Good Grief! Cees van Veelen
Inhoudsopgave Gods goedheid en het kwaad in de wereld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4 Game, set and match . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .5 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 De wereld is een toverbal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 Het wereldbeeld in Europa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9 Het wereldbeeld in Ghana . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11 Schepper naast God . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14 Manicheeërs en Augustinus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .15 Leugenaar van den beginne . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Gejaagd door de wind . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 Hekserij in West Europa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 Wicca . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26 Hekserij in Ghana . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26 Tramlijn begeerte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .36 Niet alle tranen zijn een kwaad ding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40 Exegetische excurs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .41 Literatuurlijst - Give them something to read… . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .43
.......... .......... .......... .......... .......... .......... .......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... .........
Gods goedheid en het kwaad in de wereld Al sinds onheuglijke tijden breken de mensen er hun hoofd over. Hoe is een goede God te rijmen met zoveel kwaad in de wereld? Want dat deze wereld van kwaad vergeven is ziet iedereen die om zich heen kijkt. En wie het dan nog niet ziet, ziet het wel als het hem zelf treft. Maar dat God goed is moet je maar geloven. Dat al zo lang mensen met deze vragen worstelen betekent, dat er geen afdoend en overtuigend antwoord is geformuleerd. Het is eerder andersom. De volgende stelling komt uit een toets Logica van de Faculteit Filosofie van de Katholieke Universiteit Nijmegen1. Als God bestaat, dan is Hij almachtig, alwetend en oneindig in zijn goedheid. Als Hij het kwaad kan verdelgen en Hij weet dat het kwaad bestaat, dan is Hij niet oneindig in zijn goedheid, als Hij het niet verdelgt. Als Hij almachtig is, kan Hij het kwaad verdelgen. Als Hij alwetend is, dan weet Hij dat het kwaad bestaat als het inderdaad bestaat. Het kwaad bestaat niet als God het verdelgt. Het kwaad bestaat. Dus God bestaat niet. Klopt de stelling? Het zit hem in de drie genoemde eigenschappen van God. Zodra je één van de drie schrapt, is er geen enkel probleem. Was God niet almachtig, dan kun je zeggen: Hij weet dat het kwaad bestaat, in Zijn goedheid zou Hij het heel graag verdelgen, maar helaas: Hij kan het niet. Hij kan ook niet alles! Was Hij niet alwetend, dan kun je zeggen: Hij kan het kwaad verdelgen, Hij wil in Zijn goedheid het kwaad wel verdelgen, maar Hij weet niet dat het er is en daarom doet Hij niets. Ten slotte zou er geen enkel probleem zijn indien God niet goed was. Dan wist Hij dat het kwaad er was, Hij zou het kunnen verdelgen, maar Hij doet het lekker niet. Hij vindt het kwaad veel te leuk. Hij is zelf voor een deel kwaad. Een andere oplossing is het kwaad te ontkennen, althans: minimaliseren. Zoals Leibniz, de Duitse filosoof die leefde van 1646 tot 1716, gedaan heeft. Volgens hem was alle kwaad, het morele en het fysieke, uiteindelijk terug te voeren op de eindigheid van deze wereld. Deze eindigheid was onvermijdelijk, indien God een wereld moest scheppen.2 Alleen God is immers oneindig. Uiteindelijk is deze wereld de beste van alle mogelijke werelden. Enigszins gechargeerd gezegd heeft hij de conclusie van de stelling omgedraaid: God bestaat, en daarom bestaat het kwaad niet. Het is niet helemaal zo, er is wel kwaad in de ogen van Leibniz, maar er is een optimale verhouding tussen goed en kwaad. ‘God had ook een wereld kunnen scheppen waarin Caesar niet door Brutus was vermoord, maar dan was de hele constellatie ervoor en erna anders geweest. Met zijn oneindige verstand controleert God alle programma’s en kiest het beste eruit’3
1
Het tentamen is te downloaden: www.phil.kun.nl/logica/propedeuse/d3prop02-03.pdf. De vraag is duidelijk geïnspireerd door het zogenaamde raadsel van Epicurus: Wil God het kwaad voorkomen, maar kan Hij het niet, dan is Hij niet almachtig. Kan Hij het kwaad voorkomen maar wil Hij het niet, dan is hij kwaadwillend. Kan Hij het kwaad voorkomen en wil Hij het ook, waar komt het kwaad dan vandaan. Kan Hij het niet en wil Hij het ook niet, waarom noem je Hem dan God? 2 H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie, pag. 320 3 Rüdiger Safranski, Het kwaad, 1998, pag. 255
3
Exegetische excurs Zie, wij prijzen hen zalig, die volhard hebben: gij hebt van de volharding van Job gehoord en gij hebt uit het einde, dat de Here deed volgen, gezien, dat de Here rijk is aan barmhartigheid en ontferming. (Jak. 5:11) In de wandeling wordt deze volharding van Job gezien in zijn woorden in hoofdstuk 2 van het bijbelboek, wanneer hij tegen zijn vrouw zegt (Job 2:10): “zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?” Het lijkt dan, alsof uit het klakkeloos aanvaarden van het kwaad een waar Godsvertrouwen zou spreken. Deze uitleg kunnen we echter alleen volhouden, als we de rest van het bijbelboek negeren. Job volhardt in zijn onschuld. Hij aanvaart het gebeuren niet als een straf op de zonde. Tot het laatste houdt hij vol (Job 31:6): “Hij wege mij op een zuivere weegschaal, dan zal God mijn onschuld erkennen.” Aan het eind van het boek bevestigt de Heer deze interpretatie. Zijn toorn is ontbrand tegen de drie vrienden, die het hele boek advocaten van God wilden zijn, maar er nu van beschuldigd worden niet recht van God gesproken te hebben. Alleen Job heeft recht gesproken over God. Het hele boek door heeft Job erin volhard de al zo logisch klinkende redeneringen van de vrienden niet te aanvaarden. Dat wordt hem tot gerechtigheid gerekend. Naar mijn mening betekent dat, dat een ‘theologie omtrent het kwaad’ die sluit als een bus per definitie op een dwaalspoor brengt. De ongerijmdheid van het kwaad sluit een verklaring uit. Het gaat er mij ook niet om het kwaad te verklaren en alle vragen te beantwoorden, maar veelmeer de antwoorden te wantrouwen en de juiste vragen leren ontdekken. Op twee manieren hebben we dus een probleem met het kwaad en ons geloof in een goede God. We hebben een probleem als we persoonlijk kwaad ervaren. Wanneer het dan nog een welverdiende straf was, dan zou je er misschien nog vrede mee kunnen hebben, maar meestal ervaar je dat niet zo. Een mens zit eerder als Job verbijsterd op de mestvaalt en heeft geen flauw idee wat hem overkomen is, laat staan waarom. We hebben ook een probleem wanneer we op abstracter en theoretischer wijze het kwaad in de wereld proberen te rijmen met een goede God. Dit botst namelijk met de logica. De aanleiding tot deze studie is het bezoek in 2002 aan de Presbyterian Church of Ghana. Tijdens talloze gesprekken waartoe wij werden uitgenodigd speelde de angst voor het kwaad, de bestrijding van het kwaad en de bevrijding van het kwaad een enorme rol. In het eerste hoofdstuk worden een dualistische en een monistische benadering van het kwaad naast elkaar gezet. In het tweede hoofdstuk gaat het over het wereldbeeld, waarbinnen goed en kwaad worden geacht te functioneren. In het derde hoofdstuk worden de gedachten van Augustinus en de Manicheeërs over het kwaad in bovennatuurlijke zin besproken. Het gaat hier om de strikt dualistische opvatting van de Manicheeërs en de afwijzing hiervan van Augustinus. In hoofdstuk vier komt de visie van Karl Barth ter sprake. Hoofdstuk vijf gaat over de manier waarop mensen worden geacht bovennatuurlijke kwade machten tot eigen voordeel te manipuleren: hekserij in Europa en Ghana. In hoofdstuk zes komt menselijke kwaad, ontdaan van een bovennatuurlijk karakter, ter sprake. Het gaat om de natuurlijke oorzaken van intermenselijk geweld in de ogen van René Girard. Afsluitend probeer ik de consequenties uit het besprokene te trekken.
4
Game, set and match Tijdens onze reis door Ghana bezochten we Akropong, waar het Akrofi-Christaller Memorial Centre is gevestigd. Tijdens een wandeling door het plaatsje werd ik bij de chief, de Tufuhene Nana Oforituo Ampem Darko I binnen geroepen. Een ‘oboruni’4 valt altijd op. Na enige plichtplegingen over wie ik was en wat ik in Ghana kwam doen stelde hij mij een vraag, waarvan hij zei dat hij die aan iedereen stelde die voor de eerste keer zijn huis bezocht. De vraag luidde: “Wie gaat er winnen, Jezus of de Satan?” Na het goede antwoord werd opgelucht adem gehaald en kreeg ik een biertje aangeboden. Ik stond perplex. Wat voor denkwereld vormt de achtergrond voor zo’n vraag? Stellen mensen zich voor dat er bij wijze van spreken een tenniswedstrijd aan de gang is in de hemelse gewesten, en dat we hier op aarde geld kunnen inzetten op de winnaar? Of lijkt het meer op een bokswedstrijd, die mensen ademloos volgen, hopend dat de ‘bad guy’ knock out gaat? In ieder geval blijkt uit de vraag een zeer dualistische opvatting. Jezus en de Satan staan lijnrecht tegenover elkaar. Zij houden elkaar bijna in evenwicht. Zij zijn haast gelijkwaardig. Natuurlijk, Jezus is de machtigste en zal uiteindelijk winnen, maar dit is kantje boord. En hoe meer de macht van Jezus wordt beleden en bezongen, des te machtiger wordt de Satan ook voorgesteld. Dit probleem wordt ook door Ghanese theologen onderkend. Dr. A.A. Akrong schrijft over: ‘(…) sommige preken waar de duivel zo krachtig schijnt te zijn, dat zijn kracht bijna gelijk is aan die van God (…) zeer bedreigend voor een monotheïstische godsdienst.’5 Maar niet alleen in Ghana kom je dit soort preken tegen. Vooral in evangelische kringen wil de preker nog wel eens uitweiden over de macht van de satan, net zo goed in Nederland. Al kom ik na het raadplegen van een groot aantal preken uit evangelische en streng reformatorische kringen ertoe, dat het vooral de mens is, die last van Satans macht heeft, Jezus niet. Op verschillende manieren kunnen mensen het afleggen tegen de duivel en zijn trawanten. Houseparty’s, spiritistische seances, zelfs medische behandelingen met acupunctuur6 zouden de poort voor satanische en demonische ellende kunnen openen. Maar de overwinning van Jezus op de Satan wordt nergens betwijfeld. Daarom kunnen mensen ook altijd verlossing bij de Heer vinden. Tegenover dit dualisme staat de gedachte dat er uiteindelijk maar één bron voor alles is, dus ook voor het kwade. Meer zoals het in de Heidelbergse Catechismus staat onder zondag 10: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods ? Antwoord: De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen. Nog scherper geformuleerd is het te vinden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In artikel XII staat:
4
‘oboruni’ betekent ‘blanke’ in het Twi. Abraham Akrong, Towards a theology of evil spirits and witches, Journal of African Christian Thought, Volume 4, No. 1, June 2001, pag. 19 6 Dr. W.J. Ouweneel, Het domein van de Slang, pag. 294 e.v.
5
5
Hij heeft ook de engelen goed geschapen, (…) van welke sommigen van die uitnemendheid, in dewelke hen God geschapen had, in het eeuwig verderf vervallen zijn (…). Zo verwerpen en verfoeien wij dan hierin de dwaling (…) der Manicheeën, die zeggen dat de duivelen hun oorsprong uit zichzelven hebben, zijnde uit hun eigen natuur kwaad, zonder dat zij verdorven zijn geworden. Dat zelfs de duivelen hun oorsprong in God vinden, heeft natuurlijk gevolgen voor de gedachtevorming. Zo lezen we in artikel XIII: Want Zijn macht en goedheid is zo groot en onbegrijpelijk, dat Hij zeer wel en rechtvaardiglijk Zijn werk beschikt en doet, ook wanneer de duivelen en goddelozen onrechtvaardiglijk handelen. De dogmatiek spreekt dan van een effectieve toelating van het kwade. Vandaar komt de tendens in het Nederlandse Protestantisme om met een bepaalde lijdzaamheid kwaad en lijden te ondergaan. Zoals ze in Zeeland bij een sterfgeval zeiden: “Het wordt je door geen mens aangedaan”, daarmee aangevend dat sterven door Gods hand gebeurt. Exegetische excurs Satan keerde zich tegen Israël en zette David aan, Israël te tellen. Zo staat het in 1 Kronieken 21:1. Maar wanneer we dezelfde gebeurtenis opzoeken in het bijbelboek 2 Samuel, dan lezen we in 24:1: ‘De toorn des Heren ontbrandde weer tegen Israël; Hij zette David tegen hen op en zeide: Ga, tel Israël en Juda.’ Dat is een opmerkelijk verschil. De daad die in de oudste bron, 2 Samuel, aan de Heer wordt toegeschreven wordt later, in 1 Kronieken aan de Satan toebedacht. En nu kun je wel vragen of de echte aanstichter van het kwaad op wil staan, maar dat helpt niet zoveel. Willem Barnard heeft zeer behartigenswaardige dingen gezegd over deze tegenstelling: Het blijft tegenover elkaar staan: JHWH gaf de stoot in zijn toorn ofwel de satan stond op tegen Israël en zette David aan. Wij kunnen dat niet met elkaar in overeenstemming brengen. Sterker, wij mogen dat niet dat niet met elkaar in overeenstemming brengen. Wij zouden, door beide gezichtspunten te harmoniseren, de diepte uit het beeld halen. Wij zouden ‘oppervlakkig’ blijven. Wij moeten het naast elkaar laten staan en het struikelblok laten voor wat het is. Het is het probleem van het kwaad in de schepping. Het is het vraagstuk of dat kwaad ook in het scheppen mee betrokken is. Het is de kwestie van initiatief en voorzienigheid. (…) De schrijver van de Samuelboeken kan niet aanvaarden dat iets zou bestaan buiten God. Dát is Deuteronomium 6 vs 4: JHWH èchad, de Heer is één. Maar de schrijver van Kronieken kan niet aanvaarden, dat JHWH tot zonde zou aanzetten. Dát is Deuteronomium 6 vs 5, zie maar na. Het een hoort bij het ander.7 Voordat je kunt gaan nadenken over een monistische of dualistische benadering van het kwaad in deze wereld dient er eerst nagedacht te worden over het wereldbeeld dat men hanteert. Want in dat wereldbeeld moet wel een plek zijn voor het kwade als kwade macht. En natuurlijk voor God.
7
6
Willem Barnard, Stille Omgang, Brasschaat 1992, pag 556
De wereld is een toverbal Het wereldbeeld in Europa Het moderne geseculariseerde westerse wereldbeeld is in feite doodsimpel. Alleen wat zichtbaar is bestaat. Er is alleen een fysieke werkelijkheid, en wat niet gemeten kan worden is geen werkelijkheid. Een hemel boven deze aarde? Nee, de astronauten zijn op hun ruimtereizen niets tegengekomen. Er wordt zelfs verteld dat Yuri Gagarin na zijn eerste vlucht om de aarde uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij God niet was tegengekomen. Is er een dodenrijk dan? Nee, met de dood is alles uit. Het is zelfs zo erg, dat wanneer een arts voor een klacht geen fysieke oorzaak vindt maar het als psychosomatisch diagnostiseert, de patiënt zich beduveld kan voelen. Hij wil een echte oorzaak, een bacterie, een afwijking in het DNA - als het maar iets meetbaars is. Dat er verschil is tussen een psychosomatische kwaal en een ingebeelde ziekte wil er bij sommigen niet eens in. In zo’n wereldbeeld is er geen plaats voor God of voor duivel. Goed en kwaad hebben geen bron buiten de fysieke wereld. Er bestaat geen besturing van de gebeurtenissen, de gebeurtenissen hebben hun natuurlijke oorzaak. En wanneer bij tijd en wijze er geen natuurlijke oorzaak aanwijsbaar is, wijst dat niet op een bovennatuurlijke oorzaak maar op de beperktheid van onze wetenschap. Kleine, haast onmeetbare factoren kunnen enorme gevolgen hebben. Zo kunnen meteorologen moeilijk het weer op langere termijn voorspellen, omdat minuscule verschillen in de gegevens tot enorme verschillen in de berekeningen leiden. Zo schreef Edward Lorentz een artikel dat hij de titel meegaf: ‘Kan het fladderen van de vleugels van een vlinder in Brazilië een orkaan doen losbarsten in Texas?’ Zijn antwoord is trouwens bevestigend8. Dit geseculariseerde westerse wereldbeeld kent dus geen bovennatuurlijke oorzaken van goed of kwaad. Voor bevrijding en vermijding van kwaad wordt totaal op wetenschap en techniek vertrouwd. Dit wereldbeeld is aantrekkelijk, omdat er ook zulke goede resultaten mee bereikt zijn. De resultaten van de medische wetenschap zijn verbluffend. De gemiddelde levensverwachting is in de westerse wereld met sprongen omhoog gegaan. Dat is misschien wel het meest doorslaggevend, omdat het hier gaat om de strijd tegen de dood. De ellende is wel, dat dit wereldbeeld niet automatisch aanleiding geeft tot een bepaalde ethiek. Met hetzelfde enthousiasme werken wetenschappers aan een medisch apparaat dat levens kan redden als aan een precisiebom. Wetenschap moet waardevrij zijn. Maar soms is de afstand tussen waardevrij en waardeloos verwaarloosbaar klein. De natuurkundige A. van den Beukel komt in zijn boek De dingen hebben hun geheim in verzet tegen de exclusiviteit van dit wereldbeeld. Hij citeert de Nobelprijswinnaar Simon van der Meer: “Je moet als fysicus een gespleten persoonlijkheid hebben om nog in een god te kunnen geloven.9” Hiertegen komt hij in verzet. Natuurlijk bestudeert de natuurkundige de fysieke werkelijkheid. Dat is zijn vak. Maar dat wil niet zeggen dat deze werkelijkheid de enige is. Ook voor de moderne geseculariseerde westerse mens kan het geseculariseerde wereldbeeld te plat zijn. Onderzoeken als ‘Secularisatie in Nederland’ tonen aan, dat voor de meerderheid van de Nederlanders er wel ‘iets’ moet zijn. Of dat een hogere macht of een persoonlijke God 8
Erwin Kroll, De wiskunde van het weer, MUON nr 62, pag. 4 (http://www.cpedu.rug.nl/muon/edities/62/Muon62.pdf) 9 Simon van der Meer heeft dit gezegd in een interview in NRC-Handelsblad van 18 april 1987.
