Voorschriften voor de installateur
Buderus
GK 324 HR LowNOx
1
Inhoudsopgave:
2
1.0
Algemeen
3
2.0
Voorschriften
3
3.0
Montage 3.1 Algemeen 3.2 Aansluitingen 3.2.1 Aanvoer- en retouraansluiting 3.2.2 Gasaansluiting 3.2.3 Rookgasaansluiting 3.2.4 Kondensaansluiting 3.2.5 Elektrische aansluiting 3.2.5.1 Elektrische aansluiting GK 324 HRT 3.2.5.2 Elektrische aansluiting GK 324 HRE
3 3 3 3 3 3 4 6 6 7
4.0
Werking 4.1 Werking GK 324 HRT 4.2 Werking GK 324 HRE
8 8 8
5.0
Eerste 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.4
8 8 8 8 8 8 9
6.0
Uit bedrijf nemen van de ketel
9
7.0
Onderhoud
9
8.0
Storingsanalyse 8.1 Storingsanalyse van de GK 324 HRT 8.2 Storingsanalyse van de GK 324 HRE
10 10 13
9.0
Afmetingen, gewicht en waterinhoud
16
10.0
Technische gegevens
17
11.0
Regel- en beveiligingsapparatuur 11.1 Regel- en beveiligingsapparatuur GK 324 HRT 11.2 Regel- en beveiligingsapparatuur GK 324 HRE
17 17 18
12.0
Waterzijdige weerstand
18
inbedrijfname Vullen en ontluchten van de installatie Kontrole Inbedrijfname Inbedrijfname GK 324 HRT Inbedrijfname GK 324 HRE Het verbrandingstechnisch kontroleren en eventueel optimaal inregelen van de ketel
1.0
Algemeen.
Ketelbeschrijving GK 324 HR: De Buderus GK 324 HR is een CE-goedgekeurde, atmosferische, Hoog Rendement gasketel (Kategorie: I2L, type B12). De ketel is opgebouwd uit een hoogwaardig korrosiebestendige gietijzeren eerste warmtewisselaar en een roestvrijstalen tweede warmtewisselaar. De afvoer van de rookgassen geschiedt met behulp van een opgebouwde rookgasventilator. De ketel kan worden toegepast tot een maximale overdruk van 4 bar en een nominale aanvoerwatertemperatuur van ca. 90°C. De gietijzeren, eerste warmtewisselaar van de ketel is opgebouwd uit gietijzeren leden, welke waterzijdig met elkaar verbonden zijn met behulp van konische nippels. De ketel is standaard geschikt voor het verstoken van aardgas (G25) met een voordruk van 25 mbar. Op verzoek kan de ketel ook geschikt gemaakt worden voor andere gassoorten. Onder het ketelblok is een roestvaststalen, zelfreinigende, Atmosferische of Primo-Atmo® (standaard resp. LowNOx uitvoering) gasbrander gemonteerd. Bij elke rookgang tussen de leden is een branderstaaf geprojekteerd waardoor een gelijkmatige belasting van het gehele V.O. verkregen wordt met optimale verbrandingsresultaten. De GK 324 HR is in 2 uitvoeringen verkrijgbaar, te weten: GK 324 HRT = uitvoering met thermo-elektrische waakvlambeveiliging GK 324 HRE = uitvoering met ionisatiebeveiliging Regel- en beveiligingsapparatuur type GK 324 HRT: Gasregelklep met thermo-elektrische waakvlambeveiliging en thermokoppelstroomonderbreking d.m.v. een aan de gasregelklep gemonteerde maximaalthermostaat. De maximaalthermostaat fungeert tevens als thermische droogkookbeveiliging. Lucht- en gasdrukschakelaar t.b.v. beveiliging (rook)gastransport. Volledige interne bedrading en ingebouwde schakelkast met transformator, zekering, regelthermostaat, pompschakeling (1 fase, max 200VA) en klemmenstrook voor aansluiting van netvoeding, temperatuurregeling en cirkulatiepomp*. Regel- en beveiligingsapparatuur type GK 324 HRE: Branderautomaat met elektronische ontsteking en klemmenstrook voor aansluiting van netvoeding, temperatuurregeling en niveaubeveiliging*. Vlambeveilging volgens het ionisatie-principe. Gasregelklep met ingebouwde langzaam opende hoofdgas-magneetklep en gasdrukregelaar. Bovendien is de gasklep voorzien van een extra veiligheidsgasklep. Ketelregelthermostaat (instelbaar tot 90°C), maximaalthermostaat (vast ingesteld op 110°C). Luchtdrukschakelaar t.b.v. beveiliging rookgastransport
2.0
Voorschriften.
Het installeren van de Buderus GK 324 HR dient te geschieden door een erkende installateur, overeenkomstig de geldende voorschriften en de daarop van kracht zijnde aanvullingen NEN 1078 (GAVO 1987), NEN 3028 en NEN 1010. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de eventueel plaatselijk geldende voorschriften. Het toestel moet worden opgesteld in een ruimte die ook *) behoort niet tot de leveringsomvang van de ketel
bij strenge kou vorstvrij blijft. Indien de gekozen ruimte hieraan niet voldoet, dienen maatregelen getroffen te worden om vorstgevaarlijke situaties te voorkomen.
3.0
Montage.
3.1
Algemeen.
De ketel dient opgesteld te worden overeeenkomstig de hiervoor geldende voorschriften, zoals genoemd in hoofdstuk 2.0. In verband met het te verrichten van service en onderhoud dient de ketel goed bereikbaar te worden opgesteld. -
Aan de achterzijde dient 300 mm vrije ruimte aanwezig te zijn (i.v.m. reinigingsmogelijkheden 2e warmtewisselaar).
-
Aan de voorzijde dient minimaal 1000 mm vrije ruimte benodigd te zijn.
-
Aan de zijkanten dient minimaal 100 mm vrije ruimte aanwezig te zijn.
In overleg met de technische dienst van CHV-Meppel en het gasleverend bedrijf is afwijking van deze maten mogelijk.
3.2
Aansluitingen.
De installatie moet worden uitgevoerd met een gesloten expansievat en een overstortventiel. De ketel is geschikt voor een maximale overdruk van 4 bar. De ketelregelthermostaat kan worden ingesteld op een maximale waarde van 90 °C.
3.2.1
Aanvoer- en retouraansluiting.
De ketel is voorzien van 2 aansluitingen G 1 1/2" binnendraad voor aanvoer en retour aan de achterzijde. De retouraansluiting bevindt zich op de waterverdeelkast aan de rechterzijde achter de ketel. De aanvoeraansluiting bevindt zich op het ketelblok aan de rechterzijde achter de ketel. De eerste en tweede warmtewisselaar zijn middels een koppelbuis met elkaar verbonden.
3.2.2
Gasaansluiting.
De keteltypes GK 324 HR 80 t/m 114 zijn voorzien van R 3/4" (buitendraad) gasaansluiting. De keteltypes GK 324 HR 126 en 138 zijn voorzien van R 1" (buitendraad) gasaansluiting. De gasaansluiting bevindt zich aan de rechter achterzijde van de ketel. De ketel is in standaard-uitvoering geschikt voor het verstoken van aardgas (G25) met een nominale voordruk van 25 mbar.
3.2.3
Rookgasaansluiting.
