Nieuw Vlaams Tijdschrift
& Gierik
Inhoudstafel
2043
HERFSTNUMMER
1 2 4 5 8 10 12 16 21 24 25 26 30 35 36 39 42 46 50 53 54 57 58 63 64 68 69 72 79 80 84 87 88 92 97
Inhoudstafel herfstnummer 120 - 2043 Woord vooraf / 2043 - de redactie Is het dan toch het verlangen... - Lut De Block 2043 wordt een goed jaar - Rik Pinxten Het geheim van alle mensen - Christophe Vekeman Sarabande en Contrabande - Claire Huynen - vertaling: René Hooyberghs Ontmoeting met Diane Bogaerts - Ronald Commers Nieuwe feestdagen - Guido Lauwaert Zestig jaar geleden was ik zes - David Troch voor Simon - Sylvie Marie 2043 - René Hooyberghs Lintworm - Jasper Vervaeke De lettervreters - Betty Antierens Tekening Diane Bogaerts Waar is Mozart gebleven? - Kurt Van Eeghem Ook de tijd heeft een prullenbak - Fernand Auwera Oorschelp - Jan Lauwereyns 90 ben ik in 2043 - Jean Paul Van Bendegem Schalen - Ruth Lasters Tekening Diane Bogaerts Klein landschap - Elvis Peeters Grafrede - Kristien Hemmerechts Beste Roland van het jaar 2013 - Roland Legrand A Triple Digit Kid - Richard Foqué 1 mei 2043 - Tim Wouters Tekening Diane Bogaerts Dans, dans, zo niet zijn we verloren - Werner Lambersy - vert: G. Commerman 2043 over het hoofd gezien...? - Guy Commerman Alles was gekend - Marleen De Crée Studie bij een waterval - Annie Reniers Hartenvreten in 2043 - Pjeero Roobjee Tekening Diane Bogaerts De schaamte om Zoetemelk (voorbij) - Chrétien Breukers In den recordtijd van veertien dagen - Toon Esch In hout - Peter Theunynck
101 102 109 112 114 115 116 118 119 120
Vluchtwegen - Seger Weijts Luchtpost voor de professor - Claar Griffioen Aurore / Dageraad - Sinzo Anzaa - vertaling: Annmarie Sauer Benen - Peter De Voecht Dat heb je graag - Kobe Van Steenberghe Eindeloos op weg - Harry M. P. Van de Vijfeijke Medewerkers herfstnummer 120 Onze abonnees in het voetlicht Reclames Impressum
120
Cover: foto: Vera Capurro - tekst Lut De Block / Achterplat: Franse helm, 1914
Gierik & NVT wordt op ecologisch verantwoord papier gedrukt
dertig jaar al deze pennenvruchten te toetsen aan de realiteit van 2043. Een opdracht voor een nog niet geboren universiteitsstudent? We zetten alles en iedereen op een willekeurige rij. Lut De Block opent de debatten met de vraag of het dan toch het ontembare verlangen is dat alles bestiert? Marleen De Crée vermoedt dat alles wat je ziet anders is, heden en verleden versmelten, kijken in je adem en je ziel. Rik Pinxten is er gerust in, hij voorspelt dat 2043 een bijzonder goed jaar wordt. Ook Christophe Vekeman gelooft nog in een geheim dat alle mensen bindt. Pjeroo Roobjee heeft zo zijn erotische twijfels over de menselijke gedragingen. Ook Fernand Auwera stelt vast dat uiteindelijk altijd dezelfde tekortkomingen in de prullenbak des tijds belanden. Guido Lauwaert kijkt niet neer op een feestdag meer of minder. Er moet toch één dag per jaar worden vrijgehouden: de dag van de dag dat er niets gefêteerd wordt. Guy Commerman vraagt zich bezorgd af of we in ons blind geloof in de vooruitgang niet de zin voor kritiek over het hoofd zien en of we in onze nonchalante kritiekloosheid niet Satan hebben binnengehaald. Kurt Van Eeghem stelt tot ieders verbazing vast dat zelfs Wolfgang Amadeus Mozart de toverfluit niet meer terugvindt. Enkelen observeren of leggen hun oor te luisteren bij de natuur, de wetenschap, het heelal. Jan Lauwereyns zijn oorschelp vangt geluiden op uit een bizarre insectenwereld. Peter Theunynck maakt zich bezorgd over de toekomst van het hout en de bomen. Ruth Lasters bekommert zich om de petrischalen in het labo. Wie of wat bewaart ze daar, jaar in, jaar uit? Elvis Peeters ontwaart een laatste klein landschap: sneeuw, bladerloze bomen, zeldzame gevluchte vogels, een eenzame paal als laatste getuigenis van menselijke aanwezigheid. Annie Reniers luistert naar de taal van de stromende waterval, symbool van het onvergankelijke panta rei. Werner Lambersy laat oog en hart verdwalen in de meest vreugdevolle en uitgebalanceerde uiting van de menselijke beweeglijkheid: de dans. Pina Bausch inspireert de mensheid tot bevrijdende empathie. In mei vertoefde Lambersy gedurende een maand in de Antwerpse PEN-flat en hij werd door Guy Commerman in boekhandel De Groene Waterman aan de tand gevoeld. Claire Huynen zet ons verder dansend op het verkeerde been. Haar dansend koppel gaat niet in rook op. Nico en Tine vinden elkaar. Roland Legrand schrijft in 2043 een brief naar zichzelf in 2013. Veruit de enige brief die dan nog geschreven werd. De revolutie in het computertijdperk steekt de boekdrukkunst van Gutenberg in razend tempo voorbij. Maar houdt dit ook een tweede renaissance in? Krijgt verbeelding nog meer bestaansrecht of wordt ze daarentegen aan banden gelegd? Volgens dichter Ri-
Woord vooraf / 2043
Gierikredactie in 2043
Gedurende dertig jaar heeft Gierik & NVT het literaire landschap doorploegd. Er werd met allerlei zaden geëxperimenteerd, onkruid tierde, een occasionele misoogst, maar ook welige groei en tier, soms spontaan nieuwe gewassen. Het resulteerde in 120 nummers, 480 artistiek-literaire activiteiten, 3.500 gedichten, 700 verhalen, in totaal bijna 10.000 pagina’s literatuur bezorgd door circa 2.000 auteurs uit 5 continenten!. Met cijfers bewijs je natuurlijk alles en niets tegelijk. Maar toch dringt zich dan deze vraag op: hoe komt het dat een literair tijdschrift (in de ogen van velen een redelijk nutteloze, ja overbodige publicatie) dan dertig jaar kan overleven? Iedereen mag naar eigen believen een antwoord invullen. Ook naar aanleiding van dit feestnummer zijn jullie reacties welkom. De redactie kijkt in dit feestnummer echter dertig jaar vooruit. Geen tijd voor nostalgierik, de toekomst wenkt. We vroegen aan dertig auteurs om zich te verplaatsen naar 2043 (2013 + 30) en vanuit dat jaar hun tekst te schrijven... of om in 2013 hun fantasie aan het papier toe te vertrouwen, maar met het verzoek om dit slechts in 2043 te publiceren. Sciencefiction? Niet écht. De teksten handelen niet over marsmannetjes, robotten, utopia’s of wraaknemende farao’s en ook Frankenstein en familieleden blijven buiten schot. Wat dan wel? Pessimisme, realiteitszin, logica, vertrouwen, liefde, schoonheid, humor, angsten... vinden hun literaire neerslag in ongewone verhalen, vreemde voorspellingen, aangrijpende gedichten, ontluisterende essays, een hallucinante brief, jazelfs een grafrede. Kortom, het aanbod in dit nummer is van een zelden geziene diversiteit. Bekende auteurs, debutanten, redactieleden, dichters, essayisten, journalisten, filosofen laten hun verbeelding de vrije loop. Het zou wellicht interessant zijn om binnen
chard Foqué mogen we hierover onze poëtische twijfels bovenhalen, zelfs ongerijmd. Betty Antierens stapt op de laatste trein naar het Avondland. Of hoe veroordeelde mensen door te ontsporen de vrijheid uitvinden. Bij Tim Wouters woedt de revolte volop, de dag van de Arbeid op 1 mei is helemaal geen feest. Geen fanfares, geen vakbonden, geen gebalde vuisten, geen paraderende turnkringen, maar bittere strijd, Sarajevo revisited. Ook bekentenissen duiken na dertig jaar uit het geheugen op. David Troch ontluistert dat hij als zesjarige keuter de enige, poëtische liefde ontdekte. Zestig jaar geleden, Gierik nummer 1 was nog maar net verschenen. Jasper Vervaeke verhaalt deemoedig hoe hij de literatuur uiteindelijk omhelsde en zelfs de waanzinnige idee kreeg om ook zelf iets te schrijven. René Hooyberghs en Sylvie Marie denken aan de toekomst van hun kind en kleinkinderen. Ze leven nu al verder in de ontwapenende poëzie van hun scheppers. Jean Paul Van Bendegem onderzoekt in hoeverre hij als 90-jarige de logica van het risico om te overleven in woorden en gedachten kan bevatten. Kan een ouderling ook nog jong van geest zijn? Chrétien Breukers vindt dat het hoog tijd is om wielrenner Joop Zoetemelk in ere te herstellen: 67 jaar na de feiten, het is nooit te laat voor een ereronde. Toon Esch ontdekt hoe Willem Elsschot met zijn Kaas iedereen een neus zette: 110 jaar na de feiten eindelijk enige klaarheid! Kristien Hemmerechts ziet haar ultieme droom in vervulling gaan: een eigen grafrede schrijven. Ze heeft nog welgeteld dertig jaar de tijd. We verloren ook het picturale element niet uit het oog. Filosoof Ronald Commers bezocht kunstenares Diane Bogaerts op haar atelier.
Ze was bereid om de Gierikredactieleden van 2043 als naakte waarheden voor te stellen. Ook nog enkele gebruikelijke, originele inzendingen. Seger Weijts stelt ons enkele poëtische vluchtwegen voor. Claar Griffioen schetst het tragische verloop van een bloedstollende en hartverscheurende levensloop. De Katangese dichter Sinzo Anzaa debuteert in Gierik met een geëngageerde dageraad. En Peter De Voecht debuteert poëtisch, maar neemt al onmiddellijk de benen. Kobe Van Steenberghe legt bloot wat de vrouw o zo graag heeft. Harry M. P. Van de Vijfeijke betreurt het dat hij niet wijzer en jonger is. Dertig jaar Gierik is dus nog niet zó oud... Op donderdag 3 oktober wordt Gierik door het Provinciebestuur Antwerpen in de provinciale bloemetjes gezet (zie uitnodiging). Ontelbare woorden van dank aan alle huidige en vorige Gierikabonnees, aan alle huidige en vorige Gierikredactieleden, kunstenaars, illustratoren, mecenassen, sponsors, Antwerpen Boekenstad, de Provincie Antwerpen en alle mogelijke auteurs die solidair en onbezoldigd hun teksten ter beschikking stelden. Eén woord dringt zich op: solidariteit! Voor het winternummer 121 plannen we een thema omtrent bijzondere, minder gekende aspecten van Wereldoorlog 1. Schrijvers van nu schrijven over mensen en schrijvers van 100 jaar geleden. Gierik wil niet alleen voorspellen, ook tijdig herinneren kan de toekomst beïnvloeden. ❚
De Provincie Antwerpen en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift nodigen u uit op de voorstelling van Gierik 120, feestnummer n.a.v. het dertigjarig bestaan op donderdag 3 oktober om 19 uur (opening) in het Bernarduscentrum, Lombardevest 23, 2000 Antwerpen (parking nabij onder Groenplaats) Dertig auteurs brengen aan de hand van originele teksten (poëzie, proza, essay, filosofisch betoog, voorspellingen en een grafrede) hun indrukken vanuit het jaar 2043: Marleen De Crée, Rik Pinxten, Peter Theunynck, Jan Lauwereyns, Guido Lauwaert, Fernand Auwera, Kurt Van Eeghem, René Hooyberghs, Christophe Vekeman, Kristien Hemmerechts, Ronald Commers, Diane Bogaerts, Jasper Vervaeke, Guy Commerman, Werner Lambersy , Chrétien Breukers, Richard Foqué, Bettie Antierens, Jean Paul Van Bendegem, Toon Esch, Tim Wouters, Claire Huynen, Pjeroo Roobjee, Ruth Lasters, David Troch, Sylvie Marie, Elvis Peeters, Roland Legrand, Annie Reniers, Lut De Block.....
19.30 uur Verwelkoming door maître de cérémonie Kurt Van Eeghem Monica De Coninck opent de werkzaamheden Rik Röttger legt uit waarom Lut De Block en Elvis Peeters lezen hun poëzie Claire Huynen raconte pourquoi à Paris... Guy Commerman bedankt Nadien receptie, glazen der vriendschap, hapjes, bubbels en babbels
Lut De Block
Is het dan toch het verlangen le dur désir de durer dat ons drijft. We leven ongemerkt verder zonder besef van duur. We worden achteloos dertig, zestig, negentig. De stroom van de tijd legt een dikke laag as op ons maar waar is de bron, waar is de monding wie meet het verval. Na verloop van tijd moet je nagaan of de dingen nog wel bestaan. Hebben de bomen nog namen de rozen nog geuren hebben de zwaluwen de Arabische lente overleefd. En de mens. Is zijn naam nog van tel. Je mag je nimmer vergissen. Je kan niemand vervangen. Je schrijft om de deur op een kier te houden. De wereld dringt zich op maar het gedicht is dwingender. Geef het je woord. Taal steeds naar meer. Voor altijd.
Rik Pinxten 2043 wordt een goed jaar
Europese rijken vielen over elkaar om hun eigen potentaatjes aan de macht te houden, voor elke regio een eigen klein groepje. Uiteraard verzwakte dat het oude Europa eens te meer en het leek nu meer op de laat-middeleeuwse taart van kleine adellijke deelgebiedjes dan op de bevlogen Unie die na de Tweede Wereldoorlog de bewoners van vrede en welvaart had doen dromen. De vele middelmatige neonationalisten die in heel Europa aan het begin van de 21ste eeuw de politieke wereld waren binnengestormd, waren erin geslaagd om zich in de regio’s stevig in de machtsposities te vestigen. Dat ze daarbij regeerden over een rijk dat fictief was en ze vooral schatplichtig waren aan enkele internationale financiële giganten en hun maffiatroepen was een taboethema geworden, eens de nieuwe nazaten van Baas Ganzendonck zich van de lokale bestuursniveaus hadden meester gemaakt. Persvrijheid en culturele creativiteit waren officieel als antivolkse houdingen afgevoerd en strenge straffen zorgden ervoor dat de bevolking dat verbod gedwee opvolgde. De leiders van de lokale volksnationale regimes hadden in een internationale samenkomst van Europese en Amerikaanse geestesgenoten beslist om een gekuiste versie van ‘Brave New World’ als basistekst
De kinderen waren al lang geen kinderen meer. Na voorspoedige studies hadden ze werk gevonden, om dan weer ander werk te vinden, en dan weer zelf een zaak te beginnen. Zij waren meer dan gemiddeld begaafd, maar de wereld waarin ze sinds de kanteling leefden, was veranderd in een harde arena van overleving. Die kanteling had niemand zien aankomen. De veertigers en vijftigers van toen, in 2010, hadden de Europese en Noord-Amerikaanse landen in een scherpe neergaande spiraal van crisis gestort. Geldhonger, graaicultuur en kortzichtigheid vierden hoogtij gedurende tien jaar. Het bekrompen nationalisme dat overal in Europa en Noord Amerika was gegroeid, had ook de laatste progressieve en toekomstgerichte regimes gewurgd. De zwarte president Obama was een van de laatsten die van de scène verdween. Na een derde ambtstermijn omwille van de open oorlog met Pakistan en China was hij in 2020 verbitterd opgestapt: zijn land was het terrein geworden van gruwelijke uitbuiting van de armen door de kleine groep superrijken, die de potentaten van Rusland en de verwende Chinese miljardairs als voorbeeld namen. Maffieuze groepen vormden nu de permanente privé-legers rond de superrijken in de drie landen. De zelfgenoegzame
voor ‘de nieuwe mens’ te aanvaarden en deze in het onderwijs verplichte leerstof te maken. Het bekende boek was herschreven tot een positieve ode aan de mens als gehoorzame en afhankelijke volgeling van de leider. Soma werd de enige geestesverruimende drug die dit mensbeeld zou helpen realiseren. Het werd niet enkel een toegelaten drug, maar de enige beloning voor elke daad van gehoorzaamheid en opoffering aan de nieuwe volkseigen levenswijze. Andere elementen van het boek werden slechts licht gewijzigd: de bezielende nieuwe leiders hadden geoordeeld dat de verbanning van alle weerspannige burgers naar een soort reservaat van verschoppelingen, een goed idee was van de schrijver en hadden dit geestdriftig aanvaard als blauwdruk voor de eigen uitsluiting van intellectuelen, vluchtelingen en ongehoorzamen allerhande. Ten slotte werden enkele andere symbolen aan het boek toegevoegd: een eenvormige vlag werd aanvaard, met lokaal telkens verschillende kleuren; en de mier werd als ideaaltypische invulling van de solidaire burger het centrale figuurtje van alle politieke logo’s in Europa. De mierenmaatschappij was immers een efficiënte maatschappij, betoogden de leiders, waar iedereen zijn plaats kent en gehoorzaamheid en discipline de hoogste waarden werden en de oude dieëenheid vrijheid-gelijkheid-solidariteit eindelijk als een historische vergissing kon verbannen worden. Na een intense discussie binnenkamers waren de Vlaamse leiders het eens geworden over de enige officiële ideologie die op de scholen zou onderwezen worden. De discussie ging niet over de inhoud, want daarover was iedereen het eens, maar over de terminologie: kon men gaan voor goed management of moest men pleiten voor goed bestuur? Dat niet voor visie of politiek moest worden gekozen, daarover bestond geen enkel meningsverschil. Bestuur zou het zijn, en een niet-politieke visie. Maar management was toch een Engelse term en dat botste voor sommigen teveel met de volkseigenheid. Dus werd gekozen voor de oerdegelijke term ‘goed bestuur’. Dat was even een spannend moment geweest binnen de groep van leiders, maar na de val van Obama was de beslissing plots als vanzelf genomen.
van de nieuwe politici was gekomen, bleef het mogelijk om het te gebruiken als een soort nieuwe samisdatstructuur. Je kon er allerlei teksten, oproepen en zelfs hele analyses mee versturen die als het ware onder tafel werden doorgegeven. In de toplaag van de regionale staatjes schuwde men dit soort van onderaardse verzet, dat zich beriep op creativiteit, vrijheid en andere oude en vervallen waarden en dat het nieuwe, fiere volksnationalisme weigerde te aanvaarden als definitieve invulling van het menszijn. Een van de leiders, die vaak en graag pronkte met zijn kennis van de Romeinse teksten, sprak smalend over de ‘nieuwe eerste christenen’. Zijn punt was dat in het Romeinse Rijk van de keizers het verval was ingetreden doordat Barabas, Jezus en andere dergelijke oproerkraaiers de schitterende macht van het keizerrijk niet konden velen en daarom een ondergrondse tegenbeweging waren gestart, later omgevormd tot een staatsreligie. Het liep toen allemaal fout omdat de keizers in hun beleid niet vertrokken waren vanuit de volkseigen principes. Dat deed het nieuwe beleid wel, betoogde hij, en daarom kon hij de restgroep van creatievelingen, vrijheidsstrijders en dergelijke enkel beschouwen als een wanhopig groepje van achtergebleven verraders van het volk. Niettemin bleef het de nieuwe leiders steken dat de groep van dropouts bleef groeien. Ondanks al het goede bestuur in de nieuwe kastemaatschappij bleef een onderlaag vrijheid, zelfbeschikking, creativiteit, zelfs persoonlijke ontplooiing en kunst als hoogste waarden koesteren en bleven zij netwerken ontwikkelen om elkaar te vinden en te steunen in die tegenbeweging; de kinderen waren als vanzelf in contact gekomen met die tegenbeweging en voelden zich snel aangesproken door dit avontuur. Natuurlijk wisten ze wel dat deze beweging hen geen vaste plaats in de maatschappij, of geen vast inkomen kon garanderen. Wanneer ze gehoorzaam zouden blijven, dan zou voor hen gezorgd worden, hoe schamel hun bestaan ook zou zijn. Maar zij voelden zich beter in hun dromen, in hun hart en hun verstand, in hun fantasie vooral aangesproken door de tegenbeweging: mensen werden daar voorgesteld als zoekers, niet als weters. De mens zou ook twijfel kennen, en passie, en ontroering bij wat niet onder woorden te brengen was, en poëzie. In de tegenbeweging werd vaak fel gediscussieerd en vlogen de argumenten tegen lichtsnelheid over het net. De tinteling die de kinderen voelden wanneer ze al die voorstellen over het schone en het goede zagen passeren op het net en wanneer hun eigen probeersels onderwerp werden van gesprekken en beschou-
De kinderen hadden toen, in 2020, bedacht dat een mierenmaatschappij - zelfs wanneer die zogenaamd goed bestuurd werd - aberrant, anti-humaan en verwerpelijk was. Zij hadden een geheimtaal ontdekt, die op het oeverloze internet hoogtij vierde en die een andere, vrije en creatieve mens als ideaal aanhield. Doordat internet nooit helemaal onder de controle
wingen, verrukte hen. Het leek telkens weer alsof ze alleen dán leefden en ze begrepen niet dat de somavolgelingen die tinteling ontkenden of er zelfs angst voor hadden.
Na het vijftigste voorstel was de orde volledig zoek. De leiders waren met elkaar op de vuist gegaan en hun vrouwen hadden zich ook in het gewoel gemengd. Rond de klok van middernacht waren in de zaal al een honderdtal doden geteld en tegen de ochtend was de enige overlevende in een laatste krachtinspanning naar een lokale nieuwszender gesukkeld en had met zijn laatste levenskracht gemeld dat alle leiders in hun ultieme poging om de nieuwe orde voor de toekomst te vrijwaren, gesneuveld waren. Naar verluidt zou de ontruiming van de zaal en de identificatie van de lijken zeker een week duren. De kinderen gingen de straat op bij het horen van dit nieuws. Overal waren mensen buiten gekomen. Ze waren bezig de logo’s en de vlaggen te verwijderen en leken blij. Plots verschenen muzikanten op straat en kunstenaars begonnen als vanzelfsprekend de straten en pleinen te schilderen, allemaal in verschillende kleuren en motieven. Sommige burgers schreeuwden dat dit chaotisch was: ze wisten zich geen raad met al die verschillende kleuren en motieven, maar de meeste mensen lachten en begonnen spontaan met elkaar te dansen, elkaar te strelen en te kussen. Een oude vrouw verscheen op duizenden televisieschermen in heel Europa en legde geduldig uit dat Brave New World ten einde was. Iemand las dan de oorspronkelijke versie van het boek. Het volk viel van de ene verbazing in de andere. De kinderen voelden dat ze nu écht aan hun leven zouden kunnen beginnen. ❚
Nieuwjaar 2043 gebeurde het dan. Het officiële nieuws sprak van een internationale ramp zonder voorgaande: de nieuwe wereldorde, die zo prachtig en eeuwig was ingevuld door de nieuwe leiders van de mierenmaatschappij, was onthoofd. In alle staten van de nieuwe orde tegelijk. Men stond voor een raadsel: in de feesten van oudejaar, met nog een jaar voor de eigenlijke jubileumviering van een kwart eeuw mierenmaatschappelijke nieuwe orde, waren alle regionale leiders in een gezamenlijk festijn van eten, drank en dans om het leven gekomen. Na veel gepalaver waren ze erin geslaagd om voor het eerst allemaal samen de Oudejaarsnacht door te brengen in een van de beroemde Beierse bierhallen. De geruchten waren nog niet bevestigd, maar alles leek erop te wijzen dat de leiders in hun verheven streving naar goed bestuur die nacht - vermoedelijk toch ook onder invloed van het rijkelijk stromende bier - besloten hadden een eenheidshymne te adopteren. Dat zou de bekroning van eenwording zijn en het zou meteen ook alle verdorven vrije muziek van de vorige twee eeuwen kunnen laten verstommen. Het eerste voorstel van tekst en muziek werd echter afgevoerd, nadat vier leiders van kleine regio’s hadden gedreigd om de zaal te verlaten als dit voorstel ‘duidelijk van een grote regio’ het zou halen.
Christophe Vekeman
Christophe Vekeman Het geheim van alle mensen
Nu ik onmiskenbaar ben wat ik nooit had gedacht te zullen worden, namelijk zeventig jaar, wil ik wel heel even de tijd nemen om te bespiegelen over het leven in het algemeen en dat van mij in het bijzonder. Over het leven in het algemeen kan ik kort zijn: daar weet ik zacht gezegd niet veel van af. Ik heb altijd sterk verschild van andere mensen, ook en misschien zelfs vooral van degenen die meenden anders te zijn dan de rest: met excentriekelingen, kunstenaars, zogenaamde individualisten en dergelijke types heb ik mij godlof altijd nog veel minder verwant gevoeld dan met de doorsnee burger. Wat niet wegneemt dat ik ook van de doorsnee burger nooit een sikkepit begrepen heb. Ik heb geen idee hoe hij het klaarspeelt, bijvoorbeeld, elke dag opnieuw, om zijn werk uit te oefenen, de een of andere krant te lezen, naar de televisie te kijken, eten klaar te maken, dan dat eten op te eten, zijn zoon of dochter – soms zelfs meervoud! – te beminnen, ’s avonds te gaan slapen, ’s ochtends op te staan, en dit allemaal zonder zichzelf voor het hoofd te schieten. Net als iedereen heb ik een behoorlijk goed en realistisch beeld van waar het alledaagse leven van de meeste mensen uit bestaat en net als de meeste mensen ben ik er eveneens van op de hoogte hoe bepaalde
minderheden zich door het bestaan heen worstelen. Ik bezit kennis, ik heb veel gezien en veel gehoord en veel gelezen – in elk geval meer dan genoeg om te moeten weten wat hun geheim is, het geheim van alle mensen. Dat ik het níet weet, nog steeds niet, en dat het geheim van alle mensen bijgevolg wel tot in eeuwigheid, tja, geheim voor me zal blijven, beschouw ik als de grote reden waarom mijn eigen leven mislukt is: wie er met zijn hoofd niet bij kan hoe de mensheid er dag in dag uit in slaagt zichzelf niet collectief ter dood te brengen, maakt natuurlijk weinig kans om erg gelukkig te worden. Sterker nog, mijn geluk zou een heus wonder zijn geweest, welhaast even miraculeus als het feit dat het mij kennelijk toch maar mooi wél zelf gelukt is, zeventig jaar in leven te blijven. Al is het dan correcter te stellen: welhaast even miraculeus als het feit dat het mij niet gelukt is, al die tijd, een goed moment te vinden om te sterven… Ik ben nooit een groot denker geweest, denken heb ik altijd even zinloos gevonden als gelijk welke handeling en ik denk dat ik daarin groot gelijk had. Ik ben zeventig jaar oud, kijk terug op een leven dat net zo goed niet geleid had kunnen zijn en zie - al zijn enorme rampen en tegenslag mij altijd bespaard gebleven - helemaal niets wat mij, mocht ik iemand anders we-
zen, met afgunst op mezelf zou kunnen vervullen. Ik kijk naar mijn leven, dat zich uitstrekt over zeventig maal driehonderdvijfenzestig dagen en nachten, met evenveel emotie als naar een steen in mijn tuin, een fles drinkwater, een rol toiletpapier. Wat dit over mij zegt? Vliegend door het heelal of mij bevindend op de maan, zo weet ik zeker, zou ik op dezelfde wijze naar onze planeet blikken als naar een blad dat van een tak waait: schouderophalend. Ik ben fundamenteel niet onder de indruk, het minst van al nog van het feit dat ik nog nooit van iets – een naakte vrouw, een schilderij van Rubens, het wereldrecord adem inhouden, de Grand Canyon – onder de indruk geweest ben. Ik ben zeventig jaar lang niet onder de indruk geweest, geen luttel ogenblik, en dat heeft mij zeventig jaar lang de normaalste zaak van de wereld geleken. Alles is de normaalste zaak van de wereld; er zijn geen uitzonderingen op deze regel, zomin als er uitzonderlijke mensen bestaan. Als ik zeg dat mijn leven mislukt is en dat ik niet gelukkig geweest ben, mij zelfs geen voorstelling kan maken van de gewaarwording die geluk wordt ge-
noemd, dan impliceert dit geenszins – vergist u zich alstublieft niet - dat ik mij ooit óngelukkig gevoeld heb. Ongeluk? Juist mijn onvermogen gelukkig te zijn, en mijn besef daarvan, maakt dat ik nooit een poging ondernomen heb het desondanks te worden. En wie het geluk niet nastreeft – en uiteraard ook niet bang is het weer te verliezen – kan niet ongelukkig zijn. Geluk noch ongeluk heeft in mijn leven ook maar de geringste rol gespeeld. Dit lijkt misschien troostrijk. Maar zelfs ongelukkige mensen acht ik op hun manier gelukkiger dan ik. Zelfs ongeluk is beter dan niets. Het jaar is 2043, ik ben zeventig jaren oud. Straks ben ik dan eindelijk dood, straks zal ik alsnog zijn verdwenen, ik die nooit echt aanwezig geweest ben. Nergens ooit echt aanwezig, zelfs niet daar waar ik tijdenlang was. Ik heb zeventig jaar geleefd en er is nooit iets veranderd. Er zal nooit iets veranderen. De mensen nemen hun geheim mee in het graf; alles zal straks hetzelfde zijn als toen alles nog moest beginnen. ❚
Men heeft slechts één eigendom, zijn verlangen. Jacques Rigaut
Claire Huynen Sarabande en Contrabande
Ze hadden lang gepraat alvorens de man zich oprichtte en de muziek aanzette. Ze hadden gelachen. Hadden met elkaars woorden gespeeld. Ze waren licht. Maar nu, dat was een andere zaak.
Zijn handpalm lag in de luwte van de rug van de vrouw. Als zijn hand niet zacht opdringerig had aangevoeld zou het bijna een liefkozing zijn geweest. Als ze niet een nauwelijks waarneembare druk had uitgeoefend. De vrouw gehoorzaamde, het lichaam veroverd. Ze voegde zich naar het bevel. Haar heupen beroerden nauwelijks die van de man. De beweging mondde, soms, uit in een streling, een benadering. Enkel maar een benadering. Vluchtig en gauw. Reeds verwijderden de lichamen zich van elkaar. Door dezelfde beweging. Door een samen glijden. In een unieke zwaai.
De arm van de vrouw rustte op die van de man. Hoewel licht, voelde hij zich erdoor als in de zekerheid van een veilige haven. Als aan een anker dat het water bedwong. En soms, door een beweging, verwijderde de arm zich, verbrak de band. Zou de vrouw aan het wankelen hebben gebracht als het lichaam niet beter zou geweten hebben. Maar de vrouw wist beter. En haar arm strekt zich uit, zeker dat hij de hand van de man zou vinden, dat hij haar zou terugbrengen. Haar repatriëren. Hun huid verbinden. Zelfs gescheiden was er slechts één beweging die hun lichamen stuurde. Hetzelfde ritme woog op hun bewegingen.
De man plantte zijn blik in die van de vrouw alsof de hele muziek daar ontsprong. Alsof het lied van het volledige orkest daarin vervat zat. Ze glimlachte soms. Maar meestal beantwoordde ze de scherpe tonen van de dans.
10
Een vluchtig ogenblik lang hield de man de vrouw in een steviger greep. De benen van de dansers gleden op elkaars ritme. Van het hare naar hem naar haar. Hun passen voegden zich samen. Aan de buik verenigd. Nu was het hun buik die de dans beheerste, zoals de zee een schip draagt. Dat stampen was hun centrum. Soms raakten hun lichamen nog van elkaar los, maar de bewegingen werden minder uitvoerig. De lichamen droegen minder.
De muziek was opgehouden en had hen verstomd achtergelaten. Uitgeput en vol wellust. Ze hadden elkaar losgelaten en voelden zich verloren, besluiteloos. Ze waren gaan zitten. En de schouder van de vrouw rustte even op de schouder van de man. Alsof zich in zijn lichaam nog een beetje dans zou bevinden. In haar lichaam. Plots werd de blik van de man vrolijk, en, als een offerande, bood hij de vrouw een sigaret aan die hij als een goochelaar uit het niets leek te hebben getoverd.
Hun aangezichten waren elkaar genaderd. Enkel gescheiden door hun adem. De lippen licht trillend. Nu was het de blik van de man die beefde. Nochtans bleef zijn hand stevig in de rug van de vrouw. Hij drukte de vrouw stevig tegen zijn deining. Maar hij wist dat zij de dans leidde. Dat het haar verborgen beweging was, haar overgave die hun harmonie bepaalde. De vrouw had hem, zonder het ritme te verstoren, koortsig gemaakt. Fijn en soepel, als een zeldzame ledersoort, had de huid onder de kledij zich laten gelden. Zij beantwoordde de onbeweeglijke liefkozing van de hand van de man. Ze verzette zich ook, alsof ze de wilder wordende rillingen wou temmen. Onafhankelijk.
De vrouw was verbaasd. Zij vroeg: - Maar waar heb je dat vandaan? Is ze echt? De man knikte, niet weinig fier. Hij gunde de vrouw de eerste trek die zij als uitgehongerd inhaleerde. Die ze proefde als een fijne wijn. Ze glimlachte en hulde haar aangezicht in de rook. Ze zoog zich een nicotineroes. De tabak was een beetje wrang, droog en brutaal. Contrabande heeft zich nooit om het delicate bekommerd. Ze deelden de sigaret van mond tot mond. ❚ Parijs, juli 2013
Zij dansten nog steeds, maar het werd meer glijden. Het samenleven van de lichamen werd een complot. Zij hadden beiden het dicteren van bewegingen opgegeven. Zij hadden hun lichamen de onafhankelijkheid gegund. De dans had de macht gegrepen en ze hadden zich onderworpen.
vertaling: René Hooyberghs
11
Ronald Commers, toespraak Galerie Berkenveld
Ronald Commers Ontmoeting met Diane Bogaerts
“Ah, Diane,” riep ik. En het was alsof, zoals bij Damascus (toen lang geleden) een lichtstraal binnenviel in het café. Tot daar alles goed. Hoewel in duisternis gehuld, we hadden elkaar gevonden. Om haar atelier, één hoog boven de herberg te bereiken, was die lichtstraal broodnodig, zo bleek kort daarop. Dat ik, die toch die krakerige trap voor het eerst achter de al veel behendigere kunstenares beklom, die middag niet het leven liet dank ik aan de goden, de zwarte goden zo goed als de lichtbrengende goden. Wis en waarachtig, u ziet mij hier staan, in kleur, wat het zekerste bewijs is dat ik toen la Bohème aan het Van Humbeekplein heb overleefd. Zo heet dat plein. Wat ze al niet uitvinden nietwaar. En toen stonden we ineens achter een deur die nodig aan nieuw kleurtje toe was, in het atelier van de schilderes. Wat ik daar mocht meemaken, valt moeilijk in een geloofwaardig relaas te vatten. U zult me moeten geloven op mijn woord. Ik heb zelden of nooit in mijn leven zo’n kwiek vrouwmens – verontschuldig mij het woord, maar zo is het aan het werk gezien. Ja misschien moet ik uitzonde-
Wij hadden een rendez-vous in een café aan een plein in de voorstad. Dat is het begin van een niet uitgegeven roman. Maar wees ervan verzekerd: het is waar gebeurd. Jullie hadden me moeten zien komen. Een café, niet direct te omschrijven als volkscafé. Er hingen geen wimpels van de voetbalclub Kiel Vooruit en aan de muur geen foto van paus Franciscus de Allereerste. Omschrijven we het eerder als een artiestenkroeg in een te prozaïsche wijk. Aan een dienster vroeg ik of ze misschien weet had van een schilderes, een zekere Diane Bogaerts, die me had gezegd, weken voordien, dat ze daar een atelier had. Waar is waar. Het florissante meisje achter de toog moest niet eens antwoorden. “Ikke,” riep iemand in de schaduwrijke luwte aan een tafeltje. Dat was de schilderes, Diane Bogaerts. “Dat ben ik,” zei ze nog, alsof ik haar al niet veel langer kende. Ik had haar niet zien zitten. Ik zal u vertellen waarom. Zoals gezegd, het was daar redelijk donker en Diane was in het zwart gekleed. Wat zeg ik, Diane is meestal, zoniet altijd in het zwart gekleed, al wil een rode sjaal of rode schoentjes wel eens meevallen. Daarenboven zat ze bij een duister kopje troost, en dat was van binnen ook al zwart.
12
ring maken voor wijlen mijn moeder die er ook wat van kon. Ik zag ze, de schilderes dus, rondhuppelen met panelen en schilderijen, die zelfs Herakles moeite hadden gegeven om te torsen. Met stomme (of was het domme) verbazing keek ik toe, ik haar toeschouwer die nog aan het bekomen was van de gewaagde beklimming vergeleken waarbij die van Vicenzo Nibali kattepis is. Voor mijn ogen ontvouwde zich de mozaïek van haar recente, en minder recente werk. Schilderij na schilderij: ik moest opnieuw naar adem happen. Alternerend moest ik van de vloer naar de grote muur kijken om toch maar een glimp op te vangen van de tableaus. Ik overdrijf niet dat het er qua snelheid van uitvoering aan toeging als in een Formule 1-wedstrijd voor ouderen. Enige angst beving me. “Pas toch op voor uw rug,” zei ik (vooral uit erbarmen, maar ook om zelf weer op adem te komen). “Dat is al te laat,” antwoordde de kunstenares snedig. Haar rug was al naar de vaantjes van vroeger, van het vele heffen en bukken en heffen. Toesnellen om haar te helpen, neen dat kon niet. Ook mijn rug was al een tijdje naar de vaantjes, vooral na het schilderen in ons huis van heel de trapzaal drie verdiepingen hoog (of is het lang, soms had ik op de rug gelegen zoals Michelangelo in zijn kapel). Mijn verzaken aan barmhartige hulp verhinderde geenszins dat ik kon voelen wat zij moet hebben gevoeld bij de privé-expositie waarvan ik, en ik alleen mocht genieten. Koen Vervliet kon die dag niet komen, wat zijn geluk is geweest, want of hij die trap had kunnen beklimmen daar heb ik mijn twijfels bij. Eerst durfde ik niet, gezien haar snelheid van uitvoering, maar tenslotte trok ik mijn stoute schoenen aan en zei: “Stop daarmee eens Diane, een momentje please (ik bedoelde eigenlijk for heaven’s sake). Stop. Hang nog eens dat schilderij van daarnet op.” Ik vroeg het omwille van de kwaliteit van de tekening en van het virtuoze lijnenspel, en omdat ik wat verder tegen de muur de kleine schets had gezien die aan het schilderij klaarblijkelijk was voorafgegaan. Met staalblauwe blik zei de schilderes: “Dat schilderij is nog niet af, ik moet er nog aan werken.” Daar had ik niet van terug. Maar in de monochrome ruimte van het atelier durfde ik niet te blozen. Ik besefte ook meteen dat de snelle dans van de rondhuppelende Diane dra weer zou beginnen. Nu moet u weten dat ik me ook was beginnen verwonderen over het ophangsysteem. Soms leek het of die tableaus vanzelf bleven plakken aan de muur. Ik beken dat ik het systeem niet heb weten te doorgronden. Alweer werd mijn blik opgevorderd om naar een ander schilderij te kijken.
Ik had in een zeldzaam moment van pauze eens snel gekeken naar felkleurige schilderijen in het belendend vertrek. “Dat is van een heel andere periode, hé Diane,” vroeg ik als een volleerde kunsthistoricus. O wee! “Zijt gij zot, dat zijn schilderijen van een vriendin.” “Ja ja, dat dacht ik al, dat ziet ge hé dat ge het ziet,” probeerde ik me te redden van de catastrofe. De kemel was geschoten, hoewel, er was geen man mee overboord. Ik hoopte het nog goed te kunnen maken. “Diane,” zo ging ik dus ernstig voort, “hoe leg je dat uit dat je dominerend in het zwart, en als het geen zwart is dan toch in heel donkere kleuren schildert?” Donkere kleuren, het klinkt met betrekking tot het werk van de kunstenares ironisch, maar ik meen het oprecht. Zij legde me uit dat ze als schilder vooral, ja op de eerste plaats, een tekenaar is. Dat kon ik beamen toen ik opnieuw onderzoekend keek naar de kleine schets die me al eerder had begeesterd. “De tekening, de tekening en het lijnenspel dat met de zwarte kleur van het tekenmateriaal begint, dat is wat me fascineert.” Ze verklapte me ook, maar dat houden we onder ons, dat ze eigenlijk op haar ongemak is met kleuren, ik bedoel andere kleuren dan zwart en zijn vele familieleden. Kleuren, daar gaan we weer dus. Zwart is toch een kleur, niet? Van Dijckbruin, nog wat aangezwart, dat is toch een kleur. Pruisisch blauw, ik bedoel heel diepblauw, dat is eveneens een kleur toch. En in de wonderlijke samenvloeiing ervan in Diane’s monumentale torso’s, niet zelden gekweld gedraaid of is het verdraaid, valt dit dreigend sombere kleurenspel niet te miskennen. Onderstreept dat dominerend zwart, de hoofdkleur van de tekening waarin de tekenaar oppermachtig aan het werk is, niet treffend het getourmenteerde van de gekromde lichamen? Is het zwart, naast toon van de maninconia en van het naderend onheil, ook niet de alomtegenwoordige kleur van de aanklacht? Van het onderdrukte protest tegen onrecht en slavernij? Om het met een beeld te zeggen, misschien ietwat belachelijk: zwart is dat niet de hoofdtoon die de droefheid toedekt in de hut van Oom Tom wanneer de verwoestende fakkels met de opgehitste blanke hogepriesters zijn gepasseerd en de ellende uit de donkere aarde schreit? Of dramatischer, want zo herinner ik me voor altijd: zwart is dat niet de kleur van de ijzige gil in de troosteloos monochrome vlakte van Birkenau, waar het licht van de Verlichting werd uitgeschakeld en het moordende gas zwarte poppen had gemaakt van de in elkaar verstrengelde lichamen?
13
Toen ik, nu helemaal alleen gelaten door de kunstenares, zonder handen aan de leuning die er niet was (en zonder op mama te roepen) de trap afdaalde was ik door haar kunst een gelouterde mens. Ik zag de contouren helder getekend. En ik opende duistere ravijnen en zag diepdonkerblauwe meanders van rivieren. En ik vond mijn weg trap afwaarts langs de diepdonkergroene bemoste bergwanden. En ik gleed, behoedzaam, langs de zwarte stammen van oude verkleumde bomen. En ik aaide de sombere takken die me net voldoende houvast gaven op mijn tocht naar de aarde die wacht en wacht en wacht. En toen ik tenslotte in het volle licht trad van de gelagzaal was de dienster spoorloos verdwenen. De wereld was veranderd, scherp omlijnd in het spel van duisternis en licht. In een glas bier op de toog parelden geen twinkelende belletjes en de heldere blos van het gele graan was erin vergaan. Ik kon alleen nog de zwarte letters Cristal, of was het Palm, tegen de glazige achtergrond van grijsdonker vocht lezen. Zijn niet alle letters zwart als ze met verzengend vuur op de palm van onze ziel worden geschreven? Langs die donkere lijnen van wat ik bij Diane had mogen aanschouwen vond ik mijn pad naar de blije wereld terug. Onderweg mijmerde ik nog lang na. ‘Ah ah,’ zo peinsde ik, ‘kon ik maar eens met van houtskool zwarte vingers strelend strijken langs de borsten en de dijen....’
Pàts! Bijna was ik onder tram Zeven gelopen, de blauwe, om daarna op de zwarte sporen met verkrampt lijf de tekening van mijn verlangen te spreiden. U hebt begrepen dat ik op tijd op mijn effen kwam, anders had ik hier niet gestaan om een groot kunstenares te loven en te prijzen. Ikzelf voor de gelegenheid keurig gekleed: in rood en blauw en geel. Liefste Diane, Mondriaan groet u. ❚ (vernissage 31 mei 2013) Galerie Berkenveld
Diane Bogaerts
14
15
Uit het fotoarchief van 30 jaar geleden: Poëziehappening n.a.v. de jaarlijkse Gedichtendag op 27 januari 2013 in Den Hopsack, Antwerpen. V.l.n.r.: Vera Beerten, Richard Foqué, Guy Commerman, Annmarie Sauer, Frank De Vos, Sven Cooremans en Sven Peeters.
Guido Lauwaert Nieuwe Feestdagen
Op 9 april 2013 werd voor de eerste maal in de geschiedenis de Dag van de Herinnering gevierd. Naar aanleiding daarvan verscheen de Niet Te Vergetenkalender. Tot 2041 heeft hij bestaan. Eenmaal de oplage onder de tienduizend was gedaald, viel er geen cent meer aan te verdienen. Uitgeverij De Sprekende Paling had aan de uitgave flink verdiend door het gebruik van pulppapier en het als een blok van 20 op 12 cm, dik 9,4 cm uit te geven. Na de lezing veegde je met een blaadje je kont af en hup de pot in. Het feit dat je er zo makkelijk van verlost was, was dé commerciële troef. Tot voor de uitgave van de Niet Te Vergetenkalender werd de krant als wc-papier gebruikt. Ik zie mijn grootmoeder nog elke zaterdagavond, terwijl mijn grootvader naar Jan Albert Goris in Amerika luisterde, de krant met behulp van een meetlat in kleine blaadjes scheuren en één voor één aan een haakje hangen. Ze scheurde met een ruk. Nauwelijks braam aan te zien.
verging, is een verhaal dat hier niet ter zake doet. Het enige dat ik kwijt wil is dat Pieter Paling stierf aan een overdosis zonnecrème en Pascal Paling werd neergeschoten door kapitein Iglo die hem voor een ijsbeer hield. De nieuwe eigenaar, Drukkerij Van Elst uit Duffel, wilde het blad een nieuwe look geven. Het papier blonk als een spiegel. Een blunder van formaat. Glossypapier slorpte de bewijzen van de stoelgang niet op, maar smeerde de laatste getuigen uit over de binnenwanden van de billen. De doelgroep haakte af. Want ook de onderstand liep graag met een propere kont rond. Het schakelde over op de pamper, XXL, van een obscuur merk uit een Duitse warenhuisketen. Goed. De Niet Te Vergetenkalender werd in de laatste jaren van zijn bestaan verkocht aan de spotprijs van 5,95 euro. De opbrengst kwam ten goede aan de VAL, de Vlaamse Alzheimer Liga. 9 april werd niet toevallig gekozen. Het was de verjaardag van wijlen professor Christine Van Broeckhoven, de patroonheilige van de VAL. Eind maart 2013 vond ik een print met de zetproef van de nieuwste kalender in mijn mailbox, en ik
In 2037 verkochten de gebroeders Paling de kalender en verlieten deze contreien. De ene belandde in Thailand en de andere in Alaska. Hoe het hen verder
16
dacht, dat herinner ik mij nog zeer goed, laat ik daar meteen melding van maken of ik vergeet het.
op 1 mei, Dag van de Arbeid, heel wat mensen toch op het werk verschenen. Ze dachten dat er die dag gewerkt moest worden, en nog wel dubbel zo hard. De meest merkwaardige dag van het jaar volgde op de Dag van de Arbeid, de Baaldag. Oorspronkelijk was hij gereserveerd voor wie op 1 mei op zijn werk was verschenen, maar gaandeweg werd het een gewoonte. Je werd schuin bekeken als je die dag een slag uitvoerde. Zelfs wie stiekem thuis werkte voor zijn baas, werd overdonderd door haatmails. Hij/zij was een spelbederver. Van iedereen werd verwacht dat hij die dag in zijn bed doorbracht, al waren er toegestane afwijkingen. Zolang ze maar bescheiden bleven. De meest voorkomende afwijking was een kroeg zonder irriterende muziek opzoeken. Eenmaal die gevonden een glas, een fles, een vat te commanderen, die in je eentje te consumeren en vervolgens urenlang te mediteren. Tenzij de afwijkeling [m/v] iemand ontmoette die net als hij/zij baalde van het feit dat er elke dag wat te vieren valt. De compagnon de route was welkom, zolang hij maar zijn mond hield. Het vernoemen van de naam was al een zware overtreding en mocht beantwoord worden met een vuistslag in het gelaat, met een flinke bloedneus tot gevolg. Voor de rechter gedaagd werd Slagmans, geboren op en verblijf houdende op en verschijnende voor ons op de zitting van vrijgesproken wegens zelfverdediging.
