Goden, monsters en helden
Josho Brouwers
Goden, monsters en helden de mythologie van de oude grieken
A Athenaeum—Polak & Van Gennep Amsterdam 2014
Copyright © 2014 Josho Brouwers/ Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Omslag Bart van den Tooren Omslagillustratie Medusa, Michelangelo Merisi da Caravaggio Binnenwerk Perfect Service isbn 978 90 253 0252 8 nur 683 www.uitgeverijathenaeum.nl
inhoud
Inleiding 7 1 De vroegste goden 13 2 De Olympische goden 21 3 De jongere goden 36 4 De eerste mensen 55 5 Perseus en Bellerophon 66 6 Heracles 80 7 Jason en de Argonauten 94 8 Theseus 110 9 De Thebaanse cyclus 122 10 De Trojaanse oorlog 136 Appendix i Beknopt historisch kader 159 Appendix ii De Griekse godsdienst 164 Appendix iii Griekse en Romeinse namen 169 Literatuur 171 Verantwoording 183 Register 185
inleiding
Het symposium (letterlijk, ‘samen drinken’) hebben de Grieken in de zevende eeuw v.Chr. overgenomen uit Anatolië. Ter vergelijking: homerische helden eten en drinken zittend, niet liggend. Tijdens symposia werd er vaak gezongen, waarbij mythologische verhalen de revue konden passeren. De scène op deze vaas toont een paar op een aanligbed met daaronder een hond. Gevonden in het antieke Camirus (Kameiros) en gedateerd ca. 510-500 v.Chr.; thans in het Archeologisch Museum te Rhodos.
Het complex van Oedipus, de kwelling van Tantalus, de hiel van Achilles en de ogen van Argus. Dit zijn allemaal uitdrukkingen die nagenoeg dagelijks worden gebruikt. De betekenis is doorgaans wel duidelijk, maar de oorsprong mogelijk niet. Daarvoor moeten we terug naar de bron van deze uitdrukkingen, namelijk de verhalen van de oude Grieken. Die verhalen werden aanvankelijk mondeling overgedragen. Pas toen de Grieken zo rond 800 v.Chr. het schrift hadden overgenomen van de Feniciërs waren zij in staat deze verhalen ook vast te leggen. Daardoor inleiding
7
konden latere schrijvers actief terugverwijzen naar teksten die zij kenden door het lezen van papyrusrollen. Zo lieten toneelschrijvers uit de oudheid zich inspireren door oudere epische gedichten zoals de Cypria, waarvan wij thans alleen nog maar fragmenten hebben, ontleend aan citaten in latere bronnen of, in sommige gevallen, aangetroffen op papyrusfragmenten uit Egypte, waar het droge klimaat heeft bijgedragen aan de overlevering van dit vergankelijk materiaal. Het totaal aan verhalen over goden, monsters en helden wordt mythologie genoemd. Deze term is een verzinsel van de moderne wetenschap, zij het met klassieke wortels. Hij wordt gevormd door twee woorden, die beide uit het Grieks afkomstig zijn: mythos (verhaal) en logos (kennis). In dit boek worden de belangrijkste verhalen (mythoi) van de oude Grieken samengevat. Daarbij staan de vroegste centraal. Dat betekent dat de voornaamste in dit boek gebruikte bronnen teksten zijn die tussen ongeveer 700 en 400 v.Chr. zijn vastgelegd, maar in sommige gevallen moeten we gebruikmaken van latere teksten, om hiaten in onze kennis op te vullen (zie het literatuuroverzicht achter in dit boek voor meer informatie). Het is opmerkelijk dat de Griekse mythologie tot op de dag van vandaag invloed heeft. Dat komt doordat de verhalen al in de oudheid werden overgenomen door de Romeinen. Zij hadden van oorsprong geen rijke mythologie voor hun eigen veelgodendom. Toen zij in aanraking kwamen met de Grieken was het duidelijk dat hun eigen goden vereenzelvigd konden worden met die van de Grieken. Zij namen daarom niet alleen de manier van afbeelden van de goden over, maar ook de bijbehorende verhalen. Zo werd de Griekse Zeus het model voor de Romeinse Jupiter. De Romeinen namen zo veel over van de Grieken dat men kan spreken van een Grieks-Romeinse cultuur. Deze verspreidde zich door het gehele Romeinse rijk, dat uiteindelijk een gebied omvatte van Engeland in het westen tot Mesopotamië in het oosten, en van Nederland en België in het noorden tot Marokko en Egypte in het zuiden. Elementen van 8
goden, monsters en helden
