Brecht Demasure
Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld, van ca. 1000 tot vandaag PUBLIEKSVERSIE
Brecht Demasure
COLOFON Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld, van ca. 1000 tot vandaag PUBLIEKSVERSIE Dit rapport is het resultaat van een studie uitgevoerd in opdracht van de provincie West-Vlaanderen. Het project werd uitgevoerd door Brecht Demasure onder leiding van prof. dr. Yves Segers, Interfacultair Centrum voor Agrarische Geschiedenis (ICAG), KU Leuven en vzw Centrum Agrarische Geschiedenis (CAG) Leuven, 2013 Een digitale versie van dit rapport is beschikbaar op www.cagnet.be en www.hetvirtueleland.be. Voor meer informatie: Brecht Demasure, Centrum Agrarische Geschiedenis vzw Atrechtcollege, Naamsestraat 63, 3000 Leuven
[email protected] +32 16 32 35 42
Afbeelding voorblad: beeld van het Landschapspark Bulskampveld (Sint-Pietersveld) met varkensbedrijf, dreef, maïsveld en gaspeldoorn (collectie provincie West-Vlaanderen)
INHOUDSTAFEL 1
Inleiding ........................................................................................................................................... 2
2
De zoektocht naar informatie ......................................................................................................... 5
3
Landbouwevolutie in het Bulskampveld: een synthese .................................................................. 8 3.1 De ontginning van het Bulskampveld tijdens de hoge middeleeuwen (1000 – 1300)............ 8 3.1.1 Ontstaan van de heide .................................................................................................... 8 3.1.2 Eerste ontginningsgolf (1100-1300): graven, abdijen en monniken ............................... 8 3.1.3 Prille landbouwuitbating ............................................................................................... 10 3.2 Een stabiel landschap (1300 - 1750): heide met vijvers omringd door bos en akkers.......... 11 3.3 De definitieve ontginning van het Bulskampveld vanaf ca. 1750 tot ca. 1850 ..................... 14 3.3.1 Hernieuwde interesse en middelen .............................................................................. 14 3.3.2 De oprichting van kastelen ............................................................................................ 17 3.3.3 Het ontstaan van de boomkweeksector ....................................................................... 18 3.3.4 Bos, heide en landbouw ................................................................................................ 21 3.4 Een traditionele landbouw tot 1880 ..................................................................................... 24 3.4.1 Een breekbaar evenwicht .............................................................................................. 24 3.4.2 Landbouw in het Bulskampveld rond 1850 ................................................................... 25 3.4.3 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel ......................................................... 26 3.5 Landbouw in transitie (1880-1950) ....................................................................................... 30 3.5.1 Van graanteelt naar veeteelt (en tuinbouw) ................................................................. 30 3.5.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1910 en 1950 ......................................................... 31 3.5.3 De ontwikkeling van veeteelt en zuivelproductie ......................................................... 37 3.6 Landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010)........................................................ 40 3.6.1 De Vlaamse landbouw een halve eeuw in vogelvlucht ................................................. 40 3.6.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980)........................................ 40 3.6.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010)............................................................................ 42 3.6.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1980 en 2010 ......................................................... 43 3.6.2.1 Evolutie van het areaal .............................................................................................. 43 3.6.2.2 De spectaculaire groei van de veeteelt ..................................................................... 46 3.6.3 Groei en bloei van de boomkweeksector tijdens de twintigste eeuw .......................... 48 3.6.4 De ontwikkeling van de agro-industrie ......................................................................... 49 3.7 De landbouw op vandaag in het Landschapspark Bulskampveld ......................................... 50
4
Bibliografie .................................................................................................................................... 52 4.1 Bronnen ................................................................................................................................. 52 4.1.1 Onuitgegeven bronnen ................................................................................................. 52 4.1.2 Uitgegeven bronnen ...................................................................................................... 52 4.2 Literatuur ............................................................................................................................... 52
5
Lijst van kaarten en afbeeldingen ................................................................................................. 66 5.1 Kaarten .................................................................................................................................. 66 5.2 Afbeeldingen ......................................................................................................................... 66
6
Bijlagen .......................................................................................................................................... 67 6.1 Bodemkaart van het Landschapspark Bulskampveld ............................................................ 67 6.2 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1846) ........................... 68 6.3 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1910) ........................... 70 6.4 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1980-2010) .................. 72
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
1
1 Inleiding Het voorliggende rapport is een vooronderzoek van de historische evolutie van de landbouw in relatie tot het Landschapspark Bulskampveld. Het Landschapspark Bulskampveld heeft een oppervlakte van meer dan 7.500 hectare (75 km²) en strekt zich uit over de gemeenten Beernem, Oostkamp, Ruiselede, Wingene, Aalter en een heel klein gedeelte van Knesselare (Oost-Vlaanderen). Het Landschapspark is geselecteerd als één van de recreatieve bestemmingsgebieden van de provincie West-Vlaanderen. De thema’s Cultuur, Landschap, Natuur en Ontspanning werden naar voor geschoven voor het opzetten van een gemeenschappelijke werking tussen de betrokken partners. Kaart 1: Afbakening van het Landschapspark Bulskampveld
Binnen de perimeter van het Landschapspark Bulskampveld is nog heel wat landbouwactiviteit zichtbaar. Om de landbouw en landbouwers mee te betrekken in het Landschapspark werden een aantal vragen geformuleerd. Hoe kan de landbouw het verhaal van het Landschapspark mee vormgeven en hoe kan ze inhoud geven aan het verhaal, hoe kan ze bijdragen tot de realisatie van een kwalitatief Landschapspark Bulskampveld? Om een antwoord te bieden op deze vragen maakte het Centrum Agrarische Geschiedenis op verzoek van de provincie West-Vlaanderen een onderzoeksrapport op. De opdracht omvatte een voorbereidende studie over landbouw in relatie tot het Landschapspark Bulskampveld. De kernvraag was: ‘Waarom is de aanwezige landbouw aanwezig en zien we op vandaag nog linken met de andere thema’s die spelen binnen het Landschapspark Bulskampveld (cultuur, landschap, natuur, ontspanning) en andere sectoren in het gebied?’.
2
De opmaak van het voorliggende rapport werd begeleid door een klankbordgroep. Die was samengesteld uit: Rik Samyn (regiocoördinator Brugge-Oostende), Lode Tanghe (gebiedswerker Land- en Tuinbouw Brugge-Oostende), Jan Van Winghem (gebiedswerker Land- en Tuinbouw Midden- en Zuid-West-Vlaanderen), Pauwel Bogaert (coördinator Regionaal Landschap Houtland), Frank Debeil (VLM), Johan Termote (historicus), Andy Dewitte (ABS), Hans Mommerency (Boerenbond), Anneleen Dedeyne (Inagro), Valérie Van Haute (Westtoer), Tom Vermeersch (gebiedswerker Milieu Brugge-Oostende), Sven Jacobs (dienst Landbouw), Dries Vanbelleghem (dienst ruimtelijke ordening) en Yves Segers (CAG). Wij wensen hen van harte te bedanken voor de zinvolle inbreng, nuttige suggesties en interessante tips. Om verwarring te vermijden, staan we even stil bij het toponiem Bulskampveld. Het historische Bulskampveld – dat grotendeels het recente Landschapspark omvat – bevat het volledige veldgebied dat samenvalt met het zuiden van de gemeente Beernem, de oostelijke helft van de parochie Hertsberge, het noorden van de gemeenten Wingene en Ruiselede en het westelijke deel van Aalter (Sint-Maria-Aalter).1 Ook een klein stukje van het zuidwestelijke deel van Knesselare behoort tot het onderzoeksdomein. In nauwe zin – en in de volksmond – wordt met Bulskampveld het provinciedomein bedoeld. In dit rapport wordt consequent de term Bulskampveld gebruikt voor het grote veldgebied. Wanneer we spreken over het provinciedomein hanteren we de benaming Lippensgoed-Bulskampveld.
1
Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 4.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
3
Situering Bulskampveld Het Bulskampveld of het ‘Bruera de Bulscamp’ – letterlijk het veld van de stier – was één van de grootste heidegebieden of velden van Vlaanderen. De term ‘veld’ slaat op onvruchtbare, niet verkavelde, woeste gronden. Deze stonden los van het eigenlijke landbouw- en bosareaal. Men sprak wel eens van ‘wastinen’, afgeleid van het Latijnse ‘wastina’ of ‘bruyère’. Het veldgebied bestond grotendeels uit heidevegetatie: groene dwergstruikbegroeiing zonder of met weinig bomen en met doorgaans een goed ontwikkelde moslaag.2 Zonder menselijke tussenkomst evolueert een heide tot een volwaardig bos. In het Bulskampveld wisselden droge en natte delen elkaar af. Op de betere gronden waren graslanden te vinden. Elementen uit het ‘oude landschap’ zijn terug te vinden in het natuurgebied van de ‘Gulke Putten’ en in het provinciedomein Lippensgoed-Bulskampveld. Het Bulskampveld vormde oorspronkelijk een aaneengesloten gebied met onder andere het Lichterveldeveld, het Sint-Andriesveld, het Beverhoutsveld (Oedelem), het Maleveld, het Sijseleveld en het Maldegemveld.3 De scheiding tussen deze velden ontstond tijdens de eerste ontginningsgolf in de middeleeuwen (1000-1300). Volgens Verstraete (1962) strekte het oostelijk deel van het Bulskampveld zich uit over Aalter, Bellem, Ursel, Knesselare, Sint-Joris-ten-Distel, Beernem, Oedelem, Oostkamp, Waardamme, Wingene, Ruiselede, Poeke, Lotenhulle en Hansbeke.4 Het Bulskampveld was een aaneensluiting van kleinere veldgebieden waarbij het oostelijk deel tussen Brugge en Aalter lag (10.000 ha) en het westelijk deel tussen Torhout en Brugge (6000 ha). Rudi De Brabandere deelde de bodem van het Bulskampveld in twee soorten in.5 Enerzijds was er droge zandgrond waarop landbouw zo goed als onmogelijk was (zie bijlage 1). De bodem zou veel water en mest vragen. Mits intensieve bemesting is de bodem op vandaag wel geschikt voor landbouw. Op deze zandbodem kwam de heide het sterkst tot ontwikkeling. Anderzijds was er matig droge grond. Deze heeft een goede afwatering in de winter maar was te droog in de zomer. De bodem was geschikt voor weiland en voor teelten als rogge, haver en aardappelen. Kaart 2: Overzichtskaart van de Vlaamse veldzones (ca. 1750)
2
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 16. De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 15. 4 Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 24. 5 De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 20. 3
4
2 De zoektocht naar informatie Informatie zoeken over de ontwikkeling van de landbouw in het Bulskampveld lag niet voor de hand. Het veldgebied strekte zich immers uit over delen van verschillende gemeenten die niet allemaal in dezelfde provincie liggen. Het startpunt bij uitstek vormden de heemkundige kringen. We consulteerden niet alleen alle relevante tijdschriften maar namen ook contact op met de respectievelijke vertegenwoordigers. Deze konden op hun beurt ons verder helpen. De (indices van) volgende heemkundige tijdschriften werden geraadpleegd: Jaarboek Bos en Beverveld, 1966-2012 (Heemkundige Kring Bos en Beverveld, Beernem); Ons Doomkerke – De vijf zusterparochiën, 1959-1977 (Heemkring Zuid-Bulskampveld); Oud Ruysselede, 1983-2006 (Heemkundige Kring Oud Ruysselede, Ruiselede); Heemkundige Kring Oostkamp, [2000]-2012 (Heemkundige Kring Oostkamp, Oostkamp); Jaarboek Ons Wingene, 1998-2012 (Heemkundige Kring Ons Wingene, Wingene); Land van de Woestijne, 1977-2005 (Heemkundige Kring Arthur Verhoustraete, Aalter); Jaarboek Appeltjes van het Meetjesland, 1949-2012 (Historisch Genootschap van het Meetjesland). Deze leverden heel wat interessante referenties op. De bijdragen die grosso modo verschenen tussen de jaren 1960 en 1980 concentreerden zich op de ontginningen en de landschapsontwikkeling van het Bulskampveld. Arthur Verhoustraete (1895-1971) gaf met zijn studie over de ontginning van het oostelijk deel van het Bulskampveld de start.6 In de artikelen van Ons Doomkerke is er aandacht voor de ontwikkeling van het Sint-Pietersveld, de Gulke Putten, de Vorte Bossen en het Vagevuur. Recentere artikels gingen in op de geschiedenis van één hoeve of domein. Ook teelten zoals bijvoorbeeld de vlascultuur en de boomkweeksector kwamen aan bod. In de bibliografie namen we ook een aantal bijdragen op over de regio tijdens de feodale periode (voor 1789), bijvoorbeeld over pachthoeves en lenen. Er verschenen eveneens relevante artikels in andere heemkundige en historische tijdschriften. Deze konden we opsporen via de artikelendatabank van Heemkunde West-Vlaanderen en via de catalogus van de provinciale bibliotheek Tolhuis.7 Deze artikels verwezen naar andere relevante literatuur. Een recente en interessante bron is de brochure die de gemeente Beernem opstelde naar aanleiding van Open Monumentendag 2010.8 De brochure gaat over landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem en bevat diverse relevante artikelen. Om het overzicht te behouden, voegden we een aantal werken over de landbouw in West-Vlaanderen en overzichtswerken over de landbouwgeschiedenis aan de bibliografie toe.9 Aan de Leuvense universiteit verscheen in 1962 een verhandeling geschreven door Alfons Verstraete over de ontginning van het Bulskampveld in de zeventiende en achttiende eeuw.10 Het bleek een uitzondering te zijn want het onderzoek verschoof daarna naar de universiteit van Gent. Onder impuls van de Gentse geografen Luc Daels, die zelf een basisartikel schreef over de landschapsontwikkeling van het Bulskampveld, Frans Snacken en Antoon Verhoeve startte een 6
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 5. Database Heemkunde West-Vlaanderen, 2013 (www.hkwestvlaanderen.be/zoeken.php) en Provinciale bibliotheek en documentatiecentrum, 2013 (http://winob.cevi.be/pbc/vubis.csp). 8 Lambert, Landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem, 1. 9 de ste Oriënterende bibliografie agrarische en rurale geschiedenis (19 en 20 eeuw België), 2012 (www.hetvirtueleland.be/cag/bronnen/bibliografie). 10 Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld in de XVII en XVIII eeuw, 1-6. 7
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
5
systematisch onderzoek naar de evolutie van veldgebieden. Dat resulteerde in een aantal interessante licentiaatsverhandelingen.11 Christine Vanmaekelbergh maakte in 1973-1974 een retrospectief-geografische studie van Wingene op basis van een landboek uit 1756. Frank Beernaert onderzocht enkele jaren later de evolutie van veld naar bos in de regio Brugge-Torhout. Lieven Van Hauwaert maakte tot slot een studie over veldvijvers in confrontatie met historisch kaartmateriaal en het fysio-geografisch onderzoek. In 2010 maakte Johan Termote in opdracht van de VLM trouwens een synthese over de verdwenen veldvijvers van het oostelijk deel van het Bulskampveld.12 Met betrekking tot de landbouw in de gemeenten van het Bulskampveld verschenen tevens een aantal licentiaatsverhandelingen aan de Gentse universiteit. Zo onderzocht Aime Detavernier in 1977 de bedrijfseconomische resultaten van de landbouw in de gemeenten Wingene en Ruiselede.13 Marleen Van den Brande bestudeerde de vegetatie in het reservaat van de Gulke Putten van Wingene na vier jaar schapenbegrazing.14 Aan het Agronomisch Instituut van de KU Leuven tot slot verscheen in 1946 een monumentale licentiaatsverhandeling over de hoeve Hulstlo in Beernem.15 Naast het opstellen van een literatuuroverzicht, polsten we de gemeentelijke en provinciale archiefdiensten of zij relevant materiaal bezaten. Wegens de beknopte opzet van deze studie was er geen tijd om de archiefdiensten te bezoeken. Concreet ging het over volgende archieven: Gemeentearchief Wingene; Gemeentearchief Beernem; Gemeentearchief Ruiselede; Gemeentearchief Oostkamp; Gemeentearchief Aalter; Rijksarchief Brugge; Provinciaal Archief West-Vlaanderen (Brugge). Niet ieder archief bevat evenveel en even relevante informatie. Het gemeentearchief van Wingene blijkt vrij rijk te zijn aan materaal.16 Zowat alle 15 mei-tellingen sinds 1941 zijn bewaard gebleven. Het archief bevat ook dossiers over de drainering van landbouwgronden, schade, veekeuringen, prijskampen, veeziekten, onderhoud van landbouwwegen… De gemeentelijke archiefdienst van Beernem bevat eveneens interessante stukken: landbouwtellingen (1929-2000), premies voor de landbouw (vanaf 1961), drainage landbouwgronden (1969-1970), schade aan de landbouw (1956-1990), bostelling (1980-1982), stierenkeuringen (19481965), berenkeuringen (1952-1968), geitenbokkenkeuringen (1936-1968), veeprijskampen (1905) en besmettelijke veeziekten (1919-1965). Er bleven ook verpachtingen van het Beverhoutsveld (gemeentelijke landbouwgronden, vroeger gemene gronden) bewaard.17 Het archief van Ruiselede zou daarentegen minder interessant materiaal bevatten.18 De meeste archiefstukken van Ruiselede worden bewaard in het Rijksarchief Brugge. Het gemeentearchief van Aalter bevat een beperkt aantal landbouwtellingen vanaf 1946.19 Het beschikt tevens over 11
Vanmaekelbergh, Marginale gronden te Wingene, 1-3; Beernaert, Evolutie van ‘veld’ en bos tussen Brugge en Torhout, i-ii; Van Hauwaert, Veldvijvers in Vlaanderen, 1-3. 12 Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 3. 13 Detavernier, Bedrijfseconomisch onderzoek van de landbouw, 1-2. 14 Van den Brande, Studie van de vegetatie van twee percelen heide en struikgewas, 1-3. 15 Lambert, Monographie de la ferme de ‘Hulstloo’, 1. 16 Met dank aan Elke Demeyer, gemeentearchief van Wingene, voor de informatie. 17 Met dank aan Conny Lambert, cultuurbeleidscoördinator van Beernem, voor de informatie. 18 Met dank aan Annelies Van Tomme, cultuurdienst Ruiselede, voor de informatie. 19 Met dank aan Karen Buyse en Filip Bastiaen, cultuurdienst Aalter, voor de informatie.
6
belastinglijsten over veeteelt vanaf 1816. Het gemeentearchief beschikt niet over een volwaardige archiefdienst. Er konden geen concrete inlichtingen verschaft worden. Het meeste archief van Oostkamp bevindt zich in het Brugse Rijksarchief. Het Rijksarchief Brugge bevat archieven van de gemeente Oostkamp, de gemeente Beernem, de gemeente Sint-Joris-ten-Distel en de Proosdij (later gemeente) Hertsberge.20 Informatie met betrekking tot landbouw is er sporadisch in terug te vinden. Het Rijksarchief beschikt over een omvangrijke kaartencollectie van de regio. Aanvullend daarbij zijn de landboeken met of zonder kaarten belangrijk. Voor de proosdij van Hertsberge zijn er verschillende bewaard. Kadasterplannen vanaf de negentiende eeuw zijn eveneens in het archief aanwezig. Deze bevatten een schat aan informatie: perceeloppervlakte, gegevens van de eigenaar, sectie- en perceelnummer, het bouwjaar (indien het perceel bebouwd is), een overzicht van de onroerende goederen… Via het werken met peiljaren kan de perceelsevolutie van de laatste tweehonderd jaar in beeld gebracht worden. Het Provinciaal Archief West-Vlaanderen bevat eveneens interessante info over de gemeenten van het Bulskampveld.21 In het archief van de voormalige Derde Afdeling van het Provinciebestuur is er vanaf 1892 tot het einde van de jaren 1960 een jaarlijkse terugkerende rubriek ‘agriculture’/’landbouw’ waarin verschillende provinciale initiatieven en steun aan projecten van derden in voorkomen.22 Behandelde thema’s zijn bijvoorbeeld rasverbetering van dieren, landbouwonderwijs, veeprijskampen, steun aan landbouwverenigingen, organisatie van landbouwvoordrachten… De meest relevante elementen komen wellicht in dit archieffonds voor. In het archief van na 1940 zijn er afzonderlijke reeksen rond varkenspest, landbouw in het algemeen en muskusratten. De dossiers van gevaarlijke, hinderlijke en ongezonde bedrijven, de atlassen van buurtwegen en de onbevaarbare waterlopen geven ook indicaties over het landgebruik en de aanwezige landbouw. Sinds 1971 werden door de provincie stelselmatig luchtfoto’s van haar grondgebied genomen. De neerslag hiervan laat toe om het grondgebruik en de evolutie in de landbouw te bestuderen. De bibliografie met alle referenties is achteraan het eindrapport terug te vinden.
20
Met dank aan Luc Janssens, diensthoofd van het Rijksarchief Brugge. Met dank aan Johan Vannieuwenhuyse, archivaris van de provincie West-Vlaanderen en Marc De Vos, archiefmedewerker. 22 Bijkomend kunnen het Bestuursmemoriaal en de processen-verbaal van de West-Vlaamse provincieraad (gedrukt of in originele versie) geraadpleegd worden. Het provinciaal landbouwbeleid komt daarin aan bod met onder meer een jaarlijkse rubriek ‘landbouw’, uitslagen van veeprijskampen en reglementen en bepalingen inzake landbouw. 21
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
7
3 Landbouwevolutie in het Bulskampveld: een synthese 3.1 De ontginning van het Bulskampveld tijdens de hoge middeleeuwen (1000 – 1300) 3.1.1 Ontstaan van de heide Het landschap van het Bulskampveld is altijd onderhevig geweest aan de invloed van de mens. De streek was oorspronkelijk bedekt met een reusachtig aaneensluitend loofwoud. Tijdens de Romeinse periode werden grote stukken van het loofbos gerooid.23 De vrijgekomen ruimte werd ingenomen door de veestapel. De grond geraakte hierdoor uitgeput. Het vee verhinderde immers de groei van jonge scheuten zodat stilaan een heidevegetatie tot stand kwam. Na het verval van het Romeinse Rijk viel de bevolking en de landbouwexploitatie vanaf de zesde eeuw terug. Over deze periode zijn echter weinig concrete gegevens bekend. De streek onderging tijdens de Germaans-Frankische periode wel een stevige ontbossing. Rond 800 werden veel open plaatsen in het bos ontgonnen. De toponiemen met ‘Lo’ zoals Kliplo, Hulstlo, Schuurlo en Reigerlo in het noorden van het Bulskampveld zijn opvallend. Ze verwijzen naar de prilste ontginningsfase in een bosrijke omgeving.24 Het ‘Lo’-toponiem duidt immers op een gedegradeerd bos dat dicht bij een nederzetting was gelegen.25 De bewoning en de akkerlanden waren geconcentreerd op de hogere, drogere kouters in het zuidelijke zandleemgebied (dus buiten het Bulskampveld). De zandstreek ten zuiden van Brugge bleef een onbewoonde woestenij, omringd met loofbossen. De eerste bewoningskernen rondom het Bulskampveld groeiden uit tot kleine dorpen waarbij de bewoners alleen het nabijgelegen akkerland bewerkten. De namen van Beernem en Wingene verschenen rond de negende eeuw voor het eerst in geschreven documenten, andere dorpen uit de regio waren zeker al in de elfde eeuw bekend. De lokale bevolking kapte verder het bos voor het gebruik van hout om woningen te bouwen en als verwarming. De schapen, geiten en koeien aten de overblijvende boompjes en struiken op. Er ontstond een uitgestrekt heidegebied. Het gebied moet beschouwd worden als een groot uitgestrekt heidegebied met tot akkerland omgezette percelen gelegen rond de dorpskernen.26 De weiden binnen de veldgebieden werden aangewend als gemeenschappelijke graasweiden. Vooral schapen waren op de heide actief. De inwoners van de omringende dorpen hadden het gebruiksrecht op de gemene heidegronden. De heidegronden waren niet in het bezit van een plaatselijke heer. Ze brachten geen rente op en werden dan ook niet opgemeten of gekarteerd. De grenzen van de heide waren bepaald door ‘natuurlijke’ obstakels zoals een beek, een bomenrij of de bosrand. Soms werden ze met een grenspaal afgebakend.
3.1.2 Eerste ontginningsgolf (1100-1300): graven, abdijen en monniken Tijdens de twaalfde en de dertiende eeuw groeide de bevolking in onze gewesten aan. Er ontstond een nood aan extra landbouwgrond en hout. De ontginning van nieuwe landbouwgronden nam toe in de koutergebieden ten zuiden van Wingene. Op enkele plaatsen werden ontginningen opgestart 23
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 21. Daels, ‘Het Bulskampveld, een jong landschap’, 54. 25 Kouters zijn grote, open akkercomplexen die iets hoger liggen dan de omgeving. Ze liggen buiten de perimeter van het Bulskampveld. 26 Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 205. 24
8
vanuit kleine, individueel uitgebate boerderijen.27 De graven van Vlaanderen stimuleerden het ontginningsproces door grote stukken heide te verkopen of te schenken aan abdijen zoals SintPieters, Sint-Baafs en Ter Doest. Het doel was om een grote ontginningsgolf op gang te brengen, ontginners aan te lokken en zelfs om nieuwe bewoningskernen te stichten. Het Sint-Pietersveld (Ruiselede) werd zo in 1221 door gravin Johanna van Constantinopel aan de Gentse Sint-Pietersabdij verkocht. Het principe van de ontginningen was eenvoudig. De abdijen richtten een grote abijhoeve op als pioniersbedrijf. Deze werden bevolkt met religieuzen. Rond de gebouwen werd een lap grond in cultuur gebracht door boeren, vaak geïsoleerd binnen het woeste veldgebied. Abdijen en particulieren startten in deze periode vermoedelijk met de karperteelt in nieuw aangelegde visvijvers (zie verder).28 Tijdens de vastenperiode en op (religieuze) vleesloze dagen vormde vis een alternatief voor vlees. De veldgebieden van het Bulskampveld waren hiervoor goed geschikt omwille van de geringe landbouwwaarde van de grond en de goede situering tussen de middeleeuwse steden Brugge en Gent. Tijdens de dertiende eeuw verzeilden vele abdijen in een crisis, die zowel van religieuze als van financiële aard was. De financiële problemen ontstonden vaak uit een te overmoedig aankoopbeleid tijdens de twaalfde eeuw. Het was bovendien landbouwtechnisch nog niet mogelijk om woeste gronden op een grootschalige manier in cultuur te brengen. Op veel plaatsen werd de ontginning gestaakt, zodat de heide terug vrij spel had. Tegen het einde van de dertiende eeuw was de rechtstreekse uitbating van de abdijhoeven gestaakt. De abdijen schakelden over naar een systeem van verpachting. Zo kregen ze hogere en verzekerde inkomsten zonder zelf een groot risico te moeten nemen. De intensieve ontginning van de veldgebieden viel daarmee evenwel stil. De ontginning van nieuwe landbouwgronden en de aangroei van de bevolking trok de aandacht van de parochiegeestelijken aangezien de heide tot geen parochie behoorde. Walter de Marvis, bisschop van Doornik (1219-1252), had het religieus-rechterlijke gezag over het gebied.29 Hij besloot om de nieuwe grenzen van de verschillende aanpalende parochies vast te leggen. Het voorbereidende werk was uitgevoerd door plaatselijke geestelijken. De afbakening van de parochies gebeurde door middel van kruisen die op alleenstaande bomen in de heide werden aangebracht. De Marvis bracht een persoonlijk bezoek aan de streek. Vanaf september 1242 trok hij door het Bulskampveld.30 Hij stichtte de parochie Sint-Joris-ten-Distel ten oosten van Beernem. Hij legde ook de grenzen van Oostkamp, Wingene en Hertsberge vast. Het Sint-Pietersveld schonk hij aan de parochie Ruiselede. De aangroei van de bevolking en de landbouw verliep echter veel trager dan de bisschop gedacht had.
