Goede trouw en billijkheid, basisbeginsel van het Europees contractrecht
Hendrik Gommer Beoordeling: 9
Goede trouw en billijkheid, basisbeginsel van het Europees contractrecht. 1. Inleiding en motivatie Al bij de beantwoording van mijn opdrachten voor de cursus Europees Privaatrecht heb ik aangegeven dat ik vooral geïnteresseerd ben in de onderliggende beginselen van het contractenrecht. Als het goed is komen deze in grote lijnen overeen met de praktijk en zal de ondernemer of burger zich daarin het best herkennen. Zeker in de details zullen formuleringen in verschillende landen uiteenlopen, terwijl de burger – enigszins chargerend gesteld - er geen boodschap aan heeft totdat hij voor de rechter staat. Begrippen als goede trouw, redelijkheid en contractsvrijheid zullen in de praktijk omarmd worden en gebruikt worden als uitgangspunt voor het eigen handelen, maar ook de rechter zal ze bewust of onbewust als richtlijn gebruiken in de beoordeling van conflicten. Dan is het uiteraard van groot belang dat men onder deze begrippen hetzelfde verstaat. Wat houdt ‘goede trouw’ of liever ‘goede trouw en redelijkheid’ in het kader van het contractenrecht eigenlijk in? Wat verstaat de commissie Lando eronder en hoe gaan de EU-landen ermee om? In dit werkstuk wordt geprobeerd daar een antwoord op te geven.
2
2. Good faith and fair dealing 2.1 De tekst van het artikel De Engelse tekst van art. 1:201 PECL luidt: Article 1:201 (ex art. 1.106): Good Faith and Fair Dealing (1) Each party must act in accordance with good faith and fair dealing. (2) The parties may not exclude or limit this duty. Het artikel wordt over het algemeen in het Nederlands als volgt vertaald1: Artikel 1:201 Goede trouw (1) Iedere partij dient zich te gedragen overeenkomstig de eisen van goede trouw. (2) Partijen kunnen deze verplichting niet uitsluiten of beperken. 2.2 De plaats van het beginsel ‘Good faith’ is een van de basisbeginselen waar de Lando-commission haar PECL op heeft gebouwd. In verschillende artikelen en commentaren komt het beginsel terug. Door diverse Europese auteurs is het gedefinieerd als ‘rekening houden met de belangen van de andere partij’. Het is het altruïstische concept dat de solidariteit in de partijautonomie inbrengt, zodat de vrijheid beperkt wordt door eerlijkheid en verantwoordelijkheid voor de ander. Volgens Hesselink gaat het echter meer om een anti-formele beweging, die mogelijke schadelijke gevolgen van een te rigide contractsuitleg moet compenseren. Ook als de wet meer ‘solidair’ was opgesteld, zou ‘good faith’ nodig zijn2. Hoewel ‘good faith and fair dealing’ een vrij vaag begrip is, dat hieronder zo goed mogelijk uitgewerkt zal worden, zorgt het er tegelijkertijd voor dat de PECL redelijk goed aansluiten bij de praktijk. De praktijk leert immers dat contractpartijen (vooral partijen die een duurzame relatie hebben) zich ingeval van problemen meestal niet op hun contractuele rechten beroepen, maar opnieuw onderhandelen op het probleem naar beider tevredenheid op te
1 2
www.storme.be/PECLre.html Hesselink & De Vries 2001, p. 54 e.v.
