en zijn vriendschapsbanden met Vlaamse auteurs als Streuvels en
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
55
Enfants de la terre, Camille Melloy, 1933 [Letterenhuis]
Timmermans werden gunstiger onthaald. Idealiter echter, zo vonden
bepaalde critici, moest een Vlaming als Melloy in het Nederlands schrijven
en zijn Franse werken in het Nederlands vertalen. Tweetalig schrijven werd
met andere woorden gepromoot als middel om een Fransschrijvende
Vlaming terug aansluiting te doen vinden bij de Vlaamse literatuur. Som-
migen, zoals Joris Eeckhout, gingen hierin nog een stapje verder en vonden
dat Vlamingen alleen in het Nederlands moesten en konden schrijven: ‘De taal is gansch het volk’.
In elk geval, een ‘rara avis’ die Camille Melloy, want op den hoop toe
blijkt hij ook goed beslagen in ’t nederlandsch! (Vrucht alweer, ook bij
hem, zooals bij ons allen, van lange en lastige zelfstudie; alle
vlaamsche schrijvers kunnen prat gaan op een pijnlijk-verworven
autodidaktisme!) (…) ’t komt me nochtans voor, dat, telkens weer, tusschen de realiteit en den artist, belemmerend staat de aange-
wende taal. (…) Camille Melloy – herschrijf dit boek (ik zeg niet:
vertaal het), in de taal waarin gij het, een eerste maal, in uw onderbewustzijn opgeteekend hebt.15
In vergelijking met Melloy was Streuvels’ faam veel groter. Hij werd tijdens zijn leven al beschouwd als een van de grootste Vlaamse schrijvers en was
een van de weinigen van zijn generatie die van zijn pen kon leven. Voor hij
Melloy’s Cinq Contes de Noël begon te vertalen had Streuvels al meer dan
vijftien literaire werken vertaald, waaronder klassiekers als Tolstoj, Bjørnson, Brentano maar ook Franstalige Belgische schrijvers zoals Charles De
Coster. Ook voor Streuvels was vertalen een leerschool voor het ontwikkelen
van zijn eigen literaire stijl en inspiratie. Hij wisselde de twee activiteiten
ook bewust af. Zo biechtte hij aan collega Emmanuel de Bom op: ‘Als dat [De
Teleurgang van de Waterhoek] uit de voeten is, ga ik weer zolang boeken vertalen (taal- en stijlgymnastiek) tot de heren [critici] roepen dat ik uitgebloed ben.
Daarna weer een groot werk en zo voort’.16 In tegenstelling tot Melloy werd hij niet bekritiseerd voor zijn vertaalactiviteiten.
Was zelfvertaling een optie voor deze tweetaligen? Voor Streuvels waren
vertalingen van zijn eigen werken in het Frans weinig plausibel omwille van twee redenen. Hij beheerste waarschijnlijk onvoldoende Frans om in het
Frans te vertalen. Ten tweede schreef hij in het Nederlands om de Vlaamse linguïstische en literaire emancipatie te ondersteunen. Zelfvertaling zou
vanuit deze optiek tegenstrijdig zijn met zijn streven naar Vlaamse emanci-
patie. Streuvels’ talenkennis buiten beschouwing gelaten was zijn linguïsti-
sche loyaliteit tegenover de Vlaamse taal en cultuur waarschijnlijk te sterk
om tweetalig schrijven en/of zelfvertaling te overwegen. Voor zover bekend heeft hij het ook nooit gedaan. Voor Melloy daarentegen was zelfvertaling
wel degelijk een optie. Als Fransschrijvende Vlaming werd hij door som-
mige Vlaamse collega’s zelfs aangespoord om dit te doen. Naar het einde van zijn carrière publiceerde hij een aantal kinderboeken zowel in het Frans als
in het Nederlands; zijn poëziebundels bleef hij enkel in het Frans schrijven.