7
is, is nog vers twee. Maar slechts 16% noemt zich overtuigd atheïst.10 In andere Europese landen gelden soortgelijke cijfers. De ‘meest ongelovige’ landen van Europa zijn Rusland, Tsjechië, Hongarije en Frankrijk. Daar is het geloof in een transcendente werkelijkheid niet hoger dan 50 tot 60% van de bevolking; overigens altijd nog een meerderheid.11 Nu is het wel zo dat zeker in Nederland het niet gebruikelijk is om over al dan niet geloven te praten. Daarom lijkt het, alsof het geseculariseerde westerse wereldbeeld gemeengoed is. Bovendien is het geloof in enige bovennatuurlijke werkelijkheid volstrekt niet eenduidig. Het kan gaan om gedachten die men van jongs af aan heeft meegekregen en uit een christelijke traditie stammen tot gedachten uit Oosterse godsdiensten, die een bepaalde populariteit hebben gekregen en onder de verzamelnaam ‘New Age’ gekend worden. Het traditionele christelijke wereldbeeld kent drie niveaus. Je hebt de fysieke wereld op het aardoppervlak, waar de mensen leven. Daarboven heb je de wereld van God, de hemel. Het bevindt zich ‘boven de sterren’. Het is de woonplaats van God en zijn engelen. Bovendien verblijven er de zielen van de gestorven gelovigen. Een derde niveau is de hel, de woonplaats van duivelen en demonen. Daar verblijven ook de zielen van de veroordeelden, de verdoemden. Het is de buitenste duisternis. Maar er is ook onblusbaar vuur. Tussen hemel en hel is een onoverbrugbare kloof. Demonen komen niet in de hemel en engelen niet in de hel. Maar engelen en demonen zijn wel vanuit hun woonplaats actief op aarde: engelen ten goede als beschermengelen, en duivelen ten kwade. Maar de macht van die duivelen stelt niet zo veel voor. Zij staan onder controle van God. Op eigen houtje kunnen zij niet zoveel doen. Gevaarlijk wordt het pas, wanneer mensen proberen de duivelen tot hun eigen voordeel te gebruiken. Daarmee onttrekt zo’n mens de duivel aan Gods controle en krijgt hij vrij spel. Tot in de zeventiende eeuw werden heksen, die een pact met de duivel zouden hebben gesloten, gevreesd en vervolgd. Maar vanaf de zestiende eeuw is de hel gaan krimpen. Terwijl de heksenprocessen op hun hoogtepunt waren, was er al een tegenbeweging merkbaar. In 1482 is de heksenwaag van Oudewater opgericht, uitdrukkelijk bestemd om van hekserij verdachte personen vrij te pleiten. Vanaf de opening heeft iedereen die op deze waag gewogen is, een door de overheid gegarandeerd certificaat ontvangen dat betrokkene geen heks was. Maar de reden dat het belang van duivelen en demonen in het wereldbeeld verminderd is, is dat veel kwaad in de wereld niet aan duivelen, maar aan natuurlijke oorzaken kon worden toegeschreven. Secularisatie heet dat proces. Het wereldbeeld van christenen is daardoor ook veranderd. Wel vind er een scheiding der geesten plaats. In de gevestigde kerken nemen mensen het geseculariseerde wereldbeeld voor zo’n groot deel over, dat een overgroot deel van de kerkleden verklaart niet in een hel te geloven12. Daarnaast herleeft in evangelicale kringen en pinksterkerken het geloof in het bestaan van de hel en machten die daar vandaan komen. Dan gaat het voornamelijk over occultisme en bezetenheid, hoewel sommigen ook de secularisatie zelf toeschrijven aan de duivel, wanneer dat gevolgen heeft op maatschappelijk vlak zoals het toestaan van abortus en euthanasie, en het openstellen van winkels op zondag.13 10
Sociaal en Cultureel Planbureau, Secularisatie in Nederland, 1966-1991, Sociale en Culturele Studies 19, 1994 11 http://www.st-jan.nl/artikelen/GodInNederland.htm 12 17% van de Rooms Katholieken gelooft nog in de hemel en 0% in de hemel en de hel, terwijl slechts 2% gelooft in de opstanding uit de doden. (http://home.wanadoo.nl/iki/GodinNed.htm) Persoonlijk denk ik dat deze cijfers niet helemaal kloppen. 13 Op de webstek van ‘Serving the Nations’ staat bijvoorbeeld te lezen: ‘De koers die het paarse kabinet gevaren heeft is diepgaand beinvloed door (…) de geestelijke overheid en wereldbeheerser der duisternis.’ (http://www.servingthenations.org/studiesarticle.asp?ArticleID=5)
8
Binnen deze groepen leeft het idee dat de werkelijkheid in tweeën te delen is: een rijk van God en een rijk van de duivel. Met een keus voor of tegen God - en een keus tegen God is een keus voor de duivel - bepaalt een mens wie zijn leven beheerst en regeert. Secularisatie heeft dan tot rechtstreeks gevolg, dat de wereld meer en meer door de duivel wordt gedomineerd. Op zich wordt men daar niet pessimistisch van, omdat men deze periode van afvalligheid interpreteert als teken van de eindtijd, waarna Christus glorieus zal overwinnen. In teksten die over de invloed van de duivel op de samenleving spreken is eerder sprake van verontwaardiging dan van angst. Maar de gevolgen van duivelen en demonen op het persoonlijk leven van een individu worden wel gevreesd. Er wordt op gehamerd zich toch vooral niet in te laten met activiteiten, waar men een demonische achtergrond vermoedt. De gevolgen kunnen catastrofaal zijn! Het is wel opmerkelijk. Terwijl er hele volksstammen zijn die occulte machten bloedserieus nemen, zijn ze voor anderen een vorm van amusement. Horrorfilms zijn een geliefd genre en TV series als ‘Buffy the Vampire Slayer’ worden in de vroege avonduren vertoond. In plaats van er bang voor te zijn moeten mensen er om lachen of gaan ze een avondje gezellig griezelen. Samenvattend kun je concluderen dat er niet zoiets is als een algemeen aanvaard wereldbeeld in West-Europa of Nederland. Voor het fysieke deel zijn de mensen het wel met elkaar eens, maar over enige werkelijkheid daarboven verschillen de meningen zeer. Er is geen gemeenschappelijk aanknopingspunt. Dat is een totaal andere situatie als in Ghana, waar ons werd verteld dat er in het hele land maar één atheïst leeft, en een algemeen aanvaard wereldbeeld bestaat. Nu zullen we die stelling ook wel enigszins moeten relatieveren. Vooral nu het verkeer tussen buiten Ghana wonende Ghanezen en Ghana toeneemt, en een steeds groter groep Ghanese jongeren buiten Ghana een opleiding volgt of gevolgd heeft, verandert het wereldbeeld ook. Exegetische excurs In Exodus 20:4 lezen we: Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Impliciet is daarmee het wereldbeeld van Israël weergegeven. Het universum kent drie lagen, drie niveaus. De aarde is gesitueerd in het midden, de hemel welft zich daarboven en onder de aarde is de oervloed, het domein van de Leviathan en de andere monsters. In Jesaja 29:4 staat: ‘(…) als van de geest van een dode zal uw stem uit de grond komen en uw woord zal uit het stof piepen.’ De geesten van de doden lijken daarom daar te zijn, waar ook de lichamen begraven liggen: onder de grond. Prediker denkt daar trouwens anders over. In zijn tijd gaat men ervan uit dat de geest van een mens bij de dood opstijgt tot God. Prediker vindt het alleen vervelend, dat je dit niet kunt controleren. Al met al kom je in de bijbel maar flarden wereldbeeld tegen. Bovendien is er een verschil tussen het Oude en het Nieuwe Testament. De satan speelt in het Oude Testament amper een rol van betekenis, en boze geesten zijn er nauwelijks. Bovendien komen die dan nog van God: ‘Maar van Saul was de Geest des Heren geweken, en een boze geest, die van de Here kwam, joeg hem angst aan. (1 Samuel 16:14)’ In het Nieuwe Testament daarentegen vliegen de boze geesten je bij wijze van spreken om de oren en is de Satan uitgegroeid tot een ‘brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. (1 Petrus 5:8)’ 9
De vraag is bovendien of het genoemde wereldbeeld (de genoemde wereldbeelden) tot de inhoud van de boodschap behoort, of tot de context waarin de boodschap verkondigd wordt. Er zijn kerkelijke processen gevoerd over de vraag of de aarde rond de zon draaide of de zon rond de aarde, maar uiteindelijk heeft ook de kerk zich bij de wetenschappelijke conclusies moeten neerleggen. Al zijn er nog steeds, vooral ter rechterzijde van het kerkelijk spectrum, mensen die proberen het wereldbeeld in de bijbel als inhoud van de boodschap te verstaan.
10
Het wereldbeeld in Ghana Het volgende zijn gegevens die overwegend betrekking hebben op de Akan, de stammen wier gebied te vinden is in het midden en zuiden van Ghana, maar bij andere stammen wordt langs gelijke lijnen gedacht. Twee werelden zijn nauw verbonden: de wereld van de zichtbare dingen en de wereld van de onzichtbare dingen. Er is dus geen ontologische kloof tussen die twee.14 In de woorden van Gabriel Bannerman-Richter: ‘Er is geen duidelijk onderscheid tussen de fysieke en spirituele wereld.’15 De dingen in de onzichtbare wereld hebben hun invloed in de zichtbare. Er is één God, Nyame genoemd. Andere namen zijn: Onyankopon, Hij die alleen groot is, en Odomankoma, de Oneindige, de Uitvinder. Deze ene God is de Schepper. Kwasi Wideru citeert dit liedje: ‘Odomankoma, Hij schiep de dingen. Wat schiep Hij? Hij schiep orde, Hij schiep kennis, Hij schiep de dood (…16’ Nyame is niet erg dichtbij de mensen. Ds. Atze van den Broek vertelde bijvoorbeeld het volgende verhaal: “Vroeger woonde God dicht bij de mensen. De hemel zweefde vlak boven de aarde. Maar toen de vrouwen fufu gingen stampen, stootte hun stamper bij het optillen steeds tegen de vloer van de hemel aan. Ook gebeurde het, dat wanneer de vrouwen hun hut aan het vegen waren, het stof de hemel in wolkte. Daarom heeft God de vloer van de hemel wat hoger gelegd.” Het universum is ook bevolkt met andere krachten. Het zijn geestelijke machten, soms goden van lagere orde genoemd. Zij worden geassocieerd met bepaalde families en stammen, of met bepaalde geografische locaties als meren, rivieren, rotsen en bossen. Het onderscheid tussen Nyame en deze geestelijke machten, obosom genoemd, is iedereen helder. De vraag is of de benaming ‘lagere goden’ wel terecht is en niet teveel eer voor deze machten. In de traditionele godsdienst treden deze machten wel op in naam van Nyame, ten goede maar ook ten kwade, bijvoorbeeld als uitvoerders van een straf. Vervolgens heeft een mens te maken met de geesten van de voorouders. Deze geesten worden geacht het welzijn van de familie op het oog te hebben. In de dagelijkse werkelijkheid spelen ze een grotere rol dan de obosom17. Geesten van de voorouders worden evenals de andere geestelijke machten niet als goden aanbeden, maar wel gerespecteerd en bij tijd en wijle gevreesd. Hoewel de geestelijke machten ook wel kunnen worden veracht als ze niet naar verwachting presteren18. Opvallend is dat de Akan van oorsprong veel monotheïstischer blijken te zijn dan de missionarissen eerst geloofden. Bovendien ziet het wereldbeeld er een stuk monistischer uit, dan uit het gesprek met de Tufuhene van Akropong naar voren kwam. Volgens Gabriel BannermanRichter bestaat er in het Ghanese wereldbeeld niet iets of iemand als een satan. Er is kwaad, en er zijn kwade personen, geesten en goden, maar er is geen wezen in het bijzonder dat deze kwade wezens bestuurt en hen in rebellie tegen God leidt.19 Bovendien kwamen we in het lied dat Kwasi Wideru citeert ook de zinsnede tegen, dat God de dood geschapen heeft. Er zijn geen Satan en geen dood als ‘eeuwige’ vijanden van God dus.
14
Kwasi Wideru, Toward decolonizing African philosophy and religion, African Studies Quarterly, vol. 1 issue 4 (1998) (http://web.africa.ufl.edu/asq/v1/4/3.htm) 15 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, (1982) pag. 3 16 Kwasi Wideru, Toward decolonizing African philosophy and religion. 17 Emmanuel Kingsley Larbi, The Nature of Continuity and Discontinuity of Ghanaian Pentecostal Concept of Salvation in African Cosmology, Asian Journal of Pentecostal Studies 5:1 (2002) pag. 90 18 Larbi, The Nature pag 3 Het artikel is te downloaden (http://www.apts.edu/ajps/02-1/E-Larbi.pdf) 19 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, (1982) pag. 4 en 5
11
Wat hier speelt is het volgende: in reactie op de geestelijke machten zijn vanuit de christelijke kerken twee verschillende antwoorden gegeven. Het eerste antwoord is: deze geesten bestaan helemaal niet, hekserij is bijgeloof, enzovoort.20 Dit is een antwoord beïnvloed door het geseculariseerde westerse wereldbeeld. Het tweede antwoord is: Jezus is al deze geesten de baas, Hij heeft hen overwonnen. ‘De mensenzoon wordt gepresenteerd als de Osahene, de veldmaarschalk; “hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd” (Kol. 2:15). De kampioen van de kosmos heeft de verlosten “mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten” (Efe. 2:6), ver boven overheden, machten en krachten.’21 In het tweede antwoord is het dualisme duidelijk hoorbaar. Jezus staat tegenover zijn vijanden en overwint hen. En die vijanden zijn dan de obosom, de geestelijke machten in het traditionele Ghanese wereldbeeld. In Larbi’s visie zijn die geesten ook alleen maar vijandig en kwaad, en zit er niets goeds bij22, zoals in de traditionele godsdienst wel het geval is. In West-Europa zijn we niet gewend om in de theologie over wereldbeeld te spreken. Het was voor mij dan ook een verrassing dat gedurende ons verblijf in Ghana dit zo’n beetje het eerste woord was dat we hoorden en het ook in de literatuur een voortdurend thema is. Voor een deel zou je dat kunnen verklaren uit het feit dat je eigen wereldbeeld zo vanzelfsprekend is, dat je het je niet eens bewust bent, tot je met een ander wereldbeeld wordt geconfronteerd. En dat is natuurlijk precies wat er gebeurde toen zendelingen vanuit Europa het evangelie in Ghana gingen verkondigen. De zendelingen namen hun eigen wereldbeeld mee, en hadden veel te weinig oog voor het wereldbeeld van de mensen, aan wie zij het evangelie verkondigden. Wat zij waarnamen, interpreteerden zij in hun eigen schema’s. Om een voorbeeld te geven: Het gebruik van Afrikaanse drums is in diensten van de gevestigde kerken jarenlang taboe geweest, omdat de bewuste trommels op een bepaalde manier werden ingewijd. Daarom waren drums heidens of zelfs demonisch. Europese trommels daarentegen mochten wel. Hetzelfde gold voor blaasinstrumenten: alleen Europese blaasinstrumenten waren goed genoeg voor de eredienst. Dat is natuurlijk gekkigheid. In feite werd de hele Afrikaanse cultuur gedemoniseerd Wat er ook maar Afrikaans was, was daarmee heidens en afkeurenswaardig. De Rooms-katholieke missionarissen namen uiteraard hun heiligen mee. Maar hoe konden die uitleggen, dat heiligenverering heel vroom was en voorouderverering uit den boze? In dat opzicht hebben de christenen in Afrika groot gelijk om hun geloof te ontdoen van Europese fratsen. De geloofsbeleving kan ook alleen maar gestimuleerd worden wanneer de vormen van eredienst herkenbaar en beleefbaar zijn. Het evangelie wordt in een bepaalde context verkondigd en niet in het luchtledige. Daarom moet het op die plek als zinvol ervaren worden, anders heeft het evangelie in die context niets te zeggen. Een titel als ‘Toward decolonizing African philosophy and religion’, die Kwasi Wideru voor zijn artikel kiest, spreekt natuurlijk boekdelen. Daarbij gaat het erom dat de concepten die in de westerse filosofie en theologie gangbaar zijn niet altijd begrepen worden of zelfs maar zin hebben in de Ghanese situatie. Larbi constateert dat kerken die het bestaan van obosom ontkennen, maken, dat het christendom niet op holistische wijze de gehele mens aanspreekt. Voor problemen, die de 20
Larbi, The Nature, pag 102 vermeldt dit als het standpunt in een rapport van de Christian Council of Gold Coast in 1932. Maar volgens Birgit Meyer, Translating the Devil, pag 107 ligt het iets genuanceerder: ‘Hoewel het niet het bestaan van hekserij als zodanig ontkende, beval het aan om alle ‘charletans’, die valselijk claimden in staat te zijn hekserij uit te oefenen, te ontmaskeren.’ 21 Larbi, The Nature, pag 103 22 Larbi, The Nature, pag 88
12
kerkleden aan de invloed van obosom wijten, blijven zij dan naar de traditionele priesters gaan.23 Het maakt ondertussen wel veel uit of het wereldbeeld gezien wordt als onderdeel van de context, waarin het evangelie verkondigd wordt, of dat het wereldbeeld zelf onderdeel van de verkondiging gaat uitmaken. Een wereldbeeld is namelijk niet waardevrij. Wanneer we terugdenken aan de heksenprocessen in West Europa in de zestiende en zeventiende eeuw, dan zijn die processen en veroordelingen een enorme overwinning op het kwaad wanneer je ze beschouwt vanuit een wereldbeeld waarin heksen groot kwaad veroorzaken. Maar vanuit een later wereldbeeld, waarin voor heksen geen plaats is, zijn de heksenprocessen een verkrachting van het recht en de vonnissen het vergieten van onschuldig bloed. Daarom word ik enigszins achterdochtig als er al te enthousiast over wereldbeelden wordt gesproken.
