Plagiaat...!? 1 thema
& Gierik
Nieuw Vlaams Tijdschrift
Inhoudstafel HERFSTNUMMER 124
Woord vooraf / Plagiaat - Peter De Voecht Hoe komt een Gierikcover tot stand? - Peter De Voecht & Carine Weve ‘From the same well we spring’ - Tin Vankerkom Academisch plagiaat in tijden van postmodernisme - Geert Lernout ‘Plagercopy’ - Stef Lernous Treinteksten - Jan Vannot Pippi - Puck Vonk Ik geloof - Joost Vandecasteele Overlook - Peter De Voecht Blijf toch gewoon schrijven... - Delphine Lecompte Romeo vs. Tromeo - Tim Aarts De toe-eigening - Levity Peters Bij 4 Bahnhöfe van Lucas Hüsgen - Ben Zwaal Kracht en vreugde - Jan Baeke Bericht aan reizigers in 2050 en later - Guy Commerman Diverse tinten paars / Luceberts Lilith - Piet Gerbrandy En dermee - Kenji Minogue Het libretto van de gamer / plagiaat in de digitale wereld - Julian De Backer De woonkamer als echokamer - Floortje Sebens Slauerhoff als poëziepiraat - Paul Claes Pruikdragers aller landen - Atte Jongstra
4 6 8 10 13 14 17 18 20 28 30 36 40 45 46 48 54 56 59 60 62
2 proeftuin Oost-Belgische dichters: Leo Gillesen en Robert Schaus - R. J. van de Maele Gierikdebuut: Gedichten en tekeningen - Mieke Robroeks Briefwisseling Geerten Meijsing en Nanne Tepper - Jack van der Weide Zes Duitse verzen van wantrouwen - A. G. Christiaens Hanna, Hanna... - Jos van Daanen Een Antwerpse kamer voor de Tadzjiekse hotelmens - Sven Peeters Monoloog ‘De Docent en De Daad’ - Julia van Steennis Beginnen (Septembermorning) - Wennie de Ruyck Gedichten - Seger Weijts In eigen ritme terug - Aly Freye Daarna ademt zij... - Frans August Brocatus Niets verloren - Philippe Cailliau
64 67 72 80 82 84 88 90 93 94 96 98
3 atelier Onze abonnees in het voetlicht 102 Medewerkers zomernummer 123 104 Impressum 106 Cover: © Carine Weve / fotomontage Gustave Courbet Achterplat: Manneken Pis, Brussel
Jaarabonnement (4 nummers) incl. port: België: 32 euro / Europese unie: 40 euro / andere landen: 45 euro Steunend lid: 50 euro / Erelid: 75 euro Losse nummers: België: 9 euro / Europese unie: 13 euro / andere landen: 15 euro Betaling: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB, t.n.v. Gierik & NVT Gierik & NVT wordt op ecologisch verantwoord papier gedrukt 3
1
thema Woord vooraf
Plagiaat...!? Een proefsel
Plagiaat. Klinkt als een scheldwoord. Is het misschien ook wel. Of nee, dat is het geworden, ergens in de loop der jaren. En dat is het nog altijd.
Cut & Pa s t e Er wordt ons ingepeperd hoe plagiaat te vermijden. Plagiaat is foei! Gierik geeft plagiaat zijn ballen terug, het wordt een huis voor teksten en prenten die het thuis moeilijk hebben.
Intertekstualiteit daarentegen klinkt zoveel zachtaardiger, intelligenter, correcter. Met het internet in het achterhoofd worden onze omgeving en ons denken vaker en vaker hypertekstueel. Alsof we voortdurend vrijwillig in het complexe moeras van Finnegans Wake waden. De wirwar aan wenteltrappen die tegelijk verschillende richtingen uitgaan, de verschillende stemmen in een grote echokamer van elkaar proberen te onderscheiden. Opgaan in de resonantie van een tekst, en tegelijk je kop bonken tegen de muur om de hoofdpijn van de drang naar originaliteit weg te rammen. Intertekstualiteit toont dat teksten nooit op zich staan, dat het verleden onlosmakelijk verbonden is met het heden. Dat is thematisch relevant. Interessant. En vooral saai gemekker van een doodgebloed schaap. Nee, dan liever de schijnwerper op de artistieke dief die met oneigentijds masker voor ogen de nacht in vlucht, de Gierik-guerilla die slinks ontvreemdt om te vervreemden, of om het vreemde eigen te maken. Zelfs de opzet van dit nummer was niet eigen aan Gierik & NVT: het was oorspronkelijk een themanummer van het ter ziele gegane tijdschrift Nynade. Plagiaat behelst een vreemd soort communisme: intellectueel eigendom is diefstal. Omdat ons ingepeperd wordt hoe dan ook plagiaat te vermijden, worden plagiaatteksten, krochtteksten. Men plaatst ze in quarantaine in de hoop dat ze de gore ziekte van het bronloos assimileren uitzweten. Daar zitten ze dan, weggevlucht in die delen van onze literaire aardkloot die best geen daglicht zien. Het zijn bastaarden van vaders die geen zonen wilden. Verschopt, geslagen, verstoten, want te sterk gelijkend op a brother from another mother.
De schijnwerper erop, omdat het niet mag. Maar toch bestaat. Pastiche, allusie, assemblage of knalhard stelen? Neus maar rond in deze quarantaine.