De Buderus GK 324 HR is voorzien van een ingebouwde rookgasventilator, waarop zich de aansluiting voor het afvoersysteem bevindt. De ketel is ontworpen voor een bovendakse afvoer van de rookgassen. Het afvoersysteem moet worden uitgevoerd, met gebruikmaking van korrosiebestendige materialen, overeenkomstig de hiervoor geldende voorschriften en de hierop van kracht zijnde 3
aanvullingen (NEN 1078). Bij de uitvoering van het afvoersysteem dient erop gelet te worden dat op de rookgasaansluiting van de ketel altijd een vertikale pijp met een minimale lengte van 0,3m en een diameter gelijk aan de aansluitmaat van de ketel gemonteerd wordt. Voor wat betreft de bepaling van de diameter, maximale lengte en uitmondingsgebied van het afvoersysteem kan de Buderus GK 324 HR worden beschouwd als een klasse C toestel. De maximaal toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem, welke afhankelijk is van de diameter, de som van de plaatselijk weerstanden (bochten, afvoerkap e.d.) en het uitmondingsgebied, is in de tabel op blz. 5 (in m) weergegeven. Bovendakse uitmonding is in alle gebieden toegestaan. Het toepassen van een afvoerkap is niet noodzakelijk. Zie hiervoor GAVO 1987 en de daarop van kracht zijnde aanvullingen. Bij twijfelgevallen wordt geadviseerd kontakt op te nemen met de technische afdeling van CHV Meppel. Bij het bepalen van de maximale lengte van het rookgasafvoersysteem is uitgegaan van gladde buis (λ = 0,04). In de tabel kunnen de volgende variabelen gehanteerd worden: ∑ζ ζ = som van alle plaatselijke weerstanden. De som van alle plaatselijke weerstanden van (∑ζ) wordt bepaald door de sommatie van alle afzonderlijke weerstanden. Hiervoor kunnen de volgende waarden worden gehanteerd: ζ - bocht (90°) = 0,5 ζ - afvoerkap = 1,5 ζ - vernauwing = max. 1,5 (afhankelijk van uitvoering). Uitmondingsgebied: De weerstand i.v.m. het uitmondingsgebied bedraagt: - uitmondingsgebied I : tegendruk 0,0 mbar - uitmondingsgebied II : tegendruk 0,12 mbar binnenland (kustgebied 0,2 mbar) - uitmondingsgebied III : tegendruk 0,25 mbar binnenland (kustgebied 0,4 mbar) - uitmondingsgebied IV : tegendruk 0,37 mbar binnenland (kustgebied 0,6 mbar).
3.2.4
Kondensaansluiting.
Het in de ketel gevormde kondensaat moet d.m.v. een open verbinding op het riool worden afgevoerd. De leiding moet zijn vervaardigd van kunststof, met een binnenmiddellijn overeenkomstig de GAVO (NEN 1078) en zijn voorzien van een opvangtrechter en een stankafsluiter. Tevens is van toepassing de NEN 3287. Het afvoeren van kondensaat op een dakgoot is, i.v.m. bevriezingsgevaar, niet toegestaan. N.B. Zorg ervoor, dat de afstand tussen de uitmonding van de kondensafvoer en de afvoerleiding minimaal 5 mm en maximaal 10 mmm bedraagt. Hierdoor ontstaat de vereiste open verbinding en kan de kondensverzamelbak bij onderhoudswerkzaamheden gemakkelijk verwijderd worden.
4
5
138
126
114
103
92
80
∅ ∅ ∅ ∅ ∅ ∅ ∅
∅ ∅ ∅ ∅ ∅ ∅
∅ ∅ ∅ ∅ ∅ ∅
∅ ∅ ∅ ∅ ∅ ∅
∅ ∅ ∅ ∅ ∅
∅ ∅ ∅ ∅ ∅
100 110 130 150 180 200 220
100 110 130 150 180 200
100 110 130 150 180 200
100 110 130 150 180 200
100 110 130 150 180
100 110 130 150 180
Type GK 324 HR en Diameter rookgasafvoer
3 12 29
5 15 35
3 6 19 44
4 9 25 56
7 12 33
10 18 45
1.5
10 27
3 13 33
5 18 42
3 8 23 54
5 11 32
8 16 43
2.0
I
9 25
12 32
4 16 40
6 22 52
4 10 30
7 15 42
2.5
7 23
10 30
14 38
5 20 50
3 8 28
6 13 40
3.0
9 23
3 12 29
5 16 37
3 7 21 46
5 10 28
8 14 38
1.5
8 22
10 27
3 14 35
6 19 45
4 9 26 59
6 13 36
2.0
II
6 20 60
9 25
12 33
4 17 43
7 24 57
5 12 34
2.5
4 18 59
7 24
11 31
3 16 41
6 23 55
4 10 33
3.0
8 20 57
10 25
4 13 32
6 18 40
3 8 24 53
6 12 33
1.5
6 18 55
8 23
12 30
4 16 38
7 22 51
5 11 31
2.0
II (kustgebied)
4 16 53
7 21
10 28
3 14 37
6 20 49
4 9 29
2.5
3 14 50
5 19
8 26
13 35
4 19 47
3 8 28
3.0
7 18 52
9 22
3 12 28
5 16 37
7 21 48
5 11 29
5 16 50
7 21
10 27
3 14 35
6 20 46
4 9 28
3 14 47
6 19 59
9 25
12 33
4 18 44
3 8 26 60
12 45
4 17 56
7 23
11 31
3 16 42
7 25 59
3 11 36
5 15 44
7 19 55
10 25
4 14 33
3 7 20 45
10 34
3 13 42
6 17 53
8 23
3 13 31
5 18 44
Uitmondingsgebied III III (kustgebied) ∑ζ (som van alle plaatselijke weerstanden) 1.5 2.0 2.5 3.0 1.5 2.0
Maximaal toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem ( in m )
8 31 60
11 40
4 15 50
7 21
11 30
4 17 42
2.5
6 29 57
9 37
14 48
5 19
9 28
3 15 40
3.0
IV
4 13 39
6 16 48
8 21 60
3 11 27
5 16 36
3 8 22 49
1.5
11 37
4 14 46
7 19 57
10 25
3 14 34
6 20 47
2.0
9 34
3 13 43
5 17 55
8 24
12 33
5 19 46
2.5
7 32
11 41
3 15 53
6 22
11 31
3 17 44
3.0
IV (kustgebied)
3 15 29 56
5 19 36
7 24 45
3 10 31 57
5 14 42
8 20 57
1.5
12 26 54
3 16 33
5 22 42
8 29 55
3 12 39
6 18 55
2.0
In onderstaande tabel is de maximale toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem in meters weergegeven. Indien er geen waarde is vermeld is de maximaal toegestane lengte groter dan 60 meter. Indien er een - is weergegeven is de bijbehorende diameter niet toepasbaar.
10 24 51
14 31
3 20 40
6 27 52
10 37
4 16 52
2.5
8 21 48
12 28
17 37
4 25 50
8 35
14 50
3.0
3.2.5
Elektrische aansluiting.
De Buderus GK 324 HR-serie is geschikt voor aansluiting op een wisselstroomnet 230 V- 50 Hz, met fase en nulleider.
3.2.5.1 Elektrische aansluiting GK 324 HRT -
Temperatuurregeling (kamerthermostaat): Aan te sluiten op de klemmen 15 en 16 van het 24 Volt circuit. Indien de regelaar is voorzien van: - een instelbare warmteversnellingsweerstand, dan dient deze op 0,2 A ingesteld te worden. - een parallel warmteversnellingsweerstand (3-draads 24 V -thermostaat), dan dient deze volgens nevenstaand figuur aangesloten te worden.
- Cirkulatiepomp: Kan direkt op de klemmen14 en N worden aangesloten. Pomp max. 230 V - 50 Hz, kortsluitvast en 200 VA. Bij afwijkende motoren, spanningen en vermogens dienen de klemmen 14 en N als besturingsuitgang. Er is voor de pomp geen beveiligingsapparatuur opgenomen. Bij beëindiging warmtevraag door de temperatuurregelaar wordt de pompschakelaar geaktiveerd, welke na 22 minuten klem 14 spanningsloos maakt. Bij geen warmtevraag wordt 1x per 48 uur de circulatiepomp gedurende 22 minuten in bedrijf gezet. - Vorstbeveiliging: Indien men de circulatiepomp continu in bedrijf wil houden, kan dit geschieden door klemmen 45 en 46 door te verbinden. Dit kan door bijvoorbeeld een vorstthermostaat.
Elektrisch schema GK 324 HRT Opmerkingen: * Bij aansluiten accessoire en/of RT, doorverbinding 1-2 en/of 15-16 verwijderen. * Wanneer 45 en 46 doorverbonden worden is de pompschakeling buiten werking gesteld. * P/Relais: uitgangsvrmogen pompschakeling 230VA 50Hz - pomp kan direct op 14-N aangesloten worden - bij pompen met een niet kortsluitvaste motor, klemmen 14-N gebruiken als stuurstroom voor een motorbeveiligingsschakelaar.