3
lossen3. Door rekening te houden met de belangen van de wederpartij kan de relatie in stand blijven, hetgeen de winst in de toekomst ten goede zal komen4. 2.3 Betekenis van het artikel Vergelijken we de Nederlandse tekst met de Engelse versie, dan valt al meteen op dat het ‘good faith and fair dealing’ enigszins ongelukkig vertaald wordt met ‘goede trouw’. Met recht kan de conclusie getrokken worden dat bij de uitleg niet volstaan kan worden met vertaling door een of twee woorden. Bovendien kan ook niet verwezen worden naar juridische begrippen, omdat zij vaak verschillende zaken inhouden. Het artikel legt een standaard aan voor fatsoen, eerlijkheid en redelijkheid in transacties. Dit houdt in dat beide partijen elkanders belangen in het oog houden. Dat betekent o.a. dat ze naar redelijkheid handelen indien er zich situaties voordoen die niet in het contract zijn opgenomen. Het eist van partijen ook dat ze al het mogelijke doen om de schade te beperken indien een van beide partijen niet nakomt of na kan komen5. ‘Good faith’ betekent dat er sprake is van eerlijke en faire bedoelingen. Het is dus een subjectief begrip, dat moeilijk te vatten is. Dat iemand niet moet handelen met het enige doel de ander te schaden, valt onder dit begrip. ‘Fair dealing’ is de meer objectieve kant van hetzelfde begrip, het slaat op het eerlijk en fair handelen. Beide begrippen samen worden in het Frans vertaald met ‘bonne foi’ (al slaat het daar toch vooral op de uitvoering van het contract), in het Duits met ‘Treu und Glauben’ en in het Nederlands met ‘goede trouw’ In het laatste geval valt er veel voor te zeggen om te vertalen met ‘goede trouw en billijkheid’, zoals later zal blijken. ‘Good faith’ wordt aangenomen. Als de wederpartij toch twijfelt aan de goede bedoelingen van de partner, dan ligt de bewijslast om aan te tonen dat de partner niet te goeder trouw is bij de wederpartij, zo stelt Lando voor6. Zoals lid 2 stelt kunnen partijen de plicht tot ‘good faith and fair dealing’ niet uitsluiten. Wel kunnen ze vastleggen welke zaken niet onder dit begrip vallen. Zo kan afgesproken worden dat niet nagekomen hoeft te worden bij het minste technische mankement, waar dat in normale gevallen wel verwacht mag worden. Aan de andere kant mag een partij niet gebruik/misbruik maken van een term in het
3
Macaulay 1963 Hesselink 2004, p. 155 e.v. 5 Lando 1995, p. 53 e.v. 6 Lando 1995, p. 53 e.v. 4
4
contract, die volgens de standaard van ‘good faith and fair dealing’ tot onacceptabele gevolgen leidt7. Aldus schetst artikel 1:201 de basisinstelling die partijen moeten hebben als zij een contract met elkaar sluiten en gesloten hebben. Door op een eerlijke en faire manier met elkaar om te gaan, waarbij men elkanders belangen in de gaten houdt, moeten zoveel mogelijk onverwachte problemen opgelost kunnen worden.
7
Lando 1995, p. 53 e.v.
5
3. Rechtsvergelijking 3.1 Good faith in enkele landen van de EU Uit een vergelijking die Lando uitvoerde blijkt dat het principe van ‘good faith and fair dealing’ in alle EU-landen voorkomt, maar dat de impact nogal verschilt8. Zo zijn het Duitse en Nederlandse systeem doordrenkt met het begrip, terwijl het begrip in Engeland en Ierland niet als een algemene verplichting is erkend. In het laatste geval wordt echter eenzelfde resultaat bereikt door speciale regels. De overige Europese landen kennen een situatie die ergens tussen deze polen ligt. Schotland kent het onderliggende begrip, hoewel nergens een duidelijk artikel te vinden is. In Denemarken is het niet gecodificeerd, maar wordt het wel door de rechtbanken gehanteerd. In Griekenland en Portugal is het beginsel neergelegd in diverse artikelen en heeft het als zodanig een sterke werking. Italië zit op dezelfde lijn. De Code Civil van Frankrijk, België en Luxemburg kent het begrip bonne foi, maar de rechtbanken hechten er niet zo’n groot belang aan als bijv. in Duitsland en Nederland. 3.2 Het Burgerlijk Wetboek Het begrip ‘goede trouw’ is in het Burgerlijk Wetboek terug te vinden in art. 3:11 BW. ’Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.’ In dit artikel wordt het begrip goede trouw in subjectieve zin gebruikt, in de betekenis van ‘niet kennen noch behoeven te kennen’. In deze zin wordt het begrip gebruikt in diverse goederenrechtelijke ‘derdenbeschermingsbepalingen’ (zoals 3:86 en 3:238 BW). Het gebruik in subjectieve zin wijkt af van het gebruik in objectieve zin. In het laatste geval gaat goede trouw terug op het Romeinsrechtelijke ‘bona fides’ dat in ons wetboek tegenwoordig terug te vinden is onder de benaming ‘redelijkheid en billijkheid’(art. 3:12 BW)9. Het is juist dit begrip ‘redelijkheid en billijkheid’ waarop art. 1:201 PECL doelt! 8 9
