AANWIJZINGEN VOOR DE INSTALLATEUR INDEX 1
BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
54
2
INSTALLATIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
58
3
KENMERKEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
63
4
GEBRUIK EN ONDERHOUD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
64
BELANGRIJK Vooraleer de eerste inschakeling van de ketel uit te voeren dienen volgende controles uitgevoerd te worden: - Nagaan of er zich geen ontvlambare vloeistoffen of materialen in de onmiddellijke nabijheid van de ketel bevinden. - Zich ervan verzekeren dat de elektrische aansluiting op de juiste wijze uitgevoerd is en dat de aardkabel aan een goede aardinstallatie aangesloten werd. - De gaskraan opendraaien en alle aansluitingen inclusief deze van de ketel, op dichtheid controleren. - Zich ervan verzekeren dat de ketel ingesteld is om op het beschikbare gassoort te functioneren. - Controleren of de afvoerleiding van de verbrandingsproducten vrij is. - Zich ervan verzekeren dat de eventuele afsluiters geopend zijn. - Zich ervan verzekeren dat de installatie met water gevuld is en goed ontlucht is. - Controleren dat de doorloper niet geblokkeerd is. - De bestaande lucht uit de gasleidingen laten uitstromen door op de bestaande ontluchter te handelen die op de inlaat van de gasklep gemonteerd is.
De FONDERIE SIME S.p.A. gesitueerd in Via Garbo 27 – Legnago (VR) – Italië verklaart dat de eigen warm waterketels, EC gemarkeerd volgens de Gasrichtlijnen 90/396/EEC en voorzien van een veiligheidsthermostaat geijkt op een maximum van 110°C, uitgesloten zijn van de Richtlijnen PED 97/23/EEC omdat zij voldoen aan de vereisten voorzien in artikel 1 alinea 3.6.
1
BESCHRIJVING VAN HET TOESTEL
GB
1.1
INLEIDING
FR
“EKO OF” is de voorgemengde gasketel met natuurlijke trek in gietijzer voor de verwarming met brander aan lage Nox. Het is een toestel ontworpen en
IT
BE
ge c o n stru e e rd in overe e n ste m m i n g m e t d e E ur o pes e Ric h t l i j n e n 9 0/ 39 6/ EEC, 8 9/ 33 6/ EEC, 92/42/EEC, 73/23/EEC en met de Europese Normen EN 297-656. De ketels “EKO OF” zijn ook ontworpen
voor de werking aan lage temperatuur. Zij kunnen met aardgas (G20) en met propaangas (G31) gevoed worden. Houd u aan de vo o rs ch ri ften uit dit handboek voor een correcte installatie en een goede werking van het toestel.
DE ES
1.2
AFMETINGEN
1.2.1
Model “EKO 3/6 OF - 3/4 OF PVA”
KOPPELINGEN M
Toevoerleiding van de installatie
M1 Toevoerleiding van de installatie (model PVA) G R
Gastoevoer Retourleiding van de installatie
S
Aftapleiding van de ketel
C1 Vullen van de installatie (model PVA)
L
P
K
øD
R 1 (UNI-ISO 7/1)
3 0F
460
675
-
110
R1(UNI-ISO 7/1)
3 OF PVA
460
675
60
110
R 3/4 (UNI-ISO 7/1) R 1 (UNI-ISO 7/1)
4 0F 4 OF PVA
560 560
675 675
65
130 130
Rp 1/2 (UNI-ISO 7/1)
5 0F
660
695
-
150
Rp 1/2 (UNI-ISO 7/1)
6 0F
760
695
-
150
Fig. 1
1.2.2 Model “EKO 7/12 OF”
KOPPELINGEN
54
L
P
øD
7 0F 8 OF
860 960
730 730
180 180
R 1 1/2 (UNI-ISO 7/1)
9 0F
1060
780
200
Rp 3/4 (UNI-ISO 7/1)
10 OF
1160
780
200
11 0F 12 0F
1260 1360
780 780
225 225
M G
Toevoerleiding van de installatie Gastoevoer
R 1 1/2 (UNI-ISO 7/1) R 1 (UNI-ISO 7/1)
R
Retourleiding van de installatie
S
Aftapleiding van de ketel
Fig. 1/a
IT 1.3
HOOFDBESTANDDELEN
GB
1.3.1
Model “EKO 3/6 OF - 3/4 OF PVA”
FR BE DE ES LEGENDE 1 Gasklep 2 Omhulsel voor instrumentensonde 3 Bedieningspaneel 4 Drukschakelaar minimum gasnet (geijkt voor G20 stijgend aan 16,5 mbar en dalend aan 11,5 mbar) 6 Intermitterend licht 7 Luik van de verbrandingskamer 8 Collector van de branders 9 Drukschakelaar 10 Pomp (model “3/4 OF PVA”)
Fig. 2
1.3.2 Model “EKO 7/12 OF”
“EKO 7 OF”
“EKO 8/12 OF”
LEGENDE 1 Gasklep 2 Omhulsel voor instrumentensonde 3 Bedieningspaneel 4 Drukschakelaar minimum gasnet (geijkt voor G20 stijgend aan 16,5 mbar en dalend aan 11,5 mbar) 6 Intermitterend licht 7 Luik van de verbrandingskamer 8 Collector van de branders
Fig. 2/a
55
IT GB
1.4
TECH N I S CHE GEGEVENS 3 OF
FR
3 OF PVA
4 OF
4 OF PVA
5 OF
6 OF
Warmtevermogen
BE DE
Nominaal
kW
21,2
21,2
31,6
31,6
42,3
53,1
Minimum (G20)
kW
14,9
14,9
22,4
22,4
29,8
37,4
Minimum (G31)
kW
18,0
18,0
27,0
27,0
36,0
45,2
Nominaal
kW
23,3
23,3
34,8
34,8
46,5
58,3
Minimum (G20)