23
Larbi, The Nature, pag 102
13
Schepper naast God Tot nu toe hebben we het woord ‘kwaad’ ongekwalificeerd gebruikt. Maar dat kunnen we niet blijven doen. Want kwaad komt ons in vele gestalten tegemoet, en elke gestalte stelt ons voor andere vragen. We kunnen over kwaad spreken in de zin van moreel verwerpelijk, ethisch onverantwoord. Kwaad in de zin van onrecht, onderdrukking of geweld. Maar we kunnen ook over kwaad spreken in een fysieke zin: dan gaat het bijvoorbeeld over ziekten die het leven bedreigen, natuurrampen als aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en overstromingen. Je kunt kwaad zien in zijn politieke gestalte, zoals in het Nationaal-socialisme, of in het persoonlijke verraad van een mens. We kunnen kwaad bezien in zijn concrete gestalte, of kijken naar het metafysische kwaad als bron van alle ellende. Het kan in de theologie gaan om kwaad als verzet tegen Gods goedheid of over de duistere kanten van de goede schepping. Reden te over om als het over ‘kwaad’ gaat goed te bedenken wat er precies bedoeld wordt. Manicheeërs en Augustinus De Manicheeërs huldigden een extreem dualistisch wereldbeeld. Er is een rijk van het licht, waarvan God de baas is, en een rijk van de duisternis, beheerst door de vorst der duisternis. Tussen die twee bestaat vanaf het begin een strijd. Deze twee rijken verklaren de vermenging van goed en kwaad in deze wereld. De bedoeling is dat in de loop van de geschiedenis goed en kwaad zich scheiden, en het kwaad wordt opgesloten en in de afgrond geworpen. Ook de mens heeft goed en kwaad in zich. Door ascese worden de vonken Goddelijk licht, die in hun lichamen gevangen worden gehouden, bevrijdt.24 Het lichamelijke valt in zijn geheel onder het kwaad. Voor ons is vooral het eerste punt van belang, de haast gelijkwaardigheid van het Rijk van het Licht en het Rijk van de Duisternis. Op zich lijkt dat sterk op de opvatting binnen de Pinksterbeweging, waar het rijk van God en het rijk van de duivel tegenover elkaar staan en de mens moet kiezen of hij òf God òf de duivel wil dienen. Maar er is wel degelijk verschil: Het gaat bij de Manicheeërs om de oorsprong van de wereld, terwijl het bij de Pinksterbeweging gaat om een beschrijving van de situatie nu, na de zondeval. Er is binnen de pinkstertheologie geen rijk van de duisternis vóór alle eeuwen, als pendant van het rijk van God. In den beginne was alles goed, de Satan is een gevallen engel. Terug naar Augustinus. Na jarenlang aangetrokken te zijn door de theologie van de Manicheeërs keert hij er zich van af. In het boek ‘Tegen de brief van een Manicheeër’ schrijft hij: ‘Duisternis is geen echte substantie, en betekent niet meer dan de afwezigheid van licht, zoals naaktheid het gebrek aan kleding en leegheid het gebrek aan inhoud.’25 Deze vergelijking past Augustinus op goed en kwaad toe. Het goede heeft substantie, is werkelijk iets. Het kwade is alleen bederf. Het heeft geen eigen substantie. En wanneer je iets hebt met goed en kwaad, dan kun je het kwade weghalen, en je houdt iets goeds over, maar wanneer je het goede weghaalt, houd je helemaal niets over.26 Het kwaad, het bederf, heeft vat op de wereld omdat de schepping wel goed, maar niet onvergankelijk geschapen is. Bederf is dus mogelijk. Wanneer bederf mogelijk is, is daarmee nog 24
Henry Chadwick, The early church, 1967, pag 169; G. Quispel in Christelijke Encyclopedie, 1959, s.v. Manicheïsme 25 Augustinus, Contra Epistolam Manichaei Quam Vocant Fundamenti, hoofdstuk 30. 26 Augustinus, Contra Epistolam Manichaei, hoofdstuk 35.
14
niet gezegd dat bederf daadwerkelijk zal optreden. We moeten nog een stapje verder, en antwoord geven op de vraag waarom dat bederf dan begonnen is. Augustinus komt dan bij de terecht bij de vrije wil, die zich van God afkeert. ‘En ik vroeg wat de boosheid was, en bevond dat zij geen wezenlijkheid is, maar de verkeerdheid van de wil, die zich van het hoogste Wezen, van U, o God, afgewend heeft tot de laagste dingen.’27 Waarom die vrije wil zich van God afkeert, daarvan schrijft Augustinus: ‘Laat niemand daarom zoeken naar een effectieve oorzaak van de kwade wil. Want die wil is niet effectief maar een defect, een gebrek. (…) Het is alsof je zou proberen de duisternis te zien of de stilte te horen.’28 Hier is dus een grens bereikt. Duisternis is niet zichtbaar en stilte is niet hoorbaar. Uiteindelijk blijft het een mysterie, waarom de mens zich uit vrije wil van God afkeert en zoveel ellende veroorzaakt. Overigens: er is een heleboel wat kwaad wordt genoemd, waarvoor Augustinus het woord niet wil gebruiken. De schepping is goed, en de mens overziet het geheel niet. Kritiek hebben op de schepping en daarmee op de Schepper lijkt op het bekritiseren van het werk van een ambachtsman, wanneer je het geheel van zijn project niet hebt gezien. Hij beschrijft ook, hoe oorspronkelijk sommige dingen in de schepping hem zo mishaagden, dat hij tot de opvatting gekomen was van twee substanties, een goede en een kwade, zoals de Manicheeërs leren.29 Maar later is hij tot het inzicht gekomen dat dit niet juist is. Er zijn wel dingen die niet bij elkaar passen. Als voorbeelden noemt hij: Brood is voor een ziek verhemelte een straf, en zieke ogen haten het licht. Vervolgens zegt hij dat ook de adder goed geschapen is.30 Exegetische excurs (…) en God zag dat het goed was. Tot zes keer toe lezen we in Genesis 1 dat het geschapene goed is, en de zevende keer, over het geheel sprekend, zelfs ‘zeer goed’. Nu moeten we bij dat woord ‘goed’ niet denken aan een absolute categorie als perfect, onbederfelijk, onovertrefbaar o.i.d., maar gewoon aan goed. De aarde is een goede plaats voor de mens om op te leven. Opmerkelijk in Genesis 1 is ook het gebruik van het woord arB, scheppen en hcu, maken. Het woord scheppen wordt aan het begin en einde gebruikt, om aan te geven dat in alle dingen die gemaakt worden, de ene schepping wordt gevormd. Verder worden van twee schepselen uitdrukkelijk gezegd dat zij geschapen worden: de mens, en de grote zeemonsters. Daarmee geeft de schrijver aan: als het schepsel is de mens op de aarde onder de hemel door louter schepselen omringt.31 Hij hoeft dus geen ‘onschepselen’ te vrezen, hij wordt niet geconfronteerd met goden of met een overmachtige vijand. In het traktaat Avoth filosofeert de Mishna nog iets door. Er wordt geconcludeerd dat sommige dingen slecht in de natuurlijke orde van de schepping passen. Een voorbeeld is de sprekende ezel van Bileam. De natuurlijke orde is immers dat ezels niet spreken. Volgens de Mishna zijn die slecht passende zaken geschapen in de schemering van de zesde dag. Hierbij wordt vermeld dat volgens sommigen ook de demonen hierbij horen. Geschapen wezens, maar wel in de schemering, haast buiten de orde.32
27
Augustinus, Confessiones, boek 7 hoofdstuk 16 Augustinus, De Civitate Dei, boek 12 hoofdstuk 7. 29 Augustinus, Confessiones, boek 7 hoofdstuk 14 30 Augustinus, Confessiones, boek 7 hoofdstuk 16 31 Frans Breukelman, Im Anfang schuf Gott den Himmel und der Erde, Om het levende Woord, 1968, pag. 137 32 Mishna, Avoth, hoofdstuk 5
28
15
Augustinus bespreekt het kwaad dus in twee gedaanten: De duistere kant van de goede schepping en het verzet tegen de goede God. Maar kwaad in de eerste gedaante wil hij in feite geen kwaad genoemd hebben, en daarmee blijft het laatste over. Daarmee is de aandacht volledig gericht op het doen en laten van de mensen. Zij zijn het die kwaad doen en zich bekeren moeten. Om te beginnen geven ze het kwaad al door aan hun kinderen bij hun geboorte. Het begon met de kwade wil, het zich afkeren van God. Hierna volgend kroop dit naar binnen, en nu zelfs tegen de wil van de mens in: onkunde van wat goed is om te doen en begeerte naar wat schadelijk is. Dezen brachten met zich mee: dwaling en lijden, die, wanneer ze nabij gevoeld worden, een vernauwing van het verstand veroorzaken welke angst wordt genoemd. Verder, wanneer het verstand het object van begeerte verkrijgt, hoe schadelijk of leeg het ook mag zijn, voorkomt dwaling het begrip van de ware aard daarvan. (…) Van deze bronnen van kwaad stromen alle vormen van ellende die een rationeel wezen bestoken.33 Begeerte als bron van ellende: daar heeft Augustinus een punt te pakken dat de hele geschiedenis van de kerk door een rol zal spelen. Jammer is wel, dat hij bij begeerte in de allereerste plaats aan seksuele begeerte denkt. Deze begeerte gaat zo sterk aan alle andere vooraf, dat elk ander begeren en de schadelijke gevolgen daarvan in het niet lijken te verdwijnen. De seksuele begeerte staat zo te zeggen op plaats een, twee en drie van de ranglijst. Deze stellingname heeft de toon gezet voor eeuwen van christelijke ethiek. Geen zonde zo aantrekkelijk om tegen tekeer te gaan dan zonden, die voortvloeiden uit seksuele begeerte. Hierbij speelt natuurlijk mee, dat Augustinus het lichamelijke sowieso tot een lagere orde rekent dan het geestelijke. En hij niet alleen, de Manicheeërs deden dat net zo goed, zo niet extremer. Het hangt als het ware in de lucht. Je zou je kunnen afvragen wat wij, zoveel eeuwen verder, met de antwoorden van Augustinus of zijn tijdgenoten aan moeten vangen. Zijn die antwoorden niet hopeloos verouderd? Natuurlijk dragen de antwoorden tekenen van hun tijd. Dat is onvermijdelijk. Maar de richtingen waarin de antwoorden gezocht worden op de vragen rondom een goede God en het kwaad in de wereld zijn van alle tijden. Professor C.W. Mönnich placht ons als studenten in te prenten dat er na het jaar 500 in de christelijke theologie niets nieuws meer was gezegd. Wij namen dat als jonge mensen met een flinke korrel zout, maar ik moet zeggen, dat naarmate de jaren verstrijken ik de neiging heb het korreltje zout flink kleiner te nemen. In de discussie tussen Augustinus en de Manicheeërs zie je ‘verklaringen’ voor het kwaad twee kanten uitlopen. De Manicheeërs construeren een geheel eigen bron voor het kwaad, buiten God om. De vorst van het kwaad is schepper naast God. In deze wereld, waarin goed en kwaad beiden voorkomen, wordt wel erg veel op het conto van het kwade bijgeschreven. Slechts een vonk in ieder mens is goddelijk, werkelijk goed te noemen. Het is eigenlijk een heel pessimistische kijk op de dingen. Augustinus zie je een heel andere koers varen. Er is geen sprake van een figuur die als schepper naast God zou bestaan. De schepping is goed, al zijn er duistere kanten waarvan Augustinus vol vertrouwen is, dat die in het licht van de eeuwigheid wegvallen. Ons kennen is maar ten dele. Daarom schort hij elk oordeel over die donkere dingen op, of eigenlijk: hij is ervan overtuigd dat ook de duistere dingen uiteindelijk goed zullen blijken te zijn. 33
Augustinus, Enchiridion, boek 24
16
Verder zie je, dat de Manicheeërs zich het kwade heel substantieel voorstellen. Augustinus doet dat in de verste verte niet, het is het tegenovergestelde. Het kwaad is niets dan bederf van het goede, niets substantieels op zichzelf. Wanneer we terugkijken naar de vraagstelling in de stelling op pagina 2, dan kun je zeggen dat bij de Manicheeërs de almacht van God ter discussie staat. Het daadwerkelijk vernietigen van het kwaad zal pas in een verre toekomst worden uitgevoerd. Nu kan dat blijkbaar nog niet. De vorst van het kwaad stelt er nog teveel macht tegenover. Augustinus zoekt zijn antwoord elders. Hij zaagt de stoelpoot weg onder de stelling: Het kwaad bestaat. Voor een deel is wat mensen kwaad noemen namelijk helemaal geen kwaad, maar zal dat pas blijken op de jongste dag. Voor een ander deel heeft het kwaad, het werkelijke kwaad geen bestaan, geen substantie. Elke oplossing roept zo nieuwe vragen op.
17
Leugenaar van den beginne In het evangelie wordt de duivel ‘een leugenaar en de vader der leugen (Johannes 8:44)’ genoemd. In evangelische kring wordt wel gezegd, dat de grootste leugen van allemaal is, dat de duivel beweert niet te bestaan. Door dit ongeloof zijn de mensen dan niet waakzaam en kan hij makkelijker toeslaan. Voor hetzelfde geld kun je de redenering ook omdraaien: de duivel doet zich liegende veel machtiger voor dan hij is. Wanneer Karl Barth vervolgens over het ‘Nichtige’ spreekt, lijkt het er in eerste aanleg misschien op, dat hij het kwade en zijn werken schromelijk onderschat. Maar dat kan moeilijk het geval zijn. Barth schrijft op de nog rokende puinhopen van de Tweede Wereldoorlog, en dat is niet bepaald een moment om geringschattend over het kwade te doen. De paragraaf in de Kirchliche Dogmatik over het kwaad begint als volgt: ‘Er bestaat een tegenspraak en tegenstand tegen Gods wereldheerschappij.’34 Tussen de regels door is de verbazing te lezen. Wat zou iets of iemand bewegen om tegen Gods goedheid in opstand te komen? Het Nichtige is ongehoord. Op twee manieren kun je je vergissen. In de eerste plaats door ‘het Nichtige als een tegengod, een monster te zien, (…) alsof het niet allang in Jezus Christus veroordeeld is, en wel schaden, maar niet doden en vernietigen kan.’35 Anderzijds kun je deze overwinning op het kwade niet als een toepasbaar principe beschouwen, alsof het niet de overwinning van Jezus Christus, maar van de christen zou zijn. Een goedkoop pessimisme en een goedkoop optimisme zijn beide te vermijden. Het kwade is een vreselijke karikatuur. Het teert op vervalsing en is fraude en chantage. Exegetische excurs De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. (Genesis 3:4 en 5) Spreekt de slang de waarheid? Nee, de mens is immers allang naar Gods beeld en in zijn gelijkenis geschapen. De mens is dus al, wat de verleider belooft dat hij zal worden. De verleider insinueert, dat de mens dat niet is. Vervolgens insinueert de slang ook, dat God naast het goede het kwade kent, en de mens het kwade zal leren kennen. Maar het kwade is niet om te kennen, maar om te ontkennen. Het kwade heeft geen geldigheid. God gaat er geen betekenisvolle relatie mee aan. In die zin kent God het kwade niet. Op een andere manier kent God het kwade natuurlijk wel. Hij weet wel wat Hij verwerpt. Hij weet wat Hij de mens niet gunt. Het is het toppunt van perversiteit om datgene, wat je bij wijze van spreken zelfs je ergste vijand nog niet toewenst, als begerenswaardig voor te stellen. De mens kiest tegen Gods gebod en daarmee tegen God. Hij heeft het godsbeeld, dat de slang hem voorhield, geloofd. Hij heeft geloofd dat God niet genadig is, hem de vruchten van de bomen niet gunt, maar het achter de ellebogen heeft. Het wezen van het kwade is het verzet tegen de genade. Het kwade is het niet waar willen of kunnen hebben, dat God goed is voor ons, mensen. Het kwade is ‘nee’ zeggen tegen God. Daarom zegt God er ‘nee’ tegen.