de Grieks-Romeinse cultuur zouden na de val van Rome, in 476 n.Chr., bewaard blijven in het oostelijke deel van het Romeinse rijk, dat als het Byzantijnse rijk zou standhouden tot 1453 n.Chr. De periode die wij kennen als de renaissance (wedergeboorte) betekende het einde van de middeleeuwen. De renaissance vond haar oorsprong in Italië in de veertiende eeuw n.Chr. en verspreidde zich in de loop van een aantal eeuwen over de rest van Europa. De klassieke literatuur was in het Westen in de middeleeuwen in vergetelheid geraakt, maar kwam nu weer op de voorgrond en diende als inspiratie voor kunstenaars, schrijvers en wetenschappers. Belangrijke kunstenaars uit de renaissance zijn bij eenieder wel bekend, zoals de kunstenaar en uitvinder Leonardo da Vinci, die onder andere op basis van de geschriften van de Romein Vitruvius de ideale proporties van de mens vaststelde, en de beeldhouwer Michelangelo, die duidelijk op de klassieke sculptuur geënte beeldhouwwerken produceerde. Ook in de literatuur van de late middeleeuwen en renaissance zijn de nodige klassieke invloeden te vinden. La Divina Comedia van Dante Alighieri (ca. 1265-1321) introduceert niemand minder dan de Romeinse dichter Vergilius als gids, en Dante beweerde af te stammen van de oude Romeinen. De interesse in de klassieke oudheid kreeg in de loop der tijd een nog sterkere impuls met de – naar moderne maatstaven gerekend – primitieve opgravingen te Pompeii onder leiding van Johann Joachim Winckelmann (1717-1768). De Griekse mythologie, doorgaans in versies bekend uit Romeinse bronnen, werd als bron van inspiratie gebruikt door ontelbare kunstenaars. Een bezoek aan bijvoorbeeld het Rijksmuseum in Amsterdam maakt dit al zeer snel duidelijk. Voor een goede interpretatie van hun kunstwerken is kennis van de Griekse mythologie dan ook onontbeerlijk. Zo schilderde Maarten van Heemskerck het schilderij Aphrodite en Eros in 1545 (thans in het Wallraf-Richartz-Museum te Keulen). De godin van de liefde wordt grotendeels naakt getoond; Eros wordt afgebeeld als een gevleugeld kind, zoals de Romeinen dat meer dan inleiding
9
vijftien eeuwen geleden ook deden. Op de achtergrond zien we Hephaestus die met een net op weg is naar zijn vrouw: lezers van de Odyssee beseffen direct dat dit het net is waarmee hij de overspelige Aphrodite en haar minnaar Ares gevangen zal nemen. Voor een begrip van veel kunst is kennis van de Griekse mythologie nodig. Denk bijvoorbeeld aan schilderijen uit de (vroeg) moderne tijd, zoals het schilderij van Pieter Bruegel de Oude dat een landschap toont met de val van Icarus (ca. 1558). Dichters en romanschrijvers hebben zich eveneens laten inspireren door de verhalen van de oude Grieken. Voorbeelden zijn de gedichten van Alfred Lord Tennyson (1809-1892) en het meer recente werk van de auteur David Gemmell (1948-2006), die een nieuwe versie van het verhaal van de Trojaanse oorlog schreef, gepubliceerd als Lord of the Silver Bow (2005), Shield of Thunder (2006) en Fall of Kings (2007). Denk echter ook aan Gijsbrecht van Aemstel van Joost van den Vondel (1587-1679), waarin het beleg van Amsterdam omstreeks 1300 centraal staat. De stad wordt uiteindelijk ingenomen dankzij een list met een schip dat het Zeepaard wordt genoemd en vergeleken kan worden met het houten paard te Troje. Daarnaast zijn er in meer recente tijd succesvolle computerspellen gepubliceerd waarin de Griekse mythen een rol spelen, zoals het actiespel God of War (2005) en het strategiespel Age of Mythology (2002). Ook filmmakers hebben gebruikgemaakt van de verhalen van de oude Grieken. Veel van hun films zijn een excuus voor het tonen van visuele effecten. Een voorbeeld is de Amerikaanse film Jason and the Argonauts (1963), geregisseerd door Don Chaffey. Verschillende elementen van het oorspronkelijke verhaal zijn direct herkenbaar, waaronder het bouwen van de Argo en de zoektocht naar het Gulden Vlies. Een belangrijke scène is die waarin Äetes (Jack Gwillim) drakentanden zaait waaruit, in dit geval, gewapende skeletten tevoorschijn springen die Jason (Todd Armstrong) te lijf gaan. De effecten in deze film waren verzorgd door Ray Harryhausen. Hij zou later een vergelijkbare 10
goden, monsters en helden