kW
16,3
16,3
24,5
24,5
32,6
40,8
Minimum (G31)
kW
19,8
19,8
29,7
29,7
39,6
49,5
Nuttig rendement
%
90,9
90,9
90,9
90,9
90,9
91,4
Rendement aan 30%
%
92,8
92,8
92,8
92,8
92,8
92,9
Warmtedebiet
ES
★★
★★
★★
★★
★★
★★
CO aan 0% van O2
ppm
7
7
7
7
7
7
NOx aan 0% van O2
ppm
21
21
21
21
21
20
5
5
5
5
5
5
Markering rendement (CEE 92/42)
Klasse NOx Rookgastemperatuur Maximaal rookgasvermogen
°C
120
120
120
120
120
140
gr/s
14,8
14,8
23,2
23,2
31,5
33,7
Geabsorbeerd elektrisch vermogen W Toevoerspanning
Volt-Hz
16
100
16
100
16
16
230-50
230-50
230-50
230-50
230-50
230-50
X0D
X0D
X0D
X0D
X0D
X0D
Elektrische protectiegraad
IP
Certificatie CE
n° 1312BP4117 1312BP4117 1312BP4117 1312BP4117 1312BP4117 1312BP4117
Categorie
II2H3P
II2H3P
II2H3P
II2H3P
II2H3P
II2H3P
Type
B11BS
B11BS
B11BS
B11BS
B11BS
B11BS
Max. werkingsdruk
bar
4
4
4
4
4
4
°C
85
85
85
85
85
85
Max. werkingstemperatuur Waterinhoud van de ketel
l
14
18
17
22
20
23
Gietijzeronderdelen van de ketel
n°
3
3
4
4
5
6
Temperatuurregeling
°C
40/85
40/85
40/85
40/85
40/85
40/85
l/bar
-
10/1
-
12/1
-
-
n°
2
2
3
3
4
5
Diameter inspuitstukken G20
ø
2,75
2,75
2,75
2,75
2,75
2,75
Diameter inspuitstukken G31
ø
1,70
1,70
1,70
1,70
1,70
1,70
ø
0,45
0,45
0,45
0,45
0,45
0,45
Expansievat Capaciteit/ voorgevulde druk Belangrijke gasinspuitstukken Hoeveelheid inspuitstukken
Klein gasinspuitstuk van de brander Diameter klein inspuitstuk G20 Diameter klein inspuitstuk G31
ø
0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
Gasverbruik G20
m3/h
2,47
2,47
3,68
3,68
4,92
6,17
Gasverbruik G31
kg/h
1,81
1,81
2,70
2,70
3,61
4,53
Minimum/Maximum G20
mbar
7,0/13,8
Minimum/Maximum G31
mbar 26,9/35,5
Gasdruk naar de branders 7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
Gastoevoerdruk G20
mbar
20
20
20
20
20
20
G31
mbar
37
37
37
37
37
37
kg
124
126
156
158
188
220
Gewicht 56
IT GB 7 OF
8 OF
9 OF
10 OF
11 OF
12 OF
FR
Warmtevermogen Nominaal
kW
63,9
74,2
84,7
95,2
105,8
117,0
Minimum (G20)
kW
44,9
52,3
60,5
68,0
73,5
83,0
Minimum (G31)
kW
54,3
63,2
72,6
81,6
90,7
100,0
DE
Nominaal
kW
70,1
81,5
93,0
104,6
116,2
128,0
ES
Minimum (G20)
kW
49,0
57,1
65,2
73,3
81,4
89,6
Minimum (G31)
kW
59,4
69,3
79,1
89,0
98,9
108,8
Nuttig rendement
%
91,1
91,1
91,1
91,1
91,1
91,7
Rendement aan 30%
%
92,9
92,9
93,5
93.5
93.5
93,3
★★
★★
★★
★★
★★
★★
BE
Warmtedebiet
Markering rendement (CEE 92/42) CO aan 0% van O2
ppm
7
7
6
8
8
8
NOx aan 0% van O2
ppm
27
27
27
27
27
26
5
5
5
5
5
5
°C
120
140
130
145
130
140
gr/s
46,1
48,4
59,3
60,4
75,2
76,0
16
32
32
32
32
32
230-50
230-50
230-50
230-50
230-50
230-50
X0D
X0D
X0D
X0D
X0D
X0D
Klasse NOx Rookgastemperatuur Maximaal rookgasvermogen
Geabsorbeerd elektrisch vermogen W Toevoerspanning
Volt-Hz
Elektrische protectiegraad
IP
Certificatie CE
n° 1312BP4118 1312BP4118 1312BP4118 1312BP4118 1312BP4118 1312BP4118
Categorie Type Max. werkingsdruk Max. werkingstemperatuur
II2H3P
II2H3P
II2H3P
II2H3P
II2H3P
II2H3P
B11
B11
B11
B11
B11
B11
bar
4
4
4
4
4
4
°C
85
85
85
85
85
85
l
26
29
32
35
38
41
Waterinhoud van de ketel Gietijzeronderdelen van de ketel
n°
7
8
9
10
11
12
Temperatuurregeling
°C
40/85
40/85
40/85
40/85
40/85
40/85
Belangrijke gasinspuitstukken Hoeveelheid inspuitstukken
n°
6
7
8
9
10
11
Diameter inspuitstukken G20
ø
2,75
2,75
2,75
2,75
2,75
2,75
Diameter inspuitstukken G31
ø
1,70
1,70
1,70
1,70
1,70
1,70
Diameter klein inspuitstuk G20
ø
0,45
0,45
0,45
0,45
0,45
0,45
Diameter klein inspuitstuk G31
ø
0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
0,25
Gasverbruik G20
m3/h
7,42
8,62
9,84
11,07
12,30
13,54
Gasverbruik G31
kg/h
5,45
6,33
7,22
8,13
9,03
9,94
Minimum/Maximum G20
mbar
7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
7,0/13,8
Minimum/Maximum G31
mbar 26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
26,9/35,5
Kleine gasinspuitstuk van de brander
Gasdruk naar de branders
Gastoevoerdruk G20
mbar
20
20
20
20
20
20
G31
mbar
37
37
37
37
37
37
253
285
318
351
383
416
Gewicht
kg
57
2
INSTALLATIE
IT GB
De installatie moet als vast beschouwd worden en mag uitsluitend door gespecialiseerde en deskundige bedrijven tot stand ge b ra cht wo rden in ove re e nstemming met de betreffende wettelijke voorschriften en de aanwijzingen die in deze handleiding opgenomen zijn.