27
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 22. Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 15. 29 Andries, ‘Notice sur la grande bruyère flamande de Bulscamp’, 278-279. 30 Van Severen, ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, 128-129. 28
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
9
Kaart 3: De reis van bisschop Walter de Marvis door het Bulskampveld in 1242
3.1.3 Prille landbouwuitbating De ontginningsgronden werden grotendeels ten dienste van de landbouw gesteld. Tijdens de Middeleeuwen volgden de landbouwers lange tijd het drieslagstelsel. Braak, wintergraan en zomergraan wisselden elkaar af. Als wintergraan kwamen tarwe en rogge vaak voor. Tijdelijk grasland werd in de vruchtomloop opgenomen. Veel percelen werden daarom afgesloten omdat ze – in afwisseling –werden beweid.31 Een uitbreiding van het akkerland werd eerst gezocht in het ‘veld’, waar geïsoleerde stukken land werden ontgonnen. Gerst werd daarbij als pioniersgewas geteeld. Als bleek dat de bodem onvoldoende vruchtbaar was, werden andere gronden ontgonnen. De verlaten stukken veranderden spoedig terug in woeste grond. De meest geschikte gronden voor landbouwactiviteiten beperkten zich tot de brede flanken die tussen de hoge kouterlanden en de lage beekvalleien waren gelegen. Vanuit het centrum van het dorp werden paden en wegen aangelegd naar de kouters.32 In de mate van het mogelijke werd nieuw land ontgonnen langs beide zijden van de weg. De kleinschalige ontginningen waren mogelijk gemaakt door de ontwikkeling van het landbouwmaterieel. Tot in de elfde eeuw waren er nagenoeg uitsluitend houten werktuigen. Vanaf dan kwamen de houten werktuigen met ijzer beslag en volledig ijzeren werktuigen in gebruik. Het rendement van de grondbewerking nam toe. Het delven en beheren van grachten voor de afwatering verliep voortaan efficiënter. Het permanente grasland kwam grotendeels overeen met de ‘meerschen’ of ‘broeken’ die natte watergronden zijn.33 Deze lagen aan de rand van het Bulskampveld. De graasweiden handhaafden zich als permanente vegetatie. Het tijdelijk grasland veranderde van plaats met de rotatie van de 31
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 208-209. Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 208. 33 Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 209. 32
10
teelten. De ontgonnen veldgebieden waren aanvankelijk verdeeld in grosso modo éénderde akkerland en tweederde grasland. Deze varieerde evenwel met de vruchtbaarheid van de grond. De brede graskanten tussen de percelen, de grasboorden langs de wegen en de grasoppervlakten in de boomgaarden waren aanvullende hooiweiden.
3.2 Een stabiel landschap (1300 - 1750): heide met vijvers omringd door bos en akkers De randgebieden van de velden evolueerden tot de oudste beboste zones. Een aantal van deze bossen – zoals de nog bestaande Vorte Bossen, Slangebossen en Rooiveld- en Kampveldbossen – dateren uit de dertiende of veertiende eeuw. Ze lagen rondom de heidegebieden. Plaatselijke heren trokken in de omgeving een versterkte vestiging op. In het reisverslag van de Marvis is er sprake van de heer van Bedrewane (cf. toponiem “Bruwaen” en Bruwaenstraat) en de heer van Godselodame (cf. hoeve Gijselo).34 Tussen 1300 en 1750 vonden er weinig tot geen ontginningen plaats. In tegendeel zelfs, veel gronden waren aan hun lot overgelaten zodat de heide terug in omvang toenam.35 De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) deed heel wat bewoners van de dorpen rond het Bulskampveld vluchten. Plunderende soldaten richtten veel schade aan en op veel plaatsen werden huizen en gronden leeg en onbewerkt achtergelaten. In periodes van oorlog viel het heidegebruik grotendeels terug. In vredestijd werden de veldgebieden intensiever benut. Het hout in de aanwezige bossen werd gebruikt als materiaal- en constructiehout. Brand- en sprokkelhout haalden de bewoners uit de magere bossen die ontstonden op niet begraasde heide. De afgestoken graszoden werden na het drogen gebruikt als turf. De turf werd als brandstof gebruikt. Op de heide kwam ook de aromatische gagelstruik voor. Gagel werd gebruikt als smaakmaker bij het brouwen van bier. Daarnaast werd de heide gebruikt voor het weiden van vee, oogsten van biezen voor bezems en stroperij. In het gebied van het Bulskampveld werden doorheen de tijd vijvers aangelegd.36 Sommige waren speciaal uitgegraven voor de visvangst, andere ontstonden door het delven naar veldsteen of door het steken van turf. In de turf- en veldsteenputten kwam het grondwater aan de oppervlakte en tijdens de herfst en winter stonden deze putten onder water. Ook in de lage gedeelten van het veld ontstonden in die tijd van het jaar moerassen en vijvers. Door het aanleggen van dammen controleerden de boeren het waterpeil. De gevormde moerassen en natte heidegedeelten werden omgevormd tot permanente vijvers die voor de abdijen dienst deden als kweekvijver. Vooral de karperteelt was in trek. De vis werd via sleepnetten uit de vijvers gehaald. Uit zeventiende-eeuwse landboeken blijkt dat er in Aalter alleen al meer dan honderd veldvijvers waren, in de wijk Wildenburg (Wingene) waren er zestig en in Lotenhulle namen de vijvers meer dan tachtig hectare in beslag.37 In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw geraakten de visvijvers in verval. Eén van de redenen was de aanleg van het kanaal Gent-Brugge, één van de oudste van het land. Hoewel de aanzet voor het graven van de vaart dateerde van de veertiende eeuw werden de werken pas in 1621 onder het bewind van Albrecht en Isabella voltooid. Vanaf dan werd verse zeevis naar de grote binnenlandse steden gebracht. De karperkwekerijen in het veldgebied verloren
34
Andries, ‘Notice sur la grande bruyère flamande de Bulscamp’, 296. Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 16. 36 In 2010 verscheen er een historisch-geografisch onderzoek naar het voorkomen van veldvijvers in het Bulskampveld door Johan Termote. Voor meer info zie: Termote, Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek, 20-40. 37 Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 15. 35
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
11
daardoor hun economisch nut. De vijvers degradeerden tot moeras en verdwenen soms helemaal. Eén van de laatste van deze oude vijvers is de Kranepoel in Aalter. Tijdens de zeventiende eeuw werden opnieuw diverse pogingen ondernomen om woeste gronden te ontginnen. De meeste daarvan hadden echter geen succes. Het ontginnen van grond was één van de elementen in de contracten die de (Brugse) Jezuïeten afsloten met de pachters van hun hofsteden. De pachter was verplicht om jaarlijks 90 are of 1 hectare 35 are heide ofwel tot bos ofwel tot zaailand te cultiveren. De Jezuïeten waren in de regio eigenaar van 1.095 gemeten (488 hectare) grond op Aalter, gelegen in één groot blok.38 Een aanzienlijk deel daarvan hadden ze overgekocht van Gerard van de Bogaerde (1601-1694), schepen van Brugge en eigenaar van het goed Reigerlo te Beernem. De resultaten van de verpachte hoeves waren minder goed dan de Jezuiëten hadden gedacht. De pachters mocht turf slaan voor eigen gebruik en mochten hun vee laten grazen in niet-verpachte velden (en vijvers). Naast het in cultuur brengen van woeste gronden moest de pachter grachten delven en het ontgonnen land langs beide kanten met hagen beplanten om het te beschermen tegen het vee. In 1642 pachtte Michiel Tack het ‘Nieuwe Goed’ of ‘Beernaerts Braecke’ (28 hectare) tegen 42 ponden per jaar; in 1651 betaalde Pieter Teerlinck voor dezelfde hoeve en gronden slechts een pachtsom van 15 ponden.39 Tack was in 1648 uitgeweken naar de ‘Nieuwendam’, een andere pachthoeve van de Jezuiëten in Aalter (25 hectare). Met het oog op ontginning leenden de Jezuiëten hem geld voor de herstellingen aan de hoeve, gaven ze hem een paard om de heide te bewerken en leverden ze de helft van het benodigde zaaigraan, haver en rogge. Op een derde Aalterse hoeve, ‘Het Bulskampveld’ of ‘Grote Hofstede’ geheten (9 hectare), werkten de verschillende pachters zich in de schulden en moesten de hoeve verlaten. Zij waren er niet in geslaagd om veel heide te ontginnen. Een ander klooster op het Bulskampveld was de proosdij (of priorij) van Hertsberge. Dit was een afdeling van de abdij van de Benedictijnen in Cysoing (Noord-Frankrijk).40 De stichting zou dateren van de eerste helft van de negende eeuw. De graven van Vlaanderen schonken tijdens de twaalfde eeuw uitgestrekte gronden aan de proosdij. In 1577 bezat ze 629 gemeten grond (ongeveer 280 hectare) in Hertsberge. De proosdij kampte steeds met grote moeilijkheden om de omgeving te ontginnen. Dat was grotendeels te wijten aan het feit dat er in Hertsberge slechts een gering aantal monniken verbleven. Deze zagen het bovendien als een straf om zo ver van het vaderhuis te moeten leven. Bij de verkoop van de gronden tijdens de Franse Republiek bestond het grootste deel uit heideveld en slecht bos. Pas daarna kwam er verandering. De landbouwers op het Bulskampveld konden de akkerbouw niet zomaar verlaten voor veeteelt. In veel andere streken van de Zuidelijke Nederlanden was dat wel mogelijk.41 De overgang van de akkerbouw naar veeteelt gebeurde meestal als de graanprijzen lager lagen dan de prijs van het vee en de zuivelproducten. Maar tot diep in de negentiende eeuw zou akkerbouw en graancultuur de landbouwuitbating domineren. Op het Bulskampveld was het onmogelijk om grote kudden vee te houden omdat de weiden te verspreid lagen. De boeren combineerden veeteelt en akkerbouw met de nadruk op akkerbouw. Bij de ontginningen was men meer bedacht op zaailand dan op grasland. De grasopbrengsten waren zo schraal dat er weinig vee kon grazen. Het was onmogelijk om een voorraad voor de winter op te slaan zodat de boeren verplicht waren om hooi aan te kopen. Dikwijls kwamen de dieren na de winter verzwakt terug op de weiden.
38
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 45. Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 47-58. 40 Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 21. 41 Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 46-47. 39
12
Tot omstreeks 1750 waren alle pogingen van de Jezuiëten en hun pachters om gronden te ontginnen geen succes. De voorwaarden door de Jezuiëten opgesteld om elk jaar een aantal aren te rooien werd bijna nooit nageleefd.42 Sommige pachters lieten hun pas ontgonnen grond weer braak liggen zodat men opnieuw moest starten. Techniek en meststoffen waren nog ontoereikend. Door het niet naleven van de pachtcontracten wisselden de boerderijen dikwijls van pachter, vaak voor de beëindiging van de pachttermijn. Door de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse (1700-1714) en Oostenrijkse (1740-1748) Successieoorlog werden de landbouwers trouwens niet gestimuleerd om te ontginnen. Samengevat bestond het Bulskampveld rond het midden van de achttiende eeuw uit een veldgebied met veldvijvers omringd door bos en akkerland. De Ferrariskaart van de jaren 1771-1777 illustreert dit treffend (zie verder). Hieronder is het bodemgebruik van de gemeente Wingene te zien volgens het landboek van 1756. De noordelijke en noordoostelijke kant van de gemeente bestond vooral uit heidegebied (roze) en veldvijvers (blauw). Akkerland (geel) was te vinden in het centrum en het zuiden van de gemeente (zandleembodem). Kaart 4: Het bodemgebruik in Wingene volgens het landboek van 1756
42
Verstraete, De ontginning van het Bulskampveld, 61.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
13
3.3 De definitieve ontginning van het Bulskampveld vanaf ca. 1750 tot ca. 1850 3.3.1 Hernieuwde interesse en middelen Met de ondertekening van de Vrede van Aken in 1748 startte in onze streken een vredesperiode na een lange tijd van oorlog en onzekerheid. De Oostenrijkse Habsburgers kregen het zeggenschap over de Zuidelijke Nederlanden. De vrede en rust leidde tot een grotere bestaanszekerheid en een toenemende welvaart voor de bevolking. De bevolking zou op zijn beurt spectaculair stijgen. Die demografische groei uitte zich ook in de stijgende vraag naar cultuurgrond. Het Oostenrijkse bestuur bleef niet doof op dit punt. Het stimuleerde de bewoners om zoveel mogelijk woeste gebieden en velden in cultuur te brengen. Om het ontginnen van gronden interessanter te maken, werkte de administratie van keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk een aantal fiscale voordelen uit. Zo konden landbouwers op de heide tien tot dertig jaar vrijstelling van belasting krijgen. Tijdens de Franse Tijd (1794-1815) en na de Belgische onafhankelijkheid werd dat fiscaal beleid trouwens verdergezet. De Oostenrijkers gaven niet alleen het startschot voor de nieuwe ontginningsgolf, ze ijverden ook voor het uitwerken van een wetenschappelijke methode voor het ontginnen van gronden.43 Tijdens de achttiende eeuw stonden rationaliteit en vooruitgang centraal. De landbouw werd op meer wetenschappelijke basis bestudeerd. Zo werden er nieuwe bemestingstechnieken ontwikkeld. Het gebruik van guano – dat pas in de negentiende eeuw doorbrak – kende zijn introductie. Guano was de natuurlijke afzetting van gedroogde uitwerpselen van vogels en bevatte een zeer hoge concentratie meststoffen. De ontginning van heide en woeste gronden werd overal op grote schaal aangepakt. Veel grondeigenaars zagen er brood in, ook zonder het belastingsvoordeel. De prijzen van voedsel waren immers aan het stijgen. De Keizerlijke en Koninklijke Academie van Brussel schreef zelfs prijsvragen uit over het vruchtbaar maken en breken van gronden. Grootgrondbezitters en kasteelheren consulteerden met interesse de publicaties. Er speelden voor hen nog andere motieven dan het op peil houden van de voedselvoorziening. Tijdens de laatste decennia van de achttiende eeuw was de prijs van brandhout sterk gestegen. De Brugse grondbezitters zagen de omzetting van heide naar bos vooral als een investering voor de toekomst. Het resultaat was dat vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw de oppervlakte van de heide in Bulskampveld spectaculair daalde. De resterende woeste gronden werden omgezet in landbouwgrond of in bosgrond. Het landschap onderging een inversie: de oude oerbossen waren destijds omgezet in heide, nu werd de heide terug bebost. Het verschilpunt lag in de samenstelling van het bos. In plaats van loofbomen werden in toenemende mate naaldbomen aangeplant. Deze groeiden vlugger en leverden sneller rendement. Vanaf de achttiende eeuw was het voor het eerst mogelijk om – dankzij betere bemestingsmethodes – in één keer de heide in bouwland om te zetten.44 Op het einde van de achttiende eeuw en aan het begin van de negentiende eeuw werd zo op korte tijd massaal heide omgezet in landbouwgrond of soms in bos. De heide verdween nagenoeg volledig uit het landschap. De vaststelling wordt ondersteund door een vergelijking van de Ferrariskaart (1771-1777) met de topografische kaart van het ‘Dépôt de la Guerre’ (1880) (zie kaart 5). Op de Ferrariskaart is de heide van het Bulskampveld nog duidelijk zichtbaar. Rond de heide bevond zich een uitgebreide bosgordel. Op het einde van de negentiende eeuw was dat beeld compleet gewijzigd. Bossen domineren nu het centrum van het 43 44
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 25. De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 26.
14
Bulskampveld. De voormalige bossen zijn vervangen door cultuurgronden zoals akkers en weiden. Het Bulskampveld vormt zo een prima voorbeeld van een inversie van het landschap. Kaart 5: Het Bulskampveld op de Ferrariskaart (1771-1777) en op de topografische kaart ‘Depot de la guerre’ (1880)
De abdijen hernieuwden vanaf het midden van de achttiende hun ontginningsactiviteiten. De pachters van hun hoeves werden gestimuleerd om velden te ontginnen.45 Het voormalige Jezuiëtengoed in Aalter bijvoorbeeld bestond in 1811 uit 376 hectare bos, 13 hectare heide en 81 hectare zaailand. In 1835 was dit geëvolueerd naar 264 hectare bos en 208 hectare zaailand. De heide was volledig ontgonnen. De hoeve Klippelhof in Sint-Maria-Aalter was voor 1750 volledig omringd met veldgronden en vijvers. Begin negentiende eeuw bestond het domein uit 4 hectare landbouwgrond, 46 hectare bos en slechts 3 hectare heide. De ontwikkelingen op het Bulskampveld waren tegengesteld aan de ontginningsprojecten van de Kempense heidegronden. Tussen 1772 en 1834 werd slechts 18 % van de heide op de Antwerpse Kempen omgezet in akker- en weiland.46 Veel ontginningspogingen hadden ten eerste financiële en technische problemen. Er waren onvoldoende kapitaalinjecties, een gebrekkige kennis over irrigatieen draineringstechnieken, een schromelijk tekort aan meststoffen en vooral ontbrak het de streek aan voldoende wegen en kanalen om de ontginningsgebieden te bereiken. Ten tweede werden er veel juridische geschillen uitgevochten over gebruiks- en bezitsrechten van het domein. In het Bulskampveld, waar kapitaalkrachtige grondbezitters de koek onder elkaar verdeelden, waren er minder problemen. Er was een betere transportontsluiting (kanaal Brugge-Gent) en de stedelijke markten van Brugge en Gent waren een grote afzetmarkt.
45 46
Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 20. Segers en Van Molle, Leven van het land, 22.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
15
De ontginningsmethode van François Werrebrouck Een van de voornaamste ontginningshoeves van het Bulskampveld was het Goed van den Bogaerde, nabij het kasteel Reigerlo in de Noendreef.47 Ze was eigendom van de Brugse adellijke familie Van den Bogaerde. De pachters van Goed van den Bogaerde startten het ontginningsproces van de omringende heide in 1764. Vanaf 1784 werd Beernemnaar François Werrebrouck aangesteld als pachter van Reigerlo. Hij kreeg de taak om de heide-ontginning versneld door te voeren. Werrebrouck ontwikkelde een eigen methode die later door verschillende andere eigenaars uit de omgeving werd nagevolgd. Zijn methode nam twee tot drie jaar in beslag. De eerste stap was het opmeten van nog nooit in kaart gebrachte gronden. In de late herfst, wanneer de heide er nat en moerassig bij lag, startte men met het omploegen van de heide, eventueel met behulp van trekpaarden. Er werden grachten gegraven op een afstand van tien tot twintig voet (3 tot 6 meter) van elkaar.48 Tegelijkertijd werden er bomen geplant die men hoog liet opschieten. Bij vriesweer hakten de werklieden de bomen en struiken om die op de heide opgeschoten waren en in het omgespitte veld waren blijven staan. Sparren, dennen en lorken werden gerooid wanneer het niet vroor. Het vellen en omhakken eindigde voor de lente. Het hakhout werd in april en mei samengebonden tot bussels. Grotere blokken waren bestemd als brandhout. In dezelfde periode zaaide men het sparrenzaad in. In mei en juni werd dan de bovenste heidelaag – waar de uitgeplante pijnbomen zouden komen – afgekapt met grote hakken. Deze heideplaggen – turven – werden afgestoken in vierkante stukken van één voet (0,3 meter) en op elkaar gestapeld om te drogen. De turf was bestemd als brandstof en als dusdanig verkocht. Een deel van de turven bleef op het veld achter en werd in brand gestoken. De as diende als meststof voor de jonge naaldbomen. Het branden van de turf gebeurde tijdens de maanden augustus en september in hoopjes van tien turven naast elkaar. In het najaar werd de cyclus hervat met het graven van sleuven totdat de ganse heide bemest was. Werrebrouck besteedde bijzondere aandacht aan de reiniging van de beken en waterloopjes die de velden doorkruisten. Een goede waterhuishouding was van groot belang bij bosaanplantingen.49 Daarnaast voegde hij assen toe als mest aan de magere grond zodat bomen beter konden gedijen. Zijn methode was eenvoudig, doeltreffend, niet duur en kon een groep landarbeiders een heel jaar aan het werk zetten. Om heidegronden te ontginnen voor landbouwuitbatingen week de methode licht af. De nieuwe landbouwgronden en het veldgebied werden verkaveld volgens een dambordpatroon.50 Langs de kavelgrenzen werden eiken- of beukendreven aangelegd. Tegelijkertijd ging men na of de vijvers in grasweiden konden worden omgezet.51 Daarna werden heide, gras en onkruid verwijderd en platgebrand. Het eerste jaar ploegde een koppel paarden het voormalige veld om. Alhoewel de oogst minimaal was, werd dat jaar rogge of koolzaad gezaaid. Het daaropvolgende jaar zaaide men na het ploegen haver of boekweit. Deze oogst was meestal terug verlieslatend. In het derde jaar voerden de ontginners mest over de akker en zaaiden ze rogge. Daarna werd het land – afhankelijk van het behaalde resultaat – verder gebruikt als zaailand of omgezet tot bos.
47
Zie: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/89046. Van Severen, ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, 135-136. 49 Van Severen, ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, 137. 50 Deventer, ‘Relictzones ‘oude veldgebieden’, 122. 51 De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 27. 48
16
3.3.2 De oprichting van kastelen Grootgrondbezitters, grote industriëlen en de hogere burgerij zagen vanaf de negentiende eeuw de meerwaarde in van het ontginnen of bebossen van de laatste veldgebieden. Zo konden ze ‘waardeloze’ grond valoriseren of voor zichzelf een rijkelijk buitenverblijf optrekken. Een jachtverblijf of een grote ontginningsboerderij werd omgebouwd tot een kasteel met een residentieel karakter, omringd door een bosrijk jachtdomein, sierlijke parken en tuinen. Ten zuiden van Brugge zijn veel van dergelijke kastelen bewaard gebleven. Op het domein Wildenburg (Wingene) waren er vier kastelen gelegen: het Blauwhuis, Wildenburg, Warande en Varens. Rond 1850 was er 138 hectare landbouwgrond, 275 hectare bos (waarvan 92 hectare naaldbos) en 151 hectare veld en vijvers.52 In de loop van de negentiende en twintigste eeuw verdween de heide volledig ten voordele van landbouwgrond en bos. Ook in Aalter werden er residenties opgericht. Het oudste kasteel Schuurlo dateerde van 1890, kasteel Reigerlo van 1846 en kasteel Hooggoed van 1925. Op het Bulskampveld in Beernem was de toestand gelijkaardig. Tot in de achttiende eeuw waren er gedeelten nog niet in kaart gebracht. Het Bulskampveld in Beernem was naar schatting 1.400 hectare groot. Het landboek van 1722 vermeldde echter slechts 158 hectare grond op het Bulskampveld. De rest was ongemeten woest veld. Een deel van dit veld werd dan ook ‘s’Coninxvelt’ genoemd, een niemandsland dat alleen aan de vorst toebehoorde. Omstreeks 1770 kocht de rijke landbouwer Lambert Malfait een groot deel van het Bulskampveld en startte met de ontginning. Hij liet hoofdzakelijk bomen aanplanten. De ontginning verliep vrij vlot zodat Malfait rond 1800 zijn hoeve tot kasteel kon verbouwen.53 In 1833 was er al 415 hectare bebost en bleef er nog 75 hectare veld over. Malfait verwierf later ook het Ruiseleedse SintPietersveld. Het domein van Malfait kwam later in het bezit van de familie Lippens die in 1880 een nieuw kasteel bouwde en een park in Engelse landschapsstijl aanlegde. In deze periode werd er ook een nieuwe hoeve naast het kasteel gebouwd; de huidige hoeve Colpaert (1879). Op de Ferrariskaart (1771-1777) is de oorspronkelijke ontginningshoeve met bijhorende tuin en de voorloper van het huidige kasteel met kruidentuin duidelijk te zien. Kaart 6: De (voorloper van de) Colpaerthoeve op de Ferrariskaart en op een huidige kaart
52 53
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 27. Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 28.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
17
Concreet speelden de volgende kastelen of kasteelhoeves een rol bij de achttiende- en negentiendeeeuwse ontginningen (niet-exhaustieve lijst): Goed van den Bogaerde - Reigerlo; Schuurlo; Hulstlo;54 Hooggoed; Bakensgoed; Colpaert/Lippensgoed; Hoeve Gijselo; Jezuïetengoed; Proosdij van Hertsberge; Wildenberg-Blauwhuis; Schoonberg.