film maken: Clash of the Titans (1981), geregisseerd door Desmond Davis. Deze film was gebaseerd op het verhaal van Perseus (Harry Hamlin), en net als in Jason and the Argonauts gaat men redelijk vrij om met de oorspronkelijke bronnen. Een nieuwe maar niet verbeterde versie van deze film verscheen in 2010 en kreeg vreemd genoeg in 2012 een volslagen overbodig vervolg met de titel Wrath of the Titans. De meeste films die gebaseerd zijn op de Griekse mythologie zijn niet aanbevelenswaardig. Niet onaardig is echter Troy (2004), geregisseerd door Wolfgang Petersen. De film poogt de gehele Trojaanse oorlog samen te vatten in ongeveer drie uur tijd, waardoor het lijkt alsof de oorlog slechts enkele weken duurt in plaats van tien jaar. De filmmakers hebben er bovendien voor gekozen om de film te presenteren als een historische gebeurtenis: hij opent met een korte tekst over de situatie in de late bronstijd. Echter, de wapenrustingen in de film zijn grotendeels fantasie, de aankleding van het paleis te Troje toont invloeden uit Egypte en verschillende perioden van de Griekse geschiedenis. Daarentegen worden de grote lijnen van het verhaal redelijk gevolgd, al zijn in tegenstelling tot in veel andere films de goden niet fysiek aanwezig. In dit boek worden de belangrijkste verhalen van de oude Grieken samengevat, zodat u gesterkt met deze kennis sommige kunstwerken, romans of films beter kunt begrijpen. Maar in tegenstelling tot in andere Nederlandstalige boeken over dit onderwerp wordt eveneens ingegaan op de bronnen van onze informatie, zowel antieke teksten als archeologisch materiaal, zoals bijvoorbeeld antieke vaasschilderingen. De structuur van dit boek is grotendeels chronologisch. De goden worden behandeld in de hoofdstukken 1 tot en met 3. In hoofdstuk 4 worden de eerste mensen behandeld. Vroege helden passeren in de hoofdstukken 5 tot en met 8 de revue. Vervolgens worden in hoofdstuk 9 en 10 achtereenvolgens de laatste grote episoden uit het legendarische tijdvak behandeld, namelijk de geschiedenis van de stad Thebe en de strijd om Troje. Voor een historisch inleiding
11
overzicht kunt u terecht bij appendix i. De Griekse godsdienst wordt kort behandeld in appendix ii. Appendix iii biedt een overzicht van belangrijke Griekse en Romeinse namen. Het literatuuroverzicht dient als bronvermelding en gids voor verdere studie.
12
goden, monsters en helden
1
de vroegste goden
De Theogonie (270-281) van Hesiodus is de oudste bron met informatie over het ontstaan van de wereld en de geboorte van de goden. Hij vertelt ons dat, in den beginne, Chaos ontstond. Chaos betekende aanvankelijk iets anders dan wat wij eronder verstaan. Voor de Griekse dichter was het zoiets als ‘gapende ruimte’, zonder dat het daarmee als leeg moet worden beschouwd. Hieruit werd een aantal goden geboren, te weten de godin Gaea (Aarde), de goden Eros (Liefde) en Erebus (Duisternis) en ten slotte de godin Nux (Nacht). Daarnaast bracht Chaos ook Tartarus voort, de afgrond: een diepe kloof die later als gevangenis zou dienen en zich even diep onder de aarde bevond als de berg Olympus hoog was. Al deze oergoden zijn natuurkrachten of aspecten van het universum; de meeste spelen in verhalen nauwelijks een rol. Deze oergoden kregen op hun beurt een groot aantal kinderen, waarvan de meeste wederom natuurkrachten zijn, of andere abstracte begrippen. Erebus en Nux brachten bijvoorbeeld Aether (Lucht, maar ook Licht) en Hemera (Dag) voort. Hesiodus gaat verder met het noemen van nakomelingen van de vroegste goden. Zo was Nux (Nacht) de moeder van onder andere Hypnos (Slaap). Ook Ker wordt genoemd. Er waren zelfs verschillende Keren: een soort geesten of demonen die de oorlogsgod Ares op het slagveld vergezelden en vergelijkbaar zijn met de Germaanse Walkuren. Nux was ook de moeder van de Hesperiden (dochters van de avond), maagden die over gouden appelen waakten in een tuin voorbij Oceanus, de wereldrivier. de vroegste goden
13