Melloy’s zelfvertalingen bleven dus beperkt tot het marginalere genre van de kinderliteratuur. Ze kregen ook geen aandacht in de pers en verander-
den zijn publiek imago van Franstalig dichter niet. Ze hebben met andere
woorden niet bijgedragen tot een positievere receptie in de Vlaamse pers. Toch worstelde Melloy met de combinatie Vlaamse identiteit en Franse
taal. In zijn briefwisseling met Streuvels komen zijn gevoelens van schuld
en verraad tegenover zijn Vlaamse oorsprong duidelijk naar voren.17 ‘Nu ge
weer eens ’n zaakvollen brief hebt geschreven, voel ik een jeukte om er op te antwoorden. (Soit dit une fois pour toutes, ge vergeeft me mijn onechte
wendingen hé?) Ik ben immers maar een verloopen Vlaming en hanteer maar flink de fransche taal’.18
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
57
Brief van Camille Melloy aan Stijn Streuvels, 1937 [Letterenhuis]
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
59
Brief van Camille Melloy aan Stijn Streuvels, 1937 [Letterenhuis]
In zijn bundel Offrande Filiale, opgedragen aan zijn moeder, doet hij voor
zijn Franstalige lezers een publieke bekentenis van zijn innerlijk conflict en
schuldgevoel:
Je lui [sa mère] procurais des livres flamands savoureux et édifiants à la fois, dont elle lisait chaque dimanche un chapitre. Je lui offrais
aussi les miens, en rougissant. Une fois elle m’a dit: ‘C’est dommage
qu’ils soient écrits en français: je voudrais tant les comprendre!’ Mon coeur en a longtemps pleuré. A cause d’elle, pour elle j’eusse voulu être un écrivain flamand.19
Kortom, Melloy’s Vlaamse afkomst, zijn vroege tweetaligheid, zijn gevoe-
lens van verraad tegenover de Vlaamse taal en literatuur zullen waarschijnlijk bijgedragen hebben tot zijn beperkte aantal zelfvertalingen. Ze brach-
ten echter geen verandering teweeg in zijn literaire positie en receptie.
Simultane wederzijdse literaire vertaling De manier waarop Streuvels en Melloy zich tot elkaar verhielden als
wederzijdse auteurs-vertalers tijdens het vertaalproces lijkt ook beïnvloed te zijn geweest door de complexe relaties tussen talen en literaturen in een
meertalige cultuur en door hun respectievelijke posities tegenover de
betrokken literaturen. In dit geval speelden Melloy’s gevoelens van schuld en verraad tegenover zijn Vlaamse afkomst, Streuvels’ positie als de
belangrijkste schrijver van zijn generatie en zijn streven naar emancipatie
van de Vlaamse taal en literatuur een rol in het vertaalproces. Laat ik het eerst kort hebben over Streuvels als vertaler van Melloy.
Studies over de positie van de vertaler doorheen de vertaalgeschiedenis
wijzen steeds op de typische ondergeschikte, of zelfs onderdanige houding van de vertaler tegenover de auteur.20 Voor vertalingen van Franstalige
Belgische literatuur in het Nederlands komt daar nog de superieure positie van de Franstalige literatuur als enige echte ‘Belgische’ literatuur bij.
Desalniettemin illustreren Streuvels’ vertaalstrategieën zijn superieure houding tegenover de auteur en het werk dat hij vertaalde. Streuvels
selecteerde zelf de brontekst Cinq contes de Noël, waarschijnlijk omdat hij het
genre een warm hart toedroeg. Kerstverhalen waren inderdaad een van de geliefkoosde thema’s in zijn eigen werk. Hij vertaalde Cinq contes de Noël in
1934 in het Nederlands zonder medeweten van de auteur. Het was namelijk de uitgever die Melloy op de hoogte bracht. Waarop deze Streuvels contacteerde om zijn dankbaarheid en bewondering uit te drukken: Hooggeëerde Meester,
De bestuurder der Uitgeverij Desclée De Brouwer liet me weten dat gij mij de groote eer aandoet, mijn werkje: ‘Cinq Contes de Noël’ in ’t
vlaamsch over te zetten. Ik ben er zeer gelukkig om, en dank u uit
ganser harte. Sinds menige jaren – van mijn studiejaren af – ben ik
een oprechte bewonderaar van uw grootsch en machtig litterair werk, en het doet me goed deze gelegenheid te vinden om u die bewonde-
ring uit te drukken.21
Stijl en inhoud van de Nederlandstalige brief getuigen van Melloy’s ver-
trouwdheid met de Vlaamse literatuur en haar belangrijkste romanciers.