Lando 1995, pag. 55 Hijma e.a. 2004, p. 329-331
6
Lando’s principe ‘goede trouw’ vindt dus in Nederland zijn equivalent in ‘redelijkheid en billijkheid’. Dit equivalent is voor wat betreft het overeenkomstenrecht te vinden in art. 6:2 BW lid 1: ‘Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.’ Lid 2 stelt zelfs dat het contract aangepast kan worden als de uitvoering tot onacceptabele gevolgen zou leiden. Anders dan in het Duitse recht10 mag de Nederlandse rechter het contract daarom zodanig aanpassen dat de gevolgen naar zijn mening meer redelijk en billijk zijn11. 3.3 Het oude Burgerlijk Wetboek Het begrip ‘goede trouw’ zoals dat in ar. 1374 lid 3 (oud) BW werd gehanteerd, komt goed overeen met het beginsel dat in art. 1:201 PECL bedoeld wordt. In dit artikel werd bepaald dat overeenkomsten ‘te goeder trouw’ moesten worden uitgevoerd (zie ook art. 1134 lid 3 Code Civil, waaraan art. 1374 (oud) is ontleend). Dit artikel was gericht op de uitvoering van het contract12, terwijl art. 1375 vervolgens de omvang van de verbintenis bepaalde13. Historisch gezien is art. 6:2 BW ontstaan uit art. 1374 lid 3 BW (oud) en vindt art. 248 lid 1 BW zijn oorsprong in art. 1375 BW (oud). 3.4 Het BGB In de Duitse wet wordt ‘good faith and fair dealing’ vertaald met ‘Treu und Glauben’. Art. 242 BGB stelt dat iedereen zijn contractuele afspraken moet nakomen naar ‘Treu und Glauben’: ‘§ 242: Leistung nach Treu und Glauben Der Schuldner ist verpflichtet, die Leistung so zu bewirken, wie Treu und Glauben mit Rücksicht auf die Verkehrssitte es erfordern. ‘ Naar aanleiding hiervan zijn een aantal verplichtingen geformuleerd die een loyaal nakomen van het contract moeten afdwingen14. Voorbeelden zijn de plicht tot samenwerken, 10
zie paragraaf 3.4 Brunner 2004, p. 25 12 Brunner 2004, p. 23 13 Zevenbergen 1942, p.7; Brunner 2004, p. 25 14 Zie o.a. BGH 4 april 1973, Betriebsberater 1973, p. 819 11
7
het beschermen van elkanders belangen, het geven van informatie en het verbod om misbruik van het recht15. Inbreuk mag echter alleen ‘als het handhaven van het contract tot onacceptabele gevolgen zou leiden, die niet met recht en rechtvaardigheid zijn te verenigingen16. Dan moet eerst bekeken worden of het contract niet aangepast kan worden17. De rechtbank mag echter niet de inhoud van het contract zodanig wijzigen dat het eerlijker is in de ogen van de rechtbank18. Hoewel het artikel alleen spreekt over de schuldenaar is het algemeen aanvaard dat dezelfde eis ook de schuldeiser betreft19. Het inzicht dat het Treu und Glauben artikel een van de belangrijkste van de hele codificatie genoemd kan worden, ontstond aan het einde van de Eerste Wereldoorlog20. Goede trouw in de zin van art. 3:11 BW wordt in het Duitse recht gedefinieerd in § 932 BGB: ‘Der Erwerber is nicht in gutem Glauben, wenn ihm bekannt oder infolge grober Fahrlässigkeit unbekannt ist, daß die Sache nicht dem Veräusserer gehört.’ In het Duitse recht is ‘goede trouw’ dus beperkt tot een dwaling omtrent het eigendomsrecht van de vervreemder, terwijl in het Nederlandse recht ook de beschikkingsbevoegdheid daaronder valt. In het Duitse wetboek van koophandel (HGB) moest daarom de goede trouw m.b.t. de beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder worden opgenomen. In Duitsland kent men niet de onderzoeksplicht. De verkrijger moet op grove wijze nalatig zijn geweest, wil zijn goede trouw in twijfel getrokken worden21. 3.5 Common law Het common law systeem kent niet de algemene verplichting om ‘good faith and fair dealing’ toe te passen bij een contract. Door speciale regels wordt echter eenzelfde effect bereikt. Zo is het recht van een klant om een contract te ontbinden beperkt, als hij een kleine tekortkoming gebruikt om onder het contract uit te komen (zie o.a. Hoenig v. Isaacs
15
Voor een uitputtende bespreking: Staudinger/Schieman & Schmidt 1995, §242 BGH 1962 Neue Juristische Wochenschrift 1962, p. 29; zie ook Lando 1995, p. 118 17 BGH 13 november 1975, Neue Juristische Wochenschrift 1976, p. 565 18 Zie bijv. BGH 25 mei 1977, Neue Juristische Wochenschrift 1977, p. 2262, waarin het als de rechtbank geen mogelijkheid zag om een contract te wijzigen opdat de algemene energiekosten van een aannemer doorgerekend konden worden. 19 Abas 1972, p. 250 20 Abas 1972, p. 250 21 Zwalve 2003, p. 173 16