3.3.3 Het ontstaan van de boomkweeksector Hoewel het gebied van het Bulskampveld zich voorlopig niet tot een lucratieve landbouw leende, kwam er toch een bloeiende agrarische sector tot ontwikkeling. Zo werd de regio gekend voor zijn bloeiende boomkwekerijen en bosbouwsector. Dat deze grondgebonden sector zich in het Bulskampveld ontwikkelde was niet toevallig. Twee natuurlijke elementen verklaren het ontstaan en de aanwezigheid van de boomkwekerijen.55 Vooreerst was de lichte, zanderige bodem uiterst geschikt voor het zaaien en kweken van allerlei boomsoorten. Door de zandige ondergrond kon het water vlot wegdraineren waardoor de velden enigszins bewerkbaar bleven tijdens de winter.56 Als tweede element was er de ligging dicht bij de zee. Het zachte zeeklimaat maakte dat vorst geen felle greep op het naaldgoed en het gevoelige loofhout had. In tegenstelling tot de klassieke land- en tuinbouwers is de bosboomkweker het hele jaar actief op zijn velden. Het is dus belangrijk dat de gronden tijdens de winter goed bewerkbaar zijn. Daarnaast was er ook een menselijke factor voor de ontwikkeling van boomkwekerijen. De familiebedrijven gingen over van generatie op generatie. De oorsprong van de boomkwekerijen in Beernem en omgeving wordt meestal gezocht bij de kastelen of grote ontginningshoeves zoals bijvoorbeeld het Goed van den Bogaerde. Op de goedkope heide- en bosgronden hadden rijke grondbezitters op hun uitgestrekte domeinen een kasteel of woonresidentie gebouwd. De kastelen lagen in een uitgestrekt park en waren omgeven door naalden loofbossen. Voor de vervanging van oude bomen of van gerooide delen en voor de uitbreiding van hun boswinning waren de kasteelheren aangewezen op eigen voorziening. Ze gaven de opdracht aan hun hoveniers en boswachters om op het domein een hoekje te reserveren voor de kweek van nieuwe planten. De hoveniers en boswachters zorgden zelf voor het zaad, afkomstig van de bomen uit het park. Ze onderhielden de jonge planten en zorgden voor de nodige aanplantingen. Ook niethoveniers zagen het heil in het kweken van plantsoen voor de grootgrondbezitters. Deze zagen in de boomkweeksector een economisch rendabele teelt. Naast inheemse soorten zoals eiken, beuken, berken en dennen werden ook uitheemse boomsoorten aangeplant. Sommige kasteelheren ontpopten zich tot echte boom- en tuinliefhebbers. Het arboretum en de kruidentuin – weliswaar volledig heraangelegd – in het LippensgoedBulskampveld zijn daar een restant van. Het latere provinciedomein had trouwens een rijke verscheidenheid in bebossing. Ook Baron François de Serret was een verwoed botanicus en 54
Over de hoeve Hulstlo te Beernem verscheen in 1946 een omvangrijke studie: Lambert, Monographie de la ferme de ‘Hulstloo’ à Beernem (Flandre Occidentale), s.p. 55 Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 110. 56 In de polders bijvoorbeeld zou zoiets onmogelijk zijn.
18
bosbouwkundige. Serret verwierf na de Franse Revolutie een stuk van het Bulskampveld. Hij bouwde er in 1803 een landhuis en noemde het ‘Drie Koningen’, foutief refererend naar de nabijlegen herberg ‘De Drie Conynghen’ (drie konijnen). De Engelse agronoom Reverand Thomas Radcliff ondernam in 1819 een tocht door West- en OostVlaanderen om er de landbouw te bestuderen. Hij hield onder meer halt in Beernem, waar hij in contact kwam met baron François de Serret die zich bezighield met het kweken van bomen en bloemen. Radcliff wijdde volgende passage aan baron de Serret: “At Beernem, the Baron de Serret, propietor of an considerable extent in that district, and one of the chief and most intelligent agriculturists of the country, upon his own demesne, comprising nearly four hundred statute acres of a soil naturally barren, has effected, by great perseverance an improvement in the English style, which does credit to his taste and skill. […] …, has yielded a most healthful and luxuriant crop of trees, many of them nine feet high in six years from the time being sown. Many others flourishing plantations of different ages, ornament this ground; extensive woods, also produced from the seed sown upon the pared and burned surface of the waste land, which is the most certain and usual process.”57 Enkele hoveniers en boskwekers maakten zich aan het begin van de negentiende eeuw los van de kasteelheren en zetten zelf een onafhankelijke boomkwekerij op.58 De boomkwekers werkten eerst voor de lokale en regionale afzetmarkt. Op het einde van de negentiende eeuw kwam er echter een toenemende vraag uit het buitenland. De telers breidden hun bedrijf zowel in oppervlakte als in verscheidenheid van gekweekte boomsoorten uit. In het buitenland stond de boomkweeksector nog nergens. De levering van planten en jonge bomen gebeurde voor de Eerste Wereldoorlog uitsluitend per spoor. Vanuit het station van Beernem vertrokken treinen met jonge planten naar Duitsland, de voornaamste afzetmarkt. Er werden ook planten verzonden naar Polen, Scandinavië, de Balkanlanden en Rusland. Vooral de grove den werd in het buitenland gewaardeerd. Beernemse boomkwekers reisden soms met hun waar mee naar Duitsland om de klanten te bezoeken. Omgekeerd kwamen Duitse bosbouwers naar het Bulskampveld om hun keuze te maken. Aan het station werden ze persoonlijk opgehaald door de boomkweker zodat ze niet naar de concurrentie konden gaan.
57 58
Radcliff, A report on the Agriculture, 128-129. Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 111.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
19
Van generatie op generatie De boomkwekerijen van het Bulskampveld waren en zijn familiebedrijven. Naarmate het bedrijf uitbreiding nam, werd beroep gedaan op betaalde arbeidskrachten. Voor machines hun intrede deden, werd alles met de hand gedaan. Het verzamelen van zaad, het zaaien, het wieden, het verplanten, het sorteren en het bundelen van de jonge bomen gebeurde allemaal manueel. De boompjes werden met de handkar naar het station gebracht. Voor de Eerste Wereldoorlog werkten tientallen mannen en vrouwen vol- of deeltijds in de boomkwekerijen. Tijdens de naoorlogse jaren kwam de mechanisatie op gang waardoor de werkgelegenheid verminderde. Naast het Bulskampveld ontwikkelde ook de regio Maldegem-Waarschoot zich tot een centrum van boomkwekerijen. Op het Maldegemveld startte Bernardus Van Hulle in 1792 met het kweken van planten in opdracht van de abdij ter Duinen. Hij had meerdere kinderen die boomkweker werden. Ze verspreidden zich over Oost- en West-Vlaanderen. Eén van de kleinkinderen was Pieter Van Hulle (1850-1915) die zich vestigde in Beernem en daar een boomkwekerij oprichtte. Een andere ‘boomkweekfamilie’ in de regio (Wingene) was de familie Schepers. De eerste sporen van het bedrijf dateerden van 1805. In de bosrijke omgeving van het Bulskampveld werd er gepland voor de lokale grondbezitters. De kwekerij werd groot dankzij het naaldhout. Sommige boomkwekerijen bestaan al meer dan twee eeuwen. Het zijn familiebedrijven die van vader op zoon zijn overgegaan en een traditie kennen van vier tot vijf generaties. Vooral Beernem ontpopte zich tot de ‘boomkweekgemeente’ bij uitstek met de aanwezigheid van zo’n 15 familiebedrijven. Graaf von Schwerin, voorzitter van de Duitse vereniging voor dendrologie stelde in de jaren 1950: “Beernem ist das Halstenbek Belgiens” (Halstenbek was het Duitse en Europese centrum van bosboomkwekerijen).59 Bekende families in het Bulskampveld waren onder andere:60 Schepers (Wingene/Beernem);61 Decorte (Beernem); Van Hulle (Beernem/Maldegem/Waarschoot);62 Declerck (Beernem); De Bel (Ruiselede);63 Allaert (Wingene);64 Standaert-Lenaers (Oostkamp).
59
Dendooven, ‘Beernem’, 116. Dendooven, ‘Beernem’, 112-118; Dendooven, ‘Oostkamp’, 1301-1311; Dendooven, ‘Ruiselede’, 1649-1657; Dendooven, ‘Wingene’, 2136-2146; Vlamynck, ‘Boomkwekerijen te Beernem’, 112-115. 61 Voor meer info zie: www.boomkwekerijschepers.be/pages/nederlands/wie-zijn-wij.php. 62 Voor meer info zie: www.vanhullebc.be/content.php?langue=dutch&cle_menus=1313444511 en www.sylva.be/page2_1.aspx?Language=NL. 63 Braet, ‘Familie Petrus De Bel boomkweker op de Kruisebergen’, 163-170. 64 Voor meer info zie: http://www.allaert-nurseries.be/nl/voorstelling. 60
20
3.3.4 Bos, heide en landbouw De totale hoeveelheid bos in het Bulskampveld steeg door de verschillende ontginningen van 1500 hectare in 1777 naar 6300 hectare in 1861. Op de drogere gebieden werden hoofdzakelijk naaldbomen aangepland, terwijl nattere gedeelten van de bodem gereserveerd waren voor loofbomen.65 Vooral de zomereik en de beuk werden vaak geplant. De naaldbossen bestonden uit lorken, douglassparren en fijnsparren. De spar – familie van de den – was aan het begin van de achttiende eeuw een onbekende boomsoort in Vlaanderen. De graven de Mérode – heren van Aalter – voerden deze in op het Bulskampveld. Het sparrenhout leverde hout op voor verwarming of voor ruwe bouwmaterialen. Pas na vijftig of zestig jaar leverde de spar het gewenste resultaat op. Daardoor was hij aanvankelijk niet zo geliefd. De groei van de bevolking in de omgeving van het Bulskampveld leidde tot het oprichten van nieuwe parochies en zelfs dorpen. Binnen het voormalige veld werden Hertsberge in 1891 en Wildenburg in 1897 benoemd tot parochie. Aan de rand van het veldgebied groeiden Maria-Aalter in 1851 en Doomkerke in 1876 uit tot parochies.66 De gehuchten Sint-Jan (Wingene) en Kruiskerke (Ruiselede) promoveerden respectievelijk in 1913 en 1947 tot parochie. In 1919 werd Hertsberge zelfs een afzonderlijke gemeente. Het werd gevormd uit gedeelten van Oostkamp, Ruddervoorde en Wingene. Zeven eeuwen na datum kwam de wens – de parochiale opdeling van het Bulskampveld – van de Doornikse bisschop Walter de Marvis eindelijk uit. Het Sint-Pietersveld neemt een bijzondere plaats in de geschiedenis van het Bulskampveld in. Het was een driehoekig stuk veldgebied dat toebehoorde aan de Sint-Pietersabdij van Gent. Het vormt een opvallend uitsteeksel binnen de gemeente Ruiselede, geklemd tussen de gemeenten Wingene en Aalter.67 Omstreeks 1770 werd op het veld een hoeve gebouwd in opdracht van de abdij voor de ontginning van de heide. In 1800 werd het domein door de Franse Republiek aangeslagen en doorverkocht aan Lambert Malfait, de eigenaar van het Bulskampveld in Beernem. In 1835 verkocht de familie Malfait op haar beurt het domein aan advocaat Jan Perneel. De ontginning van het domein was nagenoeg voltooid. In 1837 werd op het veld een suikerfabriek opgericht. Bijna 90 hectare van de totale 128 hectare van het Sint-Pietersveld werd gebruikt voor landbouwgrond, bos en dreven, arbeiderswoningen, stallen, schuren, boerderij en een windmolen met olieslagerij. De suikerraffinaderij werd echter een grote flop zodat in 1839 de fabriek stil lag. In 1849 werd het ganse domein overgekocht door de Belgische staat die de fabriek ombouwde tot een hervormingsschool voor jongeren (nu Gemeenschapsinstelling voor Bijzondere Jeugdzorg De Zande).68 De plattelandsbevolking bleef stijgen en de landbouwbedrijfjes waren zeer klein. Aan de rand van het bos richtten landarbeiders tijdens de achttiende en negentiende eeuw kleinschalige hoeves op.69 Van hieruit konden ze gemakkelijk aan hun gronden geraken. Deze kleine witte hoevetjes met wit-rood of wit-groen geschilderde luiken vallen visueel op. Ze verschillen sterk met de grotere hoeven uit het zandleemgebied. Het is onduidelijk of de landarbeiders dit met eigen middelen deden of ze een lening van de grootgrondbezitter kregen. Ten westen van het Bulskampveld zijn er veel hoevetjes terug te vinden die rood geschilderd zijn. Wellicht behoorden deze allemaal tot dezelfde grootgrondbezitter.
65
De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 28. Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 225. 67 De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 32. 68 Dichtbij het Sint-Pietersveld – dunbevolkt en afgelegen – werden nog een aantal inrichtingen van openbaar nut gevestigd zoals het radio-elektrisch centrum te Ruiselede, de televisierelaistoren te Ruiselede en het SintAmandusgesticht te Beernem (psychiatrisch centrum). 69 Deventer, ‘Relictzones ‘oude veldgebieden’, 123. 66
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
21
Tabel 1: Evolutie van de oppervlakte heide en bos in de gemeenten van het Bulskampveld (in hectare) BEERNEM Opp. heide Opp. bos AALTER Opp. heide Opp. bos 1722 1.329 20 1701 1.203 1.712 1810 206 1.430 1811 181 2.105 1850 90 1.010 1846 0 961 1950 0 445 1950 0 732 WINGENE Opp. heide Opp. bos RUDDERVOORDE Opp. heide Opp. bos 1756 1.010 732 1835 0 562 1829 241 1.281 1950 0 351 1850 195 1.311 OOSTKAMP Opp. heide Opp. bos 1950 0 432 1850 2 0 RUISELEDE Opp. heide Opp. bos 1950 0 90 1829 143 244 HERTSBERGE Opp. heide Opp. bos 1845 36 341 1850 128 710 1950 0 165 1950 0 165 Bron: Verhoustraete, Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan, 33-34. Niet voor elk jaar waren er voor elke gemeente cijfers beschikbaar.
Tijdens de twintigste eeuw viel de bebossingsgolf van de negentiende eeuw stil (zie tabel 1). Integendeel, er kwam een massale ontbossing op gang. De percelen bos tussen de dreven werden omgezet in cultuurgrond en enkel de zogenaamde ontginningsdreven – in een dambordpatroon – getuigen van de vroegere bosinplantingen. De horizon wordt paradoxaal genoeg nog steeds bepaald door bos. Deze bossen zijn niets anders dan de uitgestrekte kasteeldomeinen of riante woonparken van vroeger (bijvoorbeeld Tillegembos in Loppem-Brugge en Lippensgoed-Bulskampveld in Beernem). Een groot deel van deze bossen zijn omgevormd tot openbare wandelzones. Deze zijn samengesteld uit een gemengd loofbos en een naaldbos op de armere gronden. Tussen de bossen in liggen weiden omzoomd met dreven. Het beboste gedeelte aan de rand van het Bulskampveld evolueerde van een gesloten bebost landschap in de negentiende eeuw naar een halfopen landbouwlandschap in de twintigste eeuw. In de regio komen ook een aantal grote boomkwekerijen voor (zie verder). Tussen 1777 en 1911 nam het akkerland in het Bulskampveld veel sterker toe dan het grasland. Op het einde van de achttiende eeuw bedroeg het akkerland 50 % van de totale oppervlakte terwijl dit 76 % was in 1911.70 De oppervlakte van het grasland is 5 % in 1777 en neemt toe tot 8,5 % in 1911. Op kaart 5 is die evolutie goed te merken. Vanaf het begin van de twintigste eeuw deed een omgekeerde beweging zich voor: het akkerland nam af terwijl het grasland heel sterk toenam. Zo bedroeg de oppervlakte akkerland 18.800 hectare in 1961 tegenover 36.580 hectare in 1911. Het grasland daarentegen nam in dezelfde periode toe van 4.000 hectare in 1911 tot 13.400 hectare in 1961 (stijging met 21 %).
70
Daels, ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, 222.
22
Kaart 7: Ontginningsgebieden en –hoeves op het Bulskampveld op de Ferrariskaart (1771-1777) en op een recente topografische kaart (2002) – bewerking provincie West-Vlaanderen
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
23
3.4 Een traditionele landbouw tot 1880 3.4.1 Een breekbaar evenwicht Tot aan de achttiende eeuw zijn we fragmentarisch ingelicht over de ontwikkeling van de landbouw in de gemeenten rond het Bulskampveld. De ontginningen van de heide zijn een element van landbouwvooruitgang. Sommige landbouwhistorici spreken in dit opzicht zelfs van een ‘agrarische revolutie’.71 De landbouw bereikte een groter productievolume en een hogere bodemproductiviteit dankzij verbeteringen in de akkerbouw – met onder meer het verdwijnen van de braakgronden – , een intensievere veeteelt met permanente stalling, de introductie van de aardappel en een efficiënter beheer. Maar de landbouw evolueerde niet van de ene dag op de andere. Het resultaat was een proces van lange adem. Veeziekten bleven bijvoorbeeld een groot probleem. In 1774 brak zo in Ruiselede en omgeving de ‘Coeyplaege’ uit.72 De drie besmette dieren werden onmiddellijk afgeslacht en een schutkring werd rond het getroffen landbouwbedrijf aangelegd. Liefst 57 hoeves – die samen wel maar 181 koeien hadden – werden in quarantaine geplaatst. De ziekte breidde zich niet verder uit. Het Bulskampveld bleef genieten van de agronomische interesse inzake akkerbouw. Baron de Serret bijvoorbeeld liet enkele percelen van zijn domein ‘De Driekoningen’ betelen met akkergewassen (zie hoger). Radcliff besteedt er aandacht aan in zijn reisverslag (1819): “He does not attempt wheat, but produces excellent rye, at the rate of thirty-five Winchester bushels to the English acre; but this was on ground well manured, where potatoes had been the year before, and is beyond the common average. It serves, however, to shew what may be done upon the poorest soil by industry and manure. His potatoe crop was nog equally luxuriant, though a very fair one, being by the mesure seventy-four sacks, of two hundred and forty Flemish pounds each…”73 Net zoals in de Antwerpse en Limburgse Kempen – waar ook arme zandgronden voorkwamen – combineerde het gezinsbedrijf in het Bulskampveld akkerbouw met de exploitatie van de heide. Het weiden van vee, het verzamelen van stalstrooisel, het houden van bijen en het stropen van wild vulden het inkomen aan.74 Op de braakliggende terreinen werden ook kudden schapen gehouden. De belangrijkste resultaten van de ontginningen kwamen trouwens op het conto te staan van kleine boeren die nood hadden aan een stukje extra akkergrond. Of de boeren op het Bulskampveld ook veel turf staken – zoals in de Kempen het geval was – is momenteel onduidelijk. Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw bereikte de Belgische landbouw haar limieten. De combinatie van aanhoudende bevolkingsgroei, extreme grondversnippering en hoge pachtprijzen vereisten een steeds hogere opbrengst en diversificatie van teelten en gewassen. Kleine boeren waren steeds meer verplicht om een aanvullend inkomen te vinden in niet-agrarische activiteiten zoals huisnijverheid. Veel keuterboeren in West- en Oost-Vlaanderen hadden zich naar de rurale linnennijverheid gericht. Door de opkomst van Engels mechanisch gesponnen en geweven linnen werden de marges steeds kleiner. Het wankele evenwicht tussen bevolking, landbouw en productie raakte in de jaren 1840 volledig verstoord door verschillende misoogsten. In 1845 mislukte de aardappelteelt volledig, het jaar daarop faalde de roggeoogst.75 De voedselprijzen op de markt verdubbelden. De inkomsten uit de 71
Segers en Van Molle, Leven van het land, 16. Gelaude, ‘Coeyplaege te Ruiselede in 1774’, 63-67. 73 Radcliff, A report on the Agriculture, 132. 74 Segers en Van Molle, Leven van het land, 16. Moelaert, ‘Turfontginning in de omgeving van Woestijne’, 3. 75 Segers en Van Molle, Leven van het land, 35. 72
24
linnennijverheid daalden verder. Meer produceren tegen nog lagere prijzen was eenvoudigweg onmogelijk. Door het falen van de aardappel- en graanoogst – die in een normaal jaar goed was voor 80 % van het menu – brak in Vlaanderen een grote hongersnood uit. Een derde tot de helft van de Vlaamse bevolking was veroordeeld tot de bedelstaf. Hoewel de plattelandsgemeenten van het Bulskampveld buiten de typische linnenregio Kortrijk, Roeselare, Oudenaarde en Deinze lagen, ontsnapten ze niet aan de hongersnood. De boerderijen in de omgeving van het Bulskampveld waren kleine bedrijven. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam die versplintering alleen maar toe (tabel 2). Het aantal bedrijven kleiner dan één hectare steeg sterk in deze periode. De afname van de arealen van bedrijven tussen 5 en 10 hectare en groter dan 10 hectare is sprekend. Naast het erfrecht waren de hoge pacht- en grondprijzen de voornaamste reden voor deze versplintering. Het beschikbare areaal werd verdeeld onder de verschillende zonen. De pachters in de regio kregen het steeds moeilijker om in hun levensonderhoud te voorzien en waren afhankelijk van de producten die op de markt kwamen. Tabel 2: Aandeel in percent van de bedrijfsgrootte in de voornaamste gemeenten van het Bulskampveld (1866-1895) 1866 1895 < 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha < 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha Beernem 45,1 33,6 8,0 13,3 56,5 31,4 6,3 5,8 Oostkamp 57,9 24,8 8,0 9,2 69,1 19,6 5,7 5,7 Ruddervoorde 45,2 29,0 14,4 15,4 57,0 33,1 6,0 3,9 Sint-Joris 66,5 20,7 5,3 7,5 66,5 24,0 5,6 3,9 Waardamme 49,8 34,8 9,6 5,9 52,2 36,1 7,2 3,9 Ruiselede 55,7 28,8 9,7 5,8 61,6 26,4 7,0 5,0 Zwevezele 67,3 18,2 8,1 6,4 70,4 17,7 7,6 4,4 Wingene 52,3 27,3 9,5 11,0 68,0 20,6 6,1 5,2 Bron: Recensement général d’Agriculture, 1866. Recensement général d’Agriculture, 1895. De cijfers zijn afgerond. (Data via VLM, waarvoor dank. Gegevens over Aalter en Knesselare waren niet beschikbaar langs deze weg).
3.4.2 Landbouw in het Bulskampveld rond 1850 In 1846 – tijdens de grote landbouwcrisis – voerde de Belgische overheid een eerste algemene landbouwtelling uit. Voor iedere Belgische gemeente werd een grondige statistiek opgesteld. We bundelden het cultuurareaal van enkele gemeenten van het Bulskampveld in tabellen 3 en 4. De concrete areaalgegevens zijn terug te vinden in bijlage 2. Niet iedere gemeente waarvan het grondgebied overlapte met een stuk van het Bulskampveld had een gelijkaardige areaalstructuur in 1846. Gemeenten die minder op het veldgebied lagen, hadden het grootste aandeel aan akkerbouw (bijvoorbeeld Sint-Joris en Knesselare). De ondergrond was er vruchtbaarder dan de zandgronden van het Bulskampveld. De akkerbouw in Ruiselede, Oostkamp en Aalter nam ongeveer 60 % van het totale areaal in. Voor Beernem en Wingene was de helft van het totale areaal bestemd voor akkerbouw. Samen met Ruddervoorde hadden deze gemeenten in 1846 nog heel wat heide en niet ontgonnen grond. Er zijn ook sterke verschillen inzake bosareaal. De grootste akkerbouwgemeenten hebben het minste bos (4 tot 14 %). De helft van Ruddervoorde was daarentegen bedekt met bos. Over het algemeen nam het bos een vierde tot een derde van het areaal van de gemeenten rond het Bulskampveld in. In vergelijking met de areaalstructuur van de provincie West-Vlaanderen valt op dat alle gemeenten een groter areaal boomkwekerijen hadden. De regio rond het Bulskampveld was duidelijk in deze
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
25
sector gespecialiseerd. De specifieke geschiedenis van de boomkweeksector wordt verder in dit rapport belicht. Eenvijfde van het areaal in West-Vlaanderen was bos. Dit aandeel lag in de lijn van het Bulskampveld. De verdeling van het areaal over de verschillende akkerbouwteelten is wel gelijklopend voor elke gemeente rond het Bulskampveld. Grosso modo bestond de akkerbouw uit 65 % graangewassen, 10 % nijverheidsgewassen en 25 % voedergewassen. De regio scoorde daarmee nagenoeg gelijkaardig als de provincie West-Vlaanderen, daar was het aandeel graangewassen iets groter (70 %). De samenstelling van het areaal graangewassen werd gedomineerd door de roggeteelt (35-40 %), zoals al duidelijk werd uit het verslag van Radcliff. Het kwaliteitsvollere tarwe werd veel minder geteeld (67 %). Dit is niet zo opmerkelijk want rogge was de teelt bij uitstek op de arme zandbodems. Op provinciaal niveau nam tarwe een groter aandeel dan rogge in. Naast rogge was ook boekweit veelvuldig verspreid over de gemeenten van het Bulskampveld. Het had in elke gemeente een groter aandeel dan in de provincie. Dat bleek trouwens niet uitzonderlijk. Boekweit gaf op schrale grond een zekere opbrengst, veel meer dan tarwe dat kon. Op de arme zandgronden van het Bulskampveld was tijdens de negentiende eeuw veel brem te vinden. Brem werd afwisselend gezaaid met rogge.76 Uit de stoppel ontstond een bremweide die drie jaar aangehouden werd en voedsel leverde voor de schapen en koeien terwijl ze ook, als vlinderbloemige, de bodem met stikstof verrijkte. Het vierde jaar zaaide men dan opnieuw rogge. De brem versmachtte onkruid door zijn dicht gewas, hij leverde een rijke groenbemesting en zijn stengels werden gebruikt als strooisel, voor het stoken van ovens en het vervaardigen van bezems. Brem werd bovendien vaak gebruikt als bemesting na het ontginnen van zandgrond. Het belangrijkste nijverheidsgewas was het vlas. De vlasteelt nam in elke gemeente rond het Bulskampveld minstens 7 % van het areaal akkerbouw in. Het scoorde daarmee hoger dan het WestVlaamse cijfer. Hieronder gaan we dieper in op de evolutie van het vlas in de regio. Andere gewassen die veel voorkwamen op de akkers in de streek waren aardappelen en klaver. De aardappelteelt was in de regio sterker aanwezig dan in vergelijking met West-Vlaanderen. De schrale gronden en de kleine bedrijfjes zijn hier de verklaring. Klaver was het voornaamste veevoedergewas. Afbeelding 1: Een oeselaar (eg) uit Oostkamp (ca. 1950), decennialang gebruikt
3.4.3 Migratie en vlasnijverheid als overlevingsmiddel Om aan de ellende te ontsnappen, trokken veel West-Vlamingen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw naar Noord-Frankrijk waar ze werkten in de moderne textielindustrie. Een groot aantal landarbeiders trok eveneens naar Frankrijk waar ze als seizoenarbeider aan de slag gingen in de suikerfabrieken, cichoreiasten en steenbakkerijen. Het zaaien en rooien van bieten waren belangrijke landbouwactiviteiten. Ongetwijfeld werkten er ook inwoners van het Bulskampveld 76
Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 98.