FR BE DE ES
2.1
KETELRUIMTE EN VERLUCHTING
De ketels van de reeksen “EKO 3/4 OF – 3/4 OF PVA” hebben geen hogere capaciteit dan 35 kW en kunnen dus in huiselijke ruimten geplaatst worden bij uitwisseling of in een technisch geschikte ruimte. Het is absoluut noodzakelijk dat in de ru i m ten waar zich de ga sto e ste l l e n met open kamer bevinden voldoende lucht binnenstromen kan dan er verlangd wo rdt door de ge re gelde ve rbranding van het verbruikte gas door de verschillende toestellen. Men moet daarom voor een goed binnenstromen van de lucht in de ruimten o p e n i n gen in de buite nwanden aanbrengen die aan de volgende vereisten voldoen: - Een totale vrije doorsnede van tenminste 6 cm2 voor iedere kW van geïnstalleerd warmtevermogen bezitten en in ieder geval niet lager dan 100 cm2. - Zich zo dicht mogelijk en vrij op de h o o g te van de vloer bevinden, en beschut door een rooster, dat niet de n u t t i ge doorsnede van de luch t d o o rlaat vermindert. De modellen “EKO 5/12 OF” met een hogere capaciteit dan 35 kW moeten in een te ch n i s che ru i m te ge p l a a t st worden waarvan de afmetingen en de ove ri ge eige n s chappen aan de ve i l igheidsvoorschriften moeten voldoen die op dit moment van kracht zijn. De minimum hoogte van de ru i m te moet ove reenstemmen met datgene wat op fig. 3 is aangegeven. Het is bovendien noodzakelijk om voor de toevoer van verse lucht in de ruimte ventilatieopeningen in de buite n m uren te maken, wa a rvan het oppervl a k in ieder geval niet kleiner mag zijn dan 3.000 cm2 en bij een gasdichtheid van meer dan 0,8 niet kleiner dan 5.000 cm2.
2.2
AANSLUITING VAN DE INSTALLATIE
Voordat u overgaat tot het aansluiten 58
H afhankelijk van het totale warmtedebiet: – niet meer dan 116 kW: 2,00 m – meer dan 116 kW tot 350 kW: 2,30 m – meer dan 350 kW tot 580 kW: 2,60 m – meer dan 580 kW: 2,90 m
Fig. 3
van de ketel doet u er goed aan om water door de leidingen van de installatie te laten st romen om eve n t u e l e v reemde vo o rwe rpen, wa a rdoor de goede we rking van het to e stel aangetast kan worden, te verwijderen. Het verdient altijd aanbeveling om geschikte afsluiters op de to evoerleiding en op de retourleiding van de installatie te monteren. LET OP: Bij de modellen “EKO 7/12 OF“ om een goede spreiding van het water in het gietijzeren lichaam te k r ij ge n moe t de t o ev o e r- e n d e retourleiding van de installatie aan dezelfde kant van de ketel aange s l oten worden. De modellen “EKO 7/12 OF“ worden sta n d a a rd met de aansluitingen aan de re ch te rkant ge l eve rd, maar de mogelijkheid bestaat om deze aansluitingen naar de linke rkant te ve rplaatsen. In dit geval moet u de waterverdeler, die op de retourverzamelleiding ge m o n teerd is en de voelers van de thermostaten die in de omhulsels ge p l a a t st zijn, ook naar dezelfde kant verplaatsen. Het verdient aanbeveling om ervoor te zorgen dat het warmteverschil tussen de toevoerleiding en de retourleiding van de installatie niet boven de 20°C stijgt. Met het oog hierop is het dan ook zinvol om een mengklep te monteren. LET OP: Het is noodzakelijk dat de circulatiepomp of de circulatiepompen van de installatie ge l ij k t ijdig met de ketel in werking treedt/treden. Met het oog hierop adviseren wij om een auto m a t i s ch voorra n g s s ysteem toe te passen. De gasaansluiting moet met verzinkte stalen leidingen zonder lasnaden (type
M annesm ann) en m e t sc h r o e fdra a d k o p p e l i n gen en afdich t i n gen tot stand gebracht worden. Het gebruik van dri e d e l i ge koppelingen behalve voor de begin- en de eindaansluitingen dient vermeden te worden. Bij de doorvoer door muren moet de leiding ter besch e rming in een speciaal omhulsel gedaan worden. Bij het bepalen van de afmet i n gen van de ga s l e i d i n gen, van de meter naar de ketel, moet er zowel rekening ge h o uden worden met het debiet in volume (verbruik) in m3/h als met de bet re ffende dichtheid van het in aanmerking genomen gas. De doorsneden van de l e i d i n g en w aa r d e i ns t a ll at ie ui t bestaat moeten zodanig zijn dat er voldoende gas toegevoerd wordt om aan de maximale vraag te voldoen en om h et dru k ve rlies tussen de meter en o n ge a cht welk ge b ru i kst o e st el t e beperken tot max.: – 1,0 mbar voor de gassen van de tweede familie (aardgas) –2,0 mbar voor de gassen van de derde familie (butaan of propaan). In de mantel is een zelfklevend plaatje a a n ge b ra cht w aar de t e ch n i s ch e ge gevens van de ketel op ve rm e l d staan en de gassoort waar de ketel op ingesteld is.
2.2.1 Filter op de gasleidingen De gasklep die to e ge p a st wo rdt is standaard voorzien van een inlaatfilter aan de inlaat die echter niet in staat is om al het vuil dat het gas bevat en dat in de leidingen van het net zit tegen te houden. Om te voorkomen dat de klep niet goed werkt of in sommige gevallen z e l fs de beve i l i g i n gen waar de klep mee uitgerust is uitgeschakeld word en, w o rd t g e a d v i s e e r d om ee n geschikte filter op de gasleiding van de ketel te monteren.