Deze grote bekendheid van de vertaalde auteur met de doelliteratuur is een typisch kenmerk van vertaling in meertalige culturen. In tegenstelling tot
vertaling tussen geografisch gescheiden literaturen delen auteurs, vertalers en hun teksten er immers één en dezelfde geopolitieke ruimte. Verder valt
de ondergeschikte houding van Melloy als auteur tegenover zijn vertaler op.
Melloy neemt deze uitzonderlijke positie aan tegenover zijn vertaler net
omdat Streuvels als auteur op dat ogenblik een van de boegbeelden van de
Vlaamse literatuur is en Melloy hiervan goed op de hoogte is. Melloy’s
houding kan ook in verband gebracht worden met zijn persoonlijk gevoel
een ‘verloopen Vlaming’ te zijn. In dezelfde brief stelde Melloy Streuvels een
wederdienst voor door zijn Kerstekind in het Frans te vertalen, een Kerstver-
haal van gelijkaardige inspiratie. ‘Ik heb destijds nog het gedacht gehad, uw
“Kerstekind” te vertalen; indien u het verlangt, zal ik volgaarne dat werkje aanpakken.’22 Streuvels aanvaardde het aanbod en zond onmiddellijk een
kopie van het boek.
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
61
Vijf kerstvertellingen, van Camille Melloy in een Nederlandse vertaling door Stijn Streuvels, [Letterenhuis]
De vertaling van Cinq Contes de Noël door Streuvels was min of meer voltooid
vooraleer het eerste contact tussen de twee auteurs-vertalers plaatsvond,
zodat hun briefwisseling geen sporen bevat van interventies van Melloy in
het vertaalproces. Waarschijnlijk, als een respectvol leerling tegenover zijn
‘Hooggeëerde Meester’, accepteerde hij gewoon Streuvels’ vertaalstrategieën.
Dezelfde hiërarchie leerling-meester wordt geïllustreerd door de cover: Streuvels’ naam prijkt bovenaan op de plaats waar normaliter de naam van de
auteur staat. Een veel discretere referentie naar Melloy ‘naar het Fransch
van Camille Melloy’ staat onderaan op de cover. Normaal gezien is de
uitgever verantwoordelijk voor de cover, maar niets doet in de briefwisseling
vermoeden dat Melloy hiertegen bezwaar had. Klaarblijkelijk moest de
Vlaamse lezer aangetrokken worden door Streuvels’ naam en faam door te suggereren dat hij de auteur van de verhalen was. Vermits Streuvels zelf
actief was geweest binnen hetzelfde genre is het mogelijk dat sommige
Vlaamse lezers inderdaad dachten dat hij de auteur was van het werk.
Als vertaler nam Streuvels opnieuw de rol van auteur op zich: hij veroor-
loofde zichzelf grote vrijheid met de brontekst door stukken zin, volledige
zinnen of zelfs ganse alinea’s toe te voegen. In het volgende voorbeeld zijn
alle vetgedrukte passages door Streuvels toegevoegd:
Daarna was de gravin gestorven. Rozlie vertrok met de kruik,
zonder ze ooit te durven openen, want de uitspraak harer meesteres nam zij op als een bevel van God. Zij was in anderen dienst
gegaan, later getrouwd, maar haar man was een dronkaard, en
daarom alleen had zij hem nooit het geheim van de kruik met de
gouden penningen durven mededelen.