Gaea (de Aarde) wenste gezelschap en werd daarom de moeder van Uranus (de Hemel), de bergen, en Pontus (de Zee). De hemel diende als onderdak voor de goden zelf; de bergen voor de nimfen en later de muzen, de dochters van Zeus en Mnemosyne (Geheugen), de laatste op haar beurt een dochter van Gaea en Uranus. Pontus, de Zee, was de vader van Nereus, een wijze oude man, die altijd eerlijk en vriendelijk was. Zijn dochters waren de Nereïden, een lagere orde van zeegodinnen (zeenimfen). Voor Pontus koesterde Gaea geen liefde en misschien presenteerde Hesiodus het wel zo omdat de Grieken óók gemengde gevoelens hadden bij de zee. Die is in Griekenland in feite overal. Behalve in het noorden ben je er nooit meer dan zestig kilometer van de zee verwijderd, en de Egeïsche Zee omspoelt honderden eilanden. De zee kon, en kan uiteraard nog steeds, woest en onvoorspelbaar zijn. De meest onwenselijke dood was die op zee, aangezien de nabestaanden dan geen lijk hadden om te begraven en om over te rouwen. Zonder een fatsoenlijke begrafenis bestond bovendien de kans dat de ziel eeuwig moest ronddolen en geen rust kon vinden in de onderwereld. Pontus verwekte bij Gaea een aantal kinderen, waaronder Ceto ‘met de mooie wangen’ (aldus Hesiodus) en Phorcys, beiden oergoden van de diepe zee. Phorcys verwekte bij zijn zuster Ceto een aantal kinderen. Hiertoe behoorden de Graeae (Grijzen), oude vrouwen die sinds hun geboorte grijs waren, en de Gorgonen. Deze twee groepen vrouwelijke monsters spelen een belangrijke rol in het verhaal van Perseus, zoals we zullen zien. Ceto bracht nog een ander verschrikkelijk monster voort: Echid na. Zij bestond voor de helft uit een aantrekkelijke nimf en voor de andere helft uit een slangachtig beest. Zij vertoefde op de donkere plekken van de aarde en voedde zich met rauw vlees. (Het eten van rauw vlees is in de Griekse literatuur een kenmerk van onbeschaafde wezens, zoals ook zal blijken in het verhaal van Odysseus, wanneer de held een bezoek brengt aan het eiland van de Cycloop Polyphemus.)
14
goden, monsters en helden
de titanen Gaea, de godin van de aarde, schiep Uranus, de hemel, als een gelijkwaardige metgezel. Hij verwekte bij haar een aantal kinderen, waaronder Oceanus en Thetys. De laatste was een zeegodin en moeder van alle belangrijke rivieren die de Grieken kenden, waaronder de Nijl en de Maeander. Tethys en Oceanus brachten een grote groep kinderen voort, waaronder de Oceaniden, een maritieme versie van de nimfen (zeemeerminnen en dergelijke; vergelijkbaar met de Nereïden). Zij zijn doorgaans goedaardige goddelijke wezens, die rivieren, bossen, bronnen en bergen bewonen. Oceanus werd voorgesteld als een rivier die om de wereld stroomde. In de Ilias, bijvoorbeeld, wordt de aarde beschreven als een platte schijf omringd door Oceanus (vandaar ook ons woord ‘oceaan’ voor de zeeën die om en tussen de continenten liggen). De Middellandse Zee vormde geen onderdeel van Oceanus, die zich buiten de Zuilen van Heracles (de bergen aan weerszijden van de Straat van Gibraltar) bevindt. De zon en de sterren verschenen telkens aan één kant van de platte schijf en gingen dan aan de andere kant weer onder, om de volgende dag hun ronde onder de aarde te voltooien en weer in het oosten te verschijnen. Het hemelgewelf zou bestaan uit een halve bol, gemaakt van brons of ijzer. We weten dat de Grieken vanaf de vierde eeuw v.Chr. al wisten dat de aarde eigenlijk een bolvorm heeft. Zij zagen de masten van schepen langzaam verrijzen aan de horizon en beseften zodoende dat het oppervlak rond loopt. De aarde als platte schijf bleef nadien een dichterlijke conventie. Uranus verwekte bij Gaea nog andere kinderen, waaronder Coeus en Crios, Hyperion (god van de zon), Japetus, Thea (letterlijk: de Goddelijke), Rhea, Themis, Mnemosyne (het Geheugen), Phoebe (de Heldere), en Tethys. Naast al deze kinderen brachten Gaea en Uranus ook nog Cronus voort. Hem vreesden zijn ouders het meeste, omdat hij zijn vader, Uranus, haatte. Na Cronus werden nog enkele andere kinderen geboren. Hierde vroegste goden
15