IT 2.3
GB
KENMERKEN VAN HET VOEDINGSWATER Plat dakpiano Tetto
Het voedingswater van het verwa rmingscircuit dient in overeenstemming met de Richtlijnen UNI-CTI 8065 behandeld te worden. Men dient er ook aan te denken dat zelfs kleine afzettingen met een dikte van enkele millimeter wegen hun lage warmtegeleiding een opmerkelijke oververhiting van de ketelwanden kunnen veroorzaken met daaropvolgende ernstige problemen. De behandeling van het water is absoluut noodzakelijk in de volgende gevallen: – grote installaties (grote waterinhoud); – veelvuldige toevoer van water ter aanvulling in de installatie; – indien de installatie geheel of gedeeltelijk leeggemaakt moet worden.
FR
5m >5m
BE DE Volume tecnico
ES
Schuin Tetto adak 3030° ° > 1,30 m
Colmo
1 ,30 m
Zona di reflusso
30°
2.4
DE INSTALLATIE VULLEN
Het vullen van de installatie moet langzaam gebeuren zodat eventuele luchtbellen de gelegenheid hebben om via de speciale ontluchters die op de verwarmingsinstallatie geplaatst zijn te ontsnappen. Als de installatie koud is moet de vuldruk van de installatie en de vooruitzettingsdruk van het expansievat gelijk zijn aan of in ieder geval niet lager zijn dan de hoogte van de statische kolom van de installatie. (Bijvoorbeeld: bij een statische kolom van 5 meter moet de voorvuldruk van het vat en de vuldruk van de installatie tenminste gelijk zijn aan de min. waarde van 0,5 bar).
2.5
ROOKKANAAL
Het rookkanaal voor het uitstoten in de atmosfeer van de verbrandingsproducten van toestellen met natuurlijke trek moet aan de volgende eisen voldoen: – mag geen verbrandingsproducten doorlaten, moet ondoordringbaar zijn en thermisch geïsoleerd zijn; – moet van geschikt materiaal gemaakt zijn dat ook op den duur bestand is tegen normale mechanis che belasting, te gen hitte en de i nwe rking van verbrandingspro d u cten en eventueel condensaat daarvan; – moet een verticaal verloop hebben en vrij zijn van elke vernauwing over de gehele lengte; – moet naar behoren geïsoleerd zijn
Schuin 45° Tetto adak 45° > 1,50 m
Colmo
1 ,50 m
Zona di ref lusso
45°
Fig. 4
om condensatie- of afkoelingsve rs chijnselen van de ro o kgassen te vo o rkomen, met name indien het rookkanaal aan de buitenzijde van het gebouw of in een onverwarmde ruimte is geïnstalleerd; – moet door middel van luchtruimten of passende isolatie op de nodige afstand van brandbare of licht ontvlambare materialen geplaatst worden; – moet onder de inlaat in het eerste rookgaskanaal een opvangkamer van vaste materialen en eventueel condensaat hebben die minimaal 500 mm hoog moet zijn. De toegang tot genoemde kamer moet ge gara ndeerd worden door middel van een opening met een metalen klep met een luchtdichte sluiting; – moet een ronde, vierkante of
rechthoekige binnendoorsnede hebben: in deze laatste beide gevallen moeten de hoeken afgerond worden met een straal van niet minder dan 20 mm; er zijn echter ook doorsneden toegestaan die vanuit hydraulisch oogpunt gelijkwaardig zijn; – moet aan de bovenkant voorzien zijn van een schoorsteen waarvan de uitmonding zich buiten het zogenaamde te ru g stroomgebied moet bevinden om de vorming van tegendruk te vo o rkomen wa a rdoor de ve r b randingsproducten niet vrijuit in de atmosfeer uitgestoten zouden kunnen worden. Daarom is het noodzakelijk dat de minimumhoogten uit figuur 4 nagevolgd worden; – moet vrij zijn van mechanische afzuigsystemen aan de bovenkant van de leiding; 59
IT GB
– in een schoorsteen die door bewoonde vertrekken loopt of daar tegen aan loopt mag geen enkele overdruk aanwezig zijn.
FR BE
2.5.1 Bepaling van de afmetingen van het rookkanaal
DE ES
De bepaling van de juiste afmetingen van het rookkanaal is van essentieel belang voor de goede werking van de ketel. De belangrijkste factoren waar bij het berekenen van de doorsnede rekening mee moet worden gehouden zijn: het warmtedebiet van de ketel, het type brandstof, de procentuele waarde van CO2, het massadebiet van de rookgassen bij nominale belasting, de temperatuur van de ro o kgassen, de ruwheid van de binnenwand, het effect van de zwaartekracht op de trekdruk waarbij rekening gehouden moet worden met de buitentemperatuur en de hoogte.
2.6
ELEKTRISCHE AANSLUITING
2.6.1 Aansluiting van de regeleenheid RVA 43.222 (optie)
De ketel wordt geleverd met een elektrische voedingskabel die, als deze aan ve rvanging toe is, bij Sime beste l d moet worden. Voor de voeding is eenfasige spanning van 230V – 50Hz nodig via een hoofdsch a kelaar die beschermd moet wo rden door zekeri n gen en die een contactafstand van minimaal 3 mm moet hebben. De klimaatre gelaar die to e ge p a st moet worden voor een betere temperatuurafstelling en comfort in de ruimten, mag uitsluitend van klasse II zijn in ove re e n stemming met de norm EN 60730.1 (schoon elektrisch contact).
In het elektrische schakelcircuit is een aantal connectors aangebracht voor de installatie van een optionele regeleenheid RVA 43.222, code 8096303, d ie me t v e r s chil le nde k le ur e n ge m a rke e rd zijn: zwa r t, oranje en bruin (fig. 5). De connectors zijn voorzien van polen zodat het niet moge l i j k is om de vo l g o rde ervan te verw i s s elen. Om de re geleenheid RVA 43.222 te insta l l e ren moeten deze connectors aangesloten worden en moeten d e b r u g gen 13 - 14 en 15 - 17 (v e t gedrukt aangegeven in het schema op fig. 6) van het klemmenblok verwijderd worden. Met de regeleenheid is het b ovendien mogelijk om vo e l e rs en o m gevingsunits te ge b ru i ken waarva n de van polen voorziene en gekleurde connectors in een zakje in het bedieningspaneel zitten.