34 35
Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 327 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 331
18
Wat God positief wil, en in Zijn verkiezing, Zijn Schepping, Zijn bewaring van en regering over het schepsel positief doet, dat is zijn genade. (…) Wat God niet wil, waar Hij ‘nee’ tegen zegt en wat Hij verwerpt, wat dus alleen object van zijn toornen en richten kan zijn, is een zijn dat zich onttrekt aan Zijn genade en die tegenspreekt, (…) dat is het ‘nichtige’. Deze ontkenning van de genade is de chaos, de wereld die God niet koos, niet wilde en dus ook niet scheppen kon en feitelijk ook niet geschapen heeft.36 Hoe zit het dan met de effectieve toelating van het kwade, waarvan sprake is in de traditie? Barth zegt: ‘Het schepsel kent het ‘Nichtige’ alleen als datgene, waar God tegen strijdt.’37 De wereldregering ‘is van den beginne Gods confrontatie met het toegelaten boze en vanuit de confrontatie zijn regering daarover.’38 In die zin is het ‘Nichtige’ Gods zaak. Hij verwerpt het, Hij overwint het. Maar het is ook waar, dat het ‘Nichtige’ in de gestalte van de zonde daad en schuld van het schepsel is. In de gestalte van het boze en de dood is het ‘Nichtige’ leed en nood van het schepsel.39 Daarom betrekt God de mens in de strijd tegen het ‘Nichtige’. Hij is solidair met de mensen, zijn schepselen. Zolang maar wel helder blijft dat het in eerste en laatste instantie Gods strijd is. Zodra de mens dat vergeet, en meent dat het de strijd van het schepsel is, gaat hij op Gods stoel zitten. Dat is precies wat in Genesis 3 de mens zo aantrekkelijk leek en zulke dramatische gevolgen had. In de meeste dogmatieken wordt over demonen gesproken in het kader van ‘goede en slechte engelen’. Barth is het daar volstrekt niet mee eens. Demonen zijn geen engelen met een afwijking. Er is niets gemeenschappelijks tussen hemel en hel.40 Geloven in God betekent dat men de duivel en demonen met het meest radicale ongeloof tegemoet dient te treden. Want waar je in gelooft, daar heb je een positieve verhouding mee. Er past de duivel en de demonen niets dan afwijzing, geen vrees, geen respect of gehoorzaamheid. Het theologisch exorcisme moet een daad van in geloof gegrond ongeloof zijn.41 Met ongeloof tegemoet treden is iets totaal anders dan ze loochenen. Barth kan in de jaren na de Tweede Wereldoorlog moeilijk naïef zijn. Maar het Nichtige en de demonen zijn leugenaar van den beginne. Ze apen God en zijn engelen na. Het lijkt waarheid, maar het is leugen. Het is gevaarlijk de kracht van de leugen te loochenen. Men moet zien, erkennen en weten, dat in, met en onder alles voortdurend dit apentheater van het ‘Nichtige’ wordt gespeeld: het spel van het gewoonweg nietsnuttige en nietswaardige, dat zich echter om de dooie dood niet als zodanig, maar zich veeleer als levensnoodzakelijk en hoogwaardig presenteert. (…) Maar het zou niet goed zijn, die te bedenken zonder de erkenning, dat het slechts krachten van de leugen zijn.42
36
Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 407 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 404 38 E.J. Beker en J.M Hasselaar, Wegen en kruispunten in de dogmatiek 2, pag. 79 39 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 409 40 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 609 41 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 611 42 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/3, pag. 619 37
19
Als een inktvis tentakelt zich het kwaad de wereld in, maar de waarheid Gods ontmaskert de leugen. Daarbij ziet Barth het demonische echt niet alleen in het occulte of in vormen van bezetenheid, die op psychiatrische ziektebeelden lijken. Het kwaad woekert overal in: van de politiek tot in de verhoudingen tussen man en vrouw. Overal maakt de leugen slachtoffers. Uit het bovenstaande blijkt dat Barth niet naïef gelooft dat het allemaal wel meevalt, allemaal niet zo erg is, maar eerder andersom. De kwaadaardigheid en leugenachtigheid van wat hij het ‘Nichtige’ noemt wordt dik onderstreept. Maar dat neemt niet weg dat de overwinning in Jezus Christus behaald is. Zijn kruisgang bewijst het besluit van God een God van genade te zijn. Alle pogingen van het ‘Nichtige’ om scheiding tussen Schepper en schepsel aan te brengen leiden schipbreuk op deze waarheid. Met nadruk stelt Barth, dat hiermee niet gesproken is over de duistere kant van de goede schepping. Dat is een heel ander verhaal. De mens is een begrensd schepsel. De mens is een vreugde en leed dragend schepsel. En als zodanig is hij bestemd om met God verenigd te zijn, definitief gescheiden van het boze. Het is ook anders gezegd: Het is aan de wereld af te zien dat zij schepping is van de God, die ook zijn eigen zoon niet gespaard heeft en dat zij geschapen is door Hem die ten dode toe geleden heeft (…). Het is de schepping die onderworpen is aan de vergankelijkheid (…) Als de wereld zonder lijden zou zijn, dan zou je je moeten afvragen, of zij wel de wereld is van de Vader van Jezus Christus.43 Het kwaad, het boze heeft geen recht van spreken. Het hoort er niet te zijn. Het is door God verworpen. Tegelijkertijd heeft de schepping een schaduwkant die er wel mag zijn. Hij grenst wel aan het ‘Nichtige’, maar is er duidelijk van gescheiden. In de praktijk is het echter zo duidelijk niet. Daar is het moeizaam zoeken naar het onderscheid tussen waartegen gestreden moet worden en wat moet worden aanvaard. Daarvan verzucht ook het volgend gebed van Reinhold Niebuhr: God, geef ons de genade kalm te aanvaarden wat niet veranderd kan worden, moed om te veranderen wat veranderd behoort te worden en de wijsheid het ene van het andere te onderscheiden.44 Het kwade, de leugen, is het verzet tegen de genade van God, Zijn toewending naar zijn schepselen. In waarheid is Hij nabij. Wanneer dan Hij nabij is, en er een duistere zijde aan de schepping is, dan is dat duister niet ver bij God vandaan. Wat Karl Barth schrijft is niet allemaal eenvoudig te begrijpen. Zijn theologie heeft een hoog abstractieniveau. Wanneer we proberen het praktische nut van deze theologische overleggingen te vinden, dan gaat dit ene voorop: God is genadig. Hij is de mens, zijn schepsel, onvoorwaardelijk toegewend. Dat is werkelijk evangelie: goed nieuws en een blijde boodschap. Elke theologie die voorwaarden stelt om de genade te verdienen, wordt de pas afgesneden. Dat heeft nogal consequenties. Wij leren onze kinderen bijvoorbeeld te leven naar de Tien Geboden. Dat is een groot goed. Wanneer maar klip en klaar blijft, dat het leven naar die geboden geen voorwaarde is voor een genadige toewending van God! Daar gaat de 43
A. van de Beek, Schepping, 1996, pag. 173-174 De volgende webstek geeft bronnen die Reinhold Niebuhr als auteur aanwijzen: http://www.wlb-stuttgart.de/referate/theologie/oetgeb00.html 44
20
pedagogiek nogal eens de mist in. Geloven wordt dan versmald tot moralisme. Daar wordt niemand blij van. Een ander punt is dat mensen uit hun eigen levensgeschiedenis de genade Gods proberen af te lezen. Geen ziekte of armoede in de familie? Een reden om dankbaar te zijn, maar geen enkele reden om te vermoeden dat God minder om de armen of zieken geeft. En wanneer armoede, ziekte, werkloosheid of ander onheil je treft, is dat geen enkele reden om te vermoeden dat de genade van God niet meer voor jou geldt. Daarom ook hebben de kerken die welvaart beloven, zoals de Chrystal Cathedral met het televisieprogramma ‘Hour of Power’, zo vreselijk ongelijk. Daar werden de Tien Geboden besproken onder het motto: Principles for powerful, prosperous living (principes voor een krachtig, welvarend leven). Dat is nu precies wat het verbond tussen God en mensen niet is. Dat is geen methode voor een succesvol leven. God gaat een relatie aan met mensen gebaseerd op liefde en genade. Het is geen zakelijke transactie, waar God welvaart belooft in ruil voor gehoorzaamheid. We leren op een kritische manier naar de werkelijkheid te kijken. Wanneer de genade Gods van de eerste plaats verdrongen wordt omdat er andere prioriteiten gesteld worden, dan weet je dat er kwade machten aan het werk zijn. Zo zetten racisme en nationalisme in een kerk de gemeente voor schut, omdat die onverenigbaar zijn met het evangelie. Toen in Duitsland racisme en nationalisme zich breed maakten, werd vanuit de kerk daarop antwoord gegeven in de verklaring van Barmen, waarin we lezen: Wij verwerpen de valse leer, als zouden er gebieden van ons leven zijn, waarop wij niet aan Jezus Christus, maar aan andere heren zouden toebehoren, gebieden, waarop wij de rechtvaardiging en heiliging door Hem niet nodig zouden hebben.45 Tegen het totalitaire karakter, dat de staat zich toen aanmat, formuleerde de kerk in dezelfde verklaring: Wij verwerpen de valse leer, als zou de staat, boven zijn bijzondere opdracht uit, de enige en totale ordening van het menselijk leven moeten en kunnen worden en zo ook de plaats en de taak van de kerk overnemen. Wanneer ‘ismen’ het zicht op de genadige God belemmeren, omdat zij jegens de mens, Zijn schepsel, onbarmhartig zijn, of wanneer natie, ras, staat, geld, of wat dan ook maar van hoger waarde dan de genade van God worden geacht, dan voert de Heer een strijd tegen deze ‘ismen’. Tegen fatalisme en cynisme trouwens ook. Zijn schepsel mag aan deze strijd meedoen. Het is niet van belang of de mens op korte termijn de overwinning ziet. De overwinning is namelijk Gods zaak en allang zeker gesteld. Wandelen met God is daarom iets totaal anders dan jezelf tegen de bierkaai te pletter vechten, en ook heel anders dan apathisch God water over Gods akker laten lopen. Wandelen met God is de moed hebben om te veranderen wat veranderd behoort te worden. En soms kom je een doorn in je vlees tegen, waartegen je machteloos staat, en waarvan de Heer zegt: “Mijn genade is u genoeg” (2 Corinthiërs 12: 7-9). Dat zij dan zo. God genade is ook genoeg.
45
De Nederlandse vertaling van de ‘Theologische Verklaring van Barmen’ is te vinden op http://www.sowkerken.nl/synode/belijdenis/barmen.htm
21
Gejaagd door de wind Hekserij in West Europa Zoals in de West-Europese geschiedenis bestaat in het Afrika van vandaag het geloof dat bepaalde mensen als het ware een brug vormen tussen de wereld van het kwade en de gewone mensenwereld: heksen. In West Europa kom je hekserij tegen in de wetboeken van Karel de Grote voor Saksen. Karel heeft Saksen veroverd, en legt het christendom met geweld op. De gedachte daarachter is, dat een goed christelijk gedrag van de bewoners de zegen van boven bevordert. Godsdienst is landsbelang. Kerkgebouwen nemen de functie van de oude heiligdommen over. Vlucht een verdachte van een misdrijf in een kerkgebouw, dan mag die verdachte niet zonder meer aan de aanklagers worden uitgeleverd, maar dient een eerlijk proces te worden georganiseerd. Zo is het gebouw heilig. Op diefstal uit een kerkgebouw daarentegen staat de doodstraf, omdat het een schending van de heilige ruimte is. In het kader van de kerstening van Saksen komen we ook het volgende wetsartikel tegen: Indien iemand, door de duivel bedrogen, zal hebben geloofd, op de wijze van de heidenen, dat enige man of vrouw een heks is en mensen eet, en om die reden deze persoon zal hebben verbrand, zijn vlees te eten gegeven hebben aan anderen of er zelf van gegeten heeft, laat die worden gestraft met de doodstraf.46 Gegeven dat wetten vaak naar de praktijk gevormd worden, kun je uit dit artikel afleiden dat er mensen zijn die menen dat er heksen bestaan, dat zij van mening zijn dat die heksen mensenvlees eten, en vervolgens dat er heksen worden gedood, verbrand met vuur, maar soms ook worden opgegeten. Althans: de wetgever is van mening dat zulke dingen mogelijk gebeuren en dat er wettelijke maatregelen tegen moeten worden genomen. Maar het is toch wel opvallend, dat de bescherming van vermeende heksen zo hoog op de agenda staat en zo prominent in de wet terecht komt, veel prominenter en met hogere prioriteit dan wetsartikelen tegen hekserij. Nu was toverij zelf ook strafbaar: Al in het Westgothische wetboek uit de zevende eeuw staat een straf van 200 zweepslagen op het door toverij veroorzaken van hagelstormen, het aanroepen van demonen en het zo onrustig maken van mensen. Wie middels toverij of iets dergelijks schade wil toebrengen moet die schade vergoeden.47 Ongeacht het succes van de toverij is de poging tot schade toebrengen dus al strafbaar. Toch is opvallend hoe laag de straffen op overtreding van de regels zijn, vergeleken met de straffen in de latere middeleeuwen. Het veroorzaken van hagelstormen komen we tot in de Heksenhamer van 1486 tegen. Maar Agobard van Lyon schrijft in de tijd van Karel de Grote al in een boek onder te titel ‘Over hagel en donder’: Zoveel stompzinnigheid heeft de ongelukkige wereld al onderdrukt, dat Christenen nu dingen geloven, die zo absurd zijn dat het niemand gelukt is de heidenen ervan te overtuigen, terwijl deze heidenen toch onkundig waren van de Schepper van alle dingen.48 46
Capitulary for Saxony 775-790 www.fordham.edu/halsall/source/carol-saxony.html ed. S. P. Scott, The Visigothic Code: (Forum judicum) pag. 203-205. Op internet is deze wetstekst te vinden op http://libro.uca.edu/vcode/visigoths.htm. 48 Agobard van Lyon, Over hagel en donder, op internet te vinden op: 47
22
Hij gelooft er dus helemaal niets van, en zijn boek is een aaneenschakeling van bijbelplaatsen om aan te tonen dat God, de Heer van hemel en aarde, het weer schept. Geen mens heeft daar enige invloed op, zelfs niet met magie. In 906 verschijnt een kerkelijke wet onder de naam Canon Episcopi over hekserij. Hierin wordt beschreven dat er (… ) vrouwen (zijn) die, verdorven door Satan, verleid door illusies en fantasieën van demonen, menen en openlijk verklaren dat zij in het holst van de nacht op bepaalde beesten rijden met de heidense godin Diana, met een ontelbare horde van vrouwen, en in de stilte van de diepe nacht over grote stukken land vliegen, en haar bevelen als hun meesteres gehoorzamen, en op andere nachten worden opgeroepen haar ten dienste te staan.49 Vervolgens wordt korte metten gemaakt met dit bijgeloof: Een ontelbare menigte, bedrogen door deze valse mening, meent dit waar te zijn en, zo gelovend, dwalen zij af van het rechte geloof en vallen terug in heidense fouten, wanneer zij denken dat er enige godheid of kracht is behalve de ene God. Daarom moeten de priesters in alle kerken met standvastigheid aan de mensen prediken, opdat zij mogen weten dat dit geheel en al vals is, en dat zulke fantasieën door de duivel gezonden worden in dromen die hen bedriegen.50 Kortom: het geloof in hekserij moet worden aangepakt. Het wordt ketterij genoemd. En de sanctie die de kerk kan opleggen is excommunicatie. Let wel: niet vermeende heksen lopen dit risico, maar iedereen die meent of beweert dat er heksen bestaan, dus ook de aanklagers van vermeende heksen. Dit is officieel kerkelijk recht. Anderzijds introduceerde Karel de Kale het godsoordeel als tegenbewijs in het wereldlijk recht. Zijn capitulare van 873 maakt voor het eerst melding van de waterproef: onschuldigen verdrinken, heksen blijven drijven.51 Bij de waterproef gaat het om het drijfvermogen van de persoon, niet om de zwemprestaties. De magische gedachtengang achter de waterproef is, dat het water een heks niet accepteert. Water is namelijk ook het element, dat als doopwater mensen toelaat in de gemeenschap van Gods kinderen. Water zou dus een heks, als horend bij het rijk van het kwade, afstoten, zodat zijn of haar lichaam blijft drijven. Nu is het menselijk lichaam marginaal lichter dan water. Een lichaam zinkt daarom normaal gesproken pas, als de longen goed vol water zijn gezogen. Inmiddels is de persoon dan dood. Met de waterproef bewijs iemand dan wel dat hij of zij geen heks is, maar de persoon kan dat ontlastende bewijs niet navertellen. In de loop van de eeuwen verandert de sfeer. Het lijkt dat de angst voor heksen toeneemt. In het jaar 1650 zijn er meer heksenprocessen gevoerd dan in 650. Eigenlijk vanaf het begin van de veertiende eeuw begint het aantal heksenprocessen langzamerhand toe te nemen. Het begint pas echt grote vormen aan te nemen wanneer het boek ‘Heksenhamer52’ verschijnt. Hierin staat uitgebreid beschreven wat heksen allemaal uitspoken en op welke manier heksen www.fordham.edu/halsall/source/Agobard-OnHailandThunder.html Canon Episcopi, te vinden op www.personal.utulsa.edu/~marc-carlson/witch/canon.html 50 Canon Episcopi 51 Mieke Maerten, Het heksbeeld in Vlaanderen. Te downloaden als www.rosadoc.be/site/mainnl/pdf/nr6.pdf. 52 Henricus Instituris en Jacobus Sprenger Malleus Maleficarum, 1486 49
23