Op de Niet Te Vergetenkalender stond op elke achterpagina, dat zijn er dus 365, om de vier jaar 366, leuk opgestelde berichten die u herinnerden aan dingen die u niet mocht vergeten. Elk jaar met nieuwe zaken die je niet mocht vergeten. Ik ga hier niet alle uitgaven bespreken, maar me beperken tot de eerste. Er zijn weinig exemplaren van bewaard gebleven, om een voor de hand liggende reden, die hogerop ter sprake is gekomen. Maar de print heb ik bewaard, zodat ik nu, lang na mijn overlijden, u nog gedetailleerd kan vertellen wat er zoal in stond. Je werd er werkelijk een pak wijzer van. Onder meer dat u op 2 april vergeten was dat het 1 april Gekkendag was, en dat die voor het eerst werd gevierd op 1 april 1812, toen de Engelse koning King George III officieel weer gezond werd verklaard. Dat was in 2013 dus 201 jaar geleden, als ik mij niet vergis, want wiskunde is nooit mijn sterkste vak geweest. Er is zelfs een schat van een film over gemaakt, The Madness of King George [1984]. Met Nigel Hawthorne in de hoofdrol en mijn lievelingsactrice Hellen Mirren als zijn vrouw. De kaduke mentale staat van King George ontstond door porfyrie. Als je daar zelf last van had, had je recht op een vrije dag, mits begeleiding van twee witte wandelende schouwgarnituren met witte zonnebrillen. Dat werd indertijd ervaren als een leuke ervaring, witte i.p.v. de traditionele zwarte bodyguards. Een megasucces. Er waren zelf heel wat mensen die verwardheid simuleerden om aan het gebeuren te kunnen deelnemen. Ze begonnen met afspraken te vergeten. Gevolgd door de namen van hun kinderen of vrienden niet meer te herinneren. Of pas na de grootste moeite. Dat maakte hun ziekte [!] geloofwaardiger. Jaarlijks haalden de massale verschijningen het journaal. En de voorpagina’s van de kranten. Ik herinner mij dat De Tijd in 2016, indertijd een deftige zakenkrant, een extra bijlage maakte over de Gekkendag en zijn vele nevenverschijnselen. Er stonden paginagrote advertenties in van beroemde brillenmerken en fabrikanten van bedrijfskledij. Verdomd, goed bekeken, dacht ik, ze verdienen er lekker aan, maken winst, over de rug van dwazen en gekken.
Ja, zo was het nu eenmaal, in 2013, en er viel niets meer aan te veranderen. In de loop der voorgaande jaren was het hele jaar volgestroomd met Feestdagen. De Dag van de Klant, de Warme Truiendag, de Dag van de Grootouders, Moederdag, Vaderdag, Open Monumentendag, Dag van de Verrijzenis [varieert], Dag van de Lege Portemonnees. Hij wordt voorlopig alleen in de Arteveldestad gevierd op de laatste dag van de Gentse Feesten, maar door het groot aantal Feesten in de vakantieperiode, denken de Verenigde Lederhandels van Leuven, Mechelen, Hasselt, Lokeren en Oostende eraan om bij de sluitingsdag van hun Feestweek een portemonnee te geven. Aan lapjes geen gebrek. Tot een zakje geplooid en een koordje er rond. Meer hoefde niet, het was de geste die telde, nietwaar. De enige voorwaarde om een gratis exemplaar te vangen was een aankoop van minstens 15 euro. ‘Ja, meneer, mevrouw, het is voor de trouwe klanten,’ zei mijn vaste lederhandelaar Stanley Schaap, gevestigd in de Nederkouter 121 te Gent, bij wie ik controleerde of die gratis actie werkelijk stond te gebeuren. ‘Als we ze gratis geven hebben we geen tijd meer voor de echte klanten. En dat soort volk, dat wakker schiet van het
Ook een merkwaardige dag was de Dag van de Vergissingen. Iedereen mocht op 1 mei een vergissing begaan. Een veel voorkomende vergissing, zo stond geschreven en gedrukt in de toelichting op de achterzijde van het kalenderblad van 30 april, was dat
17
woord “gratis”, zien we nooit meer. Tenzij we weer een actie doen. Nee, zelfs in de tijd van de ruilhandel was het een kwestie van geven en nemen, nietwaar? Maar dat begrijpen de mensen niet. Ze gaan dan kwaad buiten en vegen hun voeten af voor ze de straat opgaan. Kopen willen ze niet, maar hun vuiligheid achterlaten wel. Zo arrogant als dat de mensen tegenwoordig zijn.’
de mannen die last hadden van natte winderigheid geen kamer-, maar keukendienst. Ze hadden een bijnaam, zeer in trek bij de vrouwen. Ze noemden die dag de man met tijdelijke keukendienst ‘Nat Scheetje’. Net voor de lente begon had je Pi Day. Werd gevierd op 14 maart. Sommige landen opteerden voor 22/7, maar die haalden het niet omdat ze, één, in de minderheid waren, en twee, omdat op 22 juli veel wiskundigen vakantie vieren en dus niet in duidingprogramma’s tekst en uitleg kunnen geven. In Griekenland viert men de Pytagorasdag met de bouw van een gelijkbenige stelling van hout. Zij werd bij valavond in brand gestoken en het feest was voorbij eenmaal er van de stelling slechts een hoopje as overschoot. Dan was er nog de Dag van de Logica, waarop alles klopte als een zwerende vinger, de dag van de Wetenschap, waarop verwacht werd dat iedereen aan iedereen een weetje vertelde. En als de andere zei, ‘Dat weet ik al!’, was de ene verplicht een uur lang met ontblote kont in een hoek te gaan staan. De keuze van de hoek was vrij.
Zottegem heeft geweigerd zich bij de kring met label LLL [Levend Leder Levenslang] aan te sluiten omdat het overwoog om op de elfde dag van de elfde maand de Dag van de Zotten te vieren, en de bedoeling was dat iedereen die dag verschrikkelijk veel geld uitgaf, te gek voor woorden. Geel heeft zich achter Zottegem geschaard, net als Duffel, waar ook een vermaard psychiatrisch centrum gevestigd was. Ook om te onthouden, opdat u tijdig de ketting van uw fiets zou smeren en de banden oppompen, was de Autoloze Zondag. Wanneer die juist valt, schiet me niet meteen te binnen, en ik heb geen zin de hele kalender af te lopen om hem te vinden.
Ook de nachten werden niet vergeten. Zo was er de Nacht van de Musea, de Nacht van de Poëzie, de Nacht van het Paard, de Nacht der Televisiesterren die door VTM en VRT werd gevierd, maar zonder de VIER en VIJF. Voor wie een en ander niet duidelijk is, raadplege Infasin [International Fast Information], de opvolger van Google. We zijn er bijna. Nog even doorzetten. Koopjesnacht! Verschilde van streek tot streek. Nacht van de Vallende Sterren. Op 17 mei de Nacht van Knack. De datum verwees naar het feit dat kort voor het ochtendgloren van 17 mei 1970 Willy De Nolf een idee had en meteen zijn zoon Rik uit bed belde, die er net in lag. En dat midden in de blokperiode.
Dan zijn er nog Dag van de Reclame, 11 november, De Langste Dag, 6 juni, die verwijst naar de landing in Normandië in 1944, Valentijnsdag, Vegedag, Secretaressendag, Gedichtendag, Dag van de Boekhandel, Dag van de Vrede – wordt gesponsord door het Ministerie van Landsverdediging, Leerkrachtendag, Dag van de Student, Koopjesdag, Vrouwendag, de Dag van de Hoorndragers, 19 maart. Er werd weinig ruchtbaarheid aan gegeven en als die er al was, dan in bedekte termen. Welke feestdagen waren er nog? Even denken. O, ja. Dag van de Krant, Wereld Whiskydag: 18 mei; Bloomsday: 6 juni, Honderdste Schooldag: 20 februari. Sint-Niklaas, volgens Paul van Ostaijen een appelbaas uit het land van Waas, maar dat mocht geen reden zijn dat ook de ouders, grootouders, tantes en nonkels van Maas en Schelde, van Dender en Dijle, van E17 en E12 op 6 december hun nakomelingen en naasten niet moesten verwennen. Je had ook meer dan één brugdag, en zelfs een brugweek. Die viel tussen Kerst en Nieuw.
Het merkwaardige is dat al die feestdagen, zelfs de kerkelijke, werden bedacht door middenstanders groot en klein, en dat er daarom ook een Dag van de Kleine Middenstander was, drie dagen na de Opendeurdag van de Beurzen. Ging er bij de consument een lichtje branden? Voor dat soort van glimworpjes was er ook een dag, Lichtmis, op 2 februari. Het bijwonen van een mis, wat tot begin van de twintig bleef bestaan – al moest je er met een vergrootglas naar zoeken, was niet verplicht, maar een kaars branden [0,50 euro] en een gift in het offerblok van Sint- Antonius droppen was het minste wat van de feestvierder verwacht werd. Kortom, er ging geen dag voorbij of er gebeurde een aanslag op uw dagelijks budget. De Opendeurdag van het ministerie van Justitie was ook zeer in trek. Vooral bij de gevangenen.
Ik zou het haast vergeten! Zorgdag. Viel op een zondag halverwege maart. Op alle prikborden van alle afdelingen van alle ziekenhuizen en alle rustoorden; zorgcentra is de nieuwe naam, hing een bericht dat die dag de verpleegkundigen met een aangepaste outfit moesten verschijnen. De vrouwelijke met een dieper decolleté en de mannen met een spannende witte broek. Op voorlegging van een doktersattest hadden
18
Een fervent tegenstander van al die nieuwe feestdagen ontsnapte er niet aan. O, nee! Als hij dacht door thuis te blijven gevrijwaard te zijn van een greep in de beurs, dan belde er wel een koppel kinderen aan met een potje krokussen, wafels, pennen, stickers of een duo Getuigen van God weet welke Jehova. Vóór een goed doel of tegen een slecht, als daar zijn de Vlaamse Kermis, Vrouwendag, Doomsday, De Dag van het Hart, de Driedaagse van De Panne, de Week van de Vis, de Maand van de Ram, de Leeuw, de Tweeling, de Hond, de Rat, de Haan, de Oogststoet, enzovoort. Jezus! zou ik de Mobielendag haast vergeten. De meest voorkomende mobielen werden gezegend op tweede Kerstdag. Na de dood van de laatste zwartrok kreeg de dierenarts die klus toegeschoven. Heel wat weigerden, maar door tussenkomst van de Groenen in de UNO, kwam er een wereldwet en was de tegenstand snel van de baan. De eerste dag kwamen als vanouds de paarden aan de beurt, want respect voor de geschiedenis en de evolutie was er toen nog. De tweede dag was het de beurt aan de auto’s, de derde aan de moto’s en de vierde aan de oldtimers en de postkoetsen. Let wel. In sommige afgelegen gebieden wordt die vierdaagse nog gevierd, al ziet de eerste dag er enigszins anders uit. Bij gebrek aan levende paarden zijn ze vervangen door houten of opgezette. Sinds begin van deze eeuw was er ook de Grote Straat Dag, namelijk 11 juli. De kerel met dit schitterend idee was de Voogd van Vlaanderen, Bart De Wever. Je kon voor het straatfeest een subsidie krijgen op voorwaarde dat die ging naar de uitbaters van kramen met worsten en wafels, frieten en springkastelen. Na Vlaanderen volgde Wallonië, op de voet gevolgd door Catalonië en eenmaal de Krim een Grote Straat Dag invoerde, volgde de rest van de wereld. Slechts in Nederland ging het feest niet door. Dan, even bladeren, ah, kijk! 30 mei. Mijn verjaardag! De dag van de Restauratie van een basiliek naar keuze. Er waren processies en tientallen vrijwilligers liepen rond met collectebussen. Hier enkele voorbeelden ten bate van uw gps, voor wie de ruïnes een bezoek waard acht: Oostakker [Oost-Vlaanderen], Dadizele [WestVlaanderen], Averbode [Vlaams-Brabant], Kortenbos [Limburg]. In de provincie Antwerpen moest men er in 2013 snel bij zijn. Er waren drie basilieken, maar door het vertrek van de zusters van het Heilig Hart dreigt Berchem zijn basiliek te verliezen. Het besluit was genomen pal op de dag dat een Braziliaan tot paus werd verkozen, woensdag 13 maart. Veel aantrek heeft die basiliek van Berchem nooit gehad. Een goed, beter, best alternatief was de basiliek van Onze-Lieve-
Vrouw van Hanswijk in Mechelen, met haar zwarte Madonna met de gekrulde lokken van notelaar. Kardinaal Victor-Augustus Dechamps kroonde het beeld op 30 juli 1876, in opdracht van Paus Pius IX. Elk ras, elke cultuur, elke winkel van Pa Pinkelman en Tante Pollewop [met dank aan Godfried Bomans – iemand van u ooit van gehoord? – was een schrijver], ik herhaal voor de duidelijkheid: elk ras, elke cultuur, elke winkel had zijn feestkalender, met minieme mogelijkheid tot variatie. Maar ik, o wat had ik een hekel aan die Nieuwe Feestdagen. De Oude hadden me al niet bekoord. In massa optrekken? Nog voor we ons verlost hadden van alle heiligen en processies, waren de Verenigde Middenstanders al bezig nieuwe te scheppen, naar ons beeld en gelijkenis. Tot 2041, ik was toen 96 jaar oud, kocht ik op 9 april de Niet Te Vergetenkalender. Om niet toevallig terecht te komen in een bedevaart. Dat zou ik mezelf nooit hebben vergeven. Ik ben nu 98 jaar oud. Mijn lichaam vertoont ernstige tekenen van slijtage, maar mijn geest is er met de jaren maar scherper op geworden. Al vergeet ik af en toe wat. Zoals de naam van mijn partner, maar ik blijk niet de enige te zijn. Veel mensen hebben er last van. Al op jonge leeftijd. Voor hen was er in het laatste kwartaal van de twintigste eeuw, het juiste jaar schiet me niet te binnen, en ik heb er het geduld niet voor, het is trouwens ook niet zo belangrijk, afijn, waar het om gaat is dat er voor zij die de naam van hun partner niet meer kenden, meestal omdat ze al zo lang bij elkaar waren, een oplossing werd bedacht: Valentijnsdag. Een voornaam hoeft die dag niet. Als er maar rijkelijk gestrooid werd [en nog steeds wordt, vermoed ik?] met Zoeteke, Lieveke, Schatje, Bolly, Wolly, Snoezeke, Poezeke, voorafgegaan of gevolgd door een cadeautje, gekocht bij een middenstander of groothandelszaak in de buurt en overhandigd in een restaurant van uw keuze. 9 april was tot 2012 de enige dag van het jaar waarop er niets gevierd werd. Een gat dat dringend gedicht moest worden. En daarom werd op 9 april 2013 voor de eerste maal in de geschiedenis de Dag van de Herinnering gevierd. Naar aanleiding daarvan verscheen in blokvorm de Niet Te Vergetenkalender. Of heb ik dat al gezegd? Val ik in herhaling? Voor hen was er helaas geen dag meer. Maar ze treurden niet, de mensen die voortdurend in herhaling vielen. Ze kozen voor een nacht. Ze moesten er wel snel bij zijn. Er was een wachtlijst. Maar ze drongen aan. Telkens opnieuw. Tevergeefs. Maar ze bleven aandringen. Dat ze vergeten waren dat ze al aangedrongen hadden, hielp
19
een handje mee. Daardoor leek hun eis gloednieuw. Het mocht niet baten. Ze waren dan wel met velen, maar ze werden als weinigen beschouwd. Omdat ze niet verenigd waren. Geen drukkingsgroep hadden. Toch hielden ze het been stijf. Bij wijze van spreken. Op een kleine uitzondering na liepen ze op krukken, zaten in rolwagentjes of sloften van A naar B met behulp van rollaters. Ze hielden wedstrijden. Om de pers te halen. Maar de pers ging er met een luchtig toontje overheen. Gelukkig! Gelukkig hadden ze hun nakomelingen. Zij voerden acties. Ingezonden brieven. Betogingen. Stakingen. Het hielp niet veel tot ze in praatprogramma’s uitpakten met sterke argumenten. Hadden de oudjes met een falend geheugen niet een belangrijk deel van hun derde leeftijd kinderkoetsen geduwd, buggy’s open en dicht geplooid, kinderen leren fietsen, gevoerd en afgehaald van school, gebabysit als de ouders hun wekelijkse vrije avond hadden? Dankzij de inzet van zonen en dochters ging de
bevoegde minister overstag. Een koninklijk besluit volgde. De oudjes met een falend geheugen kregen de langste nacht van het jaar op de Niet Te Vergetenkalender. Mij vindt u die nacht niet. Waarom? Het enige dat ik daarover kwijt wil is, is… is… even geduld, het schiet mij zo te binnen, wat ik wilde zeggen. Aan mijn geheugen mankeert niets. Ik neem dagelijks voor het ontbijt een pil en vergeet er geen glas water bij te drinken. Een blokje omlopen, een frisse neus halen, dat helpt ook, heeft de dokter gezegd. Ik kom zo bij u terug. Als ik niet verloren loop. Dat is mij al eens overkomen. Een enkele keer, hoor. En ik heb een kaartje omhangen. Aan een lintje. Met mijn naam, adres en het telefoonnummer van een hulplijn. 24 op 24 uur. Zeer handig. Het is ijzig koud en het regent, maar ja, het is april. De grimmigste maand van het jaar. Tot zo. ❚
Kleurplaat voor de jonge Gierikabonnees De beste inzending ontvangt naar aanleiding van Moederdag een gratis jaarabonnement voor 2043.
20
David Troch Zestig jaar geleden was ik zes
Lucy ging verhuizen naar een ander dorp, een ander land of een ander zonnestelsel, daar wil ik vanaf zijn. Juffrouw Mia zei dat op de plaats waar Lucy naar verkaste de dagen goedkoper waren. Dat haar moeder het niet breed had, zo zonder man en met drie kleine kinderen. En dat ze wou dat iedereen van de klas haar een afscheidscadeau gaf. Een tekening, een ingekleurde kleurplaat, een klein knutselwerkje. Want, we zouden haar hoogstwaarschijnlijk nooit meer zien of horen. Dankzij onze cadeaus kon ze aan ons terugdenken wanneer ze dat maar wou. Kattenbelletjes met een paar zinnen die zegden hoe erg we haar zouden missen, stelde juffrouw Mia niet voor. We waren zes, we konden onze eigen naam amper schrijven en met nog veel meer moeite paard, varken en aap. Onze pennenvriendin zou Lucy niet worden. Dat vond ik best, ik liep niet zo hoog op met heel die Lucy. Toch had ze me nooit iets in de weg gelegd, ze had me nooit voor kabouter uitgescholden, me niet een keer met een dommedaris of hoe zo’n dier ook heet vergeleken en al evenmin venijnige zinnetjes als ‘jij bent van de postbode’ naar mijn hoofd geslingerd, ze lag me eenvoudigweg niet. Er zaten veel leukere meisjes en jongens in de klas. Iedereen was leuker dan Lucy.
Ik zou geen seconde aan haar in haar ander zonnestelsel denken. Ik vermoedde van mijn klasgenoten hetzelfde, maar na een week kwam iedereen doodleuk aanzetten met een tekening, een kleurplaat of een knutselwerkje, precies zoals juffrouw Mia ons dat gevraagd had. Iedereen, behalve ik. In één klap vond ik al mijn klasgenoten een stelletje aanstellers. ‘En wat heb jij meegebracht, Bart,’ vroeg juffrouw Mia me. Ik veinsde dat ik mijn prachtwerk domweg thuis vergeten was. ‘Vergeten,’ zei juffrouw Mia. ‘Ben je ook vergeten dat iedereen van de klas jou nog niet zolang geleden tekeningen heeft gegeven omdat je even in het ziekenhuis hebt gelegen?’ Nee, dat was ik niet vergeten. Ik was ook niet vergeten dat mijn vader ze bij het oud papier had gesmeten. Als tekeningen sowieso tussen kranten en reclamefolders eindigden, dan zou ik me haasten om voor Lucy iets te maken. Toch had ik de voorbije week een keer of twee over een tekening nagedacht, maar het bleef bij denken. Ik zette mij niet aan de keukentafel om met de tong uit de mond en een paar kleurpotloden aan een giraf, een marsmannetje of een heks te beginnen. Ik was niet zo’n tekenaar en een knutselaar was ik al helemaal niet. Als ik iets in mekaar knutselde, was het resultaat steeds hetzelfde: mijn vingers plakten aan
21
mekaar. Nee, al die moeite zag ik me niet doen voor een meisje dat ik totaal niet graag had. ‘Het is Lucy haar laatste dag,’ zei juffrouw Mia. ‘Je moet straks je mama maar vragen om je tekening naar haar op te sturen.’ Aan het eind van de dag stopte juffrouw Mia niet mij, maar mijn moeder een papiertje met het nieuwe adres van Lucy in handen. Dat ze er zeker voor moest zorgen dat mijn tekening alsnog bij Lucy raakte. Op de achterbank op weg naar huis probeerde ik mij zo stil mogelijk te houden in de hoop dat mijn moeder mij, de tekening en Lucy zou vergeten.
‘Oké,’ zei mijn moeder. Ze noemde mijn tekening niet mooi of prachtig noch beweerde ze dat men er later veel geld voor zou neertellen. Zonder nog een woord te zeggen, droogde ze haar handen af en schepte een bord vol. Dampen deed het eten allang niet meer, maar met de honger die ik ondertussen had, hoefde dat niet. * Met een grote zucht was mijn vader uit de sofa opgestaan om een grote briefomslag uit zijn bureau te halen. Op de achterkant had ik Bart mogen, op de voorkant had ik Lucy moeten schrijven. Het handschrift aan de voorkant was beduidend minder mooi dan dat aan de achterkant geweest. Mijn moeder had niet alleen mijn tekening, maar ook een klein briefje waarvan ze niet wou zeggen wat erin stond en enkele postzegels in de omslag gestopt. Gratis postzegels was één van de extra legale voordelen van mijn vader, net als gele briefkaarten en etentjes waarvan hij steevast dronken thuiskwam. Mijn vader had de brief na het weekend naar het postkantoor meegenomen. Ergens had ik gehoopt dat hij hem naar goede gewoonte bij het oud papier zou smijten, maar aan de vastbesloten blik in mijn moeder haar ogen had ik kunnen afleiden dat zelfs mijn vader dat maar beter niet in zijn hoofd haalde. Anderhalve week later, toen mijn moeder en ik op donderdagavond thuiskwamen, lag op mijn plaats aan de keukentafel een net zo’n bruine, maar wel kleinere briefomslag. Ik herkende de postzegel die erop kleefde, het was er net zo eentje die mijn moeder bij mijn tekening had gestopt. Bart was helemaal niet zo mooi geschreven, maar bij haar eigen naam had Lucy ook niet bepaald haar best gedaan. ‘Wat is dit?’ vroeg ik mijn moeder, goed wetend wat het was. ‘Die zat vanochtend in de brievenbus, doe maar open.’ Ik scheurde het onding open, al had ik het veel liever in kleine stukjes gescheurd, maar mijn moeder stond er nu eenmaal op te kijken. Ik haalde een dubbelgevouwen papier uit de omslag, op de ene kant stonden allerlei dingen getypt die ik met mijn beperkte talenkennis nog niet wist te ontcijferen en op de andere kant had Lucy een tekening gemaakt. Ik zag vogels in de lucht en veel groen waar koeien en schapen en een stel andere dieren in graasden en een lachende zon en een jongetje dat griende en een meisje dat grijnsde.
* Toen we thuiskwamen, begon mijn moeder net als anders te koken, net als anders kwam mijn vader thuis als ze daar nog geen twee minuten mee klaar was. We namen plaats aan de keukentafel. Er was een dampend bord voor mijn vader, er was een dampend bord voor mijn moeder. ‘Voordat jij eten krijgt, ga jij eerst die tekening voor Lucy maken,’ zei mijn moeder en ze gaf me tekenpapier en een doos kleurpotloden. Een moment lang dacht ik om mijn tanden in de kleurpotloden te zetten, maar dan zag ik mijn lievelingskost, rode kool, aardappelen en worst, sowieso door de neus geboord. Ik keek naar het blad papier en nam dik tegen mijn zin een donkerblauw kleurpotlood. Ik trok willekeurig een streep. Die bekeek ik twee tellen zonder goed te weten wat ik nu verder moest. Van de streep keek ik naar mijn vader die net een stuk worst in zijn mond stak. ‘Wat is dat met die tekening?’ zou een normale vader vragen, maar mijn vader was een of andere hoge pief bij de posterijen, dat zijn zoon geen eten kreeg, zou hem worst wezen, hij had wel belangrijkere dingen aan zijn hoofd. Waar had ik die blauwe lijn ook alweer getrokken? In de linkerbovenhoek. Mooi, die lijn kon de lucht zijn. Ik zette naarstig meer en meer lijnen op papier, in verschillende kleuren. Het resultaat was wat lucht, een trapeziumachtige zon, een ongeloofwaardige boom, een grienend meisje en een grijnzend jongetje en een gebouw dat er met de verbeelding van een kind uitzag als een postkantoor. Met geveinsde trots toonde ik mijn tekening aan mijn moeder die de tafel al had afgeruimd en halfweg de afwas was. Mijn vader zat waar hij na het eten altijd zat, in de sofa met de krant en een goudgeel drankje waarvan ik nog geen enkele keer had mogen proeven.
22
*
Naar een deelgemeente van dat kleinste stadje waren Lucy, haar moeder en haar twee broers verhuisd. Nadat haar moeder hertrouwd was, we waren toen bijna twaalf, woonde Lucy in bijna een even groot huis als ik, dat kon ik zien aan de prachtige tekening die ze me samen met een brief van vier kantjes had gestuurd. Ik, mijn moeder en mijn vader waren op het huwelijksfeest van haar moeder uitgenodigd, maar mijn vader weigerde op de uitnodiging in te gaan. Hij deed niets beneden zijn stand. Toen ik hem de tekening van het grote nieuwe huis toonde, haalde hij alleen maar brommend zijn schouders op. Toch moet het ergens in zijn hoofd een knop hebben omgedraaid, want aan het eind van die zomervakantie zouden we, nadat we drie weken in ons buitenverblijf in Frankrijk hadden gekampeerd, ook een week in Durbuy verblijven zodat ik Lucy kon terugzien. En hoe ze eruit zou zien, dat wist ik voordat mijn vader, mijn moeder en ik gepakt en gezakt in de auto stapten. Elk jaar, rond de datum dat Lucy naar haar nieuwe zonnestelsel was vertrokken, stuurden we elkaar een pasfoto van onszelf. Dat Lucy er elk jaar knapper op werd, was me niet ontgaan. Van vlinders in de buik wou ik niet spreken, maar dat was anders toen mijn moeder, mijn vader en ik na onze vakantie weer naar huis reden. Vanaf de eerste dag dat we naar de middelbare school gingen, schreven we niet alleen maar brieven naar elkaar, maar begonnen we ook eens per week te telefoneren. Na enkele jaren kwam daar, met de opkomst van het internet en de mobiele telefoon, chat en sms bij. En tijdens schoolvakanties gebeurde het meer en meer dat zij naar Vlaanderen kwam of ik naar Wallonië ging. Zoenen deden we voor het eerst op ons vijftiende, een jaar later gingen we voor het eerst met elkaar naar bed, tijdens onze universiteitsjaren in Leuven deelden we een kot, eens we als notaris afgestudeerd waren, gingen we samenwonen, begonnen ons eigen notariaat, trouwden en kregen een zoon en twee dochters die op hun beurt weer voor kleinkinderen zorgden. Ons oudste kleinkind is nu zes. Soms blijft ze bij ons slapen en brengen Lucy en ik haar samen naar school. Als ze de schoolpoort door rent en we zien hoe ze meteen door speelkameraadjes wordt omringd, knijpen Lucy en ik eens in elkaars hand. ❚
Tegen alle verwachtingen in werden Lucy en ik pennenvrienden. Zeker dat eerste jaar communiceerden we vooral via tekeningen, geleidelijk aan kwam er al eens een woord bij, dan heuse zinnen zodat onze brieven iets hadden van een stripverhaal, maar op den duur werden de tekeningen meer en meer naar de achtergrond verdrongen. Mijn moeder was erg enthousiast bij die eerste brief die ik terugkreeg en mettertijd moet ik dat enthousiasme hebben overgenomen. ‘Teken maar iets nieuws voor Lucy,’ zei mijn moeder, maar ze mocht me zoveel aardappelen, worst en rode kool voorschotelen als ze wou, ik weigerde. Uiteindelijk deed ik het toch omdat mijn moeder al dagen over niks anders meer sprak en het mijn vader was die mij zowat aan mijn keukenstoel bond en zei: ‘Tekenen jij’ omdat ook hij het geweeklaag van mijn moeder niet meer kon aanhoren. Ook bij mijn tweede tekening, een dampend bord van mijn lievelingskost, stopte mijn moeder een paar postzegels, geen briefje die keer. Wat er in het briefje stond dat ze bij mijn tekening van het postkantoor had gestopt, heeft ze me nooit verteld, maar mijn moeder kennende zullen het wel kruiperige verontschuldigingen zijn geweest en dat Lucy gerust een briefje terug mocht sturen, vandaar die postzegels. Tekening na tekening begon ik mij steeds slechter te herinneren waarom ik nu ook alweer een bloedhekel aan Lucy had gehad. Al meende ik op haar tweede tekening te kunnen zien dat zij liever biefstuk met frietjes at, langzamerhand ontdekten we dat we behoorlijk wat gemeen hadden, het grote verschil in het bedrag op de bankrekening van mijn vader en op de bankrekening van haar moeder ten spijt. * Of het wat te maken had met onze correspondentie weet ik niet, maar aan het eind van elk schooljaar waren we telkens de beste van de klas, Lucy in haar zonnestelsel, ik in het mijne. In onze brieven pakten we uit met onze kennis, Lucy wist vast nog niet van waar tot waar de Dijle stroomde, ik wist vast nog niet dat ergens in ons land het kleinste stadje ter wereld verstopt lag.
23
Sylvie Marie - voor simon
nu ik je in je handen wrijf, voel ik kloven en schubben bijna, een schuw schild. maanlandschap, je hebt haast een pak nodig om erop te ademen. o, wat hield ik graag je kleine vuistjes vast, ze waren zacht als watten en die kuiltjes voor je knokkels alsof elke vinger met een lach begon. van je eerste nageltjes toen heb ik er gehouden, ze stofvrij in een doosje gestopt, zien? wees gerust, het is doorzichtig, openmaken hoef je niet.
24
René Hooyberghs
2043 nog net voel ik de laatste wolvenbeet, het luide scheuren van vlees in de witte kou. dan leef ik als dna en gen, herkenbaar aan een ogenblik, een naklank. ik vloei bij volmacht in de stroom van Tabbe en Flo, grootouderloos grut van om en bij de vijftig. daar ben ik nalatenschap, baksteen, onderbouw, voegsel, zoals ook in mij leeft: het accent van wie ik nauwelijks heb gekend.
25
Vijftig meter verder zag Gierik in november 1983 het nacht- en daglicht. Conscience heeft het geweten...!
Jasper Vervaeke Lintworm
Voor Guy. Proficiat!
Enfin, eigenlijk doen de omstandigheden er weinig toe. Wat ertoe doet, is dat ik in de Van Schoonbekestraat geboren ben, niet ver van de kerk met de lange toren en het gladde groene koepeltje, dat hoog boven de stad uitsteekt en bij het minste licht begint te glanzen als een eikel in de herfstzon. Maar vooral: niet ver van de brievenbus waarrond Laarmans ooit liep te lanterfanten. Jawel, net om de hoek hadden ooit, tegenover elkaar, twee vermaarde Vlaamse schrijvers gewoond, twee schrijvers die, zo vertelde mijn grootmoeder me ooit, elkaars deur niet bepaald platliepen. Mettertijd begon ik zowel mijn roeping als de onmogelijkheid om die te vervullen toe te schrijven aan de nabijheid van hun geesten; ik raakte er zelfs van overtuigd dat het getokkel op hun typmachines de verre oorzaak was van de venijnige piep in mijn trommelvliezen, die veel wegheeft van het geluid van een centrifugerende wasmachine en steevast opsteekt net op het moment dat ik de moed vind een nieuwe poging tot schrijven te ondernemen.
Ik ben voor de kachel geboren. Althans, dat hebben mijn ouders mij altijd wijsgemaakt. Stel u voor: een dekentje op de plankenvloer voor de kachel, wat een hachelijke plek om te bevallen, en bovendien: wie steekt er half mei in godsnaam de kachel nog aan? Echt waar, hield mijn vader altijd vol, het was een heel langzame lente, tot in mei glipte de kilte door de spleten het oude appartement binnen, er zat niets anders op dan de bevalling te laten doorgaan in de woonkamer, voor de gaskachel. Ikzelf ben pas op dertigjarige leeftijd een beetje in het verhaal beginnen te geloven, in 2013 dus, toen het met Pasen nog sneeuwde en ik half mei met tegenzin de verwarming weer opendraaide, het appelsienboompje van het terras haalde en mijn foulard toch maar weer wisselde voor een wollen wintersjaal. Toen pas dacht ik bij mezelf: het zal dan wel.
26
Ik was met andere woorden gedoemd een schrijver te worden. Erger nog: ik was gedoemd een Vlaamse schrijver te woorden. Of nog erger: ik was gedoemd om een mislukte Vlaamse schrijver te worden. Niet alleen mijn geboorteplaats, ook mijn geboortejaar bleek in die zin omineus. Een maand na mijn geboorte effende de dood van mijn overgrootvader, een ooit gevierd Vlaamsgezind schrijver wiens naam nu in geen velden of wegen meer weerklinkt, het pad voor een nieuwe schrijver in de familie. Klein probleem: precies hetzelfde jaar verscheen er ook een meesterwerk van zevenhonderdvijvenzeventig pagina’s waarin zowat alles wat over Vlaanderen verteld kan worden, verteld werd. Ik heb het van horen zeggen, want zelf heb ik het boek uiteraard nooit durven vastpakken, laat staan openen, zieligweg uit schrik dat het mijn verlamming in de hand zou werken; ik was niet klaar om die onvermijdelijke waarheid onder ogen te zien: de woorden en het leven waarvan ik dacht dat ze de mijne waren, zijn niet van mij. (Wat ik gedurende zestig jaar niet wist ‒ ik ontdekte het pas enkele dagen geleden ‒ was dat ook deze laattijdige, bescheiden en naar alle waarschijnlijkheid eenmalige verlossing haar oorsprong vond in datzelfde jaar. Op een katerige novembermorgen besloten twee vrienden een literair tijdschrift op te richten. Kort nadien werd het eerste nummer voorgesteld in een donkere herberg. Naar verluidt strompelden de laatste aanwezigen de kroeg rond acht uur ’s morgens uit, onder het oog van de man die zijn volk leerde lezen. Hoewel die man almaar norser is beginnen te kijken, waarschijnlijk omdat zijn volk het lezen ondertussen weer is afgeleerd, was zijn blik die morgen misschien goedkeurend, wie weet zag hij dat het goed was, wellicht wist ook hij dat literatuur en likeur allitereren, en dat literatuur niets meer maar vooral ook niets minder mag zijn dan een uit de hand gelopen grap, dat wil zeggen, een grap die je au sérieux moet nemen). In mijn tienerjaren kreeg ik gaandeweg besef van mijn roeping en mijn doem, maar ik maakte een lange ontkenningsfase door. Boeken, en in de eerste plaats Vlaamse, meed ik, maar niet als de pest, want dat is een uitgehold en bovendien slecht metafoor, de pest kan je immers niet mijden, ze overvalt, achtervolgt je. Nee, ik meed ze eerder als een bovenbuur die je liefst niet te vaak tegenkomt ‒ ’s morgens hoor je hem van de trappen komen, en hoewel ook jij op het punt staat om naar het werk te vertrekken, wacht je onbeweeglijk met je oor tegen de deur totdat zijn voetstappen vervagen en je een zware dreun door de trappenhal hoort weergalmen.
Maar soms loop je elkaar natuurlijk toevallig tegen het lijf en kan je niet anders dan enkele woorden wisselen. Zo zag ik mezelf ooit genoodzaakt om woorden van een van de twee schrijvers die om de hoek van mijn geboortehuis gewoond hadden en wiens geesten me blijven geselen, in de mond te nemen. Het ging zelfs zo ver dat ik veranderde in een van zijn personages. Dat ging zo. Ergens in het begin van mijn tienerjaren was ik met mijn oudere broer en een aantal vriendjes aan het voetballen voor die kerk met de lange toren toen er plots een auto stopte. Een vrouw in een lange jas stapte uit en kwam op ons af. Ze stelde zich voor als castingdirector en zei dat ze dringend op zoek was naar een jongetje om mee te spelen in een groots opgezette televisiereeks. Later, bij ons aan de keukentafel, legde ze aan mijn moeder uit dat het ging om een serie gebaseerd op het werk van die Vlaamse schrijver, en overtuigde ze haar om mij auditie te laten doen voor de rol van Firmin, een naam waarvan ik nog nooit gehoord had en waar klodders klei aan vast leken te kleven. Voor ik het wist kroop ik in de huid van een frank en onhandelbaar kind, dat zijn stiefmoeder het bloed onder de nagels vandaan haalt door te voetballen in de keuken, expres vazen om te stoten en al walgend haar vers bereid stoofvlees in de afvoer te kieperen. Later kwam ik tot het besef dat het geen zin had om mijn lot te blijven omzeilen. Met groeiende passie begon ik boeken te lezen. Buitenlandse, welteverstaan, en nog liefst overzeese. De Vlaamse literatuur zocht ik nog steeds niet uit eigen beweging op, ik beperkte de ontmoetingen tot het strikt noodzakelijke, beschouwde ze als verplichte familiefeesten waarop je niet verder komt dan tot een geforceerd beleefdheidsgesprek. Daarentegen verslond ik de verzamelde werken van Veraza, De Rosario en Pérez Cino, en ondernam ik verwoede pogingen om zelf een letter op papier te krijgen. Gehinderd door de venijnige piep in mijn oren, de doem op mijn schouders en de schrik in mijn knieën, boekte ik geen resultaat. Zonder eigen letters sprong ik op tram drie, vier en vijf en kwam uiteindelijk ook tram zes in zicht. En toch gaf ik niet op. Keer op keer ondernam ik dezelfde zware tocht naar het gindse land, en keer op keer kwam ik van een kale reis terug. Ik hoef het niet meer te herhalen: voor mij is het gindse land altijd donker en dor geweest, nooit licht en paradijselijk. Tot voor kort. Afgemat en dorstig van de zoveelste helse trektocht, slenterde ik afgelopen vrijdag langs de spoorweg naar de Nieuwe Stanny. Ik installeerde me aan de toog en
27
bestelde een pint. Tijdens het drinken van de derde pint werd ik aangesproken door een klein meisje met zwart haar. In de ene hand hield ze een bijna leeg glas witte wijn, in de andere een rol met bonnetjes. “Excuseer meneer”, zei ze op vrijpostige toon, “wilt u deelnemen aan de tombola? Er vallen speciale prijzen te winnen”. Ze zette zich op de kruk naast mij en schuurde met haar knie tegen mijn jas, die aan een haakje onder de toog hing. “Hé”, zei ze, “da’s handig, ik wist helemaal niet dat er onder de toog kapstokken zaten”. “Bijna niemand gebruikt ze nog”, antwoordde ik. “Ze zijn als staartbeentjes, ze zitten er nog wel, maar er hangt niets meer aan”. “Bent u schrijver?” “Niet echt”. “Ik wel. Ik heb onlangs mijn eerste verhaal gepubliceerd”. Ik bestelde voor haar nog een glas wijn en voor mij een pint en spoorde haar aan om me meer te vertellen over haar debuut. “Awel”, zei ze, “ik schreef dus een verhaal, een brutaal verhaal over een meisje dat alles wat ze liefheeft, in de fik steekt. Een tijdje later, op een avond hier in de Nieuwe Stanny, raakte ik aan de praat met een vriendelijke man van uw leeftijd. Hij vertelde me dat hij in de redactie van een literair tijdschrift zat. En van het een kwam het ander. Hij overtuigde me om mijn verhaal in te sturen en voilà, een half jaar later was het gepubliceerd”. “En ga je nog schrijven?” “Ik denk het niet”. “Wijze beslissing”. “Wie weet”. Ze nam een gulzige slok van haar glas wijn. “Maar u moet zeker eens iets opsturen naar het tijdschrift”. “Ach meisje”, zei ik, “om te publiceren moet je tegenwoordig jong en aantrekkelijk zijn, en ik ben oud en afstotelijk”. “U kan het maar proberen”. Ze kapte het laatste gutsje wijn binnen. “En gaat u nu nog meedoen met de tombola?” “Allez vooruit, geef me maar een bonnetje”. “Goed, schrijf dan uw gegevens op, zodat ik u weet te vinden in het geval dat u iets wint”. Ik schreef mijn adres op. Ook zij kriebelde iets op een bierviltje, een raar neologisme - “de naam van het tijdschrift”, verklaarde ze - en we namen afscheid. Afgelopen maandag stond ze plots voor mijn deur. Met beide handen hield ze een cilindervormig, in
krantenpapier verpakt object vast. “Uw prijs”, zei ze, en ze overhandigde me het pak. “Van de tombola, weet u nog? Mijn excuses, ik heb geen tijd om binnen te komen”. Het pak was zwaar en toen ik er de trap mee opliep, meende ik een klotsend geluid te horen, als zat er een vloeistof in. Nieuwsgierig zette ik het op de schrijftafel en begon meteen het krantenpapier eraf te scheuren. Van zodra ik ook maar een indruk kreeg van wat erin zat, deinsde ik achteruit en bleef verstijfd staan. U moet weten dat ik altijd al een panische angst heb gehad voor alles wat glibberig en slijmerig is, wormen, naaktslakken, slangen. Een spin durf ik vastpakken, maar een slak of een pier, nooit van m’n leven! Ik erfde de fobie van mijn grootmoeder (wie weet erfde zij ze op haar beurt van haar vader, de schrijver). Vanop een veilige afstand - ik hield me stevig vast aan de verticale stang van het boekenrek, zoals je jezelf vasthoudt in een wiebelende tram - observeerde ik de glazen bokaal. Aanvankelijk dacht ik een kluwen witte slangen op sterk water te zien, tot ik ergens twee ogen meende te ontwaren en begreep dat het over een lange opgerolde slang of worm ging. De ogen zaten tegen het glas geplakt; ik was er zeker van dat ze me aanstaarden. Maar waren het wel ogen? Braakneigingen, rillingen door mijn lichaam, recht verend armhaar. Ik vermande me. Ik zette voorzichtig een stapje vooruit en bukte me om de bokaal beter te bekijken. De ogen, zo zag ik vol walging en schrik, waren geen ogen maar een soort zuignappen; dit uiteinde (was het de kop of de staart?) deed me denken aan de helm van een oud duikerspak. Ook zag ik dat de worm (want een slang kon het niet zijn, zo ver was ik al) uit eindeloos veel schakels bestond. De walging en schrik verdwenen niet, ze zullen ook nooit verdwijnen, maar ik voelde hoe ze stilaan vervoegd werden door een metgezel: de fascinatie. Ik zette me aan de schrijftafel, schoof de bokaal naar de hoek, haalde pen en papier uit de lade en knipte de bureaulamp aan. Het kopje met de zuignappen en de eindeloze sliert lichtten op. Toen werd alles stil en begon het me te dagen. Als het schrijven van een boek aanvoelt als een zwangerschap, krijg je een miskraam. Blijde verwachtingen, ongewenste zwangerschappen en zware bevallingen hebben niets met literatuur te maken. Alsof literatuur voortkomt uit een copulatie, alsof
28
ze maar negen maanden nodig heeft om te groeien, alsof ze een baby is, een schattig kindje dat kraaiend voor de kachel ter wereld komt en waar je nog jaren voor moet zorgen! Alsof haar eitjes niet verborgen zitten in het rauwe vlees dat je op je bord krijgt, alsof haar scolex zich niet vasthecht aan de darmwand en ongemerkt begint te groeien, geleding na geleding, proglottide na proglottide, jaar na jaar, zich voedend met alles wat je moet slikken, alsof ze zo geen kwarteeuw binnenin kan blijven mee-eten, als een klaploper die op jouw kosten en ten koste
van jouw gezondheid leeft en je hongerig, kotsmisselijk en uitgeput maakt, soms tot stervens toe, alsof ze niet naar buiten komt op het moment dat je ze het minst verwacht, en alsof je dan niet, in plaats van alles de riool in te spoelen, bereid moet zijn om ze - de walgelijke stank, de doodsangst en weerzin trotserend - op te vissen en te ontwarren. ❚
Jasper Vervaeke, mei-juni 2013
het betere boek.be Het Willemsfonds organiseert voor de derde maal Het Betere Boek in Gent Op zaterdag 12 oktober pakt het Willemsfonds in Gent uit met Het Betere Boek dat het kruim van de Nederlandstalige auteurs en hun lezers samenbrengt. Een literair festival dat het hart verwarmt en de geest verruimt. - Meer dan 20 Vlaamse en Nederlandse auteurs in diverse locaties (Geuzenhuis - Liberaal Archief) geven debatten, interviews, lezingen met o.a. Tom Lanoye, Dimitri Verhulst, David Pefko, Monika Van Paemel, David Van Reybrouck, Yasmine Allas, Stefan Hertmans, Saskia De Coster... - Uitreiking van De Bronzen Uil (debuutprijs voor jong, aanstormend talent) - Een hele middag worden Hugo Claus en zijn oeuvre gefêteerd door Piet Piryns, Koen Stassijns, Lies Van Gasse, Herman Leenders, Hilde Van Mieghem, Jef Lambrecht, Marc Didden, Guy Verhofstadt, Georges Wildemeersch, Mark Schaevers, Jan Leyers, Etienne Vermeersch... Alle informatie en tickets via www.hetbetereboek.be Tel: Ellen Buntinx: 0497-585494
29
(to Ray Bradbury, who’s wish was to live for ever through his novels)
Betty Antierens De lettervreters
is, alles leren en alles lezen wat de vorige tienduizend jaar was geschreven en bevochten en naar al wat eigentijds was, mocht je je oren niet laten hangen. Dat laatste sloeg je stiekem in je herinneringsdoos op, linksonder in je hersenen.