O P M E R K I NG: SIME wij st elke aanspra ke l ijkheid voor schade of lichamelijk letsel van de hand, indien het toestel niet op een deugdelijk geaard stopcontact aangesloten is .
7
4
2
6
3
1 LEGENDE 1 Pa ra s i et werend fi l te r 2 Connecto rs re geleenheid (zwa rt - rood - bruin) 3 E l e k t ro n i s che apparaat FM12 4 Klemmenblok kete l 6 Isolatiet ra n s fo rm a tor (voor FR/BE) 7 Connector voor aansluiting aan isolatiet ra n s fo rm a to r
Fig. 5
60
IT GB
2.6.2 Elektrisch schema
FR BE CODES VOOR RESERVEONDERDELEN CONNECTORS: J1 code 6293578 J2 code 6293579
LEGENDE FA Parasietwerend filter IG Hoofdschakelaar EV1 Gasklepspoel EV2 Gasklepspoel PG Gasdrukschakelaar A Elektronisch apparaat FM 12 ER Detectie-elektrode EA Ontstekingselektrode TS Veiligheidsthermostaat SB Drukknop apparaatdeblokkering FM 12 TF Rookgasbeveiliging (mod. “3/6 OF - 3/4 OF PVA”) TC Trapsgewijze regelthermostaat B Spoelblok TA Klimaatthermostaat TEL Omgevingsunit type QAA70 (optie) SE Buitentemperatuurvoeler type QAC31 (optie)
DE ES
SC
Dompelvoeler ketel type QAZ21 (optie) SS Dompelvoeler boiler type QAZ21 (optie) PI Pomp installatie (mod. “3/4 OF PVA”) PB Pomp boiler C Connectors regeleenheid (zwart – oranje – bruin) F Zekering (T 200 mA) TI Isolatietransformator (alleen voor FR/BE) PBY Recirculatiepomp TM Minimum temperatuurthermostaat (*) Alleen voor mod. “3/4 OF PVA” NB: Als de klimaatthermostaat (TA) aangesloten wordt dan moet de brug tussen de klemmen 7-8 ve rw ij d e rd wo rden. Als de regeleenheid aangesloten wordt dan moeten de bruggen tussen de klemmen 14-14 en 15-17 verwijderd worden. Fig. 6
61
IT GB FR BE DE ES
2.7
REGELEENHEID RVA 43.222 (fig. 7)
Alle functies van de ketel kunnen door e en op t io ne le r e ge le enhe id co d. 8096303 best u u rd wo rden, ge l everd met een buitentemperatuurvoeler (SE) en te mp e ra t u u rvoeler voor de kete l (SC). Voor de re geleenheid moet een ex t ra serie laagspanningsconnectors aangesloten worden om de vo e l e rs en de omgev i n g s u n i t aan te sluiten (de connectors zitten in een zakje in het bedieningspaneel). De bol van de optionele voeler van de e ve nt u ele b u it e n k e t e l (SS ) c od e 6277110, dient in het omhulsel van de ketel ingevoegd te worden en deze van de ketelvoeler (SC) in het omhulsel van de verwarmingsketel. Ten aanzien van de montage van de buite n te mp e ra t u u rvoeler (SE) moeten de aanw i j z i n gen in de verpakking van de voeler opgevolgd worden. Om de elektri s che aansluitingen tot stand te brengen dient u zich op het a a n g e ge ve n schem a i n f ig . 6 t e betrekken. OPGELET: Om een goede we rking van de re geleenheid te ga ra n d e ren, moet de kete l re ge l th e rm o staat zich op zij n maximumpunt bevinden.
2.7.1
Kenmerken en functies
“RVA 43.222” is verwezenlijkt als een regelaar voor enkele mono en tweefasen ketels of als trapsgewijze regelaar om tot met zestien ketels te besturen. Spaarzaam gebruik – Mogelijkheid om de warmtevoorziening tijdens het aanvullen van de watervoorraad wel of niet in te schakelen. – Klimaatregeling van de keteltemperatuur met mogelijkheid van omgevingscompensatie. – Best u ring van een direct ve rwa rmingscircuit (met pomp) voor elke regelaar. – Au tomatische aanpassingsfunctie van de klimaatcurve op basis van de warmtetraagheid van het gebouw en de aanwezigheid van “gratis warmte” (met omgevingscompensatie). – Optimaliseringsfunctie tijdens de ontsteking en het doven (versnelde verwarming en vooruitschakeling). – Dagspaarfunctie berekend op basis van de dynamische kenmerken van het gebouw. – Au to m a t i s che zomer/winter omschakeling. Beveiligingsfuncties – Inste l b a re minimum en maximum temperatuur van de toevoer.
– Aparte vorstbeveiliging voor de ketel, de sanitaire warmwatervoorraad en de installatie. – Oververhittingsbeveiliging van de ketel. – Vastloopbeveiliging van de pompen. – Branderbeveiliging met minimum werkingstijd. Werkingsfuncties – Eenvoudige inbedrijfstelling. – Alle instellingen kunnen via de regelaar uitgevoerd worden. – Standaard pro gramma voor de weekprogrammering. – Alle instellingen en werkingsregimes zijn zichtbaar aan de hand van het display en led-indicatielampjes. – Test van de relais en de voelers. Sanitaire watervoorziening – Programmering van de dagtijden. – Mogelijkheid om tijdens dalperioden de minimum temperatuur van de sanitaire wa rmwa tervo o rziening in te stellen. – Mogelijkheid om de toevoerpomp van de watervoorraad te bedienen. – Instelbare voorrang van het sanitaire circuit. Overige technische kenmerken – Makkelijk aan te sluiten met een digitale omgevingsunit (QAA70).
