Gokverslaving T. de Vos Handboek Kinderen & Adolescenten (januari 2006)
Inhoud
Inleiding Van spel tot gokverslaving Psychosociale aspecten Achtergronden en mogelijke oorzaken Diagnose Interventie Prognose Preventie Samenvatting en conclusie Aangehaalde literatuur Aanbevolen literatuur voor de werker in de eerste lijn Aanbevolen literatuur voor de ouders Adressen
Inleiding Wim doet op school zijn best. Maar hij zou veel beter kunnen, als hij zich zou inspannen. Normaal valt hij niet op tussen zijn medeleerlingen. Hij is wel aardig, rustig, wel sympathiek. Hij heeft geen aandacht voor meisjes in zijn klas, kan met iedereen opschieten en heeft geen bijzondere vrienden. In de lessen levensbeschouwing daarentegen zou je hem niet herkennen, want hij manifesteert zich als fel tegenstander van alle leed dat dieren aangedaan wordt en is onder andere voor een verbod op de vossenjacht. In het café komen zijn medeleerlingen weer een heel andere Wim tegen, als hij speelt op de gokautomaat. Dan is hij niet aanspreekbaar en urenlang in de weer met de automaat. Zeker als de automaat prijzen uitkeert, denkt hij triomfantelijk: zie je wel, ik kan winnen als ik dat wil. Wim speelt diverse keren per week. Hij heeft een paar bijbaantjes om aan geld te komen om te kunnen spelen en niet veel contact met leeftijdgenoten. Zijn ouders en zijn broers weten dat hij wel eens op de automaat speelt, maar weten niet dat zijn problemen, met name financieel, groot zijn. Gokverslavingis een relatief weinig voorkomende verslaving. Het totale aantal problematische gokkers/verslaafden in Nederland wordt geschat op 70.000 (Ouwehand e.a., 1996). Voor België bestaat – gebaseerd op een vergelijking met de Nederlandse cijfers – een schatting van 32.000 tot 44.000 problematische gokker/verslaafden (De Bock, 2002). Willemen (2001) komt in een andere schatting, uitgaande van internationale prevalentiecijfers, voor België zelfs uit op 100.000 problematische gokkers. Onbekend van deze getallen is hoeveel jongeren tot 20 jaar daaronder vallen. In Nederland wenden zich jaarlijks ongeveer 3000 mensen tot de verslavingszorg met kansspelproblemen. Twintig procent van hen is jonger dan 20 jaar, de helft bevindt zich in de leeftijdgroep tussen 15 en 29
jaar. Jongeren hebben een voorkeur voor het spelen op automaten die hen door hun vorm, spelopzet en het interactieve karakter meer aantrekken dan andere kansspelen. In Nederland is de wettelijke minimum toegangsleeftijd voor casino’s en speelautomaathallen en voor het spelen op fruitautomaten in de horeca tegenwoordig 18 jaar, in België 21 jaar. Gokproblemen of kansspelverslaving bij jongeren laat zich goed behandelen, zeker indien het tijdig onderkend wordt. Evenals ander risicogedrag bij jongeren, zoals alcoholgebruik en roken, is het vaak tijdelijk van aard, zeker wat betreft het overmatige en/of problematische. Het zijn vooral jongens die door gokken in de problemen komen.
Van spel tot gokverslaving Definiëring Spelen en deelnemen aan spel wordt bij jeugdigen meestal aangemoedigd. Via spel leren zij omgang te hebben met andere kinderen en om te gaan met hun eigen emoties bij winst en verlies. Spelproblemen doen zich voor indien blijkt dat jongeren de regels van het spel en de omgangsvormen die erbij horen niet onder de knie krijgen en zich als het ware asociaal gedragen. Zowel in spellen met groepen als in het individuele spel zal dit gedrag redelijk snel opvallen en om reactie van ouders of andere begeleiders vragen. De problemen die hieruit voortkomen, behoren niet tot de verslavingszorg, maar tot de psycho-educatie, jeugdzorg en ouderbegeleiding. Bij gokverslavingsproblematiek krijgt het begrip spel een geheel andere betekenis. Terwijl spel bij opvoeden en opgroeien gezien wordt als een mogelijkheid persoonlijke en maatschappelijke grenzen te verkennen, risico’s te leren inschatten en naar aanleiding daarvan beslissingen te nemen, ligt dit bij kansspelen anders. In een kansspel is het nemen van risico’s uitgesloten. Niet dat de speler zich dat realiseert, maar in werkelijkheid is het wel zo. In de Wet op de kansspelen, die aangeeft voor welk soort kansspelen de overheid een vergunning geeft, staat dat de speler ‘geen overwegende invloed mag hebben’ op het bepalen van uitslag. Dit moet begrepen worden als ‘geen invloed’. Waar een deelnemer in een spel door zijn of haar inzet de uitslag of de prestatie kan beïnvloeden, waar een kandidaat voor een talentenjacht door goed verzorgde kleding en gevolgde zanglessen de jury kan beïnvloeden, bij een kansspel gebeurt dit alles niet of, nog strikter gezegd, mag het niet gebeuren. In een kansspel mag de speler zelfs niet aan het eigenlijke spel deelnemen. Hij mag inzetten, een lot kopen, betalen, maar daarna wordt het spel zelf gespeeld door de croupier in het casino of