De winter hier is ros, vurig bandeloos ros. Een en al muziek, een en al dansende noten. Ook noten om te eten hebben we hier in overvloed. Ze hielpen ons door die eerste harde winter. Met de schelpen staken we onze vuren aan. Droog hout was toen zeldzaam. Hier, waar ik ben beland. Waar we opnieuw leerden leven. Van scratch tot …. mijn honderdste verjaardag, een groot heidens feest. Wijn van onze wijngaard, vlees van onze zwijnen, ze zijn stekelig behaard, hun kont en hun neus zijn zwart. Groenten uit onze tuinen, bessen van onze struiken, brood van onze aren, gebakken in de gemeenschapsoven. En om ons heen, de rimpelloze vijvers en de zingende bossen.
In 2013 zat mijn geheugen zo goed als vol en het begon te kreunen telkens ik er een van die onbegrijpelijke nieuwe regels die dat jaar werden uitgeroepen, bij wou proppen. In dat jaar werd ik, en ieder ander, voor de keuze gesteld, al zou de ouderwetse term ‘gesommeerd’ hier beter passen. Elke burger ontving een officiële uitnodiging, om op de supersonische luchtlijn te springen die zich naar de nieuwe toekomst zou boren. Wie die uitnodiging afsloeg, zou een biljet krijgen om op de allerlaatste trein te stappen die hen, de dwazen en de dwarsen, over weldra de laatste ijzeren weg van de planeet, naar een ‘rust’plaats zou voeren, een oord dat de leiders, ter ere van een vergeten boek van een al lang niet meer aangehaald auteur, ‘Het Reservaat’ hadden gedoopt.
Ik ben gevlucht in de herfst van 2013. Toen alles drastisch aan het veranderen was, ginder, waar ik toen leefde en hetzelfde proces zich in mijn hoofd voltrok. In mijn hoofd begon het met niet meer vinden, of heel veel niet meer vinden. Wat ik wél nog vond, dingen van mijn nul tot mijn zeventigste, en van daarvoor, want de eerste achttien jaar van je leven moet je, of moest je toen, ik weet niet of dat nu, in 2043, nog zo
Ik koos de ijzeren weg. Vrijwillige ballingschap, noem het vrijheid of noem
30
het gevangenschap, een keuze ingefluisterd door de vrees een punthoofd op te doen onder druk van de drastische beslissingen en veranderingen van ons nieuw bestuur. Dat er revolutionaire gebeurtenissen in de lucht hingen, hadden we kunnen voorspellen. Was 2013 niet een anagram van 1302? Maar dat de wijzigingen zo ingrijpend zouden zijn en de halve wereld in hun tsunami zouden meesleuren, kon niemand voorzien.
een groene long vormen rond de tot monument uitgeroepen steden. De stad zou ‘schoon’ blijven, megaschoon, en al wat niet schoon, rijk, en van historische of artistieke waarde was, werd gedynamiteerd of naar de verre rand versast. De niet gefortuneerde bevolking van het land België zou over zeven van deze compounds worden verdeeld. Iedere burger werd ingezet bij de realisatie van het project. De woorden werk- en dakloos werden uit het taalregister en uit de geschiedenis geschrapt. Op het gebruik ervan, geschreven of gesproken, stonden straffen. Teksten waarin de woorden voorkwamen werden vernietigd. Deze drastische ‘regularisatie- en herstelmaatregelen’, het land stond immers aan de rand van het failliet, kon en wou ik niet slikken. De Yurt compounds deden me denken aan townships, aan klassement, iets waar ik niet bij wou horen en beslist niet bij worden ingezet.
Eén van die megabeslissingen was de oplossing van alle verkeersproblemen. Tunnels en luchtwegen op palen. Alle gemotoriseerd verkeer zou boven of onder de stad glijden. Afritten, zult u denken, neen, afritten werden afgeschaft, te duur en dan zouden de paalwegen niet hoog genoeg kunnen liggen. Rijden kwam daar niet meer aan te pas, auto’s en vrachtwagens haakten zich in lange rijen aan onbemande trekkers die hen over deze paalwegen trokken. Luchttreinen zouden de stad niet meer aan doen. De vier verzamelpunten, Noord, Zuid, Oost, West, waar bestuurders zich aan de trekkers konden haken, bevatten elk een hoofdstation. Een hoofdstation, de oppervlakte van tien voetbalpleinen, stond bovengronds, omringd door parkings. Je kon er uitsluitend vandaan door de metro te nemen naar een bestemming in onze stad met verplichte retour naar je randstation.
Maar! Ook voor ons, de onverbeterlijke dwarsliggers en moedwilligaards, had het nieuwe bestuur adequate voorzieningen getroffen. Wie het niet eens was met het nieuwe beeld van stad, randstad, provincie en weldra het hele land en verder… het nieuwe bewind verwierf lof en aanhang en zou in een mum van tijd heel beschaafd Europa inpalmen… kon de reguliere regio verlaten.
Niet zo slecht, zullen enkele onder u denken, inderdaad, niet zo slecht. Alle steden verkeersvrije kuieroorden! Het nieuwe bestuur scoorde hoog. Maar wat met de penibele staat van de stads- en staatskas? Ook daar lonkte een oplossing. Onfortuinlijke werkzoekers, werklozen of werkschuw tuig; allen zouden worden ingezet bij de realisatie van dit megaproject. Wie geen reguliere eigen woning binnen de stad bezat zou een reguliere, eigen Yurt, basismateriaal werd door het stadsbestuur geleverd, mogen bouwen binnen de omheining van één van de vier pilootcompounds, omsloten woongebieden rond de hoofdstations.
Ook wie weigerde de nieuw toegewezen persoonsbestemming te aanvaarden en zich hiervoor vrijwillig aan te melden om de persoonsbeeldchip te laten inplanten, een soort mini I pad met rekbaar scherm in je onderarm. (… langs deze weg ontving je werkinstructies en persoonlijke vormingsinformatie… baanbrekend nieuws en het weerbericht… op gepaste tijden ontving je zelfs ontspanningskanalen…) Al wie de chip weigerde, ook de milder gestemde die betoogde voor een aan- en afzetknop, viel onder de noemer ‘tegentrekker’. Voor deze asocialen bleef treinstation Zuid in dienst tot zelfs de laatste onder hen naar andere oorden zou zijn versast.
Deze compounds vormden de pijlers van het hele project, van daaruit zou iedereen elke dag op tijd aan de slag kunnen gaan, naast wooneenheden bevatten ze productie-, administratie- en bestuurseenheden. Grauwe randgemeenten met nauwe straatjes en wankele hoogbouw waarin randcriminaliteit welig tierde werden, na begeleide verhuis van voormalige bewoners, gewoonweg opgeblazen. Met de tijd zouden ze
We konden alleen maar gissen of de grote reorganisatie zich in andere landen op dezelfde wijze voltrok. Internationale communicatie was, op volksniveau,
31
snelheid, was onmogelijk, huilde een door de wagons rennende paniekzaaier, ‘de portieren zijn op slot.’ Ik was zeventig, waarom zou ik, zolang ik redelijk gezond was, uit een rijdende trein willen springen, het kon als even nutteloos beschouwd worden als uit het raam springen. En wat zou ik malen om een beetje paniek. Als je zeventig bent, word je verondersteld wijzer te zijn. Misschien zou de trein na een lange rit ontploffen, als dit het scenario was, zou het nooit in de hervormde gebieden gebeuren. Om een iets of wat desolaat gebied te bereiken moest die ouderwetse T.E.E misschien acht uur of langer boemelen. Voorlopig zat ik fluwelig en veilig. Uit mijn vijf kilogram geoorloofde bagage diepte ik een boek op. De schuchtere Adonis die tegenover me zat deed hetzelfde. Nieuwsgierig gluurde ik naar zijn titel, Fahrenheit 451. De een na de ander volgden ons voorbeeld. Hoe penibel onze situatie ook was, vanbinnen begon ik te gloeien. Alle elektronische informatica was ons, degenen die de inbouwchip hadden geweigerd, ontzegd. Maar! Het boek zou weer toekomst krijgen.
platgelegd tot de volledige beschaafde wereld gereorganiseerd zou zijn. Heel West-Europa had zich aangesloten bij het Antwerpse model en zou tegen januari 2014 omgebouwd zijn. Tenminste, dat waren de voorspellingen. De grenzen overschrijden was voorbehouden aan de leiders, toerisme zou pas opnieuw mogelijk worden na volledig economisch herstel.
Zo belandde ik, in gezelschap van vele lotgenoten, op een gure julidag, ook het weer kwam dat jaar in opstand, op een van de laatste gammele grondtreinen. Het was een Trans Europe Express. Jongere modellen waren omgebouwd om over de luchtrail te schaatsen. Alle reizigers ontvingen een genummerd plaatsbewijs en een verfrissingspakket met blikjes drank en versnaperingen. Toen iedereen zijn plaats had ingenomen, sloten de deuren automatisch en begon de trein het station uit te glijden. De luidsprekers kraakten heel even, de tijd om ieders aandacht te trekken, en begonnen dan hun metalige boodschap te spuien. We bevonden ons op de Trans Europe Express. De koelwagens waren uitstekend bevoorraad. Onze eindbestemming lag op…. hetzelfde gekraak en het geluid viel uit.
We lazen. Een enkele keer keek ik op. Hij zat me aan te staren. Een snaak, smikkelde ik, een jaar of veertig. Hij glimlachte. De paniek doofde. Langzaam, maar hij doofde. Er liepen nog mensen heen en weer. Zij die het heft in handen hadden genomen. Af en toe stelden ze vragen. ‘Zijn er in deze wagon koks?’ Een mollige dame die de hele tijd ongerust uit het raam had zitten turen, stond op, ‘geen gediplomeerd kok, maar ik kan bedienen , afwassen en helpen waar nodig, geef me iets om handen of ik ga gillen.’
Even bleef het doodstil. Toen sprongen enkele mensen recht en begonnen door elkaar te roepen. Eén stem klonk er bovenuit, ‘geen paniek alstublieft, geen paniek.’ Ik zat aan het raam en keek naar buiten. Het landschap gleed snel, maar nog redelijk vertrouwd voorbij. Lege verhakkelde autostrades, geraamtes van hoogbouw, overwoekerde weilanden, toefjes bos, om de paar uur de contouren van een ver gelegen woon- en werkcompound. Uit de trein springen, al reed ie aan een makke T.E.E.-
Een uur of drie later werkten de luidsprekers opnieuw. Een ongeoefende stem kuchte, gevolgd door een aarzelend, ‘wat moet ik zeggen?’ Een andere stem nam over, ‘waarde medereizigers, we bevinden ons aan boord van een T.E.E. met onbekende bestemming, het landschap laat vermoeden dat we Picardië doorkruisten en nu het westen van voormalig Frankrijk aanhouden.
32
Onder uw medereizigers staken enkele vrijwillige en handige Harry’s en Harriette’s de koppen en de handen bijeen om deze wilde tocht in veilige banen te leiden. We slaagden er in het omroepsysteem te herstellen en de keuken op gang te brengen. De diepvrieswagon bevat voorraad om een volle trein een tweetal dagen te voeden. U zult per wagon uitgenodigd worden om U naar de restauratiewagen te begeven. Passagiers van wagons één en twee worden gevraagd om meteen aan tafel te gaan.’
len kussens van de T.E.E. restauratiewagen maakten dat ik me balorig jong en onbezonnen ging voelen. We zouden stoppen in Parijs, Fahrenheit en ik zouden overnachten in hotel Molière, rue Molière, het hotel waar ik ooit een vurige nacht had doorgebracht. ‘U zit te glimlachen,’ zei hij. Het klonk noch als compliment, noch als verwijt. Het klonk alleen verwonderd. ‘Ik bevind me in uitstekend gezelschap.’ De man van het echtpaar naast me wees naar het briefje waarop stilte onderlijnd was. ‘We onthullen geen geheimen,’ suste Fahrenheit. ‘Slechts frivole gedachtesprongen van een dame op haar retour,’ zei ik. ‘Een dame tout court,’ fluisterde Fahrenheit. ‘Ssssst,’ deden nu ook de meisjes. Parijs en de herinnering eraan. Was de lichtstad ook geherstructureerd? Was er nog licht? Niet op onze weg. Zelfs de maan en de sterren lieten verstek. De wagon helde door een lange bocht. Een jonge man met rastakrullen laveerde een dienblad toetjes door het middenpad. De mensen wezen in stilte aan wat ze wensten. De jongen knikte hoffelijk bij elk potje dat hij aanreikte. De dames chocolademousse, de heren vanillevla. Ik kreeg er geen hap van binnen. ‘Wat scheelt er,’ fluisterde Fahrenheit. ‘Wat gaat er met ons gebeuren?’ ‘We ontsnappen,’ spelden zijn lippen, ‘lust je geen chocola?’ ‘Och.’ Ik nam een hap of twee. ‘Reken maar,’ fluisterde hij.
‘Passagiers!’, riep iemand enkele banken verder, ‘gevangenen zullen ze bedoelen!’ ‘Ssssst,’ deed een vrouw, ‘misschien is het verstandiger om te zwijgen.’ De stilte bewees dat haast iedereen er zo over dacht. In de restauratiewagen werd het vermoeden bevestigd, onder elk soepbord lag een handgeschreven briefje: Traject en besturingssysteem van deze trein zijn van op afstand computergestuurd. Bekwame medereizigers werken in stilte aan uw en onze veiligheid. In de restauratiewagon viel het me op dat veel paren gezamenlijk de toekomst en de vooruitgang de rug hadden toegekeerd. Ieder was als individu op de trein gestouwd en bijna iedereen had zwijgzaam voor zich uit zitten kijken. Nu echter, tijdens het eten, werden relaties opnieuw zichtbaar. Mensen wisselden van plaats om naast hun partner te kunnen zitten. Onder tafel knepen ze in elkaars hand, enkelen legden een arm om een schouder en zaten ontroerd in elkaars ogen te kijken. Ik wist niet dat het systeem stellen had gescheiden. Ik had wel vernomen dat ongehuwd samenhokken tot strafbare overtreding was uitgeroepen, maar ik had geconcludeerd dat alle samenwonenden dan maar hadden besloten te trouwen. Al waren ook daar voorwaarden aan verbonden, vruchtbaarheid, leeftijd en geslacht moesten de mogelijkheid bieden tot het stichten van een kroostrijk gezin of de huwelijksaanvraag werd verworpen.
Het lekkere eten, of de twee glazen uitstekende wijn, had vele reizigers slaperig gemaakt. De trein reed soms gierend snel, remde abrupt en trok dan hakkelend terug op snelheid. Ik zag de mensen rond me wegglijden. Was dit de dood? Een geënsceneerde dood, galgenmaal incluis? Zou de pijn ons nu snel overvallen? Of zou alles pijnloos verlopen? Nee, het was slaap. Onontkoombare slaap. Slaap die in het toetje had gezeten. Ook mijn lichaam verslapte, gleed onderuit. Ik was me bewust van Fahrenheit die me weer in mijn stoel hees, zich naast me voegde, zijn lichaam en het mijne tussen de kussens van mijn zetel klemde. Ik voelde mijn mond in een glimlach trekken, ja, ik sliep, de spanning van dit laatste jaar… ik was uitgeput. Fahrenheit behoedde me van onderuit glijden. Dat ik dat nog… zulk een hoffelijke man… ontmoe-
Fahrenheit zat tegenover me. Naast hem een jong lesbisch stel, naast mij een grijs echtpaar. Hoe penibel onze toekomst er waarschijnlijk ook uitzag en hoe onvoorspelbaar ze ook was, de rode fluwe-
33
ten… als je zeventig… en op weg naar… de dood… hilarisch als… het leven…. zelf.
zou gebeuren voor de trein een verlaten gebied zou doorkruisen, voerden we de snelheid onomkeerbaar op, onomkeerbaar tot ie zou ontsporen en er ruiten zouden sneuvelen.
Toen ik ontwaakte duurde het even eer ik mijn omgeving kon bevatten. Ik voelde, meer dan ik zag, waar ik lag; in een groene vlakte, boven me een blauwe lucht, het duurde even voor ik besefte dat ik leefde. Dat kwam enkele seconden later, samen met de pijn en het gekreun, eerst het gekreun dat uit mijn ingewanden opborrelde, dan het gejammer en gekerm rondom me. Toen werd de hemel weer zwart
Het was de enig mogelijke reddingspoging. We waren veroordeeld, Joséan, we waren veroordeeld om te sterven. Die trein was geprogrammeerd tot één groot massagraf, zodra het gifgasreservoir leeg was, zou de trein zachtjes uitbollen. Niemand in de trein kon die dosis overleven. De deuren zouden vergrendeld blijven, onze lichamen verschrompelen tot mummies.’
Toen ik de tweede keer ontwaakte, omknelde iemand mijn pols. ‘Hoe heet je?’ Een mannenstem. ‘Hoe heet je, zeg me je naam.’
Een ontspoorde trein. Gejammer en gekerm. Een stem die niet vreemd klonk.
Ik moest ontzettend ver zoeken. Eindelijk daagde het, ‘Joséan!’ ‘Luken!’ lachte de man, ‘ik ben Luken en heel blij dat je ontwaakte, Joséan.’ Luken, wie was Luken? ‘Alles komt goed, Joséan, we zijn ontsnapt.’ ‘Ontsnapt?’
‘Jij bent Fahrenheit.’ ‘Nee Joséan, ik ben Luken.’ Die avond bedekten we onze doden. We verzamelden mondvoorraad. We verzamelden de boeken die her en der verspreid lagen. Die zouden we bewaren voor hen, al lezend gesneuveld. We verdeelden de draaglast. De volgende dag begonnen we aan onze tocht. We drongen door een dicht afhellend bos op zoek naar weiland. Weiland zou ons naar water leiden. Water naar een rivier. Een rivier was leven. Aan een rivier zouden we ons vestigen. ❚
‘Aan het gas. Het was gas, het zat geprogrammeerd in het ventilatiesysteem, geen enkele ingenieur onder de reizigers kon dat commando op tijd onderbreken, het enige waar we controle over wonnen was de snelheid. Zodra het gas begon te spuien, iets wat nooit
34
35
Kurt Van Eeghem Waar is Mozart gebleven?
bijgeluiden zo bijzonder en bleven gehecht aan die krengen waardoor ze uiteindelijk langer dan de cd’s op de markt waren”. Tom keek even op om te zien of ik bij de les bleef en zette gerustgesteld zijn verhaal verder. “De cd heeft zo’n twintig jaar alles gedomineerd, maar toen andere geluidsdragers digitaal werden is dat spul snel verdwenen. En de rest is geschiedenis, de sticks, de MR’s en natuurlijk het ATP-systeem zoals we er nu allemaal eentje in onze oordopjes hebben zitten.” Ik kende de afkortingen, maar wist eigenlijk niet waar ze voor stonden. MR was, geloof ik Music Roaming en wat ATP betekende had ik ooit bij een Quiz op tv vernomen en meteen weer vergeten. “Waren cd’s ook uit vinyl gemaakt?”, vroeg ik. Tom wist niet meteen wat hij daarop moest antwoorden. Hij mompelde iets over het branden van de muziek in zilverkleurige schijven, “meer weet ik daar ook niet over,” gaf hij toe ,“trouwens wat doet het er toe”. Tom was mijn beste vriend. We kenden elkaar van de lagere school en nu we beiden aan de universiteit studeerden, waren we onafscheidelijk. Dit gesprek voerden we aan de muur, zoals de lange wand, waaruit we elke dag ons middagmaal haalden, werd genoemd.
“Hier, pak aan… stop het meteen weg”. “Wat is dat? “Mozart.” “Mozart…hoe kom je daaraan?” “Ssst, niet zo hard….feind hört mit”. Hij ging wat dichter bij me zitten. “Ik heb een oom die in zijn kelder tientallen dozen vol cd’s heeft staan, allemaal klassieke muziek, ik heb er enkele overgeschreven op een stick, uiteraard met de privacy-toets ingedrukt.” Ik voelde aan de stick in mijn jaszak en fluisterde: “Cd’s…wat zijn dat?” Tom schoof zijn bril wat hoger, een tic die altijd zijn verhalen vergezelde. En fluisterend stak hij van wal. “De cd was een geluidsdrager die tot 2O15 overal te vinden was. Een zilverkleurig schijfje waarop een dik uur muziek kon worden geplaatst. Het was een enorm succes – goeie kwaliteit en gebruiksvriendelijk – alleen de verpakking was ontworpen door een mensenhater, openen was prutswerk en het plastic was snel stuk. In alle geval was het heel wat beter dan de vinylplaten die daarvoor in zwang waren. Die heb ik je vorig jaar getoond in Beaubourg in Parijs, weet je nog, dat oud cultureel centrum. Vinylplaten waren onhandig groot en de speelduur was korter. Ze waren gevoelig voor slijtage en dat hoorde je. Sommigen vonden net die
36
Tom studeerde ‘geschiedenis van de oudheid’, een richting voor rijk volk, want zonder toekomst. Zelf had ik sportwetenschappen gekozen, met dat diploma had je honderd procent zekerheid op een job. Brood en spelen, nietwaar. “Hoe komt het dat die oom van jou al die cd’s heeft bewaard?” zei ik, terwijl ik een hap uit mijn ‘powerbar’ nam. Het was een vegetarische muesslibar, helemaal niet lekker, maar minder smerig dan die vieze vlees- of visbars. Tom schakelde over op zijn gekende professorstoontje. “Iedereen had vroeger een rijtje cd’s staan. Uiteraard meestal popmuziek. Die oom van me werkte voor de VRT, de Vlaamse Radio en Televisie. Aan het begin van de eeuw hadden ze daar een radiozender waarop alleen maar klassieke muziek werd gedraaid. Het is moeilijk voor hem om afstand te doen van alles wat met dat verleden te maken heeft, het is zeer emotioneel.” Ik keek hem ongelovig aan. “Een radiostation waarop alleen…” “Ja, dat bestond toen,” klonk het gepikeerd ,“en onderbreek me niet de hele tijd”. Het leek alsof hij zou stoppen met vertellen, maar ik keek hem heel dociel aan, dat werkte altijd. “Iedereen luisterde toen naar de radio, thuis, in de auto, via de computer, overal. Je kon radiozenders van heel de wereld capteren en allemaal waren ze verschillend”. “Je bedoelt dat er voor elk genre…” “Daar ging ik net over beginnen, als je doorgaat met onderbreken raak ik de draad kwijt.” Zijn blik verraadde dat ik beter kon zwijgen, anders zou er één van die vervelende buien volgen waarvoor hij bekend stond. Tom was een schat van een jongen, maar alleen als alles volgens zijn regels verliep. “Diep in de vorige eeuw had je zenders waarop alle soorten muziek te beluisteren viel. Generalistische zenders werden die genoemd. Het was fantastisch”, er kwam nu een gloed in zijn ogen. “Iedereen kwam zo in contact met alle soorten muziekjes, jongen toch, dat zo iets bestond, dat kun je je toch niet meer voorstellen. De VRT heette toen nog BRT, met de B van België – niet te geloven, hé – op BRT 1 kreeg je naast nieuws en duiding, Mozart en Verdi, The Beatles en Aznavour, Will Tura en Helmut Zacharias te horen”. Ik kon mij alweer niet inhouden, maar Tom sneed me de pas af: “Ja, wie dat allemaal waren, doet nu even niet ter zake. Laat me maar verder vertellen”, wat hij ook deed. “Op 2, een zender die in elke provincie anders klonk, kreeg je regionaal nieuws en de meer populaire
dingen aangeboden en BRT 3, jawel, je gelooft het nooit, 3 had alleen aandacht voor kunst en klassieke muziek.” Ik droomde weg, “dat dit ooit heeft bestaan, dat is toch niet te geloven”. “Aan het eind van het millennium veranderde dat,” vervolgdeTom, “en die omslag ging behoorlijk snel. De openbare omroep kreeg het gezelschap van tientallen commerciële zenders. Overal namen marketeers het heft in handen en de volksverheffing...”, Tom proefde wellustig van het woord, “...de volksverheffing werd ingeruild voor het luistercijfer. Men moest en zou de meeste luisteraars hebben. Werkelijk alle zenders schakelden over op popmuziek, een genre dat daardoor ook zijn intrinsieke waarde verloor. Pop en rock werden ‘mainstream’. Op 1 was klassiek en jazz ineens verboden. Jawel, verboden, en daar is de ellende begonnen. Ze draaiden uitsluitend nog epigonen van klonen van imitatoren van The Beatles en The Stones. Een waanzinnige verschraling, maar… er was één uitzondering, Klara”. “Klara???” “Maar heb nu toch eens wat geduld, en praat niet zo hard,” siste hij. Ik besefte dat het nu volop over klassieke muziek zou gaan en dat mocht niet op de campus. De regels waren duidelijk: ‘klassiek’ zet aan tot denken en daar had men geen boodschap aan. Dat zou een goede werking alleen maar in de weg staan. Studenten werden klaargestoomd voor de werkvloer. Het traject naar de menswording, zeg maar de humaniora, behoorde al lang tot het verleden. Trouwens de correcte omschrijving van het woord ‘Humanoria’ werd al aan het eind van de 20ste eeuw uit de Van Dale gebannen en vervangen door ‘lessen in het Grieks en het Latijn’. Enfin, van die talen waar je niets mee kon doen. Boven de poort van het rectoraat had men het opschrift “Non scholae, sed vitae discimus” vervangen door “Non vitae, sed scholea discimus”, wij leren niet voor het leven maar voor de school. “Klara was de opvolger van BRT 3 en bleef aanvankelijk een zender waar musicologen en historici, kunstenaars en documentairemakers werkten,” ging Tom verder. “Zij fabriceerden met kennis van zaken, uitzendingen over Wagner en Bach, elke dag werd er uren lang alleen over boeken, theater en plastische kunst gesproken, enfin onvoorstelbaar, een droom. Na 2000 kreeg Klara steeds minder middelen en een goede tien jaar later werd ook bij Klara de klassieke muziek naar het tweede plan geschoven om plaats te maken voor populaire deuntjes die door een compu-
37
ter werden aangeleverd. Aanvankelijk trachtte men de meubelen nog te redden, maar in 2017 verdween het zendertje definitief in de prullenmand. Een volksvertegenwoordiger stelde een vraag in het parlement, er was een petitie georganiseerd door een West-Vlaams tijdschrift en mijn oom herinnert zich ook nog twee of drie artikels in de kranten – er bestonden toen nog papieren kranten – en dat was dat. Sindsdien kon je in Vlaanderen op geen enkele zender nog klassieke muziek horen. Ja, bij de dood van Koning Albert II heeft men een uurtje ‘passende muziek’ gespeeld op de 1, en zo werd officieel de laatste stuiptrekking van het genre op onze openbare omroep gevierd”. Hij liet een veelbetekenende stilte vallen. Plots keek hij weer op: “Je moet goed beseffen wat er toen allemaal kon, wij kunnen ons dat niet meer voorstellen. Mijn oom zei dat je op Klara bijvoorbeeld avonden lang naar een wedstrijd voor violisten of pianisten kon luisteren, echt van acht tot middernacht. Daar kunnen wij ons geen beeld meer bij vormen. Er werden integrale concerten van Beethoven en Schubert uitgezonden. Hij herinnert zich uitzendingen die helemaal over één bepaald werk gingen, met interviews, getuigenissen en uitgebreide analyses. Te gek voor woorden. Maar het publiek verouderde en de jongeren werden nergens nog gestimuleerd om zich voor die dingen te interesseren, met het gekende gevolg”. Tom hapte met grote weerzin in zijn ‘porcbar’. “Mijn oom zegt dat de overheid op datzelfde moment het muziekonderwijs naar de verdommenis hielp. Lessen werden drastisch ingekort en er moest meer voor worden betaald, zodat alleen kinderen uit de betere klassen dit konden betalen. Vergeet niet, het was de periode van de grote Europese economische crisis met de opkomst van populisme, nationalisme en extreem rechts. De reden waarom we nu nog steeds in de stront zitten.” Tom vloekte binnensmonds. “Kun je geloven dat mijn oom op de lagere school nog muzieklessen heeft gekregen?” Tom leek nu helemaal weg te dromen in een ideale wereld. We zwegen en namen een laatste hap van ons middagmaal. Tom schreef iets op een briefje, iets wat op de Univ niet getolereerd werd, zoals alles wat niet op een contro-
leerbare drager werd genoteerd verboden was. Ik keek over zijn duim naar de tekst en las ‘muziek is het begin van alle opvoeding’ en daaronder Plato. Ik keek hem lange tijd zwijgend aan en toen zei ik: “Maar waar zijn al die goede muzikanten gebleven, wat is er met hen gebeurd?” Tom keek nu mistroostig met die typische hondenblik van hem. “Ze pasten zich aan, sommigen klusten wat bij in popstudio’s of ze schoolden zich om, er moest brood op de plank. Eerst in Nederland en later bij ons werd het ene orkest na het andere afgeschaft. In de meer dan honderd culturele centra van Vlaanderen kregen de ‘stand-up comedians’ ruimte en geld zat, maar de klassieke muziek, de jazz, de etnische muziek en alles wat maar een beetje tot denken aanzet, verdween in het maquis! Jazzmuzikanten trokken letterlijk kelders in waar ze ooit ook vandaan kwamen. Bozar in Brussel heeft het nog even volgehouden en programmeerde met de moed der wanhoop belangwekkende concerten tot ook daar geen kat meer kwam opdagen en men overschakelde naar ambient, soundscapes en charmezangers. Kijk uit, ik wil die genres niet veroordelen – er gebeurden best aardige dingen – maar het is zo mager allemaal. De opera heeft het nog het langst volgehouden – dat had ook met snobisme te maken – tot de nieuwe intendanten elk werk lieten regisseren door Hollywoodsterren die Verdi en Puccini tactloos verbouwden tot musicals. Hoe platter, hoe beter! Wat wil je… zonder humus kan een plant niet groeien, als je godverdomme nergens nog in contact kan komen met klassieke muziek dan houdt het op een gegeven moment ook op. Dit was een zuivere en goed georganiseerde moord”. “Dat heb je mooi gezegd, Tom” , ik probeerde hem wat op te beuren. “Ja, maar wat heb ik eraan.” “Oh, by the way, die stick, moet ik die gewoon aansluiten op mijn ‘homesystem’?” “Zeker weten… en dan genieten, Mozart is zo briljant, maar zorg dat niemand De Toverfluit hoort”. “Dat is net zo jammer,” zei ik nog terwijl we naar onze respectieve lessen gingen. ❚
38
Fernand Auwera voorspelt...
Fernand Auwera
Ook de tijd heeft een prullenbak
Niet allemaal tegelijk. Ik zal maar meteen bekennen dat ik alles wat volgt heb moeten opzoeken. Er was toen iets aan de hand met een zekere José Hapapart, burgemeester van Voeren. Nee: Happart. Astronomen ontdekten voor het eerst een zwart gat (in de kosmos). De pas opgedoken zogenaamde dagboeken van Adolf Hitler bleken minder echt dan hijzelf ooit was. Aanslag op supermarkt Colruyt door de Bende van Nijvel. (Het onderzoek naar de daders wordt momenteel nog altijd gevoerd en loopt als een trein (van de NMBS)). Enorme triomf voor de USA: Grenada (iets meer dan 100.000 inwoners), wordt aangerand en dank zij de o.m. het in Vietnam in heldhaftigheid getrainde leger moeiteloos verslagen. Meer zelfs: privatiseringen worden ongedaan gemaakt, gratis voedselbedelingen stop gezet, gratis onderwijs afgeschaft, sociale organisaties ontbonden. De vrije wereld kan niet anders dan toejuichen, want de democratie werd aldus gered. Lech Walesa krijgt de Nobelprijs voor de Vrede. (Vanwege zijn niet aflatende inzet voor de rechten van katholieken en anderen, als ik me goed herinner, homo’s.)
Er is niets zo onbetamelijk als de toekomst voorspellen, het is net zo erg als het verleden vervalsen. Overigens is ook niets zo eenvoudig en ongevaarlijk als de toekomst voorspellen, vooral de heel verre, want dan is er niemand meer die je er kan op wijzen dat je fout was en een kluns bent, en zelf trek je je er ook niets meer van aan. Toch een voorspelling: In 2043 zal ik dood zijn. Of, nog nauwkeuriger, 114 jaar. Maar dat zal wel op hetzelfde neerkomen. * ‘Wat deed u op donderdagavond 14 augustus 1974 om 19u14’, of iets dergelijks, is de meest courante vraag in misdaadreeksen op televisie of- in zogenaamde thrillers. En het is ook de meest idiote, tenminste als er een ander antwoord op volgt dan: ‘Ik weet zelfs niet meer precies wat ik gisteravond rond die tijd deed. Naar het Journaal kijken zeker? Gisteren toch.’ * Weet u nog wat er in 1983, het jaar dus waarin het eerste nummer van Gierik verscheen, aan onvergetelijks en bloedstollends gebeurde?
39
Freddy Heineken wordt ontvoerd, maar de zogenaamde brouwerij blijft actief. Kim Clijsters wordt geboren. Geen haan die er naar kraait. Zoals elk jaar vallen er heel wat overlijdens te melden: Arthur Koestler en zijn echtgenote, Hergé, Louison Bobet, John Fante, Jack Dempsey, Luis Bunuel, David Niven, Wim Kan en de gebroeders Leopold III en Prins Karel. Europees Voetbalkampioenschap: Spanje-Malta 12-0. Bijgevolg ligt Nederland er uit en, onsportief als altijd, spreken ze onmiddellijk van omkoperij. Hongersnood in Ethiopië eist tot 4.000.000 doden. Waar? Ah.
op alle vragen, zelfs de toekomst wordt voorspeld. Als u me niet wil geloven, google dan even gewoon naar 2043. Er wordt beweerd dat ook dat jaar 365 dagen zal tellen. En dat de blanke en niet-Spaans sprekende bevolking in de Verenigde Staten van dan af niet meer in de meerderheid zal zijn. En dat, vast niet onbelangrijk, de planeet Jupiter in oppositie zal staan met de zon ! Over het lot van Gierik geen woord. * Ik kan daar nog wel een en ander aan toevoegen. Labo’s over de hele wereld zijn in 2043 nog altijd op zoek naar een medicijn dat, om effectief te zijn, moet worden ingenomen met a) een Duvel of Tripel, b) een jonge jenever of een whisky sec, c) een hele fles rode wijn. ‘De Blauwe Donau’ is nog altijd een populaire compositie van Johann Strauss. De strijd tegen drugs, terrorisme, prostitutie en corruptie is nog altijd niet gewonnen en blijft dus primordiaal. (in Antwerpen evenwel gaat nog altijd het grootste gedeelte van tijd en intellectuele inzet naar het belemmeren en verhinderen van kansen op een fusie van voetbalclubs Antwerp en Beerschot.) Bart de Wever is geen burgemeester meer van Antwerpen. Het paard, alhoewel een bedreigde diersoort, blijft toch een van de beste vrienden van de mens. Er moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat nog in 2043 definitief zal worden beslist tussen het klassieke BAM tracé en een van de 22 andere voorgestelde oplossingen voor de Antwerpse verkeersellende. Een geactualiseerd reglement voor de jaarlijkse verkiezing van Miss België bepaalt de maximale leeftijd voortaan op 12 jaar. Tia Hellebaut (65) werkt onverdroten aan haar 7de come back. En Herman Brusselmans (86) aan zijn 95e roman, met de aangrijpende titel Beffen en pijpen, of waarom ik mijn haar niet kort liet knippen. Humo kan, voor het eerst sinds vele jaren, weer een stijging van het aantal lezers aankondigen. De oplage bedraagt nu 248 exemplaren, een toename met niet minder dan 6 stuks. Toen, begin van deze eeuw, het bericht werd gepubliceerd ‘Dagelijks sterven 34.000 kinderen door honger of ziekte die te voorkomen zijn en die met armoede te maken hebben’, werd daar nauwelijks aandacht aan besteed. En nu nog altijd niet. Ruime aandacht wordt wel besteed aan het feit dat de USA aankon-
* Het is, geloof ik, niet de bedoeling om in dit nummer vooral terug te blikken, integendeel, maar ik kan, een oud man zijnde, niet aan de verleiding weerstaan om dat wel te doen. Op 1983 dus. Helaas niet uit nostalgie. Ronald Reagan, president van de USA, noemt Rusland een ‘Evil Empire’. Zo stond het nu eenmaal in zijn scenario. Een voor een Koreaanse maatschappij vliegende Boeing 747 met 269 passagiers wordt boven Rusland neergehaald. (Zou ‘National Geographic’ daar al een documentaire over gemaakt hebben in hun uitstekende reeks ‘Seconds before Disaster’?) Philip Roth publiceert The Anatomy Lesson en J.M.Coetzee The Life and Times of Michael K. Het volgens mij fascinerende toneelstuk Glengary Glen Ross van David Mamet gaat in première, evenals Fanny and Alexander, film van Ingmar Bergman. Maar vooral: Het verdriet van België, schitterende roman van H. Claus verschijnt. H staat voor Hugo, en niet voor Heilig. De wet Vandervelde wordt afgeschaft. Officieel, in de praktijk behoorde hij al lang tot de kroegfolklore. Antwerpen fusioneert met haar randgemeenten. Behalve met Mortsel, want daar wonen vooral psychiatrische patiënten, kiezers voor de voormalige CVP. * En zou het niet kunnen dat wat wij vergeten en verwaarlozen uiteindelijk veel belangrijker is dan wat in geschiedenisboeken en memoires wordt vermeld? * Van Google kon in 1983 nog geen gebruik worden gemaakt. Nu geeft Google / Wikipedia een antwoord
40
digen, dankzij een geslaagde aanval met drones, een uit ruim 200 mensen bestaande volksstam uit het zo goed als ondoordringbare binnenland van Venezuela, een waarschijnlijk aan de Marsupilami verwante mensensoort, te hebben overtuigd om tot de democratie en dus de vrijemarkteconomie toe te treden.
houden drie maal dagelijkse ingespoten hoeveelheden insuline voor mijn diabetes. Maar wie heeft daar wat aan? En trouwens: een dagboek is iets als een dagelijks grafschrift. Wat zou het bewaren? Leven is toch maar een vermoeiende manier van dood gaan. Feiten noteren, anekdoten vertellen, wat is daar de betekenis van? Alhoewel. Het is niet omdat het leven zinloos is dat voetbaluitslagen dat eveneens zijn, heb ik eens gezegd. Maar dat was natuurlijk een grap. Toch als grap bedoeld.
* Ach, in een artikel als dit, hoort natuurlijk ook een of andere ernstige beschouwing. Dertig jaar, ’t is niet min. Ik bedoel, een scheet in de eeuwigheid,maar een hele symfonie in een mensenleven. Ik ben gebiologeerd door tijd, nooit kom ik ergens te laat, ik zou alles kunnen missen, behalve een horloge. Toch heb ik nooit een dagboek bijgehouden, wat ik zeer betreur. Het dichtst in de buurt van een dergelijk document kom ik met de lijst van de op medisch bevel bijge-
Het
* Het enige wat tijd betekenis geeft is verandering. En wat veranderde, in de betekenis van verbeterde, er essentieel tussen 1983 en 2013? Zal dat tussen nu en 2034 anders zijn? Zet u neer, buig het hoofd en ween mee in dit feestelijk nummer. ❚
AuteursAtelier
Jij schrijft!
“Auteursatelier betekent een creatieve werkplaats waar het schrijven gestimuleerd wordt en de praktijk van het schrijven verbonden wordt met de theorie die uit dit schrijven voortvloeit.” (André Lefèvre, auteur, dramaturg, regisseur) Wil je schrijven? Krijg je graag feedback op je teksten? Wil je proza, poëzie, of net iets anders? Misschien zit er in jou wel een scenario- of toneelschrijver verborgen? Wellicht kom je ook te weten wat de kracht van het essay is? Ontdek je talent in het AUTEURSATELIER. Wij geven een praktische opleiding om professioneel te schrijven, want JIJ schrijft en JIJ kiest. We vragen wel je ambitie en werklust. De lessen starten op 16 september 2013 (*) ! Kijk even op onze site naar ‘Hoe inschrijven?’
Meer info op: www.auteursatelier.be (*) Ook voor de opleiding van volgend jaar kun je al contact met ons opnemen!
41
Jan Lauwereyns Oorschelp
AURICULOSAURUS VERBEET DE PIJN
Ik smeerde nog meer van het bruine goedje over zijn rug, over zijn oor,
Zijn oor zag bijna blauw.
met behulp van een wattenstaafje.
Hij bibberde een beetje.
Vaste hand, ademloos.
Ik moest iets doen,
Hij onderging het
dat was duidelijk,
zonder een snorhaar te verroeren.
maar wat?
Ik trok een paar niet-steriele
Hoe ver kon ik gaan?
plastic handschoenen aan,
Hoe ver wou de oormuis dat ik ging?
greep een afbreekmes,
Verzorging of amputatie.
dat dienst moest doen als scalpel,
Ik begon met Isodine,
smeerde het lemmet in met Isodine.
topisch antisepticum,
De oormuis snoof enkele keren.
smeerde het bruine goedje
Misschien werd hij zenuwachtig.
over het oor, de rug,
Ik had geen Nembutal, geen Ketalar,
praktisch de hele oormuis,
niets om de pijn te verdoven,
heel voorzichtig.
of zelfs te verzachten.
Auriculosaurus verbeet de pijn,
Medelijden zat in de weg.
pijn, die hij onmiskenbaar leed.
De oormuis bleef snuiven,
Het oor leek los te komen,
begon weer een beetje te bibberen.
het etterde,
Het leidde mijn aandacht af.
de hele rug van de oormuis
Pijn was, moest ik toegeven,
zag er pijnlijk uit.
toch min of meer te vermijden.
Verwijderen was ongetwijfeld
Ik trok mijn niet-steriele
de beste optie,
plastic handschoenen uit.
maar kon ik het oor
Ik kon Auriculosaurus dronken voeren,
zonder problemen amputeren?
of genoeg aspirines geven
Zou ik de wond verergeren?
zodat hij loom werd,
Ik was geen chirurg,
een beetje duizelig.
zoveel moest Auriculosaurus begrijpen.
Wat dacht hij?
Ik moest durven.
Zijn snorharen bewogen,
Mijn werktafel zou dienst doen
vermoedelijk instemmend.
als operatietafel, nu of nooit.
42
NATUURLIJK OPEREERDE IK NIET
met Isodine. De oormuis snurkte. Natuurlijk opereerde ik niet,
Ik deed het licht uit,
een echte chirurg had vast gesneden,
de werkkamer op slot,
snel, handig, zonder verdoving,
haastte me naar de lift.
korte pijn, een mooie wond,
In de winkel op het gelijkvloers
in een oogwenk genezen.
keek de caissière niet eens raar op,
Medelijden verknoeide alles,
een fles saké van de Universiteit
werkte averechts.
en twee doosjes aspirines.
Ik deed Auriculosaurus geen dienst
Het academische leven eiste zijn tol.
met mijn sentimentaliteit.
‘Duizendachthonderdeenenvijftig yen,
De crux zat in het beginsel,
alstublieft.’
het plaatsvervangend beslissen.
Ik verpulverde vijf aspirines,
Daarvoor moest ik uit mezelf stappen,
om mee te beginnen,
een oordeel vellen,
mengde ze met saké,
geen veilige, harde wetenschap.
een groot glas vol.
Het was nattigheid.
De oormuis dronk gulzig.
Ik moest beslissen wat goed was,
Twee minuten later neigde
beter, best.
zijn kop hardnekkig naar links.
De oormuis lag zo lief te slapen.
Hij legde zich te slapen.
Ik streelde zijn kopje,
Auriculosaurus wist dat hij risico’s nam.
zijn kleine oortjes,
De afspraak was klaar en duidelijk,
niet het groteske mensenoor
opereren ging voor zijn rekening.
van koeienweefsel op zijn rug.
Ik had beloofd dat ik naar beste vermogen
Wat als de operatie mislukte?
zou doen wat gedaan moest worden,
Wat als Auriculosaurus
maar kon niets garanderen.
een ontsteking opliep, stierf?
Ik trok mijn derde paar
Het risico was te groot.
niet-steriele handschoenen aan,
De mogelijkheid bestond dat ik
nam een nieuw wattenstaafje,
de oormuis zou verliezen.
en smeerde voor alle veiligheid
Ik moest bekennen,
de rug en het oor
ik was aan hem gehecht geraakt.
van Auriculosaurus nog eens in
43
EEN OOR WERD AFGESLAGEN
Het was het rechteroor, merkte Lucas op. Alleen Lucas zag een wonder.
Het kraakte in mijn oren,
Jezus ‘raakte het oor aan
luchtdruk binnen vloekte
en genas de man’.
met luchtdruk buiten,
De andere evangelisten zwegen,
vliegen geen wonder,
gingen meteen verder met het verhaal.
maar onzaligheid. ‘Rabbi!’
Matteüs pikte in op Judas,
‘Judas, lever je de Mensenzoon uit
die berouw kreeg, zich verhing.
met een kus?’ Matteüs,
Alleen Lucas was gebiologeerd door het oor.
Marcus en Lucas lieten
Alleen Lucas bracht genezing.
Judas recht naar Jezus lopen.
Plakte Jezus het oor weer
Alleen Johannes zag het anders,
aan het hoofd van Melchus?
bij hem had Jezus
Of ging het om cognitieve therapie?
alles op voorhand door.
Hypnotiseerde Jezus de arme slaaf,
Jezus was het, die op Judas
verdreef de Mensenzoon de pijn,
en de bende toeliep.
het mentale lijden.
Volgens Matteüs
Acute training,
greep een van Jezus’ metgezellen
‘voel je goed in je vel’,
naar zijn zwaard,
hoe verminkt ook.
Het was een van de omstanders,
Zelf had Jezus het lastig
volgens Marcus.
om zijn devies te volgen,
Lucas hield het midden,
legde zich maar moeizaam neer bij zijn lot.
een van degenen die bij Jezus stonden,
Een tikkeltje melodramatisch,
omstander of metgezel.
‘dit is uw uur,
Johannes preciseerde,
het uur van de macht van de duisternis,’
Simon Petrus.
dichtte Lucas.