26
enkele maanden als seizoenarbeider. Hoewel minder in aantal is de regio vooral bekend voor de migratie naar Amerika. Reeds in de jaren 1850 trokken inwoners van de regio naar de Verenigde Staten en Canada. Op het nieuwe continent waren er immers onbegrensde mogelijkheden om er zich te vestigen. Een Amerikaanse wet van 1820 voorzag de mogelijkheid om goedkoop gronden te verwerven. De slechte economische toestand van Vlaanderen, de verspreiding van reclamebrochures en wervingsacties van scheepvaartagenten en plaatselijke agenten in de dorpen maakten emigratie aantrekkelijk. Vooral vanuit Doomkerke werd er veel geëmigreerd.77 Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw zouden liefst 400 inwoners van het dorp een nieuw leven in Amerika gezocht hebben. De migratiebeweging bleef duren tot aan het begin van de twintigste eeuw. Volgens een nota zag Doomkerke in 1913 tien huisgezinnen met kinderen, een jong gezin en vierentwintig vrijgezellen vertrekken naar Amerika. Waarom zoveel mensen migreerden uit Doomkerke en het Bulskampveld is niet eenvoudig te beantwoorden. In het dorp was er alleszins een reisagent aanwezig die de emigratie vurig promootte.78 Maar dat kan niet de enige reden zijn. Brieven van vroeger uitgeweken dorpsgenoten gaven eveneens een stimulans (kettingmigratie). Misschien werden ze aangetrokken door het feit dat er in Amerika gronden moesten worden ontgonnen. De ervaring die ze hadden opgedaan met de ontginning en bewerking van de velden van het Bulskampveld kwam daarbij van pas. Een stuk land in cultuur brengen, schrikte hen misschien minder af dan inwoners van andere streken. Naast emigratie ontsnapten de bewoners van het Bulskampveld aan de ellende door zich intensiever te richten naar de vlasnijverheid. Het Bulskampveld lag aan de rand van de West-Vlaamse vlasstreek. Toch was er een link met deze sector. De zuidelijke gemeenten van het Bulskampveld kregen net als de regio Roeselare-Tielt het zwaar te verduren bij de teloorgang van de linnennijverheid. Rond het midden van de negentiende eeuw leefde bijvoorbeeld de helft van de bevolking van Ruiselede van het spinnen van vlas en weven van linnen.79 Gedurende zes maanden per jaar werkten drieduizend inwoners van het dorp als spinner of spinster. De andere zes maanden werkten ze op het land. De bijverdienste die ze haalden uit de linnennijverheid was noodzakelijk om te overleven. De linnencrisis van de eerste helft van de negentiende eeuw (zie hoger) deed echter de focus verschuiven. In plaats van vlas spinnen en linnen weven richtte men zich tot de vlasteelt en de bewerking van het vlas. Vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw werd er veel vlas verkocht toen het nog op het land stond. De opkopers waren meestal vlasbazen uit de Leiestreek. De industriële vlasbewerking stond daar veel verder. In mindere mate werd er ook vlas verkocht aan vlaskopers uit de streek van Eeklo-Maldegem-Adegem. Het vlas bleef meestal op het veld staan tot Sint-Pietersdag (29 juni).80 De vlaskopers trokken daarna door de regio om de waarde van het vlas te schatten en goede en minder goede vlaspartijen op te sporen. Vanaf de verkoop tot de levering nam de koper alle kosten op zich. De koper stond in voor de oogst of ‘het slijten’ van het vlas. Na het verwijderen van het zaad (‘repen’) werd het vlas samengebonden en in een rootput gelegd. Door de bevloeiing met water startte het rottingsproces waardoor de vlasvezel, na het drogen, gemakkelijk van de vlasstengel kon worden verwijderd (‘zwingelen’). De getuigenissen over de vlasnijverheid in de streek zijn legio. Zo vertelde Adiel Vandekerckhove (Ruiselede):
77
Dauw, Emigratie naar Noord-Amerika, 18. Dauw, Emigratie naar Noord-Amerika, 18. 79 Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 125. 80 Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 126. 78
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
27
“In mijn jonge jaren [jaren 1920] zaaiden alle boeren vlas. Ze waren geen boer als ze geen vlasaard hadden. Meestal verkochten ze het vlas als het nog groen op het land stond. Er waren ’t allen kante rootputten. […] Er moest veel volk zijn. Voor een vlasaard van een halve hectare moesten we wel met twintig zijn, mannen en vrouwen. Ze kwamen ons ‘s morgens tussen drie en vier uur oproepen. We moesten eerst bij de boer koffie drinken. De dag van de slijting was gesteld, goed of slecht weer, we er moest er naartoe en beginnen. […] De boeren die eigen volk op ’t hof hadden, verkochten hun vlas niet, om werk te hebben in de winter. Dan moest er gebrakeld en gezwingeld worden.”81 Ook in Beernem werd er vlas gezaaid en bewerkt. De vlasbewerking was gesitueerd op de hoeves zelf. Veel boerderijen hadden hun eigen rootput.82 Toch gebruikte men bij voorkeur stromend water. Zo waren de oude wallen rond het ‘Eeckhof’ (Beernem) bekend om de goede waterkwaliteit bij het roten. Ze werden continu bevloeid door de Biezemoerbeek. Vooraf was alles gezuiverd van waterkruid en slijk. Om het water op peil te houden, was er een primitieve sluis geïnstalleerd. Het gereepte vlas werd bundel per bundel in het water gelegd en afgedekt met stro of gedroogd gras. Door het gewicht kwam het vlas volledig onder water te liggen. Het vlas bleef een achttal dagen in het water liggen en verspreidde bij het uithalen een typische geur. Het Bulskampveld speelde een bijzondere rol in de industrialisatie van de vlasnijverheid. Constant Vansteenkiste, de pionier op het vlak van mechanisatie van de vlasnijverheid, gebruikte in Beernem voor het eerst een betonnen rootput. De warmwatermethode bereikte een uitstekend resultaat in die mate zelfs dat het moeiteloos de vergelijking met het Leievlas kon doorstaan. Vansteenkiste probeerde eerst om zijn ideeën in Wevelgem uit te werken. Hij kreeg van de lokale vlassers echter veel tegenstand. Ze vonden dat vlas alleen in de Leie kon en mocht worden geroot. Andere methodes waren volgens hen uitgesloten. Vansteenkiste vernam dat ridder Etienne de Vrière, burgemeester van Beernem en voorzitter van de Eigenaars- en Landbouwersbond en van de landbouwersvereniging van Brugge, een coöperatieve vlasfabriek in Beernem zou oprichten.83 Vrière verzocht Vansteenkiste om zijn eerste proeven met betrekking tot warmwaterroten bij hem uit te voeren. De kasteelheer liet daarom door een aantal werklieden één van zijn vijvers uitbaggeren om er vlas in te roten. Na succesvolle proeven in 1901 werd de ‘Beernemse Vlasfabriek’ opgericht, bedoeld als proefroterij. Er werden afzonderlijke bassins aangelegd. In 1905 kwam Vansteenkiste zelfs in Beernem wonen. De proeven in warmwaterbassins, gebouwd op een droogweide, leverden bevredigende resultaten op. Er werd kapitaal gezocht om een naamloze vennootschap te stichten en om de kleine proefroterij uit te bouwen tot een grote roterij met zwingelarij. Om investeerders te overtuigen, werd een wedstrijd gehouden tussen 20.000 kg Leievlas en 20.000 kg Beernems ‘puttevlas’.84 Elke bewerking werd nauwgezet gevolgd. Het Beernemse vlas kwam als beste naar voor. Als gevolg daarvan werd in 1906 de NV ‘Belgische Rooterijen’ opgericht met Vansteenkiste als directeur. Het bedrijfje was echter geen lang leven beschoren.85 In 1908 vertrok Vansteenkiste na een onenigheid terug naar Wevelgem. Wanbeheer en een boycot van het Beernemse vlas – want geen Leievlas – deden alle activiteiten verstommen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Tijdens het interbellum verdween de vlasbewerking in het Bulskampveld stilaan als activiteit. De vlasnijverheid in de Leiestreek bleef bloeien tot de jaren 1950.
81
Lemey en Gelaude, ‘Ruiselede en ’t vlas’, 129-130. Strobbe, ‘Toen er nog vlas gezaaid werd te Beernem en omstreken’, 74. 83 Merlevede, Omwille van het vlas, 42-43. 84 Merlevede, Omwille van het vlas, 47-48. 85 Merlevede, Omwille van het vlas, 53. 82
28
Tabel 3: Aandeel in percent van de verschillende cultuurgronden in het totale areaal in de gemeenten van het Bulskampveld (1846) SintBeernem Oostkamp Ruddervoorde Waardamme Ruiselede Zwevezele Wingene Aalter Knesselare Joris Akkerbouw 50,0 57,8 33,7 73,8 41,5 61,8 58,5 47,0 58,2 72,2 Grasland 4,8 9,9 5,0 4,1 8,3 17,1 8,5 5,9 4,0 16,6 Boomkweek 2,9 2,5 1,3 3,1 3,6 2,3 2,5 1,5 2,4 3,0 Bos 33,5 23,4 49,9 14,7 38,7 17,7 23,1 36,4 27,2 4,1 Ontginningsgrond/heide 3,7 3,3 8,7 1,9 0,1 0,2 3,8 5,9 1,5 1,7 Overige 5,1 3,1 1,4 2,4 7,8 1,0 3,6 3,4 6,6 2,4 Totaal areaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
WVL 62,4 9,4 1,3 19,1 3,5 4,4 100,0
Bron: Recensement général d’agriculture, 1846. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. De cijfers van de provincie West-Vlaanderen zijn louter ter referentie.
Tabel 4: Aandeel en samenstelling in percent van enkele teelten in het areaal akkerbouw in de gemeenten van het Bulskampveld (1846) SintBeernem Oostkamp Ruddervoorde Waardamme Ruiselede Zwevezele Wingene Aalter Knesselare Joris Tarwe 7,3 9,4 6,9 9,8 7,1 11,2 7,8 8,4 3,5 5,6 Rogge 36,0 37,9 38,3 35,6 44,4 38,2 39,7 35,9 41,7 41,6 Haver 8,0 10,3 10,2 6,5 9,1 6,0 8,4 8,1 6,0 5,7 Boekweit 8,8 5,5 3,7 7,4 3,9 7,0 4,0 7,1 13,1 8,6 Overige 3,8 4,1 4,0 4,4 3,8 5,2 5,2 4,5 4,3 4,1 Graangewassen 63,9 67,2 63,1 63,8 68,3 67,6 65,1 64,1 68,6 65,4 Vlas 7,1 8,0 7,1 9,1 8,7 7,6 7,1 9,0 7,3 8,2 Koolzaad/raapzaad 2,8 1,5 1,6 1,2 1,4 2,6 3,4 3,1 0,9 1,4 Overige 0,3 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 Nijverheidsgewassen 10,2 9,4 8,8 10,3 10,1 10,3 10,6 12,2 8,3 9,7 Aardappelen 15,8 13,6 17,6 15,2 12,3 12,4 13,2 14,8 13,5 13,6 Rode/witte klaver 7,6 6,8 8,7 8,6 7,3 8,4 9,2 7,5 7,5 8,5 Overige 2,5 3,0 1,9 2,2 2,0 1,3 1,8 1,3 2,1 2,8 Voedergewassen 25,9 23,4 28,2 25,9 21,6 22,1 24,3 23,7 23,1 24,9 AKKERBOUW 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
WVL 24,2 19,5 7,8 1,5 17,3 70,4 5,1 4,3 0,8 10,3 8,5 8,3 2,6 19,4 100,0
Bron: Recensement général d’agriculture, 1846. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. De cijfers van de provincie West-Vlaanderen zijn louter ter referentie.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
29
3.5 Landbouw in transitie (1880-1950) 3.5.1 Van graanteelt naar veeteelt (en tuinbouw) Rond 1880 verzeilde de Belgische landbouw in een grote crisis. Die werd veroorzaakt door de massale import van goedkope Amerikaanse en Russische tarwe, de zogenaamde Agricultural Invasion. Door de grote percelen, de vroege landbouwmechanisatie en de introductie van stoomschepen leverde Amerika een veel goedkoper product af.86 De netto-import van graan in België verzesvoudigde van 250.000 ton in 1875 tot 1.500.000 ton in 1910. Naarmate de invoer toenam, daalden hier de prijzen. De traditionele graanteelt kon daar niet tegen op. De landbouw was noodgedwongen om zich te heroriënteren. Veel landarbeiders ruilden hun job op het platteland in voor betaald werk in de fabriek. De industriële revolutie die ontstaan was tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw draaide op volle toeren. Door de groeiende welvaart en de betere transportinfrastructuur kreeg de boer grotere afzetmogelijkheden. De uitbouw van het spooren tramnet vanaf de jaren 1890 zorgde voor een betere ontsluiting van het platteland. In plaats van akkerbouw werden tuinbouw en vooral veeteelt de voornaamste landbouwsectoren. Rond het einde van de negentiende eeuw is veeteelt de belangrijkste sector op het vlak van productiewaarde. Tijdens het interbellum was de veeteelt twee tot vier keer zo belangrijk als de akkerbouw met een aandeel van ongeveer tweederde in de landbouwoutput.87 Door de toegenomen welvaart lag een stukje vlees in het bereik van steeds meer mensen. In algemene termen nam de productiviteit van de landbouw gestaag toe. Een eerste reden voor de productiviteitsgroei was een toegenomen specialisatie. Regio’s schakelden vlugger over naar gewassen die beter bij hun bodemgesteldheid pasten. Een correcter gebruik van stalmest deed de bodemproductiviteit toenemen. Dat veroorzaakte op zijn beurt een hoger rendement voor akkerbouwgewassen. Het gebruik van kunstmeststoffen nam een hoge vlucht. Een tweede element voor de toegenomen landbouwproductiviteit lag in de technische evolutie na de Eerste Wereldoorlog.88 Doeltreffende machines en nieuwe wetenschappelijke inzichten inzake bemesting, zaad- en veeveredeling en veevoeding leidden tot beter prestaties van de landbouweconomie. Landbouwonderwijs en –voorlichting geraakte langzaam ingeburgerd. Om sterker te staan, verenigden landbouwers zich in boerenbonden en landbouwverenigingen. De Belgische Boerenbond, opgericht in 1890, werd op korte tijd de grootste van het land en bood haar leden verschillende diensten aan. Ook in het Bulskampveld verenigden land- en tuinbouwers zich. In Beernem werd in 1904 bijvoorbeeld de tuinbouwvereniging ‘Hofbouwkunde en Bijenteelt’ opgericht.89 Veel bestuursleden werkten als hovenier op één van de kastelen uit de regio. Op de maandelijkse vergaderingen werd er gesproken over problemen in verband met de groenteteelt, de bloementeelt en de fruitteelt. De bestrijding van insecten was een veelbesproken onderwerp. Na de Tweede Wereldoorlog integreerde de organisatie zich in de lokale afdeling van het Werk van den Akker (nu De Volkstuin vzw). De landbouwsector vertoonde in de periode 1880-1950 geen uniform karakter. Ze bestond uit grote, rijke herenboeren en kleine, armoedige keuterboeren. Naast landbouwers met veel areaal in eigendom waren er veel boertjes die slechts een kleine lap grond bewerkten en soms geen vee 86
Segers en Van Molle, Leven van het land, 50. Segers en Van Molle, Leven van het land, 51. 88 Segers en Van Molle, Leven van het land, 52. 89 Landuyt, ‘Hofbouwkunde en bijenteelt te Beernem’, 110-111. 87
30
hadden. Het aantal keuterboeren steeg tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw. Hun hoofdinkomen haalden ze vooral uit industriële activiteiten. Ook rond het Bulskampveld waren kleine boerderijen de norm (tabel 5). In 1950 waren er amper landbouwbedrijven met een areaal groter dan 10 hectare. De keuterboeren – die eigenlijk geen echte boeren waren – vormden met een areaalbezetting van 60 tot 70 % de grootste groep. Het is daarnaast opvallend dat het aandeel van de boerderijen tussen de 5 en 10 hectare toenam tussen 1895 en 1950. Buitenbeentje in 1950 was Hertsberge – volledig omsloten door het Bulskampveld – waar 1 tot 5 hectare de meest voorkomende bedrijfsgrootte was. Misschien speelden de achttiende- en negentiende-eeuwse ontginningen hierin een rol? Tabel 5: Aandeel van de bedrijfsgrootte in de voornaamste gemeenten van het Bulskampveld (18951950) in percent 1895 1950 < 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha < 1 ha < 5 ha < 10 ha > 10 ha Beernem 56,5 31,4 6,3 5,8 64,4 24,1 9,2 0,8 Hertsberge 38,3 41,7 17,0 0,6 Oostkamp 69,1 19,6 5,7 5,7 72,1 15,3 7,8 1,8 Ruddervoorde 57,0 33,1 6,0 3,9 50,4 36,3 9,5 1,3 Sint-Joris 66,5 24,0 5,6 3,9 75,7 14,2 7,5 1,6 Waardamme 52,2 36,1 7,2 3,9 55,5 27,5 12,4 1,3 Ruiselede 61,6 26,4 7,0 5,0 63,8 22,8 8,8 1,8 Zwevezele 70,4 17,7 7,6 4,4 61,0 25,0 10,5 1,6 Wingene 68,0 20,6 6,1 5,2 57,6 25,6 10,9 1,8 Bron: Recensement général d’Agriculture, 1895. Algemene landbouwtelling, 1950. De cijfers zijn afgerond. (Data via VLM, waarvoor dank. Gegevens over Aalter en Knesselare waren niet beschikbaar langs deze weg).
3.5.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1910 en 1950 De algemene landbouwtellingen van 1910 en 1950 vormen een volgend peilmoment voor de gemeenten van het Bulskampveld. De opzet van deze statistieken was nagenoeg identiek als deze van 1846. Enkele resultaten van het cultuurareaal zijn terug te vinden in tabellen 6, 7 en 8. De concrete areaalgegevens van de telling van 1910 zijn terug te vinden in bijlage 3. In 1910 geleek de areaalstructuur van de gemeenten meer op elkaar dan in 1846. De akkerbouw nam met 60 tot 70 % van het beschikbare cultuurland het grootste deel voor haar rekening (tabel 6). SintJoris en Knesselare bleven de gemeenten met het hoogste aandeel akkerbouw. In de tien geselecteerde gemeenten steeg het areaal akkerbouw van 13.763,0 hectare in 1846 naar 15.040,9 hectare in 1910. De gemeenten rond het Bulskampveld hadden een gelijkaardige structuur als de provincie West-Vlaanderen. Akkerbouw nam er 65 % van het areaal in. In 1950 was akkerbouw duidelijk minder belangrijk geworden. Het aandeel schommelde tussen 35 % en 50 % van het totale cultuurareaal. Vooral de daling van de graangewassen was frappant. Globaal genomen steeg het areaal grasland sterker dan het areaal akkerbouw. Zowel het areaal van tijdelijk hooiland als van permanent weiland nam in 1910 in elke gemeente toe. Het areaal grasland verdubbelde in de tien beschouwde gemeenten van 2089,3 hectare (1846) naar 4093,7 hectare (1910). Toch bleef de streek onder het gemiddelde van West-Vlaanderen. Deze trend zette zich verder tot 1950. Het aandeel van het cultuurareaal bestemd voor grasland (weiden) schommelde toen rond 25 à 30 %. Deze spectaculaire toename was te wijten aan de verschuiving van akkerbouw naar veeteelt.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
31
Het bosareaal kende in 1910 een daling in vergelijking met 1846. Sommige gemeenten zagen hun areaal met meer dan de helft terugvallen. In alle gemeenten samen daalde het areaal van 7535,7 hectare (1846) naar 3151,4 hectare (1910). De bossen waren vanaf 1880 massaal gerooid en omgezet in grasland. In 1950 was het aandeel bos verder teruggevallen. Ruddervoorde, Waardamme en Wingene zagen hun bosareaal drastisch slinken. Het areaal boomkwekerijen bleef vrij stabiel. Beernem kende een lichte daling terwijl Oostkamp en Ruddervoorde een stijging noteerden. De boomkweeksector had slechts behoefte aan kleine percelen om rendabel te zijn. Nagenoeg alle gemeenten van het Bulskampveld hadden aan het begin van de twintingste eeuw een groter aandeel boomkwekerijen dan het provinciale gemiddelde. De heide was in alle gemeenten zo goed als verdwenen. Alleen in Ruiselede en Wingene werd in 1910 nog meer dan 3 % van het areaal ingenomen door woeste gronden. De samenstelling van het areaal akkerland was in 1910 niet veel anders dan in 1846. Graangewassen bleven de voornaamste teelt. Vooral de roggeteelt werd sterk bedreven met een aandeel van ongeveer 45 % van het uitgebate akkerland. Het contrast met de tarwetaalt kan haast niet groter zijn. In 1846 was die al duidelijker kleiner dan de roggeteelt; in 1910 was ze haast onbestaande. De regio week hier duidelijk af van het West-Vlaamse gemiddelde. De tarwe- en roggeteelt waren in de provincie goed voor een aandeel van respectievelijk 13 % en 20 %. De zanderige bodems van het Bulskampveld waren duidelijk niet geschikt voor de tarweteelt. Een gedeelte van de roggeteelt werd trouwens gebruikt als veevoeder, dit waar de roggeteelt voor 1880 exclusief voor mensen bestemd was. Haver was de tweede teelt op de akkers. Het gezamenlijke haverareaal van de beschouwde gemeenten steeg van 1085,0 hectare in 1846 naar 1872,8 hectare in 1910. De gestegen paardenstapel was de belangrijkste oorzaak. Rond 1950 zal het areaalgebruik van graangewassen afnemen. Het areaal nijverheidsgewassen kende een terugval tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Beernem en Oostkamp hadden het kleinste areaal (1 % van het akkerland), Zwevezele en Wingene hadden het grootste areaal (6 %). Het West-Vlaamse gemiddelde was 12 %. De grote daling was vooral te wijten aan de teloorgang van de vlasteelt. In 1846 hadden de tien gemeenten samen 1074,0 hectare vlas; in 1910 was dit gezakt tot 270,2 hectare. Het verval van de linnennijverheid medio negentiende eeuw had duidelijk zijn impact op de vlasteelt in de streek. Ondanks deze daling bleven er in de streek nog heel wat vlasbewerkers actief. In 1950 stelden de nijverheidsgewassen bijna niets meer voor. Aan aardappelen was er in de gemeenten van het Bulskampveld geen gebrek. In elke gemeente was nagenoeg éénvierde van het beschikbare akkerland bestemd voor de teelt van aardappelen. Het cultuuroppervlak was in de gemeenten samen gestegen van 1946,0 hectare in 1846 naar 3502,4 hectare in 1910. Die evolutie stond in contrast met het West-Vlaamse gemiddelde. Daar werd slechts 15 % van het areaal ingenomen door aardappelen. Het areaal ingenomen door de klaverteelt kende een lichte daling.
32
Afbeelding 2: Aardappelplanter uit Doomkerke (1924-1925)
Het cultuurareaal van het Bulskampsveld vertoonde aan het begin van de twintigste eeuw een vrij traditionele aanblik. Aardappelen en rogge waren samen goed voor 70 % van de beschikbare akkerbouwoppervlakte. Rapen waren de belangrijkste nateelt. Deze namen liefst 95 % van de gebruikte oppervlakte in (cijfers niet in tabel). Pas in de loop van de jaren 1940 en vooral na de Tweede Wereldoorlog zou het teeltpatroon meer verscheiden zijn. De nadruk kwam toen te liggen op weiland en knolgewassen voor veevoeder (zie tabel 8). De cijfers van 1910 geven tot slot ook een indicatie over de pachtstructuur (tabel 6). Ongeveer éénvierde van het uitgebate areaal was in eigendom van de boer. De overige drievierde werd gepacht van grootgrondbezitters. Alleen in Beernem was die verhouding enigszins anders: daar werd tweederde van de grond gepacht en éénderde rechtstreeks uitgebaat. De gemeenten van het Bulskampveld scoorden daarmee beter dan het West-Vlaamse gemiddelde. In West-Vlaanderen werd slechts 15 % van de uitgebate grond niet gepacht. Een duidelijke reden voor het hoger gemiddelde van de regio is er (voorlopig) niet. Een piste is dat ze die zelfstandigheid verwierven bij het ontginnen van de heide, maar dat is niet duidelijk. Misschien was het goedkoper om een klein perceel te kopen dan een groter stuk land te pachten? Cijfers voor 1950 waren niet beschikbaar. De invloed van beide wereldoorlogen op de ontwikkelingen van de landbouw is niet eenvoudig na te gaan. Het staat wel vast dat de bossen van het Bulskampveld aan een stevige ontbossing onderhevig waren. Het Duitse leger eiste immers heel wat hout op voor onder andere de constructie van loopgraven en barakken. Het Sint-Pietersveld werd – door zijn grote open vlakte – gebruikt als vliegveld. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de veestapel drastisch gedecimeerd door de massale opeisingen en het ontbreken van veevoeder. De oorlogen hadden tot slot een ingrijpende invloed op de zuivelmarkt (zie verder). De evolutie van de akkerbouw aan het rand van het Bulskampveld – dat al langer ontgonnen was – wordt geïllustreerd aan de hand van een fotoreeks in de publicatie ‘Recollecting Landscapes’ (2004). De foto’s tonen een agrarisch landschap in de buitenrand van de gemeente Ruiselede in 1904 en 1980.90 Op de foto van 1904 wordt de agrarische keten van productie tot verwerking getoond. De kleine percelen – die door de zandige ondergrond een intensieve bewerking vereisen – zijn geschikt gemaakt voor de roggeteelt. De percelen kenden soms nog een verdere opdeling om 90
Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 92-93.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
33
bodemuitputting te vermijden. Naast het maaien en mijten toont de foto van 1904 de Knokmolen (1840). De landbouwproducten konden via de molen snel verwerkt worden. In Ruiselede waren er liefst dertien molens in de negentiende eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog bleef de primaire sector de streek domineren. De sector werd gedwongen om zich te herstructuren en zich te specialiseren. Het landbouwbedrijf heroriënteerde zich naar de varkenskweek. Het witte dak op de voorgrond van de foto van 1980 is trouwens een slachthuis. Industriële stallen verschenen in het landschap. Afbeelding 3: Fotoreeks ‘Recollecting Landscapes’ (Ruiselede): Massart (1904) en Charlier (1980)
34
Tabel 6: Aandeel in percent van de verschillende cultuurgronden in het totale areaal in de gemeenten van het Bulskampveld (1910) SintBeernem Oostkamp Ruddervoorde Waardamme Ruiselede Zwevezele Wingene Aalter Knesselare Joris Akkerbouw 59,3 57,3 59,8 71,2 66,1 68,3 69,7 61,1 62,4 76,8 Grasland 14,5 22,2 19,3 16,7 12,4 16,9 20,6 17,3 13,2 15,6 Boomkweek 1,3 0,9 0,8 0,0 0,0 0,2 0,0 0,3 0,3 0,2 Bos 17,8 13,4 15,0 0,7 19,4 5,6 2,5 15,6 20,9 4,7 Heide 0,0 0,1 2,1 0,0 0,0 3,5 2,8 3,1 0,3 0,2 Overige 6,5 6,0 3,1 11,4 2,1 5,5 4,4 2,7 2,9 2,5 Totaal areaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 In eigendom 32,1 24,5 28,6 20,2 28,4 21,4 21,4 25,1 28,5 19,1 Gepacht 67,9 75,5 71,4 79,8 71,6 78,6 78,6 74,9 71,5 80,9
WVL 65,2 25,2 0,1 3,6 2,0 3,9 100,0 14,9 85,1
Bron: Recensement général d’agriculture, 1910. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. De cijfers van de provincie West-Vlaanderen zijn louter ter referentie.