8
195222). Art. 1:201 codificeert dus in feite een trend die in de common law al bestaat. De Engelse situatie is echter minder sterk. De specifieke regels kunnen niet beschermen tegen duidelijke contractafspraken die tegen deze regels ingaan23. Mede om deze reden heeft het beginsel ‘good faith’ zich de afgelopen 15 jaar ook in Engeland in een toenemende belangstelling mogen verheugen. Het begon in met Mr. Justice Steyn in ‘Banque Financiere’24 in 1987 en Sir Thomas Bingham in ‘Interfoto’25 in 1989. Aangemoedigd door richtlijnen van de EU26 vonden er twee grote conferenties over ‘good faith’ plaats27. De Lord Chief Justice Thomas Bingham verklaarde in 1997 zelfs dat ‘good faith’ het ‘meest belangrijke contractuele onderwerp is van onze tijd.’28 Toch kan de opname van het beginsel als een zekere overwinning van het vaste land worden gezien. Lange tijd werd een algemene toepassing van ‘good faith’ in de common law landen vrij negatief benaderd. Tegenstanders van toepassing stelden het onderhandelen in het eigen belang juist een kenmerk van contractvorming was. Zo verklaarde Lord Ackner in 1984: ‘The concept of a duty to carry on negotiations in good faith is inherently repugnant to the adversarial position of the parties when involved in negotiations. Each party to the negotiations is entitled to pursue his own interest (…). A duty to negotiate in good faith is as unworkable in practice as it is inherently inconsistent with the position of a negotiating party.’ 29 Bovendien werd het begrip onwerkbaar gevonden omdat het alleen maar vragen oproept en weinig tot geen harde antwoorden geeft30. Deze negatieve opinie werd in een academische rede tegengesproken door Powell in 1955, toen hij argumenteerde dat het beginsel een krachtiger bron was dan de losse instrumenten die de jurisprudentie opleverde31. Tot de negentiger jaren van de vorige eeuw, toen zoals zojuist beschreven ‘good faith’ meer in de belangstelling kwam te staan, behoorde hij echter tot een minderheid32.
22
Hoenig v. Isaacs, 1952 2 All ER 176 Court of Appeal, < faculty.law.ubc.ca/biukovic/supplements/Hoenig.htm> Lando 1995, p. 57 24 Banque Financiere de la Cité SA v. Westgate Insurance Co Ltd 1987 2 All ER 923 25 Interfoto Picture Library Ltd v. Stiletto Visual Programmes Ltd 1989 QB 433 26 Richtllijn 86/653/EEC en Richlijn 93/13/EEC 27 Verslag in Beatson & Friedmann ed. 1995 28 Voorwoord T. Bingham in: Harrison 1997, p. vi 29 Walford v. Miles 1992 AC 128 30 Brownsword ed. 2004, p. 17; zie ook Bridge 1984, p. 385 31 Powell 1956 32 Brownsword ed. 2004, p. 1 23
9
3.6 Code Civil Het beginsel ‘bonne foi’ wordt genoemd in art. 1134 Code Civil: ‘a. Les conventions légalement formées tiennent lieu de loi à ceux qui les ont faites. b. Elles ne peuvent être révoquées que de leur consentement mutuel, ou pour les causes que la loi autorise. c. Elles doivent être exécutées de bonne foi’. Onder c. worden de contractanten verplicht het contract naar ‘bonne foi’ uit te voeren. Hoewel de rechtbanken in Frankrijk het beginsel niet zo’n grote waarde geven als in Nederland en Duitsland (Abas concludeerde in 1972 dat dit land weinig of niets doet met het beginsel33), wordt er de laatste twintig jaar in toenemende mate aan door rechtbanken aan gerefereerd34. Om precies te zijn paste het Cour de Cassation in 1985 voor het eerst art. 1134 lid c CC toe35. Het betrof een verzekeringsmaatschappij die weigerde uit te keren omdat het model van de nieuw gekochte auto niet exact gelijk was36. 3.7 Bona fides Het beginsel zoals in het onderhavige Lando-artikel bedoeld wordt, vindt vermoedelijk zijn historische grondslag in het beginsel ‘bona fides’ uit het Romeinse recht. Dit had als subjectieve component de betekenis van ‘trouw, redelijkheid, eerlijkheid, verantwoordelijkheid in het rechtsverkeer’, hetgeen ook terugkomt in art. 3:11 BW, en als objectieve component dat de rechter rekening hield met de bijzondere omstandigheden van elk geval, waarbij naar ‘redelijkheid en billijkheid’ gehandeld moest worden. Verder had het nog een derde component, ook wel aangeduid als ‘bonam fidem praestare’: de intentie hebben om eerlijk, redelijk en billijk te handelen. 37 Het Europese ‘good faith’ omvat in zekere zin deze drie betekenissen. De contractpartijen moeten de goede intenties hebben, moeten trouw, eerlijk en redelijk tegenover elkaar zijn en de rechter zal hen daar aan houden.