Weduwe geworden had zij voort gewerkt en veelal in armoede
geleefd, maar er nooit kunnen toe besluiten een van hare goudstuk-
ken uit te geven. ’s Avonds laat soms waagde zij ’t wel eens, met
gesloten deuren, en den angst op ’t lijf, haren schat te bezichtigen: het touw los te maken, de verkensblaas af te nemen, en met
ontroering in ’t hart het goud te betasten – één voor één de
goudstukken te tellen in hare voorschoot. Maar de klank van goud
deed haar schrikken, en alhoewel de glans van het gele metaal
haar een ongekende vreugde en genot verschafte, vreesde zij dat het tinkelen der penningen haar verraden zou, en met tegenzin stopte zij haren schat weg.23
Daarenboven werd Streuvels bij bepaalde vertaalkeuzes duidelijk geïnspi-
reerd door zijn eigen stijl als romancier. Melloy’s eigennamen in standaard
Frans (bijvoorbeeld Rosalie) vertaalde hij in hun populaire, dialectale versie (Rozlie) die typisch was voor zijn eigen werken en voor de Vlaamse regiona-
listische literatuur in haar geheel. Meer algemeen verving hij vaak Melloy’s standaardtaal of literair Frans door gewestelijke taal of dialect (bijvoorbeeld
‘verkensblaas’). Kortom, Streuvels’ vertaling benadrukte het populaire
karakter en de couleur locale van de tekst. Deze stilistische ingrepen werden
waarschijnlijk geapprecieerd door die Vlaamse lezers die Streuvels’ originele werken waardeerden. Natuurlijk zijn verregaande interventies van vertalers
geen uitzondering in de vertaalgeschiedenis. De hele periode van het Franse classicisme is bijvoorbeeld gekenmerkt door de zogenaamde ‘Belles Infidè-
les’: zeer vrije adaptaties van klassieke werken aan de toenmalige Franse stijl en normen. Een gekend modern voorbeeld is dat van de Tsjechische schrijver Milan Kundera die sind 1975 in Frankrijk woont. Nadat een
interviewer zijn stijl als barok bestempelde, ging hij de bestaande Franse
vertalingen controleren en ontdekte hij dat de vertaler zijn sobere stijl
helemaal opgesmukt had. Hierop herwerkte hij zelf de bestaande Franse
vertalingen en sinds 1987 voorziet uitgever Gallimard iedere nieuwe Franse vertaling van de volgende noot: ‘entièrement revue par l’auteur, a la même valeur d’authenticité que le texte tchèque’. Zoals dit laatste voorbeeld
illustreert en in tegenstelling tot hun eentalige collega’s, kunnen auteurs
die de doeltaal zelf goed beheersen, actief interveniëren in het vertaalpro-
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
63
ces. Dit is per definitie het geval voor schrijvers-vertalers in meertalige
culturen zoals Melloy en Streuvels. Toch vinden we hiervan geen spoor bij
Melloy. Zoals reeds vermeld, kunnen Melloy’s schuldgevoelens tegenover de
Vlaamse literatuur, samen met zijn besef van Streuvels’ uitzonderlijke status binnen die Vlaamse literatuur ertoe bijgedragen hebben dat hij Streuvels’ ingrepen nederig aanvaardde.
Melloy zelf vertaalde Streuvels’ Kerstekind in het Frans, een gelijkaardig
werk voor een gelijkaardig lezerspubliek in hetzelfde jaar 1934. In tegenstelling tot de hierboven vermelde ongewone ondergeschikte houding van
Melloy tegenover zijn vertaler Streuvels, zijn nu de relaties omgekeerd. Als vertaler onderwerpt Melloy zich aan de auteur Streuvels en vinden we dus de ‘normale’ auteur-vertaler relatie terug. Dat wil zeggen dat Melloy als
auteur én als vertaler een inferieure positie inneemt tegenover Streuvels.