door de notaris die de winnende loten trekt. Bij een kansspel is de speler altijd toeschouwer. Alle invloed die hij op de uitslag heeft is óf illegaal óf een illusie. Dus indien een speler denkt dat hij invloed kan hebben, dat het niet alleen een gokje is, dan is dat een grote risicofactor bij deelname aan een kansspel. Deze onterechte suggestie van invloed, de valkuil voor veel gokkers en zeker ook jongere kansspelspelers, vormt samen met hun opvatting over geld het belangrijkste element om een kansspel problematisch te maken, voor een sommige spelers zelfs verslavend. Een tweede verschil tussen spel en kansspel is de invloed van geld. Door de volgende twee opvattingen van een speler over geld is het risico op problemen bij een kansspel veel groter: geld is belangrijk (je zet het in, je hebt het nodig om te spelen en het is de vorm waarin je prijs
wordt behaald); en tegelijkertijd is geld onbelangrijk (gewonnen geld wordt direct weer ingezet om nieuw geld te kunnen winnen; spelers spelen vaak door tot het laatste geld op is). Spelers zijn bereid zeer grote bedragen in te zetten om te kunnen blijven spelen en denken bovendien dat ze met deze grote inzetten indruk maken op hun omgeving. Het geld zelf, en wat ze moeten doen om eraan te komen, is voor hen dan volstrekt onbelangrijk geworden. Anders gezegd kunnen kansspelproblemen vooral ontstaan bij jongeren die moeite hebben het (maatschappelijke) spel van sociale communicatie onder de knie te krijgen en die interactie met hun omgeving het liefst hebben via de uiterlijke verschijningsvorm van geld. Problemen met kansspelen kunnen zich ontwikkelen tot pathologisch gokken. Volgens de DSM-IV-classificatie (Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders; APA, 1994) is er sprake van pathologisch gokken wanneer zich een chronisch en progressief dalen voordoet in het weerstand bieden aan de impuls om te gokken en bovendien het spelgedrag zodanig is dat hierdoor het persoonlijke leven, gezins- en beroepsleven volledig gecompromitteerd of beschadigd wordt. Pathologisch gokken is binnen de DSM-IV ingedeeld in de groep van stoornissen van de impulscontrole, waartoe ook kleptomanie en pyromanie behoren. Kansspelen Speelautomaten
Kansspelen hebben verschillende verschijningsvormen. De speelautomaat (ook wel fruitautomaat genoemd, naar de symbolen op de rollen van de automaat) is verreweg het populairst bij jongeren. Volgens opgave van het Ministerie van Justitie stonden er in 2004 in Nederland 46.000 speelautomaten, verdeeld over een drietal typen locaties (horeca, amusementcentra en casino’s). Voor alle locaties geldt dus een minimumleeftijd om te mogen spelen op speelautomaten. In casino’s is de controle het meest strikt (legitimatie verplicht), in de amusementcentra valt de controle te omzeilen (controle door toegangsbewijs en legitimatie indien twijfel over leeftijd) en in horecagelegenheden is de controle verschillend, afhankelijk van het gevoerde beleid. Kansspelen op internet
Op internet bestaat een zeer uitgebreid aanbod van kansspelen. Het merendeel van deze spelen is afkomstig uit het buitenland, waar op veel plaatsen geen restricties gelden met betrekking tot het exploiteren van goksites. In Nederland en België zijn nog geen officiële websites toegestaan met kansspelen. Het wordt wel overwogen als tegenhanger van het buitenlandse aanbod. Het internetaanbod is goed bereikbaar indien de speler over een creditcard beschikt, wat in de meeste gevallen een voldoende drempel is om deelname door jongeren te voorkomen. Loterijen, bingo en paardenrennen
Loterijen zijn er in allerlei vormen. Deze vorm van kansspelen wordt in toenemende mate ondersteund door media-aandacht. Spelshows, waarbij tevens de trekking gedaan wordt van de juiste cijfers of winnende postcodes zijn niet meer weg te denken van de televisie en de prijzen die te winnen zijn nemen steeds grotere vormen aan. In hoeverre dit aanbod van
loterijen aantrekkelijk is voor jongeren is niet bekend. Wel is duidelijk dat het gevaar van verslaving zich bij dit soort kansspelen nauwelijks voordoet. Hetzelfde geldt voor bingospelen en paarden- of hondenrennen. Short odd, long odd
Belangrijk is verder nog dat kansspelen grofweg in te delen zijn in ‘short odd’- en ‘long odd’spelen. ‘Odd’ staat voor de tijdsduur tussen het inzetten van het geld en het zien van de uitslag. Bij een staatslot is die tijdsduur weken of maanden na de aanschaf van het lot (long odd), bij een kansspelautomaat enkele seconden (short odd). Vanuit verslavingsperspectief is het duidelijk dat een short odd-kansspel de speler sneller in de verleiding brengt om na verlies of winst een nieuwe kans te wagen, dus door te spelen. De meeste verslaafden die zich voor hulp melden zijn derhalve spelers aan short odd-kansspelen (met name fruitautomaten).