Verklaring codering min GDS GK1 GK3 KT LDS MT P PS RT RV TK TR Z
6
Minimum gasdrukschakelaar Hoofdgasklep Veiligheidsgasklep Ketelthermostaat Luchtdrukschakelaar Maximaalthermostaat Pomp Pompschakeling Ruimtethermostaat Rookgasventilator Thermokoppel Trafo Zekering
Dungs GW3 24V Honeywell V 8800 C Onderdeel van gasklep Emerson 716 R Dungs LGW10 C2 Emerson 710 FS (levering op bestelling) Onderdeel printplaat EBM G2E 140 Honeywekk Q309A Belpa 230V-24V 50 Hz 15VA 0,8A Traag
Ø
Aansluitklem Schuifstekkerverbinding
kleurcodering bl
blauw (N)
br
bruin (L)
z
zwart
*) behoort niet tot de leveringsomvang van de ketel
3.2.5.2 Elektrische aansluiting GK 324 HRE De ketel is geheel voorbedraad. In deze bedrading mogen absoluut geen wijzigingen aangebracht worden. Bij de aansluiting op het lichtnet (230 V, 50 Hz.) dient er rekening gehouden te worden met het feit dat de branderautomaat fasegevoelig is. De branderautomaat is voorzien van een klemmenstrook, waarop de diverse aansluitingen gemaakt kunnen worden; zie hiertoe onderstaand schema.
Elektrisch schema GK 324 HRE
NB. - Bij alle werkzaamheden aan het elektrisch gedeelte van de ketel, zoals het aansluiten van de ruimtethermostaat of eventuele vervanging van bepaalde komponenten, moet de ketel spanningsloos gemaakt worden. - Ruimtetemperatuurregeling: Een externe temperatuurregeling kan worden aangesloten op de klemmen 29 en 30. Eerst dient dan de door verbinding verwijderd te worden. Wanneer een externe temperatuurregeling wordt toegepast, dient er een uitgang met potentiaalvrij kontakt beschikbaar te zijn, geschikt voor 230 V.
Opmerking 1: De branderautomaat is fasegevoelig bij verwisselen van de klemmen L en N funktioneert de vlambewaking niet
Opmerking 2: Bij aansluiting van de NB en/of RT de inlegbrug (ILB)en/of draadbrug (DB) verwijderen.
Verklaring codering 0-1 DB ESM GK GB ILB IE KT LDS MT OE RT RV
Hoofdschakelaar 2-polig 230V Draadbrug Externe Storings Melding Gasregelkombinatie Gasbrander Inlegbrug Ionisatie Elektrode Ketelthermostaat Luchtdrukschakelaar Maximaalthermostaat Ontstekings Elektrode Ruimtethermostaat Rookgasventilator
∅
Aansluitklem schroefverbinding
∅
Vlakstekerverbinding 4,8x0,5
bl
blauw (N)
Vlakstekerverbinding 6,3x0,8
br
bruin (L)
Bougiedop
z
zwart
-- --
4.0
Werking.
4.1
Werking type GK 324 HRT
kleurcodering
niet standaard geleverd
(uitvoering met thermo-elektrische beveiliging). Bij warmtevraag van ketelthermostaat en eventueel aangesloten externe temperatuurregeling (potentiaalvrij kontakt geschikt voor 24 V - 50 Hz) wordt allereerst de luchtdrukschakelaar op ruststand gekontroleerd, d.w.z. datdat het kontakt in een zodanige stand moet staan dat er geen rookgastransport wordt gesignaleerd. Indien aan deze voorwaarde is voldaan, dan wordt de rookgas-
ventilator ingeschakeld. Zodra door de luchtdrukschakelaar een voldoende drukverschil wordt waargenomen (= voldoende rookgastransport) wordt de in het gasregelklep gemonteerde servoregelklep bekrachtigd, zodat de hoofdbrander in bedrijf kan komen. Voorwaarde hiertoe is uiteraard dat het kontakt van de maximaalthermostaat gesloten is en de waakvlam brandt. Tijdens de startfase komt de brander eerst op een verlaagde druk in bedrijf en na ca. 5 sekonden gaat de brander op nominale branderdruk/kapaciteit in bedrijf. Ook tijdens het branden van de ketel wordt kontinu het rookgastransport m.b.v. de luchtdrukschakelaar gekontroleerd. 7
Wordt er om welke reden dan ook onvoldoende rookgastransport gekonstateerd, dan zal de gastoevoer geblokkeerd worden. Bij beëindiging van de warmtevraag van de ketelthermostaat en/of externe temperatuurregeling wordt de rookgasventilator uitgeschakeld en de gasregelklep gesloten. Indien op dat moment de gasklep ten gevolge van een mechanisch defekt of vervuiling open blijft staan en door de gasdrukschakelaar een branderdruk van 0,6 mbar of meer gemeten wordt, dan zal de ventilator in bedrijf blijven, daar anders geen goede afvoer van de ontstane verbrandingsgassen is gewaarborgd (dit geldt ook voor een eventueel aangesloten cirkulatiepomp). In de elektronische regeleenheid is tevens een pompschakeling opgenomen. Hierop kan desgewenst een externe cirkulatiepomp worden aangesloten (230 V, 50 Hz, 1~,max. 1Amp.). De pompschakeling zal de pomp ca. 22 minuten na beëindiging van de warmtevraag van de externe temperatuurregeling uitschakelen. Indien er gedurende langere tijd geen warmte wordt gevraagd, dan zal de pomp 1x per 48 uur gedurende 22 minuten in bedrijf komen om vastzitten te voorkomen. Desgewenst kan de pompschakeling overbrugd worden door de klemmen 45 en 46 in de schakelkast door te verbinden. Indien om één of andere reden (bijv. defekte ketelthermostaat, onvoldoende watercirkulatie of watergebrek) het kontakt van de maximaalthermostaat bij een temperatuur van 110 °C verbroken wordt, dan zal de veiligheidsgasklep sluiten en de waakvlam doven. De waakvlam kan, nadat het kontakt van de maximaalthermostaat weer gemaakt is en de storingsoorzaak verholpen is, opnieuw aangestoken worden, waarna de ketel weer normaal kan funktioneren (de keteltemperatuur dient dan eerst tot ca. 90 °C gedaald te zijn).
temperatuurregeling is de ketel voorzien van een ingebouwde regelthermostaat en een maximaalthermostaat. De regelthermostaat is instelbaar tot een maximale watertemperatuur van 90°C. De maximaalthermostaat is vast ingesteld op 107°C en heeft bij het bereiken van deze temperatuur een vergrendelende actie tot gevolg. De maximaalthermostaat fungeert tevens als (thermische) watergebrekbeveiliging.
5.3
Inbedrijfname.
4.2
5.3.1
Inbedrijfname GK 324 HRT.
Werking type GK 324 HRE (uitvoering met ionisatie-beveiliging).
Bij warmtevraag van de ketelthermostaat en eventueel aangesloten externe temperatuurregeling, zal eerst de luchtdrukschakelaar op ruststand (geopend kontakt) gecontroleerd worden. Na de anti-pendeltijd (standaard 1 sek. welke omschakelbaar is naar 1 min.), welke ingaat na het einde van de vorige warmtevraag, wordt de ketel voorgespoeld met een voorspoeltijd van 30 sec. Tijdens deze voorspoeltijd wordt de luchtdrukschakelaar gesloten. Wordt er om welke reden dan ook onvoldoende luchttransport waargenomen, dan zal de branderautomaat vergrendelen. Bij beeindiging van de voorspoeltijd wordt de elektrische ontsteking ingeschakeld en de gasregelklep langzaam geopend. Er moet nu binnen de veiligheidstijd van 5 sec. vlamvorming plaatsvinden. Na het einde van de veiligheidstijd zal de ontsteking uitgeschakeld worden en de gasklep na maximaal 12 sec. volledig geopend zijn, de brander is dan op de nominale branderdruk/capaciteit in bedrijf. Bij beeindiging van de warmtevraag van de ketelthermostaat en/of temperatuur regeling sluit de gasklep. Indien bij de eerste startpoging geen vlamvorming wordt waargenomen, dan wordt de ontsteking uitgeschakeld en de gasklep gesloten. Na een wachttijd van 60 sec.wordt een nieuwe startpoging ondernomen. Er worden maximaal 3 herstarts ondernomen (totaal aantal startpogingen maximaal 4). Indien na de laatste startpoging nog geen vlamvorming wordt waargenomen, dan zal de branderautomaat vergrendelen. De automaat kan ontgrendeld worden door het indrukken van de resetknop aan de voorzijde. T.b.v. de 8
5.0
Eerste inbedrijfname.
5.1
Vullen en ontluchten van de installatie.