33
Abas 1972, p. 241 Zie voor een uitgebreide behandeling van de opmars van de goede trouw in het Franse contractenrecht: Hesselink 1994; Zie ook o.a. Cour de Cassation 13-11-1996 nr. 94-17369
, Cour de Cassation 8-3-2005 nr. 02-15783 35 Tallon 1994, p. 7 34
36 37
Cour de Cassation Civ. 1, 20 mars 1985, B. 1985.1., n°102.
Zevenbergen 1942, p. 11
10
4. Algemene analyse Het overeenkomstenrecht is in de eerste plaats een recht voor en ván degenen die een contract sluiten (contractsvrijheid). Om de rechtszekerheid te bevorderen zijn regels opgesteld waarop contractpartners bij geschillen kunnen terugvallen. Als partijen een contract sluiten, dan gaan ze ervan uit dat zijzelf en de ander weten wat het contract inhoudt en wat de gevolgen zullen zijn. Ervaren contractpartijen weten ook dat dit slechts schijn is. De werkelijkheid is weerbarstiger dan de letters op papier. Zelfs als juristen uitvoerige algemene voorwaarden ontwikkelen, helpt dat meestal niet bij de oplossing van problemen. Vooral grote instanties met veel klanten handelen naar de letter van het contract om de efficiëntie te verbeteren en omdat ze de macht hebben om hun eigen voorwaarden af te dwingen. In situaties van gelijkwaardigheid zullen contractpartners echter over het algemeen zoeken naar nieuwe afspraken, indien er onvoorziene omstandigheden optreden, waardoor het onredelijk zou zijn de wederpartij aan het contract te houden. Zo geldt dat tenminste in Nederland38. Na een korte studie van het Engels recht blijkt dat ‘good faith’ als algemeen beginsel pas sinds enkele decennia serieus wordt toegepast. Het is juist vanwege dergelijke verschillen tussen diverse EU-landen dat het goed is geweest dat de Lando-commissie haar uitgangspunten op schrift heeft gesteld. Op het vlak van het behandelde beginsel blijken EU-landen de afgelopen decennia langzaam naar elkaar toe te groeien. Zoals in paragraaf 3.5 en 3.6 bleek is er bijvoorbeeld in Engeland en Frankrijk de laatste decennia meer aandacht voor het algemene beginsel ‘goede trouw’. Dit zou pleiten voor meer onderzoek naar gemeenschappelijke beginselen en de formulering van uitgangspunten voor het Europees recht. Het blijkt dat het de discussie in de diverse landen aanzwengelt. Tegelijkertijd kan de vraag gesteld worden of een te detaillistische uitwerking van het overeenkomstenrecht zoals de PECL die kent al toe is aan implementatie c.q. overname in de diverse landen. Implementatie levert veelal gekunstelde wetsconstructies op en integrale overname zal een te grote schok voor enkele rechtssystemen betekenen. De ervaringen van het afgelopen decennium, zouden een aanwijzing kunnen zijn om de Europese integratie van het Europese recht vooral op het niveau van de vergelijking van beginselen door te zetten. Via bestudering en formulering van beginselen, kan men dan, als de rechtssystemen op dat punt elkaar dicht genaderd zijn, tot unificatie van details komen.
38
Hesselink 2004. p. 155 e.v.