Psychosociale aspecten Gokverslaving heeft vergaande effecten op de interactie van de jeugdige gokker met zijn directe omgeving. Naarmate de verslaving vordert, kan het geleende geld steeds moeilijker teruggegeven worden, kunnen gemaakte afspraken niet meer worden nagekomen en worden ze met smoesjes afgezegd. Duidelijk moet zijn dat gokkers zeer inventief worden in het verbergen van hun problemen en het verzinnen van een andere werkelijkheid, of anders gezegd, ze liegen. Voor de omgeving is het uiterst moeilijk door deze leugens heen te komen; het duurt vaak jaren voordat de gokker een verdedigingsfout maakt en de problemen op tafel komen. Het effect van het ontkennen, verbergen van problemen en zijn afspraken steeds vaker niet nakomen is dat de jeugdige gokker in toenemende mate alleen komt te staan. Zijn omgeving vertrouwt hem steeds minder. Anderzijds ontstaat bij de mensen rond de gokker op een gegeven moment de behoefte om hem te helpen zijn gedrag onder controle te krijgen. De vraag bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor de oplossing van het probleem komt hierbij centraal te staan (Boulogne e.a., 1997). Gokkers beschikken doorgaans over weinig vormen van communicatie en zullen daardoor ook niet snel om hulp vragen. Het gokken en de gokproblemen zijn op zichzelf voor de gokker een manier om anderen zijn problemen op te laten lossen. De gokker zorgt er als het ware voor dat de omgeving (vrienden, ouders, werkgevers, familieleden) zich met hem moet gaan bezighouden. Vaak wordt dat gedaan op een manier die voor de gokker niet bedreigend is. Hij krijgt hulp zonder erom te hoeven vragen. Belangrijk hierbij is het feit dat gokkers behalve het gokken vaak psychische en emotionele klachten hebben, zoals depressie, spanning, impulsiviteit en concentratieproblemen en dat ze die problemen proberen op te lossen door te vermijden en af te wachten. Voorts is het voor de omgeving van belang zich te realiseren dat niet alleen zijzelf maar ook de gokker op zoek is naar controle en dat voor de gokker ‘de omgevingswereld vereenvoudigd is tot een win- en verliessituatie’ (Poels, 2000). In de winsituatie ervaart de gokker dat hij alles zelf in de hand heeft en iemand is die macht en controle heeft. In de verliessituatie heeft de gokker de ervaring dat hij totaal geen invloed heeft, maar juist negatief beïnvloed wordt door zijn omgeving en dat hij aan die kwalijke beïnvloeding niets kan doen.
Schuldgevoelens zouden bij kansspelers ook veelvuldig voorkomen. Zoals aan het begin van dit artikel aangegeven, blijkt in de praktijk dat de speler, zeker in de beginfase, blijk geeft van schuldgevoelens, maar naarmate de problemen meer in de richting van verslaving gaan, wordt dit minder. Hij plaatst de schuld van de problemen dan veelal buiten zichzelf.
Achtergronden en mogelijke oorzaken Kansspelen moeten bezien worden vanuit het perspectief van spel, speler en omgeving. Deze drie perspectieven beïnvloeden elkaar en zijn op verschillende momenten meer of minder belangrijk bij het ontstaan van problemen. Het spel Eerder is al aangegeven wat het verschil is tussen een spel en een kansspel. Kenmerken van een kansspel zijn: – dat het eigenlijke spel altijd door een ander wordt gespeeld; – dat de deelnemer tegen het spel speelt en nooit tegen andere deelnemers; – dat vooraf (wettelijk) is bepaald welk maximaal deel van de inzet weer aan de spelers uitbetaald wordt; – dat de aanwijzing van de winnaars toevallig moet zijn en er dus geen sprake kan zijn van behendigheid; – dat er vaste regels zijn; – dat de inzet van de speler zelf niet van belang is, alleen zijn geldelijke inzet; – dat er bij een kansspel geen enkel verband is tussen de speelrondes, hetgeen wil zeggen dat een kansspel geen historie kent en daarom niet te leren is (De Vos e.a., 1995). De afgelopen decennia hebben de fabrikanten en organisatoren van kansspelen, mede door de uitbreiding van de technische mogelijkheden, voortdurend geïnvesteerd in hun aanbod. Dit heeft ertoe geleid dat – uit het oogpunt van verslaving – de risicofactoren toegenomen zijn. De belangrijkste risicofactor is dat het kansspel zo wordt aangeboden dat de speler voortdurend de illusie krijgt invloed te kunnen uitoefenen op de uitkomst, bijvoorbeeld door het invoegen van bepaalde spelelementen of door gebruik te maken van speelkaarten. De speler In de interactie tussen het kansspel en de speler zien we dat de suggestie van invloed ook door de speler zelf in stand gehouden kan en zal worden. Bij short odd-spelen, zeker wanneer inzet en prijs relatief geringe bedragen zijn, wordt de speler telkens weer uitgedaagd opnieuw in te zetten, nog een keer, nog even. Het blijkt dat de problematische speler dan op zoek gaat naar aanknopingspunten in het spelverloop of in zijn eigen gedrag, die zijn invloed op het spel – in zijn beleving – kunnen vergroten. Hij vraagt zich bijvoorbeeld af of hij bij winst met zijn linkerhand speelde in plaats van rechts, of hij altijd bij een bepaalde croupier wint, niet op zondagen wint, enzovoort. De speler realiseert zich niet, of wil zich niet realiseren, dat hij in werkelijkheid geen invloed heeft. Zo wordt duidelijk dat verslaafde gokkers, buiten het feitelijke gokken, ook veel tijd besteden aan de techniek van het gokken zelf (‘op welke manier kan ik invloed krijgen?’).