Vul de installatie met water en ontlucht deze middels de daarvoor aangebrachte ontluchters. Deze ontluchters dienen in de aanvoerleiding op het hoogste punt in de installatie te worden aangebracht. Op de ketel zelf bevinden zich geen ontluchtingsmogelijkheden. De 2e warmtewisselaar kan ontlucht worden via de ontluchter op de linker waterverdeelkast. De minimale overdruk in de installatie dient 1 bar te zijn.
5.2
Kontrole.
Kontroleer alle verbindingen, zowel water- als gaszijdig op eventuele lekkage. Kontroleer ook de werking van de cirkulatiepomp(en), zodat voldoende watercirkulatie over de ketel mogelijk is.
(uitvoering met thermo-elektrische waakvlambeveiliging) a. Zet de ketelregelthermostaat zo laag mogelijk en de eventueel aanwezige kamerthermostaat (of andere regeling) zo hoog mogelijk. b. Open de gaskraan. c. Bij de eerste inbedrijfname kan de gasleiding ontlucht worden via een meetnippel aan de inlaatzijde van het gasregelklep. d. Schakel de netvoeding van de ketel in. e. Open het aansteekluikje bij de waakvlambrander; druk de witte drukknop op het gasregelklep in en steek de waakvlam m.b.v. een lucifer aan. De witte knop dient daarbij ca. een halve minuut ingedrukt te worden. f. Indien de waakvlam na het loslaten van de witte druk knop uitgaat, dienen de bij e genoemde handelingen herhaald te worden. g. Sluit het aansteekluikje en zet de ketelregelthermostaat op de gewenste waarde, zodat de hoofdbrander in bedrijf kan komen. h. Kontroleer de branderdruk en stel deze zonodig op de juiste waarde in. j. Zet de kamerthermostaat (of andere regeling) op de gewenste waarde. k. Tijdens het proefstoken kan gedurende korte tijd een schroei- of brandlucht waargenomen worden; dit heeft niets te betekenen en verdwijnt spoedig.
5.3.2
Inbedrijfname GK 324 HRE (uitvoering met ionisatiebeveiliging)
a. Zet de ketelregelthermostaat zo laag mogelijk en de eventueel aanwezige kamerthermostaat (of andere
regeling) zo hoog mogelijk. b. Open de gaskraan. c. Bij de eerste inbedrijfname kan de gasleiding ontlucht worden via een meetnippel aan de inlaatzijde van het gasregelklep. d. Schakel de netvoeding van de ketel in. e. Zet de ketelthermostaat op de gewenste stand. f. De ketel start nu op, de brander wordt in de laagstand ontstoken en gaat na ca. 12 sekonden in volstand branden. Indien zich nog lucht in de leiding bevindt bestaat de mogelijkheid dat de brander niet bij de eerste start ontsteekt. Er wordt dan automatisch nog max. 3 keer een startpoging ondernomen. Mocht dit onvoldoende zijn, dan gaat de branderautomaat in storing en vergrendelt. Druk dan de resetknop in voor herstart. g. Stel de kamerthermostaat op de gewenste waarde in.
5.4 Het verbrandingstechnisch kontroleren en eventueel optimaal inregelen van de ketel. Het verbrandingstechnisch kontroleren van de ketel dient te geschieden bij vollast door meting van het CO2-percentage aan de achterzijde van de 2e warmtewissleaar. De meting en eventuele naregeling dient als volgt te geschieden: 1.
Stel de ketel in op de juiste branderdruk (zie typeplaat).
2.
Stook de ketel op tot een watertemperatuur van minimaal 80°C (aanvoer) of 60°C (retour).
3.
Kontroleer de verbranding door meting van het CO2percentage via de meetnippel, gemonteerd onder in het gaskanaal welke zich aan de achterzijde van de ketel bevind.
Dit percentage, afhankelijk van verbrandingsagsafvoerdiameter / lengteverhouding, kan met de luchtregelschijf afgesteld worden, zodat een percentage van 8 % (+/- 0,2%) CO2 verkregen wordt. Nadat de luchtregelschijf op de juiste waarde is afgesteld, dient deze weer geborgd te worden d.m.v. de borgmoer.
6.0 a. b. c.
Uit bedrijf nemen van de ketel. Zet de ketelregelthermostaat op 0. Sluit de gaskraan. Schakel de stroomtoevoer naar de ketel af.
N.B. Indien de ketel gedurende een lange periode, waarin bevriezingsgevaar aanwezig is, wordt uitgeschakeld, dan dient de gehele installatie te worden afgetapt. Het aftappen dient op de ketel (middels aftapkranen op 1e en 2e warmtewisselaar) en op het laagste punt van de installatie plaats te vinden. Nadat de aftapkraan geopend is dienen ook de ontluchters in de installatie te worden geopend.
7.0
Onderhoud.
De ketel en het rookgasafvoersysteem dienen jaarlijks gekontroleerd te worden. Verricht de werkzaamheden chronologisch als volgt:
Reiniging van de eerste, gietijzeren, warmtewisselaar. 1. Schakel de ketel uit (gas- en stroomtoevoer afsluiten). 2. Demonteer de bovenplaat van de bemanteling en verwijder de isolatie. 3. Demonteer de inspektiedeksels. 4. Om te voorkomen dat er vuil op de branders valt, dient het branderbed gedemonteerd te worden en wel als volgt: 5. Het gietijzeren ketelblok kan nu met een ketelborstel schoongemaakt worden. 6. Nadat het ketelblok is schoongemaakt, dient de vuurhaard schoon te worden gezogen. 7. Monteer het inspectiedeksel eventueel met vernieuwde pakking. 8. Monteer het branderbed, let er hierbij op dat de pakking goed afdicht. N.B. Er zijn verschillende reinigingsmiddelen in de handel verkrijgbaar om de gietijzeren warmtewisselaar te reinigen. Bij het gebruik van deze middelen dienen de aanwijzingen van de betreffende fabrikant nauwkeurig te worden opgevolgd. Reiniging van de tweede, roestvrijstalen, warmtewisselaar. 9. Verwijder de isolatie. 10. Verwijder het bovendeksel van de tweede warmtewisselaar door de parkers los te draaien. 11. Spuit het inwendige van de tweede warmtewisselaar schoon met een fijne harde waterstraal (het vuile water zal worden afgevoerd via de kondensafvoer). 12. De onderzijde van de tweede warmtewisselaar kan geïnspekteerd worden door de moeren aan de onderzijde los te draaien, waarna het kondensverzamelbakje weggenomen kan worden. Reinig ook de sifon. Reiniging van de ventilator. 13. Verwijder het schoonmaakluikje wat zich aan de achterzijde van de rookgasverzamelkast, tegenover de ventilator, bevindt. 14. Maak het schoepenwiel schoon met een zachte borstel. Reiniging van de branders. 15. De branders uitwendig met een zachte borstel schoonmaken. Inwendige reiniging van de branderstaven is mogelijk met perslucht door de branders vertikaal te houden met de mengbuizen naar onderen. Blaas daarbij de branders vanaf de buitenzijde schoon. Let er hierbij op dat de inspuiters niet vervuild raken. 16. Zuig de uitbrandruimte schoon met een stofzuiger. Rookgasafvoersysteem. 17. Kontroleer het rookgasafvoersysteem op eventuele lekkage, vervuiling en op een goede werking. Montage en inspektie van de ketel na reiniging 18. Monteer het branderbed en de inspektiedeksels in de rookkap 19 Let er hierbij op dat de pakkingen onbeschadigd zijn. 20. Breng de isolatie van de rookkap weer op de juiste plaats. 21. Monteer de bovenplaat van de bemanteling. 22. Nadat alles weer gemonteerd is kan de ketel weer in bedrijf worden genomen (zie 5.0). 23. Kontroleer de regel- en beveiligingsapparatuur op een goede werking. 24. Kontroleer de branderdruk en stel deze zonodig opnieuw af (zie 5.4). 9
8.0
Storingsanalyse
8.1 Storingsanalyse van de GK 324 HRT De algemene werking is omschreven onder punt 4.0. Bij het oplossen van eventuele storingen is het raadzaam deze op te sporen aan de hand van het onderstaande diagram. Vanuit het diagram wordt vervolgens verwezen naar de punten 8.1.1. t/m 8.1.14. Voor een goede analyse is het noodzakelijk e.e.a. overeenkomstig de genoemde volgorde uit te voeren.
8.1.1
Gas
Kontroleer of er gas aanwezig is. Meet de voordruk op het gasklep. Deze moet ca. 25 mbar (250 mmWK) zijn.