LEGENDE 1 Plastic afdekking 2 Regeleenheid (optie)
Fig. 7 62
3
KENMERKEN IT
3.1
ELEKTRONISCH APPARAAT
De ketel is uitgerust met een elektronisch bedienings-en beveiligingsapparaat type FM 12. De onts t eking en de detectie van de vlam wo rdt gecontroleerd door twee elektroden die maximale zeke rheid bieden omdat zij in geval van onverhoeds doven of gasgebrek zich binnen 1 seconde insch a kelen.
3.1.1
Werkingscyclus
Alvorens de ketel aan te zetten moet u met een vo l t m eter controleren of de e l e k t ri s che aansluiting op het klemmenblok op de juiste manier uitgevoerd is en of de fase- en de nulposities in acht genomen zijn zoals blijkt uit het schema. Druk op de hoofdschakelaar op het bedieningspaneel en controleer aan de hand van het feit dat het controlelampje gaat branden of de ketel onder stroom staat. Dan zal de ketel in werking treden en via het programmeersysteem FM 12 een ontladingsstroom naar de ontstekingselektrode sturen en tegelijkertijd de eerste gasklep openen. De ontsteking van de brander vindt doorgaans binnen een tijd van 2 of 3 seconden plaats Wa nneer het branderlicht verlicht is, opent het apparaat FM 12 de tweede elektroklep en gaat over tot de ontsteking van de hoofdbrander. Er kunnen storing en op t r ed en w a a r do or he t k a n gebeuren dat de ontsteking uitblijft, als gevolg waarvan het blokkeringsignaal van het toestel afgegeven wordt; deze storingen kunnen als volgt samengevat worden: – Gasgebrek H et to e stel vo e r t de cyclus naar behoren uit en stuurt spanning naar de ontste k i n g s e l e k t rode die ge d urende max. 60 sec. blijft doorga a n met ontladen. Als de brander niet ontstoken wordt dan wordt het toestel ge b l o k keerd. Het kan gebeuren dat er bij een eerste ontsteking of nadat de kete l l a n ge tijd niet heeft gefunctioneerd lucht zit in de gastoevoerleiding. Dit kan veroorzaakt zijn doordat de ga s k raan dicht is of doordat de wikkeling van één van de spoelen van de klep onderbroken is waardoor de opening niet mogelijk is.
genomen, na 60 sec. wordt het toestel geblokkeerd. Dit kan veroorzaakt worden doordat de kabel van de elektrode onderbroken is of niet goed vastzit aan de klem van het toestel of doordat de transformator van het toestel doorgebrand is.
3.3
FR
Dit betreft een beveiliging te gen het terugstromen van de rookgassen in de ruimte omdat het rookkanaal niet doelmatig is of gedeeltelijk verstopt is. Deze beveiliging treedt in werking en blokkeert de werking van de gasklep als de terugslag van de rookgassen in de ruimte continu is en in een dusdanige hoeveelheid dat het geva a r l i j k wordt. De ingreep van de beveiliging vero o rzaakt de blokke ring van het apparaat wegens ontbrekende ontsteking van d e b ra n d e r ; i n d it ge va l m oe t d e d e b l o k ke ringknop ge d rukt wo rd e n , zodat de ketel zich automatisch terug in werking stelt. Al s deze bev eili ging v o o r t d u r e n d inschakelt dan moet het rookkanaal aan een grondige controle onderwo rpen worden waarbij alle nodige veranderingen aangebracht moeten worden en alle nodige maatre gelen get roffen moeten wo rden zodat het ro o k ka n a a l weer doelmatig wordt.
– Er vindt geen vlamdetectie plaats Vana f het mom ent v an de ont steking wordt de continu ontlading van de elektr ode wa a rge n o m e n o n d a n ks het feit dat de bra n d e r blijkt te branden. Na 60 sec. houdt de ontlading op, dooft de brander en gaat het blokkeringcontrolelampje branden. Dit gebeurt indien de fase- en de nulposities op het klemmenblok niet in acht genomen zijn. De kabel van de detectie-elektrode is onderbroken of de elektrode zelf ligt aan de massa; de elektrode is in sterke mate ve rsleten en moet ve rva n gen wo rden. Het toestel is defect. Als de st room plotseling uitvalt dan stopt de brander onmiddellijk, zodra de stroom weer ingeschakeld is treedt de ketel automatisch weer in werking.
3.2
GB
ROOKGASBEVEILIGING “EKO 3/6 OF–3/4 OF PVA"
3.4
TRAPSGEWIJZE REGELTHERMOSTAAT
BE DE ES
VLOEISTOFDRUK BESCHIKBAAR NAAR DE INSTALLATIE “3/4 OF PVA"
De residu vloeistofdruk voor de verwarmingsinstallatie wordt door de grafiek in fig. 8 we e rge geven, vo l gens het warmtedebiet.
De ketel wordt ge l everd met een regelthermostaat met een dubbel wisselcontact met een verschillende afstelling (6 fig. 2) waarmee het mogelijk is, voordat de brander helemaal dooft, het vermogen te verminderen door middel van een spoelblok dat op de regelaar van de gasklep gemonteerd is.
3.5
DRUKVERLIES KETELS “3-12 OF”
De drukverliezen zijn weergegeven aan de hand van de grafieke in fig. 8/a.