Tabel 7: Aandeel en samenstelling in percent van enkele teelten in het areaal akkerbouw in de gemeenten van het Bulskampveld (1910) SintBeernem Oostkamp Ruddervoorde Waardamme Ruiselede Zwevezele Wingene Aalter Knesselare Joris Tarwe 1,0 1,4 1,1 1,0 0,0 4,0 1,4 2,4 0,3 0,2 Rogge 46,3 44,7 47,0 45,1 50,7 45,8 42,8 50,7 43,9 44,6 Haver 12,6 14,2 15,4 12,5 14,6 10,5 14,6 10,8 10,5 12,4 Graangewassen 60,2 60,9 63,9 58,7 65,2 60,7 59,2 64,6 55,1 57,6 Peulvruchten 0,0 0,1 0,3 0,0 0,0 0,1 1,1 0,2 0,1 0,0 Vlas 0,7 0,8 0,8 0,7 2,6 2,2 2,3 3,6 1,8 1,1 Nijverheidsgewassen 1,1 1,1 1,3 1,0 3,1 2,9 6,5 6,1 2,6 2,4 Voederbieten 5,7 6,4 6,8 7,7 4,0 6,4 7,3 5,6 7,2 6,8 Aardappelen 27,3 25,0 23,6 26,2 24,3 21,8 20,6 18,7 25,1 25,0 Knolgewassen 34,0 33,9 30,8 34,4 28,4 30,6 29,4 25,9 34,4 33,6 Rode/witte klaver 4,2 3,7 3,2 5,2 3,3 5,5 2,6 2,6 5,6 5,7 Voedergewassen 4,6 4,1 3,6 5,9 3,3 5,7 3,7 3,2 7,8 6,4 AKKERBOUW 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
WVL 13,4 20,5 17,5 54,6 4,2 4,3 12,2 7,0 15,4 23,3 5,0 5,7 100,0
Bron: Recensement général d’agriculture, 1910. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. De cijfers van de provincie West-Vlaanderen zijn louter ter referentie.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
35
Tabel 8: Aandeel in percent van de belangrijkste cultuurgronden in het totale areaal in de gemeenten van het Bulskampveld (1950) Beernem Hertsberge Oostkamp Ruddervoorde Sint-Joris Waardamme Ruiselede Zwevezele Graangewassen 24,7 25,0 24,0 27,5 29,7 26,5 26,4 28,5 Nijverheidsgewassen 0,0 0,1 0,2 0,9 0,0 1,5 3,5 Knolgewassen 11,7 10,9 11,3 15,3 15,8 12,6 19,0 17,2 Groenvoedergewassen 0,3 0,0 0,1 0,1 1,1 0,1 0,4 0,3 Teeltgronden 36,7 36,1 35,9 44,2 46,6 39,3 47,9 50,2 Groenteteelt 0,8 0,2 1,1 0,8 1,6 0,6 1,5 1,8 Fruitteelt 2,8 1,4 1,9 2,3 5,1 2,1 4,0 1,3 Bloementeelt 0,0 0,0 Boomkwekerijen 0,6 0,2 0,3 0,2 0,0 0,8 0,1 Glasteelt 0,0 0,0 0,0 0,0 Tuinbouw 4,2 1,8 3,3 3,3 6,7 3,5 5,6 3,1 Weiden 21,1 27,8 29,5 29,2 26,5 26,2 30,8 33,8 Bos 16,0 20,8 10,3 8,3 2,9 9,5 5,5 0,9 Vijvers 0,5 0,1 0,6 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0 Woeste gronden 0,6 0,2 0,8 0,1 0,3 1,8 0,2 Overige 20,9 13,2 19,6 14,8 16,9 19,6 10,0 12,0 TOTAAL 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Wingene 24,5 1,2 15,9 0,1 42,0 1,0 1,6 0,4 3,0 30,5 9,5 0,1 1,9 13,0 100,0
Bron: Algemene landbouwtelling, 1950. De cijfers zijn afgerond. (Data via VLM, waarvoor dank. Absolute cijfers en gegevens over Aalter en Knesselare waren niet beschikbaar langs deze weg).
36
3.5.3 De ontwikkeling van veeteelt en zuivelproductie De omvang van de Belgische veestapel nam vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw spectaculair toe. Vooral het aantal varkens groeide sterk aan. In 1910 waren er liefst drie keer meer varkens in België dan in 1880: 1.350.000 tegenover 450.000.91 De stijging zette zich voort tijdens de volgende decennia. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er ongeveer 2 miljoen varkens in het land. Zowat iedereen op het platteland kweekte een eigen varken. Het dier vetmesten was niet duur, terwijl de opbrengst aan vlees en vet behoorlijk hoog lag. Na de Tweede Wereldoorlog werd de varkensteelt in hoog tempo gecommercialiseerd. In enkele gemeenten van het Bulskampveld zal de varkensteelt een spectaculaire ontwikkeling kennen (tabel 8). In Wingene bijvoorbeeld steeg het aantal varkens van 5.750 in 1910 naar 8.983 in 1950 (stijging van 36 %). Runderen en vooral dan koeien werden gekoesterd op de boerderij. Ze vertegenwoordigden een aanzienlijk kapitaal. Met melk kon immers kaas en boter geproduceerd worden. Bovendien leverden runderen mest die van belang was voor de vruchtbaarheid van akkers en weiden. Via een gerichte selectie werd aan rundveeverbetering gedaan. Men ging uit van de zogenaamde ‘dubbeldoelkoeien’: dieren die zowel veel vlees als veel melk leverden. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw bleef het aantal vrij stabiel in de gemeenten van de regio. Ook de kippenteelt en de productie van eieren kreeg vanaf het einde van de negentiende eeuw meer aandacht. Stilaan ontwikkelde er zich een gespecialiseerde pluimveesector. De schapenteelt daarentegen boette aan belang in vanaf het einde van de negentiende eeuw. Het verdwijnen van heidegebieden en woeste gronden was de voornaamste reden. Hun plaats werd ingenomen door geiten. Tussen 1846 en 1895 was het aantal geiten in België gestegen van 110.060 naar 257.669, meer dan een verdubbeling. De geit werd de koe van de werkman genoemd. In 1897 startte Charles Vanhevel onder impuls van baron Frederick de Crombrugghe-de Picqendaele in Vladslo met een geitenbond.92 Het initiatief vond spoedig navolging in heel West-Vlaanderen. Geiten waren goedkoop zowel in aankoop als in onderhoud. Ze leverden gemiddeld 800 liter melk per jaar en gaven daarmee ongeveer vijftien maal hun lichaamsgewicht in melk per jaar. De melk werd verwerkt door lokale melkerijen tot boter of kaas. Geitenbonden werden opgericht om de rasverbetering van geiten te stimuleren. De nieuw opgerichte geitenkweekbonden en geitenverzekeringen hadden ook succes in het Bulskampveld. In 1905 was er in Beernem op initiatief van pastoor Claerebout en burgemeester de Vrière een geitenbond opgericht.93 Het doel van het syndicaat was expliciet om de sterfte van geiten tegen te gaan. Ook prijskampen kenden succes in de regio. In 1913 namen bijvoorbeeld 95 dieren deel aan een prijskamp in Oedelem. Geiten gedijden goed op de minder vruchtbare gronden rond het Bulskampveld. Elke landarbeider uit de streek had tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw één of meer geiten lopen.94 Na de Tweede Wereldoorlog nam het belang van geiten af.
91
Segers en Van Molle, Leven van het land, 64. Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 99. 93 Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 104. 94 Matthijs, ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, 107 en 115. Zie de treffende voorbeelden van Jules Traen en Octavie Taets. 92
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
37
Tabel 9: Evolutie van de veestapel in de gemeenten van het Bulskampveld (1910-1950) 1910 1950 P R V S+G P R V Beernem 162 2028 3719 729 257 2647 4350 Hertsberge 108 1019 1666 Oostkamp 333 3184 5195 739 344 3447 5047 Ruddervoorde 204 2540 3617 606 288 2979 5528 Sint-Joris 46 504 956 282 79 648 1174 Waardamme 35 530 1021 126 67 768 1556 Ruiselede 292 3390 4055 672 353 3074 4724 Zwevezele 177 2648 3746 702 271 2765 6087 Wingene 263 3359 5750 1063 469 4839 8983 Aalter 274 4446 6199 707 Knesselare 107 2038 7486 353 -
S+G 321 97 449 301 136 64 448 329 373 -
Legende: P = paarden, R = runderen, V = varkens, S = schapen, G = geiten Bron: Recensement général d’Agriculture, 1910. Algemene landbouwtelling, 1950. (Data via VLM, waarvoor dank. Gegevens over Aalter en Knesselare waren niet beschikbaar langs deze weg).
Veeteelt en zuivelproductie werden veel rendabeler dan akkerbouw. Niet alleen het aantal melkkoeien nam toe, ook de gemiddelde melkgift steeg sterk. De gemiddelde jaaropbrengst per koe in België nam toe van 1900 liter in 1880 tot 2700 liter in 1910.95 Enkele technische innovaties zorgden ervoor dat het ontromen van melk sneller en efficiënter verliep dan vroeger. De ontwikkeling van de mechanische ontromer was een belangrijke stap voor de melkverwerking. De eerste Belgische stoommelkerij werd in 1883 in Gent opgericht. Het Bulskampveld was vooruitstrevend inzake zuivelproductie. In 1888 werd in Oostkamp immers de eerste samenwerkende melkerij van het land opgericht. Baron Leon Peers de Nieuwburgh nam hiervoor het initiatief. Bruggeling Peers had de moderne verwerking van melk leren kennen tijdens een reis naar Denemarken, waar men op het vlak van zuivelproductie verder stond.96 Op één van zijn kleine boerderijtjes nabij zijn kasteel in Oostkamp liet hij alles aanbrengen wat nodig was om een melkerij in te richten. Zijn eigen koeien en de koeien van zijn pachters waren de eerste leveranciers. Aanvankelijk was de coöperatie een handmelkerij, later een stoommelkerij.97 De melkerij was vrij succesvol zoals blijkt uit de cijfers van tabel 9. Op vier jaar tijd was het aantal leden bijna verdriedubbeld. De opbrengsten waren maal vijf gegaan. Coöperatieve melkerijen kenden een snelle groei: in 1907 waren er liefst 544 in heel het land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de zuivelsector grondig geherstructureerd. Tabel 10: Cijfers van de coöperatieve melkerij van Oostkamp in de beginjaren (1892-1896) Jaar Melk (kilo) Boter (kilo) Aantal leden Opbrengst (Bfr.) 1892-93 826.353 30.090 143 83.770,20 1893-94 2.652.055 100.854 238 265.061,15 1894-95 3.828.678 143.381 320 373,298,37 1895-96 4.396.381 167.782 386 450,252,08 Bron: Leplae, ‘Les oeuvres agricoles d’Oostcamp’, 269.
95
Segers en Van Molle, Leven van het land, 68. Matthijs, ‘Over melk en boter’, 36. 97 Leplae, ‘Les oeuvres agricole d’Oostcamp’, 266-267. 96
38
Niet alle boeren brachten hun melk meteen naar de coöperatieve melkerij. Nog tot aan de Eerste Wereldoorlog was het gebruik van de hondenkarn in trek in de regio.98 Een hondenkarn is een groot houten rad waarbij de drijfkracht geleverd werd door een hond. Door het lopen van de hond in het rad werd de melk gekarnd tot boter. In Doomkerke woonde trouwens een timmerman, Charles Dhuyvetter, die gekend was als maker van hondenkarnen. Tijdens de jaren 1914-1918 verboden de Duitsers het karnen op de boerderij, waarmee de hondenkarnen voorgoed verdwenen. In 1900 werd in Oedelem – buiten het Bulskampveld, maar nu een deelgemeente van Beernem – de bekende private melkerij ‘Sint-Marie’ opgericht door Henri Maes. Deze groeide uit tot een zuivelfabriek met zes verschillende vestigingen in West- en Oost-Vlaanderen.99 De handmelkerij schakelde in 1905 over naar een stoominrichting. De melkveehouders uit de regio zagen in dat deze vorm van melkverwerking interessanter was dan de handmelkerij thuis en dat ze bovendien meer verdienden. Tijdens de oorlog werd alle melk verplicht in de melkerijen afgeleverd. De melkerijen van Oedelem en Beernem leverden boter aan de ingekwartierde soldaten uit de omgeving. De uitvoer van boter naar de Brugse zaterdagmarkt werd in 1915 aan banden gelegd en vervangen door lokale botermarkten. De Oedelemse botermarkt bleef bestaan na de oorlog. Wekelijks op vrijdagvoormiddag kwamen een honderdtal landbouwers uit het omliggende de productie van hun melkveestapel aan de man brengen.100 Het totale gewicht van de wekelijkse boteraanvoer bedroeg ongeveer 3.500 kg. De Oedelemse botermarkt – waar naderhand ook andere landbouwproducten werden verhandeld – was naar verluidt één van de grootste van het land. Na een opflakkering tijdens de jaren 1950 stierf de Oedelemse botermarkt een stille dood. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de melkerijen uit de regio opnieuw onder controle van de overheid geplaatst. Boeren werden gesommeerd hun volledige melkopbrengst naar de melkerij te brengen. Na de oorlog startte de melkerij ‘Sint-Marie’ haar expansie. Kleinere melkerijen werden overgenomen. Tijdens de jaren 1960 leverden drieduizend melkveehouders aan die zuivelfabrieken. De jaarlijkse melkaanvoer bedroeg meer dan 70 miljoen liter. Na het overlijden van bedrijfsleider Gaston Maes in 1978 en na de overname door de groep Comelco, sloot de Oedelemse zuivelgroep de deuren. Afbeelding 4: De wekelijkse botermarkt te Oedelem (1956)
98
Matthijs, ‘Over melk en boter’, 40-41. Matthijs, ‘Over melk en boter’, 44. 100 Matthijs, ‘Over melk en boter’, 50. 99
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
39
3.6 Landbouw als schakel in de voedselketen (1950-2010) 3.6.1 De Vlaamse landbouw een halve eeuw in vogelvlucht 3.6.1.1 Specialisatie, intensifiëring en mechanisatie (1950-1980) De landbouwsector en het platteland ondergingen na de Tweede Wereldoorlog een ware metamorfose. Technologische innovaties, een groeiende internationalisering en een toegenomen overheidsingrijpen zorgden voor een versnelde afname van het aantal landbouwbedrijven en arbeidskrachten. Door wetenschappelijke en technologische vooruitgang namen veeteelt, tuin- en akkerbouwproductie fors toe. De oprichting van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) structureerde alles in een grotere (internationale) markteconomie. Het GLB was één van de kernopdrachten van de Europese Economische Gemeenschap, opgericht in 1957. De doelstellingen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid waren: de productiviteit van de landbouw laten toenemen, de voedselvoorziening beheersen, de markt stabiliseren via het controleren van prijzen aan de verbruikers en het verzekeren van een redelijke levensstandaard van de landbouwbevolking.101 Voor bepaalde producten stelde Europa invoerheffingen in. Het Europese landbouwbeleid liet boeren toe om te investeren. Het aantal tractoren in België liep op van 15.000 in 1950 tot 107.000 in 1980. In dezelfde periode verviervoudigde het aantal melkmachines van 11.000 naar 44.000. Zowat alle deelsectoren en productgroepen kenden vanaf de jaren 1950 een aanzienlijke productiestijging. De veeteelt was verantwoordelijk voor ongeveer tweederde van de landbouwproductie in waardetermen.102 De tuinbouwsector had de akkerbouw ingehaald. De tuinbouwsector nam ongeveer een kwart van de Belgische landbouweconomie in. Het landbouwareaal kwam echter onder druk te staan: cultuurland werd onteigend voor de aanleg van woningen, bedrijventerreinen, verkeersinfrastructuur en openbare nutsvoorzieningen. Het beschikbare areaal daalde van 1,8 miljoen hectare in 1950 naar 1,4 miljoen hectare in 2000. Het aantal landbouwers dat zich voltijds aan de landbouw kon wijden, viel eveneens terug. De tewerkstelling in de primaire sector zakte van 540.000 personen in 1950 naar 75.000 in 2000. Het aandeel van de graan-, wortel- en knolgewassen in het totale cultuurareaal viel terug. De nijverheidsgewassen groeiden sterk dankzij een toename van de oppervlakte suikerbieten. Vooral maïs werd populair in de tweede helft van de twintigste eeuw. De maïsteelt groeide van 2.400 hectare in 1959 naar 170.000 hectare in 2000.103 De explosieve groei van de maïsteelt was te danken aan klimatologisch aangepaste soorten, de optimalisatie van zaai- en oogstmachines en vooral door de goede bewaarmogelijkheden als veevoeder. Maïs had trouwens de kwaliteit om een grote hoeveelheid meststoffen op te slorpen, wat het belang ervan toont in gebieden met een intensieve runder- en varkensteelt. Ook in de gemeenten rond het Bulskampveld nam de maïsteelt hierdoor sterk toe (zie verder). De Belgische landbouw bezat tot diep in de twintigste eeuw een gemengd karakter. Er bestond een evenwicht tussen akkerbouw en veeteelt, waarbij het vee instond voor de bemesting van de grond. Stilaan trad er specialisatie en concentratie op. Voor de rundveestapel was er keuze uit de productie van melk of vlees. Voor de varkens- en pluimveestapel zocht men naar een intensifiëring van de productie. De kweek van kippen en varkens werd losgekoppeld van het beschikbare landbouwoppervlak. Het niet-grondgebonden karakter maakte de varkensteelt uitstekend geschikt 101
Ryckaert, ‘Recente geschiedenis van de landbouw’, 5. Segers en Van Molle, Leven van het land, 117. 103 Segers en Van Molle, Leven van het land, 120. 102
40
voor kleine bedrijven. Vooral in West-Vlaanderen groeide de stapel sterk aan. De uitbouw van de varkens- en pluimveeteelt ging hand in hand met de opkomst van mengvoederfabrikanten. Na de Tweede Wereldoorlog startte de tuinbouwsector zijn opmars. De tuinbouw bestaat uit: groenteteelt, sierteelten en fruitteelt.104 Naargelang de teeltwijze gebeurde dit in openlucht of onder glas. Het leeuwendeel van de groenteproductie lag aanvankelijk in de driehoek Brussel-MechelenLeuven. Vanaf de jaren 1960 ontpopte Midden-West-Vlaanderen zich als centrum voor de groenteteelt in openlucht. De aanwezigheid van het Provinciaal Centrum voor Land- en Tuinbouw (nu Inagro), de ontwikkeling van de diepvriesgroentesector in de regio Roeselare en de oprichting van de REO-veiling (Roeselare) zorgden voor een grote stimulans. In de gemeenten ten zuiden van het Bulskampveld nam de groentesector sterk toe. Wat betreft niet-eetbare tuinproducten bleef de regio Maldegem-Brugge het centrum voor sierplanten en boomkwekerijen (zie hoger). De periode 1950-2010 kenmerkte zich ook door een toegenomen voorlichting, een betere kennisdoorstroming en een uitgebouwd land- en tuinbouwonderwijs. Landbouworganisaties zoals de Boerenbond speelden een belangrijke rol in het doorgeven van kennis door onder meer de uitgave van brochures, folders en het organiseren van vormingsmomenten.105 Ook het ministerie van Landbouw en de provinciale landbouwdiensten lieten zich niet onbetuigd. Het land- en tuinbouwonderwijs werd grondig hervormd. Theoretisch-technische vakken werden gekoppeld aan de beroepspraktijk. In de omgeving van het Bulskampveld werd in Oedelem in 1960 een land- en tuinbouwinstituut opgericht. Niet minder dan 31 leerlingen schreven zich voor het eerste leerjaar in.106 In 1968 verhuisde de school van de pastorie naar een gerestaureerde hoeve. De school groeide verder en verstrekte naderhand onderricht inzake land- en tuinbouw, agro- en biotechniek en natuurbeheer op het niveau van secundair technisch- en beroepsonderwijs, volwassenonderwijs en naschoolse vorming. Aan het instituut zijn een plantentuin en schoolbedrijf verbonden. In 2010 vierde het zijn vijftigste verjaardag. Afbeelding 5: Het Land- en Tuinbouwinstituut van Oedelem
104
Segers en Van Molle, Leven van het land, 141. Segers en Van Molle, Leven van het land, 160-161. 106 Waerniers, ‘1960-2010: 50 jaar landbouwonderwijs in Oedelem’, 52. 105
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
41
3.6.1.2 Grenzen aan de groei (1980-2010) Reeds op het einde van de jaren 1960 bleek dat de productie veel sneller steeg dan de interne vraag en de afzetmogelijkheden op de internationale markt. Om paal en perk te stellen aan de toenemende productie- en voedseloverschotten ontwikkelde de toenmalig Europees Commissaris voor Landbouw Sicco Mansholt een herstructureringsplan.107 De landbouwondernemingen waren te klein, de boeren hanteerden een te intensieve productiewijze en ze volgden de marktontwikkelingen niet op de voet. Mansholt wilde een efficiënt markt- en prijzenbeleid uitwerken waarbij de productie aan de vraag werd gelijkgeschakeld. Dat ging onder meer gepaard met het onttrekken van cultuurareaal en het afvloeien of heroriënteren van landbouwers richting industrie en diensten. Het plan wekte veel verzet op bij de kleine boeren en landbouwersverenigingen. De hervormingen gingen afgezwakt door, maar werkten contraproductief: de boterbergen en melkplassen groeiden verder aan. Tijdens de jaren 1980 schakelde Europa over naar een restrictiever prijsbeleid: de prijsstijgingen moesten binnen de perken blijven. Productiequota en –drempels werden geïntroduceerd om vraag en aanbod in overeenstemming met elkaar te brengen. De zuivelsector kreeg bijvoorbeeld melkquota opgelegd.108 Bij een overproductie aan melk moest een heffing betaald worden. Ook de rundveestapel kreeg hervormingsmaatregelen voorgeschoteld. De Belgische veehouders evolueerden stilaan van melkvee naar vleesvee. De kleur van het rundvee wijzigde van rood en zwart naar wit-blauw. De groei en industrialisering van de landbouwproductie zorgden voor toenemende milieuproblemen. De schaalvergroting en specialisering veroorzaakten specifieke hinder. De sterke ontwikkeling van de niet-grondgebonden veeteelt creëerde een overschot aan mest. Ook het gebruik van kunstmest steeg aanzienlijk.109 De aanwezigheid van nitraten, fosfaten en zware metalen verontreinigde het grond- en oppervlaktewater en tastte de bodemkwaliteit aan. In de jaren 1990 keurde Europa de nitraatlijn goed wat het gebruik van dierlijke moest beperken. Termen als mestverwerking, mineralenbeheer en afzuiginstallaties werden gelanceerd. De mestproblematiek werd stilaan beheersbaar. Tijdens de jaren 1990 werd de veeteelsector het slachtoffer van een aantal ziektes. De verplichte vaccinatie tegen varkenspest en mond-en-klauwzeer was afgeschaft om producten te kunnen exporteren. Al gauw kreeg België te maken met een grote epidemie van varkenspest. In de jaren 1990 volgde de BSE-crisis (de ‘gekkekoeienziekte’) en de dioxine-crisis. Een epidemie van mond-enklauwzeer veroorzaakte een massale slachting van vee. Door deze crisissen werd het imago van de landbouw ernstig geschaad. Promotiecampagnes werden opgestart om het vertrouwen te herstellen. Onder druk van milieu- en natuurverenigingen en van consumenten kreeg de landbouw sinds de jaren 1980 meer oog voor de relatie landbouw – landschap en milieu. De landbouwverbreding wint steeds meer veld. Thuisverkoop en thuisverwerking, hoevetoerisme en landbouweducatie werden steeds bekender. Duurzame landbouwuitbating werd het belangrijkste principe.