11
5. Conclusie Het beginsel ‘good faith and fair dealing’ staat aan de basis van de Principles of European Contract Law. Het beginsel geeft de grenzen van de contractsvrijheid aan. Tegenover de vrijheid staan ook verplichtingen. Het begrip brengt echter gemakkelijk verwarring teweeg. De vertaling kan verkeerde associaties oproepen en bovendien wordt het beginsel in de Europese landen verschillend toegepast. Zo komt het begrippenpaar ‘good faith and fair dealing’ in Nederland niet meer overeen met ‘goede trouw’ (in België nog wel) sinds de invoering van het nieuwe BW. In de Code Civil landen was ‘bonne foi’ tot voor kort een wassen neus en heeft het vooral betrekking op de uitvoering van het contract. In de common law landen is ‘good faith’ lange tijd niet als algemeen beginsel erkend, maar wordt getracht het in afzonderlijke regels te vatten. Ook in de common law traditie is er echter een toenemende aandacht voor het beginsel als zodanig. Het Duitse recht is doortrokken van het beginsel ‘Treu und Glauben’. In het Nederlandse recht is het beginsel terug te vinden in de redelijkheid en billijkheid zoals die in art. 6:2 BW worden genoemd, terwijl de goede trouw uit art. 3.11 (‘niet kennen noch behoeven te kennen’) wel te maken heeft met ‘good faith and fair dealing’ maar dit niet omvat. In die zin is het goede trouw beginsel zoals dat in het oude BW werd gehanteerd meer bruikbaar. Grofweg kan gesteld worden dat met het artikel bedoeld wordt dat van partijen verwacht wordt dat zij bij het onderhandelen en uitvoeren van hun contract de intentie hebben om te goeder trouw, in redelijkheid en billijkheid te handelen, daarbij de belangen van de wederpartij in het oog houdend. Vrijheid vereist ook verantwoordelijkheid. Hoewel artikel 1:201 PECL dus nogal wat vragen oproept en voor velen onvoldoende concreet is, vormt het een goede basis voor vergelijking van Europese rechtssystemen en het, zij het langzaam, naar elkaar toegroeien daarvan. Inmiddels wordt door veel juristen erkend dat ‘good faith and fair dealing’ een goed uitgangspunt is voor het Europese contractenrecht.
12
Literaruuroverzicht Abas 1972 P. Abas, Beperking van de goede trouw, (diss. UvA) Deventer: Kluwer 1972 Beatson & Friedman ed. 1995 J. Beatson & D. Friedmann ed., Good faith and fault in contract law, Oxford: Clarendon Press 1995 Bridge 1984 M.G. Bridge, ‘Does Anglo-Canadian contract law need a doctrine of good faith?’, Canadian Journal of Business Law 1984, p. 385 Brownsword ed. 2004 R. Brownsword ed., Good faith in contract, Chippenham: Ashgate 2004 Brunner & De Jong 2004 C.J.H. Brunner & G.T. de Jong, Verbintenissenrecht Algemeen, Deventer: Kluwer 2004 Hesselink 1994 M.W. Hesselink, ‘De opmars van de goede trouw in het Franse contractenrecht’, Weekblad voor privaatrecht 1994, p. 694-698 Harrison 1997 R. Harrison, Good faith in sales, London: Sweet and Maxwell 1997 Hesselink & De Vries 2001 M.W. Hesselink & G.J.P. de Vries, Principles of European Contract Law, Deventer: Kluwer 2001 Hesselink 2004 M.W. Hesselink, Contractenrecht in perspectief, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004
13
Hijma 2004 J. Hijma, Rechtshandeling en overeenkomst, Deventer: Kluwer 2004 Lando 1995 O. Lando ed., The Principles of European Contract Law: Part I, Dordrecht: Martinus Nijhoff Publishers 1995 Macaulay 1963 S. Macaulay, ‘Non-contractual relations in business: a preliminary study’, American Sociological Review 1963, p. 55-67 Powell 1956 R. Powell, Good faith in contracts (Academische rede), Londen: Stevens 1956 Staudinger/Schieman & Schmidt 1995 G. Schiemann & J. Schmidt, J. von Staudingers Kommentar zum Bürgerlichen Gesetzbuch mit Einführungsgesetz und Nebengesetzen, Berlin: Sellier-de Gruyter 1995 Tallon 1994 D. Tallon, ‘Le concept de bonne foi en droit français du contrat’, (Conferenze e seminari) Roma 1994, <w3.uniroma1.it/idc/centro/publications/15tallon.pdf> Zevenbergen 1942 C. Zevenbergen, Aard en werking der geode trouw in het Romeinsche verbintenissenrecht, Utrecht: Boekhandel H. de Vroede 1942 Zwalve 2005 W.J. Zwalve, Hoofstukken uit de Geschiedenis van het Europese privaatrecht, Deventer: Kluwer 2005
14