600 550 500 450 400 350 300
3 OF PVA 250
4 OF PVA 200 150 100 50
– De ontstekingselektrode geeft de ontlading niet af In de ketel wo rdt alleen de opening van het gas naar de brander wa a r-
0 0
100
200
300
400
500
600
800
1000
1500
Debiet l/h Portata l/h
2000
2500
Fig. 8
63
IT GB “EKO 3/6 OF”
“EKO 7/12 OF”
FR 160
7 OF
BE
140
8 OF 9 OF 10 OF
100 120
DE
11 OF
90 100
12 OF
80
ES
3 OF
70
5 OF 6 OF
80
4 OF
60
70 60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
4000
4500
0
500
1000
1500
2000
Debiet l/hl/h Portata
2500
3000
3500
4000
4500
5000
5500
6000
DebietPortata l/h l/h
Fig. 8/a
4
GEBRUIK EN ONDERHOUD
4.1
GASKLEP (fig. 9)
De ketel " E KO OF" wo rdt ge p ro d uceerd met een gasklep HONEYWELL VR 4601 en VRB 25PA, voorzien van een groep spoelen, wa a rmee men d.m.v. een tra p s gewijze re ge l therm ostaat een vermogensvermindering kan bereiken van ongeveer 75% (G20) en 85% (G31) van het nominale verm ogen voordat de brander zich volledig u i t s c h a ke lt . De ins t ell ing v an d e gasdruk op de maximum en de minimum wa a rden wo rdt door SIME tijdens de productie gedaan: het wordt dan ook afgeraden om dit te veranderen. Alleen als er van de ene voedings ga s s o o rt (aard gas) op een andere ga s s o o rt (butaan of propaan) ove rgegaan wordt is het to e ge staan om de bedrijfsdruk te veranderen (Tabel 1). Dit moet absoluut door erkende va kmensen gedaan worden op straffe van garantieverval. Na het veranderen van de bedrijfsdruk moeten de regelaars verzegeld worden. Bij het instellen van de druk moet een van te vo ren va st ge stelde vo l g o rd e aangehouden worden waarbij eerst de maximum en daarna de minimum druk afgesteld moet worden.
4.1.1
Instelling van de maximale druk
Om de maximale druk in te stellen 64
HONEYWELL VR 4601 (“EKO 3/7 OF - 3/4 OF PVA”)
LEGENDE 1 Spoel EV1 2 Drukregelaar 3 Spoelblok 4 Spoel EV2 7 Drukmeetaansluiting stroomopwaarts
moet u als volgt te werk gaan (fig. 10): – Sluit de druktestkolom aan op de drukmeetaansluiting (9, fig.2) op het branderverdeelstuk bij de modellen „3/6 OF – 3/4 OF PVA". Sluit de druktestkolom bij het model „7/12
HONEYWELL VRB 25PA (“EKO 8/12 OF”)
8 Drukmeetaansluiting stroomafwaarts 9 Drukschakelaar voor het minimum gas (knop met regelveld 5-40 mbar) Fig. 9
OF" daarentegen aan de drukmeetaansluiting van de gasklep aan. – Verwijder de spoel en draai de schroef (4) helemaal los. – Zet de thermostaatknop op de hoogste stand.
IT – Schakel de stroomtoevoer naar de ketel in. – Draai de contramoer (1) los en draai de nippel (3) tegen de wijzers van de klok in om de druk te verlagen en draai de nippel (3) met de wijzers van de klok mee om de druk te verhogen. – Draai de contramoer (1) weer aan. – Druk een aantal keer op de hoofdschakelaar om te controleren of de maximum druk overeenstemt met de waarden die in Tabel 1 staan vermeld.
4.1.2
Instelling van de lagere druk
Om de lagere druk in te stellen moet u als volgt te werk gaan (fig. 11): – Met ingevoegde spoel en de re ge l thermostaat op de hoogste waarde en de ketel in werking, zoek door aan de schroef (4) te draaien de minimum drukwaarde die in Tabel 1 staat vermeld; om de druk te verlagen moet u de schroef tegen de wijzers van de klok in draaien, om de druk te verhogen moet u de schroef m et de wijzers van de klok mee draaien. – Voeg de spoel weer in en verwijder hem weer om te controleren dat de maximale en lagere drukwaarden in overeenstemming zijn met de ingestelde waarden. 4.2
OVERSCHAKELEN OP EEN ANDERE GASSOORT
Voor de we rking met propaan ga s ( G 31) wo rdt een kit met alle benodigdheden voor de ove rs ch a ke l i n g geleverd. Om van één gassoort op het a n d e re over te gaan dient men als volgt te handelen: - Sluit de gaskraan - Ve rvang de belangri j kste inspuitstukken met deze meegeleverd in het kit en plaat de sluitring in aluminium me t een diame t er van 10 ertussen (gebruik een vaste 12 sleutel, om deze bewerking uit te voeren) - Ve rwijder de aansluiting van de brandertoevoer en vervang het met het kit meegeleverde inspuitstuk. - B ij de modellen met gasklep VR 4601, vervang de dru k s ch a kelaar voor het minimum gasnet geijkt in stijging aan 16,5 mbar en in daling aan 11,5 mbar (4 fig. 2-2/a) met de dru k s chakelaar code 6043115 voor G31 ge ijkt in st ijging aan 27 mabar en in daling aan 22 mbar.
GB FR
LEGENDE 1 Contramoer M13 2 Spoel 3 Instelnippel max. druk 4 Instelschroef min. druk
BE DE ES
Fig. 10
TABEL 1 Aardgas - G20 Max. bra n d e rd ruk mbar Min. bra n d e rd ruk mbar Propaan gas - G31 Max. bra n d e rd ruk mbar Min. bra n d e rd ruk mbar
B ij de modellen met gasklep VRB 25 PA draai daarentegen de knop van de dru k s ch a kelaar voor het minimum gasnet (9 fig. 9) door de waarde van 11,5 mbar voor G20 aan 22 mbar voor G31 in te stellen. - Houd u zich aan de specificaties uit punt 4.1. voor het instellen van het verwarmingsvermogen. - Ve rz e gel de re ge l a a rs nadat de m o d i f ic at i es aa n d e we r k i n g sdrukken uitgevoerd werden. - B reng aan de binnenkant van de m a n tel het et i ket aan, wa a rop de ga s voorbereiding meege l eve rd met het kit aangegeven is. OPMERKING: Alle ga s a a n s l u i t i n gen m o e t en na d e m onta g e op hu n d i ch theid ge c o n t ro l e e r d wo rd e n d . m . v. ze ep wat er of daa r vo o r geschikte producten en onder vermijding van vrije vlammen. De ove rs ch a keling mag enkel door bevoegd personeel uitgevoerd worden.