Alle evangelisten waren het erover eens,
De andere evangelisten
een oor werd afgeslagen.
klonken nog drammeriger.
Van een dienaar van de hogepriester,
Ik morste ketchup op mijn broek,
noteerden Matteüs, Marcus en Lucas.
een uur vóór aankomst
Johannes preciseerde,
in Amerika.
de slaaf Melchus.
44
DE OORMUIS SLIEP ONVERSTOORBAAR
sneed ik het oor los. Tijd om het beeld te herkauwen kreeg ik niet.
De oormuis ademde hoorbaar
Bloed kwam voorzichtig aangerold,
in, uit, op het randje van snurken.
maakte zich klaar om te gonzen,
Printer en scanner lagen op de grond,
te gulpen, het perfecte moment
het handdoek was uitgespreid
om de wond netjes dicht te branden,
op mijn werktafel,
als ik maar over het nodige
mijn operatietafel.
speelgoed beschikte.
De procedure bood
Elektrocauterisatie
weerstand tegen twijfel,
bleef een wensdroom
iets als beginnende routine nam over.
voor de oormuis.
Vijf aspirines, saké.
Al wat ik kon doen,
Ik doopte een wattenstaafje in Isodine.
was snel zijn,
Het bruine goedje bedekte het oor,
behendig naaien.
de rug, alle ondermaanse
En of ik naaide.
uitgebreidheid van Auriculosaurus.
Als ik slimmer was geweest,
Ik nam een afbreekmes,
had ik een touwtje gebonden
smeerde het lemmet in,
rond de voet van het oor.
deed een nieuw paar
Ik had geluk.
plastic handschoenen aan,
Niet zo heel veel bloed ging verloren.
alles ging vanzelf.
De anatomie van Auriculosaurus
Vóór ik het wist, had ik het bijna
had geen rekening gehouden
blauwe oor in mijn handen,
met het koeienoor,
los van Auriculosaurus.
de onnatuurlijke toevoeging.
Eindelijk, plotseling,
Daar werden geen grote bloedbanen gelegd.
helemaal verwijderd.
De oormuis sliep onverstoorbaar
Zo vochten soldaten.
door zijn transformatie.
Zo zwaaide de samoerai
Ik stak het geamputeerde oor
met zijn gekromd zwaard.
in een bruin papieren zakje,
Met mijn linkerhand
legde het in mijn bovenste lade.
hield ik het oor vast,
De oormuis was de oormuis niet meer.
met mijn rechterhand
Hij moest een nieuwe naam krijgen.
45
Jean Paul Van Bendegem 90 ben ik in 2043
De levensverwachting van de man in dit heel specifieke deel van de wereld schommelt rond het gemiddelde van naar boven afgerond 78 jaar. Bij geboorte wel te verstaan want, mooie paradox, naarmate je ouder wordt, neem de levensverwachting toe. Vrij eenvoudig: rondom jou beginnen ze te sneuvelen, dus wie overblijft, neemt een serieuze voorsprong. Je bent natuurlijk geneigd om te besluiten dat je in 2043 al 12 jaar dood bent, maar dat zou ook weer mis zijn. De vraag is waar jij als individu in de grafiek zit. Dicht bij het gemiddelde? Of juist niet, eerder ergens in een uithoek? Ik heb al iets te veel websites aangesmeerd gekregen met de belofte dat ze mijn individuele levensverwachting zullen berekenen als ik maar bereid ben een aantal gegevens te leveren. Rook ik? Hoeveel? Drink ik? Hoeveel? Sport ik? Hoe regelmatig? … Maar wat doe je? Je probeert het systeem een paar keer uit om te zien hoe een bepaald gegeven de hele zaak kan beïnvloeden. Bij de eerste poging rook je niet, bij de tweede een pakje per week, bij de derde een pakje per dag. Oei, een pakje per week betekent vijf jaar minder, een pakje per dag meer dan tien jaar. Het eindresultaat, zeker als het tegenvalt, is niet zozeer een objectieve aanwijzing
De titel is geen leugen. In 2043 word ik effectief 90. Of schrijf je beter: zal ik 90 worden? Of zal ik 90 zijn? Of, gecombineerd: zal ik 90 worden en daarna 90 zijn. Het is mij nooit echt goed gelukt om die tijden juist te krijgen. Waarschijnlijk een stukje misvorming door te veel met logica bezig te zijn want daar is het eenvoudig. Je bepaalt een tijdstip “28 maart 2043”, je geeft het een naam “to” en je stipuleert dat op to een gebeurtenis zich voordoet, weergegeven door een zin p en die luidt “Jean Paul wordt 90”, uiteraard in tegenwoordige tijd want je doet de uitspraak op ogenblik to, dus “op to is p het geval”, afgekort “to:p”, wat een perfecte samenvatting is. Tenzij iemand opmerkt dat je die uitspraak “to:p” doet op ogenblik t1, zijnde in dit geval woensdag 26 juni 2013, dat voorafgaat aan to, dus “t1: “to:p”” maar dat is niet erg want p blijft gebonden aan to, ik blijf 90 worden. Misschien zijn de grammaticale regels van het Nederlands toch te prefereren. 90 dus. In 2043. Ik probeer het mij voor te stellen. Ik, 90, in 2043. Er komen te veel vragen op mij af hoewel de eerste op de lijst de meest dwingende is: ben ik er nog? Aan het statistische antwoord heb ik niet zoveel.
46
voor het vastleggen van het einde van jouw leven, maar eerder een contract om het in de toekomst slimmer aan te pakken zodat één van de andere en betere scenario’s werkelijkheid wordt. En tegelijkertijd die zekerheid dat ik er in, ik zeg maar wat, 2100 niet meer zal zijn. Een duidelijk eindige bovengrens en toch zoveel onbeantwoorde vragen. Want, zelfs als we genereus zijn en ik ben er nog in 2043 dan regent het vragen. Waar zal ik zijn? In welke toestand? Gezond of niet? Omringd door wie of wat? Arm of rijk? Wat zal ik doen? Suffen in een zetel of nog steeds aan het schrijven? Heb ik nog een sociaal leven, laat staan enige maatschappelijke invloed? Hoe ziet de wereld eruit? Hoe ziet een dagelijkse leefomgeving eruit? Met hoeveel zijn we? Hebben we nog een klimaat? Hebben we nog economieën? Zit er eigenlijk wel een bovengrens op het aantal van dergelijke vragen? (Sorry, de logicus in mij kan het niet laten.) Valt er überhaupt wel iets met zekerheid te zeggen over mij in 2043?
Misschien helpt een gedachteoefening. Verschuif de hele operatie met 30 jaar terug in de tijd. Stel dat ik werd gevraagd in 1983 om iets mee te delen over mijn situatie in 2013. Zou dat lukken? Raar genoeg heb ik de indruk van wel. En niet alleen omdat het nu daadwerkelijk 2013 is en ik dus weet wat het is om vandaag te zijn wie ik ben, enfin, dat is wat ik graag wil denken. In 1983 had ik net mijn doctoraat verdedigd, voor mijn naam mocht nu dat precieuze kwalificatief staan: “Dr.”. Ik was 30 en de toekomst lag open. Dat moet ik anders formuleren, want zo open was het nu ook weer niet. Eigenlijk zag ik maar één scenario voor ogen: een academische carrière omdat ik in eer en geweten mijzelf voor niets anders geschikt vond. Dus werd alles in stelling gebracht om dat doel te bereiken. Ik schrijf dit nu wel zeer martiaal, maar dat was het in de praktijk niet. Kleine stapjes vooruit, aan het dossier werken, een stukje aanstelling als universitair docent hier, een stukje aanstelling als onderzoeker daar en geleidelijk aan begon die zo gezochte en gedroomde carrière zich af te tekenen. Op een gekke manier had ik toen het idee dat de wereld vrij stabiel was en dat in 2013 de wereld grosso modo zou zijn zoals die toen was. Dus pensioen op 65 in 2018 dus op 60 in 2013 nog actief bezig aan de universiteit. Misschien waren er wel een hoop scenario’s denkbaar, maar uiteindelijk is alles vrij scherp gericht geweest op dat ene scenario. Dus had ik de vraag gekregen in 1983, het zou een vrij korte bijdrage geweest zijn, want ik zou een vrij scherp beeld neergeschreven hebben. Let wel, dat is wat ik zou gedacht hebben in 1983. In 2013 weet ik dat ik er even goed niet meer kon geweest zijn – tot daar de relevantie van de levensverwachting –, dat mijn relatie nu vandaag een andere is dan toen, dat de wereld wel enorm veranderd is, dat 2013 veel tumultueuzer verloopt dan ik ooit had kunnen denken. Laat staan dat ik in 2013 een tekst zou schrijven over mezelf in 2043, 90. Niettemin blijf ik denk en dat het in 1983 een veel eenvoudiger opdracht zou geweest zijn.
Het mag gek klinken, maar uitgerekend die laatste vraag kan positief beantwoord worden. Let wel, ik heb mijn woorden gewikt en gewogen. De vraag was niet of er iets interessants met zekerheid te vertellen valt want dat weet ik niet. Maar zekerheid? Uiteraard, haal er de wiskunde bij. Wat weten we zeker in 2043? Dat het 2043 is, hoe kan het ook anders. 2043 is een getal en daar kun je mee “spelen”. Bijvoorbeeld: 2043 is deelbaar door 9 en dat is 90 uiteraard ook, dus mijn leeftijd en het jaar waarin ik die leeftijd heb, hebben dat al gemeenschappelijk. Dat is zeker. Als je 2043 deelt door 9 blijft er 227, een priemgetal, deelbaar enkel door 1 en door zichzelf. En daar lijkt het te stoppen. 90 gedeeld door 9 laat een simpele 10 en daar valt niet veel mee te beleven. Einde van de wiskundige exploratie? Niet als het van wiskundigen afhangt. Ook dat is zeker. Een korte zoektocht naar eigenschappen van 227 leverde dit schitterende resultaat op: 227 is te schrijven als de som van de eerste vier priemgetallen plus het product van diezelfde getallen. De eerste vier priemgetallen zijn 2, 3, 5 en 7, hun som is 17 en hun product is 210 zodat de som van 17 en 210 effectief 227 oplevert. Zijn we wijzer geworden? Eigenlijk niet, neen, in 2043 zal ik dus 90 zijn. (Daarentegen is 2013 wel de moeite want 2013 = 3 × 11 × 61 = 3 × (5 + 6) × (5² + 6²), ik geef het maar mee). Allemaal zo zeker als je het maar wilt hebben. Interessant? Nogmaals dat was gelukkig de vraag niet.
Is dat niet vreemd? Hoe dichter je bij het einde komt, waar zich dat ook bevindt, hoe onduidelijker de toekomst wordt. Blijkbaar door een teveel aan scenario’s, een gedachte die helemaal ingaat tegen wat we doorgaans denken, namelijk hoe dichter bij het einde, hoe kleiner het aantal scenario’s tot er maar ééntje overblijft. Dus wat is het nu? Maximum één doodlopend straatje of een quasi-oneindigheid om te exploreren? Misschien kan het verleden inspi-
47
rerend werken om een antwoord te vinden. Als ik terugblik op mijn leven dan heb ik het idee dat er een uniek scenario uitgevoerd geweest is. We hebben allemaal juist geteld één verleden. Tot we gevraagd worden om dat verleden te vertellen en dan treedt de vermenigvuldiging op. Herman Brusselmans heeft meer dan gelijk, in het beste geval kom je tot mogelijke mémoires, niet tot dé mémoires. Dus ook naar toen toe vertakt de wereld zich en krijgen we een boom in de ene én een boom in de andere richting. Zo lijken verleden en toekomst meer op elkaar dan we doorgaans vermoeden. Eenzelfde onzekerheid, eenzelfde twijfel en de vroegste jaren zijn helemaal bron van speculatie, wensdromen en opwaarderende reconstructie. Een mooie vorm van symmetrie die zich uitbreidt tot voor de geboorte en na het sterven: afwezig tot en met. Zoals het epicuristische grafschrift het wil: “Ik was niet, ik was en ik ben niet meer, mij een zorg!” Kunnen we dit beeld aanhouden dan blijft de boom van de toekomst zich vertakken en neemt het aantal scenario’s alleen maar toe. Dus toch een quasi-oneindigheid. Klinkt goed. Jean Paul Van Bendegem
Even samenvatten. Naarmate het einde nadert vermenigvuldigen de scenario’s zich dusdanig dat de onzekerheid, de onwetendheid, de ongerustheid, maar evenzeer ook de verrassing, de rijkdom en de exploratie toenemen. Er is trouwens een mooi wiskundig argument om dit aan te tonen. Het gaat als volgt. Maak een eerste bijna triviale vaststelling: ouder worden betekent dat zowel lichaam als geest pluimen laten. Voeg er een tweede even plausibele vaststelling aan toe: er zijn veel, heel veel pluimen om te laten. Dat heb ik in de tweede paragraaf al aangetoond. Bij elke pluim horen minimaal twee mogelijkheden, wel laten of niet laten. Doorgaans zullen het er meer zijn, maar laat het ons simpel houden. Stel dat het om twee pluimen gaat, dan heb je voor elke pluim twee mogelijkheden, dus 2 × 2 = 4 scenario’s. Zijn er drie pluimen dan moet je nogmaals met twee vermenigvuldigen dus 2 × 2 × 2 = 8 scenario’s. Bij elke pluim maal twee, dat is het idee. Dus stel eens dat er tien pluimen zijn dan heb je 2 × 2 × 2 × 2 × 2 × 2 × 2 × 2 × 2 × 2 = 1024 scenario’s. In de wiskunde heet dit exponentiële groei, het gevaar waarvoor de Club van Rome ons probeerde te waarschuwen zoveel jaren geleden (zonder al te veel effect overigens). Wat dan weer aantoont dat wiskunde ook wel tot interessante feiten over de toekomst kan leiden. Algemeen besluit van deze samenvatting: hoe dan ook worden het boeiende tijden!
In de val getrapt met de ogen open heftig jaknikkend? Neen toch, zeg mij niet dat je het bovenstaande verhaal hebt geloofd? Hoewel, ik zou beter zwijgen, ik heb het zelf even geloofd. Geef toe, wie is er nu wie wat aan het wijsmaken? Dit kan toch allemaal niet kloppen. Als ik de bovenstaande tekst herlees dan kan ik niet vlug genoeg zo oud mogelijk zijn om te genieten van de multipliciteit van een bijna nooit eindigende toekomst die de ene na de andere verrassing voor mij in petto heeft. En dat is niet zo, wees eerlijk. Ik krijg een ongeneeslijke darmkanker, heb nog twee of drie maanden te gaan en eindgeneriek. Ik krijg Alzheimer en zelfs één enkel scenario onthouden behoort al niet meer tot de mogelijkheden. Ogen en oren laten mij in de steek, benen weigeren dienst, spieren verslappen en houden op spieren te zijn en de wereld sluit zich langzaam rondom mij tot alleen de innerlijke wereld overblijft, zij het zonder aanmoediging of ondersteuning van buitenaf. Zou ik dit alles alleen maar bedacht hebben om mij gerust te stellen? Om te kunnen leven met de aftakeling die zich ooit gretig op mijn lijf zal storten? Is mijn gedachtegang even dwaas als het leuke verhaal waarmee je kunt aantonen dat jouw aanwezigheid op deze planeet een volslagen mirakel is en dus ongelofelijk waardevol. Begin bij het feit dat jij hier rondloopt. Dat moet betekenen dat jouw ouders lang genoeg hebben geleefd om jou voort te
48
brengen, maar dat veronderstelt dat hun grootouders en dat zijn er al vier, ook lang genoeg moeten geleefd hebben om jouw ouders mogelijk te maken. Blijf in de tijd teruggaan en je komt terecht in de middeleeuwen waar totaal ongeloofwaardig een tien-, twintigduizend (of meer) mensen moeten rondgelopen hebben die het grosso modo overleefd hebben temidden van oorlogen, godsdienstwaanzin, heksenvervolgingen en, als de mens de klus niet klaarde dan was de pest en ander ongedierte zeker bereid lustig mee te helpen. Zoiets moet je terecht een mirakel noemen. Maar ja, zij die er zijn, zijn er en zij, die er niet zijn, zijn veruit het talrijkst. Van niets is er, dat is algemeen bekend, heel veel. Laat hen aan het woord en de normaliteit herstelt zich. De uitdrukking “Goed geprobeerd!” is toepasselijk.
aan zijn herinneringen hoewel ze in materiële vorm voor zijn neus liggen. Met de cynische bijgedachte dat Becketts Krapp alleen magneetbanden diende te manipuleren, maar ik zal zitten staren naar een cdschijfje of een geheugenstick. Daar sta je dan: in het beste geval staat de deur open, je loopt naar binnen en je herkent niets meer. Heb ik echt hier gewoond? Was dit mijn huis? Was dit mijn leefwereld? En heb ik die gedeeld met anderen? Wie waren ze en waar zijn ze? Misschien ook niet, misschien net zoals Bertrand Russell lucide tot het einde en zelfs zo overmoedig om positief te antwoorden op de vraag, zou ze komen, of ik iets wil schrijven over de situatie in 2073. Mooi jaar trouwens. 2073 is 3 maal 691 en dat is een priemgetal. 25 meer dan het getal van het beest maar dat hoeft niet persé iets te betekenen. Net zomin als mijn leeftijd dan, namelijk 120, wat overeenstemt met de verschillende mogelijkheden waarop je vijf voorwerpen kunt rangschikken op een rijtje, 5 × 4 × 3 × 2 × 1. Of vijf stadia: geboren worden, jeugd beleven, volwassenheid overleven, van oude dag genieten, sterven. Maar ook dat hoeft niet persé iets te betekenen.
Bon, vergeet al het voorgaande, ik herneem: in 2043 ben ik 90 (en laat ons niet vallen over de formulering). Valt er meer te zeggen? In een halve wanhoopspoging bedacht ik dat op zijn minst, als ik hier nog rondloop, de kans groot is dat ik deze tekst onder ogen zal krijgen en met een melancholische blik en ietwat trieste glimlach zal terugblikken op die onbezonnen zestigjarige knaap die van niet beter wist. Maar ook dat is niet verzekerd.
Als ik er nog ben zal ik in 2043 90 zijn. Laat het ons daarop houden. Want het schrijven van deze tekst heeft het aangename effect dat je het hier en nu zo intens beleeft dat de toekomst geen enkel belang heeft. Dat is ook een vorm van quasi-oneindigheid. Dus toch. ❚
Misschien ben ik op dat moment een soort Krapp geworden die geen touw meer kan of wil vastknopen
49
Ruth Lasters Schalen
Ik vergeet wat de gegevens betekenen terwijl ik werk. Ik denk niet aan wat er in de petrischalen zit terwijl ik typ. Ik houd mijzelf voor dat er slechts plasjes grondwater in zitten voor wetenschappelijk onderzoek, goed wetend dat er in wezen twijfelzucht in zit. Eigenlijk bestaat mijn job uit het bewaken van opgespaarde twijfels van dames en koppels. Hun gevoel van mogelijkheid bescherm ik. De idee van ‘het kan nog’, ‘het is nog niet volledig uitgesloten’, ‘er zijn nog een paar goed bewaarde, diepgevroren kansen’. Het vereist een bijzondere oplettendheid en vastberadenheid om dagelijks de twijfelzucht van anderen te bewaren. Je moet er zelf behoorlijk weifelvrij voor zijn, dat spreekt voor zich. Ik weet immer en altijd dat ik de deur van de vriezer heb horen dichtklikken zonder het nog eens te moeten controleren. Ook mijn computerwerk dien ik nooit na te checken uit onzekerheid. Het is volgens mij maar weinigen gegeven om met dezelfde koelbloedigheid als ik stukken van mogelijke mensen te bewaken. Want daar komt het in feite op neer. 3862 eicellen telt deze koude kast. Ik schat het niet, L., ik weet het tot op de eicel precies. Het is mijn job dat te weten zoals een hotelreceptioniste exact
Het is niet mijn schuld, L. – sta mij toe je zo te noemen. Ik noem je al zo lang ‘L.’ in gedachten, dat het onmogelijk is om dat nu plots te veranderen. Niet alles is altijd mijn schuld. Het is de fout van een collega, maar dan nog, het had iedereen kunnen overkomen. Of toch iedereen die dezelfde job uitoefent. Ik moet de deur dichthouden. De metalen deur van de vriezer. Ik moet ervoor zorgen dat er steeds een klik weerklinkt nadat een laborante of arts de koude kast heeft geopend. Eveneens behorend tot mijn taken: het labelen van de petrischalen en ervoor zorgen dat daarna niemand de kleefetiketten verwisselt van schaal. Vergissingen zijn hier snel gebeurd en bewuste, zogezegde vergissingen nog veel sneller, L., daar zou je nog van staan kijken. Ook de registratie behoort tot mijn bevoegdheden. Als er een petrischaal in de vriezer wordt gezet of eruit wordt gehaald, dien ik dat in te voeren in de computer in de centrale ruimte. Ik kan het snel. Gedachteloos laat ik mijn vingers over het klavier glijden, als een bibliothecaresse die nummers van binnenkomende en uitgaande boeken invoert.
50
dient te kunnen zeggen hoeveel gasten er aanwezig zijn en wie wanneer heeft uitgecheckt. Slechts twintig procent van alle eicellen die in deze vriezer zitten worden ooit daadwerkelijk bevrucht tot stervelingen, tot wezens zoals jij en ik, L., zou ik willen kunnen zeggen. De rest blijft microscopisch klein en nietsbetekenend. Zo’n kwart van alle eicellen hier is afkomstig van carrièrevrouwen die hun kinderwens uitstellen. Een ander kwart is afkomstig van dames die met eierstok- en baarmoedergerelateerde ziektes te maken hebben en het zekere voor het onzekere willen nemen. Nog eens ongeveer 25% is eigendom van dames die reeds kinderen hebben maar twijfelen over nog een extra spruit, hopend op de evolutie van de wetenschap om er ooit op onnatuurlijk late leeftijd alsnog een te kunnen bijnemen. Het laatste kwart van de vriezer wordt ingenomen door geschonken eicellen van vrouwen die onvruchtbare seksegenotes willen helpen, al dan niet tegen betaling. Maar dat heeft allemaal geen belang, L. Waar het om gaat, waar het met de loop der jaren steeds meer en ten slotte nog enkel en alleen om is gaan draaien is dat ene halve procent van de diepvriesinhoud dat nooit officieel heeft bestaan. Die ene fractie waar nooit enige gegevens van in de computer hebben gezeten.
te moedeloos als ik was om de kwestie grondig te beredeneren of enige beslissing te nemen in deze, maakte ik dan maar een afspraak bij dokter Vervennen hier in het academisch ziekenhuis en liet eicellen onttrekken. Slechts één enkel exemplaar haalde met succes, levend en wel de plastic schaal. ‘Het is strikt verboden om uw eigen materiaal hier in het ziekenhuis op uw dienst te bewaren,’ zei meneer Vervennen, maar dat hij wel een oogje dicht zou knijpen. Ik glimlachte dankbaar naar hem, zoals een meisje naar iemand die haar op het stiekem bezitten van een konijn of ratje heeft betrapt, maar belooft erover te zwijgen. Zo voelde het ook toen ik ‘mijn’ petrischaal helemaal achterin de vriezer had gezet: alsof ik stiekem een huisdier bewaarde op mijn werk. Meer was het niet de eerste jaren, L. Niet meer dan een persoonlijke noot, die mijn job wat minder routineus en opnieuw wat boeiender maakte. Maar toen - zo’n tien jaar geleden moet het geweest zijn, ik was toen 54 en de menopauze kondigde zich reeds een poos aan met chagrijnige stemmingen en gewichtstoename - gebeurde er iets waardoor die ene, hoogstpersoonlijke petrischaal belangrijker werd voor mij. Er was net een nieuwe, modernere vriezer geleverd en na alle schalen druk te hebben overgeplaatst, bleek ik die van mijzelf tegen de gloednieuwe achterwand te hebben gezet waardoor het plastic helemaal zat vastgevroren. De grootste moeite kostte het me om de schaal opnieuw los te krijgen van de wand, zonder ze te beschadigen en terwijl ik met kleine, voorzichtige schokjes de klus probeerde te klaren, zag ik gezichten voor mij, L.. Gezichten van mannen en vrouwen die allen enigszins op mij leken, mijn te dik uitlopende neus hadden, mijn puilogen of mijn ruwe jukbeenderen. En nog voor ik de schaal had losgekregen wist ik dat het voorafspiegelingen waren van mogelijke nakomelingen van mij. Ik plaatste mijn petrischaal niet langer helemaal achterin, maar bij de sectie donoren, waarna de carrousel van gezichten in mijn hoofd alleen maar versnelde. Ik, die mij dan wel nooit wee had voelen worden bij het zien van koddig babyvlees, fantaseerde nu plots over een supermarkt waar ik opbotste tegen een jongvolwassene die bijna mijn evenbeeld was. Steeds spannender vond ik de gedachte mijn eicel te doneren. Allicht zou ik het kind dat eruit zou voortkomen, nooit werkelijk ontmoeten. Zelfs zijn voornaam zou
Nooit heb ik mijzelf betrapt op enig ge-ooh en geaah bij het zien van een zuigeling. Immer ben ik terstond weggebeend bij het horen van bevallingsverhalen verteld als verslagen van heroïsche intergalactische duels. En bij het ruiken van de uierzalf waar mijn zussen zich van buik tot borst mee insmeerden tegen striemen, werd ik onmiddellijk zo misselijk als was ík het bezwangerde schepsel. Nooit heb ik de vraag mij al dan niet voort te zullen planten als een dilemma ervaren, zoals de dames van wie ik eicellen bewaar en aan wie ik de eerste jaren van mijn loopbaan alleen kon denken met een zekere spot. Maar op een ochtend, zo rond mijn vierendertigste en dus dertig jaar geleden, stelde ik vast dat de twijfelzucht, die ik hier dag in dag uit superviseer, mij toch enigszins had besmet. Zoals een vegetariër die aldoor in en uit een slagersdiepvries moet wandelen, allicht ooit ongewild gaat mijmeren over vlees verslinden. Zo kwam de gedachte aan mogelijke offspring plots toch af en toe bij me aanzetten. Maar
51
ik waarschijnlijk niet te weten komen, maar ik en niemand anders zou zijn tenen, vingers, ledematen en alle gedachten die het ooit zou krijgen, veroorzaakt hebben. Ik in de eerste plaats. En die wetenschap zou mij genoeg zijn, dacht ik, zou misschien wel warm over mij heen komen liggen als die soort tevredenheid waar iedereen onafgebroken, op bijna getikte wijze naar op zoek is, alsof er met een gebrek eraan niet of toch niet zinvol te leven valt. Zo om de twee dagen – ik kon het niet laten – verplaatste ik mijn eigen schaal. Ik zette ze nu eens bovenop eicellen afkomstig van dames als Ilse Vereycken en Eveline Jaeghers, dan weer op cellen van Franstalige origine. Steeds andere boven- en onderburen gaf ik jou, L., mijn laatste eicel, alsof je al een echt menselijk wezen was en een verandering van gezelschap je ontwikkeling ten goede zou komen. Ik tobde mij suf over hoe en wanneer je aan een onvruchtbare dame met kinderwens te zullen schenken, beseffend dat ik je daarvoor eerst moest registeren in het systeem, moest zorgen dat je administratief bestond. Eenmaal achter het klavier van de computer in de centrale ruimte gezeten, verkrampten mijn handen. Ik wist niet hoe mijn eigen genetisch materiaal in te voeren in de database, welke verzonnen naam ik diende te gebruiken, en sterker nog, hoe die te koppelen aan een dossier met een echt opspoorbaar nummer. Een onbegonnen zaak leek het me keer op keer, waarop ik alweer wegzonk in zachtmoedig gemijmer over jou, of eerder over – veel boeiender – de mogelijkheid tot jou en mijn allesbepalende rol daarin. Ik, die inmiddels om de haverklap rood aanliep van de vapeurs, zou nog iemand kunnen voortbrengen die op zijn beurt duizelingwekkende aantallen gebeurtenissen teweegbracht! Mijn dagdromerijen kwamen abrupt tot een einde toen ik vorige week en welgeteld twee maanden voor mijn prépensioen, terugkwam uit vakantie, L., en jij verdwenen bleek. Ik ben op mijn hurken gaan zitten voor de vriezer, schalen optillend en verschuivend op zoek naar de mijne, maar ze bleek – zo vernam ik pas uren later – vernietigd tijdens mijn afwezigheid.
Mijn collega en vervangster Nora Kleinn heeft ze tijdens mijn vakantie – verbaasd over het aftandse model van de schaal en het gebrek aan label – uit haar handen laten glippen en laten stukvallen op het witte hospitaallinoleum. De poetsdienst is gekomen om ‘het’ op te vegen, zo is het mij meegedeeld. ‘Het’ of datgene waar ik de laatste dertig jaar aldoor heb tegen gesproken in gedachten tijdens de anders doodsaaie arbeid. De scherven zijn in de afvalschuif gegooid op de zesde verdieping. Ik heb mijn arm nog in de stinkende metalen schacht gestopt, mij belachelijk voelend toen ik mij realiseerde dat ik naar niets dan een idee van een laatste onbenutte kans hengelde. Gisteren droomde ik dat ik op glazen schoenen door de straten liep, tot ze plots barstten, begonnen te lekken, ik mij bukte en zag dat ik in wezen schoeisel aan had van op elkaar gekleefde petrischalen. Mensen schaarden zich rond mij en riepen lachend, honend: ‘Je bent te laat. Te laat!’ Toen L., schrok ik wakker en was het alsof jouw gezicht, dat ik mij op dat moment haarscherp kon voorstellen, over het mijne werd getrokken als een masker. Ik meende exact te weten hoe jij er zou hebben uitgezien na bevruchting, L., al is het natuurlijk klinkklare nonsens. Je zou ontelbare mogelijke gedaantes hebben kunnen gehad. Toen ik helemaal uit mijn lood geslagen het licht had aangestoken, schreeuwde mijn man: ‘Ben je niet goed wijs, mens. Het is nog veel te vroeg!’, waarna ik, nog half slapend, riep dat juist het tegendeel waar was, niets dan het verschrikkelijke, onomkeerbare tegendeel. Vroeger praatte ik in gedachten tegen een eicel die eventueel, misschien kon worden verder gedeeld tot vloekend, zuchtend, lachend, zelfgenoegzaam of net nobel leven en nu spreek ik zelfs tot een vernietigd exemplaar. Of dat laatste werkelijk geschifter is dan het eerste en zo ja, hoeveel malen dan. Dat, L., is de enige vraag die mij nu nog rest, samen met een enkel verzoek. Vergeef Nora. Vergeef alsjeblieft Nora Anna Kleinn. ❚
52
53
Elvis Peeters Klein landschap
Roerloos. Geen zuchtje wind. De takken stil aan de bomen. Alles onder het vriespunt. Wit. Er is sneeuw gevallen. De sneeuw ligt in dikke pakken. Op de grond, op de takken, op een eenzame paal, op de heesters, op het rijshout. Boven het rijshout hangt een grote, koude zon. De zon legt lange schaduwen. Aan de voet van alles wat boven de grond uitsteekt. Lange bleke schaduwen die na een tijdje in de sneeuw wegzinken. Het is te koud voor de zon om scherp te schijnen. De vogel die had kunnen neerstrijken op een tak, doet dat niet. Hij is niet opgevlogen. Ineengedoken houdt hij zich schuil. Niemand weet waar. Nergens een spoor in de sneeuw. De eenzame paal, de bomen, de heesters, het rijshout. Het duren van de tijd. Wat kan het anders zijn dat duurt? De sneeuw waarin de schaduwen zinken. De zon die door het ijs zakt. Wat rest van de dag is nauwelijks te zien. Aan het andere eind van de nacht duurt de tijd gewoon voort. Boven het rijshout hangt opnieuw de zon. De schaduwen wijzen allemaal in dezelfde richting. Niets beweegt. Meer gebeurt er bijna niet. Geen vogel die opvliegt. Geen water dat gaat stromen. De sneeuw zakt zonder te verroeren in de grond. Het rijshout gloeit in de zon. De eenzame paal kaal als altijd. Zijn trouwe schaduw een beetje meer naar rechts. Later een beetje meer naar links. De takken houden niets gevangen. Geen zandkorrel beweegt. Overal ruimte, overal stilte.
54
Een kleine kuil in het zand. Nergens een spoor van wie ze heeft gemaakt. Misschien een vogel. De lucht heeft zijn vleugelslag niet bewaard. Alles is gebeurd, de beweging is gevallen. De eenzame paal staat pal op de plek waar hij altijd al stond. Een troep vogels in de verte aan de horizon, het had gekund. Of een kudde zandbuffels, stof opwerpend, als ze er waren. Er hangt een loomte over het land. Het rijshout dor van de hitte. De bomen bladstil. Geen nest tussen de takken, geen geritsel. De zon zo hoog dat ze buiten het beeld blijft. De kuil ingezakt. Het landschap zo licht dat het lijkt te zweven. De hemel erboven nog lichter. Geen vogel om het te bevestigen. Niets dat wil bewegen. De paal doet niets. De paal staat daar. Er had een buizerd op kunnen zitten. Of een mus. Een lijster die een lied zingt. Maar de tijd duurt voort zonder lied. De wind had harder kunnen waaien. Zodat het stof opvliegt. De bladeren uit de bomen dwarrelen. Het had kunnen regenen. Een kleine beek had zijn geul door het zand kunnen trekken. De eenzame paal had een centimeter kunnen verzakken. Een bliksem een boom doorklieven. Koppig landschap. De hemel komt grijs uit de nacht. De zon hangt nat boven het rijshout. Overal rul zand waar de schaduwen op verkruimelen. De bomen tonen hun kale takken. Niet één kraai die er neerstrijkt. Geen licht dat opvlamt. De paal staat eenzaam overeind. Verder is er niets te zien. De gestalten van de bomen, van de paal, de heesters. Roerloos als altijd. Bijna weggewist door een dunne nevel.
55
Misschien dat er nu ongezien toch een dier sluipt. Misschien onder het rijshout. Vage contouren. De randen van het landschap lossen op. Aan de oevers van de lucht. Hardnekkig, onverpoosd duurt de tijd voort.
Alles wit. De sneeuw is gevallen, de beweging gestopt. De zon als een tranend oog boven het rijshout. De eenzame paal wijst omhoog naar de leegte. Onder het vriespunt. Roerloos. Niets dat wegvlucht. Geen einde in zicht.
56
Kristien Hemmerechts Grafrede
Het is altijd een fantasie van me geweest om op mijn uitvaart zelf een speech te kunnen afsteken, van over het graf bij wijze van spreken. Misschien legt dat een kwalijke neiging tot grootheidswaan bloot. Nu mijn leven is afgerond kan ik zonder schroom of gêne bekennen dat ik er vaak van gedroomd heb een grootse, heldhaftige daad te stellen: een kind uit een kolkende rivier redden, een moordpoging verijdelen, een inbreker ontmaskeren. Waarna ik deemoedig de woorden van lof en dank in ontvangst zou nemen. Deemoed is vaak een nauwelijks verhulde vorm van hoogmoed. Ach, vandaag mag alles. Straks, om drie uur, word ik pijnloos naar de overkant gebracht. Schipper, mag ik overvaren, ja of nee? En moet ik dan een cent betalen, ja of nee? Achtentachtig ben ik nu, en tot op de draad versleten. Mijn lichaam kan het vast nog wat langer rekken, maar wat mij betreft is het goed geweest. Laat de aarde aan de jonge mensen. The young shall inherit the earth. Ik heb mijn deel gehad. In alle mogelijke betekenissen. Heb ik een laatste wens? Ja, maar hij zal niet in vervulling gaan. Ik zou graag nog eens voor een dagje een kind zijn, een onbekommerd kind dat het huis uitgaat om met vriendjes uit de buurt te spelen, en vervolgens thuiskomt, aan tafel gaat zitten en de voorgeschotelde maaltijd gulzig opeet terwijl ze uitgelaten over haar ‘avonturen’ vertelt.
Spectaculair is deze ambitie niet, maar het is iets wat ik pakweg de afgelopen vijfenzeventig jaar gemist heb: zorgeloosheid. Een wereld die begint en eindigt bij mezelf en mijn speelkameraadjes. Het heerlijke egocentrisme van het kind. Ik zal wel niet de eerste zijn die het zegt, maar het leven zou in omgekeerde richting moeten worden geleefd, beginnend op hoge leeftijd en eindigend als een celletje in de moederschoot. Zo meteen verdwijn ik. I face the final curtain. Dat komt uit I Did It My Way. Regrets, I’ve had a few, but then again too few to remember. Non, je ne regrette rien. Dat kan ik helaas niet zeggen. Ik heb een aantal ‘regrets’, maar ik zal ze niet aan jullie neus hangen. Ken je die uitdrukking? Sommige dingen neemt een mens mee in haar graf. Daarvoor dient dat graf. Opdat sommige dingen zouden ophouden, afgelopen zijn, uitgewist. Schluss damit. Gordijn dichtgetrokken. Zand erover. Maar ik wil geen graf. Dank je aan de arts die mij straks wegzapt, dank je aan het crematorium dat mijn stoffelijk overschot opruimt, dank je regendruppels die mijn as zullen wegspoelen. En vaarwel, vaarwel, vaarwel. Kristien Hemmerechts Brussel 27 augustus 1955 – Antwerpen 3 september 2043
57
cartoon © Ivan Steiger
Roland Legrand
[To WatchBot: language: Dutch, deprecated style: historical security: void]
San Francisco, 9 juli 2043 Beste Roland van het jaar 2013, onwaarschijnlijk echt uit. Maar vooral de kranten op die tafels man! Artikels over Bart De Wever, de moeder van alle verkiezingen, het confederalisme... Ik weet nog hoe het je irriteerde, Roland, maar in retrospect bekeken was het een luxe om over die details zo druk bezig te zijn. We nemen nu ook geur mee in rich media. Cool huh! Dus ja, in de Wikiplexversie van de Dageraadplaats heb ik gesnoven aan... de kranten. Ik weet dat jij toen ongeduldig wachtte op het verdwijnen van de laatste papieren krant. Het kon niet digitaal genoeg zijn. Maar nu was ik blij met die geur van papier - het gaf een realiteit aan de Wikiplexillusie. Maar goed, terwijl mijn virtuele zelf over die krant gebogen was, drupte er een traan op het virtuele papier - en die traan was echt. Want zoals gezegd, shit happened, en heel die wereld - de Dageraadplaats, Antwerpen, België - die is er niet meer. Beloof me Roland, doe nu niet wat je gewoonlijk doet - pagina’s diagonaal lezen om te weten what the fuck happened - neem de tijd. Laat het me uitleggen. Please.
Er is goed nieuws en slecht nieuws. Dat is ook wel logisch, zo na 30 jaar. Het goede nieuws is dat ik hier nog ben om deze brief te schrijven - en ja, je grote liefde Elisabeth is er ook nog. Het slechte is, wel, de geschiedenis. Sorry voor het Nederlands, dat soms wat weird zal klinken. Ik woon sinds 2029 in California - de voertaal is hier Spaans, al blijft het Engels van belang bij de technerds. De Translator vertaalt tegenwoordig bijna perfect, dus met al die Chinese dialecten heb ik geen probleem. Maar Nederlands wordt alleen nog gesproken door een heel beperkte community. Met beperkt bedoel ik niet alleen hier, in California, maar ook op Earth. Je voelt het al, shit happened. Serious shit man. Ik was net nog in Wikiplex - ja, het Wikipedia van jouw tijd biedt nu fully immersive 3D rendered info transmission - om rond te kijken in het Vlaanderen van omstreeks 2013. Ik huilde een beetje, moet ik toegeven. Het was erg aandoenlijk, op Zurenborg rondlopen. Het was zomer in de info-rendering, en de lange houten terrastafels van café Zeezicht zagen er
58
2020
puters en tablets kreeg iedereen een hoogst persoonlijke drukpers in handen, toch? En wordt er rond jou al niet opgewonden gefluisterd over de macht die we zouden krijgen over onze eigen genetische structuren, de bouwstenen van ons lichaam en van alles? Ray Kurzweil is een van je helden - en gelijk heb je! Die Amerikaan ontwikkelde niet alleen text-to-speech technologie, hij gaf ook veel mensen hoop. De nanobots in mijn lichaam behoeden mij voor kanker, hartaanvallen, dementie en nog wat. Ray is nu 95 en ik 83, maar eind deze maand lopen we alletwee weer mee in de marathon van San Francisco - en het is Ray die ons dat allemaal al voorspelde in 2005, in zijn boek The Singularity is Near. Het is ongeveer het enige boek dat ik nog heb in printvorm de kunstfotografieboeken van Elisabeth zijn eigenlijk meer kunstwerken dan boeken. Ik heb het boek - jouw boek dus eigenlijk - nu in de handen terwijl ik deze tekst inspreek, en ik had een flash back. Weet je nog Roland, in 2009, toen je Ray voor het eerst zag op de Second Life community convention in deze stad? Hij was aanwezig als een niet onaantrekkelijke vrouwelijke avatar. Je holde na zijn/haar presentatie naar de boekhandel Green Apple waar een vermoeid ogende bediende het boek opdiepte. “There is hope, man!” riep je hem toe, waarop hij nog vermoeider keek. Anyway, zo dichtbij is de toekomst nu ook weer niet - Philip Rosedale, de stichter van Second Life en nog maar 74, kondigt waarschijnlijk pas volgend jaar - en dan zijn we dus in 2044 - de rechtstreekse breininterface voor zijn virtuele omgevingen aan. Dus ja Roland, in de jaren twintig waren we euforisch. Velen van ons waren ook werkloos. De jaren tien waren kommer en kwel met de schuldencrisis. Toen die na tien jaar eindelijk achter de rug was, werden we midscheeps getroffen door de technocrisis. Werkgelegenheid in de industrie was er door de automatisering nog nauwelijks, nu was het de beurt aan de tot dan hopeloos inefficiënte dienstensector. “Alles gaat hier zodanig gemakkelijk dat we totaal overbodig zijn”, zei een eindredactrice van de krant daags voor haar ontslag. En hetzelfde was te horen op advocatenkantoren, scholen, ziekenhuizen, banken en noem maar op. Zelfs in de prostitutie begon de crisis. Vandaag de dag gaan alleen bijzonder kinky medemensen nog naar een menselijke hoer. De anderen zijn maar wat blij met hun Made in Japan robothoeren. Met robots kon en mocht alles zonder vervelende schuldgevoelens achteraf - maar tegenwoordig denkt de Robot Rights Movement daar toch anders over.
Laat me beginnen met je volgende decennium. De jaren 20 waren fascinerend. Voor een nieuwsjunkie en journalist toch. Niet dat het gemakkelijk was, dat journalistenleven in de twintiger jaren. Constant moeten rondlopen met de geconnecteerde bril of de ‘slimme’ polshorloge gaf een nieuwe dimensie aan het begrip ‘always on’. Anno 2043 zijn we allemaal op deze planeet always on, willen of niet [To WatchBot: politics (“willen of niet”) style: explicative security: void] dus in dat opzicht was het een goede voorbereiding. Mijn oude krant bestond tegen dan nog uit enkele vaste medewerkers (grosso modo de directie uit jouw tijd) en was een node geworden in een medianetwerk dat per week ongeveer vijf keer van samenstelling veranderde. Maar goed, het voordeel van het zelfstandigenbestaan was dan weer dat ik kon inpluggen in netwerken op drie continenten tegelijk. Het waren de Roaring Twenties all over again. Er was adembenemende intellectuele discussie tussen de Connectivist- en de Platonist Revival-types. Er was de grote discussie over de Grenzen aan de Verlichting. De vraag werd gesteld of we verder mochten gaan met het manipuleren van de ultieme bouwstenen van alles – nanotech enzo. Dat was vooral een discussie waar nogal wat mensen Media Points mee vergaarden en vet verdienden als spreker op al dan niet virtuele conferenties -, maar de realiteit was onafwendbaar: ja, morrelen aan de bouwstenen van de realiteit kon en moest. Uit principe, en omdat de Chinezen, de Russen, de Indiërs en de Brazilianen het sowieso deden. De rockstars van toen waren (en zijn nog altijd) jonge snotters die ‘iets’ deden op de grens van nanotech, biotech, robotica, genetica en computerwetenschappen. Ik streamde ongeveer elke dag wel over een andere zestienjarige die vanuit zijn bio/IT-lab in de garage the Next Big Thing bedacht. Overigens Roland, dat rijbewijs dat je in 2013 nog altijd niet had? Geen probleem - in de twenties was de enige vraag of je met een zelfrijdende iCar reed dan wel met een exemplaar SamGoogleSoft. Je pogingen om Japans te leren? Treur er niet over, de Translator werkt beter dan de meeste tolken uit jouw tijd. De nieuwe Roaring Twenties zei ik, maar eigenlijk was dat niet het zelfbeeld van de Geeks van de jaren twintig. Nee, zij creëerden de nieuwe Renaissance. Je voelt het al in jouw tijd, niet? Al die presentaties over het Nieuwe Gutenberg-tijdperk. Over hoe het individu weer zoveel machtiger wordt - met het internet, com-
59
Het was een open doelkans voor de socialistische beweging [To WatchBot: reference to political movement style: historical status: deprecated security: void]. Ik keeg een audiëntie bij de top van de Vlaamse socialistische partij in 2024 - het was toen de zesde voorzitter op vijf jaar tijd -, maar helaas ging alle aandacht toen naar de heropening van het debat over het bediendenstatuut - terwijl er verdorie nog nauwelijks bedienden waren! Waar het echt moest over gaan was dat de oude marxistische idee eindelijk relevant werd: technologisch waren we in staat om een maatschappij te hebben waar iedereen bijdraagt naar vermogen en krijgt naar gelang van zijn of haar behoeften. Bizar genoeg waren het de liberalen [To WatchBot: reference to political movement style: historical status: deprecated security: void] die het meest in die richting gingen, met hun pleidooien voor een basisinkomen voor iedereen. Ik herinner mij nog meetings en vechtpartijen op de Grote Markt van Antwerpen over het thema, want de Nationalisten [To WatchBot: reference to political movement style: historical status: deprecated security: void] vonden dat niet kunnen: weg met de potverteerders, leve de hardwerkende Vlaming! Maar dat was nog helemaal niks in vergelijking met wat elders gebeurde. Remember Gutenberg? Remember hoe de boekdrukkunst en de hele praktijk van privé boeken lezen een goed deel van de bevolking zo gek maakte dat ze zelfstandig nadachten en vervolgens mekaar uitmoordden over zaken zoals de correcte interpretatie van de Bijbel? Wel, je kan blijkbaar geen Renaissance hebben zonder horror. In jouw tijd is er al wereldwijd een reactie tegen de moderniteit en tegen het Westen. Jonge mannen doen de vreselijkste terreurdaden. Ook al opgemerkt dat het zo dikwijls jonge mannen zijn die de vreselijkste dingen doen, of het nu is voor het nationalisme, het fascisme, het socialisme, het communisme, of de religie [To Watch Bot: reference to political movements, religion style: historical status_politics: deprecated status_religion: active security: light_alert]? Je ziet het nu al gebeuren, Roland, in jouw tijd. Van Afghanistan tot Nigeria worden schoolmeisjes vermoord omdat ze naar school gaan. De Destruktionstrieb leidt tot slachtingen van mannen, vrouwen en kinderen. Er zijn verschrikkelijke burgeroorlogen tussen traditionalisten en delen van de bevolking die de switch naar de hypermoderniteit maken. Dat was maar het begin, helaas. De Spaanse burgeroorlog, maal zovele keren. Maar dit keer heeft iedere stem - ook die van de traditionalisten - een stream.