Kansspelers kunnen ingedeeld worden in drie groepen: 1. de recreatieve speler; 2. de problematische speler; 3. de verslaafde speler (De Vos e.a., 1995). De hoeveelheid tijd en geld die in verhouding tot beschikbare tijd en geld besteed wordt aan het (voorbereiden van het) spelen, is een belangrijk criterium om spelers in te delen in deze groepen. Het gaat dus niet om absolute getallen, maar om een relatieve maat. Recreatieve spelers spelen wel eens, maar besteden er zo weinig tijd en geld aan dat geen van hun andere activiteiten eronder te lijden heeft. Bij de problematische speler worden door het spelen zijn maatschappelijke activiteiten beïnvloed. Hij/zij moet een of meer bijbaantjes zoeken om geld te vinden, heeft minder of geen tijd om uit te gaan met vrienden, haalt thuis geld weg van ouders, broers of zussen en kan zich niet goed concentreren op het schoolwerk. Essentieel voor de problematische speler is dat hij uiteindelijk wel in staat is zelf, of met enige (soms ook professionele) hulp uit de omgeving, het problematische gokgedrag te stoppen of dusdanig te minderen dat er geen grote problemen meer uit voortkomen. Voor de verslaafde speler is het laatste niet meer haalbaar. Per dag staan 24 uur in het teken van het gokken, waarbij overigens het gokken zelf, zoals eerder aangegeven, relatief gezien niet de meeste tijd in beslag hoeft te nemen. Het is duidelijk dat jongens veel kwetsbaarder zijn dan meisjes voor het ontwikkelen van kansspelproblemen. De verhouding jongens : meisjes met problemen is 9 : 1 (Ouwehand e.a., 1996). Een eenduidige verklaring hiervoor is niet te geven. Wellicht speelt de fruitautomaat een rol: een kast met veel techniek die zich bevindt in een omgeving waar het niet voor de hand ligt dat meisjes gaan spelen (bar, amusementcentrum). Voor jongeren kunnen kansspelen ook een onderdeel zijn van experimenteergedrag. Vooral jongeren met geringe sociale vaardigheden en/of een negatief zelfbeeld merken dat de rol van gokker hun een bepaalde status kan geven in hun omgeving. Ze benutten het ‘goed kunnen gokken’ als compensatie voor de ontbrekende vaardigheden op andere terreinen. Bij gokkers blijkt, meer dan bij andere verslaafden, het ontbreken van die vaardigheden soms te zijn ontstaan door lichamelijke omstandigheden, bijvoorbeeld doordat ze in hun vroege jeugd geconfronteerd zijn met ernstige ziekte, waardoor ze een tijdlang niet naar school zijn geweest, of doordat ze lichamelijke beperkingen hadden waardoor ze niet volledig aan het sociale leven konden deelnemen. Ook compensatie voor andere afwijkingen (te groot, te dik) komt voor (De Vos, 1995). Verveling, gebrek aan een zinvolle tijdsbesteding wordt vaak genoemd als een oorzaak voor kansspelproblemen bij jongeren.Verondersteld wordt dat het gaat om jongeren die minder goed in staat zijn zichzelf te vermaken en daardoor afhankelijker zijn van hun omgeving om zich bezig te houden. De omgeving De omgeving waar de kansspelen aangeboden worden, speelt eveneens een rol bij het ontstaan van problemen. Enige jaren geleden waren amusementcentra (‘gokhallen’) nog
duistere oorden waar je niet zo gemakkelijk van buiten naar binnen kon kijken. Nu zijn het open, op casino’s lijkende centra. Was de toegankelijkheid vroeger dus wellicht een drempel waardoor alleen de meer problematische speler zich binnen waagde, nu komen er veel meer mensen spelen. Door de openheid is het spelen gewoner geworden, maar tegelijkertijd is daardoor de mogelijkheid om meer te gaan spelen dan goed is, en erin verstrikt te raken, ook toegenomen. Tot slot zijn ook de opkomst van computertechnologie en internet bepalende factoren. Met de nieuwste technieken slagen de aanbieders erin op de computer steeds spannender en realistischer spelen te creëren. Via internet kan de speler een kansspel doen in de relatief rustige thuisomgeving, op school of op het werk. Interessant is het te kijken naar de maatschappelijke en politieke