4.3
REINIGING EN ONDERHOUD
EKO 3/12 OF
EKO 3/4 OF PVA
13,8 7,0
13,8 7,0
35,5 26,9
35,5 26,9
– Controleer de branders op hun zuive rheid. De radiatoren verwa rm e n zich ook in de zomer – Controleer of er zich geen vuiligheid op terugslagklep bevindt. – De terugslagklep is defect en dient vervangen te worden. – Monteer een te rugslagklep op de retourleiding van de installatie De veiligheidsklep van de ketel grijpt te dikwijls in. – Controleer of de drukwaarden van de koude belading aan de installatie niet te hoog zijn, en de aangegeven waarden navolgen. – Controleer of de ve i l i g h e i d s k l e p ongeijkt is en eventueel vervangen. – Controleer de voor-opblaasdruk van het expansievat. – Vervang het expansievat. De ketel we rkt, maar de te mp e ratuur verhoogt zich niet. – Controleer dat het ga s verbruik niet lager is dan voorzien. – Controleer dat de ketel zuiver is. – C o n t rol eer da t d e ke t el in ov ereenkomst is met de installatie.
Het preventieve onderhoud en de controle van de werking van de toestellen en van de veiligheidssystemen moet na afloop van elk seizoen uitgevoerd worden en mag uitsluitend voor erkende vakmensen verricht worden.
4.4
STORINGEN IN DE WERKING
De hoofdbrander brandt slech t: te hoge vlammen, gele vlammen. – C o n t roleer of de ga s d ruk tot de brander correct is. 65
AANWIJZINGEN VOOR DE GEBRUIKER IT GB
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN FR – In geval van defecten en/of storingen in de werking van het toestel moet u het toestel uitschakelen en u onthou -
BE
den van elke poging om het toestel zelf te repareren of er zelf aan te sleutelen. Voor alle reparatiewerkzaamheden mag u zich uitsluitend tot de Erkende Technische Servicedienst in uw regio wenden.
DE
– De installatie van de ketel en alle andere service- en onderhoudswerkzaamheden moeten door vakmensen uitge -
ES
voerd worden. Het is absoluut verboden de onderdelen die door de constructeur verzegeld zijn eigenmachtig te veranderen – Het is streng verboden om de luchtinlaatroosters en de ventilatieopeningen in het vertrek waar het toestel is geïn stalleerd af te dekken
INBEDRIJFSTELLING EN WERKING DE KETEL IN BEDRIJF STELLEN Draai de kraan op de gastoevoerleiding open en voer de inschakeling van de ketel uit door op de knop van de hoofdschakelaar drukken zodat de ketel vanzelf in werking treedt (fig. 14).
DE KETEL UITSCHAKELEN (fig. 14) Fig. 14
Om de ket el uit te schakelen hoeft u slechts op de hoofdschakelaar te drukken (fig. 14). Draai de kraan op de ga sto evo e rleiding dicht als de ketel geruime tijd niet gebruikt wordt. Indien er lage temperaturen verwacht worden, ledig de ketel en de hydraulische installatie om breuken in de leidingen te vermijden wegens bevriezing van het water.
REGELING VAN DE TEMPERATUUR (fig. 15) De verwarmingstemperatuur kan geregeld worden door aan de knop van de thermostaat te draaien die een regelbereik heeft van 40 tot 85°C. De temperatuur die u ingesteld heeft kan aan de hand van de thermometer gecontroleerd worden. 66
Fig. 15
IT VEILIGHEIDSTHERMOSTAAT (fig. 16)
GB
Zodra de temperatuur van de ketel boven de 85°C stijgt schakelt de veiligheidsthermostaat, die een handmatige resetfunctie heeft, in waardoor de hoofdbrander onmiddellijk gedoofd wordt. Om de ketel weer in werking te stellen moet u het zwarte kapje eraf draaien en moet u op het knopje dat zich daaronder bevindt drukken. Als dit vaak gebeurt moet u een erkende vakman inschakelen om dit na te laten kijken.
FR BE DE ES
Fig. 16
ROOKGASBEVEILIGING “EKO 3/6 OF–3/4 OF PVA" (fig. 17) Dit betreft een beveiliging tegen het terugstromen van de rookgassen in de ruimte omdat het rookkanaal niet doelmatig is of gedeeltelijk verstopt is. Deze beveiliging treedt in werking en blokkeert de werking van de gasklep als de terugslag van de rookgassen in de ruimte continu is en in een dusdanige hoeveelheid dat het gevaarlijk wordt. Om de ketel weer in werking te stellen moet u het kapje van de thermostaat eraf draaien en moet u op het knopje dat zich daaronder bevindt drukken.
Als de ketel weer blokkeert dan moet u de erkende technische dienst in uw regio inschakelen.
ketel weer blokkeert dan moet u de erkende technische dienst in uw regio inschakelen.
HET ELEKTRONISCHE APPARAAT RESETTEN (fig. 18)
OVERSCHAKELEN OP EEN ANDERE GASSOORT
Als de brander niet brandt dan zal het rode controlelampje van de resetknop gaan branden. Druk op de knop zodat de ketel automatisch weer in werking treedt. Als de
Als het noodzakelijk is om op een andere gassoort over te schakelen dan de gassoort waar de ketel voor geproduceerd is, dan mag u uitsluitend een erkende vakman van SIME inschakelen.
REINIGING EN ONDERHOUD Na afloop van het verwarmingsseizoen moet de ketel absoluut gereinigd en gecontroleerd worden.
Fig. 17
Het onderhoud en de controle van de ketel moet na afloop van elk seizoen uitgevo e rd wo rden en mag uitsluitend door de erkende tech n i s ch e dienst van Sime verri cht wo rd e n ; vraag dit in de periode van april tot september aan. De ketel is uitgerust met een elektrische voedingskabel die, als deze aan vervanging toe is, uitsluitend bij Sime besteld mag worden.
HET RODE CONTROLELAMPJE VAN DE RESETKNOP GAAT BRANDEN
Fig. 18
67
REGELEENHEID
IT Om al het vermogen van de regelaar “RVA 43.222” ten volle te benutten moeten de hieronder vermelde aanwijzingen opgevolgd worden:
GB FR BE DE ES
68