en hekserij moet worden bestreden. Het is geschreven door twee dominicanen, grotendeels door Heinrich Kramer, ook genoemd met zijn gelatiniseerde naam Henricus Instituris. Heksen worden in dit boek beschuldigd van een hele waslijst: Het aangaan van een verbond met de duivel, het sex hebben met duivels, het door de lucht vliegen op betoverde bezemstelen of stoelen, waarbij grote afstanden kunnen worden afgelegd; ze maken mannen impotent, vrouwen onvruchtbaar of zorgen voor miskramen, ze veranderen mensen in beesten, ze veroorzaken ziekten bij mensen en dieren, ze veroorzaken hagel- en onweersbuien, als vroedvrouwen doden ze pasgeboren kinderen en geven de lichamen aan duivels te eten. Bovendien hebben heksen bovennatuurlijke kracht om te zwijgen en hun hekserij niet te bekennen. Al met al genoeg om je flink zorgen over te maken. De schrijvers geven er blijk van de hierboven genoemde Canon Episcopi en het werk van Agobard van Lyon te kennen, maar zij zijn het niet eens met de conclusies. Nu wordt het boek niet meteen goed ontvangen. Kramer vervalste een aanbeveling van de theologische faculteit van Keulen. Uiteraard reageerde die zeer geprikkeld, en Kramer werd in 1490 veroordeeld.53 De Heksenhamer geeft beslist niet de officiële kerkelijke leer weer. Maar zo rond 1550 weet lang niet iedereen meer van de slechte reputatie van het boek. Zeker wereldlijke rechtbanken gaan er vrolijk mee aan het werk. Zij hebben ook weinig beters en zijn snel onder de indruk van de vervalste ‘aanbeveling’ die in het boek staat afgedrukt. Over het algemeen geeft men de Inquisitie de schuld van de grote heksenprocessen. Maar dat is een vertekend beeld. Het grootste aantal veroordelingen komt van wereldlijke rechtbanken.54 Natuurlijk heeft het negatieve beeld van de vrouw, zoals dat in de middeleeuwse theologie voorkwam, een rol gespeeld. Slechts een kleine minderheid van de veroordeelde heksen was man. In protestantse gebieden komen heksenprocessen even vaak voor als in katholieke gebieden. Natuurlijk zijn er inquisiteurs die actief jacht maken op heksen. Maar ze zijn veel meer gebrand op ketters. Jeanne d’Arc bijvoorbeeld werd aangeklaagd wegens ketterij en hekserij, maar is alleen voor ketterij veroordeeld. En dan was dit nog een politiek proces. De Engelsen wilden haar veroordeeld hebben, niet omdat ze mogelijk een ketter was, maar omdat zij de vijandelijke Franse legers tot grote daden wist te inspireren. Zulke politieke heksenprocessen zijn er wel meer geweest. Er zijn mensen beschuldigd dat zij middels hekserij de koning wilden doden bijvoorbeeld.55 Er zijn enorme lokale verschillen. Terwijl in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden rond 1610 de heksenprocessen zijn afgeschaft, worden in 1613 in Roermond in één maand 64 heksen terechtgesteld, twee per dag.56 Dat is dan meteen het meest massale heksenproces in het gebied dat nu Nederland heet. Maar eigenlijk is er geen goede verklaring waarom er op bepaalde plaatsen heel veel en op andere plaatsen heel weinig heksenprocessen gevoerd zijn. Ook lijken de processen in vlagen te komen: jarenlang gebeurt er niets, en dan opeens zijn er in een bepaald gebied een groot aantal processen in korte tijd. Wat dat betreft lijken de heksenprocessen op het geweld tegen joden. Eeuwenlang leven joden in vrede in Rijnland, tot in de elfde eeuw er een waar bloedbad wordt aangericht. Hetzelfde geldt voor Spanje, waar joden volledig waren geïntegreerd maar in de vijftiende eeuw geen jood zijn leven meer zeker is. 53
www.summerlands.com/crossroads/remembrance/_remembrance/malleus_maleficarum.htm Jenny Gibbons, Recent Developments in the Study of the Great European Witch Hunt http://chass.colostate-pueblo.edu/natrel/pom/old/POM5a1.html 55 www.personal.utulsa.edu/~marc-carlson/witchtrial/france.html 56 H.J. van der Borgh, de Heksverbrandingen op de Galgenberg, 1997, op internet: www.historie.roermond.net/kaart/galgenberg/galgenberg.htm 54
24
Opvallend blijft dat heksenprocessen niet iets speciaals zijn van de donkere Middeleeuwen, maar veel meer van het begin van de Moderne Tijd. Je zou verwachten dat met de Moderne Tijd bijgeloof zou verminderen en verdwijnen. Maar dat is dus niet het geval geweest. Robin Briggs57 wijst erop dat de zestiende eeuw met zijn grote aantallen heksenprocessen een tijd van grote economische en daarmee ook sociale problemen was. De voedselprijzen verviervoudigden, de economie stokte, de verpaupering sloeg toe. Het incasseringsvermogen van de mensen was uitgerekt. Jaren achtereen was de bevolkingsgroei groter dan de economische groei, zodat de armoede zich sluipenderwijs verspreidde. In feite lijken deze omstandigheden op die in het huidige Afrika. Het aantal slachtoffers van heksenvervolgingen is groot. Er is ooit over miljoenen gespeculeerd, maar dat zijn sprookjes. Recentere schattingen gaan uit van ongeveer 50.000 slachtoffers, en zeker niet meer dan 100.000.58 Dat is altijd nog meer dan genoeg. En de vervolging is zeer wreed geweest. Omdat er zo weinig fysiek bewijsmateriaal was, was de bekentenis van het slachtoffer essentieel. Werkelijk geen foltering is onbedacht gebleven om vermeende heksen aan het bekennen te krijgen. Een heks voldeed aan een aantal fysieke kenmerken. Wegens de seksuele relatie met de duivel kon naar algemeen geloof een heks geen maagd zijn. Misschien is dat de reden dat de aanklacht van hekserij tegen Jeanne d’Arc later in het proces is vervallen. De aanklacht omvat 70 artikelen, het vonnis heeft er twaalf, en hekserij wordt niet meer genoemd.59 Het gewicht van de heks moet lager zijn dan van een ander persoon van die lengte. Een heks kan immers vliegen. Behalve de waterproef is ook gewoon wegen een methode om te bepalen of iemand een heks is. Vrijspraak kon volgen wanneer bleek dat het gewicht van de aangeklaagde overeenkwam met ‘de proportiën des lichaams’. Waagmeesters waren vaak corrupt en verklaarden een vrouw te licht, in ruil voor een paar gouden dukaten. Dat gebeurde ook bij een heksenproces in 1545 in Polsbroek . Karel V was daarbij aanwezig. Hij kon niet geloven dat de beschuldigde vrouw zo licht was. In Oudewater liet hij haar door een niet-corrupte waagmeester nogmaals wegen. Ze bleek honderd pond te wegen en werd vrijgesproken. Uit dankbaarheid verleende Karel V Oudewater het speciale privilege. Mensen uit heel Europa kwamen toen naar de Heksenwaag om het felbegeerde certificaat te bemachtigen.60 Persoonlijk ben ik daar ook gewogen en heb een certificaat ontvangen geen heks te zijn. Dat zal niemand die mijn omvang kent verbazen. Op de heksenwaag in Oudewater is overigens nooit en te nimmer iemand gewogen en te licht bevonden. Tenslotte kon een heks een duivelsteken op haar lichaam hebben. Zo’n duivelsteken kon eruit zien als een lidteken, een sproet, een moedervlek of een wrat. Kenmerk was, dat een duivelsteken gevoelloos was en niet bloedde. Met een priem of mesje werd in alle mogelijke afwijkende plekken van de huid gestoken. Zo deed men een steekproef. Bijzondere aandacht ging daarbij uit naar mogelijke merktekens op dat deel van het lichaam, dat door een onderbroek wordt bedekt.
57
Robin Briggs, Heksenwaan, Kampen 2000, hoofdstuk 8 Jenny Gibbons, Recent Developments in the Study of the Great European Witch Hunt http://chass.colostate-pueblo.edu/natrel/pom/old/POM5a1.html 59 www.stjoan-center.com/Trials 60 Zie www.heksenwaag.nl onder ‘historie’ 58
25
Wicca61 Wicca of neopaganisme claimt een voortzetting te zijn van de godsdienst van de heksen, namelijk de oude natuurgodsdienst van West Europa. Maar hier klopt niets van. In de eerste plaats is er geen enkele aanwijzing dat de mensen, die als heks veroordeeld zijn, er andere godsdienstige opvattingen op na hielden dan de andere mensen in hun tijd. Het is ook niet zo dat de kerk probeerde met heksenprocessen de oude natuurgodsdienst te overmeesteren. Dat had Karel de Grote in de negende eeuw al gedaan. Bovendien dienden de meeste heksenprocessen voor de wereldlijke rechtbank. Wicca oriënteert zich wel op de oude natuurgodsdiensten, vooral van West Europa, op die van de Kelten en de Noren. Maar alle natuurgodsdiensten zijn interessante inspiratiebronnen. Uiteindelijk is Wicca een geconstrueerde godsdienst, die zijn ontstaan vindt in de twintigste eeuw. Na ongeveer 1970 krijg je een feministische variant, de Goddess Movement, die zich heel sterk oriënteert op oude godinnen. Wicca is een studieobject op zich, maar heeft niets te maken met vermeende of werkelijke bemiddeling tussen kwade machten en deze wereld. Hekserij in Ghana Naast Birgit Meyer, Translating the Devil is een van de belangrijkste bronnen voor de visie op hekserij in Ghana het boek van Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana. Dit boek is namelijk van binnen uit, door een Ghanees geschreven. Hij zegt: Hekserij is ‘wanneer een menselijk wezen welbewust zijn fysieke lichaam kan verlaten en een bovennatuurlijke wereld kan binnengaan, waar ze vervolgens dingen kan doen die ze zich nog herinnert wanneer ze wakker wordt. (…) het is wat ze doet met de krachten die zij hierbovenop verwerft die maken of ze een onschadelijk persoon is of een heks, (…) of ze spirituele bondgenoten maakt die haar bovennatuurlijke krachten geven die zij gebruikt voor haar eigen plezier of om planten, dieren of mensen schade te berokkenen.’62 Met hekserij kunnen natuurwetten worden gemanipuleerd. De heks kan zich veranderen in gedeeltelijk menselijk, gedeeltelijk dierlijke vorm, kan van sekse en leeftijd veranderen, ze kan dingen in iets anders veranderen en ze kan op een luipaard rijden die haar door de lucht vervoert. Een Ghanese heks heeft de macht om ziekte te veroorzaken, de oogst van haar vijanden te vernietigen, impotentie en steriliteit te veroorzaken, en te doden.63 Dat doden van een mens gebeurd om het lichaam met een groep heksen op te eten. Maar ook hier gaat het om het spirituele lichaam. Het fysieke lichaam van het slachtoffer ligt ‘s morgens gewoon dood in bed. Daarnaast kan een heks voor nog een hele reeks ellende zorgen, zoals het doen verdwijnen van geld, het bekoelen van de liefde zodat de levenspartner vertrekt, het laten zakken voor examens en het verliezen van een baan. De heksenethiek schrijft voor dat zij alleen slachtoffers maken in hun eigen familie, en niet daarbuiten.64 Omdat de Akan een matrilineaire cultuur hebben, wordt alleen familie van moeders kant tot je werkelijke familie gerekend. Wanneer je dus op zoek gaat naar de persoon die jou behekst heeft, dan ga je zoeken onder je zusters, je moeder en haar zusters, de moeder van je moeder en haar zusters. Voor een vrouw geldt dat ook haar dochter haar 61
Zie bijvoorbeeld www.hogonline.co.uk/academic/acadpagan.html voor paganisme in het algemeen en www.cog.org voor The Covenant of the Goddess 62 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag ii 63 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 15 64 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 2
26
behekst kan hebben. Wanneer een moeder bijvoorbeeld overlijdt tijdens of vlak na de bevalling, blijft de baby levenslang onder de verdenking staan een heks te zijn. Heksen zijn eigenlijk altijd vrouwen. Mannen worden geacht een te sterke geest van zichzelf te hebben om ruimte te laten voor de geest van de hekskracht. Bij de Ewe, die een patrilineaire cultuur hebben zoek je de heks bij de familie van vaderskant. De eerste die onder verdenking van hekserij valt is de zuster van je vader65. Bij tijd en wijle willen deze heksen ook wel buiten familiekring opereren. Zo werd ons het volgende verhaal verteld: Een zwangere vrouw wilde op de markt bakbananen van een Ewe koopvrouw kopen, maar ze vond ze te duur en liep daarom door. De koopvrouw werd kwaad en schreeuwde haar na: “Je zult bakbananen baren!” En inderdaad, toen zij moest bevallen bleek er geen baby maar een tros bakbananen in haar buik te zitten. De persoon die ons dit verhaal vertelde durfde zelf voor geen goud in een Ewe dorp te overnachten, al was haar eigen vader Ewe. Nu is de Ghanese samenleving sterk aan het veranderen. Veel mensen trekken weg uit hun geboortedorp en zoeken een toekomst in de grote steden van Ghana of in het buitenland. Naast de traditionele ‘extended family’ gaan er nieuwe sociale netwerken ontstaan, zoals de kerkgemeenschap, waar de leden elkaar met broeder en zuster aanspreken, en vriendenkringen. Daarmee verandert de visie op hekserij ook. Nu in het dagelijks leven vrienden of bijvoorbeeld leden van de eigen kerk bepaalde functies van de familie overnemen, gaat men in dezelfde groep ook op zoek naar mogelijke heksen. De kracht, de geest die van een gewoon mens een heks maakt is, heeft geen fysieke vorm. Toch kan een heks zo’n geest meenemen de fysieke wereld in en verstoppen in bijvoorbeeld een rots of een boomstronk. Soms houden de heksen die geesten dicht bij zich, bijvoorbeeld in sieraden of in de vorm van spirituele, dus onzichtbare, dieren. Wanneer heksen schade aan mensen willen toebrengen, doen ze dat aan het spirituele lichaam van het slachtoffer. Dat heeft dan consequenties voor het fysieke lichaam. Gabriel Bannerman-Richter vertelt over een paar schooljongens, heksen, die om de bovenmeester te pesten, ‘s nachts zijn hoofd eraf haalden, ermee gingen voetballen, en het ‘s morgens weer op zijn schouders plaatsten. Het fysieke effect dat deze bovenmeester bemerkte, was dat er ‘s morgens zand in zijn haar zat.66 Heksen kunnen ook de ‘spirituele’ baarmoeder of penis weghalen: het slachtoffer is dan fysiek onvruchtbaar of impotent. Iemand kan heks zijn vanaf haar geboorte. Maar het kan ook zijn dat zij haar gift geërfd heeft toen een andere heks in de familie stierf. Tenslotte is de kunst van hekserij ook te koop. Sommigen kopen het om rijk mee te worden. Een heks-marktkoopvrouw kan een potentiële klant zo aankijken, dat hij of zij iets koopt dat de persoon helemaal niet van plan was te kopen.67 Er zijn ook wezens die heksen in de spirituele wereld ‘vangen’. De heks krijgt dan de opdracht zich te melden bij een priester die hekserij kan uitdrijven. Daar moet een heks al haar zonden opbiechten. Doet ze dat netjes, dan zal de priester haar van haar hekserij-geest scheiden, al haar kleren, die besmet zijn met kwaad, uittrekken en haar in een bad met kruidenextracten wassen. Vervolgens wordt zij weer tot de samenleving toegelaten. Mocht zij opnieuw een verbond sluiten met haar hekserij-geest en gesnapt worden, dan volgt de doodstraf.68 Uiteraard ziet dat eruit alsof de betrokkene een natuurlijke dood gestorven is. Het hele proces van reiniging van hekserij duurt enkele weken of zelfs maanden. 65
Birgit Meyer, Translating the Devil, Edinburgh 1999, pag 91 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 29 67 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 42 68 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 73 66
27
Wanneer een vrouw oud wordt loopt zij meer risico als heks te worden gezien. Heeft zij gedurende haar leven veel kinderen verloren, dan wordt zij ervan verdacht in haar spirituele heksengedaante die kinderen te hebben opgegeten. Zijn haar kinderen allemaal in leven gebleven, dan wordt zij ervan verdacht haar eigen kinderen met hekserij te hebben beschermd, maar andermans kinderen te hebben gedood.69 Kortom, er is altijd een reden om iemand te verdenken. Naast de traditionele priesters die heksen van hun hekserij genezen, zijn er zogenoemde ‘Spiritual Churches’ of Afrikaanse onafhankelijke kerken die zich hierin specialiseren. Een verschil is dat in deze kerken de heks eerder als slachtoffer van de kwade geest wordt gezien dan als eigenaar en meesteres van haar heks-kracht.70 Eigenlijk is er in die kerken geen verschil meer tussen heks zijn en bezeten zijn door een boze geest. Gabriel BannermanRichter is erg onder de indruk van de Musama Disco Christo Church, de MDCC, en van de huidige leider Miritaiah Jonah Jehu Appiah, ook genoemd Akaboha III, de kleinzoon van de stichter van de kerk, als het op het vermogen aankomt heksen te ontmaskeren en hekskracht uit te drijven.71 Nu wil het geval dat deze leider in 2003 erg in opspraak is gekomen72, maar leiders die in opspraak komen zijn er in alle kerken. Enige maanden later kwam er trouwens een officiële ontkenning van de kant van het kerkgenootschap, dat deze leider afgezet zou zijn.73 Deliverance, bevrijding, is een belangrijk fenomeen in de kerk in Ghana tegenwoordig. De zogenaamde Spiritual Churches en Pinkstergemeenten zijn er in gespecialiseerd, maar ook in de Presbyterian Church of Ghana is in het Ga district een predikant vrijgesteld voor het leiden van kerkdiensten waarin deliverance centraal staat. Ik heb zo’n kerkdienst meegemaakt, maar ik was niet zo onder de indruk. Het probleem waar de PCG en andere traditionele kerken voor staan is, dat de kerkleden nu eenmaal een enorme behoefte voelen aan deliverance, en je uit concurrentieoverwegingen niet achter kunt blijven. Het is ook wel begrijpelijk dat mensen zich zo machteloos voelen tegenover tal van vormen van kwaad in hun leven, dat zij hun toevlucht zoeken tot alles, wat belooft hen te beschermen tegen of verlossen van het kwade. Wanneer we het verschijnsel hekserij in Europa en hekserij in Afrika vergelijken, dan vallen naast overeenkomsten ook grote verschillen op. In de eerste plaats is een groot verschil dat de Ghanese heks geen enkel fysiek kenmerk draagt, anders dan de Europese heks. Door het geloof dat heksen licht waren, kon een Heksenwaag in Oudewater mensen afdoende vrijpleiten van hekserij. Een dergelijk fenomeen is in Ghana ondenkbaar. Op geen enkele manier is hekserij fysiek. Zelfs de schade die heksen toebrengen, brengen zij niet toe aan het fysieke lichaam van hun slachtoffer, maar aan het spirituele lichaam. Die toegebrachte schade heeft pas fysieke gevolgen. Daarom is er in de fysieke wereld niets te vinden wat iemand vrij kan pleiten van een aanklacht, net zomin als een aanklacht ooit een fysieke onderbouwing heeft. Het is het woord van de aanklager tegen de beklaagde.