onder bevonden zich drie Cyclopen, die elk slechts één oog bezaten, midden in hun voorhoofd. Hun namen waren Brontes (Donder), Steropes (Bliksem), en Arges (Weerlicht). Zij deden dienst als hemelse smeden en zouden later de bliksemschichten van Zeus hebben vervaardigd. Uranus verwekte bij Gaea nog enkele andere monsterlijke figuren, namelijk de Hecatonchiren of Honderdarmigen (gelatiniseerd: Centimanen): Cottus, Briareos en Gyges. Behalve honderd armen hadden ze elk ook vijftig hoofden. Zij zouden volgens Hesiodus later de bewakers worden van de poorten van het deel van de onderwereld dat Tartarus heette. Uranus wilde niets weten van zijn kroost en verborg het in een diepe kloof in de aarde, waardoor Gaea pijn leed. In feite stopte hij zijn nakomelingen dus terug in de baarmoeder van zijn gemalin. Terwijl Uranus ervoor zorgde dat zij in duisternis gehuld bleven en genoot van zijn sadisme, spoorde Gaea hen echter aan zich te wreken. Slechts één durfde: de gevreesde Cronus. Gaea was verheugd. Hij zou zich verstoppen en wachten tot Uranus ’s nachts bij Gaea kwam liggen. Daarna zou Cronus tevoorschijn springen en toeslaan met de sikkel die zijn moeder voor dat doeleinde had gemaakt. Het verliep geheel volgens plan. Bij het vallen van de nacht kwam Uranus bij Gaea. Cronus kwam uit zijn schuilplaats en verwijderde met de sikkel de geslachtsdelen van zijn vader. Hij wierp deze achter zich. Bloeddruppels kwamen op Gaea terecht, en in de loop der jaren zou zij als gevolg hiervan nog verschillende andere kinderen voortbrengen: de Erinyen oftewel furiën (wraakgodinnen) en de reuzen, oftewel Giganten, gehuld in glimmende wapenrustingen en gewapend met lange speren, en de Melische nimfen. De genitaliën van Uranus belandden uiteindelijk in zee, waar zij schuim op het water vormden. Hieruit verrees een beeldschoon meisje, Aphrodite, de godin van liefde, lust en jaloezie. Zij kwam op het eiland Kythera aan land. Haar naam hangt volgens de populaire etymologie samen met de manier waarop ze is geboren: aphros is Grieks voor schuim. 16
goden, monsters en helden
Uranus was woedend door wat Cronus hem had aangedaan, en gaf hem en zijn broers en zusters de benaming Titanen, omdat ze tegen hem hadden samengespannen en omdat hij zich nog wel op hen zou wreken. Titainô is het Griekse woord voor ‘(uit)spannen’ en titas of titês betekent wrekend. Het is evident een verzinsel van Hesiodus en het is in feite niet duidelijk wat de oorsprong van dit woord is. Simpel gezegd zijn de Titanen alle kinderen van Uranus en Gaea; voor de dochters wordt wel de benaming Titaniden gebruikt. Van deze nieuwe godendynastie, die dus volgt op de oergoden, zijn Cronus, Oceanus en Japetus, alsook hun zusters, die ook hun echtgenotes zijn, respectievelijk de godinnen Rhea, Tethys en Themis, de belangrijkste. (In de wereld der goden gebeurt het vaker dat broers met hun zusters trouwen, zoals we later ook zullen zien met Zeus en Hera. Gewone Grieken trouwden niet met hun broers of zusters; dergelijke incest was alleen weggelegd voor de goden en bracht stervelingen rampen.) De meesten van hun kinderen worden ook tot de Titanen gerekend, zoals Atlas, Prometheus en Epimetheus, en alle zonen van Japetus. Rhea en Cronus kregen een aantal kinderen die later bekend zouden worden als de Olympische goden. We zouden ze, na de oergoden en de Titanen, kunnen beschouwen als de derde dynastie van goden. Deze nakomelingen waren Hestia (godin van de huiselijke haard), Demeter (godin van de vruchtbaarheid en landbouw), Hera (godin van het huwelijk), Hades (de god van de onderwereld) en Poseidon (god van de zee, aardbevingen en paarden). Gaea en Uranus hadden voorspeld dat Cronus net als zijn vader door een nakomeling van de troon zou worden gestoten. Om dit te voorkomen verslond Cronus elk van zijn kinderen zodra ze waren geboren. Op die manier had hij reeds vijf kinderen opgegeten. Toen Rhea opnieuw in verwachting was, bad ze haar ouders om hulp, en Hemel en Aarde bewogen zich om haar ter wille te zijn. Zij raadden haar aan naar Kreta te gaan en daar in een grot te bevallen. Zo geschiedde, en een zoon werd geboren: Zeus. Volgens de overlevering vond zijn geboorte de vroegste goden
17
plaats in een grot in de berg Ida op Kreta. Rhea gaf het kind aan Gaea om het op te voeden. Zij keerde terug naar huis, waar zij Cronus een in zwachtels gehulde steen gaf. Haar man had het bedrog niet in de gaten en verslond de steen zonder problemen. Deze onoplettendheid zou hem duur komen te staan.