8.1.2
Maximaalthermostaat
De maximaalthermostaat werkt tevens als thermische droogkookbeveiliging en heeft de installatie uitgeschakeld door het thermokoppelcircuit te onderbreken, waardoor de veiligheidsgasklep is gesloten en de waakvlam is gedoofd. Wanneer de ketelwatertemperatuur gedaald is beneden 90 °C, dan is het kontakt van de maximaalthermostaat weer
10
gesloten en kan de waakvlam opnieuw aangestoken worden. (Indien de ketel is uitgevoerd met een vergrendelende maximaalthermostaat dan dient deze eerst ontgrendeld te worden). Het schakelen van de maximaalthermostaat kan een gevolg zijn van:
8.1.2.1 Te lage waterdruk in de installatie. De maximaalthermostaat werkt tevens als thermische droogkookbeveiliging. Kontroleer het waterniveau en vul zonodig de installatie bij. Ontlucht zowel de ketel als de installatie. N.B.:
Bij het bijvullen van de installatie mag de ketelwater temperatuur ca. 40°C bedragen.
8.1.2.2 Te geringe waterdoorstroming door de ketel. Deze kan zijn geproduceerde hoeveelheid warmte niet kwijt, waardoor de maximaalthermostaat aanspreekt. Dit kan een gevolg zijn van een niet werkende of te kleine (shunt/
transport) pomp(en) en/of het dichtlopen van (gemotoriseerde) regelafsluiters. De minimale waterhoeveelheid, welke over de ketel dient te cirkuleren is omschreven onder punt 13.0.
8.1.2.3 Te hoge elektrische weerstand in het circuit van thermokoppel/maximaalthermostaat. Hierdoor wordt de veiligheidsgasklep (power-unit) gesloten, waardoor de waakvlam dooft. Ter kontrole dienen de volgende spanningen gemeten te worden: - Spanningsafgave door het thermokoppel; deze span ning dient minimaal 12 mV te zijn. Bij een lagere spanning dient het thermokoppel vervangen te worden. - Maximaal spanningsverlies over de maximaal thermostaat inklusief de aansluitdraden. Bij een groter spanningsverlies dan 4 mV dienen de elektrische aansluitingen verbeterd te worden en dient de maximaalthermostaat zonodig vervangen te worden. - Minimale spanning van het thermokoppel op het gasklep: minimaal 8 mV. Indien minder dan 8 mV ga naar 8.1.3.
8.1.2.4 Maximaalthermostaat defekt. Bij breuk of lekkage van het kapillair of de opnemer schakelt de maximaalthermostaat uit, vergrendelt zichzelf en dooft de waakvlam. Opnieuw aansteken van de waakvlam is niet meer mogelijk en de maximaalthermostaat dient vervangen te worden.
8.1.3 De waakvlam gaat direkt uit als de aansteekknop op het gasklep wordt losgelaten. Kontroleer: - of het thermokoppel goed in de vlam zit en of de waakvlam voldoende groot is. Korrigeer eventueel de stand van het thermokoppel en/of de grootte van de waakvlam. - de spanning van het thermokoppel etc., zoals omschre ven onder punt 8.1.2.3; vervang indien nodig het thermokoppel. - de veiligheidsgasklep (power-unit). Wordt of blijft de veiligheidsgasklep niet aangetrokken bij een voldoende hoge thermokoppelspanning, dan dient de veiligheids gasklep vervangen te worden. Valt de waakvlam weg, terwijl hij na het loslaten van de aansteekknop op het gasklep blijft branden, kontroleer dan of: - de gasvoordruk wel konstant, op 25 mbar, aanwezig is. - bijv. ongewenste luchtstromingen (tocht) de oorzaak zijn van het doven van de waakvlam en het aanspreken van het beveiligingscircuit.
8.1.5 Temperatuurregeling (kamerthermostaat): Stel deze op een hogere waarde in, zodat er warmtevraag ontstaat. Desgewenst kunnen de klemmen 15 en 16 doorverbonden worden. De temperatuurregeling is nu overbrugd en er kan op de ketelthermostaat worden gestookt. Wanneer de temperatuurregeling weer korrekt funktioneert, dient de doorverbinding over de klemmen 15 en 16 verwijderd te worden.
8.1.6 Ketelthermostaat: stel deze op een hogere waarde in. Kontroleer of het schakelpunt in overeenstemming is met de ketelwatertemperatuur. Indien dit niet korrekt is, dan kan de ketelthermostaat t.g.v. kapillairbreuk of lekkage van de opnemer uitgeschakeld zijn respektievelijk niet op het juiste instelpunt funktioneren. De ketelregelthermostaat zal hierdoor niet meer schakelen of niet op het juiste schakelpunt werken. Vervanging is dan noodzakelijk.
8.1.7 De luchtdrukschakelaar: staat niet in rust. De klemmen P en 1 van de luchtdrukschakelaar dienen aangesloten te zijn op de klemmen 18 en 21 van de schakelkast. Als deze kontakten niet in rust staan, kan bij een warmtevraag geen start van de ventilator plaatsvinden. Het niet in rust komen van de luchtdrukschakelaar kan optreden als gevolg van: - vervuilde meetleidingen; deze schoonmaken. - elektrisch niet juist aangesloten; kontroleren, verbeteren. - defekte luchtdrukschakelaar; vervangen. Het instellen/ kontroleren staat omschreven onder 8.1.13
8.1.8 Rookgasventilator: Indien deze niet in bedrijf komt, meten of 230 V op de klemmen 19 en N beschikbaar is. Is 230 V aanwezig, dan de ventilator kontroleren en eventueel uitwisselen. Is op de klemmen 19 en N geen spanning, terwijl op de klemmen L en N wel 230 V aanwezig is, de ruimtethermostaat en de ketelthermostaat vragend staan en de luchtdrukschakelaar in zijn ruststand staat, dient de print HVD 95006 vervangen te worden.
8.1.9 Kontroleer: - De zekering. Vervang deze indien defekt (0,8 A traag) - Blijft de ventilator nog draaien, meet dan of op de klemmen 16 en 33 24 V aanwezig is. Indien nee, vervang dan de trafo. Is er wel 24 V aanwezig, en brandt alleen de waakvlam: Vervang de print HVD 95006 (indien de ventilator blijft draaien terwijl er geen warmtevraag is.)
8.1.4 8.1.10 Gas: kontroleer achtereenvolgens: - of er 230 V op de klemmen L en N aanwezig is. - de zekering. - of er 24 V op de klemmen 16 en 33 aanwezig is (hiertoe dient de ketelthermostaat vragend te staan). - of de bedrading in orde is (zie schema pag.7).
Van de minimum gasdrukschakelaar is het kontakt P-2 gemaakt t.g.v.: - De branderdruk > 0,6 mbar. De gasdrukschakelaar meet een lekgas, hetgeen wil zeggen dat het gasklep, wat nu spanningsloos is, gas doorlaat. Maak het gasklep schoon en/of vervang deze. - branderdruk < 0,6 mbar. De gasdrukschakelaar is: 11
- verkeerd afgesteld; instelling korrigeren. - bedrading niet in orde; kontroleren/korrigeren. - defekt; vervangen, afstellen en kontroleren.
8.1.11 Vervang de print HVD 95006.
8.1.12 Kontroleer of er over de klemmen 33 en 43 24 V staat. Indien ja en de brander komt niet in bedrijf kontroleer/ vervang dan het gasklep. Indien nee, ga dan naar 8.1.13.
8.1.13 De luchtdrukschakelaar stond in zijn ruststand (P-1), waardoor de ventilator in bedrijf kan komen. De brander komt niet in bedrijf, doordat de luchtdrukschakelaar niet in zijn bedrijfspositie (P-2), komt, ga naar 8.1.13.1.
8.1.13.1 Kontroleer de bedrading. Indien goed, ga dan naar 8.1.13.2.
8.1.13.2 Blaas de meetleidingen van de luchtdrukschakelaar door. Sluit vervolgens een meetinstrument (bijv. een schuine buis manometer) m.b.v. 2 T-stukjes, aan op de luchtdrukschakelaar. Het te meten drukverschil moet groter zijn dan 0,1 mbar (= 1 mmwk) (de schakeldifferentie) plus de voor het toestel geldende uitschakeldruk. De uitschakeldruk staat genoemd onder 11.0. Bijvoorbeeld: -
toestel GK 324 HRT 92 schakeldifferentie luchtdrukschakelaar 0,1 mbar uitschakelpunt luchtdrukschakelaar 3,5 mbar minimum noodzakelijk luchtdrukverschil 3,6 mbar
Is het gemeten luchtdrukverschil voor het betreffende toestel: - kleiner dan minimaal noodzakelijk: ga naar 8.1.13.3. - groter dan minimaal noodzakelijk: ga naar 8.1.13.4.