69
Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 122 Opoku Onyinah, Deliverance as a way of confronting witchcraft in modern Africa, Asian Journal of Pentecostal Studies,5:1 (2002) pag 119 71 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 147 72 Ghanaian Chronicle, 17 februari 2003, http://allafrica.com/stories/200302170830.html 73 The online Independant, 7 mei 2003, http://www.independent-gh.com/story.asp?id=472 70
28
Voor zover er rechtszaken plaatsvinden voor een lokale chief, gaat dat als volgt: Nadat de chief een aantal rituele liederen heeft gezongen wurgt hij een kip en gooit die in de lucht. Wanneer het beest op zijn rug op de grond valt gaat de aangeklaagde vrijuit. Valt de kip op zijn borstkas, dan is de aangeklaagde een heks.74 Er is sluitender bewijs denkbaar. Een ander groot verschil is dat in Ghana de heks die je kwaad berokkent uit je eigen familie komt. In Europa werd de afstand tussen heks en slachtoffer groter geacht. Niet familieleden waren verdacht, maar dorpsgenoten of rondtrekkende bekenden, waaronder bedelaars75. Gevolg is, dat het voor de Ghanees lastiger is om zonder scrupules een heks aan te klagen. Het is tenslotte wel je tante, moeder of grootmoeder, en je moet je overige familieleden overtuigen dat deze persoon de boosdoener is. Het zou goed kunnen dat door dit geloof het aantal vrouwen van hekserij verdacht dat de volkswoede over zich heen krijgt veel kleiner is dan in West Europa het geval was. Van hekserij verdachte vrouwen worden in Ghana zelden gedood. Eerder volgt een verbanning naar een van de heksendorpen in het Noorden, zoals Gambaga in Mamprusi East District. Een aantal eigenschappen van heksen in Ghana en in West Europa stemmen overeen. Het over grote afstand door de lucht reizen is zoiets. Ook de seksuele kant van het verhaal stemt overeen. Zoeken rechters in West Europa de vagina van de verdachte af naar duivelstekens, in Ghana kan een heks haar heksenkracht in haar vagina verstoppen. De rol die dieren spelen is ook vergelijkbaar. In Europa waren dat katten76 en padden, in Ghana muizen en slangen. Gabriel Bannerman-Richter schrijft over een heks, die een levende slang heeft uitbraakt. In die slang zit de heks-kracht.77 Het hele verhaal doet denken aan een scène uit de TV serie ‘The X-Files’78 waarin een predikant een muis uit zijn bureaula haalt, er een slang uit zijn keel komt die de muis opvreet, waarna een slang weer terugglijdt in zijn keel. Die predikant is uiteraard geen heilige. Maar ook in Europa staat de slang symbool voor alles wat slecht is. Nog meer dan een wolf in schaapskleren vrezen we een slang in mensengedaante. Tot nu toe heb ik geschriften over heksen geciteerd, niet heksen zelf. Die vertellen een heel ander verhaal. Uit verslagen van rechtszaken blijkt telkens weer dat de aangeklaagden al het ten laste gelegde ontkenden. Pas marteling bracht daar verandering in. In ‘s Heerenberg wordt het proces gevoerd tegen Mechteld de Baedt. Twee folteraars konden haar niet tot een bekentenis brengen. Een derde folteraar wordt uit Kleve gehaald. Toen kwam de “vrijwillige” bekentenis, en Mechteld verklaarde, hoe en bij wie ze gehekst had. (…) Bleef ze wel bij haar bekentenis? Toen werd dominee Caspar Sollingius gevraagd, zich met het onderzoek te belasten en in een vertrouwelijk gesprek deelde ze hem mee, dat ze niet op haar bekentenis wenste terug te komen.
74
Franz Vanderpuye, Traditional Beliefs Cost Women Their Freedom http://www.secularhumanism.org/library/aah/vanderpuye_8_3.htm 75 Robin Briggs, Heksenwaan, pag. 291 76 Tot 1817 werden in Ieper in België bij tijd en wijle levende katten van het Belfort gegooid. In 1962 werd deze traditie in ere hersteld, alleen nu met fluwelen katjes. http://www.quantchem.kuleuven.ac.be/~bruno/Ypres/oud.html 77 Gabriel Bannerman-Richter, The practice of witchcraft in Ghana, 1982, pag 120 78 De titel van de aflevering is: Signs and Wonders, en is voor de eerste keer uitgezonden op 23 januari 2000.
29
Zij voelde zich totaal gebroken en wilde liever sterven, dan nog langer met een wrak lichaam rondlopen.79 Dat patroon zie je telkens terug. Op een gegeven moment is de betrokkene zo gemarteld, dat zij levensmoe is en alles bekent. Tijdens het zogenaamde Pappenheimer proces bekenden de aangeklaagden aan het eind zo’n beetje alle onopgeloste misdaden van de voorafgaande tien jaar.80 Door Ghanezen die rotsvast overtuigd zijn van het bestaan van hekserij wordt vaak gezegd dat het al dan niet geloven een kwestie is van twee verschillende wereldbeelden die tegenover elkaar staan. Maar dat is niet het geval, tenminste niet van origine. De zendelingen die naar Ghana gingen, werden uitgezonden door de Basler Mission, een piëtistisch zendingsgenootschap. Mocht men in deze kringen misschien niet in het bestaan van heksen geloven, dan toch zeker in het bestaan van duivelen en demonen. Eenmaal in Afrika zagen ze die demonen dan ook in menigte, tot in de drums aan toe. Deze zendelingen waren echt niet van het type rationeel verlicht theoloog.81 Nu is er verschil tussen hekserij en demonie. In geval van hekserij wordt de heks geacht de heerseres te zijn over de hekskracht. In geval van bezetenheid door een boze geest is het andersom: de bezetene is machteloos, de demon heeft de boel overgenomen. Maar in de loop van de tijd zijn beide verschijnselen door elkaar gaan lopen, zeker in de gedachtegangen in de onafhankelijke kerken. Opuku heeft daarvoor zelfs een nieuw woord uitgevonden: witchdemology.82 Een heks is ook een bezetene, en heeft ‘deliverance’ nodig. Het verschil tussen de zendelingen en de Ghanese bevolking is niet het verschil tussen een rationeel en een magisch wereldbeeld. Het zit een steek dieper. De zendelingen waren ervan overtuigd, dat een gelovig christen door zijn Heer afdoende beschermd was tegen overname door demonen. Een gelovige kon geen bezetene zijn. Hij kon verleid worden tot zonde, in die zin kon de duivel wel aanvallen. Maar de boze kon de regie van het leven van een gelovige niet overnemen. Dat nu wordt in de onafhankelijke kerken anders gezien. Iedereen, gelovig of niet, kan bezeten worden door demonen, die uitgedreven dienen te worden.83 Verkondigers van deze visie zijn in Ghana populaire Europese en Amerikaanse predikers als Derek Prince en Charles H. Kraft. Ook binnen de traditionele kerken schuiven de panelen enigszins. Emmanuel Martey is docent aan Trinity College in Legon, waar predikanten van de PCG worden opgeleid. Hij maakt een zeer subtiel onderscheid tussen bezeten zijn door een boze geest of het hebben van een boze geest. Hij schrijft: De ware gelovige kan niet van binnen bezeten worden door een demon, maar kan wel van buiten worden aangevallen door de duivel. (…) In zoverre de Heilige Geest in een gelovige woont, kan hij of zij niet door een boze geest bezeten worden, maar wel ‘be demonised’ of een boze geest hebben. Demonen kunnen niet in de geest van de gelovige wonen, omdat de Geest van Christus daar 79
Heemkundekring Bergh, www.heemkunde.nl/verhalen/klaassen/heks.html http://shanmonster.lilsproutz.com/witch/witches/papheim.html 81 Zie hiervoor uitgebreid: Birgit Meyer, Translating the Devil, hoofdstuk 4 82 Opoku Onyinah, Deliverance as a way of confronting witchcraft in modern Africa, Asian Journal of Pentecostal Studies,5:1 (2002) pag 117 83 Opoku Onyinah, Deliverance as a way of confronting witchcraft in modern Africa, Asian Journal of Pentecostal Studies,5:1 (2002) pag 116
80
30
verblijft. Demonen kunnen echter wel in andere delen van het lichaam wonen, en daarom hebben we allemaal deliverance nodig wanneer we ‘demonised’ zijn.84 Dit onderscheid is zo subtiel, dat de Nederlandse taal er niet eens woorden voor heeft. ‘Demoniseren’ in het Nederlands betekent in iemand een boze geest zien, die er niet is. Maar Martey bedoelt dat niet. Hij bedoelt dat die boze geest er wel degelijk is en invloed uitoefent in iemands leven. Hij schrijft eveneens: Het is belangrijk te zien dat niet iedere ondeugd en ieder emotioneel probleem of kwaal wordt veroorzaakt door demonen, en daarom deliverance nodig is. Om deliverance te zoeken voor iemand wiens situatie om een andere behandeling, bijvoorbeeld een medische, vraagt, maakt dat de persoon slechter af is dan in het begin. (…) De activiteit van demonen ontkennen is net zo dwaas als demonen meer eer geven dan zij verdienen.85 In dat opzicht verschilt Martey duidelijk van mening met de onafhankelijke kerken. Zij zien in elk probleem een demon op de achtergrond. Over deliverance schrijft zijn collega, Emmanuel Asante: In het beoefenen van deliverance moeten we rekening houden met onze culturele perceptie van de realiteit van bezetenheid en onderdrukking door demonen. In de algemene Afrikaanse/Ghanese perceptie is bezetenheid gelijk aan hekserij. (…) De bezetene is niets minder dan een heks.86 Hij pleit daarom voor een humane vorm van deliverance, die de bezetene niet in het openbaar tentoonstelt. Juist omdat ‘eenmaal een heks, altijd een heks’ ook in Ghana een spreekwoord is, en het resultaat is dat betrokkenen worden geschoffeerd en gekleineerd, vervreemden van hun familie en zelfs huwelijken lopen stuk wanneer een van de partners verlossing van bezetenheid zoekt.87 Het pleidooi menselijk om te gaan met heksen of bezetenen herinnert aan het werk van de Ghanese Presbyteriaanse predikant P.Y. Anane. Hij is als vrijwilliger naar Mamprusi in Noord Ghana gegaan. Eerst als evangelist, later is hij predikant geworden. In 1960 bestond er in Gambaga een bloeiende gemeente. De leden kwamen voor een deel uit het zuiden als ambtenaren en onderwijzers. Het waren niet alleen Presbyterianen maar onder andere ook Methodisten en Anglicanen. (…) Maar dankzij de onvermoeibare ijver van dominee Anane traden ook een aanzienlijk
84
Emmanuel Martey, Deliverance ministry in the church, Trinity Journal of Church and Theology, januari 1999, pag 23 85 Emmanuel Martey, Deliverance ministry in the church, Trinity Journal of Church and Theology, januari 1999, pag 23 86 Emmanuel Asante, Deliverance and salvation: the Theological Basis, Trinity Journal of Church and Theology, januari 1999, pag 31 87 Emmanuel Asante, Deliverance and salvation: the Theological Basis, Trinity Journal of Church and Theology, januari 1999, pag 32
31
aantal Mamprusi’s toe tot de kerk, waarvan veel vrouwen waren, die geacht werden heks te zijn.88 Daar zien we het evangelie aan het werk. Het heksenkamp in Gambaga bestaat nog steeds. En ook is de Presbyterian Church of Ghana tot op heden betrokken bij het welzijn van de vrouwen die er wonen. Geconcludeerd kan daarom worden dat in het omgaan met hekserij niet zozeer een verschil is van wereldbeelden tussen Europa/Amerika enerzijds en Ghana/Afrika anderzijds. De Ghanese visie in de onafhankelijke, spirituele kerken wordt immers sterk beïnvloed door bepaalde predikers uit Europa en Amerika, al is het wereldbeeld van die predikers niet het meest algemeen aanvaarde in Europa. Ook in Ghana vindt dit wereldbeeld tegenspraak. Een wat langer citaat van Akrong. In mijn ogen is dit een heel belangrijke stem ter bevrijding van de angst voor hekserij: De centrale stelling van het Christelijk geloof is dat God, door Jezus Christus, zijn liefde voor de wereld heeft geopenbaard. (…) Dit impliceert dat God de controle heeft over de geschiedenis en geen kracht God kan overweldigen. (…) Ten tweede: kwaad is een realiteit in de wereld. Het is geen illusie die kan worden wegverklaard in wetenschappelijke termen. Wij moeten mensen helpen met zien dat kwaad soms het gevolg is van de natuur, die niet perfect is. Soms kan het wetenschappelijk worden verklaard. Soms kan kwaad herleid worden tot de machinaties van kwade machten, zonder noodzakelijkerwijs een demonologie te scheppen waarin de duivel een verklaring vormt voor alle kwaad. Soms, en inderdaad in het merendeel van de gevallen, is kwaad het gevolg van kwade menselijke wil, die kan worden uitgelegd door morele, geestelijke, psychologische en sociale factoren. (…) Alle mensen zijn in staat tot kwaad doen. (…) Deze openheid tot verschillende verklaringen van kwaad zal het ons mogelijk maken te ontsnappen aan de tirannie van wat de ‘hekserij mentaliteit’ genoemd mag worden. De hekserij mentaliteit schrijft alles wat gebeurt aan de activiteit van heksen toe. Dat maakt ons kwetsbaar en een prooi voor tal van angsten! (…) Als wij in Christus geloven en Zijn macht naar waarde schatten, zal de angst voor de duivel, die ons onze vrijheid als kinderen van God doet opgeven, worden vervangen door het vertrouwen in Christus, dat ons toestaat een voller leven te leiden.89 Van de hekserij mentaliteit, waarvan Akrong spreekt, hebben we in Europa ook het nodige last gehad. Voor een deel is die angst overwonnen, doordat men in West Europa na verloop van eeuwen steeds meer gewicht is gaan toekennen aan de ontkenningen van de aangeklaagden. Jeanne d’Arc is zelfs heilig verklaard. Na het proces tegen Mechteld de Baedt heeft de graaf van ‘s Heerenberg nooit meer een heksenproces toegestaan; hij had blijkbaar toch een slecht geweten over de veroordeling. Keizer Karel V nam maatregelen toen hij fraude bij de waag in Polsbroek vermoedde. De vraag is of en zo ja wanneer men meer geloof gaat hechten aan de ontkenningen van de Ghanese ‘heksen’. Dat zal Ghanezen helpen vrij van angst te worden, en helpen de relatie binnen families minder achterdochtig en wantrouwend te maken.