In tegenstelling tot Melloy, bemoeit Streuvels zich wel met het vertaalpro-
ces. Dit is, zoals reeds aangehaald, typisch voor vertaling in meertalige culturen: auteur en vertaler beheersen vaak beiden de bron- en doeltaal zodat ook de auteur de vertaling op de voet kan volgen. Op die manier
vervaagt het onderscheid tussen auteur en vertaler, en kan de auteur ook een beetje de rol van vertaler opnemen. Melloy stond inderdaad in nauw
contact met Streuvels voor en tijdens zijn vertaling van het Kerstekind. Naast
inhoudelijke aspecten (zie verder), overlegden ze ook over de keuze van het te vertalen werk, overwogen ze verschillende publicatiekanalen en voor-
waarden, bespraken en verdeelden ze het honorarium.
Mijn vertaling van uw Kerstekind ligt klaar sedert een maand. Ik zal ze
afwerken (of liever oppoetsen) zodra er werkelijk sprake is van uitgave.
Wellicht zal het werkje niet geschikt zijn als album voor de kleinen; maar ik zal bij Desclée aandringen om het in een ander pak uit te
geven. Wil hij niet, dan probeeren wij elders. Misschien geef ik het eerst in een tijdschrift bv. in de Revue Générale (dan zou ik met u
broederlijk het honorarium ervan delen).
M. Steinmetz (afgevaardigde van Desclée) komt mij l.k. week
bezoeken, om te praten over andere zaken. Ik zal dan ook de kwestie
van uw Kerstekind met hem bespreken, en u op de hoogte houden van
onze onderhandelingen.24
Melloy vroeg ook advies aan Streuvels voor de vertaling van specifieke regionale termen die zo kenmerkend zijn voor Streuvels’ stijl.
(…) eerst wilde ik absoluut uw ‘Kerstekind’ áf hebben; ’k heb er
gisteren ’t laatste woord en ’t eindpunt van geschreven, en morgen gaat het vertrekken naar Brugge. Nochtans zijn er enkele woorden
die, zelfs met De Bo’s Idioticon naast mij, moeilijkheid opleveren voor de vertaling.
Lukke heb ik vertaald door: galette
Kwanteknuisten door beignets (?) [sic] (maar ik meen dat het eigenlijk is ’t geen men te onzent noemt: kneutels t.t.z. in kokend water – niet
in olie – gekookte en dan op de panne gebakken klompen deeg met
krenten. Is ’t niet?
Volaards door brioche, alhoewel de vorm van de brioche niet dezelfde is als die van de volaard; maar ik meen dat ’t beste fransche woord ervoor is.
Muffig: à l’odeur fade, malodorant.
Rommelpot lasch ik in den tekst in, cursief geschreven, met ’n
voetnota om ’t woord uit te leggen. Het fransche woord pot bourdonnant is idioot en geeft de betekenis niet juist weer.25
Streuvels krijgt dus een beetje de rol van medevertaler en wordt op die
manier ook een soort zelfvertaler. Hij geeft uitleg en suggereert een
vertaalstrategie voor het vertalen van dialecten en regionale termen die in overeenstemming is met zijn auteursintenties en stijl.
Ik ben wel benieuwd wat het fransche kerstekind worden zal - ik hoop
wel dat het goed wordt. De gevraagde uitleg vindt U hier bij - het zijn
kleinigheden zonder groot belang. Ik vind dat men onvertaalbare
woorden best in den oorspronkelijken vorm laat, met desnoods uitleg v.d. zaak.26
In de definitieve versie is ‘rommelpot’ inderdaad in zijn oorspronkelijke
vorm behouden en maakt een verklarende voetnoot de betekenis duidelijk. Al bij al leek Streuvels heel tevreden met Melloy’s vertaling, behalve met
de stijl van de openingszin die in zijn eerste versie niet de verrassing van de sneeuwwitte wereld uit het origineel weergaf. Vanuit het oogpunt van zijn
auteurspoëtica was de openingszin van bijzonder belang voor Streuvels.