8.1.13.3 Gemeten luchtdrukverschil is kleiner dan minimaal noodzakelijk. Kontroleer: - Rookgasventilator op: - werking: zonodig vervangen. - vervuiling van het schoepenwiel. Deze zonodig met een zachte kwast reinigen. - Het rookgasafvoersysteem op vervuiling en/of andere obstakels. - De ketel op vervuiling (zowel de 1e als de 2e warmte wisselaar). Maak de ketel zonodig schoon, zoals omschreven onder 7.0.
8.1.13.4 Gemeten luchtdrukverschil is groter dan minimaal noodzakelijk. Kontroleer de werking van de luchtdrukschakelaar, en korrigeer indien nodig de instelling. Indien dit geen resultaat geeft, dient de luchtdrukschakelaar vervangen te worden. De luchtdrukschakelaar dient op de juiste uitschakeldruk afgesteld te worden. (zie 10.0). De kontrole op de afstelling kan als volgt plaatsvinden: - Schakel de spanning van het toestel af. - Haal op de klemmenstrook de draden 17-18-21 van de luchtdrukschakelaar los. - Breng vervolgens een doorverbinding aan tussen 1821. - Sluit een Ohm-meter aan op de klemmen P en 1 van de luchtdrukschakelaar (de weerstand moet nu 0 Ohm zijn). - Schakel de spanning in. - Wacht ca. 10 sek. De ventilator zal nu een volledige luchtopbrengst hebben. - Lees de meetinstrumenten af: - drukverschilmeter (schuine buis thermometer). - Ohm-meter: oneindig hoge weerstand (kontakt open) - Sluit de Ohm-meter vervolgens aan op de klemmen P en 2 van de luchtdrukschakelaar: de weerstand moet dan 0 Ohm zijn. - De voorbereidende werkzaamheden zijn nu afgerond en kan de kontrole op het uitschakelpunt plaatsvinden. Het uitschakelpunt wordt gemeten door de Ohm-meter op de klemmen P en 1 van de luchtdrukschakelaar aan te sluiten. Deze zal 0 Ohm op de Ohm-meter geven zodra het kontakt in rust komt. Het uitschakeldrukverschil wordt afgelezen op de drukverschilmeter. Het uitschakeldrukverschil moet afgelezen worden zodra de ventilator afgeschakeld wordt (t.g.v. laag zetten ketelthermostaat) en de Ohmmeter 0 Ohm aanwijst. Het afgelezen drukverschil = het uitschakelpunt van de luchtdrukschakelaar. Kontroleer of de uitschakeldruk overeenkomt met de in 10.0 vermelde waarde. Zo niet; korrigeer de instelling en herhaal de bovenomschreven handeling zo vaak als nodig is om de juiste instelwaarde te bereiken. Als de luchtdrukschakelaar korrekt is afgesteld, verwij der dan, nadat het toestel spanningsloos is gemaakt, de aangebrachte doorverbinding en sluit de luchtdruk schakelaar opnieuw aan. N.B.: Bij deze test-/kontrole procedure komt de brander niet in, doordat klem 17 niet aan spanning komt als er voldoende luchtopbrengst is.
8.1.14 Algehele kontrole na het opheffen van een storing. Het verdient aanbeveling het volgende te kontroleren: - branderdruk op nominale kapaciteit (zie 10.0). - drukverschil en schakelpunt luchtdrukschakelaar. - werking van maximaalthermostaat, thermokoppel, veiligheidsgasklep, ketel(regel)thermostaat, minimum gasdrukschakelaar, en eventueel separaat aange brachte regel- en beveiligingsorganen. - het CO2-percentage bij vollast (zie 5.4). N.B.: -
12
Pleeg de instellingen en kontrole's zorgvuldig, immers: een te hoog ingestelde waarde verhoogt de storings kans. een te laag ingestelde waarde kan op den duur een gevaarlijke situatie veroorzaken (CO-vorming)
8.2
deze op te sporen aan de hand van het diagram. Vanuit het diagram wordt dan, afhankelijk van de weergave op het display, verwezen naar de hierna genoemde punten 1 t/m 9. Deze verschillende punten zijn soms nog weer onderverdeeld. Voor een goede analyse van de storingen is het noodzakelijk om de beschreven handelingen exakt overeenkomstig de genoemde volgorde uit te voeren. Na het opheffen van een storing wordt geadviseerd om een algehele kontrole uit te voeren, zoals beschreven bij punt 9.
Storingsanalyse van de GK 324 HRE
De Buderus GK 324 HRE ketels zijn uitgerust met een Furimat 262 branderautomaat.
Belangrijk: - Bij alle werkzaamheden aan het elektrisch gedeelte van de ketel, zoals het aansluiten van de externe tempera tuurregeling en eventuele vervanging van bepaalde komponenten, moet de ketel spanningsloos gemaakt worden. - Wanneer de stekers van de branderautomaat verwijderd moeten worden, dan mag daarbij nooit een schroeven draaier of een ander metalen voorwerp als hefboom gebruikt worden. - Kontroleer of de bedrading zonder afgesplitste kern draadjes is aangesloten. Eventuele afgesplitste kern draadjes kunnen nl. sluiting(en) c.q. verbinding(en) veroorzaken, waardoor de branderautomaat onherstel baar beschadigd kan worden.
Tevens biedt het display de mogelijkheid verschillende bedrijfssituaties weer te geven. Deze worden weergegeven met dezelfde cijfers als waarmee een storing wordt weergegeven. Bij een storing zal echter altijd de display gaan knipperen. N.B.: Bij alle werkzaamheden aan het elektrisch gedeelte van de ketel, zoals het aansluiten van een externe temperatuur temperatuurregeling of eventuele vervanging van bepaalde komponenten, moet de ketel spanningsloosgemaakt worden.
Bij het oplossen van eventuele storingen is het raadzaam
Indien U bij de storingsanalyse tot de konklusie komt dat de branderautomaat defekt is, wissel deze dan uit maar ga er niet mee experimenteren.
@ABCA TUVWU
fWVc[U [Y\[]^_`Va\e
uYY
wY^YU\xici[]y\ wY^YU\xici[]y\[Y [Y\zWVc[YWV{Ui|VVU zWVc[YWV{Ui|VVU
p]Y\mrsrt p]Y\qrsrt
vV }c]__YWU [Y\[]^_`Va\e
XYYZU [Y\[]^_`Va\nic^UVcU YYc\m\iZ\q\VVc\e
uYY
uYY
vV XYYZU [Y\[]^_`Va\\bc]__YWYc[ YYc\d\VVc\e
vV
p]Y\qrsrt p]Y\mrsrs
XYYZU [Y\[]^_`Va\nic^UVcU YYc\g\VVc\e
p]Y\qrsrt p]Y\mrsro
XYYZU [Y\[]^_`Va\nic^UVcU YYc\d\iZ\j\VVc\e
uYY XYYZU\ [Y\[]^_`Va\bc]__YWYc[ YYc\g\VVc\e
vV
vV
uYY uYY
vV p]Y\mrsrd p]Y\qrsrt
uYY XYYZU [Y\[]^_`Va\bc]__YWYc[ YYc\h\iZ\j\VVc\e
vV
uYY
uYY XYYZU [Y\[]^_`Va\bc]__YWYc[ YYc\tk\s\iZ\o\VVc\e
vV
}i|U ~YU\UiY^UY`\]c zY[W]Z\e vV
vV p]Y\qrsrt p]Y\mrsrq
p]Y\mrsrh p]Y\qrsrt
uYY XYYZU [Y\[]^_`Va\bc]__YWYc[
vV p]Y\mrsrj p]Y\qrsrt
D
YYc\j Ek\lDEiZ\mD\VVce uYY XYYZU [Y\[]^_`Va\nic^UVcU YYc\o DEk\dDEiZ\hD VVce
vV p]Y\qrsrt p]Y\mrsrl
uYY FGHIJ ]c[Y
uYY p]Y\qrsrt p]Y\mrsrm
}YUY`U~YW|i ^UVVU\Yc\YUYWcY\WYyY`]cy ~iiy\e
vV
13
8.2.1 Signalering: Spanningsvoorziening verstoord. Aktie: 1.1. 1.2.
Staat er 230 Volt op de klemmen 19 en 20 ? Na herstel van de netspanning komt het toestel automatisch weer in bedrijf.