Jij volgt ze nu al soms hele dagen lang op Twitter. Nu, in 2043, horen we nog veel meer stemmen én met bandbreedte voor rich media - op TwitFace+. Hun hoop, angst, afgrijzen, grondeloze depressie. In de jaren twintig was ik een zelfstandig gargoyle-journalist, je weel wel Roland, zoals die waterspuwer-monsters op kerken en kloosters - er passeerden langs mij informatiestromen, duizenden stemmen, die ik probeerde te filteren. Ik dacht, laat me proberen ze een betekenis te geven, een context, een uitleg. Vrolijk werd ik er niet van. Elisabeth maakt me wel vrolijk. Zij capteert de wereld als kunstfotografe. Beelden met blur, zwart-wit. Delen van mensen, of vage gezichten. Door details weg te laten het menselijke tonen, zegt ze dan. Of zoiets. Ik luister niet altijd goed naar wat ze zegt, want ik hoor die stemmen van TwitFace+ nog. Ondanks alles houd ik van de Renaissancedromen van mijn cybervrienden. En van San Francisco, met zijn mist, maar soms met een onwaarschijnlijk blauwe hemel. We waren onder die hemel toen het gebeurde, Roland. 2029 Het was 2029 - wat is er toch met dat jaar 29? - en lente. Het moet ook lente geweest zijn in Londen. Tot op vandaag kan ik er eigenlijk niet goed over schrijven - het is mij emotioneel te zwaar, maar ik moet het toch ergens kwijt. Je weet nog wel waar je was op 11 september 2001: op de redactie van De Tijd, en je zag hoe vliegtuigen zich in de WTC-torens boorden. Er was nog geen Twitter toen, laat staan TwitFace+. Er was ook geen dirty bomb voorhanden noch een nanotechwapen, of toch niet binnen het bereik van Al Qaeda. Het waren ‘maar’ vliegtuigen. Het was 7 mei (five seven zoals ze hier nu zeggen) en 9.12 uur [To WatchBot: various references to terror style: historical security: void]. Weken nadien zat ik nog de nieuwsstromen te filteren. Voor een deel waren die uitgevallen, direct na 9.12 uur -, maar de stromen kwamen snel terug op gang. Het internet kwam er onder meer omdat de militairen ook na een kernaanval communicatie op gang wilden houden, toch? Ik zou je kunnen zeggen wie de daders waren en wat hun motivatie was, Roland, maar ik ga het niet doen. Want het waren vooral boze jonge mannen. En wat ze geloofden was niet meer dan de verbeelding die voor henzelf de echte aard van hun drift moest verhullen. Het waren andere jonge mannen die twee uur later toesloegen in de hoofstad van Europa en het hoofd-
60
kwartier van de NAVO [To Watch Bot: reference to terror style: historical security: void]. Nu kan je het Brussel van jouw tijd en een goed deel van België bezoeken via Wikiplex. Niet alleen de Dageraadplaats is erg mooi gesimuleerd, en het zal nog indrukwekkender zijn wanneer Rosedale eindelijk die breininterface voor virtual immersive experiences klaar heeft. Ik ga je niet vertellen over zij die ik zo graag zag en die toen omkwamen. Misschien eens in een andere brief. Maar op het einde van die zevende mei wist ik al dat ik nooit meer zou terugkeren. San Francisco is mijn nieuwe thuis geworden. Het voordeel van biteurodollars is dat ze gedecentraliseerd worden bijgehouden. Op het internet. Het ineenklappen van het Europese banksysteem was onfortuinlijk, maar mijn spaargeld werd gered door het internet - moet ik nog eens zeggen dat militairen altijd al wisten hoe belangrijk dat systeem zou zijn wanneer het ondenkbare zich zou voordoen? We zijn nu veertien jaar later. Er worden memorialreizen georganiseerd naar Londen en Brussel - delen van die steden kan je bekijken doorheen een soort glazen sarcofaag, onwaarschijnlijk sterk glas naar verluidt, het heeft iets te maken met nanotech. Ik had nog niet de moed te gaan kijken. Ik was gisteren nog in City Lights hier aan Columbus Avenue, in jouw tijd vlakbij Chinatown en nu ongeveer middenin die buurt. Het is een van de laatste echte boekhandels, ik kijk er graag rond om vervolgens mijn boeken digitaal te kopen - zo ben ik dan ook weer. De reden van mijn bezoek gisteren was dat Kurzweil er een lezing gaf. Voor de petite histoire, Roland, Ray neemt nu geen 150 pillen per dag meer, dankzij de nanobots zijn het er nog slechts een twintigtal. Maar Ray had het dus over five seven. Nogal wat mensen denken dat hij een onverbeterlijke optimist is, die droomt van eeuwig leven en de mensheid die zich over de hele kosmos verspreidt (we zitten nog altijd niet verder met onze nederzettingen dan op Mars, en dat is dan nog uitsluitend te danken aan privé-ruimtevaart). In werkelijkheid weet Ray heel goed hoe extreem tricky de toestand is. Hij werkt niet voor niets samen met het Amerikaanse leger om biotech-terrorisme te verhinderen met detectie en preventie. Ik was daar dus naar Ray aan het kijken, in een klein gezelschap mensen die zowel dol zijn op boeken als op technologie. Niets verraadt dat hij een negentiger is, zijn blik blijft die mengeling hebben van iemand die verschrikkelijk slim en analytisch is, maar die tegelijk decennia ver kan zien. Hij is nu inmiddels tweede in bevel bij SamGoogleSoft, maar nog altijd verbonden
met het leger, zoals alle echt interessante hightech hier verbonden is met het DoD. “Kijk,” legde hij uit, “wat in Londen en Brussel gebeurde, is verschrikkelijk. Maar het had erger kunnen zijn. Biotech helpt ons nu gezond te blijven, maar het kan ook worden misbruikt om virussen te maken die zich razendsnel verspreiden en resistent zijn tegen behandelingen.” Maar gelukkig is daar de technologie dus: “We kunnen biotech niet stoppen! Integendeel, we moeten sneller gaan. Net zoals we antivirus programma’s ontwikkelen in de informatica, moeten we dat nu doen tegen bioterreur.” Helaas gaat het niet alleen over bioterreur, Roland. Het tijdperk van de nanotech is nu wel helemaal op gang gekomen. De opwarming van de aarde heeft ons parten gespeeld op een manier die ik nu even achterwege laat om je niet helemaal te deprimeren, we hebben nasty oorlogen gehad voor klotegrondstoffen. Maar met nanotech manipuleren we de wereld op moleculaire schaal. Het is de droom geheel nieuwe dingen te bouwen, atoom per atoom. Op die manier kunnen we grondstoffen vervangen en zelfs het klimaat bijsturen. Maar ook hier schuilen er monsters in de slaap van de rede. Griezelige verhalen over zelfreplicerende nanobots bestonden al in 2013 en eerder, maar we zijn nu dertig jaar verder, en we kunnen nu veel meer terwijl mensen - en niet noodzakelijk de domste - nog altijd ten prooi kunnen vallen van een niets ontziende vernietigingsdrift. In de weken, maanden en jaren na five seven werden er overal discussies gevoerd zoals we die hadden in de City Lights. De inlichtingendiensten van alle mogendheden en would-be mogendheden zagen hun kans schoon en verdubbelden, vertienvoudigden soms hun budgetten. Vraag je je af waarom er vreemde code over WatchBot in de tekst zit? Het zijn bots die meelezen wanneer ik schrijf en constant afwegen wat het risico is. Hint: ‘void’ is goed [To WatchBot: reference to WatchBot style: explicative security: void]. Nog zoiets: de codes schrappen uit de tekst wordt afgeraden door mijn juridische bot. Ik nam de moeite de media van juli 2013 uit te pluizen, Roland. Ik las er over wereldwijde discussies over onthullingen van Edward Snowden, over afluisterpraktijken van de NSA en andere organisaties [To WatchBot: reference to NSA status: deprecated style: historical security: void]. De NSA is inmiddels opgegaan in een paar fusies en is nu zo genetwerkt dat ze zelfs geen naam meer hebben, tenzij zeer in het geheim. Laat me eerlijk zijn: na five seven klaagt niemand meer over wat de nieuwe
61
organisatie doet, als ze het maar goed doen. Naar wat Ray liet verstaan in de City Lights - en ik denk dat hij ‘in the know’ is - is de nieuwe inlichtingendienst niet alleen volledig omgevormd tot een internet-achtig netwerk, maar wordt hij de facto vooral bestuurd door algoritmes. Wat Ray helemaal pleziert, is dat het niet gewoon software-instructies zijn die stap voor stap bepaalde routines volgen, nee, het zijn zelflerende programma’s die inmiddels veel efficiënter zijn dan de eerste versies, maar waarvan niemand meer begrijpt waarom precies ze beter zijn geworden. In jouw tijd, Roland, is er heisa over drones die in het geheim tegenstanders van het Westen executeerden [To Watch Bot: reference to drones style: historical, word_choice_problematic(“executeerden”) security: light_alert]. Eerst waren er nog mensen die beslisten wie er op de kill list terechtkwam, vervolgens werden die militairen in toenemende mate geholpen door algoritmes en gigantische databanken. Nu is er geen tijd meer voor menselijke tussenkomst.
Ik weet niet wat de toekomst brengt, maar de geeks in de City Lights zijn bezorgd. Ze denken dat ook andere beleidsdomeinen door algoritmes gaan worden geoptimaliseerd. Dat die algoritmes het misschien beter gaan doen dan de kibbelende en corrupte politici, maar dat niemand meer begrijpt hoe ze tot die beslissingen komen. Een beetje zoals de algoritmes die nu nogal wat fabrieken besturen. Neem The Singularity is Near nog eens vast: 2045, dat was het jaar wanneer volgens Ray de zelflerende machines ons voorbij beginnen steken. Het wordt de tijd van “if you can’t beat them, join them”. 2045, dat is nog twee jaar. Roland, hou je sterk man. Ga naar de Dageraadplaats, naar het Zeezicht. Drink er een biertje van de maand en ruik eens aan die kranten. Doei en doe de groeten aan Elisabeth, Roland van 2043 ❚ [To WatchBot: text-status: parsed security: void]
ANDRE GOEZU / RICHARD FOQUE
EQUINOX VRIJDAG 11 OKTOBER 2013 Receptie van 17.00 tot 19.00uur Universiteit Antwerpen Het Brantijser – Sint-Jacobsmarkt 9-13 - 2000 Antwerpen
Tentoonstelling van 11 oktober 2013 tot 1 maart 2014 www.andregoezu.com
62
Richard Foqué A Triple Digit Kid
Vandaag in deze stoel, een stoel met uitzicht, heb ik de eeuw gekaapt, de kaap van goede hoop. Dat is een groeiende markt - zeggen de marketeers je bent een doelgroep nu, een Triple Digit Kid.
Zo gezeten aan deze houten tafel in mijn stoel met uitzicht zie ik eeuwen beschaving stromen door de vallei. De nevel hangt aan de bomen, verhalen meren aan de oevers, het water is er niet te stuiten, de oude goden zijn hier thuis.
Maar aan deze tafel, een tafel met vergezicht heb ik een gedicht geschreven, het leven uitgelicht. Dat is asociaal gedrag - zeggen de sociologen eeuwelingen zijn een doelgroep zonder uitzicht zonder nut.
Hier verdrijft de wind de wolken tot het blauw alleen de hemel kleurt. Alles wordt opnieuw geboren, alles wordt opnieuw een vraag. Niets is nog te vrezen, niets nog kan vergaan. Alles kan worden geschreven, alles kan worden vertaald.
Vandaag wordt taal niet meer onderwezen schoon schrift allang niet meer literatuur als subversief gemeden. Dat geeft gelijke kansen - zeggen de pedagogen alles wordt nu getwitterd, gechat, wordt triviaal gerapt.
Zo dwaal ik moeiteloos door de taal, geef de dingen namen, schrijf mijn gedicht vandaag tot de tijd mij zal vinden, gijzelen voor de eeuwigheid. Geen losgeld zal dan baten voor geen geld nog iets te koop, maar het gedicht zal overleven.
Wat je ziet zijn rooksignalen Wat je hoort tribale drums, een post-historisch reservaat, dat doorsnee wordt gemeten. Alles wordt nu virtueel geschapen, - zeggen de mediaspecialisten alles wordt in de cloud geboren, wordt in de cloud bewaard.
Ik ben losgeslagen voor altijd vrij, die wereldvreemde dichter, die reist door zijn wolkenloos brein, schrijft met zijn gouden pen op oud papier aan een houten tafel, - zeggen ze in een stoel, een stoel met uitzicht overdonderend mateloos.
Maar genoeg nu, leerling tovenaars, stik in jullie eigenwaan, ga gefacebookt in de cloud verdampen. Ik neem zelf mijn pen ter hand, mijn gouden pen, ze rondt - zo zou Multatuli zeggen sierlijk de bochten van de letters, zuurvrij, teder, mild en krachtig.
Vandaag heb ik de eeuw gekaapt. Tijd nu om te zien hoe tijd verdwijnt. Want tijd is een plaats om te zijn voor even met uitzicht zonder doel dan schrijven om te blijven een Triple Digit Kid.
63
cartoon © Jean-Marc Reiser
Tim Wouters
1 mei 2043, op een reuzenscherm van De Brussels DC Niewsgroep:
erkent word door Vlaanderen. Tussen beide heerst er vandaag een soort wapenstilstand.
Het is vandaag dag op dag 3 jaar geleden dat de aanslag op de Thalystron-trein in Luxemburg plaatsvond. De trein was onderweg van Brussels DC naar Straatsburg. Bij de aanslag, waarvan de daders nog steeds niet gekend zijn, lieten Europees President Wouter Vandenhaute, zijn commissarissen en een hele generatie Europese mandatarissen het leven. Er vielen in totaal 215 doden en 153 gewonden. Diezelfde avond braken er onlusten uit in verschillende grote steden van de Europese Unie. Verschillende regio’s, Vlaanderen en Catalonië voorop, riepen hun onafhankelijkheid uit. Andere regio’s deden hen na met als gevolg de totale implosie van de Europese Unie, die bijna een eew geleden, in 1957, ontstond. Uit veiligheids- en economische redenen sloten regio’s onderling akkoorden, zoals tussen La Wallonie en Paris Metropole (het Noorden van het vroegere Frankrijk).
Gerelateerd niews: * Leiders van Wales en Schotland zijn gisteren de verdrinkingsdood gestorven in de Thames in London. Engeland claimt het ganse grondgebied van het voormalig Verenigd Koninkrijk. * Portugal kan opniew leven van de visserij omdat de vroegere Europese regelgeving niet langer van kragt is. * Munich en Vienna gaan samenwerken. Een gevaarlijk precedent, zegt de Vlaamse president Hans Tauw. Agter de deur weerklinkt het geluid van iemand die het niezen probeert te onderdrukken. En nog een tweede maal, zagter nu, maar er bestaat geen twijfel: het gaat duidelijk om iemand die niest. De 6 personen die zig in de kamer bevinden, grijpen haastig naar hun wapen en tragten zig te verstoppen agter bureaukasten en tafels of agter alles waar een mensenmassa zig verschuilen kan. De muren zijn beklad met graffiti en er ligt overal puin op de vloer. 2 van hen kruipen door een gat in de muur en verbergen zig in wat ooit het bezemhok was van het Berlaymont
Munich is vandaag de hoofdstad van een statenbond en Rusland is genaderd tot aan de poorten van Warschau. In Berlijn zijn drugs gelegaliseerd en in de Balkan word er nog steeds hevig gevogten. Brussels DC word geleid door de Beweging die nog steeds niet
64
gebauw, het magtscentrum van de Europese Unie. De lugt is er benauwd en er is weinig ligt. Geert en Manon hauden allebei hun wapen gerigt op de dubbele deur die het vertrek scheid van de gang. Sinds hun studententijd wonen ze al in deze stad, en toen de eerste schoten gelost werden, hadden ze niet getwijfeld en mee die korte maar hevige strijd gevoerd voor de onafhankelijkheid van Brussels DC. G: Hoe is het mogelijk dat ze tot hier boven geraakt zijn! Geerts handen trillen en hij krabt de huid op zijn bovenarm. Een teken van paniek, daar kent Manon hem goed genoeg voor. Ze woelt door zijn haren en legt haar wijsvinger op de mond. M: Dit ging ooit gebeuren Geert, we wisten het allebei. Ze legt haar wapen naast zig neer. Geerts ogen vernauwen en zijn mond vertrekt. G: Wat zeg je nu! Dit kan niet. Onze burgerwagten kennen ieder huis, iedere uithoek van de stad. Het is onmogelijk dat er nog mensen zijn die ongeregistreerd rondlopen. Iedereen staat in het systeem en iedereen die deel uitmaakt van de Wolk die niest niet, en die gaat zeker niet proberen om door te dringen tot in het hart van de Beweging. Geert steekt zijn hoofd door het gat en kijkt rond in de kamer op zoek naar de andere leiders van de Beweging. Ze zitten of liggen allemaal in een gespannen hauding met hun wapens op scherp. Het wit in hun ogen is overal. Iedereen is radeloos! Waar blijven onze guards! Zegt Geert half luidop. M: Als er een persoon tot boven geraakt is, dan zijn er zeker meerdere.. De uitdrukking op haar egaal wit gezigt is er een van verontschuldigende aard; verontschuldiging voor zoveel teleurstellende logica. G: we moeten terugvegten! Dit project mag niet verloren gaan. Geert wil door het gat stappen, maar Manon haud hem tegen. M: Als je de gang opgaat, ben je er aan. Ze zijn waarschijnlijk overal Geert. Denk na, doe geen stomme dingen. Manon tragt haar woorden kragt bij te zetten door steeds opniew die donkerbruine ogen te zoeken wanneer hij wegkijkt, afhaakt. Geert duwt haar hoofd weg dat tot op 20 centimeter genaderd was. G: En wat dan, Manon? Wil je ons laten arresteren? Wie weet wat er dan met ons zal gebeuren! In het beste geval worden we uitgeleverd. Jij aan Paris Metropole, ik aan Vlaanderen, maar we zullen elkaar nooit weerzien, nooit! Dat weet Manon even goed. De gedagte alleen al bezorgt haar rillingen. Ze sluit haar ogen en laat haar kaak rusten tegen een stuk ijzer. De kaude dringt door tot op haar kaaksbeen.
Zonder dat Geert het merkt, haalt ze haar memoryconsol uit haar zak, en rollend met haar duim keert ze terug in de tijd. Ze geloofde er egt in. Of dat dagt ze toen tog. Het weer was die eerste mei uitzonderlijk, 30 graden en meer, en ze was heel erg verliefd op Geert. Dat stond in grote letters op haar gezigt te lezen, vond Manon. Ze had deze beelden nog niet zo vaak teruggezien. Ze kenden elkaar drie weken toen de berigten van onlusten bekend raakten en wanneer Vlaanderen zijn onafhankelijkheid uitriep, hadden ze geen seconde getwijfeld. Lang had het allemaal niet geduurd, maar het was heftig, een ware klopjagt en guerrilla in de straten van de stad. Ze had mensen gedood, en Geert ook, maar de zaak was nobel en de redenen juist. Het gerugt doet de ronde dat Geert en Manon deel uitmaakten van het commando dat het koninklijk paleis had ingenomen. De hoofden van koningin Elisabeth en de rest van de koninklijke familie waren op de hekken voor het paleis gespiesd. Geert had altijd zijn betrokkenheid ontkend, en zei altijd kordaat dat de schuldigen in Vlaanderen gezogt moesten worden. Ze waren elkaar even kwijtgeraakt tijdens de gevegten omdat het Netwerk plat lag, maar via een vernuftig communicatiesysteem, een soort ondergronds buizenlabyrint, hadden ze elkaar teruggevonden. Geert was ondergedoken, samen met andere strijders, omdat ze gezogt werden voor hun zogegde gruweldaad, maar vanuit hun operatiekwartier, een appartement in de Sheratontoren, hadden ze het overzigt over de ganse regio. Ze sliepen dagen niet en coördineerden verschillende acties. Omdat de alliantie La Wallonie – Paris Metropole dreigde met een totale oorlog met Vlaanderen als ze Brussels DC bleven aanvallen, zwegen de wapens nu en heerste er een soort wapenstilstand. Maar de grensposten langs het grondgebied van het voormalige Brusselse gewest waren er nog steeds. Uiteindelijk waren zij de winnaars, de helden van de revolutie die tijdens een spontane demonstratie, met meer dan 100 000 mensen, op de schauders over de Anspachlaan gedragen werden. 100 000 mensen, dat was veel legitimiteit, en onder luide aanmoedigingen vormden ze de Beweging die de stad ging leiden. Brussels DC ging zijn eigen koers varen, opniew voor en door het volk! De voorwaarde was wel dat iedereen zig moest laten registreren en maandelijks minstens een maal langer dan een minuut naar een van de reuzenschermen in de stad kijken. Iedereen had de keuze, je deelde je geheugen en alles wat je zag en beleef-
65
de met de Beweging, of je moest het grondgebied verlaten. Verdagte personen moesten zig elke week melden zodat het controleorgaan van de Beweging hen van digtbij kon opvolgen. De verkeerde personen en/of faute woorden konden uit je geheugen gewist worden waarna je opniew in de gemeenschap mogt. Iemand die behandeld was, was voor minstens een jaar van de radar, daarna bepaalde de omgeving de graad van recidive. Na slegts 3 jaar kon de Beweging al zeer mooie en bevredigende cijfers voorleggen. Het werkte, de bevolking was gelukkig. Een beetje docieler, en een van de fysieke neveneffecten van de behandeling was dat de mensen niet langer niesden. Waarom dat wisten ze niet, uiteindelijk was het ook niet belangrijk. Het vroegere koninklijk paleis is vandaag het buitenverblijf van de Beweging. Ze hauden er belangrijke bijeenkomsten met andere bewegingen en het paleis word ook gebruikt voor grote feesten waar op basis van een willekeurige selectie verschillende inwoners van de stad worden uitgenodigd. Het wagtwoord is steeds een bepaalde herinnering geprogrammeerd in het geheugen, wie het zig kan herinneren, mag binnen. Verschillende verhalen over deze soirees doen de ronde. De laatste niewe muziekstijlen worden er op de verblufte aanwezigen losgelaten, nieuwe Brusselse bieren en andere stimuli kunnen er uitgeprobeerd worden en les Cotelettes du Congo zijn à volonté. De bevolking is er wild van, en het is de droom van iedereen om uitgenodigd te worden.
met honger, met woede en zonder enig gevoel voor gehoorzaamheid! Zij wisten niet wat de Beweging allemaal voor elkaar gekregen had, waar ze voor stond. Er was gewoon geen honger meer in Brussels DC, ook had niemand nog schulden, niemand kon het dak boven zijn hoofd verliezen, en er was werk en onderwijs voor iedereen. Jongeren kenden opniew hun klassiekers zoals Cyriel Buysse, Guy Verhofstadt en Dimitri Verhulst, en een hele generatie kon opniew schrijven op papier, met een vulpen en zonder fauten. Brussels DC was nooit zo voortvarend als vandaag! Maar dat snapten die jongeren niet, zij konden niet vergelijken met vroeger, zij werden verleid en misleid door de boze Vlaamse buur en zijn propaganda. ‘De Beweging is sterk en bovendien legitiem. Vraag maar aan de mensen of ze ongelukkig zijn, iedereen zal het tegendeel verkondigen! Wij hebben niemand anders nodig, geen lessen te trekken of voorbeelden te nemen. Wij zijn het voorbeeld!’ Het was een passage uit de toespraak van Geert tijdens de herdenking van de revolutie op 12 mei van vorig jaar. Dit was het vuur waar Manon ooit voor viel, waarom ze meeliep, meevogt, haar wapen op mensen rigtte. Op dit moment was dat allemaal niet meer zo zeker. Manon verwagtte een kind van Geert. Sinds een maand wist ze het, maar ze had het hem nog niet verteld. Uiteindelijk was ze niet meer zo overtuigd of dit wel het leven was dat ze wau voor haar kind en voor haarzelf. De strijd, de onzekerheid, de zorgen van de magt. Ze had liever dat haar kind vrij en zorgeloos zau kunnen bewegen, zonder registratie, want zelfs de kinderen van de leden van de Beweging moesten geregistreerd, dat waren ze onderling overeen gekomen, want niet zelden komt het verraad uit naaste kring. Ze wau een leefwereld waarin hij (ze had gekozen voor een jongen) naar Parijs kon of naar Londen of Moskou of naar Antwerpen en Gent. Ze wau opnieuw kunnen Skypen met haar vroegere vrienden en familie waar ze nu geen contact meer mee had omdat zulke vormen van communicatie niet meer bestonden. Ooit kon dat allemaal, toen was het evident, in de tijd van natiestaten, low cost airlines, België met zijn koningshuis en vele parlementen, toen diversiteit nog verrijkend was, maar dat zau Geert nooit begrijpen of aanvaarden.
Geert had het vuur en zij was verliefd. Maar uiteindelijk werd ook Manon aanvaard binnen de Beweging en maakte ze mee deel uit van de burgerwagten die op zoek gingen naar mollen, naar ongeregistreerde mensen. Vaak ging het om mensen die vergeetagtig waren geweest, de datum uit het oog verloren, maar soms stoten ze ook op anderen die moedwillig onderdoken, vaak met de belofte uit Vlaanderen dat ze zauden asiel krijgen en dezelfde regten als andere Vlamingen. Voor geïnfiltreerden was er geen gratie, zij kregen de kogel op Altitude Cent, de executieplaats en hoogst gelegen punt van Brussels DC. Voor diegenen die ooit al geregistreerd waren, volgde re-educatie. Hun hele geheugen werd gewist, en aangevuld met niewe, positieve informatie. Het moeilijkste waren de kinderen, want van sommigen wisten ze niet eens het bestaan af! Zij waren het gevaarlijkst, zij werden misbruikt en gemanipuleerd en het zau Manon niet verbazen mocht er een leger van kinderen het gebauw bestormd hebben. Jongeren
Manon opende haar ogen en keek naar hem zonder dat hij het opmerkte. Zijn blik stond strak op de deur gerigt en ze zag dat hij een voor een de mogelijkheden overliep alvorens tot actie over te gaan. Want
66
dat zau hij waarschijnlijk vroeg of laat, doen. M: Ik ben zwanger Geert, ik verwagt een kind van jau. Ik wil niet meer vegten, ik wil niet dat er ons iets overkomt, misschien moeten we vlugten naar de VS of naar China of naar Marokko, het maakt niet uit naar waar, als het maar buiten Europa en veilig is. G: Wat!? En dat zeg je me nu!? Er volgt een kort moment waarin niets gebeurt en het tamelijk stil is en dan slaat hij met de vuist op de muur en enkele bakstenen vallen naar beneden en een stofwolk verspreid zig stilletjes door de kamer.
Ze voelt hoe hij langzaam begint te snikken en ze knelt haar armen nog iets strenger terwijl ze ligtjes heen en weer wiegt. Er word op de deur gekopt. De laatste resten van de stofwolk zijn nog zigtbaar aan het plafond. Het is stil en het is wagten, wagten tot de acteurs de scene oplopen. Twee korte knallen, de oren suizen, de magen van de leden van de Beweging krimpen samen. ❚
Manon voelt de blikken van de andere leden en ze trekt Geert naar zig toe, ze knelt zijn hoofd tussen haar armen.
de bevordering van interculturele verstandhouding en uitwisseling. In 2011-2012 kregen we bezoek uit o.a. Irak, Frankrijk, Engeland, Congo, Estland, Mexico, Zuid-Afrika, Azerbeidzjan en Roemenië. In mei werd Werner Lambersy in boekhandel De Groene Waterman (Wolstraat, Antwerpen) door Guy Commerman geïnterviewd. Met het PEN Writers in Prison Committee waakt PEN over de dossiers van circa 900 schrijvers wereldwijd die werden (worden) opgesloten, gemarteld, bedreigd, gedood, vermist of moesten onderduiken omwille van hun schrijven. Het voert campagne tegen alle wantoestanden en onderdrukking en komt op voor vrije meningsuiting, cultuur en mensenrechten.
In mei verbleef Werner Lambersy, Franstalige Belgische auteur, van wie eerder al teksten in Gierik verschenen (° 1942 Antwerpen) gedurende een maand in de PEN-Schrijversflat te Antwerpen. Sinds de oprichting in 2002 verbleven er maandelijks auteurs uit de hele wereld. Het illustreert een belanrijk programmapunt van PEN:
De PEN Schrijversflat wordt gesponsord door de Provincie Antwerpen, de Stad Antwerpen en de Universiteit Antwerpen.
67
68
Werner Lambersy Dans, dans, zo niet zijn we verloren
PINA BAUSCH De zee Is slechts zee Onder de golf Wat rest Is geluid van schuim Na gebaren van een drenkeling De lucht en de zee Hebben dezelfde kleur De horizon Is altijd grenzeloos Niet meer dan de dood de geest en het lichaam Scheidt De geest en het vlees Dansen onder de enige Wimper Pina Bausch Danst met de ogen Ze kijkt
Pina Bausch Begint waar de blik Zich terugtrekt
Zelfs met gesloten ogen Kijkt ze Ik voel de zachte druk Van haar blik
ik begrijp Dat ze de wereld Wil omvatten Blindheid Begint Waar gevoeligheid aftast
Ik weet dat daar De dans Begint
Zoals Het vluchtige gewichtloos Ongebonden danst
Ik begrijp Dat blauw geen Koude kleur is
Onverschillig Voor de windzijde Die haar verlangen ontvoert
Die brandt Zonder brandwonde noch as
69
Van magnolia’s
Maar nooit bij het heldere Licht waaronder zij Zal sterven
Door de bleke nevel Meegevoerd en de adem Onder het gewicht Van de verstilde dauw En de last Van onbedwingbare Schoonheden
Zoals de arend staart Als de zon Verblindt Pina Bausch Danst vooral met De handpalm
Danst Pina Bausch Met haar buste Sierletter Kerkportaal Hoeksteen van spitsbogen
De doofstomme kaart Van lijnen bij open hemel De elegante zwanenhals Vanaf haar pols naar De onderrug
Van het koor Waar ze ons En haar groep meelokt
Het gebaar van een rietstengel Op de gebogen schaduw Van de horizon
Café Müller Waar de wereldse stoelen Liggen omgegooid
Met haar handen Langs de draderige Silicaten
Want wie is zij Die aldus aan de rand Van het niets wandelt
Van zonne-uitbarstingen Op zoek naar Het noordelijke morgengloren En de vallende ster Van het losbandig beminnen
Want wie is zij Die de eenzaamheid van Het verlangen ontkleedt Want wie is zij Die danst over wat wij De man
Met de schaduw Van de catalpaboom met de spanwijdte Van haar handpalm
En de vrouw Als het allertederste koesteren Dat doet vluchten
De slanke Blanke armpalm Teruggeplooid
En terugkeren En redeloos laat zitten En laat weten
Op haar knokige en Naakte sneeuwwitte Vogelborst
Want aanraken alleen Is al liefde En dansen
Op de bloembladen Van een opdoemende bries
70
Een geestenbanning En de bekroning Om niet te worden opgelost
Met de ruimte van uitgedoofde sterrenstelsels
Verloren te gaan Na de apocalyps Van de schuchtere nadering
Pina Bausch Kan dansen als een schilderij Dat de cimaises Van de schoonheid aan de hemel Ophangt
Deze laatste zon zal doven Zegt de inca Gomara en daarna Montaigne
Zo waar is het Dat alles beweegt en ik niet Weet waar de voeten te zetten
Lévi-Strauss Ik overbrugde het punt van Geen terugkeer meer
En in de ruimte het lichaam op gang te trekken Te vertrouwen op de muren Die de lucht omsingelen
Zesde vernietiging Van de blauwe wereld maar niet Van het leven
Op het gewicht dat drukt op de oppervlaktes Van het denken en De huid Op de tijd die slijt door levensduur
Pina Bausch danst de goddelijke paniek Van het lichaam Als bij een tempel Als de rotsen beven Die hem splijten
Pina Bausch Kan bewegingloos dansen en toch tonen Wat danst En stelt De materie van de universele Russische poppen samen
Als bij een koppel Onder het orgasme van De bliksems
De voortgang in de val weerhouden
Pina Bausch danst met een bekken van vlees Waar alles beweegt
En de stuiters Die steigerende sprongen van verlangens Die niet onbeantwoord mogen blijven
Zich verbindt Rondtolt opnieuw opduikt En zich omkeert als een dobbelspel
Zonder in de gewelddadige orde te vervallen In de houding Waar Pina Bausch wacht op de doortocht Van de liefdeskometen
Onder de zeegroene Verboden diepte van de Visbanken
De verschrikkelijke druppelteller Van de schoonheid die het hardste Staal van de geest doorboort
Van het verlangen en de onbekende monsters Van de reptieleneenzaamheid Bij de bittere gelijkenis Van de grote koralendood
(vertaling: Guy Commerman)
71
Guy Commerman 2043 over het hoofd gezien...?
cartoon: © Tomi Ungerer
Het hoofd zei dat gezien hij aan het hoofd stond, het wel eens zou kunnen dat hij altijd of toch meestal groot gelijk had en dat indien zijn gezag nog langer in vraag werd gesteld, hij wel eens tot onthoofdingen zou kunnen besluiten, omdat “het” niet anders kon. Zo zei hij al glimlachend om te laten uitschijnen dat men dat niet letterlijk moest nemen. Althans niet onmiddellijk, verrieden zijn ogen, maar je weet maar nooit, liet hij in het ongewisse. Het hoofd had wel degelijk “het” en niet “hij” gezegd, want zelf was hij tegen dergelijke gruwelijkheden gekant. Wat bedoelde hij dan met “het”?, vroeg de arglistige journalist. Het hoofd wreef zich over het hoofd en zei dat het een voortreffelijke vraag was omdat hij aldus de gelegenheid kreeg om aan iedereen uit te leggen dat hij de wetten van het land wilde geëerbiedigd zien en dat de vrije meningsuiting, die een van de duur bevochten rechten van de burgers was niet in vraag mocht worden gesteld, maar als hij vaststelde dat er burgers waren die met opruiende taal en gedachten de algemene gemoedsrust van de bevolking bedreigden en daardoor de cultuur, de normen en waarden, ja zelfs de economie van het land wilden ontwrichten, tot onvoorspelbaar nadeel van dezelfde bevolking, “het” niet langer kon worden getolereerd en een daadwerkelijke reactie
72
onvermijdelijk, ja zelfs wenselijk en zeker verantwoord was. U zult “het” toch met mij eens zijn?, stelde het hoofd. De journalist die vreesde voor zijn hoofd, wou nogmaals vragen wie of wat “het” dan wel was, maar verslikte zich tenslotte in zijn vraag, keek in de verte, waar niets te zien was en stotterde dat “het” voor hem duidelijk was wat het hoofd bedoelde. Het hoofd zei dat het de openhartigheid en de zin voor realisme van de journalist waardeerde. In de hoop dat zijn antwoord ook op de beeldbuis zou worden getoond, maar dat draaide enigszins anders uit omdat de hoofdredacteur van het nieuws van oordeel was dat deze uitspraak niet door de beugel kon: het hoofd mag geen misbruik maken van de verwarring van een journalist om zijn eigen grote gelijk breeduit in de verf te zetten. De hoofdredacteur werd veertien dagen later onder het mom van een reorganisatie van de nieuwsdienst naar de dienst “Archief” met een verhoogd salaris weggepromoveerd, als blijk van hoge en oprechte waardering. De niets vermoedende journalist werd aldus tot zijn eigen verbazing de nieuwe hoofdredacteur Het hoofd zei dat het zich niet mengde in de dienstverschuivingen van de openbare omroep omdat dit een intern probleem was waar hij als hoofd geen stelling mocht innemen, wilde hij de neutraliteit respecteren en zich zeker niet politiek of zuilgebonden kon opstellen. Het hoofd voegde er aan toe dat het verdwijnen van de diverse ideologische zuilen een weldaad voor de vrije meningsuiting in zijn land was en dat aldus combines, deals en ongeoorloofde afspraken voortaan uit den boze waren. Dat er uiteindelijk nog maar één zuil de hele grote schoonmaak had overleefd en dat het erg toevallig de zuil was waartoe hij vroeger in zijn scoutstijd behoorde, vergat hij te vermelden, want geheugenverlies moet tot nationale deugd verheven en erkend worden: restauratie van de middeleeuwse opvatting over macht mocht wel eens in overweging worden genomen, het rationele en kritische denken mocht ook aan een even kritisch onderzoek worden onderworpen. Het is niet omdat men beweert dat godsdienst het vrije denken in de weg staat, dat men het zaligmakend geloof in de rede zou moeten ophemelen. Het ene heeft het andere wel vele eeuwen uitgesloten, maar daarom moet het andere niet in dezelfde fout vervallen. Het hoofd zei dat kritiek in de eerste plaats zelfkritiek moest zijn en dat hij in zijn badkamer een tweede spiegel had opgehangen om ’s morgens ook de achterkant van zijn eerste oogopslag waar te nemen. Uit de achterkant van het zijn leert men soms meer dan uit zijn naïeve spiegelbeeld, waarmee hij ongewild meteen alle homo’s en lesbiennes aan zijn kant kreeg. Uiteraard vooral de niet zuilgebonden gelovigen onder hen, die zich door dergelijke uitlatingen niet in hun kruis getast voelden. Al wat het hoofd zei werd door de Studiedienst van de Partij voorgeschreven en vooraf op straat, op markten en vakantiebeurzen getoetst op mogelijke reacties. Het hoofd zei geen woord dat niet eerder door de grijze, bedenkelijke massa was voorgekauwd. Nooit werd er dus een verkeerd woord of een afwijkende mening verkondigd. Het was de bedoeling om de mensen niet te verontrusten of twijfel te zaaien.
73
Denken werd aldus stilaan synoniem van verzet en ondoordachte wijsheid: het is beter minder te weten dan te veel in vraag te stellen. Al wat het hoofd zei, moest overkomen als wat iedereen al dacht En het kwam des te geloofwaardiger over als het hoofd zei, dat het zei wat niemand durfde te zeggen of te denken. Zonder ook maar iets te ondernemen, schiep het hoofd een zweem van moed en rechtvaardigheid, net hetgeen ontbrak bij al diegenen die zijn uitspraken aan de kaak zouden durven te stellen. Het hoofd zei dat het de andersdenkenden respecteerde, omdat wederzijds respect de sleutel is om conflicten te vermijden en te ontzenuwen. Het valse gevoel van identiteitsbeleving is vanzelfsprekend puur bedrog, omdat het hoofd vooraf bepaald heeft dat zijn gezag ontegensprekelijk is gezien zijn ruimdenkendheid, zijn immense empathie en oprecht begrip voor meningsverschillen, die echter overeind moeten blijven om door middel van het verdelen beter en langer en onbegrensder het overheersen in stand te houden. Vermits we allemaal verschillen, verschil ik in niets van u!, was een van zijn geliefde en meest geciteerde uitspraken. De andersdenkenden peinsden zich suf om tegenargumenten te bedenken, maar kwamen tot de onthutsende vaststelling dat het hoofd hen telkens een paar stappen voor was geweest. Zij struikelden dus van de ene herhaling in de andere open deur en hun vermeende kleine tempel van schoonheid, kracht en wijsheid werd een asvaalt van gratuite oprispingen en ijdele betweterijtjes. Het hoofd zei dat verandering geen verbetering inhoudt en dat zij die dat denken, zich vergissen. En al wie zich vergist, dat is toch logisch en vanzelfsprekend, berokkent onherstelbaar nadeel aan de mensheid in haar geheel en dus evenzeer aan zijn directe evennaasten. Verandering heeft slechts zin als zij het bestaande niet overhoop haalt, want wat aldus verloren gaat, is nadien veel moeilijker om te herstellen. Traditie aanvaarden is de smeltkroes om mutatie voor te bereiden, was nog een van de gezegende uitspraken van het hoofd. Zo verzoende hij weldoordacht behoudsgezinden en modernisten, die allebei niet beter wisten. Elke verandering werd achter de schermen doorgevoerd, onaangekondigd en zonder poeha, zodat ze quasi ongemerkt en langzaamaan haar zaadjes kon inplanten. Op een of andere dag zou iedereen ontwaken en beseffen dat hij nog leefde, maar eigenlijk niet meer bestond en zich beginnen af te vragen of dat nu inderdaad wel zo belangrijk was: lijden of je laten leiden, bleek de ultieme vraag en opdracht voor wie nog denken wou. Het hoofd zei dat het betreurde om vast te stellen dat zijn volk ingeslapen leek en dat het om te beginnen een tiental ideeën zou lanceren om een nieuwe moraal te bevorderen, die aan iedereen de onwrikbare boodschap zouden bezorgen over hoe ze zich in de komende jaren van standvastigheid en rust zouden kunnen verzekeren. Rust is immers onontbeerlijk om macht te garanderen en te bestendigen. Dat rust alleen mogelijk is door onrust te scheppen, is soms een vervelend nevenverschijnsel: dat moet je er noodgedwongen bijnemen, poneerde het hoofd zonder verpinken. Niemand vond ook maar een argument om dit axioma te ontkrachten.