context. De kansspelindustrie, zoals we die nu kennen, is nog relatief jong en in een aantal jaren is de situatie in het kansspelaanbod omgeslagen van bijzonder (casino in het Kurhaus in Schevingen of aan de Belgische kust) naar normaal. Er is nu een dagelijks aanbod op de televisie, al of niet in de vorm van spelshows of reclame, waarbij opvallend is dat ook in de sport, behalve banken en verzekeringsmaatschappijen, kansspelaanbieders actief zijn (Lotto in België, Bankgiroloterij in Nederland, La Française des Jeux in Frankrijk en Once in Spanje). Wat betreft omgevingsfactoren is tevens van groot belang de wijze waarop in de directe omgeving van de gokker met geld omgegaan wordt. Zoals eerder aangegeven speelt de opvatting over geld een belangrijke rol bij het ontwikkelen van kansspelproblemen. In een milieu waar onduidelijkheid bestaat over het belang van geld is de kans groter dat gokproblemen ontstaan. Opvallend in problematische gokkergezinnen is dat binnen het gezin vaak de ene ouder geld heel belangrijk vindt (je moet sparen, je moet het verdienen) terwijl de andere ouder er (schijnbaar) geen betekenis aan hecht (geld moet rollen). Dikwijls is er sprake van een combinatie van materiële verwenning enerzijds en emotionele verwaarlozing anderzijds. Dit leidt ertoe dat jeugdige gokkers niet beseffen dat beide opvattingen naast elkaar kunnen bestaan en in verschillende perioden verschillend aangewend kunnen worden.
Diagnose Verkenning van het probleem Bovenstaande analyse van spel, speler en omgeving geeft enige handvatten om te verkennen welke problemen een rol spelen of een indicatie zijn voor grotere problemen. Het is van belang om in een eerste verkenning te weten: – welk spel wordt gespeeld (o.a. long odd – short odd). Besef dat een speler op dit terrein expert is. Gebruik die positie ook om de speler uitgebreid te laten vertellen over het spelen, hoe het spel in elkaar zit. Daaruit komen ook gegevens naar boven over de hoeveelheid tijd en geld die aan het spelen besteed wordt. – of de speler het idee heeft invloed te hebben op het kansspel.Hierbij is het van belang niet alleen te verkennen welke invloed hij denkt te hebben op het spel, maar ook hoe hij denkt over zijn invloed op terreinen buiten het gokken (ouders, werk, school, vrienden e.d.). – of verveling vaak voorkomt, of de jongere weinig eigen initiatief toont. Hier kan verkend worden of de jongere actief of passief zal zijn in het oplossen van de
problemen, of zijn omgeving actief of passief is in het probleem oplossen en of de jongere excuses zoekt voor zijn gedrag. – of er voortdurend sprake is van gerommel met geld en verantwoording van besteding. – of er een verandering is in activiteiten en/of vriendenkring. – of er onduidelijkheid is over de rol van geld (sparen of uitgeven) Om de diagnose pathologisch gokken te kunnen stellen is het volgens de DSM-IVclassificatie (APA, 1994) van belang dat voldaan wordt aan vijf of meer van de volgende kenmerken: 1. volledig bezig zijn met gokken; 2. steeds meer geld nodig hebben om te gokken (ook wel tolerantie genoemd); 3. herhaaldelijk weinig succesvolle pogingen doen om te stoppen of te minderen; 4. rusteloos en prikkelbaar worden bij stoppogingen (onthouding); 5. gokken om te ontsnappen aan problemen; 6. weer gaan spelen om verloren geld terug te winnen (‘chasing’); 7. liegen over de mate van gokken; 8. illegale handelingen verrichten om gokken te financieren; 9. vanwege het gokken belangrijke maatschappelijke relaties kwijtraken, en 10. rekenen op anderen om de problemen die zijn ontstaan door het gokken op te lossen. Daarnaast is het voor de diagnose van belang dat het gokgedrag niet toe te schrijven is aan een manische periode. Voor het signaleren van gokproblemen is het voorts goed mogelijk om gebruik te maken van de SOGS, de South Oaks Gambling Screen van Lesieur en Blume (1987) waarvan ook een Nederlandse vertaling bestaat (Prins, 1987).