Nochtans gaf hij toe zelf niet te weten hoe de vertaling verbeterd kon
worden en liet het initiatief volledig aan Melloy over. Dit zou kunnen wijzen op Streuvels’ beperkte kennis van het Frans of althans op zijn beperktere stilistische vaardigheden in deze taal, maar bevestigt ook zijn groot
vertrouwen in de vertaalcapaciteiten van Melloy. Het illustreert meteen hoe hij zijn rol als zelfvertaler toch secundair acht tegenover die van Melloy.
Heden morgen stuurde ik U de vertaling van Kerstekind terug; – Die
vind ik uitstekend, behalve den eersten volzin, die ik niet weet hoe te verbeteren, maar die toch de bedoeling van den oorspronkelijken
tekst niet weergeeft – er mist namelijk de verrassing van de witgewor-
den wereld bij het helder worden van den dag.
Aan den eerste volzin van een stuk proza hecht ik altijd veel belang
– het is iets als de sleutel vooraan een muziekstuk – het geeft den toon aan, en heel de rest moet – kwestie stijl – konsekwent zijn met den aanhaal van dien eersten volzin.
Doe er mede wat Gij kunt.27
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
65
Als een goede leerling probeert Melloy tegemoet te komen aan de verwachtingen van zijn “meester” en stelt hij een vrijere vertaling voor:
Ik zend u ter inzage blz 1 van L’Enfant de Noël, met de wijziging van den
1 sten volzin. Om uw inzicht beter te doen uitkomen heb ik dan ook
liever ’n vrijer vertaling beproefd. Indien ’t niet goed (sic) is, verwittig mij asjeblief zoo gauw mogelijk, want de 2e en laatste proef ligt te
wachten bij mij. Indien ‘t goed is, niet noodig mij te verwittigen.28 De tweede versie kon Streuvels’ goedkeuring wegdragen en leest als volgt: Al op eenen nacht lag de wereld witgesneeuwd.
Bij het aanbreken van den morgen waren de landen toegedekt, zoodat nergens een looverken groen, of een tikkelingsken kleur meer te zien
en was – zoover oogen dragen konden, was het al één witte evenheid.29
En une seule nuit, l’enchantement s’était accompli, et le monde
apparaissait: blanc de neige. A l’aube les champs étaient déjà à ce
point recouverts que nulle part ne se montrait plus un brin de verdure
ou une moucheture de couleur. A perte de vue s’étendait l’uniformité blanche.30
Meer dan in de traditionele situatie van vertaling tussen twee eentalige
culturen, wordt het vertaalproces in een meertalige cultuur tot op zekere
hoogte dus een collectieve, gedeelde onderneming waarin de rollen van
auteur en vertaler elkaar gedeeltelijk overlappen. Streuvels’ en Melloy’s
gemeenschappelijke afkomst, hun vergelijkbare talenkennis, de schuldge-
voelens van de vertaler tegenover de broncultuur en zijn diepe bewondering
voor een van de monumenten van de Vlaamse literatuur hebben in dit geval ongetwijfeld een rol gespeeld.
Toch betekent dit niet dat Melloy op alle vlakken een getrouwe vertaling
van Het Kerstekind maakte. Hij paste in de Franse versie bijvoorbeeld de syntaxis aan de geldende Franse normen aan en verving dialecten of
regionaal taalgebruik door standaard Frans. In het bovenvermelde citaat
worden het gewestelijke ‘uiteendoen’ en het dialectische ‘lanteerntjes’
vertaald door standaard Frans ‘expliquer’ en ‘lampions’. Eigennamen zoals
Treze of Naarden worden respectievelijk Thérèse en Bernard.