107
Segers en Van Molle, Leven van het land, 114. Ryckaert, ‘Recente geschiedenis van de landbouw’, 7. 109 Segers en Van Molle, Leven van het land, 146. 108
42
3.6.2 Landbouw in het Bulskampveld in 1980 en 2010 3.6.2.1 Evolutie van het areaal Sinds 1941 werden jaarlijks op 15 mei landbouwtellingen georganiseerd. Deze waren een aanvulling en verdieping op de grote tienjaarlijkse landbouwtellingen. We gebruiken de 15 mei-tellingen van 1980 en 2010 om de evolutie van de landbouw in het Bulskampveld van de laatste decennia te belichten (zie ook kaart 6). De resultaten zijn terug te vinden in tabel 10. De concrete areaalgegevens zijn opgenomen in bijlage 3. De voornaamste tendens was de toename van het areaal bouwland ten nadele van het areaal blijvend grasland. In de voorgaande periode was dat omgekeerd: toen was er een toename van het areaal grasland. In 1980 was ongeveer 45 % van het beschikbare cultuurareaal van de beschouwde gemeenten ingenomen door bouwland. In 2010 was dat geëvolueerd naar 60 tot 65 %. De areaalcijfers wijzen op een duidelijke omzetting van grasland naar bouwland. Voor de vijf gemeenten steeg het areaal bouwland van 9862,77 hectare in 1980 naar 13.588,05 hectare in 2010 (stijging van 27 %). De grootste toename was in Beernem en Wingene. Het gezamelijke areaal grasland daalde van 11.385,63 hectare naar 7902,24 hectare (daling van 44 %). Deze ontwikkelingen bevestigen het recente verhaal zoals dat hierboven werd geschetst. De maïsteelt was verantwoordelijk voor die ommezwaai. In elke gemeente van het Bulskampveld ging de teelt van maïs zowel bestemd voor de korrel als voor voedergewas er sterk op vooruit. Het areaal ingenomen door maïskorrel steeg van 206,46 hectare in 1980 naar liefst 1927,88 hectare in 2010 (stijging van 89 %). Ze nam plots het grootste aandeel van de graanteelt in. Het areaal voedermaïs nam eveneens sterk toe: van 2758,28 hectare naar 6168,40 hectare (stijging van 55 %). De boom van maïsteelt werd veroorzaakt door de ontwikkeling van een zeer intensieve nietgrondgebonden veeteelt op het grondgebied van het Bulskampveld (zie verder). De ontwikkeling van de maïsteelt had zijn gevolgen voor de andere graangewassen. In 1980 was de teelt van rogge en masteluin al sterk gedaald in vergelijking met de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. Het belangrijkste graangewas in 1980 was gerst. Meer dan de helft van het areaal graangewassen werd door deze teelt ingenomen. In 2010 was er van rogge en gerst bijna helemaal geen sprake meer. Tarwe werd na de maïskorrel de voornaamste graanteelt. Het bewerkte tarweareaal kende op dertig jaar tijd een toename van 422,04 hectare. De groei van de tarweteelt was voornamelijk te wijten aan de introductie van nieuwe tarwevariëteiten. Die waren beter aangepast aan de bodem en het klimaat. Andere gewassen kenden eveneens een sterke groei tijdens de laatste decennia van de twintigste eeuw. Zo verdubbelde het areaal aardappelen in de beschouwde gemeenten van 767,35 hectare (1980) naar 1478,14 hectare (2010). Ook het areaal groenteteelt in openlucht kende een verdubbeling: van 467,2 hectare naar 837,32 hectare. De toename van deze teelten was niet toevallig het grootst in Wingene en Ruiselede, de gemeenten aan de zuidelijke kant van het Bulskampveld, die het dichtst bij de regio Roeselare liggen. De diepvriesgroentebedrijven halen immers hun grondstoffen hoofdzakelijk uit een straal van 30 kilometer rond Roeselare.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
43
Kaart 8: Gebruik van landbouwpercelen in het Landschapspark Bulskampveld in 2010
De evolutie van akkerbouw naar veeteelt in de regio wordt geïllustreerd via een fotoreeks van het Sint-Pietersveld in Ruiselede die verscheen in ‘Recollecting Landscapes’. Op de foto van 1904 is een strook onvruchtbare zandgrond te zien met op de achtergrond loodrechte dreven. De inplanting van de brem is opvallend (zie hoger). De ontwikkeling van Ruiselede als een centrum van nietgrondgebonden veeteelt vertaalde zich landschappelijk in de aanleg van grotere percelen. Aanvankelijk waren ze bedoeld als weiland, daarna werden ze omgevormd tot akkerland voor voedergewassen. Op de foto van 1980 domineert Italiaans raaigras, een voedergewas met een hoog rendement. Het bracht twee keer meer op dan voederbieten of klaver. Bij het telen van voedergewassen werd steeds vaker voor maïs gekozen. Op de foto uit 2004 is een vers geëgde akker te zien, klaar voor de maïsteelt. Op de foto’s van 1980 en 2004 is het drevenpatroon nog intact maar zijn de zomereiken vervangen door beuken. Afbeelding 6: Fotoreeks ‘Recollecting Landscapes’ (Ruiselede): Massart (1904), Charlier (1980) en Kempenaers (2004)
44
Tabel 11: Aandeel en samenstelling in percent van het cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld (1980-2010) 1980 2010 Cultuurgrond Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Aalter Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Tarwe 0,3 1,6 2,8 1,4 1,0 3,7 4,0 2,6 2,1 Rogge 2,2 2,6 1,8 1,2 2,6 Gerst 6,4 10,7 9,2 10,1 7,9 0,1 0,4 0,1 0,1 Granen Maïs 0,8 3,3 0,3 1,6 11,1 2,2 9,4 9,4 Andere 1,5 3,0 1,5 1,2 1,3 0,9 1,0 0,2 0,2 Totaal 10,4 18,7 18,6 14,2 14,3 15,9 7,7 11,8 11,8 Nijverheidsgewassen 1,0 0,2 0,4 0,5 0,0 0,4 0,5 0,5 Aardappelen 1,0 3,1 7,9 4,4 3,5 6,0 5,8 7,7 9,1 Bouwland Peulvruchten 0,0 0,1 Maïs 15,4 8,6 8,9 11,6 18,6 29,1 29,4 27,0 24,8 VoederAndere 14,9 10,1 10,6 10,9 12,2 12,3 10,1 9,0 9,4 gewassen Totaal 30,4 18,8 19,5 22,4 30,7 41,3 39,6 36,1 34,2 Tuinbouwzaden 0,0 0,0 0,0 1,1 0,0 Groenteteelt (open) 0,6 3,5 1,2 4,1 0,9 0,8 3,0 2,8 9,5 Sierteelt 0,0 0,1 0,0 0,1 0,0 0,1 0,1 0,5 Braakland 0,1 0,1 0,0 0,2 0,0 0,1 0,1 0,1 0,3 Totaal 42,5 45,2 47,4 45,9 50,0 64,2 56,7 64,1 65,9 Boomkwekerijen 1,0 0,7 0,6 0,5 0,2 0,6 1,0 1,8 1,3 Boomgaarden 0,0 0,2 0,1 0,0 0,0 0,3 Teelt vaste planten Andere 0,0 0,0 0,0 0,0 Totaal 1,0 0,7 0,8 0,6 0,3 0,6 1,1 2,1 1,3 Blijvend grasland 56,3 53,9 51,6 53,0 49,7 35,2 42,1 33,6 32,5 Serreteelt 0,1 0,1 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 Tuinen eigen gebruik 0,1 0,1 0,1 0,4 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 TOTAAL CULTUURAREAAL 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
Aalter 3,4 0,5 10,1 0,5 14,4 0,1 5,5 0,0 31,6 8,1 39,7 1,9 0,0 0,0 61,6 0,0 0,0 0,0 0,0 38,2 0,1 0,0 100,0
Bron: 15 mei-telling 1980 en 2010 (NIS/ADSEI, Landbouwstatistieken). De data slaan op de huidige gemeentegrenzen.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
45
3.6.2.2 De spectaculaire groei van de veeteelt De gemeenten van het Bulskampveld werden vooral bekend door hun intensieve nietgrondgebonden veeteelt. De gemeenten Ruiselede en Wingene worden met recht en rede wel eens de ‘varkensstal van Vlaanderen’ genoemd. Tabellen 11 en 12 bevestigen deze stelling. Vooral de aangroei van het aantal varkens is spectaculair. Wingene bijvoorbeeld telde in 1950 zo’n 15.070 varkens (Wingene en Zwevezele samen). In 1980 was dat aantal gestegen tot liefst 150.481, of een vertienvoudiging! In 2010 waren er in Wingene 166.666 varkens. Ook in de andere gemeenten nam de varkensteelt sterk toe sinds 1950. De aangroei van de varkensstapel in de periode 1980-2010 is beduidend minder groot dan in de periode 1950-1980. Integendeel, Oostkamp telde in 2010 zelfs de helft minder varkens dan in 1980. De focus verschoof van de varkensteelt naar de pluimveesector. De cijfers van de laatste decennia zijn ronduit spectaculair. Beernem zag zijn pluimveebestand tussen 1980 en 2010 verviervoudigen. In Wingene verdubbelde de pluimveestapel. In 2010 waren er meer dan 1 miljoen leghennen en vleeskippen in de gemeente aanwezig. Het grote aantal stuks pluimvee in Beernem, Oostkamp, Ruiselede en Aalter was te wijten aan een toename van het aantal vleeskippen, in Wingene steeg vooral het aantal leghennen exponentieel. Het aantal runderen nam minder sterk toe dan de varkensteelt, maar kende toch een verdrievoudiging in de periode 1950-1980. In het noorden van het Bulskampveld is de rundveeteelt meer verspreid dan in de zuidelijke gemeenten. Zo telde Beernem in 1980 bijvoorbeeld het meeste runderen van de beschouwde gemeenten. De varkens- en pluimveeteelt is er trouwens minder verspreid. Het aantal paarden daalde, terwijl het schapen- en geitenbestand stagneerde of steeg. Tabel 12 schetst een overzicht van alle bedrijven (dus ook de gemengde) die in mindere of meerdere mate aan veeteelt doen. Een tendens is duidelijk zichtbaar. In 2010 waren er veel minder bedrijven in de regio dan in 1980. Er werden in Wingene in 2010 vier keer minder bedrijven geregistreerd dan in 1980. De schaalvergroting is duidelijk op de veeteeltbedrijven aanwezig. In 1980 waren er gemiddeld 230 varkens per bedrijf in het Bulskampveld (gemiddelde van de vijf beschouwde gemeenten). In 2010 was dat gemiddelde gestegen tot 1160 varkens per bedrijf. Het gemiddeld aantal runderen was gestegen van 33 tot 85 per bedrijf. De sector die sterkst aan schaalvergroting onderhevig was, was de pluimveeteelt. In 1980 waren er gemiddeld 1612 stuks pluimvee op een bedrijf aanwezig, in 2010 was dat cijfer liefst verdertienvoudigd tot 21.193.
46
Tabel 12: Evolutie van de veestapel in de gemeenten van het Bulskampveld (1980-2010) 1980 Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Aalter Paard(achtig)en 206 241 91 285 222 Runderen 17.913 15.877 7.341 16.118 15.417 Varkens 58.281 106.040 66.851 150.481 67.529 Schapen 511 372 148 395 257 Pluimvee 29.249 245.172 90.676 518.032 159.997 Leghennen 26.454 207.793 25.167 283.122 130.927 Vleeskippen 2.489 37.042 65.422 233.890 28.045 Geiten 70 37 23 60 44 TOTAAL 135.173 612.574 255.719 1.202.383 402.438
Beernem 148 14.433 67.207 860 119.945 14.612 103.965 11 321.181
Oostkamp 103 11.875 54.707 698 131.606 11.045 119.396 30 329.460
2010 Ruiselede 96 6.460 79.281 115 240.672 97.243 141.405 12 565.284
Wingene 206 14.504 166.666 288 1.042.463 860.933 181.500 23 2.266.583
Aalter 170 13.342 103.325 528 410.111 143.734 242.350 10 913.570
2010 Ruiselede 22 91 63 12 14 4
Wingene 30 178 143 20 21 5
Aalter 18 141 79 21 15 3
Bron: 15 mei-telling 1980 en 2010 (NIS/ADSEI, Landbouwstatistieken). De data slaan op de huidige gemeentegrenzen.
Tabel 13: Evolutie van het aantal bedrijven met veeteelt in de gemeenten van het Bulskampveld (1980-2010) 1980 Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Aalter Beernem Oostkamp Paard(achtig)en 166 176 65 186 187 29 34 Runderen 487 493 237 588 422 153 142 Varkens 405 452 220 556 347 66 52 Schapen 51 53 22 52 29 29 27 Pluimvee 189 164 56 189 78 19 24 Geiten 29 21 11 29 16 5 7 Opmerking: Ook gemengde bedrijven (akkerbouw en veeteelt) zijn in dit overzicht opgenomen. Bron: 15 mei-telling 1980 en 2010 (NIS/ADSEI, Landbouwstatistieken). De data slaan op de huidige gemeentegrenzen.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
47
3.6.3 Groei en bloei van de boomkweeksector tijdens de twintigste eeuw Zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog werd er veel hout verbruikt. Na de oorlogen steeg de vraag naar bomen telkens enorm. Omdat er snel terug hout nodig was, werden vooral naaldbomen gekweekt. Niet alleen voor de wederopbouw, ook in de mijnbouw werd naaldhout gebruikt (reeds vanaf het midden van de negentiende eeuw). De gewone den groeide snel en was vrij stevig. Het dennenhout brak niet meteen middendoor zodat mijnwerkers bij een instorting nog tijd hadden om te ontsnappen. Populaire boomsoorten waren de gewone den, Europese lork, Japanse lork, Oostenrijkse spar, Corsicaanse spar en de Douglasspar. Een miljoen boompjes per jaar per kweker was niet abnormaal. Vanaf de jaren 1960 kwamen loofbomen terug in trek. Esdoornen, gewone en rode beuken, gewone es, vogelkers en gewone en rode eik waren het meest gevraagd. De export van boomplantjes was lange tijd aan strikte douanemaatregelen onderhevig. De oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1958 bracht daar verandering in. Door het openstellen van de grenzen kwam de export goed op gang. De grootste boomkwekers beschikten over een areaal van 15 tot 20 hectare. De kleinere werkten op een areaal van ongeveer 5 hectare. Het aanbod van de ‘grote’ en ‘kleine’ boomkwekers was niet hetzelfde. Wanneer boomkwekers de gevraagde variant niet hadden, was er soms een samenwerking tussen de collega’s om aan de vraag te voldoen. De grote groei van de boomkweeksector kwam er tijdens de jaren 1970-1980. De verbetering van de leefomstandigheden en de toegenomen welvaart zorgde ervoor dat meer mensen aandacht besteedden aan de tuin. Ze waren bereid om in groen te investeren. De handel in planten nam toe, zodat het lokale aanbod werd uitgebreid. De handel verlegde zich van de kwekerij naar aparte winkelbedrijven, de tuincentra. Om planten gemakkelijker te verhandelen, ontstond de idee om planten in plastiekzakken en rechtstreeks in potten te kweken.110 Omdat de techniek van het kweken in potten een aparte aanpak vergde, werden studieavonden- en dagen georganiseerd om de kennis te vergroten en ervaringen uit te wisselen. Op het einde van de twintigste eeuw kende de boomkweeksector een moeilijke periode. Vele bedrijven hielden het voor bekeken. Het ging economisch minder goed en bepaalde bedrijven waren niet meer leefbaar. Enkele bedrijven hadden bovendien geen opvolging meer zodat het bedrijf werd stopgezet bij het pensioen van de bedrijfsleider. Door veranderende marktomstandigheden waren de boomkwekerijen gedwongen om hun assortiment uit te breiden. De klanten vroegen immers om bepaalde paketten, samengesteld uit verschillende soorten. De boomkwekerijen probeerden kwaliteit aan flexibiliteit te koppelen. Jaarlijks produceert een bedrijf vandaag 20 tot 25 miljoen boompjes.
110
48
Voor meer info zie: www.webos-boomkwekers.be/html/de_sektor.php.
Ketenstructuur in de houtsector In de omgeving van het Bulskampveld kon er in zekere zin gesproken worden van een ketenstructuur in de houtsector. De aanwezige bossen deden in de streek een aantal houthandels ontstaan. Deze gaven op hun beurt impulsen voor het ontstaan van stoelen- en meubelfabrieken. Op het einde van de negentiende eeuw en tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw was de streek ook gekend voor zijn lattenklieverij.111 Tijdens het bouwen van huizen werden aan het plafond vaak latten getimmerd op de balken die de constructie ondersteunden. Die plafonneerlatten waren ongeveer 2,5 cm breed, 3 tot 4 mm dik en hadden een lengte die varieerde tussen 0,8 en 1,35 m. Het vervaardigen van deze latten was een beroep apart en kreeg de benaming lattenklieven. Henri (1857-1914) en Isidore Lemahieu (1866-1921) waren de pioniers van het lattenklieven. Omstreeks 1888 richtten de broers in Beernem een houtzagerij en houthandel op.112 Het lattenklieven was één van de afdelingen van hun bedrijfje. De lattenklieverij vond spoeding navolging in Beernem en Sint-Joris-ten-Distel als huisnijverheid. Behalve het hout uit de omringende bossen van het Bulskampveld werd er veel hout aangevoerd. Een veel gebruikte houtsoort voor de plafondlatten was dennenhout, afkomstig van Finland of Rusland. De Russische epicia en de Rigaspar waren sterk gewaardeerd omdat bij het klieven het mes er doorheen gleed. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd bij gebrek aan dennenhout ook eikenhout gebruikt. Het buitenlandse hout werd ongezaagd in vlotten via de zee en het kanaal Terneuzen-Gent naar Gent gebracht. Vanuit de haven van Gent kwamen de dennenstammen per spoor naar het station van Beernem. Via paard en kar kwam het hout ter bestemming. Het interbellum was de bloeiperiode van het lattenklieven.113 Door de concurrentie van andere houthandels met een moderne uitrusting en nieuwe technieken geraakte het lattenklieven in de dorpen Beernem, Sint-Joris en Sint-Maria-Aalter in de problemen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het latwerk met plaaster vervangen door vezelplaten en andere houten plafonds. In de jaren 1960 waren er in de gemeenten van het Bulskampveld nog zo’n tiental lattenklievers actief, tegenover zo’n driehonderd tijdens de jaren 1930. Daarna verdween het ambacht volledig. Door het grote bosareaal ontstonden diverse houthandels en bosontginningsfirma’s in de regio. De ontwikkeling van de meubelindustrie moet eveneens in die context worden gesitueerd. De meeste van deze bedrijven werden tijdens het interbellum opgericht. Een van de bekendste was de meubelfabriek van Gaston Bauwens.114 Het werd in 1936 opgericht en produceerde goedkope eikgefineerde eet- en slaapkamers. Aan het begin van de jaren 1950 had de NV Gaston Bauwens reeds een tachtigtal werknemers. Het bedrijf nam ondertussen andere meubelfabrieken over en richtte nieuwe afdelingen op, onder andere in Beernem. Tegenwoordig telt het bedrijf bijna 300 werknemers en draait het een omzet van 40 miljoen euro.115
3.6.4 De ontwikkeling van de agro-industrie De bedrijfsvoering in de landbouw had steeds meer nood aan externe inputs zoals veevoeders en kunstmest. Het boerenbedrijf werd tijdens de twintigste eeuw steeds meer een veredelingsindustrie en integreerde zich in een keten van toeleverende en verwerkende bedrijven, het zogeheten agribusinesscomplex. De boerderij was niet langer een autonome productie-eenheid die kant-en111
Landuyt, ‘Lattenklieverij te Beernem’, 63. Dauw, ‘Lattenklievers in het Bulskampveld’, 145. 113 Dauw, ‘Lattenklievers in het Bulskampveld’, 146. 114 Dendooven, ‘Oostkamp’, 1310. 115 Voor meer info zie: www.bauwens.be/nl/historiek.php. 112
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
49
klare producten afleverde aan de consument. Integendeel, het werd ingeschakeld als een onderdeel van de voedselketen. In de regio van het Bulskampveld zijn talrijke schakels van de agro-economie te ontdekken. Door de groei van de veestapel vestigden zich ook enkele veevoederfabrikanten in de streek. De groei van de maïsteelt ging hier mee samen. Zo bouwde Gaston Depré in 1947 een veevoederfabriek langs het kanaal Brugge-Gent in Beernem.116 Het bedrijf was gegroeid uit een olieslagerij, vlashandel en graanhandel. In de jaren 1980 en 1990 nam het andere veevoederbedrijven over. Ook in Wingene werd er een veevoederfabriek opgericht: voeders Scherrens vestigde zich in 1975 langs de rand van de gemeente en specialiseerde zich in de productie van varkensvoeding.117 De wisselwerking van de varkensteelt met de agro-industrie uitte zich ook in de aanwezigheid van diverse slachthuizen in de (ruime) regio. Zo zijn er onder andere slachthuizen in Brugge, Torhout en Lichtervelde. Ook in Ruiselede is er een slachthuis: de NV De Coster.118 Het familiale bedrijf ontwikkelde zich na de Tweede Wereldoorlog. Binnen de veeteelt was toen de focus van melkproductie naar slachtvee verschoven. Reeds in 1953 kende het bedrijf een grootschalige uitbreiding. De ligging van het bedrijf was echter niet gelukkig. Reukhinder en verkeersoverlast hinderden het dorpscentrum. Door de aanleg van een nieuwe toegangsweg verbeterde de situatie enigszins. De vestiging van Suikers Lebbe in Waardamme/Oostkamp had niets te maken met de negentiendeeeuwse (kortstondige) suikerbietenteelt met bijhorende suikerfabriek op het Sint-Pietersveld (zie hoger). In 1912 begon stichter Georges Lebbe in Sint-Andries immers met de productie van gekarameliseerde suiker voor de brouwerijen in de Brugse regio.119 Brugge zelf telde zo’n dertigtal brouwerijen. De suikerfabriek wist de oorlog en de crisis van de jaren 1930 te overleven. Het productgamma werd uitgebreid met producten zoals suikerstroop en kandijsuiker. Door de groei van het klantenbestand werd de locatie in Sint-Andries te klein. In 1970 verhuisde het bedrijf naar een modern productiegebouw dichtbij de oprit van de autosnelweg E40 in Oostkamp. Hoewel de suikerfabriek bleef groeien tijdens de jaren 1970 en 1980 was Lebbe door de wispelturige markt genoodzaakt om zijn aandelen over te dragen aan de Tiense Suikerraffinaderij. Die namen in 2000 Suikers Lebbe volledig over.
3.7 De landbouw op vandaag in het Landschapspark Bulskampveld De landbouw die vandaag aanwezig is in het Bulskampveld is het resultaat van verschillende ontwikkelingen in het gebied; maar evenzeer in Europa en daarbuiten. We zien nog steeds een sterke aanwezigheid van de bosboomsector, waarvan sommige families nog afstammelingen zijn van de eerste boomkwekers aan het einde van de achttiende eeuw. Op de velden zien we in grote mate gras en maïs: die is nodig voor de intensieve veeteelt. De rundveehouderij situeert zich vooral in het noorden van het landschapspark. Dat is nog steeds het gevolg van de vooraanstaande melkveehouderij en zuivelproductie uit de eerste helft van de twintigste eeuw. In het zuiden van het landschapspark situeren zich vooral varkens- en pluimveebedrijven. Daar verschijnen ook steeds meer groenten in open lucht. Het zuiden van het Bulskampveld is de uitloper van het groentengebied van Midden-West-Vlaanderen. De aardappelteelt is eveneens aanwezig in het areaal, hoewel minder prominent als in de negentiende eeuw. Recentelijk vestigde er zich ook een biologische kleinfruitteler in het hart van het Bulskampveld en bracht zo een nieuw soort landschap in het Landschapspark. 116
www.depre.be/bedrijf/ www.scherrensvoeders.be/voeders/content.asp?Pag=5&pnav=;2; 118 Vanbelleghem, ‘Van boerenstiel naar agro-economie’, 263. 119 Franck, ‘Lebbe Suger Specialities bestaat honderd jaar’, 15 december 2012. 117
50
Linksboven: aardappelveld, rechtsboven: modern varkensbedrijf (Sint-Pietersveld), links- en rechtsmidden: intensieve rundveeteelt (Sint-Pietersveld en Kampveld), linksonder: boomkwekerij en rechtsonder: kleinfruitteler. Bron: Collectie provincie West-Vlaanderen.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
51
4 Bibliografie 4.1 Bronnen 4.1.1 Onuitgegeven bronnen Provinciale Bibliotheek Tolhuis Brugge Verkoop van het Bulscampveld, 5 brieven van Charles de Broqueville aan P. Noteboom, 1894-1897. Archief Universiteit Gent In de prochie van Winghene t’leen ende heerlichede genaempt Wildenbosch ofte Bulscamp gehouden ten leene vanden casteele van Corteryck ende princelichen hoven van Thielt met de gronden van erfven daer inde ghaende, kaart, 17de eeuw, s.l., s.n.
4.1.2 Uitgegeven bronnen Recensement général d’Agriculture (15 octobre 1846), Brussel, 1850 Recensement général d’Agriculture (31 décembre 1866), Brussel, 1871 Recensement général d’Agriculture de 1895, Brussel, 1893-1900 Recensement général d’Agriculture de 1910, Brussel, 1913-1920 Algemene landbouwtelling van 1950, Brussel, 1953-1954 15-mei telling van 1980 (NIS, Landbouwstatistieken), Brussel, 1980. 15-mei telling van 2010 (ADSEI, Landbouwstatistieken), Brussel, 2010. Franck A., ‘Lebbe Sugar Specialities bestaat honderd jaar’, in: Het Nieuwsblad, 15 december 2012 (www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20121214_00403075).
4.2 Literatuur Andries J., ‘Notice sur la grande bruyère flamande de Bulscamp, ou itinéraire de Walter de Marvis, évêque de Tornai, fixant, en 1242, les limites d’un grand nombre de paroisses touchant à cette bruyère; avec une carte’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 17 (1864-1865), pp. 271-330. Andries, J., ‘Projet de défrichement de la grande bruyère qui s’étend sur les communes de Ruddervoorde, Zwevezele et Lichtervelde, connue sous le nom de Vry Geweid’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 4 (1842), pp. 257-303. Antrop M., Het landschap meervoudig bekeken (Monografieën Stichting Leefmilieu, 30), Gent, 1989. Baeckelandt R., ‘De tijd van toen: Landbouwerschool ca. 1933 – huldiging Ernest Ornelis’, in: Land van de Woestijne, 29 (2006), nr. 3, pp. 46-ev.
52
Baute D., ‘Landbouw en mechanisatie in de 20ste eeuw’, in: Open Monumentendag Vlaanderen 2008. Gemeente Beernem, s.l., 2008, pp. 17-22. Beernaert F., Evolutie van het “veld” en bos tussen Brugge en Torhout, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 1977-1978. Beheerplan Provinciedomein Lippensgoed-Bulskampveld te Beernem (Provincie West-Vlaanderen), Brugge, 2004. Bezoekersgids. Provinciaal Museum karrenmuseum, Brugge, 2000.