Interventie Gokproblemen laten zich in de meeste gevallen goed behandelen. Jaarlijks melden zich 500 (België) tot 2500 (Nederland) mensen voor een gokbehandeling bij instellingen voor ambulante verslavingszorg, naast een kleine groep die in aanmerking komt voor een klinische residentiële behandeling. Voor deelname aan de groepen van de Anonieme Gokkers melden zich jaarlijks tussen de 100 (België) en 300 personen (Nederland). Duidelijk is dat er nauwelijks instellingen zijn die zich specialiseren op het terrein van behandeling van gokverslaving. Dit komt mede doordat het aantal gokkers vergeleken met het aantal drug- en alcoholverslaafden relatief klein is. Over de behandeling van gokproblematiek in het Nederlandstalige werkgebied is weinig gepubliceerd. Er zijn enige publicaties over een individuele gedragstherapeutische benadering en een paar met een systeemtheoretische achtergrond (Boulogne e.a., 1997; Poels, 2000). Daarnaast zijn goede resultaten bereikt met een groepsmatige of cursorische aanpak (Noten, 1994; De Vos, 1994). Onduidelijk is nog op welke wijze farmacotherapeutische interventies geschikt zijn voor behandeling van gokverslaving. Individueel
Bij de individuele behandeling van gokverslaafden dient een evenwicht gevonden te worden tussen de behandeling van de verslaving inclusief de behandeling van de onderliggende problemen aan de ene kant, en de behandeling van de omgeving waar de gokverslaafde functioneert aan de andere kant. Het feit dat een gokker vaak ook psychische klachten heeft (depressie, impulsiviteit, concentratieproblemen) betekent dat het zelf toegeven van het probleem en het bereid zijn om in behandeling te gaan nog niet wil zeggen dat hij ook werkelijk gemotiveerd is om het gokprobleem op te lossen. Door toe te geven dat er een probleem is, vermijdt de gokker dat hem steeds gevraagd wordt te stoppen. Hij wacht rustig af hoe de situatie zich voor hem zal ontwikkelen en hoeveel energie de behandelaar en zijn omgeving erin zullen steken om hem te helpen. Dit maakt het voor hem vaak mogelijk door te gaan met spelen. Paradoxaal gezien is dat doorgaan met spelen in de eerste fase van de begeleiding ook meestal de opdracht die gegeven wordt, totdat de werkelijke omvang van het probleem met behulp van een specifieke analyse duidelijk is. Daarna kan een gezamenlijk besluit genomen worden over de omvang van het probleem en de mate waarin gestopt moet worden met het kansspelgedrag. Cognitief gedragstherapeutische benaderingen worden vaak gebruikt in de behandeling van gokverslaving (De Vos, 1995). In deze therapie worden de verkeerde denkwijzen van de gokker aangepakt: illusie van invloed, idee dat er een andere wetmatigheid in zit dan er werkelijk in zit en/of het idee dat door te gokken gokproblemen opgelost kunnen worden. Een belangrijk element van de behandeling van vooral jonge gokkers is het ‘leren gokken’. Hierbij worden sociale vaardigheden aangeleerd. Het gedrag van een gokker krijgt naarmate de gokproblemen groter worden steeds meer het karakter van alles of niets en wordt daardoor defensief van aard. Genuanceerd inschatten welk gedrag op zijn plaats is en wat de effecten zijn van bepaald gedrag is problematisch voor veel gokkers. De gokker leren gokken houdt met andere woorden ook in dat hij inschat-tingen leert maken van de effecten van zijn gedrag. Dat hij bijvoorbeeld, als hij tegen zijn moeder zegt dat hij zijn geld nu gaat besteden aan een bioscoopkaartje, goed taxeert in welke mate ze hem dan zal geloven. En dat hij zich vervolgens afvraagt wat hij kan doen om de kans dat ze hem gelooft te verhogen. Dit kans berekenen en het zoeken naar alternatieve mogelijkheden vergroten de sociale vaardigheid van de speler vaak in ruime mate. In groepsverband Groepsmatige of cursorische aanpak bestaat in Nederland al geruime tijd, doorgaans onder de naam Stoppen met Gokken (Noten, 1994; De Vos, 1994). In België wordt recentelijk ook meer met een groepsaanpak gewerkt, waarbij in een aantal gevallen het Nederlandse voorbeeld verder uitgewerkt is. Behalve inhoudelijke redenen om voor de groepsvorm te kiezen was er in Nederland ook een financiële reden voor deze aanpak: de overheid wilde in eerste instantie de hulp aan gokverslaafden niet subsidiëren en de groepsaanpak was goedkoper dan de individuele of gezinsbehandeling. Karakteristiek voor de cursorische aanpak van gokproblematiek zijn de relatief korte duur (68 bijeenkomsten) en de doelgerichtheid: stoppen met gokken volgens een vastgelegd draaiboek is de beoogde uitkomst. De cursisten worden uitgedaagd de balans op te maken van hun gokgedrag tot nu toe, vast te stellen wat de positieve en de negatieve gevolgen zijn en hoe zij die gevolgen waarderen. In deze fase van overpeinzing komt ook aan de orde of de cursist
als doel stelt te stoppen met gokken of het gokgedrag te verminderen. Vervolgens wordt het STOP-model (De Vos, 1994) gebruikt om het doel te bereiken. De S staat voor het Stoppen van gedachten die van invloed zijn op het gokgedrag; de T staat voor het krijgen van Tips (o.a. door groepsgenoten) om het niet-gokken beter te kunnen volhouden; de O staat voor wat Ook mogelijk is, ofwel de alternatieven die er zijn voor het gokken; de P in STOP-model staat voor het zichzelf toedienen van een Pluim indien gewenst gedrag is gerealiseerd.