88
Abraham Berinyuu, History of the Presbyterian Church in Northern Ghana, 1997, pag 94 Abraham Akrong, Towards a theology of evil spirits and witches, Journal of African Christian Thought, Volume 4, No. 1, June 2001, pag. 21 89
32
Tramlijn begeerte Kwaad heeft een bovenmenselijke gestalte maar doet zich ook voor als menselijk gedrag. Wie het nieuws volgt ziet rampen aan zich voltrekken waar geen mens de hand in heeft gehad en die geen mens heeft gewild, tot drama’s, door mensen veroorzaakt en uitdrukkelijk door mensen gewild. Een aardbeving heeft andere proporties als een slachtpartij in Kongo. René Girard is een van de filosofen, die geprobeerd heeft om het menselijk gedrag, en vooral het menselijke kwaad, in kaart te brengen.90 Twee begrippen spelen daarbij voor hem een grote rol. Het eerste begrip is mimesis. Dit Griekse woord betekent nabootsing. Het tweede woord is begeerte. Girard stelt dat een mens niet van nature weet wat begerenswaardig is. Hij begeert wat hij een ander ziet begeren. Hij bootst de begeerte van een ander na. Dat is mimetische begeerte. Om dat in actie te zien, moet je het volgende voorstellen: Iemand interesseert zich voor een bepaald object. Het is totaal irrelevant wat dat object is en de mate waarin de persoon zich in dat object interesseert. Maar het feit dat deze persoon dit object wil hebben, wakkert in de anderen de begeerte naar precies datzelfde object aan. Omdat de mens van nature de ander nabootst, jagen de mensen elkaars begeerte op. Die begeerte wordt zo sterker en sterker. De ene mens is voor de ander een model ter navolging: wat hij wil hebben, wil ik ook. Tegelijkertijd is de een van de ander een obstakel: omdat hij het heeft, kan ik het niet hebben. Er is immers maar een exemplaar van het object, namelijk het ene dat de ander heeft. Mensen beginnen om het object te vechten. Het is een strijd van allen tegen allen, een grote chaos. Maar ook in de strijd bootsten mensen elkaar na. Twee sluiten zich zo bijeen tegen de anderen. Een derde bootst hen na, en sluit zich eveneens aan. Totdat aan het eind van de rit er een strijd is van allen tegen de laatst overgeblevene. Die legt het loodje, en plotseling is er niets meer te vechten. Want het object waar alles om begonnen was is allang vergeten. Het was al irrelevant vanaf het begin. De strijd en het elkaar nabootsen in die strijd hield hen te zeer bezig. Wanneer je twee kinderen in een kamer vol speelgoed neerzet zie je dit mechanisme beginnen te werken. De kans is groot dat de twee kinderen om een bepaald stuk speelgoed beginnen te vechten. Het toevoegen van meer speelgoed doet de strijd niet luwen. De strijd gaat namelijk om dat ene, waarvan zij zelf niet goed kunnen aangeven wat dat ene nu heeft, dat de andere stukken speelgoed niet hebben. Maar het ene is wel wat beide begeren. Mensen hebben er geen belang bij dat de onderlinge strijd voortduurt. Het kost energie die voor andere zaken nodig is, en bovendien is strijd onaangenaam en pijnlijk. De kunst is om van het begin van het onderlinge gevecht zo snel mogelijk bij het eindpunt te komen, namelijk de strijd van allen tegen één. Het is een opmerkelijke situatie wanneer het gevecht van allen tegen allen, de totale chaos, overgegaan is in de strijd van alleen tegen één, en die ene uiteraard geen stand kan houden en verliest. Even plotseling als de chaos is uitgebroken is zij weer over. Precies op het moment dat de aandacht van allen gericht is op die ene ontstaat er eensgezindheid. En het is niet verwonderlijk dat mensen de oorzaak van de chaos bij die ene zoeken, omdat met de dood van de ene de rust weerkeert. De zondebok is geboren. Maar zo symmetrisch zit het in werkelijkheid niet in elkaar. Hoewel met de dood van de ene de rust weerkeert, is hij helemaal niet de veroorzaker van de ellende geweest. De ellende is 90
René Girard, De romantische leugen en de romaneske waarheid, 1986 René Girard, De zondebok, 1986 René Girard, De aloude weg der boosdoeners, 1987 René Girard, Wat vanaf het begin der tijden verborgen was, 1990 René Girard, Ik zie Satan vallen als een bliksem, 2000
33
veroorzaakt door de mimetische begeerte, het begeren naar wat een ander begeert. Desondanks krijgt de ene de schuld. Van hem wordt geloofd dat hij de grote booswicht is. Althans: iedereen is er volledig van overtuigd dat deze ene de oorzaak van alle ellende is, behalve de betrokkene. Het punt is namelijk dat de betrokkene denkt vanuit de oorsprong van het conflict en de chaos. Hij heeft niets gedaan wat essentieel afweek van wat de anderen deden. De rest van de samenleving redeneert vanuit het eindpunt. Vanuit de bereikte eensgezindheid aan het eind van de strijd postuleren zij de schuld van de ene. Hij moet iets gedaan hebben, ook al weten ze niet wat. Dat geeft de schuld van deze ene ook altijd iets magisch. Eigenlijk is er pas een werkelijke eensgezindheid, wanneer deze ene ook instemt met zijn beschuldiging. Daarom zie je vaak dat er nadruk wordt gelegd op de bekentenis van deze ene. Deze bekentenis moet zelfs de laatste twijfel aan zijn schuld wegnemen. In de strijd van allen tegen allen begonnen mensen zich aaneen te sluiten. Steeds meer personen sloten zich bij de ontstane groep aan. Wie blijft er dan als laatste alleen over? Wie krijgt de schuld van alle ellende en wordt zo de zondebok? Dat moet iemand zijn die langzaam is bij het zelf aansluiten bij anderen, en iemand waarbij anderen zich minder snel aansluiten. De kans is dus groot dat het gaat om buitenbeentjes. Mensen die geen grote familie om zich heen hebben, mensen die een ziekte of handicap hebben zodat zij anderen afstoten, eerder zwakken dan sterken. Het lid zijn van een culturele of religieuze minderheid maakt ook kwetsbaar. Dat zijn een aantal factoren die de kans, dat je als laatste overblijft, vergroten. Wanneer nu door herhaalde ervaring wijs geworden mensen op zoek gaan naar de ene, de zondebok, als het kan voordat de chaos compleet is, is het logisch dat zij op zoek gaan naar een slachtoffer dat een aantal van die kenmerken vertoont. Een slachtoffer waar iedereen het mee eens kan zijn. Falen zij daarin, dan krijg je een onderlinge strijd om de ware schuldige, en is de samenleving niets opgeschoten. Alleen wanneer iedereen het eens is met de beschuldiging komt de gewenste eenheid in de samenleving terug. Er is nog een ander verschijnsel. Aan de ene kant wordt het slachtoffer beschuldigt en veracht. Maar aan de andere kant is de persoon in staat om in één klap de chaos te overwinnen en voor eensgezindheid te zorgen. Dat is toch een bovenmenselijke prestatie. Een prestatie die respect afdwingt, maar ook angst inboezemt. Op tal van manieren probeert een maatschappij de chaos, de strijd van allen tegen allen, te bezweren en als het kan te voorkomen. Wetgeving speelt daarbij een belangrijke rol. In tal van culturen vindt men wetten waarin diefstal, overspel en moord verboden worden. Op die wijze bestrijdt men dat mensen uit mimetische begeerte elkaar in diskrediet brengen, elkaars spullen afpakken, elkaars vrouwen inpalmen of elkaar om vrouw of goed de hersens inslaan. Vaak waren dergelijke wetten alleen voor intern gebruik bestemd. Diefstal was alleen diefstal als het slachtoffer uit de eigen groep afkomstig was. Dat in een lofliedje Piet Hein onbeschaamd voor roof en diefstal wordt geprezen, stoort geen mens. “Hij heeft gewonnen de Zilvervloot.” Niks gewonnen, gewoon geroofd. Een tijdlang heeft een spaarregeling voor kinderen zelfs Zilvervloot geheten. Zo kreeg de jeugd een goed voorbeeld hoe snel rijk te worden. Gewoon van de Spanjolen pikken en op de bank zetten. De tien geboden voegen aan de regels tegen valse beschuldiging, diefstal, overspel en doodslag nog een toe: ‘Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is (Exodus 20:17).’ Daarmee wil de wetgever een halt toeroepen aan de bron van al deze ellende. Zouden mensen werkelijk naar het tiende gebod leven, waren in ieder geval die tegen echtbreuk, diefstal en doodslag niet eens nodig. 34
In de moderne tijd is naast wetgeving nog een middel gevonden om de gevolgen van mimetische begeerte onschadelijk te maken, namelijk de massaproductie. Je hoeft niet de auto van je buurman te stelen, je kunt ook simpelweg hetzelfde model kopen. Pesterig is echter, wanneer de buurman zich een groter of sportiever exemplaar aanschaft. Van de trots die je eerst voelde is dan weinig meer over… Naast wetgeving is het snel vinden van een zondebok een middel om de chaos in de samenleving te beëindigen, of in ieder geval de bestrijden. Er is werkelijk niets wat zo voor eenheid zorgt als een gezamenlijke vijand. Het zondebokmechanisme werkt alleen, wanneer men werkelijk in de schuld van de zondebok gelooft. Neem nu het verhaal van Oedipus. Men zoekt de oorzaak van de pest, die de stad teistert, en men komt terecht bij Oedipus, die zijn vader gedood en met zijn moeder geslapen zou hebben. Deze vadermoord en incest zou de reden zijn, dat de goden de stad met de pest hebben geslagen. Tot op de dag van vandaag kan iedereen je de wandaden van Oedipus vertellen. Kleine jongetjes, die met hun vader om de aandacht van moeder gaan vechten, en net als vader met haar getrouwd willen zijn, noemt men naar deze figuur. Maar wanneer je de tekst van Sophocles leest komen vragen op. In het verhaal gaat het om twee gebeurtenissen. De eerste is dat de koning van Thebe de dood heeft gevonden in een vechtpartij. Er is gereporteerd dat een bende de koning heeft overvallen, en dat hij na moedig weerstand te hebben geboden, is omgekomen. De tweede gebeurtenis is dat Oedipus, in zijn eentje onderweg naar Thebe, in een vechtpartij is verzeild geraakt en een persoon heeft gedood. Wanneer het nu in werkelijkheid om dezelfde gebeurtenis handelt, dan wordt het interessant of Oedipus de als baby uit het paleis verwijderde prins is. Eerst moet evenwel de tegenspraak worden opgelost, of het nu een bende was die de koning heeft overvallen, want dat zou Oedipus vrijpleiten, of toch één enkele persoon. De oorspronkelijke getuige moet dus opnieuw worden gehoord. Heeft hij misschien een hele bende verzonnen, om de nederlaag van de koning eervoller te maken? Maar in het hele boek wordt deze getuige niet meer gehoord. Hij is niet in de stad, en aan het eind is hij nog niet terug. In het verhaal is hij ook niet meer nodig, omdat Oedipus zelf overtuigd raakt van zijn schuld. Daarmee is de zaak beslist. Er is immers eensgezindheid. Wanneer je dus met juridische ogen naar het verhaal kijkt, kun je niet anders dan concluderen dat de getuige à decharge niet is gehoord, en daarom de verdachte niet veroordeeld kan worden. Dit alles nog los van de vraag of de goden van Thebe inderdaad om een grove zonde als straf de pest hebben gestuurd. Meestal toch gaan bacillen hun weg zonder zich van enige moraal iets aan te trekken. In ieder geval is tot op de huidige dag iedereen overtuigd van de misdaad van Oedipus. In die zin is hij een ‘geslaagde’ zondebok. In de bijbel staat een verhaal wat hieraan doet denken, het verhaal van Jozef die in het huis van Potifar een nieuw thuis vindt. Wanneer Jozef flink carrière heeft gemaakt, wil de vrouw van de baas met hem naar bed. Jozef weigert, maar wordt wel van aanranding beschuldigd en gevangen gezet. In die zin is Jozef geen geslaagde zondebok. Na het lezen van de tragedie van Sophocles is de lezer overtuigd van de schuld van Oedipus. Na het lezen van het verhaal over Jozef is de lezer juist van zijn onschuld overtuigd. Van de stichting van de stad Rome zijn verschillende mythen in omloop, althans verschillende versies van een mythe. Livius verhaalt, hoe de tweeling Romulus en Remus elkaars rivalen zijn als het gaat om wie koning van de nieuwe stad, het latere Rome, zal worden. Uiteindelijk moet een orakel uitkomst brengen. Romulus gaat staan op de Palatinus, Remus 35
op de heuvel Aventinus. Remus ziet een vlucht van zes gieren. Daarop wordt afgekondigd dat hij koning zal zijn. Maar dan ziet Romulus een vlucht van twaalf gieren. De tweeling krijgt ruzie, beide hebben hun achterban, Remus springt over de muren van Romulus’ stad, en Romulus slaat hem in het strijdgewoel dood.91 Plutarchus vertelt een iets andere versie. Hier gaat de ruzie over op welke heuvel de stad gebouwd moet worden. Remus kiest de Aventijnse heuvel, Romulus de Palatijnse. Remus ziet de zes gieren, Romulus zegt er twaalf te zien. Ook in deze versie slaat Romulus zijn broer dood, wanneer die over de muurtjes die Romulus aan het bouwen is, springt.92 Romulus wordt koning van de nieuwe stad en noemt hem naar zichzelf. Ook in de bijbel staat een verhaal over twee broers, waarvan de ene de andere doodslaat. Maar Abel wordt uitdrukkelijk onschuldig genoemd, zijn bloed roept van de aardbodem, en Kaïn wordt als moordenaar verbannen. Exegetische excurs En de Here zeide tot Kain: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen (Genesis 4: 6 en 7). Volgens de Talmoed is dit een van de moeilijkste bijbelpassages.93 Wanneer Kaïn en Abel samen aan het offeren zijn, let de Heer wel op Abel en zijn offer, niet op Kaïn. Dat is vragen om moeilijkheden. Abel wordt voorgetrokken, lijkt het. Op een bepaalde manier is dat ook zo. Nu zijn Kaïn en Abel een ongelijksoortige tweeling. Van Kaïn zegt zijn moeder: “Ik heb met des Heren hulp een man verkregen.” Bij de geboorte al een hele kerel. Het woord Abel betekent zoiets als damp of ademtocht. Abel blaas je zo omver. In dat kader gezien is de aandacht die God aan Abel besteedt een extra zorgzaamheid voor de persoon die dat nodig heeft, de zwakkere. Toch: Kaïn voelt zich tekort gedaan. Hij begeert de aandacht die Abel krijgt. Dan vraagt de Heer of hij zijn aangezicht niet mag opheffen, als hij goed handelt. Oftewel: als hij goed handelt ten opzicht van Abel is er niets om zich kwaad over te maken. Maar als hij niet goed handelt … en dan volgt een zin waarover de vertalers steggelen. Wie ligt er bij wie aan de deur, wiens begeerte gaat naar wie uit, en wie moet over wie heersen? Karel Deurloo94, en voor hem anderen95 vertalen anders. Hij wijst naar de parallel van Genesis 3:16: ‘(…) naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen.’ Nu is de vertaling begeerte ook omstreden. Deurloo vindt het woord afhankelijkheid beter. Eva is afhankelijk van haar man, en hij is verantwoordelijk voor haar. Door deze bijbelplaats op de verhouding van Kaïn en Abel toe te passen, vertaalt Deurloo het slot van Genesis 4:7 als volgt: ‘Abel is afhankelijk van jou, en jij, Kaïn, bent verantwoordelijk voor hem.’ Wanneer Kaïn in vers 9 vraagt: “Ben ik mijns broeders hoeder” zou het antwoord voluit moeten luiden: Ja. Maar: Hij is zijns broeders loeder geweest. Ook het zinsdeel ‘(…) ligt de zonde als een belager aan de deur’ vertaalt Deurloo anders. Nergens in de bijbel wordt de zonde als een roofdier in hinderlaag gezien. Het werkwoord Jbr, hier vertaald met ‘als een belager liggen’ wordt elders gelezen als het lekker uitrusten van een kudde schapen, of bijvoorbeeld in Jesaja 11:6, waar panter en 91
Livius, Abs urbe condita Plutarchus, Romulus 93 Babylonische Talmud, Yoma 52b 94 Karel Deurloo, De mens als raadsel en geheim, pag 107 tot 110 95 Rabbi Meir Zlotowitz en Rabbi Nosson Scherman, Bereishis 1a (The ArtScroll Tanach Series), pag. 148, noemen HaRechasim LeBik’ah en anderen die dezelfde vertaling bieden als Karel Deurloo. 92
36
bokje gemoedelijk en zonder enige kwade bedoeling samen liggen. Daarom vertaalt Deurloo: ‘anders lig jij, Kaïn, aan de deur der zonde.’ Inplaats van het woord ‘zonde’ is Kaïn onderwerp van de zin. God nodigt Kaïn uit om zijn blikrichting om te draaien. Kaïn ziet zichzelf op dit moment naast Abel staan en voelt zich door God tekort gedaan. God nodigt Kaïn uit om naast God te komen staan, en samen, als twee dikke vrinden, op Abel te letten. Want voor dat broertje, dat je zo omblaast, moet Kaïn zich verantwoordelijk weten. Die verantwoordelijkheid hoeft hij niet alleen te dragen, God draagt mee. Op geen enkele manier doet de Heer dus Kaïn te kort. Hij wil hem zelfs als gelijkwaardig bondgenoot. Het is eigenlijk stereotiep voor de bijbel. De onschuldige wordt onschuldig verklaard en de schuldige wordt veroordeeld. Girard ziet in het lijdensverhaal, de veroordeling van Jezus, eveneens het zondebokmechanisme aan het werk. In het Johannesevangelie wordt Kajafas sprekend ingevoerd: “(…) gij beseft niet, dat het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk en niet het gehele volk verloren gaat (Johannes 11:50)”. Johannes noemt Kajafas hier zelfs een profeet. De zondebok sterft inderdaad voor het volk. Niet omdat de zondebok iets misdaan zou hebben, maar omdat de dood van de zondebok de eensgezindheid terugbrengt en de chaos beëindigt. Uiteraard ontkennen de evangeliën in alle toonaarden dat Jezus ook maar ergens aan schuldig zou zijn. Zij beklemtonen twee zaken: in de eerste plaats dat de veroordeling van Jezus een unanieme zaak was. Alle partijen, Sanhedrin, koning Herodes, stadhouder Pilatus, de hele volksmenigte, zij allen stemmen in met de kruisiging van Jezus. De leerlingen zijn te verward of te angstig om protest aan te tekenen. Petrus loochent Jezus te kennen. Maar ondanks verwarring en verloochening houdt de tekst van het evangelie onweersproken boven tafel dat Jezus een zondebok was, een onschuldig veroordeelde. Andere teksten verhullen dat de veroordeelde onschuldig is. Sophocles komt niet op voor de onterecht veroordeelde Oedipus. Livius ziet in Romulus geen moordenaar, maar een winnaar. Het is eigen aan de mythen om het geweld te verhullen. het is eigen aan de joodschristelijke Schrift om het openbaar te maken en daarvan de consequenties te dragen. Het begoochelingsbeginsel dat het slachtoffermechanisme is, kan het daglicht niet verdragen zonder zijn hechte macht te verliezen. Het eist de onwetendheid van de vervolgers die ‘niet weten wat zij doen’. De mythen zijn zich niet bewust van hun eigen geweld. (…) Juist die geweldplegingen worden zichtbaar in de Bijbel. De slachtoffers worden daar tot ware slachtoffers die niet langer schuldig zijn maar onschuldig. De vervolgers worden tot ware vervolgers, die niet langer onschuldig zijn maar schuldig.96 Girard wijst erop, dat in de loop van de geschiedenis van het Christendom op steeds meer manieren men de zondebok heeft ontdekt. In de Middeleeuwen kon men nog rustig schrijven en met hart en ziel geloven dat de pest veroorzaakt werd door joden, die de bronnen en rivieren vergiftigden. Dit misdrijf rechtvaardigde het in grote getale ombrengen van joden. Wie in het huidige tijdsgewricht zo’n tekst leest is er ogenblikkelijk van overtuigd, dat de joden onschuldig waren, en de jodenvervolgingen niets anders waren dan ordinaire moordpartijen. In de moderne tijd ziet Girard twee trends, die tegengesteld lijken maar toch verbonden zijn. In de eerste plaats zijn er rudimenten van het zondebokmechanisme aanwezig, die haast onschuldig zijn omdat niemand ze werkelijk serieus neemt. Wanneer een voetbalelftal 96