Op die manier verminderde Melloy het pittoreske karakter en de couleur
locale van Streuvels’ tekst. Zijn vertaling is een meer literaire versie, die
daardoor afwijkt van de algemene tendens voor Franse vertalingen van
Vlaamse literatuur in dezelfde periode. Nochtans, precies deze minder
populaire, meer literaire stijl werd klaarblijkelijk erg gewaardeerd door
Streuvels. Zoals reeds vermeld, zetten sommige Vlaamse auteurs zich af
tegen de populaire, populariserende Franse vertalingen omdat ze de
inferieure positie van de Vlaamse literatuur in de ogen van de Franstalige lezer alleen maar zouden versterken.31
Camille Melloy, tweede op de tweede rij links. Stijn Streuvels, uiterst rechts op de tweede rij. Beiden op reis naar het Heilig Land, 1935 [Letterenhuis]
Conclusie In vele gevallen kunnen schrijven en vertalen niet los van elkaar gezien
worden, maar interfereren ze met elkaar tijdens de carrière van schrij-
vers. In meertalige culturen delen auteur én vertaler daarenboven vaak
hun linguïstische en culturele origine. Vermits ze beiden tweetalig zijn
wordt de keuze voor een literaire taal, hun bereidheid tot zelfvertaling en/of om te vertalen in de ‘andere’ taal niet alleen door hun talenken-
nis maar ook door hun linguïstische en culturele loyaliteit bepaald. De hiërarchische, vaak gespannen relaties tussen de vertaalde talen en
literaturen in een meertalige cultuur maken zelfvertaling en/of schrij-
ven in de dominante taal vaak moeilijk, zeker voor minderheidsgroe-
pen die opkomen voor hun linguïstische emancipatie. Zij die toch eigen
werk vertalen en/of in de dominante taal schrijven of vertalen worden vaak bekritiseerd door deze emanciperende minderheidsgroepen. Ook
het vertaalproces kan beïnvloed worden door deze hiërarchische verhou-
dingen. Auteurs kunnen bijvoorbeeld een onderdanige houding aan-
nemen tegenover hun vertaler of kunnen net actief tussenkomen in het
vertaalproces. De mate waarin dit gebeurt hangt opnieuw niet in de
eerste plaats af van hun talenkennis maar van de complexe relaties tus-
sen talen en culturen, auteurs en vertalers in meertalige culturen.
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
67
Noten 1 Het onderscheid tussen meertalig schrijven en zelfvertaling is niet altijd even duidelijk: zodra een auteur bij de vertaling van eigen werk erg creatief te werk gaat, spreekt men bijvoorbeeld eerder van meertalig schrijven.
2 Benedict Anderson, Imagined Communities. Verso, London-New York 1991²; Pascale Casanova, La République mondiale des lettres. Seuil, Paris 1999.
3 Tegenwoordig komen daar bijvoorbeeld een eigen voetbalploeg, een eigen televisiezender enz. bij.
4 Rainier Grutman, ‘Ecriture bilingue et loyauté linguistique’, in: Francophonies d’Amérique, 10 (2000), p. 137-147.
5 Ik opteer hier voor de term ‘Vlaamse’ literatuur omdat deze term gebruikt werd door de
toenmalige schrijvers en om een onderscheid te maken met de literatuur uit Nederland
waarvan in deze bijdrage geen sprake is.
6 Over Camille Melloy, zie Stijn Vanclooster, in: zl 1, nr.1 (oktober 2001), p. 34-39 en Stijn
Vanclooster, ‘Camille Melloy vertaalt “Het kerstekind”’, in: Jaarboek Stijn Streuvelsgenootschap, 8 (2002 [versch. 2003]), p. 217-238 & 272-273.
7 Camille Melloy, Vijf Kerstvertellingen. Desclée de Brouwer, Brugge 1934 & Stijn Streuvels, L’Enfant de Noël. Desclée De Brouwer, Parijs 1935.