Prognose Vooral bij jonge gokverslaafden is de prognose om na behandeling gokvrij door het leven te gaan goed (Petry & en Jahrreiss, 1999). Meer dan bij andere vormen van verslaving is interventie bij gokken succesvol en kan het gedrag gestopt worden en vervangen door activiteiten en gedra-gingen die geen negatieve consequenties zoals wantrouwen en financiële problemen hebben. Terugval komt in eerste instantie veel voor, maar wordt doorgaans positief gebruikt om een meer definitieve oplossing te realiseren.
Preventie Mogelijkheden om gokverslaving te voorkomen kunnen ingedeeld worden in een collectieve en een individuele aanpak. Collectieve gokpreventie is in de meeste gevallen opgenomen in educatieve en preventieve programma’s die op scholen uitgevoerd worden door instellingen voor verslavingszorg en GGD’en (Nederland) of CGG’s (België), als onderdeel van bredere voorlichting over middelengebruik en risico’s voor verslaving. Zo maakt het in Nederland onderdeel uit van het project de Gezonde School en Genotmiddelen, waarbij lesmateriaal voor leerlingen en docenten is ontwikkeld, dat ook te gebruiken is voor bijvoorbeeld ouderavonden. De VAD (Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen, zie De Bock, 2002) heeft in Vlaanderen een project ontwikkeld onder de naam ‘Gokken, een thema in de kijker’. Bedoeling van dit project is een lokaal beleid gericht op scholen en jeugdwerk vorm te geven. De wetgever heeft, zeker de laatste jaren, in België en Nederland bijzondere maatregelen genomen om jongeren te beschermen tegen deelname aan kansspelen en de mogelijkheid van verslaving, zoals het vaststellen en of verhogen van de minimumleeftijd voor deelname aan kansspelen (zie Inleiding). Gezien de scherpe daling van het aantal aanmeldingen voor hulp en de gelijktijdige stijging van de gemiddelde leeftijd (naar ruim boven de 31 jaar in 2002) van de aangemelde cliënten lijken de maatregelen vruchten af te werpen. In beide landen is het bovendien verplicht om in speelgelegenheden foldermateriaal met onder andere hulpverleningsmogelijkheden voorhanden te hebben. In samenwerking met de kansspelindustrie is materiaal ontwikkeld dat voor jongeren vanaf 18 jaar beschikbaar is in de amusementcentra of de horeca (bijvoorbeeld de actie Speel bewust in de horeca). Collectieve preventie kan ook ingezet worden om het grote publiek gevoelig te maken voor kansspelproblematiek. Dergelijke mediacampagnes zijn echter erg duur en – zeker gezien de tegenreclame van de branche: denk aan de benaming Holland Casino Eredivisie voor de hoogste klasse van het Nederlandse profvoetbal – waarschijnlijk weinig effectief. Voor specifieke risicogroepen is weinig of geen materiaal voorhanden. Slechts een beperkt aantal websites is beschikbaar voor de meer problematische speler en zijn omgeving (zie Adressen).
In het kader van de individuele preventieve aanpak zijn tips opgesteld voor deelnemers aan kansspelen om ervoor te zorgen dat hun spelen niet uitloopt in een verslaving: – Bepaal steeds vooraf hoeveel geld en tijd je aan het gokken wilt besteden. – Probeer verlies niet terug te winnen. – Ga na of je liegt over tijd die en geld dat je aan gokken besteedt. – Vraag je af of:
je kritiek krijgt op je spelen; je je er schuldig over voelt; je eigenlijk wilt stoppen maar denkt dat niet te kunnen; je wel eens geld leent om te kunnen gokken; je problemen hebt met terugbetalen; je wel met iemand over je gokken zou willen praten, maar het niet doet omdat je bang bent voor de reactie van je omgeving.
Tot slot bestaat nog de mogelijkheid dat iemand zich, ter bescherming bij overmatig spelen, laat uitschrijven in een casino of zich de toegang laat beperken.