de titanomachie Op Kreta groeide Zeus op tot een sterke jonge god, dankzij de goede zorgen van de geit Amalthea, in de kunst vaak voorgesteld als een jonge vrouw. Als dank voor haar goede zorgen zou Zeus later een van haar hoorns veranderen in de hoorn des overvloeds, die de eigenaar alles gaf wat hij of zij verlangde. Eenmaal volwassen wilde Zeus zich wreken op zijn vader. Net als Cronus ooit Uranus had verslagen en van de troon had gestoten, zo wilde Zeus op zijn beurt zijn vader verdrijven. Eerst gaf hij zijn vader een braakmiddel, waardoor hij zijn verzwolgen twee broers en drie zusters bevrijdde. Vervolgens bevrijdde Zeus enkele broers van zijn vader die in de Tartarus gevangen waren gezet, waaronder de Cyclopen. Als wederdienst maakten zij wapens voor Zeus: de donder en bliksem. Ook enkele oergoden sloten zich bij hem aan. Er waren nu twee groepen. Eén groep werd gevormd door de meeste Titanen en hun bondgenoten, die als basis de berg Orthrys gebruikten en aangevoerd werden door Cronus. De andere bestond uit Zeus, zijn broers en zusters, en hun bondgenoten, die als basis de berg Olympus hadden gekozen. De twee groepen ontketenden een geweldige oorlog, de zogenaamde Titanomachie (machys betekent strijd in het Grieks), die maar liefst tien jaar duurde en hemel en aarde deed schudden van het geweld waarmee er werd gestreden. De twee groepen waren aan elkaar gewaagd, tot uiteindelijk Zeus de Hecatonchiren, de Honderdarmigen, bevrijdde uit de Tartarus. Zij hielden enorme rotsblokken in elk van hun honderd handen en gingen zo de 18
goden, monsters en helden
Titanen te lijf. Zeus hield zich nu ook niet langer in, aldus Hesiodus, en stormde vanaf de Olympus de Titanen tegemoet, zijn bliksemschichten als speren naar de vijand werpend. Uiteindelijk moesten de Titanen wijken. Zij werden door de Hecatonchiren geboeid in de Tartarus, met uitzondering van degenen die Zeus hadden gesteund, zoals Prometheus. (Hem wachtte een ander lot, zoals we later zullen zien.) De Titaan Atlas, de sterkste van de vijanden, kreeg een bijzondere straf: hij moest, vanwege zijn kracht, voortaan het hemelgewelf torsen. De Titanen waren nu opgesloten in de diepste krochten van de Tartarus. Volgens Hesiodus deed een bronzen aambeeld er tien dagen over om van de aarde naar de bodem van deze kloof te vallen. Hun gevangenis werd verder voorzien van een bronzen ommuring en bronzen poorten, die door Poseidon waren vervaardigd. Die poorten werden eveneens bewaakt door de Hecatonchiren. De gevangenis was een vervaarlijke en verwenste plek, waar Zeus en zijn broers en zussen niet graag kwamen. In de Tartarus, de diepste plek onder de aarde, bevonden zich ook de duistere huizen van Nux (Nacht), eeuwig omhuld door zwarte wolken. Het is ook de plaats waar de kinderen van Nux verbleven: Hypnos (Slaap) en Thanatos (de Dood). Gaea wilde zich wreken voor wat haar kinderen, de Titanen, door de Olympische goden was aangedaan. De strijd die zij ontketende werd uitgevochten tussen de Giganten (reuzen) aan de ene kant en de Olympische goden aan de andere. Opnieuw wonnen de Olympische goden. De Gigantomachie werd al vroeg in de Griekse kunst afgebeeld, bijvoorbeeld op reliëfs aan de noordzijde van het Schathuis der Siphniërs in Delphi, gebouwd rond 530 v.Chr. De bekendste afbeelding staat op het Pergamonaltaar, een zeer groot monument, dat dateert uit de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. Tot de decoratie behoort een massieve reliëfversiering in marmer, die scènes toont waarin goden de strijd aanbinden met reuzen. Oppervlakkig gezien lijken de Titanomachie en de Gigantomachie sterk op elkaar. In beide gevallen hebben we te maken de vroegste goden
19
met Olympische goden die hun heerschappij vestigen of moeten verdedigen. Vanwege die gelijkenis is in later tijd het misverstand ontstaan dat de Titanen zelf kolossen waren. Zo werd het beroemde schip Titanic onjuist naar hen vernoemd. Ook in moderne films, zoals het recente Wrath of the Titans (2012), worden de Titanen getoond als reusachtige wezens. De heerschappij van Zeus was gevestigd, maar nog niet stabiel. Tartarus verwekte bij Gaea het monster Typhon of Typhoeus, een soort vleesgeworden storm. Hesiodus zegt dat hij honderd slangenkoppen bezat; zijn stem klonk afgrijselijk, nu eens als een stier of leeuw, dan weer als een groep jonge honden. Typhon was het ergste monster dat de wereld ooit had gezien en het wilde heersen over zowel goden als stervelingen. Maar Zeus hield hem nauwgezet in de