74
Op tv vroeg de gepromoveerde journalist: hebt “u” iets tegen gewettigde ordehandhaving? En de vooraf geselecteerde “u” vroeg of ordehandhaving en geweld synoniem waren. Waarop in een zijdelings interview het hoofd verontwaardigd poneerde: Natuurlijk niet! Dat zou ik nooit toelaten, noch bevelen, noch goedkeuren. Orde moet echter wel zegevieren, chaos is immers onaanvaardbaar. (Georganiseerde chaos is het beste middel om een wankele orde te bestendigen en te controleren, stond in een interne veiligheidsnota onder b) van punt drie vermeld ). Het hoofd zei dat cultuur hem nauw aan het hart lag, omdat ze imago en respect van het eigen volk verzinnebeeldt en bijgevolg mag de beoefening niet aan de scheppers alleen worden overgelaten, maar moet de artistieke productie gestuurd, goedgekeurd en ondersteund worden door wetenschappelijke adviseurs die ontaarde initiatieven konden wegzuiveren, niet door ze te censureren, maar door eventuele subsidies en andere steun te ontzeggen, zodat de warhoofden geen financiële poot hadden om op te staan en wel uit zichzelf hun creatieve strijdbijl zouden begraven: ontmoediging en het koudweg negeren zijn spotgoedkope, maar efficiënte middelen om onrustzaaiers, goedaardige anarchisten, dagdromers en utopisten te kleineren. Noemt u hun kunsten dan ontaard?, vroeg een argeloze journalist aan het hoofd. Het is niet hun kunst die ontaard is, het is dus logischer de ontaarden zelf geen kans te geven om hun kwakzalverij aan het niets vermoedende publiek te tonen. Wat niet langer kan worden bekeken, wordt ook niet meer in vraag gesteld. Zo lost het probleem zich zelf op zonder dat we nog verder hoeven te interveniëren. Zo hebben we de ware kunst voor de rest van de wereld gered en hoeven we die domme omgekeerde vraag of kunst de wereld kan redden niet eens te stellen, laat staan er een debat over te tolereren. Het hoofd zei dat alle godsdiensten moesten getolereerd én gesteund worden naargelang van hun inzet voor het behoud van de vrije meningsuiting, de multiculturaliteit en de nieuwe zingeving van een maatschappij in voortdurende evolutie met alle mogelijke ontsporingen. Aangezien godsdiensten uitvindingen zijn om misnoegde mensen de hemel te beloven, hen op het rechte staatspad te houden en respect voor een leidersfiguur of god in te prenten, zijn zij de meest uitgelezen organisaties om de mensen niet aan het nodeloze denken te zetten, dat alleen maar alles en iedereen voortdurend in vraag stelt, wat dan weer gezonde traditie, nodige genade en gerichte liefdadigheid doet ontsporen. Het hoofd beloofde om elke week een andere eredienst bij te wonen, zodat hij op een jaar zowat alle godsdiensten en sekten zou kunnen aandoen. Het hoofd zei dat zolang mogelijk blijven werken de enige oplossing was om de toenemende vergrijzing betaalbaar te houden. Werken is een activiteit die de gezondheid van mensen langer garandeert. Niet langer werken heeft voortijdige verkalking en opduikende ziekteverschijnselen als gevolg, wat een gigantische meeruitgave voor de sociale zekerheid als gevolg heeft. Wie dus blijft werken tot hij erbij neervalt, heeft de meest ideale en solidaire bijdrage geleverd om het bestaande systeem in leven te houden. Daarom het voorstel van het hoofd om de leeftijdsgrens voor de pensionering gewoon af te schaffen. En wie na zijn vijfenzestigste onvermoeid en ongevraagd blijft doorwerken, moet op zijn verdiensten geen belasting meer betalen, ook de werkgeversbijdrage vervalt dan volledig. Een ideale oplossing voor iedereen: de werkgever behoudt een ervaren werkkracht, die hem veel minder kost, wat de concurrentiekracht van het bedrijf verhoogt en de werknemer verdient meer, zonder dat
75
zijn afdracht voor de belastingen stijgt en komt daarbij dat hij ook meer kan uitgeven, wat dan weer de economie stimuleert en het BNP de hoogte in katapulteert. De eenvoud van dit voorstel is zo ontnuchterend glashelder en begrijpelijk dat na minder dan een uur nationaal vergaderen door alle actoren een consensus werd bereikt. Het hoofd beloofde ook na zijn vijfenzestigste aan te blijven zo de bevolking ermee instemde. Het hoofd poneerde dat om geloofwaardig te blijven men zelf het goede voorbeeld moest geven. Het motto ‘Arbeid maakt vrij’ zou aldus zijn negatieve connotatie kunnen inleveren en voor het eerst naar de letter kunnen worden geïnterpreteerd. Het hoofd zei dat er voortaan op aarde twee soorten legers bestonden: zij die vechten en zij die de brokstukken na het gevecht komen opruimen. Gezien zijn land ook het merendeel der wapens leverde, verkeerde hij in een bevoorrechte positie: hij kon zowel de wapenindustrie stimuleren als zijn leger hervormen tot adequate vredesmacht, die de gevolgen van zijn wapentuig vredelievend onschadelijk kwam maken. Zijn wapenleveranciers én zijn ontmijners vormden samen de best geoliede inlichtingendienst wat betreft mogelijke klandizie in vaak zelf gecreëerde of gedoogde conflictgebieden. Het hoofd zei op de jaarlijkse ontvangst van de gevestigde hoofden van het land op het koninklijk paleis dat het de koning als hoofd van de de facto-republiek zou blijven erkennen, omdat deze situatie te verkiezen was boven een president, die zich koning of keizer waande, wat veel erger is dan een koning die geen president wil zijn. De koning zei (= mocht zeggen...) dat hij waardeerde dat het hoofd zijn functie geluidloos overnam en hem aldus ontsloeg van alle moeilijke en controversiële beslissingen die zijn beeldvorming konden schaden en het hoofd antwoordde dat hij deze strategie hoog inschatte, omdat hij zich gedekt voelde door deze koninklijke afstandelijkheid, een onvoorwaardelijke waarborg voor eensgezindheid. Het hoofd zei nog veel meer, vooral op ogenblikken dat het niet mocht worden geweten of gehoord. Aangezien daar echter niets van uitlekte, werd er verondersteld dat het onbelangrijke zaken waren. Andere, iets bozere tongen beweerden dat het erg belangrijke zaken waren, staatsgeheimen. En dan begon men zich af te vragen welke geheimen dat wel waren, veronderstellingen bloeiden op, werden voortverteld en aangedikt met nieuwe gissingen, zogezegd uit eerste hand, maar van wie die hand was, mocht niet worden onthuld, want de vijand luistert mee, overal, altijd, en op de meest onvermoede momenten kon een woord te veel, een mysterieuze verdwijning, een tragisch ongeluk of zelfs een laffe moord veroorzaken. Het hoofd deed echter niets om al deze aantijgingen, wilde verhalen en verdachtmakingen de kop in te drukken. Het zou immers niet verstandig zijn om al deze geruchten, die een constant gevoelen en sfeer van angst onderhielden op te heffen en de algemene en groeiende roep naar meer veiligheid aldus uit de wereld te helpen. Angst is een prachtige voedingsbodem om mensen stil en onbeweeglijk te houden. Sommigen beweren zelfs dat het hoofd al die roddels zelf verzon en dat het niet onwaarschijnlijk leek dat hij een aanslag op zichzelf zou laten plegen, die op het allerlaatste nippertje kon worden verijdeld, waarna de onschuldige dader kon worden gearresteerd en daags nadien in de gevangenis zelfmoord zou plegen. Het hoofd zei in de oorschelp van zijn zoveelste haremvriendin
76
dat hij even veel van haar hield als van zijn volk en dat ze dat erg goed moest onthouden. De vriendin snapte niet goed wat dat beduidde, maar ze zweeg als vermoord, wat uiteindelijk de bedoeling van het hoofd was. Het hoofd had geen wettelijke kinderen. Het hoofd woonde in een onverwoestbare, maar sobere en gestaalde betonbunker van de Japanse superarchitect Tomio Hashi Nam Kubo: vijftig meter ondergronds weggemoffeld. Zo hoorde het hoofd niet te weten en te horen wat men bovengronds mompelde en verzweeg. Uiteindelijk wist het hoofd niet meer wat zijn volk werkelijk van hem dacht, maar dat was niet erg, aangezien het omgekeerde even waar was. Iedereen had het volste recht om zo maar wat te zeggen, te schrijven, te faceboeken, te bloggen, te twitteren en te snotteren: iedereen zei maar wat en niemand die nog luisterde. Er was altijd wel iemand die antwoordde dat hij het ook niet wist en deze individuele spontane bekentenissen werden schering en inslag, zodat iedereen het gevoelen én zelfs de overtuiging had dat hij in de meest volmaakte democratie ter wereld leefde, maar niet besefte dat het een democratie was die iedereen monddood maakte. Als iedereen mag zeggen wat hij wil, kan niemand nog iets zinnigs zeggen. Het hoofd wist dat maar al te goed en legde daarom weinig verklaringen af, wat veel verklaart over de nietszeggende stilzwijgendheid van het volk. Wie morde, was een volksvijand en wie te veel zweeg was al even verdacht. Op alle hoeken van alle straten stonden camera’s opgesteld, zodat iedereen zich super veilig voelde, zelfs wuifde naar de glimmende lenzen. Deze wuivende massa werd regelmatig op tv als testbeeld uitgezonden: iedereen leek altijd even tevreden en voldaan, men wuifde alles weg. Duizenden professionele liplezers lazen wat de mensen op straat vertelden, niets bleef verborgen voor het volk, zelfs zijn eigen woorden niet. Het hoofd had recent een nieuw groots motto afgekondigd: “Niets doen maakt onvrij!” en iedereen toog weer aan het werk. Wie zijn loopbaan had beëindigd, mocht gratis voor het volk allerlei nuttige klussen opknappen zoals kuilen graven midden in een bos, lege enveloppen dichtkleven, zwerfvuil verzamelen, roltrappen inlopen, kerkramen zemen, gedichten voordragen in gevangenissen, vervuilde terreinen afgraven, parkzwanen voederen, parkeermeters bewaken, aardappelen schillen in rusthuizen, drempelvrees voor verkeersdrempels bestrijden, soldatenbrieven schrijven, vredeskaarsen verkopen, asielcentra helpen sluiten, vreemdelingen naar de luchthaven begeleiden, paardenvijgen verzamelen, optreden als geroezemoes in soaps, spijbelaars en lanterfanters verklikken, als familiale opvangvrijwilliger in crematoria fungeren, postbodefietsen herstellen, fonteinenmankementen melden, afgevallen herfstbladeren volgens kleur sorteren, vrijwilligerslijsten aanleggen en controleren, werkloze fruitplukkers troosten, sigarettenpeukentabak recupereren, jonge weduwen troosten, oude weduwen bedotten, verwaarloosde katten in afgedankte rijnaken onderbrengen, honden helpen afblaffen, dierentuingiraffen kammen (op een ladder), padden weer op pad helpen, elkaar voortdurend overtuigen hoe nuttig men wel was en het hoofd aanprijzen voor de arbeid die iedereen solidair en gratis voor elkaar verrichtte.
77
Het hoofd zei en zag dat het goed was en dat zijn volk geen tijd overhield om zich af te vragen wanneer het uiteindelijk eens niets moest doen. Het hoofd kreeg almaar meer hoofdpijn en talrijke geschenken van bevriende staatshoofden, die zijn methodes in hun respectieve staten begonnen na te bootsen, weliswaar onder een andere naam of motto om niet van politiek spieken beschuldigd te worden. In de ons omringende landen sprak men van ADD (Action Démocratique Directe), VDM (Vigilant Democratic Mouvement), National Demokratische Bewegung (NDB), FNP (Forza Nationale del Populo), de Democratische Volksbeweging (DVB), Partido de la Unidad Social (PUS) … met bijna overal het woord democratie als stoplap voor een verkapt en verbloemd eenpartijstelsel dat door iedereen omarmd werd. Weg met het gekissebis, de naijver, de omkoperijen van het meerpartijenstelsel, dat door zijn verdeeldheid en controverse niet anders dan verdeeldheid en controverse had gezaaid en waar uiteindelijk niemand nog wist wie het voor het zeggen had. Het hoofd zegt en zei en besloot elk discours met: ‘En daarmee is alles gezegd.’ So help me God, was niet eens meer nodig; zonder gelovig te zijn, beschouwde het hoofd zich toch als een soort van irreguliere god. Alle andere hoofden knikten instemmend, want het hoofd dirigeerde uiteraard een arsenaal van allerlei middelgrote en kleinere hoofden, die niet liever deden dan te knikken voor het opperhoofd. Hoe meer ze knikten, hoe langer ze hun hoofd behielden. Het hoofd zijn hoofd deed almaar meer pijn en het bleef maar opzwellen, het kostte veel hoofdbrekens om het hoofd koel te houden, kopzorgen doken overal op, sommige kleinere hoofden maakten in alle stilte al plannen voor ingeval het hoofd schuddebollend zou uitbollen. Het hoofd gaf zijn laatste kopstoot. Dit gebeurde redelijk onverwachts en het hoofd had niet de tijd gehad om een vervangend hoofd aan te duiden. Men stak de hoofden bij elkaar… en daar bleef het bij. De kleinere ambitieuze hoofden (koppensnellers!) hadden reeds in alle kastelen van het morgenland vergaderd, maar geen enkel kasteel leidde tot een aanvaardbaar slot. Het hoofd was al lang gecremeerd en na vele maanden palaveren, afwegen, aftasten en vooropstellen, kwam men tot de bevinding dat het overleden hoofd uiteindelijk onvervangbaar was en omdat er enorm veel kandidaten stonden aan te schuiven en te dringen om hem op te volgen, werd de hoofdrolspeler van het Huis van Afgevaardigde Hoofden ad interim aangesteld om tijdelijk de leiding van de regering te nemen. De nieuwe hoofdrolspeler ad interim zei dat gezien hij nu aan het hoofd stond, het wel eens zou kunnen dat hij het grote gelijk van het overleden hoofd wou respecteren en dat indien zijn inzichten in vraag zouden worden gesteld, hij, omdat men hem ertoe dwong en omdat het wellicht en werkelijk niets anders kon... wel eens….zou..., maar...euh... ❚
78
Marleen De Crée - voor simon
alles was al gekend. we konden spelen of passen, zei ik en we bleven liggen omdat er geen tijd was. tegen een verleden oplopen, dwalen over mossen en grassen, alsof je in een oude legende zomaar uit je hart viel. alles wat je ziet is anders. misschien droomde ik dat ik je zag, dat je er bent. misschien spleet de hemel open. dat was denken in spiralen, bijten in je adem en je ziel.
79
Annie Reniers Studie bij een waterval
AAN DE VOET VAN EEN BOOM, BIJ EEN BEEK Niet ver van de monding, de watervallen. Wat het eerst opvalt, zijn de percussieklanken daar waar de waterval een klankkast vindt in de holte van een steen. Na enige tijd beginnen, stroomopwaarts, ook de kleinere golven hun spel: springertjes links en rechts van de stenen. Er zijn ook de glijders overal. En dan plots, vlakbij, opspringertjes, krullend, schijnbaar zonder aanleiding. Het leven van de beek.
VAN EEN VLAKKE STEEN Naar de rivier toe zorgt een steen voor geluid dat om hem heen glijdend zich verzamelt in borrelend getik. Van ver schijnt er iets met een lepeltje op een metalen deksel te kloppen. Van vlakbij maakt het geluid een ronding en verzacht. Nu komt ook de holte te voorschijn. Een scheppende hand is aan het werk. Er vormt zich een schelp voor het tintelend vloeien. De voorbijganger neemt de schelp in zijn gehoor op.
STERREN Hier, nabij de monding, in de schaduw van de bedding, wordt geluid doorzichtig. Voorzichtig. Een steen werpt lichtjes uit de naad van zijn rug, stroomopwaarts. Een stoet van aanrollende flikkeringen, een handvol pinkertjes in het duister. Er is iemand gestorven, zegt de rivier. Jaren en jaren, en jaren en jaren geleden.
80
GRAS Zoals de rivier volgt de geest de lijnen van de wind. Er hoeft niet méér te gebeuren dan dit briesje door het jonge gras, dit aandenken. Terwijl de kwikstaart zijn groet heeft verteld, vlinders met bruine top het hunne hebben gedanst, zullen we afscheid nemen. Dan seint het blijven zijn boodschap: hier blijven, herdenken. De raaf staat achter de kraai, het hert achter de reebok, de wilde eenvoud achter onze geest.
KIESKEURIG Eens de anemonen verlept, steken de varens de kop op. Naderbij bekeken ontrollen ze het pakketje krulharen dat ze meegekregen hebben als hun torah. Maar eenzaam zijn ze niet. Naast, achter en vóór hen schieten er andere op, die het geluk gehad hebben op een moerassige grond geboren te zijn. Samen vormen ze telkens een heuveltje, een besloten gemeenschap tussen de doornen. Wat later komt de reebok, bij dageraad, wat doornenblaadjes afknabbelen, een voorpoot kieskeurig geheven, de kop diep gebogen, de nek afgeveld door beproevingen van prikkeldraad. De varens blijven ongedeerd.
DE EERSTE De eerste merelzang in de lentemorgen, langdurige melodie, zichzelf vierend. Ze gaat recht naar het hart, rukt het geweten open. Berouw komt in ons op: waar is onze stem gebleven? Feilloos en luid voltooit de vogel zijn zang. Dan komen, langzaam, andere klanken op en de wereld ontwaakt.
DE BOOM Tergend langzaam aangetast, de schors schilferend, bruin doorwroet en bijna spons de ene kant van de stam. Aan die kant langzaam schuin hellend. Nog altijd boven alle andere uitstekend, getuige van de eerste tijden. Het vallen zal even langzaam verlopen, tergend langzaam tot de donderende schok.
81
AANDENKEND
voor Jan Dries
het spreken in de leegte wordt vorm herstrekking en ombuiging zuil en kelk er volgt een waterval van licht vragend om halfduister in uiterst stil wit luisteren de beelden naar elkaar doorseinend hulde en verwachting om zich heen mogen ze varen in geheugen doorheen ouderdom dragers van fris geluk
dichterbij schuimt de waterval in alle tinten van grijs en wit
Jan Dries - Kosmisch middelpunt 1960 HR foto: Peter de Kort
verbergend zijn vonken sluier en geheim waardoorheen terugkeer zich ontvouwt breed is zijn taal stipt op tijd het geschenk hogerop de steilte en hoger nog een zachtmoedig schijnsel diep
82
de sneeuw van de waterval wordt ijs diep beneden voor de ploeg van toehoorders dansers beeldhouwers een lokroep tegen de lente een geseling zo wil de ravijn die met spiegeltjes zwaait kennis is verzinken in bevroren beeld en zich bevrijden boeien losslaan leven raast onbewogen aan de poort die hoogten sluit
Jan Dries - Huis van de zee, 1984 foto: Peter de Kort
de levensloop van de waterval gebaart van aanhoudend nieuwe verte hoge vaart en val druppelglans nog één voor één en vóór de schaal de wending het omgebogen lot de opstand fier niet hier maar daar waar offer uit zichzelf zich viert zo stil de bocht het zand de schaduwkuil en nergens waterval
83
Pjeroo Roobjee -Met tonton Cézanne aan de kaarttafel of Gezonde ontspanning in de Vaucluse - 2004, 180 cm x 220 cm
Pjeroo Roobjee Hartenvreten in 2043
voortbeweeg. Zoals gezegd woon ik in een soort van zothuis voor wreed aan het leven lijdende scribenten. Mijn kamergenoot is een flurk met een afgeschminkt, verstrooid aangezicht. Hij hult zich onveranderlijk in een verfrommeld gekleed habijt, waar obsceen tussen de plooien zijn vleeskleurige broeksband te bungelen hangt, en zijn bleke kop torst een loodzwaar geruite pet uit het perfide fabrieksdorp Gorodenka-Teutendorff. Dertig jaren geleden was deze snuiter mijn laatste uitgever en tot op dit ogenblik luistert hij naar de roepnaam Poels, Valerius Poels. Wij hebben nog bitter weinig met malkander te bespreken maar zuipen des te duchtiger in den duik en af en toe schuiven wij een vierendeel opium en snuiven daarbij menig lijntje onversneden coke. Vandaag zijn wij onder ons getwees zeer braaf geweest en hebben schoon ons bordje pap tot op de bodem geledigd en zo kan het gebeuren dat wij van zuster Albertine de toelating krijgen om buiten het hek een frisse neus te gaan halen. In losse draf dalen wij naar het dorp en gewiekt naderen wij de eerste woonsten van de nederzetting. Een vreselijke nest is het wel, met een eenbenige Zaligmaker aan een verroest kruis en een afzetterskantine
Vooral in mijn jonge jaren wou ik een oude man zijn, zo een heerschap van voor de zondvloed dat alles heeft beleefd en dus moe doch voldaan naar de eindpaal zijner voltooiing voeteren kan. Met het klimmen der seizoenen en het vergaan van vele levensgetijden werd het verlangen om bejaard te wezen van lieverlede ietwat lauw, doch nergens kon dat verflauwend begeren verhinderen dat mijn verre wensdroom het snode plan opvatte om op al te haastige voet tot vervulling over te gaan: gisteren pende ik mijn eerste liefdesvers terneder en vandaag logeer ik, als incontinent kind van acht en negentig lentes herboren, in het Asile Républicain pour Anciens Combattants de la Plume, een benauwd en geestig gerotst gesticht dat zich handzaam op de schiftende gronden van de negorij Saint-Cirage-sur-Catel uit de plaatselijke netelvelden ten hemel verheft. Hier zit ik dus en weldra lig ik alleen in de stenen wieg en slaap oneindig onder een zerk waarop gebeiteld staat: “Eens was ik net als U die dit nu staat te lezen, en zoals ik thans ben, zo zult Gij eenmaal wezen.” Maar aleer ik exit naar de eeuwige jachtvelden vertrek, wil ik ten gerieve van mijn voze nageslacht en tot stichting der levenden gewag maken van hoe ik op dit uur à peu près besta en mij alzo over onze planeet
84
waar ge bloedworst, de plaatselijke specialiteit, kunt commanderen maar iets geheel anders en extreem minabel op uw bord ontvangt. Er is een place Hollande op de plek waar het schamel koppel straten te saam komt. De krotten dalen af naar de stroom, le Catel, die schuimt en bruist. En waar het dorp ophoudt, kronkelen de wegels langs het kwade water verder voorts. “Bloed!” keelt kamergenoot Poels als wij de oever zijn genaderd en vol vuur spekelt hij drie rochels in het woedende nat van de Catel. “Nog meer bloed, weeral van dat! Wat een slachting! De wil doof en lam en stemloos! En het oog, eenzaam en alleen, dat bloed schouwt en gelijk een satraap onvoldaan de slachting ondergaat!” “Alles wat goed is, “wijs ik hem terecht, “kan kort gezegd worden.” “Ik zeg graag woorden die een ander heeft bedacht,” keft mijn ex-uitgever buitenmaats rebels, “en Octave Mirbeau, die ik zo vrij was te citeren, was nimmer kort van stof!” “Het is hier zo stil,” aldus wil ik mijn al te luidruchtige wandelgenoot tot bedaren brengen, “dat ge alleen de takken en de grassen hoort en het koren voelt groeien. Wilt ge zo nobel zijn deze zoete vrede niet langer te schenden met uw wreed laweit en uw luide muil op mondslot doen?” Mijn compagnon ontvangt mijn bevel als een oprecht gedrilde legionair en volgt mij met knellend tegen elkaar geklemde bijters naar het Grand Café du Commerce (chez Lulu), het ons oude vertrouwde plekje voor verveling en wachten op dingen die nooit zullen gebeuren. Tussen de tapkraan en de ongeverfde schuifdeur die toegang tot de toiletten geeft, mais oui, zit vlakbij het vensterraam een versleten trezebees van een vrouwmens vermout te hijsen. Als zij mij in haar vizier te pakken krijgt, snakt zij met wankele tongslag: “Ik ben vanmorgen in het asiel opgenomen en ik zag u aldaar van verre door de gangen dwalen. Ik herkende u omdat ik u goed heb gekend. Ge waart mij nu toch zo een klein arrogant manneken in het jaar stillekens, achterbaks ook al, en wat voor een treiteraar van een gastje.” En zich tot Valerius Poels wendend: “Uit louter mensenkloterij smeet hij zijn zelfzuchtig lijf meer dan een keer onder de wielen van mijn rijtuig. Meermaals heb ik hem met de knot van mijn zweep op zijn onbeschaamde billen moeten slaan.” Door het weder in leven roepen van een evenement waarin ik zo heftig en waarheidsgetrouw de rol van vedette op mijn tengere schouders had genomen, ben ik omzeggens right away in staat de oude kwene een
naam te geven en al haar hoedanigheden op te sommen. Van huis uit heet zij Buysse, Buysse Rachilde, en zij is voorwaar de meest genadeloze broodschrijfster onder de maan, een voltijds chicanerende obstructioniste en querulante, waarmede ik eens in een onbewaakt moment van compleet ijlkoppige zinsverbijstering de klamme lakens heb gedeeld. Ik wil dat allemaal en nog van die dingen op haar boterham gaan smeren, maar aleer de eerste kwaaie syllabe uit mijn huig naar mijn lippen kan rollen, heeft zij mij al gecoupeerd en sist zij onheilspellend kalm letterlussen vol venijn naar de volte van mijn wenkbrauwboog: “Van in den beginne was uw drama dat uw talent niet al te geschikt voor de romanvorm bleek te zijn. Gij hebt nooit de gave van dosering in bezit gehad, een gift van de goden die van node is om een roman heldere diepte en klare menselijkheid mede te geven.” “Een schrijver is geen mens,” repliceer ik enigszins gevat, “maar een schrijver.” Hierop tik ik een pinknagel nogal wreed straf tegen Rachilde haar meest linkse oogscheel en vezel: “Ik ben altijd al een stille, ziekelijk gevoelige knaap geweest. Ik ben geboren met de fatale gave om intens te voelen, om te voelen tot het zeer doet, te voelen tot in het belachelijke, amen. Ge moet voelen, om mij te snappen moet ge voelen. Het raisonnement moet eerst door het lijf worden opgeslurpt. Ge moet niet mentaal maar lijfelijk raisonneren. En beseffen dat de onschuld steevast in het zwart gekleed gaat.” Ik breng mijn drinkglas nader tot mijn lippen, zuip, en nadat ik door middel van drie slokken rosé d’Anjou mijn lever en bijnieren heb schoongewassen, brei ik dapper mijn discours verder af: “Het jongske dat hier in eeuwigst romantische, altoos naar de laatste mode zijnde bordeelsluipers voor u staat, madame sans gêne, en dat ge in een ander leven zo deerlijk van de zweep hebt gegeven, datzelfde gastje krijgt geen stijve roe maar wel een natte broek van u. Ik zeg u merde, Rachilde Buysse, en ik veracht u.” “Ge zijt een zeveraar geworden,” zo dient de afgeleefde harpij mij van repliek, wijl zij een onder tafel verblijvende pekinees met een klonter suiker gelukkig maakt. “In schrille tegenstelling met uw kameraad aan uw heup, zijt gij een oude zaag van een lelijk peetje geworden, gij. Uw maat ziet er mij algelijk een rijzige Viking van een Noorman uit, klets maar blond, met zijn ogen zo blauw en zijn bakstenen kaken. Ik heb nog maar zelden een keerle gezien die zo duidelijk het prototype van de verleider is.” En als had zij zichzelve danig te bewenen, blinkt er een vette traan in haar myope ooghoek. Dra begint zij
85
haar rechterpols te voelen en te betasten. Dat gebaar was mij in de tijd der gedeelde lakens alreeds opgevallen, een heimelijk en verstolen geste. Kennelijk is het hart van Rachilde soms van het pompend labeuren moe. Zij heft nu haar vingertoppen van het adergebied weg, buigt zich naar Valerius Poels over en wijl zij zijn jukgebeente met een spits wijsvingerken zegent, ajakkes!, kirt zij: “In uw energiek wezen is iets gekwelds, iets geïrriteerds, het is samengetrokken dat wezen, gewelddadig bijkans. Hebt gij somtijds niet die hartveroverend schone Franse ziekte, die verrukkelijke vloek van de liefde, de harde sjanker?” Mijn voormalige uitgever en huidige kamergezel bukt zich nu al hellend zodanig ver voorover dat Rachildes grijpgrage klauwen met gemak zijn tors en bovenarmen kunnen betasten. “Kan zoiets bangelijk begeerlijks uit gewoon vlees, uit een gewone vrouw zijn gebaard en voortgekomen?!” tuit de streelster tuchtig heet en zij zet met heel wat appetijt haar liefdeswerk verder. Een nooit meer te verwachten sentiment van gulle nijd en gallige afgunst maakt zich van kruin tot teen van mij meester. Het oude karkas breekt open en onder mijn schedelnok jammert een kleuterken luid van krop: “Jaloezie die met bloed is besmeurd, dronken van slik en moer, jaloezie vol zelfbevlekkende razernij, die zijn smoel op de ziel plakt, de aderen doet verkalken, het merg uit de wervels vreet en een brave mens gelijk een ineengeschrompeld knekelhuis achterlaat!” Ik recht mijn ouderwetse rug en hakkel: “Zoiets bangelijk begeerlijks, mijn kloten! Meer iets in de trant van een tijgervel dat ge voor mijn part nevens uw beddeken moogt leggen: een opengescheurde bek die niets verslindt, blekkerende valse tanden die niets vermalen, een slapstengelige staart die met veel pretentie naar de motten slaat.” “Ge zijt overdreven brutaal en smeuïg,” meent Rachilde te mogen zeggen, “gelijk het getal uwer boeken, en even dom.” Nadenkend de boord van haar vermoutglas strelend, zoekt zij met een hitsig oog het vlees van Valerius zijn roodgetinte neusvleugels op en wijl zij daarmede overaangenaam bezig is, tjilpt zij wreed loeiend gelijk de eerste gereedste kallemoeie van een domme blare: “Hij is nooitement gelijk gij geweest, zoetje. Hij heeft geleefd en geschreven zonder reflectie noch zelftucht. Een weerhaan. Een bluffende scheet in een fles. Rien au fond.” “De mens is slecht en gij zijt geen haar beter, zottin,” zo vaar ik in topvorm redelijk kunstig tegen haar uit, wijl ik haar - wie weet - misschien wel voor de-
zelfde prijs in mijn armen zoude willen prangen om haar geheven snoet met natte kussen op zijn Frans te overdekken. “De mens is een plaag. Rechtvaardigheid bestaat niet. De liefde is smeerlapperij. God is een hersenschim. Mocht ik uit moorddadiger deeg zijn gebakken, dan zou ik nu een hamer pakken en doodcontent de schedel van de heer Poels V. inslaan en vervolgens zoude ik u, vuile porei, naar een plek slepen waar iedereen u perfect kan bezichtigen, en dan zou ik u een pak rammel verkopen en ik zou de omstaanders uw gerimpeld, uitgedroogd, smerig bekakt hol laten zien en dan zou ik, daar nog een keer bovenop, uw oud vel zwepen, zoals ge dat eens op mij hebt uitgeprobeerd en ondertussen… ondertussen… ondertussen zou ik…” Ik raak in mijn eigen verben verstrikt en vind geen woorden meer om uit te vinden. Dus sleep ik dan maar de pekinees vanonder de tafel vandaan en scheur het gillend ondiertje aan stukken en triepen. Na deze klus te hebben geklaard, neem ik de decisie naar Bretagne af te reizen om mij aldaar een vissersboot aan te schaffen, een kloek opgekalefaterd vaartuig dat mij in staat moet stellen eens flink uit te waaien. Ik knik goedjongstig naar mijn rivaal in de minne, zak even door de knie ten voordele van de verbijsterde eigenaresse van zeven schone stukken hondenvlees en zet mijn keel welluidend open: “Haat niemand, zelfs niet de slechtste mens. Hebt compassie met hem, want hij zal nooit de vreugde kennen die het leven troost: namelijk het goede te doen.” Nadat mijn woorden in de mij omringende dampkring amechtig zijn vervluchtigd, veeg ik mijn met pekinezenbloed overtogen fikken schoon aan de zoom van Rachildes langgerokte mantel. Hierna wip ik gezwind naar de herbergdeur en verlaat schier walsend het Grand Café du Commerce (chez Lulu). “Op naar de Bretoense stranden,” zo zingt het o zo vroom en schoon in mijn ingewand, wijl het kabouterken in mijn kop deerlijk averechts en volkomen zwaarluchtig van zijn tak aan het maken is: “Ik groet u, cholera en pest plus bloedkanker, blijft bij ons, hier, onder ons, o mooie wilde koningen, want hier ligt de kern aller misdadige rottingen die gij gedrieën uit de weg moet ruimen. Komt! Omdat de tronen ledig zijn en onze koningen slechts weigeraars van kronen. Gaat toch zelve zitten op deze verlaten zetels en regeert, o wilde meesters, o opperste rechters, o koningen der koningen van eeuwigheid tot amen.” ❚
(Pjeroo Roobjee - Villa Meunier, 8 juli 2013)
86
87
63 jaar na de feiten...!
Joop Zoetemelk
Chrétien Breukers De schaamte om Zoetemelk (voorbij)
Zoetemelk werd dat jaar voor de derde keer tweede; wie toen dacht dat het ergste achter de rug was, kon natuurlijk nog niet vermoeden dat hij nog eens drie keer tweede zou worden: in 1978, in 1979 en in 1982. In 1975 waren er trouwens al hele massa’s mensen die niet geloofden dat Zoetemelk de tour ooit zou winnen en na 1976 nam dat aantal nog eens behoorlijk toe. Wat niet wegneemt dat het ding er misschien wel langer dan een jaar heeft gehangen (naast een poster van Tom Okker, waarvan ik helemaal niet meer weet hoe die er terecht was gekomen, want tennis – daar wist ik toen, en nu, helemaal niets van). Mijn muziekleraar (ik speelde in die tijd bügel en het was de bedoeling dat ik me ooit bij de plaatselijke fanfare, Sint Caecilia, zou aansluiten, bij de eerste bügels uiteraard, want voor de tweede partij meende ik toen
Ooit, heel lang geleden, in 1975, heb ik een poster van Joop Zoetemelk op de deur van mijn kledingkast gehangen (ik bedoel dus: een poster met daarop de beeltenis van Joop Zoetemelk; om precies te zijn: op die poster was een foto van Joop Zoetemelk die een berg beklom afgedrukt en volgens mij droeg hij de zogenaamde ‘bolletjestrui’ (*), in de Tour de France het merkteken van de leider van het bergklassement). Zo, dat is eruit. Maar hij of zij die zich nooit eens ergens voor heeft hoeven te schamen, werpe de eerste steen; en graag de eerste keer goed raak, anders duurt mijn steniging te lang. Die poster heb ik, voer ik ter verdediging aan, meteen na afloop van de Tour de France 1976, die Zoetemelk geheel onnodig verloor en die werd gewonnen door de lepe – leep is een helaas in onbruik geraakt woord – Belg Lucien van Impe, van de kastdeur gehaald.
88
geen aanleg te hebben) had me die poster gegeven, omdat hij wist dat ik van wielrennen hield. Die liefde voor de wielersport moet van net iets voor de Tour van 1975 dateren; ik herinner me dat ik die elke dag in samenvatting – de Nederlandse televisie zond nog niet rechtstreeks uit – bekeek. Daarom weet ik nu nog steeds hoe Eddy Merckx – de kannibaal – het dat jaar na veel tegenspartelen moest afleggen tegen Bernard Thevenet, een Franse wielrenner die ik zeer bewonderde, totdat hij Hennie Kuiper in 1977 van een tourzege afhield, toen was die liefde meteen over. Mijn muziekleraar hield ook van wielrennen en al snel hadden we het de hele les – ik was niet echt goed op de bügel en de kans dat ik ooit een eerste bügelist zou worden was zo goed als nul – over wielrennen. Hij nam de plakboeken die hij in zijn jeugd had bijgehouden mee en ik mocht ze, maar alleen als ik er heel erg voorzichtig mee was, van hem lenen. Voorzichtig, bijna niet ademend, nam ik zijn plakboeken door. Dat wilde ik ook, een plakboek van de tour bijhouden. Vijf jaar achter elkaar deed ik het, van 1976 (het jaar waarin ik de poster van Zoetemelk verwijderde (en ik weet nog steeds niet wat ik met die van Tom Okker deed) tot en met 1980. Dat jaar won Zoetemelk, omdat Hinault uitviel met een knieblessure, de tour. In 1981 ben ik nog begonnen, maar ineens hoefde het niet meer. Het kan altijd erger. Op een helaas niet meer functionerende link vond ik ooit een interview met iemand die langer dan vijf jaar volhield: ‘Jazeker. Ik ben een ongelooooflijke fan van de Tour de France sinds het WK van 1948 hier in Valkenburg. Gouden jaren met Theo Middelkamp en Gerrit Schulte. Ah, Schulte,… maar Briek Schotte won. Ik heb de Belgen nogal vervloekt die dag. Sinds 1948 heb ik van alle tours een plakboek met krantenknipsels bijgehouden. Ik moet even naar mijn archief. (…) Voilà, enkele voorbeelden. Alles netjes verknipt, aangeduid, uitgeteld, en dat van dag tot dag. En hier (…) een interview met mij over de Tour. (…) Neem maar mee, ik heb nog wat kopies. Hebt u trouwens mijn collectie van Vélo (het befaamde Franse wielerjaarboek, nvdr) gezien? Volledig! Is een pak geld waard.’ Ik bedoel maar, fan zijn van de tour sinds het WK van 1948, en het is nu 2003: als de man nog leeft heeft hij er sinds juli 2003 zijn 55e plakboek opzitten. Ik heb al die jaren nooit geloofd in Joop Zoetemelk. Hoe goed hij ook was – en hij was beter dan alle Nederlandse wielrenners die nu nog actief zijn, ja, ook beter dan twee uitblinkers, Michael Boogerd en Erik Dekker, die op basis van hun erelijst nog niet helemaal
tot de absolute top behoren – en hoeveel successen hij in zijn carrière ook behaalde, ik wist gewoon dat hij nooit eens echt spectaculair zou uithalen; wat, tegelijkertijd, zijn kracht was, want anders had hij het nooit zo lang volgehouden – zijn carrière begon in 1970 en eindigde in 1987. En juist daarom zou hij nooit een grote held worden. Toch nam de verering van het Nederlandse wielerpubliek, zeker na zijn tourwinst in 1980 en na zijn wereldtitel in 1985, soms groteske proporties aan; want het Nederlandse publiek gaat alleen maar over tot massaal eerbetoon na grote sportprestaties of na zinloos geweld (in het laatste geval noemt men dat eerbetoon ‘een stille tocht’ – stil inderdaad, op een oorverdovende manier, en net zo zinloos als het herdachte geweld). Ik heb mijn vader één keer voor iemand zien applaudisseren en dat was voor Joop Zoetemelk. Het was in 1979 en hij was weer eens tweede geworden in de tour (vier keer tweede, is dat beter dan twee keer vierde? – dergelijke vragen stelde ik mijzelf, toen en nu nog wel eens af en toe). Mijn vader en ik bezochten een criterium en toen Zoetemelk zijn opwarmronde reed en onze staanplaats passeerde, begon mijn vader te klappen. Er waren meer mensen die dat deden, maar daar gaat het hier niet om. Mijn vader, ik bedoel, niet iemand anders maar mijn vader, zag Zoetemelk passeren en begon te klappen – niet hatelijk te klappen, ritmisch of zo, uit woede over alweer een tweede plaats, nee, hij begon waarderend te klappen en volgens mij zei hij ook nog, zachtjes, dat wel, maar goed, hij zei volgens mij ook nog ‘hup Zoetemelk’, of ‘bravo Zoetemelk’. Mijn hart brak. En tegelijkertijd werd ik overweldigd door plaatsvervangende schaamte: om mijn vader, om dat criterium, om al die mensen, om Zoetemelk, die daar fietste en zich liet toejuichen, ondanks zijn tweede plaats, om alles en iedereen, om de kosmos en het universum. Ik schaamde me om mijn vader, maar Zoetemelk kreeg de schuld: nooit meer zou ik een overwinning die hij boekte met vreugde kunnen begroeten; en zijn mooiste overwinningen behaalde hij na 1979: de tour in 1980 en het WK in 1985. Zoetemelk was in mijn ogen – die zich wilden vergapen aan heldendom, aan roekeloosheid, aan de dood èn de gladiolen – iemand als mijn vader, iemand die genoegen nam met bijvoorbeeld een tweede plaats en zich daarna nog liet toejuichen op de koop toe. Wat ik toen niet goed zag, was dat Zoetemelk doorreed, de ogen op het asfalt gericht, zonder op of om te kijken – ik had niet door dat hij er niet om gaf, dat hij er niet van genoot. (Daarvan werd ik mij pas ten volle bewust na het kij-
89
ken van een aflevering van Sportpaleis De Jong op 20 juni 2003, waarin Zoetemelk centraal stond, waarover zo meteen meer). Nu, zoveel jaar later, nu ik het meer vanop afstand bekijk, weet ik alleen nog maar zeker dat Zoetemelk de beste Nederlandse wielrenner aller tijden was en is. Hij had de pech dat hij Merckx en Hinault op zijn pad trof, maar heeft desondanks veel en veel verschillende soorten wedstrijden gewonnen; hij bleef fietsen, jaar in jaar uit, en altijd op een hoog niveau. Misschien was ik van mijn 13e tot en met mijn 22e (zo oud was ik toen Zoetemelk ermee stopte, 22 pas, zo jong!) nog niet in staat om zijn zeer nadrukkelijke niet-spectaculaire manier van doen te waarderen. Misschien eiste ik, op grond van mijn leeftijd, ander gedrag van een topsporter dan ik nu doe: wie geen held was en wie zich niet als een held gedroeg, ik bedoel: wie zich niet gedroeg naar het beeld dat ‘ik’ van een held had, telde niet mee. Als ik hem bezig hoorde en zag tijdens interviews, deze onhandige man die niet uit zijn woorden kwam, dan vond ik dat bijna beledigend, voor mij, voor de kijkers in het algemeen en zelfs voor de interviewer. Ik stelde het gedrag van de interviewer, die op grond van zijn eerdere ervaringen met Zoetemelk kon weten dat deze geen groot prater was, niet ter discussie, sterker nog, ik ging er van uit dat Zoetemelk de plicht had om antwoorden te geven, briljante antwoorden zelfs, in ieder geval minder onbenullige antwoorden dan hij anders gaf, ik ging er van uit dat hij die plicht had als hem iets werd gevraagd – zelfs als hij al ongelooflijk vaak had laten merken dat hij er geen prijs op stelde om te worden geïnterviewd. Nooit dacht ik, in die tijd, ‘laat die man met rust, hij is niet van jullie gezeur gediend,’ nee, erger, ik nam het gedachteloos op voor journalisten die iets van hem moesten en die hem, als stank voor dank, voorzagen van een slechtzittend imago – de ‘eeuwige, bovendien niet zeer spraakzame, sociaal onhandige tweede’. Hij was en is inderdaad niet erg spraakzaam en sociaal niet zeer handig, maar hij was geen eeuwige tweede. Mijn schaamte om Zoetemelk, die blijkblaar een schaamte om mijn vader was, lijkt te zijn omgeslagen in een schaamte voor mijn vroegere mening over Zoetemelk – die door journalisten ook altijd Joop of, erger, Jopie werd genoemd, zonder achternaam, wat bedoeld was om te kleineren; en het publiek nam het natuurlijk over, zodat je het publiek tijdens de criteriums waar hij aan meedeed altijd ‘Jopie Jopie’ hoorde scanderen (geen wonder dat hij strak naar het wegdek bleef kijken en niet genoot van de aandacht die hem
ten deel viel – die aandacht berustte op een misverstand). Toen ik op 20 juni 2003 naar Sportpaleis De Jong ging kijken, deed ik dat met nog steeds mijn oude Zoetemelkbeeld voor ogen: de held die maar geen held kon zijn en van wie ik daarom de beeltenis uit mijn kamer verwijderde (hier krijg ik de gelegenheid om over katholicisme en wielrennen te beginnen, maar die gelegenheid laat ik lopen – hoewel dat een mooi onderwerp zou zijn, een dankbaar onderwerp ook; later, in een ander boek). Ik meende dat ik zou gaan kijken naar een programma over een sukkel, dat bedoel ik maar te zeggen. Maar het klopte niet. Zoetemelk was volledig en alleen maar zichzelf en dreef De Jong (die op zoek was naar een mooi shot of naar een paar antwoorden, desnoods) bijna tot wanhoop met zijn zwijgzaamheid, zijn onwil om een hoofdrol in het tv-programma te gaan spelen, zijn onvermogen om uit zichzelf, uit Joop Zoetemelk, te treden. Het kwartje viel: Zoetemelk was dan wel geen held, hij was wel helemaal Zoetemelk en dat herkende ik nog niet, toen, begin jaren tachtig, al had ik dat, vind ik nu, wel moeten herkennen. Zoetemelk wilde liever niet over de wielersport praten, wel over zijn passie, de jacht. Eén van de eerste sportboeken die ik kreeg was van Jean Nelissen. Daarin stond een foto van Joop Zoetemelk in jagerskostuum – hij heeft die passie dus al langer, en ook daarin is hij consequent. Tegenwoordig jaagt Zoetemelk, samen met een aantal, ja, hoe noem je dat, jachtkameraden, op gemzen in de franse Alpen; een bizar gezicht: Zoetemelk, een hoedje met zo’n veer op, die te voet over een Alpentop gaat, het geweer over de schouder of onder de arm, speurend naar een gems. De Jong had er weinig mee, maar ik voelde ineens sympathie voor de man die stilte en afzondering zoekt (voornamelijk omdat ik zelf helemaal niet goed functioneer in stilte, laat staan in afzondering) en die daaruit wellicht – wie zal het zeggen – kracht put, of mooie gedachtes. Of helemaal niets, maar het gewoon doet omdat hij het leuk vindt. De Jong constateerde dat er in het appartement waar Zoetemelk resideert als hij op jacht is, geen wielertrofeeën hingen. Nou ja, er hing één poster uit 1980, het jaar waarin hij de tour won, op het toilet. Zoetemelk lachte malicieus (ik weet niet precies wat malicieus betekent, maar het woord past goed bij het lachje dat hij tevoorschijn toverde) en zei: ‘Dat hebben de kinderen gedaan.’ Nee, Zoetemelk heeft de wielersport niet uit zijn leven gebannen, Zoetemelk houdt journalisten die hem vragen stellen over zijn wielercarrière zorg-
90
vuldig op afstand, want hij is de jager en niet de prooi. Daartoe zet hij alle middelen in: hij zwijgt, hij praat in korte zinnen, die voornamelijk bestaan uit herhalingen van de vraag, hij puft en blaast, hij neemt ze mee op jacht en hij wil het, als klap op de vuurpijl, niet over wielrennen hebben; hij zet dwaalsporen uit en verschuilt zich. Het is geweldig – ooit zal hij zichzelf helemaal uit de publiciteit hebben weg gemanoeuvreerd, iets wat hem nog moeite genoeg zal kosten, want de lange arm van de televisie reikt ver, maar hij doet zijn best, en dan, als echt niemand hem meer opzoekt, is hij, stel ik me voor, volmaakt gelukkig. Jagend, en denkend aan zijn wielerverleden of denkend aan helemaal niets, dat kan natuurlijk ook, maar hoe dan ook: volmaakt gelukkig. De tijd dat ik posters ophing van wielerhelden is voorbij. Mijn plakboeken heb ik al jaren niet meer ingezien. Bovendien ben ik na 1980, toen Zoetemelk de Tour won, meteen gestopt met het bijhouden ervan. Omdat ik toch nooit meer een Tourzege van een Nederlander zou meemaken, was de officiële reden; omdat ik er eigenlijk te lui voor was, zeg ik nu. Ik zat liever naar de tv te kijken, gewoon, zoals andere mensen een boek lezen of in de open haard staren. Eind 2011 verscheen een nieuwe biografie, waarin ‘het ware verhaal’ van Joop Zoetemelk, of beter: het verhaal achter het imago van Zoetemelk, uiteen wordt gezet. Een eenzaam leven, met een zieke (en alcoholistische) vrouw en een wat vervelende schoonfamilie. Menigeen zou op de tafel hebben geslagen. Zoetemelk stapte op de fiets, en bleef daar tot na zijn veertigste op zitten. Maar Zoetemelk, ondanks zijn ongelooflijke
erelijst toch niet helemaal aanvaard als de grootste Nederlandse renner ooit (ja, ook beter dan Jan Janssen), is niet alleen óp de fiets bijzonder, hij bleek dat ook in ‘het gewone leven’ te zijn. Ik zag hem na het verschijnen van de biografie (alweer) in een programma van Wilfried de Jong. Samen met zijn nieuwe vriendin, een verpleegster die in het ziekenhuis werkte waar zijn vrouw lag. Hij was inderdaad gelukkig, Joop, of sorry, meneer Zoetemelk. Ineens overviel me een treurige gedachte: stel nou eens dat hij al in de jaren zeventig gelukkig was geweest… Zou hij dan de Tour hebben gewonnen? Misschien wel, maar misschien was het geluk hem wel genoeg geweest en had hij er net iets eerder de brui aan gegeven. Misschien is het geluk de kers op de taart, een taart die hij pas na zijn carrière mocht gaan eten. Toch snap ik, nog steeds, niets van hem. Hij lijkt wel een figuur uit de Griekse mythologie, iemand die niet praat maar handelt, volgens een schema dat pas later, door een schrijver, in woorden kan worden gevat. Hopelijk loopt dit verhaal goed af, en wordt hij niet gedwongen om weer op reis te gaan richting het onbekende. Ik zie hem liever oud worden met die schat van een verpleegster, dan dat hij op hoge leeftijd opduikt in koersen voor veteranen. Als ik nu tien was, zou ik een poster ophangen van Zoetemelk, bij voorkeur een waarop hij samen met zijn vriendin staat. ❚
(*) Dit klopt waarschijnlijk niet, want de bolletjestrui werd pas in 1975 ingevoerd. Waarschijnlijk droeg hij gewoon de trui van zijn sponsor (Gitane of Gan).
91
110 jaar na de feiten...!