René Girard, Ik zie Satan vallen als een bliksem, 2000, pag. 146
37
beneden de maat presteert, moet de trainer het veld ruimen. De spelers niet, zij blijven. De reden is erg simpel. Er zijn een groot aantal spelers, er is maar één trainer. De trainer is dus makkelijker te vervangen. Zodra hij ontslagen is staan andere clubs op de stoep, omdat men wel weet dat de slechte prestaties van het elftal niet werkelijk aan hem te wijten zijn. Nog zo’n rudiment is wat wordt genoemd ‘de politieke verantwoordelijkheid van de minister’. Wanneer de ambtenaren blunderen, moet de minister het veld ruimen. Zelfs wanneer de feitelijke blunder begaan werd tijdens het bewind van een voorganger. De andere trend is het extreem opvoeren van het geweld tegen de zondebok. Omdat het mechanisme eerder herkend en doorzien wordt, moet het worden overdreven. Van alle tijden is het dat bepaalde groepen de schuld van alle ellende kregen en werden vervolgd. Het aantal slachtoffers kon in de duizenden lopen. Maar het aantal joodse slachtoffers dat Hitler maakte en het aantal ‘anti-revolutionairen’ dat Stalin over de kling joeg tart elke beschrijving, omdat het in de miljoenen loopt. En nog vielen hun rijken uiteen. Het zondebokmechanisme werkt uiteindelijk niet meer, althans niet in samenlevingen waar het christendom thuis is. Rüdiger Safranski aanvaardt de denkwijze van René Girard wel als het gaat om het ontstaan van wat hij ‘heet’ geweld noemt: pogroms en bloedwraak bijvoorbeeld. Ook ziet hij hoe de beschaving dit geweld kanaliseert in offerrituelen en uiteindelijk in het mechanisme van het machtsmonopolie van de staat. Hij heeft bedenkingen als Girard het over het Nationaal-socialisme heeft, omdat dit een ‘koud’, een kil rationeel geweld betrof.97 Ik vind die kritiek niet terecht. Het geweld dat machthebbers in oude tijden tegen de zondebokken gebruikten was ook niet altijd even emotioneel. Pilatus toont eerder koele afstandelijkheid dan verhitte woede bij het vellen van zijn vonnis. Verhit of kil, het is altijd hetzelfde refrein: de ander heeft de schuld en moet boeten, ik ga vrijuit. Laten we teruggaan naar wat de mimetische begeerte op individueel niveau uitricht. De ene mens is voor de ander model en obstakel. Hij is model, omdat ik aan hem ontleen wat begerenswaardig is, en hij is obstakel, omdat hij het begeerde heeft en ik nog niet. Het is dus een riskante relatie die ik met mijn model heb. De begeerte kan nog een stap verder gaan. Dan gaat het niet meer om hebben wat het model heeft, maar worden zoals het model is. Het maakt nogal uit, of ik mijn model heb gekozen in mijn directe nabijheid of verder weg. Bij het verschijnsel ‘fanclub’ is het model haast onbereikbaar ver. Alleen de rijkste fans zullen ooit in staat zijn een gitaar van Jimi Hendrix of een jurk van Marilyn Monroe te verwerven. De rest van de fans doet het met foto’s, platen en boeken. En de modellen hebben er zelfs bij leven geen enkele last van dat zij door zovelen tot model gekozen zijn. Het gaat pas mis en wordt pas vervelend wanneer fans de afstand niet meer in acht nemen en bij hun modellen gaan inbreken of ze gaan stalken. De mimetische begeerte wordt pas echt riskant als ik bijvoorbeeld de baan van mijn collega begeer en om die te krijgen hem zwart ga maken bij de baas, wanneer de vrouw van mijn buurman een onbedwingbare begeerlijkheid krijgt, of wanneer mijn broer en ik beide het gouden horloge van vader willen erven. Dan zijn de rapen gaar. En heel veel van het kwaad, dat mensen elkaar aandoen, valt in deze categorie. Afstand maakt de begeerte in feite onschadelijk, en hoe groter de afstand tot het model des te beter. Welnu, in de bijbel gaat het om de mens, geschapen in Gods beeld en om de navolging van Christus. Daarmee wordt de mens opgeroepen God als zijn model te nemen. In Genesis 4 al is dat de vraag die de Heer aan Kaïn stelt. En Jezus roept zijn leerlingen tot niets anders op dan Zijn navolgers te worden. Met die verandering van model wordt de mimetische begeerte, die 97
Rüdiger Safranski, Het kwaad, 1998, pag 226
38
als vergif de menselijke relaties verziekt, tot balsem voor de ziel. Het betekent immers als God naar de zwakke Abel omzien, als Christus de minste willen zijn en elkaar dienstbaar worden. Hier zien we dus de volstrekte omkering van de begeerte. De mens is niet veroordeeld tot zich in de nesten werken, de ander als obstakel te ervaren en zelf obstakel voor zijn naaste te zijn. Er is een andere manier van leven. Er is een ander model. Evenals bij Augustinus en Karl Barth heeft het kwade bij René Girard geen substantie. Het is verdraaiing, pervertering. Zou de ziel zich tot God gekeerd houden (Augustinus), zou de mens Gods genade en goedheid aanvaarden (Barth), zou de mens de goede God maar als ‘model’ van zijn begeren kiezen (Girard), dan was de schepping voluit Koninkrijk van God. Want juist omdat men het kwade substantie toedicht, meent men met geweld het kwade te kunnen verdrijven. Maar dat is niet zo. Door kwaad met kwaad te bestrijden vermenigvuldigt het zich alleen maar. Het kwaad bestrijden vraagt asymmetrische oorlogvoering. Het kwaad bestrijd je met het goede. Dan blijkt het opeens volstrekt machteloos. Literair is dat schitterend weergegeven in Tolkien’s In de ban van de ring. Gandalf en de zijnen hebben besloten in hun strijd tegen het kwade, tegen Sauron in zijn rijk Mordor, geen gebruik te maken van de magische ring van Sauron, die in hun handen gevallen is. Wèl gebruik maken van die ring zou de overwinning zeker stellen, maar tegelijkertijd henzelf zo corrumperen, dat daarmee alles verloren zou zijn. Eén van het gezelschap gaat op weg om de ring, op de enige plaats waar dat mogelijk is, in Mordor, te vernietigen en daarmee de macht van het kwaad. Wanneer de ring vernietigd is zien zij van grote afstand de gevolgen: “Het rijk van Sauron is ten einde!” zei Gandalf. “De drager van de ring heeft zijn queeste volbracht.” En terwijl de aanvoerders zuidwaarts naar het land Mordor keken, scheen het hun toe dat zich zwart tegen de lijkwade van wolken, een enorme gedaante van schaduw verhief, ondoordringbaar, gekroond met bliksem, de hele hemel vullend. Enorm verhief zij zich boven de wereld en strekte een enorme dreigende hand naar hen uit, verschrikkelijk maar machteloos; want terwijl ze zich boven hen verhief, werd zij door een sterke wind gegrepen en werd totaal weggeblazen, en verdween; toen viel er een stilte.98
98
J.J.R. Tolkien, In de ban van de ring, De terugkeer van de koning, boek 6 hoofdstuk 4
39
Niet alle tranen zijn een kwaad ding De vraag naar een goede God en het bestaan van kwaad in de wereld wordt niet sluitend beantwoord. Er is geen moment dat je welvoldaan achterover kunt leunen omdat alles helder is. Het raadsel blijft. Wat je al tastenderwijs wel over het kwaad wilt zeggen heeft alleen zeggingskracht, als je het in de aanwezigheid van slachtoffers van het kwaad kunt zeggen. Is dat niet het geval, dan kun je beter je mond houden. We hebben de twee visies naast elkaar gelegd waarin het ging om een antwoord op de vraag te vinden of het kwaad totaal buiten God omgaat en er een kwade genius naast Hem is, of dat het kwaad niet buiten God omgaat. Het is heel aantrekkelijk om op geen enkele wijze het kwaad en God op elkaar te betrekken. Hij houdt dan als het ware schone handen. Bovendien is een God die vrolijk met enge ziekten en andere rampen rondstrooit ook niet echt aardig. Maar de consequentie van een schepper naast God is wel dat de mens als een speelbal tussen de machten wordt heen en weer geslingerd. Je moet maar hopen dat de goede wint. Het kwade lijkt in zulke prediking steeds machtiger, haast goddelijke proporties te krijgen. Dit dualistische denken nodigt ook uit om heel de wereld en alle mensen in een zwart-wit schema te persen. Mensen behoren tot het rijk van God of tot het rijk van de satan. Mensen gaan naar de hemel of naar de hel. Een tussenweg is er niet. Elke nuance is vertrokken. Omdat het kwaad in deze manier van denken zulke grote vormen aanneemt, mobiliseert het mensen om overal de duivel te ontwaren en bestrijden. Voor je het weet immers slaat het kwade zijn slag. Het maakt mensen bang en onzeker. Het maakt ook, dat mensen op een vreemde, felle manier van zich af bijten en anderen beschuldigen van duivelse praktijken. Kortom: wat begon als een poging God’s goedheid en het geloof daarin boven alle twijfel te verheffen, loopt in de praktijk uit op een visie op het kwaad als een grote en machtige zaak, haast onoverwinnelijk. Bovendien leidt het tot onderling kwaad en geweld in de vorm van het zoeken van zondebokken. De visie van Augustinus daar tegenover, waarin het kwaad geen eigen substantie heeft en niet anders is dan bederf, lijkt het kwaad te bagatelliseren. Wie echter ooit een bedorven ei heeft opengetikt, weet dat zulk bederf niet te onderschatten is. Het aroma van een bedorven ei komt je immers als een mokerslag tegemoet en blijft minstens drie dagen en drie nachten hangen. Augustinus bagatelliseert het kwaad niet, maar benadrukt het totaal andere karakter ervan. Het kwade is niet als het goede, maar dan verkeerd, zodat de twee als gelijksoortigen tegenover elkaar komen te staan, het kwade is de corruptie van het goede. In deze lijn ook spreek Karl Barth over het kwade als het ‘Nichtige’, datgene dat zonder gestalte van zichzelf alleen gekend kan worden als hetgeen God niet geschapen, gekozen of gewild heeft. Girard ontrafelt de paradox, dat het bestrijden van het kwaad vaak zo kwaadaardig eraan is toegegaan. De heksenjagers zijn dodelijker dan de vermeende heksen geweest. En nog steeds levert het verdrijven van wie kwaad wordt geacht, slachtoffers en dus kwaad op. De dualistische interpretatie van goed en kwaad, bedoeld om een god met schone handen te houden, vermenigvuldigt in de praktijk het kwaad alleen maar. Het lijkt op de vrienden van Job, die als advocaten van God meer kwaad dan goed deden. Hun verdediging van God hield immers een valse beschuldiging van Job in. Zij zagen hem alleen als de oorzaak van het kwaad, dat hem overkwam. En het loopt erop uit dat hele volksstammen gezien worden als de bron van het kwaad, en dat hun vernietiging een oplossing vormt. Dit dualistische wereldbeeld heeft immers tot gevolg dat mensen òf geheel goed, òf geheel slecht zijn. Er is geen 40
tussenweg. Om zelf niet geheel slecht geacht te worden kun je niet anders dan ook het kleine kwaad in jezelf te ontkennen. Dat kwaad wordt allemaal op de zondebok geprojecteerd, waar dan ook volstrekt niets goeds van valt te zeggen. Een dualistisch wereldbeeld belemmert daarom zelfkennis en bevordert vijandsdenken. Wie niet-dualistisch over het kwaad wil denken, ontkomt er niet aan dat met die visie God geen schone handen kan houden. Dat is in eerste instantie een schokkende gedachte, totdat je bedenkt dat het leven volgens de bijbel nu eenmaal geen wedstrijd ‘schone handen’ is. Dan immers had Pilatus gewonnen. Het gaat in de bijbel om verzoening en bevrijding. Heel mooi is dat te zien aan het eind van het bijbelboek Job. Job heeft alle kwaad te lijden gekregen wat er maar te lijden is. Tot het einde heeft Job met God en zijn vrienden gestreden. Maar niet de overwinning op zijn vrienden is de apotheose. In Job 42:10 staat: ‘En de Here bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had, en de Here gaf Job het dubbele van al wat hij bezeten had.’ Dat wil zeggen: Na de verzoening met zijn vrienden wordt Job ook daadwerkelijk bevrijd uit zijn ellende. De Heer geeft hem zelfs het dubbele, zoals een dief zijn slachtoffer dubbel moet vergoeden volgens Exodus 22. Een God zonder schone handen kan dus heel wat bereiken als het op verzoenen en bevrijden aankomt. Gegeven met het niet-dualistisch nadenken over het kwaad heeft het ook niet zoveel zin meer om het kwaad in de wereld zo fanatiek op anderen te projecteren. De wereld bestaat immers niet uit louter heiligen en heksen, zodat wie geen heilige is automatisch een heks wordt geacht. Het heeft veel meer zin om je te concentreren op wat je zelf kunt ondernemen om het kwaad in jezelf te beteugelen, en hoe je verzoening met de anderen kunt bewerkstelligen. Bovendien hoef je, wanneer je door kwaad getroffen wordt, niet ogenblikkelijk aan de macht of aan de liefde van God te twijfelen. Kwade gebeurtenissen betekenen namelijk niet dat de duivel God te slim of te sterk af is geweest. Eveneens betekenen zulke gebeurtenissen dat God is opgehouden met liefhebben, Zijn handen van je heeft afgetrokken en je willens en wetens aan de boze heeft overgeleverd. Zoals er in de relatie tussen mensen onderling geen liefde is of er is pijn, geen overgave aan elkaar zonder lijden, zo lijkt het ook tussen God en mensen te zijn. Daar is liefde, dus zijn er pijn en lijden. Zo begint de pijn bij God ongetwijfeld in Genesis 3, wanneer de mens angstig voor Gods aangezicht wegvlucht de bosjes in. Exegetische excurs Hebt gij soms een arm als God, en kunt gij donderen met een stem als Hij? Tooi u dan met heerlijkheid en hoogheid, bekleed u met majesteit en luister; stort uw ziedende toorn uit, en zie al wat trots is, en werp het terneer; zie al wat trots is, verneder het en verpletter de goddelozen op staande voet. Verberg hen tezamen in het stof, sluit hen op in het verborgen oord. Dan zal ook Ik u loven, omdat uw rechterhand u de zege geeft. (Job 40:9-14) Deze woorden van God aan Job kun je als uiterst cynisch opvatten. Uiteraard heeft Job geen arm als God, uiteraard is hij niet in staat om in één klap een einde te maken aan alle goddelozen, en daarmee aan al hun boze werken. Maar de tekst roept de vraag op: Heeft God eigenlijk zelf wel zo’n verpletterende arm? Zijn Zijn armen niet vooral de werktuigen van Zijn liefdevolle omarmingen, waarmee hij de mens omvat en koestert? Zijn de doorboorde handen van de Gezalfde niet machtiger dan een vuistslag op tafel? Er wordt een verhaal verteld over een aantal leerlingen, die tegenover hun rabbi verklaarden dat zij de schepping maar matig vonden. “Was ik God geweest, dan had ik het veel beter 41
gedaan!” verklaarden ze allemaal. De rabbi gooide de deur van zijn leslokaal open en riep tegen hen: “Snel, naar buiten, de wereld in, ga het meteen doen!”
42
Literatuurlijst - Give them something to read…99 Akrong, Abraham. Towards a theology of evil spirits and witches, Journal of African Christian Thought, Volume 4, No. 1, June 2001 Asante, Emmanuel. Deliverance and Salvation, Trinity Journal of Church and Theology, Vol IX, No 1, January 1999 Augustinus. Confessiones Augustinus. Contra Epistolam Manichaei Quam Vocant Fundamenti Bannerman-Richter, Gabriel. The Practice of Witchcraft in Ghana, Elk Grove 1982 Barth, Karl, Kirchiche Dogmatik III/3, Zollikon 1950 Beek, A. van der. Schepping, Baarn 1996 Beker, E.J. en Hasselaar, J.M. Wegen en kruispunten in de dogmatiek 2, Kampen 1979 Berinyuu, Abraham. History of the Presbyterina Church in Northern Ghana, Accra 1997 Breukelman, Frans. Im Anfang schuf Gott den Himmel und der Erde, Om het levende Woord, 1968 Briggs, Robin. Heksenwaan, Kampen 2000 Deurloo, Karel. De mens als raadsel en geheim, Baarn 1988 Gibbons, Jenny. Recent Developments in the Study of the Great European Witch Hunt http://chass.colostate-pueblo.edu/natrel/pom/old/POM5a1.html Girard, René. De zondebok, Kampen 1986 Girard, René. Ik zie Satan vallen als een bliksem, Kampen 1999 Howell, Allison M. The Religious Itinerary of a Ghanaian People, Frankfurt am Main 1997 Larbi, Emmanuel Kingsley. The Nature of Continuity and Discontinuity of Ghanaian Pentecostal Concept of Salvation in African Cosmology, Asian Journal of Pentecostal Studies 5:1 2002 Leaman, Oliver. Evil and Suffering in Jewish Philosophy, Cambridge 1995 Marty, Emmanuel. Deliverance Ministry in the Church, Trinity Journal of Church and Theology, Vol IX, No 1, January 1999 Meyer, Birgit. Translating the Devil, Edinburgh 1999 Onyinah, Opoku. Deliverance as a way of confronting witchcraft in modern Africa, Asian Journal of Pentecostal Studies, 5:1 2002 Safranski, Rüdiger, Het kwaad, Amsterdam 1998 Vanderpuye, Franz, Traditional Beliefs Cost Women Their Freedom http://www.secularhumanism.org/library/aah/vanderpuye_8_3.htm Wideru, Kwasi. Toward decolonizing African philosophy and religion, African Studies Quarterly, vol. 1 issue 4 1998
99
Een van de kerkleiders is in paniek omdat er een gat in het programma van zijn Europese gasten is gevallen. Op de vraag: “What do I do?” geeft Herbert Opong als antwoord: “Give them something to read!” Inderdaad gaan de gasten braaf lezen en hebben helemaal niet in de gaten dat er iets is misgegaan met het programma.
43