gaten en bond de strijd met hem aan. Dat ging met zo veel kabaal gepaard dat zelfs de Titanen, diep weggeborgen in de Tartarus, het hoorden en er bang van werden. Uiteindelijk wist Zeus Typhon in brand te steken en hem zo te verzwakken. De oppergod wierp het monster terug in de diepste krochten van de Tartarus. Pindarus weet te vermelden dat Zeus Typhon begroef onder de vulkaan Etna (Olympische Ode 4.6-7; Pythische Ode 1.13-20). In de oudheid maakte men geen onderscheid tussen bergen en vulkanen. Rookvorming en uitbarstingen werden dan ook verklaard als de activiteit van iets in de berg zelf: in het geval van de Etna op Sicilië was het dus het monster Typhon dat de aarde zo nu en dan deed schudden en zwarte wolken uitbraakte. Als stormgod werd Typhon gezien als de vader van de windgoden Notus (de zuidenwind), Boreas (de noordenwind) en Zephyrus (de westenwind); Eurus (de oostenwind) noemt Hesiodus niet. Typhon verwekte bij Echidna vrijwel alle monsters die in verhalen elders in dit boek voorkomen, waaronder de woeste hond Orthrus, de hellehond Cerberus, de slangachtige Hydra van Lerna en de vuurspuwende Chimaera. Orthrus zou bij Chimaera de sfinx hebben verwekt die we in het verhaal van Oedipus zullen tegenkomen, alsook de Nemeïsche leeuw. 20
goden, monsters en helden
2
de olympische goden
De Olympische goden werden door de Grieken het meest in ere gehouden. Ze wonen op de Olympus, de hoogste berg van Griekenland (2917 m), in het noorden van Thessalië. Net als de Titanen bestaat het Olympisch pantheon uit twaalf goden: de kinderen van Cronus (Zeus, Poseidon, Hades, Hera, Demeter en Hestia) en een aantal jongere goden (Athena, Apollo, Artemis, Hermes, Aphrodite, Ares, Hephaestus en Dionysus). Hades, als god van de onderwereld, bezoekt de Olympus zelden en wordt daarom niet tot de twaalf Olympische goden gerekend. Hestia is een godin zonder opzienbarende mythen en wordt beschouwd als de verpersoonlijking van de huiselijke haard; zij wordt doorgaans op de Olympus vervangen door Dionysus. In dit hoofdstuk richten we ons op de kinderen van Cronus; de jongere goden worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De goden zijn onsterfelijk en blijven eeuwig jong, al zien sommige goden er jonger uit dan andere. Hun afmetingen variëren: soms worden zij voorgesteld als reuzen, maar in andere gevallen begeven zij zich vrijelijk onder stervelingen zonder op te vallen. Zij kunnen gemakkelijk van gedaante veranderen, dus het is mogelijk dat hun voorkomen een bewuste keuze is. De goden danken hun onsterfelijkheid aan het nuttigen van nectar en ambrozijn, de goddelijke drank en spijs. Als de goden een sterveling uitverkiezen om op de Olympus te komen wonen, dan krijgt hij dit goddelijk voedsel voorgeschoteld, zoals gebeurt met Heracles. Het nuttigen van nectar en ambrozijn brengt lichamelijke veranderingen teweeg, zoals Homerus de olympische goden
21
ook duidelijk maakt: als de godin Aphrodite in de Ilias wordt verwond stroomt er geen bloed uit haar wond, maar een soort honingachtige vloeistof, die in het Grieks ichor wordt genoemd. De oude Grieken zagen de goden als onsterfelijke versies van mensen, die bovendien bovennatuurlijke krachten bezaten. In alle opzichten zijn de goden ‘uitvergrote’ tegenhangers van mensen. Hun gevoelens en passies waren sterker dan die van stervelingen. Een woedende god heeft de kracht om de aarde te splijten. Dit beeld van de Griekse goden werd gecodificeerd in de gedichten van Homerus en Hesiodus. Al in de oudheid kwam hierop echter kritiek. De Griekse dichter en filosoof Xenophanes (ca. 570-475 v.Chr.) uit Colophon verwierp het en stelde dat goden niet werden geboren en niet stierven, omdat dit zou betekenen dat er ooit een tijd was waarin de goden niet bestaan hadden en dat ze op een gegeven moment niet meer zouden bestaan. In plaats van antropomorfe goden ging hij uit van een goddelijk oerprincipe, dat in vorm voor mensen niet gemakkelijk was te begrijpen, noch zich voor te stellen.
zeus, de oppergod Na het veroveren ervan verdeelde Zeus de wereld in drie delen. Na het trekken van loten werd de zee aangewezen als het domein van Poseidon, een van Zeus’ broers. De onderwereld werd
Zeus was zo ingenomen door de mooie jongen Ganymedes dat hij hem ontvoerde. Op Olympus werd Ganymedes de schenker van de goden. Zeus is hier afgebeeld zittend op een kruk terwijl Ganymedes hem iets inschenkt. De adelaar is het symbool van Zeus; dergelijke symbolen helpen ons bij het identificeren van de goden.