Toon Esch “In den recordtijd van veertien dagen”
3 tot 22 februari dat jaar geen enkele zakelijke brief verstuurd heeft.” 3 Van de Reijt trekt echter een voorbarige conclusie. Dat De Ridder helemaal in beslag werd genomen door het persklaar maken van alles wat hij dacht nodig te hebben voor de voorlezing van 2 maart en de eventuele publicatie later, wekt geen verbazing. Eén blik op het handschrift (M1 in de lijst van de wetenschappelijke editie) 4 volstaat om te twijfelen aan wat sommigen, zoals Ida De Ridder, hebben beweerd - dat Elsschot ‘alles kant en klaar in zijn geest, zijn geheugen’ had en dat hij alles maar had neer te pennen als het ogenblik van de geboorte was aangebroken. 5 Op elke pagina zijn er doorhalingen en verplaatsingen te bespeuren. Hier en daar werden op een later tijdstip in de marge of op de keerzijde van het vel passages aan het geheel toegevoegd - de aanstelling van de agen-
Op 16 februari 1933 liet Alfons De Ridder Jan Greshoff weten dat hij een nieuw boek had geschreven ‘en wel in den recordtijd van veertien dagen’. 1 De geloofwaardigheid van die mededeling heeft niemand ooit in twijfel getrokken, ook Vic van de Reijt niet, al ging hij in De Parelduiker (2001) nog van de veronderstelling uit dat Elsschot al sinds de dood van zijn moeder in 1926 ‘zwanger (was) van het boek’ 2 Ook in zijn biografie, Elsschot / Leven en werken van Alfons De Ridder, die in februari 2011 bij AtheneumPolak & Van Gennep Amsterdam verscheen, is er geen schaduw van twijfel te bekennen, integendeel, in het archief met de zakelijke correspondentie van De Ridder vond hij het ultieme bewijs van zijn gelijk: “Begin februari {1933} begon hij {Elsschot} te werken aan een nieuw boek, Kaas, wat hem helemaal in beslag nam. Het beste bewijs daarvoor is dat De Ridder van
92
ten bijvoorbeeld (XIV) 6 Dat Elsschot dat op veertien dagen heeft klaargespeeld, behoort technisch tot de mogelijkheden, maar dan heeft hij hard gewerkt. Maar op 16 februari moest hij volgens zijn zeggen nog aan de eindversie beginnen. Dat karwei omschrijft hij ietwat bagatelliserend als ‘nog wat polijsten en dan overtypen’. 7 Wanneer wij echter het handschrift naast de eindversie leggen, wordt pas duidelijk wat hij daarmee heeft bedoeld. De omvang van het handschrift breidde hij met bijna één tiende uit. Dat was niet zomaar hier en daar een woord veranderen of bijvoegen. In zinnen werden zinsdelen ingelast, aan zinnen werden nieuwe zinnen toegevoegd, soms nieuwe alinea’s, soms reeksen alinea’s en dat in verschillende hoofdstukken. Eén keer schrijft hij zelfs een heel nieuw hoofdstuk (thans XXI). Hij bedenkt onder meer vijf totaal nieuwe bijfiguren: Van der Zijpen (XVIII en XXII), Boorman (XVI), René Viaene (WWI), Laarmans’ jongste zwager (XIV) en de fijn geklede heer die van Laarmans’ gezicht profiteert om er iets op te vermenigvuldigen (V). 8 Dat werk op zich moet van de auteur een totale herziening hebben gevergd van alles wat hij al had geschreven.En dan weten we nog niet eens wanneer hij het opstel, het gedicht en de twee lijsten met Personages en Elementen heeft geschreven. Maar zelfs als we vooropstellen dat hij van 3 tot 22 februari dag en nacht heeft gewerkt, hoeven we nog niet te geloven wat Van de Reijt beweert en wat De Ridder de buitenwereld wilde doen geloven. Daar zijn drie redenen voor: 1. In de uiteindelijke versie, de versie die hij in februari 1933 uittikt en op 2 maart voorleest, heeft hij alle Franse dialogen vertaald. 9 Niet dat hij de vertaling heeft doorgevoerd, stelt ons voor een probleem, maar het blote feit dat er volgens De Ridder - en volgens Van de Reijt, die De Ridder gelooft - nog in februari 1933 Franse dialogen zouden zijn kunnen ontstaan. Dat hij ze dus de eerste weken van februari met de hand in het Frans heeft geschreven en de laatste weken van diezelfde maand bij het overtikken heeft vertaald. Al veel vroeger was het De Ridder duidelijk geworden dat Nederlandse uitgevers bezwaar konden maken tegen te veel Frans in een roman. Pieter Endt, de directeur van Wereldbibliotheek, was in september of oktober 1930 naar Antwerpen gekomen om een heruitgave van Lijmen te bepleiten. 10 Toen moet De Ridder op vraag van de uitgever mondeling beloofd hebben al het Frans, dat ook in Lijmen hier en daar aanwezig was, in het Nederlands te vertalen. Eerst deed hij nog alsof hij die belofte vergeten was, maar
na aandringen van Wereldbibliotheek kwam ze er toch, zij het een jaar later, op 25 november 1931. Als hij het handschrift begin februari 1933 geschreven zou hebben, moet De Ridder de ervaring met Wereldbibliotheek toen even vergeten zijn of onbelangrijk hebben gevonden, maar moet hij er tijdens het overtikken, een week of twee later, weer aan gedacht hebben en ze als belangrijk hebben beschouwd. Alle is mogelijk, maar niet alles is even waarschijnlijk. Het gaat weliswaar over ‘slechts’ achttien Franse zinnen, maar ze zijn niet zomaar uit de mouw geschud. De meest beroemde, ook al omdat hij het dichtst Laarmans’ Vlaamse Frans benadert, is die van Laarmans zelf, de eerste keer dat hij bij de vrienden van Van Schoonbeke zijn mond durft te openen. Omdat ze het voortdurend over buitenlandse restaurants hebben, zegt hij plots tot ieders verbazing: “ Le Jean-Bart à Dunkerque est aussi très bien”. Het liet Elsschot trouwens ook niet onverschillig voor welk publiek hij schreef, een Vlaams of een Nederlands, integendeel, gedurende heel zijn schrijversloopbaan heeft Elsschot er alles aan gedaan - en zelfs van derden hulp ingeroepen - om geen Vlaams, maar Nederlands te schrijven, met jij en jou, en Adela van Elst met kleine v, en leesbaar te zijn in heel het Nederlands taalgebied. De aanwezigheid van Franse dialogen in het manuscript van Kaas kan derhalve alleen maar verklaard worden als we ervan uitgaan dat Elsschot ze schreef toen hij nog niet wist - of er nog niet van doordrongen was - dat Nederlandse uitgevers ten behoeve van hun publiek aan een eentalig Nederlandse tekst de voorkeur gaven. Dat wil zeggen dat het handschrift M1, of althans het grootste gedeelte ervan, zou dateren van vóór september of oktober 1930. Een goede leugenaar wil geloofd worden en liegt daarom zo weinig mogelijk. Als De Ridder op 16 februari aan Greshoff meedeelt dat hij ‘de laatste jaren een paar maal geprobeerd heeft, dan is er geen reden om dat niet te geloven. Maar die mededeling kan ook vooral bedoeld geweest zijn om de gehele waarheid aan het zicht te onttrekken. Meer dan waarschijnlijk was het probeersel van de laatste jaren niets meer of niets minder dan wat hij op dat ogenblik volop bezig was over te typen en te ‘polijsten’, namelijk het handschrift. Uiteraard werd ook het handschrift niet in één trek geschreven. 11 Sommige hoofdstukken, zoals het installeren van Laarmans’ kantoor met telefoon en schrijfmachine - waarvoor het ‘kamertje boven de keuken, naast de badkamer (55) in gereedheid wordt gebracht - werden waarschijnlijk nog in 1931 geschreven,
93
het jaar dat ook De Ridder zijn kantoor op dezelfde plaats in zijn woning in de Lemméstraat inrichtte. Het hoofdstuk waarin Laarmans een agentennetwerk probeert op te zetten - thans hoofdstuk XIV - is mogelijk nog in 1932 geschreven, omdat De Ridder dat jaar iets gelijkaardigs ondernam om het reclamewerk van zijn advertentiefuik Almanak der Kroostrijke Gezinnen te kunnen organiseren. Al moet ook worden benadrukt dat De Ridder al veel langer met agenten en commissielonen had gewerkt. 12 Dat Elsschot de Franse dialogen in februari 1933 op eigen houtje vertaald heeft, betekent ook dat hij doelbewust mikte op de Nederlandse markt. Waarschijnlijk nog meer dan vroeger. Hij kon weten dat hij in Antwerpen behalve bij vrienden en enkele recensenten zo goed als onbekend was, terwijl de interesse in Nederland zienderogen groeide. 13 Begin september 1932 verneemt hij van Jan van Nijlen en Ary Delen dat Jan Greshoff, redacteur van Het Vaderland, Groot Nederland en correspondent voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, over hem een enthousiast radiopraatje heeft gehouden. Enkele maanden later publiceert Forum, het invloedrijke nieuwe grensoverschrijdende tijdschrift waarvan Menno ter Braak zowat de hoofdredacteur was, een tiental van zijn gedichten en op 21 januari 1933 zijn Greshoff en Ter Braak zelfs naar Antwerpen gekomen, speciaal om hem te ontmoeten. De tijd was dus rijp. In februari schruift hij voor een periode van enkele weken alle zaken opzij en gaat hij voor de schrijfmachine zitten, goed wetend wat Forum en de Nederlandse markt van hem verlangen. Alle mooie Franse zinnen gaan voor de bijl, alleen journal parlé laat hij staan. Zijn charmeoffensief richting ‘Nederland’ houdt daarmee niet op: in een van zijn toevoegingen van februari 1933 laat hij zelfs een Antwerpse figuur geen Frans, maar Hollands praten. De zoon van notaris Ven der Zijpen probeert in hoofdstuk XVIII Laarmans’ vennoot te worden met het geld van zijn vader. ‘Ik denk dat er wel twee honderdduizend pop uit hem te tappen zijn.’ (101) 2. Bij het onderzoek naar de datering van het handschrift mag de vraag waarom Elsschot in het rijk van de fictie een bepaalde datum heeft veranderd, niet onbeantwoord worden gelaten. Iedereen die het handschrift aandachtig bekijkt, kan zien dat de datum die oorspronkelijk op de triktrakdoos stond (XII) , onleesbaar werd gemaakt door er in ietwat dikkere blauwachtige inkt ‘15 Februari 1933’ overheen te schrijven. 14 Het enige wat met een loep kan worden geconstateerd, is dat de naam van de maand niet ‘Februari’ was, maar een maand die met de hoofdlet-
ter M of N begon. Waarom veranderde Elsschot die datum? Waarom wilde Elsschot in februari 1933 dat de klerken van de General Marine hun ziek gewaande collega ook in februari 1933 kwamen opzoeken? Het beantwoorden van die vragen heeft uiteraard consequenties voor de datering van het handschrift zelf. Als er één ding opvalt in de brieven die Elsschot die dagen aan Greshoff en Ter Braak schrijft, dan is het zijn bekommernis de twee voor hem zo belangrijke Nederlanders te doen geloven dat het schrijven van het verhaal het logische gevolg van hun ontmoeting op 21 januari is geweest. Hij streelt daarmee hun ijdelheid. Kaas is aan hen te danken, zij hebben hem weer tot schrijven gebracht. Zij hebben hem de pijnlijke, maar noodzakelijke ‘zweepslag’ toegediend. Als een bezetene is hij gaan schrijven. Als een paard dat ‘in toom’ moest gehouden worden. Allemaal dankzij hen. Het enige spoor echter dat nog zou kunnen leiden naar de gedachte aan bedrog, was de aanwezigheid van die datum op de triktrakdoos, want die verwees - tot op vandaag nog zichtbaar - naar een andere maand dan februari. Hoe fictief die datum op de triktrakdoos ook was, De Ridder vond het blijkbaar toch veiliger hem te veranderen - en daarmee ook het hele verhaal - te verschuiven naar een datum die, op één dag na, overeenkomt met de dag waarop hij Greshoff schrijft dat zijn boek af is. Die eenvoudige ingreep was echter niet zonder risico’s. Het kaasverhaal zoals het in het handschrift staat, situeerde zich niet alleen in een bekende stad, met daarin een Franssprekende bourgeoisie, maar ook in een wijdere wereld waarvan we de weerspiegeling terugvinden in het journal parlé. Op een van die woensdagen bij Van Schoonbeke wordt smalend over Rusland gesproken, over de hongersnood die er zou heersen (IX). Maar de woensdag van toen is nu niet meer de woensdag van februari 1933. Brandend actueel - toen - waren dat andere toestanden - en bovendien toestanden die zich veel dichter bij huis afspeelden. Op 30 januari werd Hitler tot rijkskanselier benoemd. De Ridders schrijfvakantie is dan nog niet begonnen. Op 27 februari brandt de Rijksdag. Terwijl De Ridder aan de eindversie van zijn Kaas zit te werken, gebeuren er in Duitsland akelige dingen. Dingen die nu ook Laarmans meemaakt, vermits Elsschot met de nieuwe datum Laarmans gelijktijdig met De Ridder laat bestaan. Maar van die turbulente historische context is er in het journal parlé uiteraard niets te merken. Dat is ook Elsschot niet ontgaan. Dat komt in
94
hoofdstuk XVI aan het licht. Platen, de eigenaar van de grote bloeiende kaaswinkel, confronteert Laarmans met de uitzichtloosheid van zijn kaasonderneming. Verslagen blijft hij in diens wagen zitte, totdat hij moet uitstappen, omdat de lift die Platen hem heeft aangeboden, daar een einde neemt. Maar, zo bekent hij, was Platen met hem ‘naar Berlijn gereden, ik zou meegegaan zijn.’ (98) Die sinistere bekentenis staat niet in het handschrift, zij kwam bij het overtikken tot stand, in februari 1933. 15 Een ander gevolg van het verhaal is het ontstaan van een parallelle werkelijkheid. Als Kaas in november 1933 bij Van Kampen verschijnt, heeft Laarmans zijn laatste hoofdstukken nog niet geschreven. Dat ook Elsschot die parallellie heeft opgemerkt en de postdatering op de triktrakdoos niet vergeten is, blijkt uit de datering die hij in zijn volgende roman hanteert. In 1934 viel Pasen tamelijk laat op 16 april, in 1933 viel hij opvallend vroeg op 27 maart, toch wordt in Tsjip gesproken van een vroege Pasen, ofschoon kan worden uitgerekend dat het in de fictie om de Pasen van 1934 gaat. 16 Elsschot heeft met andere woorden alle gebeurtenissen rond de vrijage en het huwelijk van De Ridders dochter met een jaar verschoven, inclusief de geboorte op 23 februari 1933 van Jan Maniewki (‘Tsjip’). Blijkbaar vond hij het belangrijk dat de wederwaardigheden van Laarmans in Kaas niet samenvielen met die van Laarmans in Tsjip. 3. De manier waarop De Ridder technisch zijn tekst heeft verwerkt, is een derde reden om de veronderstelling van Van de Reijt en de vaagheden van Elsschot over de ontstaansdatum van Kaas van de hand te wijzen. De tekstverwerking van Kaas is niet anders dan hoe Elsschot zijn vorige romans heeft geschreven: eerst in het klad met pen en papier, pas daarna met de schrijfmachine voor de netversie. Een gevolg van die werkwijze is het tot stand komen van een handgeschreven werktekst die intact moest blijven tot kon worden overgegaan tot het voltooien van het werk in een getypte versie. Van ‘Kaas’ zelf en van alle aan Kaas voorafgaande titels - met uitzondering van zijn debuut - zijn de werkteksten ook echt intact bewaard gebleven. Maar na Kaas verandert hij van werkwijze. De pen blijft het instrument waarmee hij zijn eerste versies neerschrijft, maar tussentijds wordt regelmatiger de schrijfmachine ingezet. Het klad wordt in de prullenmand gegooid. Van Tsjip en de volgende werken zijn er dan ook geen integrale handgeschreven wetkteksten bewaard gebleven. Van Kaas echter wel. Een verklaring daarvoor is het feit dat De Ridder tot april 1931 niet doorlopend over een schrijfmachine
kon beschikken. De aankoop ervan werd een onderdeel van het inrichten van het eigen kantoor in de Lemméstraat. Van de Reijt heeft zelfs achterhaald dat het om een Smith Premier gaat en dat De Ridder er op 17 april zijn eerste brieven mee tikte. 17 Indien het kaasverhaal na 17 april 1931 zou geschreven zijn, zouden we niet over de integrale handgeschreven werktekst beschikken, maar zoals bij Tsjip, over enkele losse fragmenten. Toch is Elsschot na 17 april nog even blijven vasthouden aan het met de hand schrijven, want de inrichting van Laarmans’ kantoor (VIII) heeft hij - te oordelen naar aanwezige biografische details - kennelijk nog na 17 april 1931 geschreven. Ook het hoofdstuk over de aanstelling van de agenten (XIV) is een visueel verifieerbare inlassing van latere datum. Uit de drie hierboven aangehaalde en elkaar versterkende constateringen kan derhalve worden afgeleid dat wat De Ridder ‘de laatste jaren een paar maal geprobeerd’ had, als resultaat het thans nog bestaande handschrift M1 heeft opgeleverd en dat het ‘polijsten en dan overtypen’ hem meer tijd heeft gekost dan de week van 16 tot 22 februari. Wat overeind blijft van wat hij op 16 februari aankondigde, is de bewering dat hij het kaasverhaal in twee te onderscheiden fasen heeft geschreven. De twee fasen liggen echter verder uit elkaar dan wat Vic van de Reijt meent te mogen geloven. Daarvan getuigen enerzijds het handschrift M1 dat De Ridder in 1934 aan het AMVC letterenhuis schonk en anderzijds het zich nog in particuliere handen bevindende typoscript M2 dat hij in februari 1933 in de aanloop naar de voorlezing had klaargestoomd. Al de rest heeft deel uitgemaakt van de wervende show die De Ridder opvoerde om ‘Nederland’ voor zich te winnen. ❚
95
Voetnoten: 1. WEB, 98, brief 53, Aan Jan Greshoff. ‘Het boek heet Kaas’. 2. VvdR (2001), 27. 3. VvdR (2011), 213. 4. WEK, 126. 5. IDR, 69. 6. Romeinse cijfers tussen ronde haken verwijzen naar de hoofdstukken in WEK, Arabische cijfers naarde pagina. 7. WEB, 99, brief 53. Het typoscript wordt in de lijst van de wetenschappelijke editie met M2 aangeduid. 8. MDS (1999), 107 (zwager), 109 (Boorman), 110 (Van der Zijpen). De twee andere figuren werden niet gerapporteerd, ook niet in MDS (2005). 9. M2 in de lijst van de wetenschappelijke editie. Beschrijving ervan: WEK 129-130. 10. WEB, 71-87, vooral de brief van Pieter Endt van 15 april 1931, nr. 35. 11. Zo staat de eerste Franse zin van Laarmans links in de marge en is dus later dan de andere Franse zinnen ontstaan. 12. Walter De Ridder in Parijs 1921 (VvdR (2011) 141), Marcella Mangematin en Walter Mols voor het huldeboek van kardinaal Mercier in 1925 (VvdR (2011) 154). 13. Te (2007), 62. In een door de stad Antwerpen uitgegeven Letterkundig Leven te Antwerpen (1929) wordt Elsschot weliswaar met naam en pseudoniem vernoemd, maar als allerlaatste van een reeks generatiegenoten, maar dan zonder de foto, zonder commentaar, zonder de vermelding van een van zijn werken of van zijn geboortejaar - referenties die bijvoorbeeld Emmanuel de Bom, Victor de Meyere, Maurits Sabbe, Lode Baekelmans e.a. wél te beurt vallen. Deze Antwerpse uitgave werd totnogtoe in elk receptieonderzoek over het hoofd gezien. 14. De ‘ductus’ ervan lijkt mij dezelfde te zijn als waarmee op het laatste vel de datering ‘15 Februari 1933’ werd aangebracht. 15. Deze inlassing, evenals de overschrijving van de datum op de triktrak, werd door geen enkele onderzoeker gerapporteerd. Ook niet door MdS (1999) (2005) of door de bezorgers van de wetenschappelijke editie (2003). 16. MdR, 155-156. 17. VvdR (2011) 181.
Literatuur - Anoniem ‘Letterkundig Leven te Antwerpen’ Antwerpen 1929. - IDR - Ida De Ridder ‘Elsschot mijn vader’ Amsterdam, 1994. - MdR – Matthijs de Ridder ‘Aan Borms’, W.E.G.-serie 45 (2007). - MDS (1999) - Marcel De Smedt ‘Elsschots Kaas en Tsjip en het tijdschrift Forum’ in Elke Brems e.a. (red.) Van Hooger Leven tot De Vlag. Literatuuropvattingen in Vlaanderen (1920 – 1940) Leuven, 1999. - MDS (2005) - Marcel De Smedt ‘De genese van Kaas van Willem Elsschot’ in Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal en Letterkunde en Geschiedenis, Brussel 2005, LIX. - TE (2007) - Toon Esch ‘Kaas van Willem Elsschot gelezen als een redactionele roman’ in: Gierik 4, 2007. Ook in pdf www. Alumni Germaanse K.U. Leuven. - VvdR (2001) - Vic van de Reijt ‘Reinaert De Ridder of Elsschot De Vos’ in De Parelduiker 4/5, 2001. VvdR (2011) - Vic van de Reijt ‘Elsschot’ Amsterdam 2011. - WEB - Willem Elsschot, ‘Brieven’ (ed.) Vic van de Reijdt/Lidewijde Paris, Amsterdam, 1993. - WEK - Willem Elsschot, ‘Kaas’ (ed.) Peter de Bruijn, Wieneke ’t Hoen en Lily Hunter, Amsterdam 2003.
96
Peter Theunynck In hout
LARIKS
SCHORS
De lariks moest weg. Het huis werd te klein onder hem. Zijn schaduw was langer gerekt dan goed voor ons was. De lariks
In zijn oog liep een hinde, in het hare een jager. Het bos stond bol van geduld. Haar huid was van honing, de zijne van hagel. Zo schoten ze op met elkaar.
moest weg. Nu gaapt er een gat, daar waar de beelden van blozende jongens bevrozen, strik om de nek. Net van de tafel des heren geplukt.
Zijn stem werd een horzel, de hare een vlinder. Er groeide veel schors tussen hen.
De enige die zijn naalden verliest als de herfst hem in vuur heeft gezet, die enige naaldboom moest weg. Vroeger fluit nu in andere bomen.
Haar hoofd werd een spijker. Het zijne een hamer. Nergens sloeg woede zich op.
Het huis is gegroeid. De zon duwt haar brandijzers diep in de kamers. Hier wonen andere dromen, andere bladeren verstoppen de goten.
Zijn mond was een vijver. De hare sahara. Cactussen hadden de tijd van hun leven. Haar hart vloog naar buiten. Het zijne naar binnen. Bont en blauw stond de deur. Zijn stilte werd zinnen. De hare refreinen. Misschien zou hun lied zich nog zingen.
97
IKAROS
JAPANSE KERSELAAR
Voor Rudi Soreyn
Mensen worden om een woord bij donker of bij licht verhoord, maar jij, wat geef je om de waarheid.
Vaarwel mijn vederlieve vriend, mijn uit de vlucht geplukte.
Misschien werd er te veel verwacht, maar zelden zei je wat je dacht, liever schiep je duisternis dan klaarheid.
Gezonken in je zee van zetels. Geen artillerie om je arterie te verdedigen. Je naderde de zon. Te dicht. Wellicht.
Weet je nog de roze sneeuw? Het lijkt al langer dan een eeuw. Elke dag was toen een openbaring.
De skigebieden smeken om je winterslaloms.
Het koningsblauw, het racing green en iedereen was beauty queen. Nu weten we wel beter uit ervaring.
Het zuiden hunkert zich azuur naar zoenen van middagsigaartjes.
Zou de Japanse kerselaar de leugens van een tovenaar toedekken met een deken van vergeten?
Met wie moet de plataan voortaan zijn schaduwpraatje slaan? Je naderde de zon. Te dicht wellicht.
Of kan de god hoog op kantoor na jaren op het foute spoor traagte als een weelde welkom heten?
Naast je tangoschoenen wacht je allerliefste op haar Astor Piazzolla. De vogels op je scherm vallen in strepen en punten uiteen. Wie timmert nu trede na trede de trap naar beneden? Je naderde de zon. Te dicht. Wellicht. Vaarwel mijn vederlieve vriend met luide manen en een muisstil hart. Breng andere heelallen aan het lachen in je tweede leven.
98
SLENAKEN
IJSVOGEL
De wereld afgelopen, enkeldiep in de herfst, de neuzen in stafkaarten, de gedachten in rugzakken met tientallen vakken, de weiden in vrolijke jurken, de huizen in hurkzit.
Voor Geert en Henri Een jachthuis langs de lange rivier. Daar wonen we tijdelijk samen met water en aarde, egel en eend.
Hoog in de bossen doken zwammen onder hun hoeden, hielden kikkers de kwaakblazen stil, wisten varens sporen uit, verstopten eekhorens hun voorraad. Ganzen vlogen in formatie voorbij.
In de winter omarmt ons het stoofhout. In de zomer verfrist ons de ceder. Betimmert met schaduw het dak.
Tussen krentenbollen bloosde het bakkersmeisje. Ze was hier verzand. Langzaam zou ze verstenen. Oud brood worden voor tamme konijnen. De zachtheid waarmee ze dat alles verpakte.
Visserke vis neemt de waterkant in. Verlost de golven van kopvoorn. In emmers en koffers krijgt hij een lift. De hond van de geitenboer blaft naar de sterren. Sikken worden verlost van hun melk aan de rand van de dag.
In Teuven tetterden alle terrassen. Mantels dansten zich los van de mensen. Geen stoel kon nog zonnen. Bruegel ontbond al zijn duivels achter een muur van luxe en leer.
Langs heuvels rijpen de druiven. Ze kijken soms diep in ons glas. Dragen de herfst in hun kleurige vacht.
In het veld dronk het braakland uit beken, proefden vissen, van dobbers en haken verlost, van de vrijheid. Aan de rand van de weg glommen appelen. Ze rekenden zich rijk aan de eerlijkheid.
Onderweg naar de monnikenstad, gehuld in het pak van een machtig voorheen, flitst de ijsvogel voorbij.
Tegen de avond doemde klein Zwitserland op. Haardvuur gloeide in ons. Porto in glazen. Hapjes plaveiden het pad naar de hemel. Wijn vond zijn weg van het hoofd naar de benen.
Kobalt en oranje: kleuren van koninklijk bloed. We laten ze bakken in Gien in borden en koppen en schotels.
Boeken vielen toe. Lampen stegen ten hemel. Wij dwaalden door schachten. Geschetter was nodig om ons boven te halen. De geur van koffie. Het kakelen van eieren. Het ontbijt smaakte naar alles.
99
PRAATHOUT Sneeuw lost het tenslotte allemaal op. Met zijn vriesmanschappen. Ze duwen je het daluur in, stampen je hartvuur uit. Dekken het vriesland van je lakens op, zingen je zacht je diepste kristalnacht in. Sneeuw lost het tenslotte allemaal op. Je krijgt zijn wondergoed. Hij verstijft wat je gister nog dagdanste, wat je zigzoogde voor ooit. Onder zijn bewind wordt je ergste waaigat winternachtstil. Sneeuw lost het tenslotte allemaal op. Hij blijft tot je uit praathout geen pijlen meer maakt. Trekt zich zo traag terug dat je vergeet wat belegerd is. En toch is alles ontvreemd. Toch is je noorderzon heen. Mist omzoomt het gemis. De vorst rolt zijn vershoudfolie uit.
STAMBOOM Voor mijn vader Een boom van een man is mijn vader. Een boom van wortels en loof. Takken vol bloeiende vogels. Een bast omheen liefde en hoop. Een leven lang groeien en schieten. Het zomerde steeds in zijn hoofd. Een hunker naar hoger en dieper. Het zong er ‘de heer zij geloofd’. Al is hij verweerd en verbogen, geknot en geplaagd door de wind. Al wankelt hij over zijn wegels oud aan de hand van een kind. Binnen in hem blijft het lente en licht. Er zit iets in hem dat niet sterft. Steeds wil het open. Nooit gaat het dicht. Dat heb ik van hem geërfd.
100
S e g e r W e ij t s Vluchtwegen
GOUDBLOEMSTRAAT
VULKANISCHE TEDERHEID
In mijn grauwe studentenkamer (vol engelenhaar uit de vorige eeuw) was ik eerst een wolkendek boven haar denkwereld, maar ontpopte me alras tot een zon, ofschoon ze met haar uitgedroogde lippen naargeestig al mijn goede intenties in de kiem poogde te smoren.
Driekwartvolle glazen prosecco heffend op de overwinning in blessuretijd, voelde ik plotseling een obscure beklemming in haar ribbenkast opdoemen. Ja, mijn toewijding begon - zij het ietwat vertraagd door mijn poëzie - onvermurwbaar te wringen aan haar soevereiniteit.
Ontsnappen aan de allerzwartste uren van de nacht zat er helaas niet meer in, noch aan haar verse vingerafdrukken op mijn licht beschadigde wandspiegel (gescoord op de vlooienmarkt om mijn kooi wat ruimer te laten lijken).
En dus zat er niets anders meer op dan de bedevaart in mijn eentje verder te zetten, via de vluchtwegen in mijn hoofd, richting niemandsland.
Gelukkig wist ik mezelf uiteindelijk wél (dankzij de tierlantijntjes aan het plafond en een liter filterkoffie) zonder kleerscheuren een sluipweg te ploegen naar de helende handdruk van de dageraad.
Nadat ik daar mijn zieltogende rode draad een zoveelste nieuwe draai had gegeven, luisterde ik met het geduld van de muren naar enkele ondergrondakkoorden en onderkende deemoedig: alles is uit vulkanische tederheid opgespaard!
ACH Opnieuw een snerpende uithaal die geleidelijk overging in gestadige doch uiterst gesmoorde geluidstrillingen, waarbij haar innerlijk achtereenvolgens naar vervreemding, vergeefsheid en vergetelheid kronkelde, met ogen als vogelnootjes en een gelaat van venuskaneel.
ABSTRACTE LIEFDE Haar gefnuikte verlangens ononderbroken met beide handen vastklemmend, waagde ze, ondanks de ondergesneeuwde voortuin van haar binnenlijf, enkele hurk- en hinkelsprongen door de gekartelde hoepels van mijn woorden, om me vervolgens weer als een ongenode gast de deur te wijzen.
In het schuimspoor van haar denkbeelden ben ik daarna in mijn eigen woning gaan inbreken, ofschoon ik geen enkele vinger meer bezat. (Of misschien nog wel, maar die in elk geval niet meer wist te hanteren.)
Met de blik van een verguisd opperwezen racete ik hierna ten einde raad door de drassige lichten van de stad, totdat ik opeens bevroedde dat als ik onze liefde enigszins in stand wou houden, er niets anders opzat dan er voortaan alleen nog maar abstract een beroep op te doen.
Haar bibberlied kussendiep in mijn uitgeputte ruggengraat koesterend, blikte ik somber naar alle porseleinslakken die ik in mijn verstand overhoop had gewoeld en nam ten langen leste een houding van bijbelse lijdzaamheid aan.
101
Claar Griffioen
Alles is door het lot bepaald. Als een diefachtige slaaf, die ik daarvoor sla, zich op mijn leer beroept, zeggende dat het lot bepaald had dat hij zou stelen, dan voeg ik er nu bij: ‘en geranseld te worden’.
Zeno 336 v.Chr. tot 264 v.Chr. Stichter van de Stoa in het centrum van Athene
Luchtpost voor de professor
Uit het dagboek van de professor Malaucène, woensdag 26 juli Een kilometer van de top van de Mont Ventoux kijk ik uit over de wazige glooiingen van de met groen beklede bergen ver beneden me. Het raakt me alsof ik al die schoonheid voor het eerst zie. Misschien komt het door mijn intense aanvaring met deze berg die zich zo moeilijk laat bedwingen. Ik bevind me bij het monument van Tom Simpson die jaren geleden op een uitzonderlijk hete dag tijdens de ronde van Frankrijk van zijn fiets viel. Even daarna had de dood hem in zijn kraag gevat. Ja, wat wil je, amfetaminen, de hitte en het fanatisme waardoor hij al menig keer als winnaar uit de strijd was gekomen.
De dood houdt geen belofte in. Ik weet dat verwachtingen stoppen wanneer het einde is gekomen. Maar had ik verwachtingen toen mijn leven begon? Was ik niet net zo onwetend toen mijn leven begon als nu op het moment van mijn dood? De dood moet wel net zoiets zijn als het begin. De dood is net zoiets als het begin. Langzaam kwam ik overeind en ging, uitgeput door koortsige waanbeelden, op de rand van mijn bed zitten. De duizeling in mijn hoofd trok zich geleidelijk terug en ik staarde naar mezelf in de grote spiegel tegenover mijn bed. Mijn borsten lagen als rolkussens bovenop mijn bolle buik. Benauwd had ik het. Ik probeerde mijn gezichtsspieren te ontspannen en liet mijn kaak hangen. Pijn in mijn mond, pijn in mijn lijf. De hitte was onverdraaglijk tussen de lakens. Lakens zouden toch glad en koel zijn? Ik trok het smoezelige katoen van mijn schoot en keek net zo lang in de spiegel totdat ik door een sponzig gevoel van vervreemding werd ingesloten. Het spiegelbeeld toonde een sculptuur met wat amorfe uitsteeksels. Voorzichtig probeerde ik op te staan. Probeerde, steeds weer. Dan stokte mijn adem en ik werd licht in mijn hoofd. Even later lag ik op de grond met mijn neus in de stoffige Berber. Er moest eens goed gezogen worden, al die haren en kruimels. Plotseling werd ik gewaar dat de pijn zich langzaam terugtrok. Geen pijn meer? Ik voelde verbazing en even later voelde ik eigenlijk niets meer. Geen angst, geen koortsige hitte. De dorst werd uit mijn lichaam getrokken terwijl de geur van nat hout me steeds sterker omgaf.
Net als Simpson begon ook ik vanaf Bédoin de tocht omhoog. Verblind door zweet en aangejaagd door adrenaline trok ik mezelf naar boven. De aankomst was een persoonlijke overwinning, maar markeerde tegelijk een leegte die ik niet zo goed begreep. Plotseling voelde ik me eenzaam te midden van mijn juichende familie. Ze hadden op de weg al klaargestaan om de laatste paar meters met me mee omhoog te rennen. Op de plaats van bestemming aangekomen, werd ik opgetild tot ik scheef en ongemakkelijk op de schouders van mijn zoons zat. Joelend vuurden ze elkaar aan tot ze me dronken van vreugde vergaten en aan het bier begonnen. Ik moest nog naar beneden. Tijdens de afdaling met die mooie soepele kuipbochten, verhuisde het bijtende zuur van mijn benen naar mijn armen. Mijn handen verkrampten om de remgrepen. Een stop bij het monument van Simpson werd noodzakelijk. Duizelig kwam ik tot stilstand en moest even de tijd nemen om tot mezelf te komen.
102
Nu sta ik op de plek waar zoveel andere amateurs ook een stop maakten. Ik staar in de verte en geniet nog even van het uitzicht. Dan keer ik terug naar de gedenksteen van Simpson. Wat een kleurige devotie hier voor de onfortuinlijke renner, maar het heeft ook iets van de belt. Ik zie afgedankte binnenbanden, fietswielen, bidons en wielrennersplunje, er ligt zelfs een mobiele telefoon. In de verte bewegen kleurige stipjes zich schijnbaar moeiteloos over de vaal uitgebeten flank van de reus. Ik voel me nog steeds uitgeput en trillerig. Wie heeft bij het passeren van het monument niet even gedacht het net als Simpson af te leggen tegen dit door hitte geteisterde meedogenloze maanlandschap? Wat kan een lichaam aan? Het moment van vallen kun je je nooit precies herinneren, het gaat te snel. En het moment van doodgaan? Was Simpson zich bewust van zijn naderende einde? Morgen naar huis, maandag weer aan het werk.
R. vorige week een hartinfarct heeft gehad. Dit lag niet in de lijn der verwachtingen, ik wil weten wat er precies is gebeurd. Sofie zal straks de gegevens bij elkaar zoeken. Ik zet me schrap tegen de gure wind en adem een paar keer diep in en uit terwijl ik het grindpad neem dat langs de vijver loopt. De eenden zitten ineengedoken bij elkaar op de kant. Alsof ik in competitie ben met de voortjakkerende wolken zet ik nog een tandje bij. Maar plotseling stop ik en draai me om. Ik stap over het lage hekje en loop in de richting van het water. De eenden komen me snaterend tegemoet, een vergissing, ik loop niet met brood op zak. Met handgeklap en dreigend gestamp jaag ik ze uiteen en loop naar de plas. In de modderige kale grasstrook aan de waterkant zie ik scherp afgetekende afdrukken van voetstappen. Iemand was me hier zo-even voor. Ik kijk om me heen, maar er is geen mens te bekennen. Wat blijft er over van iemand nadat hij langs is geweest? Een zweem van aanwezigheid, een kleine ingreep in tijd en plaats, nog net voelbaar. Iemand heeft hier heen en weer gedrenteld. In gedachten herhaal ik de beweging die geen begin en geen einde lijkt te kennen. Wiens spoor laat zich door mij lezen?
Aan dokter D. Ik kan niet zo goed bepalen hoe het is. Wanneer de dood me nog niet definitief in zijn greep heeft, zou ik mijn bestaan nog vast willen houden. Maar de beweging is verdwenen. Ben ik nog wel aanwezig? Zolang ik mijn gedachten kan volgen, moet ik er nog wel zijn. Of zijn het mijn herinneringen die wanhopig om zich heen slaan als teken van leven? In spin, de bocht gaat in. Uit spuit, de bocht gaat uit. Een uitgedoofde ster die zich nog fonkelend manifesteert aan het firmament? Zoveel vragen. Maar het is ook een vreemde sensatie het leven te bezien vanuit een nieuwe dimensie. De perspectieven verschillen nogal. Voor u is dat anders professor, want u rekent nog met tijd en plaats. Mag ik nog een keer met u spreken? Nog eens doornemen hoe het allemaal zo heeft kunnen gebeuren? Zou ik u mogen uitnodigen voor een wandeling? Want eerlijk gezegd vind ik het altijd zo benauwd in het ziekenhuis. Kan ik met u afspreken in het park vlak bij het ziekenhuis?
Geachte dokter D. Het is dus gelukt! U reageert op mijn brief hoewel het onmogelijk is dat u hem heeft ontvangen. Ik schrijf u alleen maar in gedachte en zie zwarte duidelijke letters op wit papier. Wanneer ik klaar ben, verslapt mijn concentratie en meer weet ik er ook niet van. Misschien heeft het te maken met die wonderbaarlijke dimensies die ik niet met u kan delen. Het zal drie maanden geleden zijn geweest dat ik bij u op de polikliniek was om de uitslagen te bespreken van de inspanningstest en het holteronderzoek. De loopband voelde die laatste keer aan als hardlopen door een zuigend moeras, dus het was geen pretje. Maar ik was toch blij met de pijn in mijn borst die, samen met het onregelmatige snelle geklop in mijn keel, vlammend opkwam. Eindelijk waren ook deze klachten op het ECG gevangen. ‘Het blijft een ongevaarlijke ritmestoornis’, begon u geruststellend. ‘En wat die druk op de borst betreft; dat zijn je protesterende spieren, je bent veel te zwaar, maar dat bespraken we al eerder. Probeer echt af te vallen, je hebt nu nog het voordeel van de jeugd!’ Blijkbaar zag u de twijfel op mijn gezicht; druk op de borst? Het was een stekende pijn! En afvallen? Terwijl u me de hand schudde, sprak u me lachend toe: ‘Je kunt wel honderd jaar worden, Eline. Maar je
Uw patiënt Eline R. Gedachten en notities van de professor maandag 31 juli Ik maak een stevige wandeling door het park. Het waait, een harde koude wind. De eerste werkdag na de vakantie is altijd weer wennen aan de hectiek. Ik moest echt een kwartiertje weg van het ziekenhuis, even een beetje lucht. Vandaag kreeg ik het bericht dat mijn patiënte Eline
103
kunt straks ook onder een bus lopen. Je weet maar nooit wat het lot voor jou in petto heeft ... ‘
zijn. Maar vetzucht laat geen ruimte voor nuances. Je wordt er een slecht mens van, een verliezer, iemand die voortdurend de makkelijkste weg neemt en verkeerde keuzes maakt. Met een slank postuur zou ik op die manier geredeneerd dus juist een goed mens zijn. Wie zegt dat dikke mensen eten omdat ze er troost uit putten, zegt dit om zichzelf beter te voelen. Dikke mensen worden als kind gevangen genomen in een huisje, dat gemaakt is van brood, met een dak van koek en ramen van witte suiker. Wanneer ze groot zijn, worden ze met duivels genoegen verorberd door aasgieren. ‘Je zult het toch eens serieus moeten nemen’, zei u de laatste keer. ‘Ik geef je een verwijsbriefje voor de diëtiste.’ De diëtiste! Vol afschuw vluchtte ik het ziekenhuis uit. Was ik niet gewoon voorbestemd om dik te zijn? Het moest mijn lot wel zijn want ik kon me niet herinneren dat ik ooit niet dik was. U vond dat ik tamelijk gezond was en aan die hartritmestoornissen moest ik maar niet te zwaar tillen. Maanden daarna begon het langzaam tot me door te dringen dat het niet helemaal klopte met mijn lotsbestemming. Wat stond me eigenlijk in de weg om hem een optater te geven? Gebruik je mogelijkheden, Eline! Maar eerlijk is eerlijk, ik hield de boel zelf op, ik wist het. Aartslui was ik, te vadsig om logisch te willen nadenken. Ik besloot dat ik die sloomheid misschien wel kon ombuigen, dat ik dat toch minstens in mijn macht moest zien te krijgen. Behalve mijn gewicht, plakte ik ook mijn streefgewicht in code op de deur van de koelkast en ik beloofde mezelf de volgende dag te beginnen, echt te beginnen. Weken later piekerde ik me suf van wie dat telefoonnummer toch kon zijn.
Eline Vervolg gedachten en notities van de professor maandag 31 juli Wanneer zag ik Eline R. voor het laatst? Meer dan drie maanden geleden is het niet geweest. Het ECG toonde toen een supraventriculaire aritmie maar die leek niet ernstig en zeker niet potentieel fataal. Ook leed patiënte aan ernstige obesitas. Ze was ogenschijnlijk in goede conditie en nog betrekkelijk jong. Heb er toen nogmaals op aangedrongen om nu echt iets te gaan doen aan het overgewicht en haar naar de diëtiste verwezen. De aritmie kan in deze vorm niet de oorzaak zijn geweest van het infarct. Welke andere factoren kunnen het beloop zo’n onverwachte wending hebben gegeven? Ik lees de laboratoriumuitslagen van patiënte op mijn beeldscherm. Deze hebben duidelijk niets te maken met haar normale conditie waarbij er behalve de aritmie geen afwijkingen werden gezien. Er ligt een notitie van Sofie op mijn bureau dat de familie contact zoekt. De huisarts werd al ingeschakeld, maar die geeft aan dat hij onvoldoende is geïnformeerd. Dat kan wel kloppen, want er is wat mij betreft wat achterstand in de berichtgeving. Ik zag dat patiënte eerder gezien werd door collega’s van inwendige ziekten, maar dit is slechts voor een deel terug te vinden in het dossier. Het zou gaan om een doorgemaakte toxoplasmose besmetting van enkele jaren geleden. Mogelijk zijn oude gegevens nog niet gedigitaliseerd of onder een ander patiëntennummer opgeslagen. Zal Sofie vragen om alle oude gegevens op te zoeken zodat we er een geheel van kunnen maken. Misschien geeft dat meer zicht op mogelijke complicerende factoren die tot het infarct hebben geleid.
Vervolg gedachten en notities van de professor maandag 31 juli Ik lees de notities van de zaalarts in de status van Eline R. 21-jarige vrouw, opgenomen met acute klachten. Op de ochtend voor de opname werd mevrouw thuis gevonden met sterk verminderd bewustzijn. Bij aankomst had patiënte een lichaamstemperatuur van 40ᵒC. De bloeddruk was 100/80 mm Hg. De pols was equaal en regulair met een frequentie van 150/min. De huid toonde bloedingen, variërend van petechiën tot kleine hematomen. De telefonische uitslag van een huidstans kwam snel: Gramnegatieve diplokokken passend bij meningokokken.
Beste dokter D. Obesitas, op zich al een woord dat vol in de mond ligt en wat heb ik een hekel aan die term. Dat komt vooral omdat het onmiddellijk een veroordelend proces op gang brengt. Andere aandoeningen ontkomen daar aan. Ik was pas bij de tandarts. Geen gaatjes maar wel weer die behandeling voor mijn chronische tandvleesontsteking. Een pijnlijk bloedbad alweer. Ja, ik weet het, ik neem het niet zo nauw met poetsen en flossen. Liever een appel want gemak dient de mens. Een mondontsteking overkomt je. Dat zou gewoon pech
104
Via het infuus werd een behandeling gestart met penicilline, amoxicilline en hydrocortison.
meenam dan eenentwintig jaar, is me toch een raadsel dokter! En ik liep niet eens onder een bus.
Het vrijuit zoeken naar verklaringen voor een gebeurtenis mag niet gebeuren in een afgebakend gebied. Want dat zou inhouden dat je bij voorbaat aanneemt waar de oplossing gelocaliseerd kan worden. Intussen voegt de tijd ongelimiteerd wanorde en onrust toe. Meestal vind ik vreemd genoeg juist daarin de ideeën die naar antwoorden leiden. ‘De dood is een schoft’ las ik van de week in een krant over een Belgische wielrenner die plotseling op 30jarige leeftijd overleed. Gewoon rustig op zijn hotelkamer. Waaraan is vooralsnog een raadsel. Misschien zijn we niet voorbestemd om iets te doorgronden dat in de kern ons bevattingsvermogen te boven gaat. Die wisselwerking tussen het aardse bestaan en het universum? Die donkere energie van waaruit alles zich zou verklaren? Ik ben te gulzig voel ik. Wat een kwelling voor de wetenschappelijke geest.
Eline Vervolg gedachten en notities van de professor maandag 31 juli uit de patiëntenstatus van Eline R.: Het elektrocardiogram liet een smalcomplextachycardie zien van 180/min. Dienstdoend cardioloog Nieuwenhuizen constateerde aanvankelijk een supraventriculaire tachycardie met frequentieafhankelijke ischemie. Op geleide van de wiggendruk in de A. pulmonalis kreeg patiënte intraveneus vloeistof toegediend. Dit bleek geen effect te hebben. Het laboratoriumonderzoek toonde een verhoogde waarde van de hartfractie van het creatinekinase. Het werd duidelijk dat patiënte een myocardinfarct had doorgemaakt. Ter nadere evaluatie van het hart werd een trans thoracaal echocardiogram gemaakt waarbij een bicuspidale aortaklep werd opgemerkt met een verdikking van één van de klepslippen met een echodense structuur. Er werd een kweek ingezet op meningokokken. De toestand verslechterde in 24 uur tot coma. Patiënte werd geïntubeerd en beademd. Wegens verdenking op meningococcensepsis werd zij in isolatie geplaatst. Niet alle uitslagen zijn op dit moment bekend, maar er wordt uitgegaan van een meningokokkenendocarditis. Hier stop ik, gealarmeerd! Een meningokokkenendocarditis? De symptomen van patiënte passen, met uitzondering van de koorts en de purpura, niet bij het ziektebeeld van een meningokokkensepsis. Neurologische uitvalsverschijnselen worden hierbij nooit gezien. Ik zou eerder denken aan een stafylokokkensepsis. Mogelijk zijn de gedachten hier een verkeerde kant uit gegaan. Sofie vragen ook gegevens over patiënte op te vragen bij huisarts en tandarts. Mijn agenda loopt weer aardig vol, meer dan 135 emailberichten staan gemarkeerd als ongelezen. Nog geen week geleden zat ik op de Mont Ventoux. Verontrustend eigenlijk hoe de tijd zich altijd spant rondom werk en plicht. Morgen college geven en daarna poli tot einde van de dag. Overmorgen om half drie in het Academiegebouw voor de promotie van collega Van Spanjen, ik moet mijn oppositie nog voorbereiden. Ik sta als vierde op de lijst dus kom in ieder geval aan de beurt.