Samenvatting en conclusie Gokverslaving komt in Nederland en België onder jongeren op kleine schaal voor en is relatief goed behandelbaar. Bij gokproblemen is sprake van drie factoren die elkaar beïnvloeden, namelijk het spel, de speler en de omgeving van de speler. De kwetsbaarheid is bij jongens vele malen groter dan bij meisjes. Kern van het probleem is dat de speler denkt invloed te hebben op het spel. Gokkers raken verstrikt in emotionele en financiële problemen en verworden tot problematische en verslaafde spelers. Bijkomstig probleem is dat de omgeving door alle smoezen en het liegen van de gokker het vertrouwen in hem kwijtraakt, wat een oplossing van de problematiek lastiger kan maken. Bij interventies is het van belang te onderkennen dat, behalve het aanpakken van irrationele gedachten over invloed op het gokspel, de sociale vaardigheden verbeterd moeten worden. Tijdens het begin van de behandeling krijgen de jongeren de paradoxale opdracht door te gaan met gokken, om inzicht te krijgen in hun gedrag en te ervaren dat ze de sociale vaardigheden die ze nodig hebben om te stoppen, óf al bezitten óf relatief eenvoudig kunnen aanleren. Cognitief gedragstherapeutische programma’s en groepen als Stoppen met Gokken lijken de meest aangewezen weg om de gokproblemen te behandelen. In het kader van gokpreventie bestaan er mogelijkheden voor scholen, jeugdwerk en horeca in de vorm van speciale programma’s en foldermateriaal. Aangehaalde literatuur 1. American Psychiatric Association (1994). DSM-IV: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. (4th ed.). Washington, DC: American Psychiatric Association. 2. Bock, M. de (red.) (2002). Gokken een thema in de kijker: een lokaal alcohol- en drugbeleid. Brussel: VAD. 3. Boulogne, H., Duintjer, F., Swagerman J. & Weeren, P. van (1997). Systeemtherapie met jonge gokverslaafden. Systeemtherapie, 9 (1), 50-76.
4. Lesieur, H.R. & Blume S.B. (1987). The South Oaks Gambling Screen (SOGS): A new instrument for the identification of pathological gamblers. American Journal of Psychiatry, 144, 1184-1188. 5. Noten, J. (1994). Stoppen met gokken in stappen. Arnhem: Gelders Centrum voor Verslavingszorg. 6. Ouwehand, A.W., Cruts, A.A.N. & Vos, A. de (1996). Profiel gokcliënten in de verslavingszorg. Utrecht: IVV. 7. Petry, J & Jahrreiss, R. (1999). Stationäre medizinische Rehabilitation von Pathologischen Glückspielen. Differentialdiagnostik und Behandlungsindikation. Deutsche Rentenversicherung,4, 196-218. 8. Poels, V. (2000). Gokken. Systeemtheoretisch Bulletin, 18 (3), 195-204. 9. Prins, M.J.C. (1987). Problematisch gokken. Jellinek Onderzoeksreeks 01. Amsterdam: Jellinek Centrum. 10. Vos, T. de (1994). Stoppen met gokken.Handleiding. Breda: CAD West- en MiddenBrabant. 11. Vos, T. de (1995). Gokverslaving, hulpverlening en preventie. Lisse: Swets & Zeitlinger. 12. Willemen, R. (2001). Gokken. Dossier over kansspelen: wetgeving, hulpverleningen preventie. Stand van zaken. Hasselt: CAD. Aanbevolen literatuur voor de werker in de eerste lijn 13. Vos, A. de (1999). Problematisch gokken: beleid. Preventie en hulpverlening. In Schippers e.a. (red.). Handboek Verslaving. Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum. Aanbevolen literatuur voor de ouders 14. Bock, M. de (red.) (2002). Gokken een thema in de kijker: een lokaal alcohol en drugbeleid. Brussel: VAD. 15. Vos, T. de (1995). Gokverslaving, hulpverlening en preventie. Lisse: Swets & Zeitlinger. 16. Aanbevolen literatuur voor kinderen en adolescenten 17. www.psychowijzer/ gokverslaving/gokverslaving.htm Adressen Nederland Stichting Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers (AGOG) Nederland, zie Sociale kaart Jeugdzorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Instellingen voor verslavingszorg in de regio. Opzoeken via: www.ggzkennisnet.nl kies links. Vlaanderen Verenging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD), E. Tollenaerestraat 15, 1020 Brussel.
De Kansspelcommissie, Kantersten 47, 1000 Brussel. Anonieme Gokkers, telefoon (02) 523 18 98. Directe hulp aan gokverslaafden en familie, telefoon (02) 527 89 73. Internet www.gokhulpverlening.nl (zeer goede actuele site) www.stoppenmetgokken.nl www.agog.nl (zelfhulpgroepen in Nederland) www.psychowijzer/ gokverslaving/gokverslaving.htm www.gokwijzer.nl www.vad.be www.vad.be/florisboeken.asp: (voor boeken en brochures) www.just.fgov.be Copyright 2007, Bohn Stafleu van Loghum, Houten