Bulskampveld,
Beernem.
Landbouw-,
ambachten
en
Biebauw T., De geschiedenis van Hertsberge: zijn proosdij, heerlijkheden en de wijk Lodi, Oostkamp, 2012. Bonamie D., ‘Landelijk wonen. Landelijk wonen in Beernem’, in: Open Monumentendag Vlaanderen 2007. Gemeente Beernem, s.l., 2007, pp. 10-15. Bouljon, B., Het Oostkamp, Ruddervoorde, Hertsberge en Waardamme van toen. Een verzameling foto’s van de vier Oostkampse deelgemeenten in de 19e en de eerste helft van de 20ste eeuw, Brugge, 1984. Braet A., ‘De Tiendenkaart van Ruiselede’, in: Oud Ruysselede, 5 (1988), nr. 2, pp. 66-67. Braet M., ‘Mijmeringen bij documenten en foto’s 120 jaar Doomkerke’, in: Oud Ruysselede, 13 (1996), nr. 4, pp. 156-176. Braet M., ‘Het Ruisleeds Veld: parochie met een boeiend verleden’, in: Oud Ruysselede, 14 (1997), nr. 3, pp. 107-168. Braet M., ‘Op en rond Tiest Van Ackers hof’, in: Oud Ruysselede, 15 (1998), pp. 51-60. Braet M., ‘”Zwart goed” en hun kopers te Ruiselede’, in: Oud Ruysselede, 16 (1999), nr. 3, pp. 131142. Braet M., ‘Familie Petrus De Bel boomkweker op de Kruisebergen’, in: Oud Ruysselede, 18 (2001), nr. 4, pp. 163-174. Braet M., ‘Familie Constant Devooght en de Gallatashoeve te Doomkerke’, in: Oud Ruysselede, 19 (2002), pp. 123-130. Braet M., ‘Families Bake en Perneel en het Sint-Pietersveld (1759-1849)’, in: Oud Ruysselede, 21 (2004), pp. 3-9. Braet M., ‘Het Oude Goed della Faille, het leen te Galentas en familie de Kerckhove d’Ousselghem’, in: Oud Ruysselede, 23 (2006), pp. 151-158. Braet M., ‘Het geslacht Wyts en het vijvergebied te Wildenburg en Bellem’, in: Ons Wingene, 11 (2008), pp. 104-120. Buyck J., Inventarissen van de archieven van het rijksopvoedingsgesticht te Ruiselede (1849-1970) en van het penitentiair landbouwcentrum te Ruiselede (1926-1986) met daarin opgenomen de archieven
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
53
van de verschillende interneringscentra te Kortrijk (1944-1947) en van het interneringscentrum te Moorsele (1944) (Rijksarchief Beveren, Inventarissen, 40), Brussel, 1999. Camerlinckx J., ‘Het goed Schuurlo te Maria-Aalter (2)’, in: Land van de Woestijne, 3 (1980), nr. 2, pp. 3-13. Camerlinckx J., ‘Het goed Schuurlo te Maria-Aalter’, in: Land van de Woestijne, 3 (1980), nr. 1, pp. 815. Camerlinckx J., ‘De laatste windmolen uit het “Land van de Woestijne”’, in: Land van de Woestijne, 6 (1983), nr. 2, pp. 3-7. Camerlinckx J., ‘Aspecten van de volkskultuur op en rond onze hofsteden (1)’, in: Land van de Woestijne, 7 (1984), nr. 2, pp. 12-36. Camerlinckx J., ‘Aspecten van de volkskultuur op en rond onze hofsteden (2)’, in: Land van de Woestijne, 8 (1985), nr. 2, pp. 10-ev. Camerlinckx J., ‘Aspecten van de volkskultuur op en rond onze hofsteden (3)’, in: Land van de Woestijne, 8 (1985), nr. 4, pp. 3-16. Camerlinckx J., ‘Landschapsontwikkeling te Aalter (1)’, in: Land van de Woestijne, 22 (1999), nr. 1-2, pp. 18-38. Camerlinckx J., ‘Landschapsontwikkeling te Aalter (2)’, in: Land van de Woestijne, 22 (1999), nr. 3-4, pp. 65-95. Camerlinckx J., ‘Over bijen, bijenteelt en imkers’, in: Land van de Woestijne , 23 (2000), nr. 1, pp. 6683. Camerlinckx J., ‘Landschapsontwikkeling te Aalter (3)’, in: Land van de Woestijne, 23 (2000), nr. 2, pp. 37-57. Camerlinckx J., ‘Van Velt Houck tot parochie Sint-Maria-Aalter’, in: Land van de Woestijne, 25 (2002), nr. 1, pp. 1-42. Camerlinckx J., ‘Landschapsontwikkeling te Aalter (4)’, in: Land van de Woestijne, 25 (2002), nr. 4, pp. 22-43. Camerlinckx J., ‘Geef ons heden onze dagelijkse aardappelen (1)’, in: Land van de Woestijne, 30 (2007), nr. 2, pp. 3-19. Camerlinckx J., ‘Geef ons heden onze dagelijkse aardappelen (2)’, in: Land van de Woestijne, 30 (2007), nr. 3, pp. 3-18. Camerlinckx J., Het kasteel van Schuurlo of het verhaal van een merkwaardige historische site in Aalter, Aalter, 2010. Cappon G., ‘Vloethemveld, Aartrijke, Snellegem, Zedelgem’, in: Brugse Ommeland, 37 (1997), 1-2, pp. 23-43.
54
Coornaert M., Bijdrage tot de historische geografie van de streek rondom Brugge (Oostvlaams verbond van de kringen voor geschiedenis. Voorlichtingsreeks, N.R., 1), Gent, 1968. Craeybeckx J., ‘Boeren 1844-1894’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 12, Haarlem, 1982, pp. 99-105. Craeybeckx J., ‘Boeren 1894-1914’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 13, Haarlem, 1982, pp. 286-293. Craeybeckx J., ‘Het agrarisch bedrijf (1873-1894)’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 13, Haarlem, 1982, pp. 12-17. Craeybeckx J., ‘Het agrarisch bedrijf (1894-1914)’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 13, Haarlem, 1982, pp. 226-227. Craeybeckx J., ‘Het agrarische bedrijf (1844-1873)’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 12, Haarlem, 1982, pp. 20-33. Daels A., ‘Het Bulskampveld, een jong landschap’, in: F. Depuydt red., Fascinerende landschappen van Vlaanderen en Wallonië in kaart en beeld, Leuven, 1995, pp. 49-56. Daels L., ‘Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld’, in: Tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Studies, 31 (1962), pp. 191-228. Daels L., Landschapsontwikkeling in en rond het voormalige Bulskampveld, Ongepubliceerde doctoraatsverhandeling, RU Gent, faculteit Wetenschappen, 1964. [Dauw A.], ‘Balpijpschutters in het Bulskampveld’, in: Biekorf, 59 (1959), nr. 4, pp. 115-117. Dauw A., ‘Waar lag dat landgoed van Sint-Pieters-Schalklede?’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 6 (1960), nr. 2, p. 14. Dauw A., ‘De molens van Doomkerke’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 6 (1961), nr. 2, s.p. Dauw A., ‘De vijvers te Wildenburg’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 7 (1961), nr. 1, pp. 12-13. Dauw A., ‘Een oude hoeve te Doomkerke’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 7 (1961), nr. 1, s.p. Dauw A., ‘Het Vagevuur’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 7 (1961), nr. 3, pp. 10-11. Dauw A., ‘Lattenklievers in het Bulskampveld’, in: Biekorf, 62 (1962), nr. 5, pp. 145-147. Dauw A., ‘Nog het Vagevuur’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 8 (1962), nr. 1, pp. 11-12. Dauw A. en Verhoustraete A., ‘De Geraardvijvers’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 7 (1962), nr. 2, s.p. Dauw A., ‘Afbakening van de streek rondom Sint-Pietersveld door Walter de Marvis, bisschop van Doornik’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 9 (1964), nr. 3, pp. 5-6.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
55
Dauw A., ‘Doomkerke in zijn wijken. Het Sint-Pietersveld’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 9 (1964), nr. 2, pp. 3-4. Dauw A., ‘Doomkerke in zijn wijken. Mager Sint-Pietersveld’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 10 (1964), nr. 1, pp. 3-4. Dauw A., ‘Doomkerke in zijn wijken. Sint-Pietersveld (vervolg)’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 10 (1965), nr. 2, p. 3. Dauw A., ‘Nog het Sint-Pietersveld’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 10 (1965), nr. 3, pp. 3-4. Dauw A., ‘Ruilverkaveling te Wingene’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 10 (1965), nr. 3, pp. 14-15. Dauw A., ‘Het Disveld te Doomkerke’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 12 (1966), nr. 1, pp. 3-5. Dauw A., ‘Merkwaardige hofsteden te Ruiselede’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 19 (1974), nr. 2, pp. 7-8. Dauw A., ‘Sint-Pietersveld’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 23 (1978), nr. 2, pp. 2-5. Dauw A., Emigratie naar Noord-Amerika, s.d., s.l. [Zie online: home.scarlet.be/~rt964003/memorabilia/Documenten/gowest.doc].
De Baets P., ‘Bosbouw te Beernem (1795)’, in: Biekorf, 103 (2003), pp. 8-11. De Brabandere R., ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld en het Sint-Pietersveld’, in: R. De Brabandere, M. Delange en I. Gryspeerdt red., Wreeck geen quaedt, maer dwing tot goed: het Sint-Pietersveld, kruispunt van historische en maatschappelijke ontwikkelingen in Vlaanderen, Tielt, 1999, pp. 14-45. De Bruyne H., ‘Het Vloetemveld’, in: Land van Hout. Bebossing door Brugse families en instellingen omstreeks 1800, Brugge, 2005, pp. 62-69. ‘De dorpskom van Sint-Joris-ten-Distel volgens een militaire kaart uit 1928’, in: Bos en Beverveld, 15 (1981), pp. 104-107. ‘De heerlijkheid van Sint-Pieters-Schalklede in Doomkerke’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 5 (1959), nr. 1, p. 9. De Moor G. en Heyse I., ‘De noordelijke dalwandvoet van de Depressie van Beernem’, in: Tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Studies, 41 (1971), pp. 69-109. De Moor G., ‘De depressie van het kanaal Gent-Brugge’, in: Tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Studies, 29 (1960), pp. 283-319. De Moor G., ‘Bijdrage tot de fysische landschapsvorming in Binnen-Vlaanderen’, in: Tijdschrift van de Belgische Vereniging voor Aardrijkskundige Studies, 32 (1963), pp. 329-416.
56
De Moor M., ‘Common land and common rights in Flanders’, in: M. De Moor, L. Shaw-Taylor en P. Warde red., The management of common land in north west Europa, c. 1500-1850 (CORN Publication Series, 8), Turnhout, 2002, pp. 113-142. De Moor M., Tot proffijt van de ghemeensaemheijt. Gebruik, gebruikers en beheer van gemene gronden in Zandig Vlaanderen, 18de en 19de eeuw, ongepubliceerd doctoraatproefschrift, Universiteit Gent, faculteit Geschiedenis, 2003. De Moor M., ‘Participating is more important than winning: the impact of socio-economic change on commoners’ participation in eighteenth- and nineteenth-century Flanders’, in: Continuity and Change, 25 (2010), pp. 405-433. De Saeger M., Het mysterie van de verdwenen bomen (Psychiatrisch Centrum Sint-Amandus), s.l.,s.d. De Smet J., ‘De bevolking van de Heerlijkheid ten Berghe te St-Joris-ten-Distel’, in: Bos en Beverveld, 4 (1969), pp. 21-22. De Smet J., ‘Speuren naar het verleden in en rond Groenhove’, in: Het Groene Blad, 8 (2007), nr. 3, pp. 26-28. De Smet R., ‘De vliegtuigramp op het Sint-Pietersveld tijdens de Tweede Wereldoorlog. WingeneRuiselede’, in: Ons Wingene, 2 (1999), pp. 91-ev. ‘De Vorte Bossen’, in: De Torenvalk. Tijdschrift Milieuvereniging regio Tielt, 21 (1998), nr. 3, pp. 2431. De Wael J., ‘Landschapspark Disveld: Doomkerke krijgt 3 hectare openbaar groen’, in: Groencontact, 36 (2010), nr. 5, pp. 22-25. Debacker R., ‘De inboedel van een hoeve 245 jaar geleden’, in: Oud Ruysselede, 2 (1985), nr. 2, pp. 101-106. Debacker R., ‘De heerlijkheden van Ruiselede in kaart’, in: Oud Ruysselede, 5 (1988), nr. 3, pp. 149165. Defruyt R., ‘Het “Vrijhof” te Aalter’, in: Land van de Woestijne, 12 (1989), nr. 1-2, pp. 3-10. Deguffroy G., ‘De Gulkeputten te Wingene en Ruiselede’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 27 (1982), nr. 2, pp. 3-9. Deguffroy G., ‘Een hoeve nader bekeken: Het leen ten Hulle’, in: Oud Ruysselede, 3 (1986), nr. 1, pp. 59-68. Deguffroy G., ‘Ruiseleeds Molenrepertorium’, in: Oud Ruysselede, 14 (1997), nr. 2, pp. 43-95. Deguffroy G., ‘Boerinnenbond Doomkerke 1956’, in: Oud Ruysselede, 15 (1998), pp. 22-25. Deguffroy G., ‘De jaren van ramspoed: 1836-1856. De crisisbestrijding in Wingene’, in: Ons Wingene, 3 (2000), pp. 20-ev. Dendooven L., ‘Beernem’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 112-118.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
57
Dendooven L., ‘Hertsberge’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 520-524. Dendooven L., ‘Oostkamp’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 1301-1311. Dendooven L., ‘Ruiselede’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 1649-1657. Dendooven L., ‘Sint-Joris-ten-Distel’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 1756-1761. Dendooven L., ‘Waardamme’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 1980-1982. Dendooven L., ‘Wingene’, in: L. Dendooven red., Dit is West-Vlaanderen: steden, gemeenten, bevolking, Brugge, 1959-1962, pp. 2136-2146. Depredomme J., ‘Ruiselede anno 2000, Beknopte beschrijving en historisch overzicht’, in: Oud Ruysselede, 18 (2001), nr. 4, pp. 175-182. Detavernier A., Bedrijfseconomisch onderzoek van de landbouw in de gemeenten Wingene en Ruiselede, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, RUGent, faculteit Economische Wetenschappen, 1977. Deventer W., ‘Relictzones oude veldgebieden Bulskampveld en veldgebied Hoogveld en Blekkerbos’, in: E. Hofkens en I. Roosens red., Nieuwe impulsen voor de landschapzorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid, Brussel, 2001, pp. 119-125. Devliegher L., Landelijk en ambachtelijk leven. Het provinciaal museum van het Bulskampveld te Beernem, Brugge, 1992. Drossens P., Inventaris van het archief van de rijksopvoedingsgestichten te Ruiselede (1849-1970) en te Beernem (1852-1926) en rechtsvoorgangers (Rijksarchief Beveren, Inventarissen, 66), Brussel, 2001. Gelaude F., ‘Coeyplaege te Ruiselede in 1774’, in: Oud Ruysselede, 15 (1998), nr. 2, pp. 61-88. Geldhof L., Provinciaal domein Lippensgoed Bulskampveld, s.l., 1982. Gilté S. en Baert S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Beernem. Deelgemeenten Beernem, Oedelem en SintJoris, Brussel, 2007. Gilté S. en Baert S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Wingene. Deelgemeente Zwevezele, Brussel, 2009. Hoste I., Historiek van de Kraenepoel (Aalter, Oost-Vlaanderen) met inbegrip van de ontwikkeling van flora en vegetatie in de 19de en 20ste eeuw, Aalter, 2001.
58
Hurtekant K. en Vanpaemel L., ‘Heideveld-Bornebeek. 1984-2005: van verruigd bramenveld naar gevarieerde heide’, in: De Spille. Driemaandelijks contactblad Natuurpunt vzw Brugge-OostkampBeernem, 2 (2005), nr. 4, pp. 20-21. Ketels C. en Lonneville S., Waardamme en Hertsberge: een blik naar het verleden, Bachelorproef Secundair onderwijs, KATHO, Departement lerarenopleiding, 2011. Kuijken E. en Verscheure C., ‘Heide en wastine. De sprookjeswereld van de Gulke Putten’, in: Natuurblad, 9 (2010), nr. 2, pp. 27-30. Lambert C. red., Landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem, Open Monumentendag Vlaanderen 2010. Gemeente Beernem, Beernem, 2010. Lambert C. red., Open Monumentendag Vlaanderen 2005. Gemeente Beernem, Beernem, 2005. Lambert J., Monographie de la ferme de ‘Hulstloo’ à Beernem (Flandre Occidentale), onuitgegeven licentiaatsverhandeling, UCL, Institut Agronomique, 1946. Lams G., 100 jaar St.-Joris-parochie Wildenburg, Wingene, 1997. Lams G., ‘De melkerij, een stuk verdwenen economische geschiedenis. Stoommelkerij Sint-Elooi – Aldis Wingene’, in: Ons Wingene, 1 (1998), pp. 126-ev. Lams L., ‘Het Wingens St.-Pietersveld deel van Wildenburg’, in: Ons Wingene, 2 (1999), pp. 119-126. Lams L., ‘Notariële aankondigingen 1850 Wingene’, in: Ons Wingene, 3 (2000), pp. 102-ev. Lams L. en Patteeuw J., ‘Wingene-Zwevezele in kaarten’, in: Ons Wingene, 5 (2002), deel 2. Land- en tuinbouw in West-Vlaanderen: een struktuuranalyse (West-Vlaams Economisch Studiebureau, 28), Brugge, 1982. Landinrichtingsproject Brugse Veldzone deelstudie Landbouw, Vlaamse Landmaatschappij provinciale afdeling Brugge, Brugge, 2003. Landuyt J., ‘Lattenklieverij te Beernem’, in: Bos en Beverveld, 9 (1974-75), pp. 57-62. Landuyt J., ‘Hofbouwkunde en bijenteelt te Beernem’, in: Bos en Beverveld, 13 (1979), pp. 110-111. Laroy P., ‘De torens van het Sint-Pietersveld’, in: Land van de Woestijne, 30 (2007), nr. 4, pp. 31-ev. ‘Lattenkliever: een verdwenen beroep’, in: Land van de Woestijne, 20 (1997), nr. 3-4, pp. 55-56. Lauwers W., ‘Historische speurtocht door Sint-Joris’, in: Bos en Beverveld, 19 (1985), pp. 9-67. Lauwers W., ‘De lattenkliever van Sint-Joris-ten-Distel’, in: Bos en Beverveld, 28 (1994), pp. 172-181. Lauwers W., ‘Lattenklieverij te Sint-Joris, Beernem, Knesselare en Maria-Aalter’, in: Bos en Beverveld, 45 (2011), pp. 9-38. Lemey P. en Gelaude F., ‘Ruiselede en ’t vlas’, in: Oud Ruysselede, 4 (1987), nr. 3, pp. 125-136.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
59
Leplae E., ‘Les oeuvres agricoles d’Oostkamp’, in: Revue Générale Agronomique de Louvain, 6 (1897), pp. 266-270; 308-315. Lievens F., ‘Sprokkels uit het veldverleden ten zuiden van Brugge’, in: Land van Hout. Bebossing door Brugse families en instellingen omstreeks 1800, Brugge, 2005, pp. 12-19. ‘Lippens’ Goed te Beernem werd provinciaal domein’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 16 (1971), nr. 1, pp. 11-12. Lowyck A., ‘Manieren van heideontginningen’, in: Biekorf, 56 (1955), pp. 52-54. [LVA], ‘Het oude Bulskampveld’, in: Biekorf, 80 (1980), nr. 1-2, pp. 88-ev. Mahieu J., Provinciedomein Bulskampveld. Lippensgoed. Wandelgids. Geologie, geschiedenis, flora, fauna, recreatie, Brugge, 1992. Maton M., Monographie de la ferme de l’Etablissement d’Education de l’Etat à Sint-Pietersveld, Ruiselede (Flandre Occidentale), onuitgegeven licentiaatsverhandeling, UCL, Institut Agronomique, 1939. Martens A., ‘Jan Martens (1644-1709), boomkweker en waard in Haltebij te Bellem’, in: Land van de Woestijne, 19 (1996), nr. 1-2, pp. 9-25. Matthys E., ‘De geitensyndicaten van Beernem en Oedelem’, in: Bos en Beverveld, 33 (1999), pp. 99116. Matthijs E., Mensen van te lande. Leven, arbeid en ontspanning in het Beernem, Oedelem en Sint-Joris van toen, Beernem, 2000. Matthijs E., ‘Over melk en boter’, in: C. Lambert red., Landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem, Open Monumentendag Vlaanderen 2010. Gemeente Beernem, Beernem, 2010, pp. 36-51. Merlevede D., ‘Constant Vansteenkiste in Beernem (1905-1908)’, in: Bos en Beverveld, 19 (1985), pp. 95-112. Merlevede D., Omwille van het vlas. De ‘memoires’ van Constant Vansteenkiste, Wevelgem, 1988. Mertens J. en Vanderpijpen W., Schets van de Westvlaamse landbouw eind 18e begin 19e eeuw: het rapport van B. J. Holvoet en zijn belang voor de Mémoire statistique du département de la Lys (Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 26), Gent, 1971. Moelaert R., ‘Turfontginning in de omgeving van Woestijne te Aalter en Knesselare’, in: Land van de Woestijne, 7 (1984), nr. 1, pp. 3-5. Mommerency P., Enige geschiedkundige, botanische en ornitologische gegevens over de “Vorte Bossen” te Ruiselede, 1971. Mommerency P., ‘De “Vorte Bossen” te Ruiselede’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 21 (1976), nr. 3, pp. 7-8. Mommerency P., Zo is Doomkerke. Een historisch overzicht samen met het ontstaan en de groei van de parochie, Oostkamp, 1976.
60
Muylaert F. en Ryserhove A., Kaart met namen van de dreven, bossen, landerijen van het Lippensgoed te Beernem, s.l., 1978. Muys C., ‘Een hoeve nader bekeken: Vossenholle’, in: Oud Ruysselede, 7 (1990), nr. 3, pp. 107-119. Naert A., ‘Wording en verwording van de centraal West-Vlaamse ‘Wastine’, in: Den Utfanc: tijdschrift voor plaatselijke geschiedenis van Groot-Ichtegem, s.a., pp. 179-186. Neyt M., Een studie over Bulskampveld. Fauna & flora, Beernem, s.d. [198?]. ‘Nog Lippensgoed-Bulskampveld te Beernem – het Hooggoed te St.Maria-Aalter’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 16 (1971), nr. 2, pp. 9. Nuyttens M., ‘Het domein Lippensgoed-Bulskampveld te Beernem en te Hertsberge’, in: Land van Hout. Bebossing door Brugse families en instellingen omstreeks 1800, Brugge, 2005, pp. 50-55. ‘Oude hofsteden’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 6 (1961), nr. 2, p 19. Patteeuw J., ‘Hofdstede Wallekensacker Wingene-Sint-Jan’, in: Ons Wingene, 2 (1999), pp. 93-ev. Patteeuw J., ‘Het verloren goed Wingene’, in: Ons Wingene, 4 (2001), pp. 20-ev. Patteeuw J., ‘Wingene in oude kaarten van 1600 tot 1800’, in: Ons Wingene, 5 (2002), pp. 12-30. Patteeuw J., ‘Het goed te Lavoorde’, in: Ons Wingene, 5 (2002), pp. 86-ev. Patteeuw J., ‘Het Goed te Westackere’, in: Ons Wingene, 6 (2003), pp. 115-ev. Patteeuw J., ‘Het verval van Wingense heerlijkheden 1687-1727’, in: Ons Wingene, 7 (2004), pp. 135ev. Patteeuw J., ‘Hof Peerstalle’, in: Ons Wingene, 8 (2005), pp. 104-ev. Patteeuw J., ‘Hofstede De Smet’, in: Ons Wingene, 10 (2007), pp. 114-ev. Patteeuw J., ‘Feodaal overzicht van Wingene’, in: Ons Wingene, 10 (2007), deel 2. Patteeuw J., ‘Molens te Wingene voor 1600’, in: Ons Wingene, 11 (2008), pp. 74-ev. Patteeuw J., ‘Hofdstede Persyn’, in: Ons Wingene, 13 (2010), pp. 20-ev. Patteeuw J., ‘Hofdstede Vandeweghe’, in: Ons Wingene, 14 (2011), pp. 122-ev. Peers L. en Bauwens L., ‘Fumure de prairies: expériences établies à Oostcamp’, in: Revué Générale Agronomique de Louvain, 14 (1904), pp. 16-20; 71-74; 161-165; 196-199; 281-288; 340-348; 396-400; 428-441; 473-475. ‘Plantenkwekers in het Bulskampveld’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 7 (1961), nr. 3, p. 7. Pollet J., ‘Velden, vijvers en vissers te Zedelgem’, in: Biekorf, 92 (1992), nr. 3, pp. 233-251.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
61
Radcliff T., A report on the Agriculture of Eastern and Western Flanders, Londen, 1819, pp. 128-136. Ryckaert I., ‘Recente geschiedenis van de landbouw’ in: C. Lambert red., Landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem, Open Monumentendag Vlaanderen 2010. Gemeente Beernem, Beernem, 2010, pp. 2-8. Ryserhove A. en Muylaert F., ‘Namen van de dreven, bossen en landerijen van het Lippensgoed te Beernem, 1978’, in: Bos en Beverveld, 14 (1980), pp. 57-72. Ryserhove A., ‘De rondreis van Walter de Marvis, bisschop van Doornik in 1242’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 12 (1961), pp. 228-236. Ryserhove A., ‘Bulskampveld en Lippensgoed’, in: Bos en Beverveld, 7 (1972), pp. 9-10. Ryserhove A., Historische speurtocht doorheen de groene gewesten (Beernem – Oedelem – Sint-Joristen-Distel – Hertsberge), s.l., 1973. Ryserhove A., Beernem, een heemkundige studie, Handzame, 1979. Ryserhove A., ‘Het Landboek van Beernem’, in: Bos en Beverveld, 15 (1981), pp. 30-36. Ryserhove A., ‘Leenroerig overzicht van Beernem’, in: Bos en Beverveld, 15 (1981), pp. 37-70. Saelens M., ‘Een wandeling door St-Maria-Aalter… 50 jaar geleden’, in: Land van de Woestijne, 1 (1978), nr. 2, pp. 15-21. Schepens L., ‘Over wagens, karren en wagenmakers’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 13 (1962), pp. 230-241. Segers Y. en Van Molle L. red., Leven van het land: boeren in België, 1750-2000, Leuven, 2004. Silversmet T., Het verzamelde archief van Ruiselede, 13 dln., Ruiselede, 1987 Spanhove L., ‘De kindersterfte in enkele plattelandsdorpen rond Brugge’, in: Bos en Beverveld, 7 (1972), pp. 11-18. Stieperaere H. en Hermy M., ‘De Gulke Putten, relikt van het oude Bulskampveld’, in: Natuurreservaten, 12 (1990), nr. 4, pp. 4-7. Stockman L., ‘Historisch-geografische ontwikkeling van de Villa Haleftra tot parochie’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 19 (1968), pp. 7-47. Stockman L., ‘De pachthoeven van de Jezuïeten te Aalter’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 26 (1975), pp. 158-175. Stockman L., Geschiedenis van Aalter, s.l., 1979. Strobbe H., ‘Toen er nog vlas gezaaid werd te Beernem en omstreken’, in: Bos en Beverveld, 13 (1979), pp. 73-76. Tack G. e.a. red., Bossen van Vlaanderen, een historische ecologie, Leuven, 1993.