Aan de professor Mijn lijf doet niet meer mee, de gecapitonneerde zware jas die me mijn gestalte gaf is uitgetrokken. Je zou denken dat ik nu licht als een veertje kan gaan en staan waar ik maar wil, maar zo is het niet. Ik ben zonder gewicht, maar toch zwaar. Het is de herinnering, dus ben ik zwaar zolang de herinnering stand houdt. Ik wist wel dat ik niet lang zou leven. Het was me van kleins af aan ingeprent. Ik bezorgde als baby mijn moeder een trauma door tot twee keer toe bijna het leven te laten. Ze is er nooit los van gekomen. In haar ogen bleef ik een zwak poppetje. ‘Dat je nog leeft is een wonder’, verzuchtte ze te pas en te onpas. Ik werd te vroeg geboren, met zeven maanden. Vijf minuten na mijn geboorte werd vastgelegd dat ik het niet goed deed. Geen merkbare ademhaling, een pols van lang geen honderd slagen, een bleke kleur en nauwelijks spierspanning. Mijn ouders lieten me een nooddoop ondergaan door de aalmoezenier van het ziekenhuis. Voor de zekerheid. Want al voor je geboorte ben je geen onbeschreven blad meer. Zondig reeds, door de indrukken van buiten die op het embryonale zieltje waren afgezet. Een pril leven dat in de baarmoeder al begon met sterven. Ik hield mijn toekomst klein in iedere nieuwe dag die ik kreeg toebedeeld. Het was immers een wonder dat ik nog leefde? Maar waarom de tijd me niet langer
105
Trouwens interessant onderzoek over hartfalen op relatief jonge leeftijd. Fetal growth related to insufficient nutrition and the risk of cardiovascular disease in adulthood.
lebrekers. De prognose liet nauwelijks ruimte voor hoop op herstel en de familie maakt een ontdane indruk en wil graag een second opinion van mij. Ik zeg dat ik morgenochtend tijd vrij kan maken, maar dat ze voor de laatste ontwikkelingen hier op de afdeling bij de behandelende arts moeten zijn. Ik wend me tot Hellebrekers en vraag hem om een gesprek onder vier ogen. Ik deel hem mee dat m.i. de uitslag van het Gram-preparaat voor veel verwarring zorgt en dat infectieuze endocarditis een ziektebeeld is waarbij de diagnose vaak niet of laat wordt gesteld vanwege de variabele en soms aspecifieke klinische presentatie. Maar Hellebrekers is niet bereid om de geschiedenis opnieuw te beoordelen. Ik stipuleer dat patiënte voldoet aan de criteria voor een ‘bewezen’ endocarditis alleen al door de bewegende intracardiale structuur op de hartklep. Ook de koorts en de vasculaire fenomenen passen in het beeld. Staphylococcus aureus is de meest voorkomende verwekker en ligt veel meer voor de hand dan een meningokok. Collega hield echter vol dat door de aanwezigheid van een septische shock en purpura het stellen van de diagnose ‘meningokokkensepsis’ voor de hand lag. Ik voer nog meer argumenten aan die bewijzen dat er een verkeerd spoor wordt gevolgd, maar het heeft geen enkele zin. Hellebrekers maakt zichtbaar geërgerd een einde aan het gesprek na mijn opmerking dat ik hem verdenk van gemakzuchtig handelen door premature closure van de differentiaaldiagnose .
Beste dokter D, Mijn geboorte betekende een ware verlossing voor mijn moeder. Ze was vanaf het begin tot het einde van haar zwangerschap misselijk en kon nauwelijks iets binnenhouden, ook mij niet. Vanaf het moment dat ze begon te bloeden, dat was al vanaf de tweede maand, heeft ze in bed gelegen. Ze was graatmager en uitgedroogd toen ik werd geboren en had geen melk om me te voeden. Na zeven hongermaanden begon mijn moeder nadat ze mij - het vreemde lichaam - had uitgestoten, weer te eten. Tien dagen na mijn geboorte werd ik in haar armen gelegd om mee naar huis te gaan. Daar stonden de hulptroepen klaar om me elk uur druppeltje voor druppeltje bij te voeden en me warm te houden. Maar na twee maanden stopte mijn hart met kloppen. Een paniekrace door de stad bracht me naar het ziekenhuis waar ik nog net op tijd gereanimeerd kon worden. En daarna? Ik leerde hoe langer hoe meer te drinken, de hele fles leeg in snel tempo. Het gaatje in de speen was groter gemaakt zodat de melk moeiteloos mijn keel binnenvloeide. Maar mijn lichaam leek niet te kunnen inspringen op die onverwachte overvloed. Ik werd een mollige bleke baby en mijn vetreserve nam ondanks de waarschuwingen van het consultatiebureau steeds meer toe. Waarom ben ik toen blijven leven? Sterven is zoveel makkelijker. Al die jaren waarin ik niet gelukkig kon zijn, de depressies die me buiten spel hielden. Of zou ik het niet zo eenzijdig moeten zien? Maar dan kan ik me nu met evenveel redenen afvragen waar mijn dood toe dient.
Terug in mijn kamer probeer ik kalm te worden en kijk nogmaals naar de uitslagen van het laboratorium. Ik raak steeds meer overtuigd van mijn gelijk en besluit dat ik het er niet bij laat zitten. We trainen onze studenten om bij het uitwerken van de differentiaaldiagnose het denkpatroon open te houden. Wanneer je hier te vroeg mogelijke oorzaken uitsluit, krijg je de beruchte tunnelvisie. De houding van Hellebrekers vind ik een blamage voor de geneeskunde op academisch niveau. ‘Wie niet slaafs wil handelen, houdt de geest open voor nieuwe ontdekkingen. Dan is het leven de moeite waard.’ zeg ik altijd bij mezelf.
Eline Gedachten en notities van de professor maandag 31 juli Vervolg uit patiëntenstatus Eline R.: Het antibiotisch regime werd uitgebreid met gentamicine. Een CT-scan van de hersenen toonde multipele intracerebrale bloedingen met oedeem .... Het ging absoluut de verkeerde kant op en ik besluit naar de verpleegafdeling te gaan om zelf poolshoogte te nemen. Op de gang tref ik de familie van patiënte aan in gesprek met de behandelende arts collega Hel-
Beste dokter De weerspiegeling van het zieke lichaam van mij zittend op het bed, kan ik met niemand delen. Waarom zou ik ook? Een ongrijpbaar beeld van lucht en licht, een speelse illusie van kleur en temperatuur, direct verdwenen in het moment van vallen. Is het dan niet
106
beter om mijn ogen te sluiten? Maar beste dokter, nu vraag ik u, hoe zou ik dit allemaal nog kunnen bedenken? Dan heeft mijn geest het toch nog niet opgegeven? Ik leef nog. Maar de noodzaak om het echt te weten ontbreekt vreemd genoeg. Wat is een gedachte eigenlijk waard wanneer zij zich niet meer kan bewegen? Ik merk tot mijn verrassing dat alles wat ik ooit beleefd heb niet langer van belang lijkt. Wat een adembenemende ruimte.
me in zijn geheimzinnige oog trekt dat niets anders blijkt dan een blind gat zonder begin en zonder einde. Mijn stoffelijk overschot, verpakking zonder enige waarde nu het gescheiden wordt van leven, krijgt een monumentje op het veld waar mijn ouders ook begraven liggen. Ter nagedachtenis aan mij, een bewijs dat ik bestond. Ik hoor mijn broers en zussen ruziën over wat het beste bij mij past; een zerk van steen of een van glas. Ik vind het maar onzinnig. Die materialen lijken de eeuwigheid te bezitten met hun conserverende eigenschappen terwijl ik nog maar korte tijd als individu herinnerd zal worden. Ik ben dood en zo is het.
Gedachten en notities van de professor dinsdag 1 augustus Vandaag, vijf dagen na opname van Eline R., is haar Glasgow-comascore gedaald naar een minimale waarde. De aanwezigheid van wijde lichtstijve pupillen beiderzijds wijst op transtentoriële inklemming ten gevolge van hersenoedeem. De familie heb ik zojuist uitgeleide gedaan na een lang gesprek waarin ik heb geprobeerd hun vragen zo goed en duidelijk mogelijk te beantwoorden. Ze waren voornamelijk erg bezorgd of Eline, hoewel in coma, zich bewust kon zijn van de mensen en gebeurtenissen om haar heen. Zou ze eventueel nog gesprekken kunnen volgen? Ook de vraag in hoeverre er kans is dat Eline ooit uit haar coma zou komen kwam herhaaldelijk op. Op internet stond de geschiedenis van een man die al 23 jaar in coma lag. Door zijn hersenactiviteit te meten werd communiceren met hem mogelijk. Hij had al die tijd bewust geleefd. Er werd een verklaring bij gegeven; het lichaam moet gezien worden als een ontvanger van de signalen van het bewustzijn, zoals een radio of televisie. Wanneer de ontvanger het niet meer doet, betekent het niet dat het bewustzijn het ook niet meer doet. Maar de familie is het met me eens dat de dood dan toch te verkiezen is boven een leven als plant en zal instemmen met het onmiddellijk staken van de behandeling van patiënte.
Gedachten en notities van de professor dinsdag 1 augustus Eline R. is aan het einde van de dag gestorven. Ik raak het gevoel maar niet kwijt dat deze afloop voorkomen had kunnen worden. Het stoort me zodanig dat ik mezelf tot de orde moet roepen. Ik besluit vroeg in de avond een trainingsrondje te pakken. Driebergen, Amerongse berg en Grebbeberg. Dat moet voldoende zijn om het hoofd te klaren. Ik parkeer de auto net even buiten het dorp, til mijn fiets van de fietsendrager en maak mijn helm vast. Vol energie ga ik meteen op de pedalen staan waarbij ik tot mijn voldoening merk dat mijn training voor de Mont Ventoux en natuurlijk de puist zelf, me geen windeieren hebben gelegd. Alsof de Amerongse berg tijdens mijn verblijf in Franrijk is gekrompen. Met gemak scheer ik over de Utrechtse Heuvelrug. Een weldaad na twee hectische dagen. Cadans en concentratie, dat doet het altijd wel voor mij. Driehonderd meter lang een helling van acht procent is een comfortabele inspanning. Bergaf is het vrij lawaaiig, de wind suist in mijn oren. Al snel fiets ik tussen de boerderijen over het verharde bospad. Er is nauwelijks verkeer. Wat een weldadige rust. Gedachten komen en gaan. Door naar de Grebbeberg nu. Wie associeert, mijmer ik, die hele berg eigenlijk niet met de Nationale Dodenherdenking. Het Militair Ereveld Grebbeberg verdient wat mij betreft niet de schoonheidsprijs. Honderden uniforme lelijke witte grafstenen strak in het gelid. Het lijkt me zo’n tegenstelling met hoe het er destijds aan toeging; bloederig en chaotisch. Nu is er de kam doorheen getrokken, onberispelijk met strakke scheidingen, nogal Duits als je het mij vraagt. Niet dat ik me er erg aan stoor, eigenlijk is historisch
Aan dokter D Machteloos sta ik tegenover dat wat er nu, op dit moment, met mij gebeurt. Mijn leven stopt. Ik haal diep adem, mijn sterven duurt niet langer dan een tel, maar waar en wanneer ik precies eindig is niet te bepalen, het is nieuw voor mij. Niet langer speelt mijn wil mee. Ik probeer nog te rekken en de val tegen te houden terwijl mijn hart stil valt. Dood, zomaar. Mijn adem is verdwenen. Ik kan het tij niet keren ook al zou ik het willen. Alsof er nog keuzes voorhanden zijn. Ik voel dat ik word meegevoerd door de kolk die
107
gezien heel Nederland een slagveld, of beter gezegd heel Europa of nog beter: mijn ziekenhuis! (denk ik er wat cynisch achteraan.) Ik ben al op de terugweg.
gekozen voor een antibiotisch beleid toegespitst op de Stafylokok? Het blijkt onmogelijk te traceren wie de verkeerde uitslag betreffende de Gramnegatieve diplokokken in de huidstans heeft afgegeven.
Gedachten en notities van de professor woensdag 2 augustus E-mailbericht van tandartsenpraktijk Hoograven: ( ...) Mevrouw R werd behandeld voor een progressieve parodontitis welke door het gehele gebit voorkwam. De laatste behandeling vond plaats op 1 juni jl. waarbij het gehele gebit diep werd gereinigd door plaque en tandsteen onder het tandvlees te verwijderen. Er werd een actieve infectie gezien. Geadviseerd werd te spoelen met kamillethee en indien nodig een pijnstiller te nemen. Ik ben geschokt, dit zou wel eens de bron van alle ellende geweest kunnen zijn. Staphylococcus aureus komt ook in de mond voor. Inmiddels bevestigen de laatste uitslagen dat het inderdaad een staphylococcus aureus-endocarditis betreft. Enkele uren na het overlijden van Eline R. kwam een groot aantal kweekuitslagen ter beschikking: alle bloedkweken en de huidstans toonden groei van Staphylococcus aureus, ongevoelig voor penicilline. Had patiënte een betere kans gehad wanneer er was
Ik bel collega Hellebrekers om hem mee te delen dat ik deze casus als college wil opnemen om de studenten te laten zien waar het toe kan leiden wanneer door starheid wordt vastgehouden aan een diagnose terwijl patiënte achteruit ging. Want was het niet beter geweest om terug te keren naar de differentiële diagnose en andere mogelijkheden diepgaand te onderzoeken? Wellicht had het overlijden van patiënte dan voorkomen kunnen worden. Hellebrekers reageerde dat ik natuurlijk vrij was om te doen wat ik niet kon laten. Zijns inziens was het toch te laat geweest om de behandeling aan te passen. Bovendien is de sterfte aan een stafylokokkensepsis met de huidige antibiotica toch nog altijd rond de 30 à 40 procent, meldde hij, dus waar had ik het over? Vanavond werk ik deze casus uit tot een opdracht voor een werkcollege; E.R. in mijn herinnering. ❚
Hessel Miedema - Zeno en de onverbiddelijke lotsbeschikking, 2012, pastel op papier (kleur), 70 x 42 cm
108
Sinzo Anzaa Aurore vertaling: Annmarie Sauer
Even voorstellen Maya Van Leemput ontmoette Sinzo Aanza, nom de plume van Claus Sinzomene in het kader van het Maonoproject in Lubumbashi, Katanga. Via haar kwam zijn tekst bij Annmarie Sauer terecht. Hij is in 1990 aan de voet van een vulkaan in Goma geboren. Daar heeft hij ook een groot deel van zijn jeugd doorgebracht. Op zijn vijftiende begon hij poëzie te schrijven; daarna volgden novelles en twee romans. Bovendien werd reeds één van zijn toneelstukken opgevoerd. Zijn schrijven helpt hem een bestand op te nemen van de strijd in zijn jeugd, zijn rijke culturele erfgoed en in te gaan op zijn wortels die gedeeltelijk ook in Oeganda liggen. Hij maakt deel uit van het collectief Libr’écrire, een literair collectief van jonge schrijvers (of schrijvers jong van geest). Voor dit collectief stonden de Mercredis Littéraires van Lyonel Trouillot. Zij eisen de vrijheid op ten aanzien van alle culturele en artistieke instellingen die trachten te dicteren wat en hoe men moet schrijven. Zij blijven eveneens ver weg van academisme en conformisme.
Kopermijnen in Katanga
109
AURORE Aurore Vernie de toute salive De toute larme La force de nos rêves t’a nouée dans nos regards La fumée qui fuse de tes tétons avenants N’a pas irrité l’ardeur de nos yeux Ni a profusion du purin qui dégouline de tes pores Ni le feu qu’accompagnent tes soupirs dans nos lits Ni l’eau qui monte dans ton ciel comme un serpent Ni le crachat, ni la cartouche Ne viendront à bout De notre choix de rester De nous aimer ici Et de narguer les tremblements de la montagne Qui reluque nos ébats Avec la rage sismique De notre jouissance Sur ces pierres Noires comme nos cheveux Nous avons assis nos fantasmes et nos désirs Nos délires en nos raisons Nous avons construit plus d’une vie Inventé des lunes et des océans Chaque fois que des bras infinis nous ont barré la route Chaque fois que des pieds bottés ont marché sur nos rêves Sur ces pierres Noires comme nos prunnelles Nous avons arrêté de chanter pour un dieu qui nous connaît pas Demain sera Nous le jurons sur nos fantasmes et nos désirs Demain vivra Nous le signons sur nos délires et nos raisons Ce sera la caresse du crachin Dans nos jardins qui poussent sur la pierre Ce sera nos coeurs sur un pétale Sculpté dans la lave Nous serons une île laiteuse Une lave froide dans la tourmente des cratères Nous serons une rosée Sur la cendre perfectible des mots qui n’auront servi à rien Demain sera Avec l’éclat de deux soleils dans les yeux Nos salives et nos larmes Ne vont pas arrêter De te vernir Aurore
110
DAGERAAD Dageraad Gezalfd door alle speeksel Door alle tranen De kracht van onze dromen hechtte je vast in onze blikken De damp die uit je mooie tepels vervloeit Heeft de gloed van onze ogen niet gestoord Noch de overvloed aan gier die uit je poriën stroomt Noch het vuur dat je zuchten begeleidt in onze bedden Noch het water dat als een slang in je hemel stijgt Noch de rochel, noch de kogel Zal een einde maken Aan onze keuze te blijven Elkaar hier lief te hebben En spot te drijven met het beven van de berg Die ons liefdesspel bespiedt Met de seismische begeerte Van ons genot Op deze stenen Zwart als ons haar Wij hebben onze dromen en verlangens Onze wanen in onze rede gezet Wij hebben meer dan één leven bedacht Manen en oceanen verzonnen Telkens wanneer oneindige armen ons de weg versperden Telkens als gelaarsde voeten op onze dromen trapten Op deze stenen Zwart als onze pupillen Stopten wij met zingen voor een god die ons niet kent Morgen komt Wij zweren het op onze verbeelding en verlangens Morgen leeft Wij tekenen het op onze waanzin en verstand Het zal de streling zijn van miezelregen In onze tuinen die groeien op steen Het zal ons hart zijn op een bloemblad Gebeeldhouwd uit lava Wij zullen de ochtenddauw zijn Op de vervolmaakbare as van woorden die tot niets hebben gediend Morgen komt Met de schittering van twee zonnen in de ogen Ons speeksel en onze tranen Zullen niet ophouden Je te zalven Dageraad
111
Peter De Voecht Benen
Zo in leegte bewegen mijn handen over al. Om te vullen. Te stichten. Om in zintuigen te vormen wat daar was in gedachte. Vóór gedachte. Zo in leegte bewegen mijn handen: woorden zonder klank, geluid zonder muziek, gedachte zonder Pauze. Ontvullen. Ontstichten. in zintuigen vormen. Voelen. Al wat door ons gesticht werd: lege handen in trage bewegingen, wevend in unisono.
Zo dan, leest hij zijn eigen gedicht. “Een mens is een zak vol stront en tranen,” dat wilde hij zeggen. Maar dat schreef hij niet. De hotelkamer waarin hij zit. De stad die hem onbekend gemaakt wordt door de gedachten die bij hem in de weg staan. Er is geen stad meer. Ook de kamer, enkel nog licht. De dunne strook straatgeel die het gordijn niet kon verzwijgen. Het bureau van de kamer, in oud hout, donker handgekerfd, zicht op het bed. Eiken omlijsting, hetzelfde hout, binnen het kader van het hotel. Ooit een klooster, nu tijdelijke verblijfplaats voor bewegende lichamen, in en uit de ruimtes, dichtbij en los van elkaar. Hij denkt aan de bundel waarin het gedicht moet komen. Eindvelden zou die heten, verwijzend naar het imaginaire veld, naar het echte veld, naar de spanning ertussen. De gedachte aan een veld, en het voelen van gras. De walvis die zwemt in water of gedachte. De witte lakens, altijd wit, zelden iets anders. Hij dicht de lakens een lichaam toe, kolkend tussen het wit, tere huid om te vergeten. Een lichaam dat hij ziet in afdruk. Een lichaam dat hij nooit gezien heeft. Ze draait zich moedeloos een richting toe, ze weet dat hij er niet is, hij weet dat zij er niet is. Hij weet dat hij haar in woorden vormt. Hij toetst zijn bestaan aan de gedachten die hij tot werelden spint. Alles, in één keer uitschrijven. Alsof hij kon.
112
Lange haren die enkel naar nacht mogen ruiken, bijna donkerrood. Hij weet zeker dat hij er morgen geen van in bed zal vinden, hoezeer hij ook zou willen, ter herinnering. Om hem te vertellen dat het werkelijk was. Alleen nog willen zinken, te zinken, zinken. Wie weet hoe alleen hij morgen ligt. Een digitale wekker die slechts een enkel uur nog kan aanwijzen. De lange, slanke benen die de stof met toewijding tussen zich grijpen. Ze plooit zich in en uit het zicht, in en uit focus. Het witte shirt, de zwarte slip, die ze beide nonchalant draagt, alsof het ook helemaal niets had kunnen zijn. Hij zoekt de lijn van haar lijf met ogen die haar enkel kunnen bedenken. Verleidt ze hem, en zo ja, tot wat. Ze zit op de rand van het bed, kijkt hem afwachtend aan. Of is het afwijzing? Hij vraagt zich af of hij haar enkel ooit in een melodie heeft gehoord, in een videoclip heeft gezien. Kleine borsten vrij onder textiel. Bijna beschaamd niet te durven kijken. Wie weet hoe zeer ze hem zou kunnen zien. Wie weet wat hij niet mag zien, wat hij niet mag raken. Hij dwaalt wakker met gesloten ogen open. Alsof hij kilometers ver is van waar hij thuis hoort. Haar eigen handen rond de hals. Fijne witte haartjes, licht verlicht. Bij haar specifiek, bij iedereen anders, bij iedereen hetzelfde. Hoe ze anders is. Alsof hij in haar handen een hals nog nooit gevoeld heeft. Ze voelt dit niet. Hij weet hoe weinig van dit alles werkelijk wordt, maar ook daar wil hij nu niet naar kijken. Hij weet dat hij een gevoel beschrijft. Hij weet dat hij wacht. Dat er nog steeds niets gebeurt: minder dan de dronken mannenstemmen buiten, in de straten van zijn vergeten stad, die hem aan de ander doen denken, waar hij nog minder is. Sommige dingen zijn voor altijd verloren, andere worden vandaag gevonden. Zo besluit hij. Bewegen. Een hand rijzend over haar been. Op zoek naar wie hij is, wat hij voor haar wil worden. De volta van haar lichaam aanvullen. Huid die hij maar in één richting voelt. Adhesie van verschil. Maar hij weet: hij denkt enkel aan dat lichaam, onpeilbaar lichaam. Hij denkt enkel aan hoe ze beweegt. Telkens haar benen. Lengtematen van hoe verloren hij nu is. Waar verloren ze. Haar slanke lijnen schrijven haar lichaam tot een aforisme dat hij meteen vergeet. De woorden houden hem weer tegen. Hij houdt de woorden vast. Hij houdt zijn hand niet op haar borst. Als ze enkel nog een eindveld konden zijn. Hij zoekt de horizon van het veld in het veld zelf, ontloopt het zo. Er is enkel het veld. Haar gezicht is nergens. Ze dwarrelt. Er is enkel het licht. Enkel nog wat hij kan. Hij vormt de benen tot geschiedenis van zijn horizon. Voelt ze niet. Schrijft ze tot herinnering van waar hij nooit was. ❚
113
Kobe Van Steenberghe Dat heb je graag
Soms zie je iets zo graag, dat je het zo stevig knuffelt, dat het kapot gaat.
Je beweert dat je niet van poëzie houdt, maar maakt je er zelf elke dag schuldig aan. Als je -in bed- kinderlijk zegt: “Samen spelen,” jouw hoofd tegen mijn borst duwt, als een koppige kattin, altijd zoekend, altijd smachtend, spinnend in de nacht.
Soms, maar niet vannacht. Vannacht heb ik kleine handen, handen waar je borsten perfect in passen, want dat heb je graag.
Je van mijn knipoogjes houdt, omdat ze zo echt zijn, echt waar. Je jezelf soms plots wakker snurkt, dan boos mompelt dat ik een leugenaar ben.
Vannacht heb ik grote handen, handen waar je billen perfect in passen, want dat heb je graag.
En als ik het weer uitgebreid opneem voor poëzie, je plots voor me staat, poedelnaakt, en snerend zegt: “En wat nu, dichter?”
Dat heb ik dan weer graag. Dat je het graag hebt.
Ja, ook dat is poëzie.
114
H a r r y M. P. V a n d e V ij f e ij k e Eindeloos op weg
HOE HIJ MIJN VADER WAS
EEN GOEDE MORGEN
Ik word ouder en gaandeweg onwetend. Meer helder wordt het wat mij hield toen ik brak terwijl ik van mijn vader en zijn gestorven liefde sprak.
Een goede morgen, zomerroos, je waait in korte nachtpon, prachtpon zomaar door mijn keuken. Ik kijk sinds duizend dagen ogen uit hun dozen. Heb weet van, maar zie het niet, je craquelé en kreuken. Ik zie glanzen rond je stelen en fierheid, goede grond. Wat zijn we samen toch natuur, wat ook aan verbeelding. Laat mij even, lieve heer, een beestje zijn, opkruipen langs je benen, roos, zingend op mijn lichte pootjes en eindeloos op weg, een kelk te ver.
In een tijd waarin ik de grote dingen nog moest leren wees ik hem en de tucht die voor alle liefde nodig is, ver van mij af. Toen hij ging wist ik oud en diep hoe hij mijn vader was. Zijn bidprent mijn gedicht, hij in zijn gedichte kist, doorzichtiger dan glas.
115
Onze abonnees in het voetlicht
Deze zomer verzorgde Peter HOLVOET-HANSSEN elke donderdag een poëtische wandeling in de Antwerpse plantentuin (‘den botanieken hof’’): gedichten en verhalen die passen bij de feeërieke tuin.
Van Lief VLEUGELS verschijnt in september de nieuwe roman Omdat de dagen liegen. Voorstelling 7 september in boekhandel De Groene Waterman (Wolstraat, Antwerpen) om 14 uur. Inleiding door Suzanne BINNEMANS.
Frederik DE LAERE en het dichterscollectief Het Venijnig Gebroed traden op op het Kunstenfestival Watou (13 juli) bij de installatie Let Go-Videopoem Unmlimited). Zie ook: www.venijniggebroed.be.
In mei verscheen bij Uitgeverij Triona Pers de bundel Wat bomen weten van Kees HERMIS, een met de hand gedrukte bundel met tien gedichten over bomen.
Hendrik CARETTE werd door de Maatschappij van de Brugse Zeehaven als havendichter aangesteld.
In oktober verschijnt bij Demer Press van Joris IVEN de nieuwe dichtbundel Shimizu, zuiver water. Nicole VAN OVERSTRAETEN verzorgt het voorwoord.
Bij vzw de letterloods verscheen Geelzucht IV, 2013 een bundeling gedichten omtrent de Ronde van Frankrijk 2013: Bert BEVERS, Fleur De Meyer, Miel Vanstreels, Frank Pollet en Willie VERHEGGHE. Info: www.geelzucht.wordpress.com.
Op 1 juni werd In het Fakkeltheater (Reyndersstraat, Antwerpen) de bundel ver hulde woorden van Tony ROMBOUTS voorgesteld. Monochrome werken van Niki Faes werden tentoongesteld. Op 16 mei praatte Tony ROMBOUTS in het Letterenhuis te Antwerpen over zijn favoriete dichters en presenteerde hij een overzicht van zijn poëziepublicaties.
Gierikdebutanten publiceren... Peter MINTEN publiceerde in december 2012 in Gierik zijn verhaal Zaterdag. In juni tekende hij een auteurscontract bij uitgeverij De Geus. In oktober debuteert hij met de verhalenbundel Het aarzelen van de tijd waarin het verhaal ‘Zaterdag’.
VITALSKI stelde in gentleman’s club lange wapper (Suikerrui, Antwerpen) zijn lange gedicht distels en doorns voor, een uitgave van uitgeverij extra.
Drie keer publiceerde Liliane MELIS gedichten in Gierik. In juni verscheen een e-bundel bij www. boekboek.be met de titel ZIJ VROUW met alle gedichten in Gierik verschenen.
Neem nog eens een kijkje op de site van HET ZOEKEND HERT: www.hetzoekendhert.be. In het najaar drie lezingen over mythes en mogelijkheden in het werk van Albert Camus (1913-1960): Koninklijkelaan 43, 2600 Berchem.
Claar GRIFFIOEN publiceerde al een verhaal over Teilhard in Gierik en in dit nummer het verhaal Luchtpost voor de professor. In januari 2014 verschijnt onder haar impuls en met haar deelname de verhalenbundel De zuilen, geïnspireerd door denkbeelden van filosofen. Van Vlaamse zijden worden Aloys VONCKX en Guy COMMERMAN gesignaleerd.
Bart FM DROOG , directeur Stichting Nederlandse Poëzie Encyclopedie plant het boek Groninger dichters (1900-heden). Info: www.nederlandsepoezie.org. De Literaire Kring Hugo RAES organiseert een panelgesprek over “het boek in het digitale tijdperk” op 19 november in de Park Bibliotheek, Van Heybeeckstraat 28a te Merksem.
116
G ALE R I E B er k enveld Galerie Berkenveld brengt internationale hedendaagse kunst die een intellectuele inspanning van het publiek niet schuwt. Het werk van vaste waarden binnen de kunstwereld worden tentoongesteld, maar ook jonge talentvolle kunstenaars krijgen hier een podium. Galerie Berkenveld laat u kunst tonen van allerlei disciplines en beeldtaal. Van realisme tot sugestief abstract. Grafiek - beeldhouwerken - schilderkunst - glaskunst - textielkunst - keramiek ... Galerie Berkenveld wil kunst brengen die voor ieder van ons betaalbaar is en niet enkel de happy few kan aanschaffen. Er worden bij elke tentoonstelling werken van hoogstaande kwaliteit aangeboden die onder de 200 euro bedragen. Voor meer informatie over de tentoonstellingen en activiteiten kan u de website raadplegen. U kan uw gegevens invullen op de contactpagina. Zo ontvangt u alle nieuws en uitnodigingen:
www.berkenveld.be
+32 (0)476 242 991
G ALE R I E B er k enveld
[email protected]
7,-'6&+5,)7
dat je aan Het
2610 Wilrijk
WRHODWLQJJHVORWHQYHU SDNNLQJ $QWZHUSHQ; 3
Het tijdscHrift
Berkenveldplein 16
scHrijven zet
HET TIJDSCHRIFT DAT JE AAN HET SCHRIJVEN ZET
$ERQQHHUMHQX via www.verzin.be
slechts 12 euro voor 4 nummers VERZIN bulkt van interviews met bekende schrijvers en aanstormend talent - schrijftips - feedback - schrijfopdrachten schrijfcursussen - literaire evenementen - recensies -…
2QWKHURDG
PHWSHQHQSDSLHU
.LQGHUERHNHQXL
VERZIN verschijnt vier keer per jaar - 4 euro voor een los nummer - 12 euro voor 4 nummers in een abonnement
WJHYHQ
KRHGRHMHGDW"
,QLHGHUHHQ
MEER INFO
]LWSRs]LH
© Katrijn Van Giel
PETER HOLVOET-HANS SEN
Creatief Schrijven vzw [t] 03 229 09 90 [w] www. creatiefschrijven.be [e]
[email protected] VERZIN is een uitgave van Creatief Schrijven vzw
'ULHPDDQGHOLMNVWLMGVFKULIWY DQ&UHDWLHI6FKULMYHQY]Z
$GB9HU]LQB*LHULNB[%:BYLQGG
117
Medewerkers herfstnummer 120
Betty ANTIERENS - publiceerde de romans Op weg naar Oran en Katarakt, alsook verhalen in Gierik & NVT, een nieuwe roman is in aantocht. Sinzo ANZAA - zie pag. 109 Fernand AUWERA - publiceerde een 20-tal romans, 5 bundels kortverhalen, vertaalde toneelstukken, medestichter De Nevelvlek, recent verscheen de roman Het Indirect Bewijs, ontving de Literaire Prijs van de Provincie Antwerpen. Diane BOGAERTS - zie pag. 12 Chrétien BREUKERS - freelance redacteur en tekstschrijver, publiceerde poëzie en essays in diverse tijdschriften, redacteur van Contrabasreeks (ook weblog), recent: gedichtenbundel Oudegracht (2011). Guy COMMERMAN - medestichter Gierik & NVT, publiceerde een 10-tal poëziebundels, recent: Dan neem ik alles mee (Demer Uitgeverij), poëzie en verhalen in diverse literaire tijdschriften, plastisch kunstenaar. Ronald COMMERS - emeritus-hoogleraar, moraalfilosoof en publicist, recent: Kritiek van het ethisch bewustzijn, Tussen de zichtbare en onzichtbare wereld. Vrijmetselaarsfilosofie en Mozart, Jeugd die niet voorbijgaat. Denkweg in terugblik. Lut DE BLOCK - studeerde filosofie aan RUG, freelance journaliste, dichteres, schreef de roman Huizen van gras, recent: Door de bomen. Het bos, A. Mergelynckprijs voor poëzie, Provinciale Prijs Letterkunde Oost-Vlaanderen. Marleen DE CRÉE - dichteres en beeldend kunstenaar, publiceerde in diverse literaire tijdschriften, recent: Tussen hoog en snaar, Sequenza (Nederlands-Engelse bloemlezing). Peter DE VOECHT - werkt bij Departement Letterkunde van de Universiteit Antwerpen (Amerikaanse letterkunde), publiceerde in Revolver en Nynade, werkt aan eerste roman: Slachtvlinders in Engelse vertaling: Butcherflies. Toon ESCH - leraar op rust met interesse voor het oeuvre van Willem Elsschot, publiceerde in Gierik de ophefmakende studie: Willem Elsschot gelezen als redactionele roman. Richard FOQUÉ - hoogleraar architectuur en ontwerpwetenschappen, debuteerde met poëzie in 1967 in de Bladen van de Poëzie en publiceerde recent de dichtbundel Rokade. Claar GRIFFIOEN - organiseerde o.a. tentoonstellingen beeldende kunst in binnen- en buitenland, schreef korte verhalen en artikelen in opdracht van kunstenaars, musea en andere instanties, begon De dochters Tekst & Redactie met als doel het produceren van verhalenbundels (in maart 2012 Prikkeldraad), woont en werkt in Utrecht en op Lombok Indonesië. In januari verschijnt de verhalenbundel De zuilen. Kristien HEMMERECHTS - debuteerde in 1986 met de novelle Een zuil van zout; ze schrijft romans, verhalen, scenario’s voor films, essays. Recent: de roman Gitte, de korte verhalenbundel Vermiljoen en Haar bloed en de non-fictieboeken Lettres du plat pays en Kronkelpaden van haar geheugen. René HOOYBERGHS - publiceerde in 1964-65 twee gedichtenbundels bij De Bladen van de Poëzie en onlangs de nieuwe bundel Stamboom, alsook enkele verhalen in Gierik & NVT. Claire HUYNEN - publiceerde drie romans Marie et le vin, Une rencontre en Série Grise (2011), Ze droomt ervan een schandelijke oude dame te worden, tot op heden stelt ze zich tevreden met impertinentie. Werner LAMBERSY - schrijft poëzie, essays, behaalde verschillende literaire prijzen en zijn boeken werden in meer dan 20 talen vertaald. In mei logeerde hij in de PENflat te Antwerpen. Ruth LASTERS - publiceerde in diverse literaire tijdschriften, Brakke Hondprijs voor kortverhaal (2005), debuutroman Poolijs (Vlaamse Debuutprijs), dichtbundel Vouwplannen, recent: roman Feestelijk zweet (2010). Guido LAUWAERT - auteur, acteur, columnist, organisator (Nacht van de Poëzie), free lance voor verschillende kranten en tijdschriften, recent: de roman De spookrijder van de Lemméstraat. Jan LAUWEREYNS - dichter, essayist en cognitieve neurowetenschapper; bekroond met H. C. Pernath-prijs, VSB Poëzieprijs, Vlaamse cultuurprijs voor essay, Herman De Coninckprijs voor de bundel Hemelsblauw (2012); recent: De willekeur (2012).
118
Roland LEGRAND - is manager Nieuwe Media bij De Tijd. Hij is gefascineerd door de verstrengeling van de virtuele en digitale wereld met wat vroeger ook wel eens “de reële wereld” werd genoemd. Hij schrijft de column Legrand Inconnu in De Tijd (op dinsdag), u kan hem volgen op zijn blog www.mixedrealities.com of uiteraard via Twitter op @rolandlegrand. Sylvie MARIE - postgraduaat journalistiek, publiceerde gedichten in diverse literaire tijdschriften, huisdichteres voor Humo (2009-2011), debuteerde met de bundel Zonder en recent verscheen Toen je me ten huwelijk vroeg, genomineerd voor H. De Coninckprijs. Elvis PEETERS - dichter, romancier, zanger in muziekgroepen, vertaler, theaterauteur; recent: de romans Wij (2009) en Dinsdag (2012), schrijft samen met echtgenote Nicole van Bael. Rik PINXTEN - onderzoeker culturele antropologie (RUG), ex-voorzitter Humanistische Verbond, Arkprijs van het Vrije Woord voor zijn boek De Artistieke Samenleving (2004); voorstander van het interculturalisme dat uitgaat van dialoog en interactie tussen verschillende gemeenschappen. Annie RENIERS - dichteres en essayiste, docente esthetica en hedendaagse kunstgeschiedenis, ontving in 1976 de H. C. Pernathprijs voor poëzie, publiceerde ettelijke poëziebundels en filosofische essays (Heidegger). Pjeero ROOBJEE - schilder, tekenaar, graficus, acteur, causeur, auteur, theatermaker, entertainer en zanger; 1988: Arkprijs van het Vrije Woord, cultuurprijs van stad Gent voor literair werk; recent: roman Een mismaakt gouvernement (2010), theatertekst: Faust ofte Krakeling beneden de louteringsberg (2012). Annmarie SAUER - dichteres, vertaalster van poëzie en toneel, tolk Europees Parlement, publiceerde in meerdere literaire tijdschriften, Wevers tussen twee werelden , Met rode inkt is een bundel Indianenpoëzie en meertalige bloemlezingen. Peter THEUNYNCK - dichter, ontving de Gerard Michiels Poëzieprijs, recent: Traangasmaatschappij (2006) en de biografie Karel van de Woestijne (2010), medewerker aan poëziebloemlezingen. David TROCH - auteur, dichter, regisseur; publiceerde in meerdere literaire tijdschriften, medestichter literair tijdschrift Kluger Hans, won diverse literaire prijzen, nam deel aan poetry slams, poëzie-ambassadeur van Gent. Jean Paul VAN BENDEGEM - hoogleraar logica en wetenschapsfilosofie, noemt zichzelf een spiritueel atheïst, stichtend lid van SKEPP, recent: Over wat ik nog wil schrijven behandelt 11 verschillende thema’s (film, letteren, strips, wiskunde, vrijmetselarij, muziek, architectuur, porno, religie en Sherlock Holmes). Harry M P VAN DE VIJFEIJKE - docent psychologie, publiceerde als dichter in meerdere literaire tijdschriften, recent: Wie wij zoal waren (2007) en Rugwind (2012). Kurt VAN EEGHEM - televisie- en radiopresentator, sinds begin 2012 op Klara het programma Cum Laude. Kobe VAN STEENBERGHE - publiceerde een tiental jaar geleden bij uitgeverij Manteau, maar drukke filmbezigheden hielden hem van verdere literatuurplannen, recent heeft hij de poëtische fakkel weer opgenomen, een kleine selectie in Gierik. Christophe VEKEMAN - romancier, dichter en performer; nam deel aan diverse literaire podia, lid van het Nightwriterscollectief, recent: 49 manieren om de dag door te komen (2010), Een uitzonderlijke vrouw (2012) en Mijn Amerika (bijdrage in essaybundel, 2012). Jasper VERVAEKE - is assistent doctorandus Spaans-Amerikaanse literatuur aan de UA, recenseert voor De Leeswolf, vertaalt uit het Spaans, stelde voor Gierik & NVT een themanummer Spaanstalige, Zuid-Amerikaanse letteren samen: Los Belgicanos. Seger WEIJTS - gaf in 1996 de dichtbundel In klank van amper uit (jonge Antwerpse dichters), publiceerde eerder poëzie in Gierik & NVT. Tim WOUTERS - houdt van taal, geeft les, vertaalt, is freelance journalist, debuteerde in Gierik & NVT 112.
Lijst ereleden & steunende leden: Suzanne Binnemans, Eddy Strauve, Inge Karlberg, Dirk Pauwels, Jan Bosmans, Bruno de Locht, Anouchka Van Dun, Jef Brouwers, Jean Ectors, Jan Fabre, Richard Foqué, François Geeraerts, Kees Klok, Philippe Lemahieu, Piet Mattheessens, Henk Van Kerkwijck, Jim Van Leemput, Ronald Verbruggen, Hugo Vermeulen, Stefaan Vermeulen, Raymond Vervliet, René Hooyberghs, Harry Janssens, Jos Janssens, Nicole Verschoore, Cécile Baeteman, Frank Spaey, Guido Spruyt, Roger Peeters, KJA Ter Voorde, Henri Coenen, Serge Coopman, Karel Boullart, Hugo Costermans, L. Ethem, Patsy Sörensen, Christian de Borchgrave, Clara Haesaert, Ruth Lasters, Rita Mattijsses, François Peeters, Linda Van Lierde, Guy StevensHössle, Geeraard Vingeroets, Johan Clijmans, Helena Melis, Luc C. Martens, Jenneke Christiaens... Erratum: in nummer 119 stond bij “Medewerkers”... Marc Bruynseraede. Dat moet MANU Bruynseraede zijn. Onze excuses.
119
Gierik
Literair tijdschrift met initiatief
B.T.W.: BE 0478.939.478
& Nieuw Vlaams Tijdschrift
ISSN 077-513X
Stichters: Guy Commerman & Erik van Malder
www.gierik-nvt.be
nr 120 - 31ste jaargang – nr 3, herfst 2013
e-mail:
[email protected]
Redactiesecretaris: Guy Commerman Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen e-mail:
[email protected] Administratie en Abonnementen: Inge Karlberg Kipdorp 39 - bus 1D 2000 Antwerpen e-mail:
[email protected]
Beschermcomité: bestaat uit meerdere leden die hun morele en daadwerkelijke steun toezegden en hun intellectueel, creatief en maatschap-pelijk gewicht in de waardenschaal leggen om het tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift mede in stand te houden. De huidige lijst kan op eigen verzoek worden uitgebreid.
Kernredactie: René Hooyberghs, Tin Vankerkom, Sophie Siersack, Richard Foqué, Jasper Vervaeke, Guy Commerman.
In willekeurige volgorde: Frans Redant (dramaturg), Ludo Abicht (vrije denker, filosoof, Arkprijs van het Vrije Woord), Gilbert Verstraelen (districtshoofd Merksem), Jos Vander Velpen (advocaat, voorzitter Liga Rechten van de Mens), Peter Benoy (ex-Theaterdirecteur Zuidpool), Lucienne Stassaert (vertaalster, auteur, Arkprijs van het Vrije Woord), Rik Hancké (toneelregisseur, acteur), Monika De Coninck (Minister van Arbeid), Freek Neyrinck (zette het figurentheater op de wereldkaart), Willy Claes (Minister van Staat), Philippe Lemahieu (bedrijfsleider en cultuurminnaar), Eric Brogniet (dichter, directeur Maison de la Poésie, Namen), Walter Groener (Fakkeltheater), Victor Vroomkoning (NL, dichter), Chrétien Breukers (NL, dichter), Bart F. M. Droog (NL, dichter-performer, redacteur literair internettijdschrift Rottend Staal), Wim Meewis (auteur, kunsthistoricus), Thierry Deleu (auteur), Lionel Deflo (auteur, ex-hoofdredacteur Kreatief), Silvain Loccufier (ererector VUB), Roger Peeters (ere-inspecteur-generaal basisonderwijs).
Adviserende redactie: Betty Antierens, Wim van Rooy, Frans Boenders, Tim Wouters, Lenny Peeters, Jan Lampo, Kathy De Nève, Maarten Van Alstein, Marc Zwijsen. Ad hoc-redactie nr 120: René Hooyberghs, Guy Commerman Website: Dirk Derom, Linda Weix Vormgeving: Kunstencentrum Berkenveld (afdeling vormgeving) Berkenveldplein 16, 2610 Wilrijk tel: 03 830 15 50 & gsm: 0476 242 991 e-mail:
[email protected] - www. berkenveld.be Drukkerij: EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Antwerpen
é
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift is verkrijgbaar in:
Prijs abonnementen: - België: 28 euro / jaargang (4 nummers) incl. portokosten - Europese unie: 40 euro, inclusief port - Andere landen: 45 euro, inclusief port - Steunend lid: 50 euro, erelid: 75 euro Losse nummers: - België: 9 euro - Europese unie: 13 euro, inclusief port - Andere landen: 15 euro, inclusief port Betaling: - België: rek.nr. 068-2237695-29 van Gierik & NVT - Buitenland: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB
Antwerpen: Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt 17 Standaard Boekhandel, Huidevettersstraat 1-3 De Groene Waterman, Wolstraat 7 (2 Gieriksterren) IMS Stadsfeestzaal, Meir Gent: Boekhandel Limerick, Kon. Elisabethlaan 142 Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36 Nieuwscentrum Walry, Zwijnaardsesteenweg 6 Brugge: Boekhandel De Reyghere, Markt 12 (2 Gieriksterren) Boekhandel De Reyghere, Moerkerksesteenweg 186 Hasselt: Markies van Carrabas, Minderbroederstraat 9-11 ISM - Demerstraat 80 a Kortrijk: Boekhandel Theoria, O.L. Vrouwestraat 22 Roeselare: Boekhandel Hernieuwen, Noordstraat 100 Sint-Niklaas: Boekhandel ‘t Oneindige Verhaal, Nieuwstraat 17 Tienen: Boekhandel Plato, Peperstraat 22 Leuven: ISM - Dieststestraat 131 Breda: ISM - Nieuwe Ginnekenstraat 9, 4811 NM Breda
Inzendingen: Per e-mail (word):
[email protected] of redactieadres.
[email protected] Poëzie: max. 10 gedichten, proza: max. 15.000 lettertekens, alleen niet eerder en niet elders gepubliceerde kopij. De auteur is verantwoordelijk voor zijn inzending, hij behoudt het copyright en ontvangt bij publicatie een gratis bewijsexemplaar. Tenzij de auteur het vooraf verbiedt, mag zijn inzending op de website van Gierik & NVT verschijnen. Auteurs, medewerkers die wij i.v.m. auteursrechten niet hebben kunnen bereiken of achterhalen kunnen de redactie contacteren. Overname van teksten uit Gierik & NVT is toegelaten mits bronvermelding en voorafgaand akkoord van de uitgever. Advertenties & sponsoring: Tarieven te verkrijgen + aanvraag documenten: Inge Karlberg (administratieadres)
Gierik & NVT wordt gedrukt op papier met een FSC label.
Verantwoordelijke uitgever: Guy Commerman, Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen
Met de steun van talrijke auteurs en mecenassen, Provincie Antwerpen en Antwerpen.Boekenstad
120