22
goden, monsters en helden
voortaan geregeerd door een andere broer, Hades. Zeus werd aangesteld als heerser over de hemel en alle goden. De aarde zou gemeenschappelijk geregeerd worden door de drie broers. Hoewel het zo lijkt alsof de broers aan elkaar gelijk waren, bestaat er geen twijfel over dat Zeus de oppergod was. Herhaaldelijk wordt hij in de epiek aangehaald als sterker dan alle andere goden tezamen. Wanneer hij zijn stem verheft sidderen de goden voor hem. Op de Olympus is hij de koning. Als heerser over de hemel wordt Zeus doorgaans geassocieerd met de processen van de lucht, zoals het weer, en dan vooral de regen, de terugkeer van mooi weer en in het bijzonder donder en bliksem. Voor de vruchtbaarheid speelt Zeus nauwelijks een rol, aangezien de Grieken daar een aparte godin voor hadden: Demeter. Net als de meeste andere goden heeft Zeus een keur aan titels (epitheta), die verschillende aspecten van zijn wezen benadrukken. Enkele hiervan zijn Ombrios (Regenmaker), Astrapaios (Bliksemmaker) en Georgos (Boer). Als leider van de goden wordt hij ook in verband gebracht met de heerschappij onder mensen. Bij Homerus danken de koningen en prinsen (basileis) hun positie aan Zeus en wordt hij beschreven als de vader van goden en mensen. Hij werd door heel Griekenland in al zijn verschillende aspecten aanbeden. Volgens Hesiodus had Zeus in de loop van de tijd diverse vrouwen. Zijn eerste vrouw was Metis (Wijsheid), waarover in het volgende hoofdstuk meer wordt verteld, in verband met de godin Athena. Zijn tweede vrouw was Themis. Bij haar verwekte Zeus de Horae (Seizoenen), Eunomia (Goede Orde), Dike (het Recht) en Eirene (Vrede), alsook de Moiren, oftewel schikgodinnen (Latijn: Fata of Parcae, ook Moerae), waaraan zelfs de goden onderworpen zouden zijn. De Moiren worden doorgaans voorgesteld als vrouwen die de levensdraad spinnen, de lengte ervan bepalen en vervolgens de draad afsnijden. Hun namen zijn respectievelijk Clotho (Spinster), Lachesis (Toedeelster), en Atropos (Onafwendbare). Bij Eurynome, de dochter van Oceanus, verwekte Zeus de drie Charites of Gratiën (Latijn: Gratiae): de olympische goden
23
Aglaia (Schoonheid), Euphrosyne (Vreugde) en Thalia (Geluk). Bij zijn zuster Demeter verwekte Zeus de mooie Persephone, de latere vrouw van Hades. Leto baarde Zeus een tweeling: Apollo en Artemis. Uiteindelijk trouwde Zeus met zijn zuster Hera. Deze relatie weerspiegelt die van Cronus en Rhea en, in mindere mate, die van Uranus en Gaea (Hemel en Aarde). Een interessant fenomeen is verder de trouweloosheid van Zeus. Hoewel hij trouwt met Hera gaat hij regelmatig vreemd, vooral met aantrekkelijke sterfelijke vrouwen, die hem doorgaans geen weerstand kunnen bieden. Hiermee raken we aan een belangrijk motief in de Griekse mythologie, dat zijn oorsprong vindt in de culturele gewoontes van het oude Griekenland: een echtgenoot hoeft niet per se trouw te blijven aan zijn vrouw, zoals we in het verhaal van Odysseus ook zullen zien. Het resultaat was dat Zeus diverse kinderen verwekte bij sterfelijke vrouwen. Omgekeerd was het overigens wel zo dat vrouwen geacht werden trouw te blijven aan hun echtgenoot; de godin Aphrodite is uitzonderlijk in dit geval, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien. Hierbij moet nog wel vermeld worden dat Hera doorgaans niet met zich liet sollen. Wanneer het handelingen van andere goden en mensen betreft lijkt Zeus zich als opperheerser meestal neutraal op te stellen. De rol die hij speelt in de Ilias is hier een goed voorbeeld van. Hij probeert buiten de strijd tussen de Grieken en Trojanen te blijven. Bij geschillen treedt hij op als arbiter of rechter, wat hoort bij zijn rol als koning. Hij wordt beschouwd als alwetend en alziend, wat niet belet dat hij soms wordt verrast. Hij beweert zelf eveneens ondergeschikt te zijn aan het noodlot. Wanneer goden tegen zijn wil in gaan, kan hij zeer kwaad worden en dreigen met lichamelijk geweld. Hij blijft echter gevoelig voor de charmes van zijn echtgenote Hera en laat zich, zoals blijkt uit de homerische epiek, ook gemakkelijk vermurwen door zijn lievelingsdochter, Athena. Sommige van de grootste tempels en heiligdommen in Grie24
goden, monsters en helden