62
Tambuyzer C., De landbouwstreken van de provincie West-Vlaanderen (LEI-Schriften, 123/RR-104), Brussel, 1970. Tanghe G., Parochieboek van Beernem, Damme, Sijsseele, Lapscheure, herdr. 1857-1862, Handzame, 1975. Tanghe G., Parochieboek van Ruisselede en Meulebeke, herdr. 1861-1862, Handzame, 1975. Termote J., Project Biscopveld. Historisch-geografisch onderzoek naar het voorkomen van de voormalige veldvijvers in het Bulskampveld en de mogelijkheden van herstel in het natuurinrichtingsproject Biscopveld, Eindrapport Vlaamse Landmaatschappij, Brussel, 2010. Termote T., Economische betekenis van het agrocomplex in West-Vlaanderen (Facetten van WestVlaanderen, 57), Brugge, 2009. Uyttenhove P. red., Recollecting Landscapes. Herfotografie, geheugen en transformatie 1904-19802004, Gent, 2006. Van Acker L., ‘Heideontginning ten zuiden van Brugge’, in: Biekorf, 60 (1960), pp. 235-238. Van Aerschot-Van Haeverbeeck S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Oost-Vlaanderen. Arrondissement Gent. Kanton Nevele (12n1), Brussel, 1989. Van Craenenbroeck W. e.a., 75 jaar Sint-Amandus: gedenkboek ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van het Sint-Amandusinstituut Beernem, Beernem, 2003. Van den Brande, M., Studie van de vegetatie van twee percelen heide en struikgewas in het Gulke Putten Reservaat te Wingene (West-Vl.) na vier jaar schapenbegrazing, 2 dln., Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, RUGent, faculteit Wetenschappen, 1981. Van Eeghem E., ‘Het ontstaan van grachten en wallingen’, in: Land van de Woestijne, 20 (1997), nr. 34, pp. 47-54. Van Hauwaert L., Veldvijvers in Vlaanderen, ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, RU Gent, faculteit Wetenschappen, 1982-1983. Van Hecke E. e.a., Atlas van België. Deel 2: Landschappen, platteland en landbouw, Gent, 2010. Van Severen A., ‘Franciscus Werrebrouck en de heide van het Bulskampveld’, in: Bos en Beverveld, 6 (1971), pp. 125-138. Van Slambrouck, N., ‘Een coöperatieve melkerij te Beernem’, in: Bos en Beverveld, 32 (1998), pp. 6783. Van Speybrouck A., ‘Le Beverhoutsveld situé dans la commune d’Oedelem’, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 34 (1884), pp. 155-207. Van Steenhuyse L., Wijknamen in Beernem en Sint-Joris-ten-Distel: een microtoponymische studie, Ongepubliceerde bachelorproef, UGent, faculteit Letteren en Wijsbegeerte, 2007.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
63
Van Vlaenderen P. en Vranckx M., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Ruiselede, Brussel, 2008. Van Wonterghem E., ‘De ontginning van het Bulskampveld’, in: Open Monumentendag Vlaanderen 2005 Gemeente Beernem, s.l., 2005, pp. 2-9. Van Zuylen van Nyevelt A. en Viérin J., ‘Histoire de la prévôté de Hertsberghe’, in: Bulletin des Commissions royales d’art et d’archéologie, 64 (1925). Vanbelleghem D., ‘Van boerenstiel naar agro-economie’, in: P. Uyttenhove red., Recollecting Landscapes. Herfotografie, geheugen en transformatie 1904-1980-2004, Gent, 2006, pp. 253-271. Vande Ginste S. red., Oostkamp in kaart, een kennismaking met historische kaarten van Oostkamp, Oostkamp, 2003. Vandecandelaere R., Penitentiair Landbouwcentrum te Ruiselede, Ruiselede, 1995. Vandenbroeke C. en Vanderpijpen W., ‘Landbouw en platteland in de Zuidelijke Nederlanden 17701884’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 10, Haarlem, 1982, pp. 183-209. Vanhaute E., Heiboeren. Bevolking, arbeid en inkomen in de 19de-eeuwse Kempen (Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis, 102), Brussel, 1992. Vanmaekelbergh C., Marginale gronden te Wingene. Een retrospektief-geografische studie, ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, RU Gent, faculteit Wetenschappen, 1973-1974. Vanneste O., Theys J. en Zwaenepoel M., Het arrondissement Brugge: een regionaal-ekonomische studie (West-Vlaams Economisch Studiebureau, 4), Brugge, 1961. Vanwalleghem A. en Creyf S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Oostkamp. Deel I: Deelgemeente Oostkamp, Brussel, 2007. Vanwalleghem A. en Creyf S., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Oostkamp. Deel II: Deelgemeenten Hertsberge, Ruddervoorde en Waardamme, Brussel, 2007. Vercruysse E., ‘Ons familieleven in St Pietersveld en Oedelem van 1933 tot 1945’, in: Bos en Beverveld, 45 (2011), pp. 165-218. Vergote B., ‘Grondgebruik en grondbezit in Wingene (1756)’, in: Ons Wingene, 11 (2008), pp. 86-96. Verhoustraete A., ‘Molens binnen het maalgebied in het Land van de Woestijne’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 2 (1951), pp. 32-42. Verhoustraete A., ‘Molens van Aalter na 1795’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 2 (1951), pp. 42-48. Verhoustraete A., ‘Over de scheepvaart op het kanaal van Gent naar Brugge en over de marktschepen in het bijzonder’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 7 (1956), pp. 225-230. Verhoustraete A., ‘St-Maria-Aalter’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 8 (1957), pp. 207-246.
64
Verhoustraete A., Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan (Oostvlaams verbond van de kringen voor geschiedenis. Voorlichtingsreeks, 27), Gent, 1960. [= Verhoustraete A., ‘Het oostelijk deel van het Bulskampveld en de ontginning ervan’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 10 (1959), pp. 5-54.] Verhoustraete A., ‘Het Bakensgoed te Aalter’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 11 (1960), pp. 295298. Verhoustraete A., ‘Iets over het Bulskampveld’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 6 (1960), nr. 2, pp. 9-10. Verhoustraete A., ‘Het hooggoed te St. Maria-Aalter’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 7 (1961), nr. 1, p. 19. Verhoustraete A., ‘Iets over het Goed Ten Bokhoute te St. Maria-Aalter’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 10 (1965), nr. 3, pp. 12-13. Verhoustraete A., ‘Feodaal overzicht van Ruiselede’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 16 (1965), pp. 157-206. Verhulst A., ‘Occupatiegeschiedenis en landbouweconomie in het Zuiden circa 1000-1300’, in: (Nieuwe) Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 2, Haarlem, 1982, pp. 83-104. Verstraete A., De ontginning van het Bulskampveld in de XVII en XVIII eeuw, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, KU Leuven, departement Geschiedenis, 1962. Vlamynck J., ‘Boomkwekerijen te Beernem’, in: Bos en Beverveld, 11 (1977), pp. 110-115. Vlamynck J., ‘Hoevebenamingen in Groot-Beernem’, in: Bos en Beverveld, 12 (1978), pp. 169-172. Vyncke J., ‘Varkensteelt te Doomkerke – de veeteelt te Doomkerke, anno 1972’, in: in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 18 (1973), nr. 1, pp. 7-9. ‘Waar lag de brandvijver?’, in: Ons Doomkerke – De Vijf zusterparochiën, 15 (1970), nr. 3, pp. 13-14. Waerniers P., ‘1960-2010: 50 jaar landbouwonderwijs in Oedelem: hoe het begon…’, in: C. Lambert red., Landbouw en agrarisch erfgoed in Beernem, Open Monumentendag Vlaanderen 2010. Gemeente Beernem, Beernem, 2010, pp. 52-54. Wouters V., ‘Het karrenmuseum in het domein Bulskampveld te Beernem’, in: Levend land. Maandblad voor de landelijke gilden van de Belgische boerenbond, 13 (1984), nr. 1, pp. 8-9. Zwaenepoel A., Een vegetatiekundige en ecologische studie van het Vloethemveld (Zedelgem, Snellegem), ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, RU Gent, 1985. Zwaenepoel M. en Vanhove N., De landbouw in West-Vlaanderen: een ekonomische en sociografische analyse (West-Vlaams Economisch Studiebureau, 11), Brugge, 1965.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
65
5 Lijst van kaarten en afbeeldingen 5.1 Kaarten Kaart 1: Afbakening van het Landschapspark Bulskampveld Bron: VLM en provincie West-Vlaanderen.
Kaart 2: Overzichtskaart van de Vlaamse veldzones (ca. 1750) Bron: De Brabandere, ‘De ontginningsgeschiedenis van het Bulskampveld’, 18.
Kaart 3: De reis van bisschop Walter de Marvis door het Bulskampveld in 1242 Bron: Andries, ‘Notice sur la grande bruyère flamande de Bulscamp’, s.p.
Kaart 4: Het bodemgebruik in Wingene volgens het landboek van 1756 Bron: Vanmaekelbergh, Marginale gronden te Wingene, s.p.
Kaart 5: Het Bulskampveld op de Ferrariskaart (1771-1777) en op de topografische kaart ‘Depot de la guerre’ (1880) Bron: Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), www.ngi.be/NL/NL1-4-2-3.shtm. Topografische kaart (‘Depot de la guerre’), http://patrimoine.spw.wallonie.be/cartotheque
Kaart 6: De (voorloper van de) Colpaerthoeve op de Ferrariskaart en op een huidige kaart Bron: Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), www.ngi.be/NL/NL1-4-2-3.shtm en Google Maps.
Kaart 7: Ontginningsgebieden en –hoeves op het Bulskampveld op de Ferrariskaart (1771-1777) en op een recente topografische kaart (2002) – bewerking provincie West-Vlaanderen Bron: Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden (Ferraris), www.ngi.be/NL/NL1-4-2-3.shtm. Topografische kaart 2002 (Copyright GDI Vlaanderen). Bewerking provincie West-Vlaanderen (Lode Tanghe)
Kaart 8: Gebruik van landbouwpercelen in het Landschapspark Bulskampveld in 2010 Bron: Kaart landbouwpercelen, datalayer GIS Vlaanderen, West-Vlaanderen, 2010.
5.2 Afbeeldingen Afbeelding 1: Een oeselaar (eg) uit Oostkamp (ca. 1950), decennialang gebruikt Bron: Devliegher, Landelijk en ambachtelijk leven, 102 en 209.
Afbeelding 2: Aardappelplanter uit Doomkerke (1924-1925) Bron: Devliegher, Landelijk en ambachtelijk leven, 38 en 152.
Afbeelding 3: Fotoreeks ‘Recollecting Landscapes’ (Ruiselede): Massart (1904) en Charlier (1980) Bron: Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 92-93.
Afbeelding 4: De wekelijkse botermarkt te Oedelem (1956) Bron: Matthijs, ‘Over melk en boter’, 50.
Afbeelding 5: Het Land- en Tuinbouwinstituut van Oedelem Bron: Waerniers, ‘1960-2010: 50 jaar landbouwonderwijs in Oedelem’, 52.
Afbeelding 6: Fotoreeks ‘Recollecting Landscapes’ (Ruiselede): Massart (1904), Charlier (1980) en Kempenaers (2004) Bron: Uyttenhove, Recollecting Landscapes, 98-99.
66
6 Bijlagen 6.1 Bodemkaart van het Landschapspark Bulskampveld
Bron: Bodemkaart, datalayer GIS Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
67
6.2 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1846) Tarwe Spelt Masteluin Rogge Gerst (winter) Haver Erwten/wikken Paardebonen Mengvormen Boekweit Graangewassen Hop Chicorei Tabak Koolzaad/raapzaad Hennep Vlas Meekrap Suikerbieten Nijverheidsgewassen Bieten Raap/koolraap Wortel/pastinaak Aardappelen Rode/witte klaver Rupsklaver (luzerne) Voederkolen Andere voeders
68
Beernem 100,87 4,46 500,17 3,81 110,77 30,47 12,26 1,80 122,11 886,72 0,04 3,34 39,39 0,15 98,86 141,78 4,43 0,63 28,15 219,13 105,26 0,10 1,57
Oostkamp Ruddervoorde 219,14 74,85 2,91 26,08 885,58 415,03 15,51 0,86 240,50 110,00 62,68 8,95 13,36 6,53 2,37 0,41 128,04 40,01 1570,09 682,72 0,09 0,04 0,82 1,36 34,09 17,17 185,84 76,53 220,75 95,19 16,70 0,31 8,76 10,25 42,97 8,93 316,79 190,78 158,88 93,67 0,02 1,91 0,89
Sint-Joris 39,68 145,00 7,74 26,43 7,77 1,79 0,79 30,21 259,41 0,29 4,68 36,93 41,90 1,40 0,74 6,56 61,65 34,93 0,15
Waardamme 22,06 0,88 137,79 0,11 28,24 8,21 2,52 12,13 211,94 0,13 4,22 27,00 31,35 0,11 1,12 4,88 38,32 22,66 -
Ruiselede 196,39 0,30 31,98 668,51 28,05 105,69 12,83 15,89 1,56 122,49 1183,69 1,78 44,76 132,89 179,43 10,59 0,04 12,76 216,77 146,64 0,01 -
Zwevezele 101,86 0,08 22,22 514,74 1,29 109,25 21,69 20,50 1,71 52,16 845,50 0,15 0,03 1,94 43,50 91,53 137,15 1,84 6,03 13,46 171,45 119,96 0,10 0,12 2,40
Wingene 180,32 36,44 768,91 3,80 173,40 28,30 25,71 2,57 152,81 1372,26 0,22 2,75 65,48 192,59 261,04 8,66 2,27 14,99 317,41 161,43 0,22 1,00
Aalter 71,81 0,45 859,05 29,73 124,25 53,33 3,96 0,61 268,79 1411,98 0,75 0,16 18,18 150,59 0,44 170,12 2,91 2,67 34,97 278,32 154,79 1,94 0,71
Knesselare 55,28 0,04 0,15 412,60 18,94 56,42 17,34 3,75 0,24 85,02 649,78 0,82 13,77 0,01 81,27 95,87 2,26 4,50 19,27 135,33 84,39 1,48
Voedergewassen AKKERBOUW Diverse teelten Braak Hooiland Weiland Boomgaarden Wijngaarden Groententeelt Boomkweek Parken/lusthoven Bos (hak/sparhout) Ontgonnen grond Heide/woeste grond NIET-AKKERBOUW TOTAAL
359,27 1387,77 12,18 21,60 75,64 56,83 80,52 0,07 66,86 40,48 0,36 927,63 3,90 99,06 1385,13 2772,89
546,03 2336,87 0,65 17,25 272,83 125,37 99,74 0,03 42,59 9,23 55,49 946,81 2,71 130,60 1703,3 4040,17
304,83 1082,74 10,19 1,65 123,46 38,16 42,39 19,57 3,07 10,76 1603,59 0,79 278,80 2132,43 3215,18
105,43 406,74 13,38 9,03 17,31 6,54 0,40 6,11 81,33 1,02 9,62 144,74 551,48
67,09 310,38 47,28 14,64 26,75 58,49 289,86 0,84 437,86 748,24
386,81 1749,93 3,24 234,99 249,69 64,70 22,22 1,94 0,35 500,31 6,46 1083,90 2833,83
315,36 1298,01 22,41 30,03 115,17 73,38 55,11 26,63 0,53 1,27 512,11 23,35 61,00 920,99 2219,00
505,98 2139,28 61,94 57,84 147,47 120,66 68,33 32,82 0,98 1656,69 44,48 224,75 2415,96 4555,24
476,31 2058,41 196,37 1,13 39,87 102,75 85,03 35,49 0,94 0,12 960,58 12,60 41,77 1476,65 3535,06
247,23 992,88 14,45 1,83 43,10 185,62 41,22 16,22 0,07 56,81 23,35 382,67 1375,55
Bron: Recensement général d’agriculture, 1846. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
69
6.3 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1910) Tarwe (zg/wg) Spelt Masteluin Rogge Wintergerst Zomergerst Haver Boekweit Graangewassen Paardebonen Erwten/wikken Peulvruchten Hop Chicorei Tabak Koolzaad/raapzaad Hennep Vlas Suikerbieten Nijverheidsgewassen Voederbieten Raap Koolraap Wortel/pastinaak Aardappelen Voederkolen Knolgewassen Rode/witte klaver Rupsklaver (luzerne)
70
Beernem 13,58 3,81 639,86 0,20 174,37 0,81 832,63 2,40 0,81 10,12 2,53 15,86 79,11 3,71 1,25 4,01 377,74 4,42 470,24 57,62 0,15
Oostkamp 28,68 5,63 917,03 0,80 0,15 292,41 5,46 1250,16 1,36 1,36 3,37 0,24 0,22 16,40 2,81 23,04 130,84 20,06 3,94 6,94 513,09 20,65 695,52 76,23 -
Ruddervoorde 17,32 1,90 731,31 2,14 1,46 239,92 1,72 995,77 3,61 0,37 3,98 4,60 2,94 0,02 0,15 12,89 0,28 20,88 106,20 0,20 0,73 366,76 6,27 480,16 50,21 -
Sint-Joris 2,73 0,21 123,20 34,25 160,39 0,01 0,01 0,02 0,62 1,81 0,18 2,63 21,02 0,53 0,38 0,42 71,69 0,06 94,10 14,26 0,15
Waardamme 237,68 68,24 305,92 1,22 0,90 12,34 14,46 18,82 0,12 113,77 0,40 133,11 15,36 -
Ruiselede 71,70 5,67 828,34 0,96 1,39 189,17 0,51 1097,74 1,24 0,04 1,28 4,80 6,27 0,51 40,35 1,14 53,07 115,87 39,33 0,15 0,38 394,06 4,28 554,07 98,70 0,11
Zwevezele 20,01 1,30 626,20 2,61 0,18 213,27 2,10 865,67 0,50 15,62 16,12 52,06 5,30 0,20 0,09 34,17 3,60 95,42 106,75 12,34 0,54 4,16 301,19 4,79 429,77 38,31 0,08
Wingene 54,87 0,50 4,31 1178,96 7,52 3,64 251,46 1,52 1502,78 1,78 2,60 4,38 1,56 48,94 4,87 1,67 84,12 1,77 142,93 129,88 22,37 5,80 1,96 433,78 7,26 601,05 61,38 0,01
Aalter 8,19 0,28 2,41 1136,15 4,63 3,25 271,17 0,70 1426,78 0,09 1,45 1,54 0,04 9,64 6,01 45,84 6,42 67,95 186,07 28,03 8,26 7,88 650,57 9,45 890,26 144,68 11,24
Knesselare 2,32 0,06 3,47 500,12 0,16 1,21 138,55 645,89 1,11 0,28 12,19 13,17 26,75 76,38 17,27 0,06 0,31 279,72 2,43 376,17 64,36 1,10
Rolklaver Mosterdzaad Voedermaïs Erwten/wikken Voedergewassen AKKERBOUW Hooiland Weiland Ray-grass e.a. Grasland Groententeelt Bloementeelt Boomgaarden Fruitstruik/wijng. Boomkweek Parken/lusthoven Niet-benoemd Andere teelten Braak Bos Heide Onbewerkte grond NIET-AKKERBOUW TOTAAL In eigendom Gepacht
0,15 4,67 1,19 63,78 1382,51 56,34 249,74 28,68 334,76 18,79 1,44 67,63 0,11 29,53 59,50 177,0 2,40 410,60 0,62 413,62 925,38 2307,89 740,96 1566,93
0,15 4,62 2,72 83,72 2053,80 265,32 511,54 17,23 794,09 38,99 1,02 85,15 6,40 33,81 77,56 0,88 243,81 4,72 481,73 4,67 491,12 1529,02 3582,82 879,17 2703,65
5,91 0,34 56,46 1557,25 135,42 338,60 29,10 503,12 11,70 0,59 47,99 0,58 20,22 18,60 99,68 389,50 54,79 444,29 1047,09 2604,34 745,12 1859,22
1,77 16,18 273,31 15,52 48,08 0,46 64,06 6,83 0,38 21,57 0,01 0,14 15,00 43,93 2,52 2,52 110,51 383,82 77,59 306,23
15,36 468,85 27,14 59,45 1,25 87,84 6,70 0,04 7,20 0,08 14,02 1,00 137,88 138,88 240,74 709,59 201,76 507,83
1,25 3,21 0,08 103,35 1809,51 204,12 227,03 15,41 446,56 35,92 0,16 100,68 0,07 6,13 5,28 2,40 150,64 0,89 149,56 91,41 241,86 839,06 2648,57 565,56 2083,01
4,72 11,38 54,49 1461,47 106,69 288,18 36,97 431,84 19,91 1,38 66,56 1,17 0,61 2,77 0,44 92,84 0,19 52,85 58,76 111,80 636,48 2097,95 449,34 1648,61
0,09 11,68 0,35 73,51 2324,65 191,01 420,41 46,55 657,97 26,15 2,14 59,67 5,05 9,78 4,78 0,01 107,58 4,12 592,25 118,62 714,99 1480,54 3805,19 955,63 2849,56
45,34 0,91 202,17 2588,70 134,81 377,49 33,46 545,76 15,89 1,17 98,20 1,01 13,69 1,15 1,87 132,98 2,34 866,00 11,90 880,24 1558,98 4147,68 1181,02 2965,76
6,51 0,02 71,99 1120,80 104,80 100,92 21,94 227,66 19,43 1,54 14,57 0,62 2,41 38,57 1,06 68,50 3,35 72,91 339,14 1459,94 279,34 1180,60
Bron: Recensement général d’agriculture, 1910. De resultaten slaan op de volledige gemeenten en niet op het deel dat op het Bulskampveld ligt. Nateelten en serreteelten werden niet in dit overzicht opgenomen.
Vooronderzoek. Evolutie van de landbouw in het Landschapspark Bulskampveld
71
6.4 Cultuurareaal in de gemeenten van het Bulskampveld in hectare (1980-2010) Cultuurgrond Tarwe Rogge Gerst Granen Maïs Andere Totaal Nijverheidsgewassen Aardappelen Bouwland Peulvruchten Maïs VoederAndere gewassen Totaal Tuinbouwzaden Groenteteelt (open) Sierteelt Braakland Totaal Boomkwekerijen Boomgaarden Teelt vaste planten Andere Totaal Blijvend grasland Serreteelt Tuinen eigen gebruik TOTAAL CULTUURAREAAL NIET-LANDBOUWOPPERVLAKTE
1980 2010 Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Aalter Beernem Oostkamp Ruiselede Wingene Aalter 15,36 78,04 66,06 70,09 41,82 185,25 177,70 62,68 114,41 153,37 101,14 126,01 41,85 64,12 112,94 297,65 524,59 216,17 521,79 343,91 7,40 17,93 3,35 6,14 21,76 39,74 77,91 17,74 71,06 550,53 98,45 313,16 504,94 460,80 69,14 144,74 36,31 61,22 56,63 43,51 43,61 19,50 10,98 21,65 483,29 913,12 438,30 734,96 626,36 786,69 337,69 398,69 636,47 657,58 49,46 4,46 19,62 20,00 1,50 16,46 27,22 5,50 47,51 151,08 186,00 229,09 153,67 298,32 256,97 186,81 486,89 249,15 2,0 2,5 0,80 717,33 422,54 209,14 597,29 811,98 1442,48 1295,96 654,87 1331,80 1443,29 694,26 496,31 249,94 561,03 532,30 607,67 446,33 219,36 506,70 368,15 1411,59 918,85 459,08 1158,32 1344,28 2050,15 1742,29 874,23 1838,50 1811,44 0,12 0,40 0,03 25,90 0,79 26,19 170,92 27,53 213,98 37,58 41,67 131,04 68,15 507,85 88,61 1,25 2,69 0,21 4,34 1,50 4,40 3,85 27,02 0,20 3,75 5,58 1,10 11,66 0,40 0,96 6,32 1,42 15,94 0,58 1973,58 2213,82 1117,08 2372,00 2186,29 3183,69 2494,62 1555,20 3540,68 2813,86 45,66 33,97 13,40 27,23 10,79 29,09 46,00 43,47 71,15 1,95 0,25 5,17 3,06 0,01 1,03 8,08 0,28 0,80 0,35 0,01 0,10 0,01 45,66 35,02 18,57 30,29 11,14 29,11 47,13 51,55 71,15 2,24 2618,79 2636,99 1216,32 2737,85 2175,68 1742,97 1854,15 815,79 1744,46 1744,87 3,49 2,73 0,51 5,80 0,86 2,29 5,68 1,78 14,90 3,95 6,30 4,49 2,63 20,95 0,18 0,03 1,45 0,56 0,63 0,28 4647,82 4893,05 2355,11 5166,89 4374,15 4958,09 4403,03 2424,88 5371,82 4565,20 241,09 167,56 102,14 233,55 201,25 151,08 125,73 101,23 196,68 125,44
Bron: 15 mei-telling 1980 en 2010 (NIS/ADSEI, Landbouwstatistieken). De data slaan op de huidige gemeentegrenzen.
72
CENTRUM AGRARISCHE GESCHIEDENIS
Atrechtcollege Naamsestraat 63 B-3000 Leuven Tel. 016 / 32.35.25
[email protected] www.cagnet.be www.HetVirtueleLand.be