8.2.2 Display geeft knipperend een 4 aan. Signalering: Geen vlamsignaal; branderautomaat vergrendeld. Aktie: 2.1.
2.2.
2.3.
2.4.
2.5.
8.2.3 Signalering:
14
Kontroleer of de gaskraan geopend is en of er voldoende gasvoordruk aanwezig is (25 mbar +/- 5 mbar). Start de ketel opnieuw en kijk of er vonkvorming optreedt tussen de ontstekingspen en het branderbed. Wanneer er geen vonk gevormd wordt, kontroleer dan of de elektrode schoon, droog en goed geplaatst is en of het porselein van de isolator niet gescheurd of beschadigd is. Monteer zonodig een nieuwe ontstekingselektrode. Kontroleer ook de aarde- en ontstekingskabel, alsmede de suppressorkap (bougiedop) (1 kOhm). Sluit een manometer aan op de meetnippel voor de branderdruk en sluit tevens een voltmeter aan op de elektrische aansluitingen van het gasregelklep (230 VAC). Start de ketel opnieuw. Kort na het ontstekings tijdstip moet het gasregelklep bekrach tigd worden, waarna de branderdruk oploopt. Wanneer er wel 230 VAC voedings spanning gemeten wordt maar geen branderdruk, dan is de gasklep defekt. Herstel/vervang zonodig het gasregel klep. Wanneer ondanks een goede ontstekingsvonk en de aanwezige branderdruk geen vlamvorming plaatsvindt, kan dit veroorzaakt worden door vervuiling van de branderpoorten bij de ontstekingspen of eenjuiste afstelling van deze pen. Kontroleer ook de brander op even tuele vervuiling. Wanneer de brander wel ontstoken wordt maar na enkele sekonden weer dooft, duidt dit op een te geringe ionisatiestroom. Bij een te lage ionisatiestroom dient het volgende gekontroleerd te worden: - stand van de ontstekings-/ ionisatiepen (zie 2.2). - aarding van het branderbed (zie 2.2). - ontstekings-/ionisatiekabel en suppressorkap (zie 2.2). - eventuele vervuiling van de brander poorten (zie 2.4). Display geeft knipperend een 0 aan. Maximaalthermostaat en/of niveau beveiliging aangesproken; brander automaat vergrendeld.
Aktie: 3.1
Watergebrek kan het schakelen van de maximaalthermostaat en/of niveaubeveiliging tot gevolg hebben. Kontroleer de waterdruk in de installatie (minimaal 1 bar) en vul zonodig water bij. De ketelwatertemperatuur mag bij het bijvullen van de installatie niet hoger zijn dan 40° C. Na het bijvullen en het resetten van maximaalthermostaat en/of niveau beveiliging kan de ketel weer inge schakeld worden door het indrukken van de resetknop op de brander automaat. (Indien dit niet het geval is ga naar 3.3). 3.2 Door onvoldoende watercirkulatie kan de keteltemperatuur sterk oplopen, zodat de maximaalthermostaat ingrijpt. Nadat de ketel is afgekoeld tot een temperatuur lager dan ca. 90°C, dient de maximaalthermostaat gereset kan worden waarna de automaat weer te ontgrendelen is. Indien dit niet het geval is ga naar 3.3. (indien de ketel is uitgevoerd met een vergrendelende maximaalthermostaat dan dient deze eerst ontgrendeld te worden). 3.3 Kontroleer eerst: - de werking van de eventuele cirkulatiepomp en - de minimale doorstroming van de installatie. Is de ketelwatertemperatuur < 90 °C en de branderautomaat staat vergren deld en is niet meer te ontgrendelen, maak dan een doorverbinding tussen de klemmen 23 en 24. Hiermee is de maximaalthermostaat overbrugd en moet de branderautomaat te ontgrendelen zijn. Zo ja, verwijder direkt de doorverbinding en vervang de maximaalthermostaat. Is dit niet het geval, verwijder dan de door verbinding en kontroleer alle elektrische verbindingen. Opmerking: Laat het toestel niet met een doorverbonden maximaalthermostaat branden. Er is dan geen beveiliging op maximale ketelwatertemperatuur en droogkoken aanwezig, hetgeen tot gevaarlijke en ontoelaatbare situaties kan leiden. 8.2.4
Display geeft knipperend een 1, 2 of 3 aan. Signalering: De bedrijfsstand van de luchtdruk schakelaar wordt niet bereikt of de luchtdrukschakelaar is niet in rust ("klevend kontakt") bij de startfase, of de luchtdrukschakelaar opent tijdens bedrijf. Aktie: 4.1
Neem een van de elektrische aanslui tingen van de luchtdrukschakelaar los en ontgrendel de branderautomaat. Wanneer de ventilator nu in bedrijf komt en de branderautomaat na ca. 2 minuten vergrendelt, dan duidt dit op een klevend kontakt (=blijven hangen) van de luchtdrukschakelaar. Blaas de meetleidingen van de luchtdruk schakelaar door en vervang zonodig
4.2
4.3
de luchtdrukschakelaar. Kontroleer de instelling van de nieuwe luchtdrukschakelaar(zie 4.3). Demonteer de ventilatorkabel van klemmen 16 en 18 en ontgrendel de branderautomaat. Kontroleer of er op deze uitgang van de automaat 230 Volt voedingsspanning voor de ventilator aanwezig is. Indien er, voordat de automaat weer in vergrendeling is gegaan, geen spanning gemeten wordt, dan is de automaat defekt en dient deze vervangen te worden. Kontroleer de bedrading van de ventilator en de werking van de ventilator zelf door er rechtstreeks 230 Volt spanning op te zetten. Vervang zonodig de bedrading en/of de ventilator. Sluit een schuine-buis manometer (of een elektronische drukverschilmanometer) m.b.v. 2 T-stukjes aan op de luchtdrukschakelaar om de rookgasafvoer op eventuele verstop ping te kontroleren. Start de ketel opnieuw (ontgrendel eerst de branderautomaat) en meet het drukverschil. Wanneer het gemeten drukverschil kleiner is dan de in de onderstaande tabel genoemde waarden, dan is het luchttransport onvoldoende.
schakelaar gekontroleerd worden, zie hiertoe 4.6. Indien het drukverschil kleiner is dan de in 4.3 vermelde waarde, dan funktioneert de ventilator niet juist of het geheel is niet juist gekontroleerd. Ga dan terug naar 4.3. 4.6
Kontroleer het schakelpunt van de luchtdrukschakelaar met behulp van de reeds aangesloten verschildrukmanometer. Zet de ruimte- en ketelthermostaat zo hoog mogelijk en wacht ca. 15 sekonden. De ventilator zal nu in bedrijf zijn. Zet de ketel thermostaat vervolgens even laag en daarna direkt weer hoog; de ventilator wordt dan na afloop van de naventilatietijd even uitgeschakeld. De direkt hierna laagst afgelezen waarde op de manometer komt ongeveer overeen met het uitschakelpunt van de luchtdrukschakelaar; de juiste waarden van de uitschakelpunten zijn in de onderstaande tabel weergegeven Uitschakelpunt luchtdrukschakelaar:
Minimaal drukverschil:
4.4
4.5
324 HRE
mbar
80 92 103 114 126 138
3,0 3,7 3,3 3,5 3,0 3,1
Blaas, ter kontrole, allereerst de aansluitslangetjes van de luchtdruk schakelaar door en meet het drukverschil opnieuw. Ga, indien het drukverschil nog steeds lager is dan de in 4.3 vermelde waarde, verder met 4.5. Ga, wanneer het drukverschil groter is dan de in 4.3 vermelde waarde, verder met 4.6. Kontroleer achtereenvolgens de aansluitingen van de kondensverzamelbak, het rookgas afvoersysteem, de ventilator en de warmtewisselaar op eventuele vervuiling of verstopping en reinig e.e.a. zonodig zeer grondig (zie hoofdstuk 7.0). Meet na de eventuele reiniging opnieuw het drukverschil. Wanneer het drukverschil groter is dan de in 4.3 vermelde waarde en alles goed gereinigd is, dan moet het schakelpunt van de luchtdruk
324 HRE
mbar
80 92 103 114 126 138
2,8 3,5 3,1 3,3 2,8 2,9
De schakeldifferentie van de luchtdrukschakelaar bedraagt ca. 0,1 mbar; het inschakelpunt ligt dus 0,1 mbar boven het uitschakelpunt Wijzig zonodig, indien van de hiervoor genoemde waarden wordt afgeweken, het schakelpunt van de luchtdrukschakelaar door het verdraaien van de instelschroef aan de bovenzijde (onder het afdekkapje): - rechtsom draaien: verhoging van het schakelpunt - linksom draaien: verlaging van het schakelpunt. Na elke wijziging moet het uitschakel punt opnieuw gekontroleerd worden zoals hiervoor is omschreven. N.B. Pleeg de instellingen en kontroles zorgvuldig, immers: - een te hoog ingestelde waarde verhoogt de storingskans - een te laag ingestelde waarde kan op den duur een gevaarlijke situatie veroorzaken (CO-vorming) Wanneer het opnieuw instellen van de luchtdrukschakelaar geen resultaat oplevert, dan dient deze vervangen te worden. Let daarbij ook weer op de juiste afstelling. 8.2.5 Display geeft knipperend een 5 of 6 aan. Signalering: Te veel herstarts; branderautomaat vergrendeld. Aktie: 5.1.