8 De Kerk speelde traditioneel een belangrijke rol in het onderwijs in België en in het bijzonder in het katholieke Vlaanderen. Katholieke scholen moesten een barrière vormen tegen de
goddeloze publieke scholen. Vermits de meest prestigieuze (secundaire) katholieke scholen in Vlaanderen Franstalig waren tot in jaren 1930 waren ze ook een belangrijke factor in de continuering van de bestaande taalverhoudingen. 9 Rond de eeuwwisseling, toen Melloy zijn universitaire studies startte, waren alle Belgische universiteiten Franstalig. In 1930 werd de Gentse universiteit Nederlandstalig. 1 0 Brief van Melloy aan Lobet, 2 juni1935 [Archives et Musée de la Littérature, Brussel]. 1 1 Zie: Reine Meylaerts, ‘“De taal is gansch het volk”: Vlaamse literatuur en haar Franstalige promotoren tijdens het interbellum in België’, in: Neerlandica extra muros, x x xiv (1996), p. 13-27. 1 2 Toon Breës, ‘Lateur, Frank’, in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo, Tielt 13
1998, p. 1800-1801. Voor voorbeelden van de tendensen die in deze paragraaf aan bod komen, zie Reine Meylaerts, ‘La traduction dans les cultures multilingues: à la recherche des sources et des cibles’, in: Target, 16 (2004), nr. 2, p. 289-317 en Reine Meylaerts, L’Aventure flamande de la Revue Belge: langues, littératures et cultures dans l’entre-deux-guerres. P.I.E.-Peter Lang – Archives et Musée de la Littérature, Bruxelles 2004. 1 4 Brief van Melloy aan Kervyn, 31 juli 1940 [Archives et Musée de la Littérature , Brussel]. 15 Joris Eeckhout, Litteraire Profielen V. L. Vanmelle, Gent 1932, p. 147. 1 6 Brief van Streuvels aan De Bom, 22 april 1927, geciteerd in Hedwig Speliers, Dag Streuvels : Ik ken den weg alleen. Kritak, Leuven 1994, p. 489-490. 17 Het feit dat hun briefwisseling in het Nederlands verloopt, is op zich al veelbetekenend. In de meeste andere gevallen waren de brieven tussen een Vlaamse auteur en zijn Franstalige vertaler in het Frans geschreven. Zie bijvoorbeeld Meylaerts, L’Aventure flamande de la Revue Belge: langues, littératures et cultures dans l’entre-deux-guerres. 1 8 Brief van Melloy aan Streuvels, 4 februari 1937 [Letterenhuis]. 1 9 Camille Melloy, L’Offrande filiale. Bloud & Gay, Parijs 1931, p. 43. 2 0 Daniel Simeoni, ‘The Pivotal Status of the Translator’s Habitus’, in: Target 10 (1998), nr. 1, p. 1-39. 2 1 Brief van Melloy aan Streuvels, 15 juli 1934. 2 2 Brief van Melloy aan Streuvels, 15 juli 1934. 23 Melloy, Vijf Kerstvertellingen, p. 25-26. 2 4 Brief van Melloy aan Streuvels, 27 september 1934. 2 5 Streuvels aan Melloy, 8 januari 1935. 2 6 Streuvels aan Melloy, 8 januari 1935. 2 7 Streuvels aan Melloy, 20 juli 1935.
2 8 Melloy aan Streuvels, 22 juli 1935.
2 9 Stijn Streuvels, Het Kerstekind. Lannoo, Tielt 1920, p. 1. 3 0 Streuvels, L’Enfant de Noël, p. 1.
3 1 Zie Meylaerts, ‘L’aventure flamande’ en Reine Meylaerts, ‘Translators and (their) norms:
towards a Sociological construction of the Individual’, in: M. Shlesinger, D. Simeoni en A.
Pym (red), Beyond Descriptive Translation Studies. Investigations in homage to Gideon Toury. John
Benjamins, Amsterdam/Philadelphia 2008, p. 91-102.
s t ijn s t r eu v el s en c a m i l l e m el l oy: s c h r ij v en en v er ta l en i n bel gi ë
69