Teveel herstarts na verstoring van de juiste werking door externe invloeden 15
(b.v.onweer). Tevens kan het zijn dat er geen goede ontsteking plaatsvindt. Reset de automaat eerst een keer (en maak eventueel een brandercyclus) om te onderzoeken wat de werkelijke oorzaak is. Inspekteer de bougiekabel en -dop (weerstand 1 kOhm!) en isolator op eventuele beschadigingen. 8.2.6 Signalering:
Aktie: 6.1.
8.2.7
Aktie: 8.1.
9.0
Display geeft knipperend een 6. 7. of 8. aan. Interne storing branderautomaat; branderautomaat Reset eerst de automaat een keer en probeer een startcyclus te maken. Lukt dit niet, vervang dan de automaat. Display geeft constant een 3. , 4. of 5. aan. Tijdens kommunicatie met PC kunnen de volgende code's verschijnen: 3. : Voert communicatie instruktie uit 4. : Wacht op communicatie instruktie 5. : Foutieve communicatie instruktie
8.2.8 Signalering:
8.2.
Display geeft constant een 0 aan. Er behoort warmtevraag te zijn maar de ketel brandt niet.
8.3.
8.2.9 Signalering:
Zet de ketelthermostaat en de kamer thermostaat vragend door deze zo hoog mogelijk te zetten. Er dient nu een startcyclus door het toestel ondernomen te worden. Is dit niet het geval, kontroleer dan achtereen volgens:
Aktie: 9.1.
De ketelthermostaat, indien het display een 1 aangeeft. Is de ketelwatertemperatuur hoger dan is ingesteld op de ketel thermostaat, zet dan de ketel thermostaat op een hogere waarde of wacht tot er door afkoeling van de installatie weer warmtevraag ontstaat. Nu dient de ketel in bedrijf te komen. Is dit niet het geval, verbind dan de klemmen 11 en 12 door. Indien het toestel nu wel in bedrijf komt, duidt dit op een defekte ketelthermostaat. Kontroleer te allen tijde of de ketel en het c.v.-systeem ontlucht zijn. De kamerthermostaat, indien het display een 0 aangeeft. Verbind de klemmen van de kamer thermostaat door (J1-9 en J1-10). Komt het toestel in bedrijf, verwijder dan de doorverbinding en kontroleer en/of herstel/vervang dan de bekabeling en/of de kamer thermostaat. Display geeft constant een 6 aan. Het toestel is in bedrijf. Het toestel is in bedrijf. Indien het toestel in bedrijf is na het opheffen van een storing verdient het aanbeve ling om het volgende te kontroleren: - branderdruk op nominale kapaciteit. - werking ruimtethermostaat, ketel thermostaat en maximaalthermostaat.
Afmetingen, gewicht en waterinhoud.
Vooraanzicht
Zijaanzicht
Achteraanzicht Aansluitingen
16
Aanvoer: Retour: Kondens:
G 1 1/2" G 1 1/2" Ø 20/32 mm
Type
Aantal leden
GK 324 HR
afmetingen
Water-
Gewicht inhoud
A
B
E
F
I
mm
mm
mm
mm
mm
ltr.
kg
Gasaansluiting
Rookgas aansluiting
mm
80 92 103
8 10 10
890 1070 1070
445 535 535
137 137 137
186 176 176
445 535 535
43 55 55
355 420 420
3/4" 3/4" 3/4"
150 150 150
114 126 138
12 12 13
1250 1250 1250
625 625 625
137 137 92
266 266 266
625 625 625
65 65 69
480 480 510
3/4" 1" 1"
150 150 150
10.0
Technische gegevens.
Type
Nominaal vermogen
GK 324 HR
Aantal leden kW
82 92 103
8 10 10
79.6 91.9 102.8
81.8 93.4 105.1
114 126 138
12 12 13
114.4 126.1 137.9
116.8 128.5 140.2
11.0
Nominale belasting Hi Hs kW kW
Diameter inspuiters mm
Branderdruk mbar
Uitschakeldruk luchtdruksch. mbar
90.9 103.8 116.8
3.00 2.80 3.00
13.6 14.5 13.6
2.8 3.5 3.1
129.8 142.8 155.8
2.80 3.00 3.00
15.0 13.6 13.6
3.3 2.8 2.9
Regel- en beveiligingsapparatuur.
11.1 Regel en beveiligingsapparatuur GK 324 HRT
Benaming
Alternatief
Fabrikaat
Type
Gasregelklep
Homeywell
V 8800 C
Waakvlambrander
Furigas
HR
Thermokoppel
Honeywell
Q 309 A
Emerson Emerson
716 R 718 R
Emerson
710 FS
Honeywell
LS 8097 A
Besturingsprint
HVD
95006
Luchtdrukschakelaar
Dungs
LGW 10 C2
Gasdrukschakelaar
Dungs
GW 3 0.3-3 mbar
Rookgasventilator
EBM
G2E 140 195 Watt
Transformator
Belpa
TR 147.45
Regelthermostaat X Maximaalthermostaat X
17
11.2
Regel en beveiligingsapparatuur GK 324 HRE
Benaming
Alternatief
Gasregelklep
Branderautomaat
Type
Opmerkingen
Dungs
MBDLE 405 B01
type 80 - 92
MBDLE 407 B01
type 103 - 114
MBDLE 410 B01
type 126 - 138
Encon
Furimat 262
Emerson Emerson
716 R 718 R
Emerson
710 V
X
Emerson
710 FS
X
Honeywell
LS 8097A
Regelthermostaat X Maximaalthermostaat
12.0
Fabrikant
Luchtdrukschakelaar
Dungs
LGW 10 C2
Rookgasventilator
EBM
G2E140 195 Watt
Waterzijdige weerstand.
In de onderstaande grafiek is de waterzijdige weerstand van de ketel weergegeven in relatie tot de doorstromende waterhoeveelheid. De doorstromende waterhoeveelheid kan bepaald worden m.b.v. één van de volgende formules:
Waterhoeveelheid (kg/s) =
Nominaal vermogen (kW)
mwk kPa 1
10
0,5
5
80
4,186 x ∆ T (K)
Waterhoeveelheid (m3/h) =
Nominaal vermogen (Mcal/h)
92/103
∆T (K)
De minimale waterhoeveelheid, welke door de ketel moet stromen, dient te worden gebaseerd op een ∆T van 30 K, terwijl de maximale waterhoeveelheid overeen moet komen met een ∆T van 10 K.
Waterzijdige weerstand
(∆ T = verschil tussen aanvoer- en retourtemperatuur bij ontwerpkondities)
0,1
1
0,05
0,5
114/126 /138 0,01
0,1 0,5 0,11
1
2
0,25
0,5
Waterhoeveelheid
18 Onder voorbehoud van technische wijzigingen
3 4 5 6789 1
2 2,5
m3/h kg/s
19
Paradijsweg 6a, 7942 HB, Postbus 46, 7940 AA Meppel Telefoon: 0522-267922, Telefax: 0522-267222 e-mail:
[email protected]
20
GK324HR/E/500/984