Hier niet. We geven het plagiaat z’n ballen terug, en Gierik & NVT wordt een huis voor teksten en prenten die het moeilijk hebben thuis. De schijnwerper erop, omdat het niet mag. Maar toch bestaat. En daarom mag het hier, en nu, in dit nummer. Of het nu om pastiche gaat, allusie, assemblage, aemulatio, enzovoort, of – en liefst vooral – over knalhard stelen. Als plagiaat een scheldwoord is, laat ons dan maar eens een nummer lang goed schelden. Op alles wat al gezegd is. Op alles wat opnieuw gezegd wordt. Op Gierik.
In het winternummer 125 gaan we op verkenning in Brussel. We ontmoeten mensen en auteurs van allerlei slag en nationaliteit. Evenveel thema’s, problemen, ontdekkingen en bizarre vondsten. Flitsen uit een smeltkroes van culturen. * * * Oproep aan abonnees en lezers: gelieve volgende contacten te noteren. Gierik e-mail:
[email protected] Inzendingen:
[email protected] Administratie:
[email protected] * * * Gierik & NVT dankt Nynade De Groene Waterman
Wie loodst jullie nu op het plagiaatspoor in dit herfstnummer? Tin Vankerkom ontmaskert de allereerste heilige plagiator. Zijn palmares: 3.000 doden. Geert Lernout legt het academisch plagiaat bloot, naakt postmodernisme in alle verschijningsvormen. Stef Lernous onthult in zijn ‘Plagercopy’ wat iedereen al lang niet wil weten. Jan Vannot tovert in zijn treinteksten een denderende, ontspoorde woordenreis zonder tussenstations. Puck Vonk roept Pippi als getuige à décharge op: of is het omgekeerd? Joost Vandecasteele gelooft in van alles en nog wat, behalve in van alles en nog wat anders. Peter De Voecht voelt het literaire experiment aan de tand: een kiese story met overlook. Delphine Lecompte blijft gewoon zichzelf. Dichter bij het origineel. Tim Aarts vergelijkt twee Romeo & Julia-films: een beeldrijk en compromisloos verslag zonder happy end. Levity Peters leidt ons rond in de geheime ateliers van het picturale plagiaat: vervalsen om te verdienen. Fotograaf Ben Zwaal geeft aan dichter Lucas Hüsgen de gelegenheid om poëtisch te interpreteren. Jan Baeke put vreugde en kracht uit het ontoelaatbare, maar veroorloofde woordgebruik. Guy Commerman reist naar 2050 en stelt vast dat de toekomst het verleden plagieert. Piet Gerbrandy vist naar de rooms-katholieke sluiers in het werk van Lucebert: Lilith is zijn ervaren gids. Kenji Minogue spammen in duo de plagiaatgrenzen af: en ‘dermee’ is alles gezegd. Julian De Backer toetst plagiaat, vertrouwen en lust aan de grenzen van het digitale wereldje. Floortje Sebens maakt van een gekende woonkamer een ongekende echokamer. Paul Claes brengt Jules Verne op de hoogte van Slauerhoffs plagiërende bewondering voor wat gebeurt onder de poëtische zeespiegel. Atte Jongstra parodieert de vakbond der plagiators: pruikdragers aller landen verenigt u! Carine Weve brengt ons met haar Gierikcover terug naar de oorsprong van de wereld. Beste lezers, u krijgt waar voor uw geld, Gierik is geen lid van een gilde literaire valsemunters. de ad hoc-redactie
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift nodigt u uit op de literaire avond en voorstelling
van het herfstnummer 124 “Plagiaat” op donderdag 2 oktober om 20 uur in de kelder van boekhandel De Groene Waterman, Wolstraat 7 te Antwerpen Medewerkers aan het thema: Tin Vankerkom, Geert Lernout, Stef Lernous, Jan Vannot, Puck Vonk, Joost Vandecasteele, Delphine Lecompte, Tim Aarts, Levity Peters, Ben Zwaal, Lucas Hüsgen, Jan Baeke, Guy Commerman, Peter De Voecht, Carine Weve, Piet Gerbrandy, Kenji Minogue, Julian De Backer, Floortje Sebens, Paul Claes & Atte Jongstra
Eenmalige ontvangst en originele verwelkoming: Peter De Voecht Voorziene interventies van Julian De Backer, Harry Vaandrager en zichzelf plagiërende BV’s. Programma met (on)herkenbare uitleg en poëzie & verrassingsact Nadien: onnavolgbare glazen der vriendschap Inkom gratis zonder copyright
Hoe komt een Gierikcover tot stand? Ad hoc-redacteur Peter De Voecht en kunstenares Carine Weve voerden een interessant e-mailgesprek omtrent het tot stand komen van een ontwerp voor een Gierikcover. Onvermoede aspecten over plagiëren worden aangehaald en met overtuigende argumenten kan een standpunt gewijzigd worden. Plagiëren is dus echt niet zo eenvoudig als bij een eerste oppervlakkige benadering lijkt. Er komt wel enig creatief en intellectueel denkwerk aan te pas. Het stelt in ieder geval opnieuw de vraag in hoeverre plagiaat een vulgaire kopie is of een meerwaarde toevoegt aan het reeds bestaande. En waar ligt dan de soms erg vage grens tussen beide benaderingen/interpretaties? Weerom enig denkwerk voor onze lezers/abonnees. Denk vooral niet hetzelfde, je bent plagiator voor je het zelf beseft...
[email protected] subject: Nynade plagiaat - beeld Gustave Courbet
20 jan
Beste Peter de Voecht, Het spijt me, maar ik ben niet over te halen om het door mij teruggetrokken beeld, opnieuw in te brengen. Het beeld is gebaseerd op een theaterdecor (een achterdoek) dat ik in 2011 ontwierp. De keuze voor het schilderij ‘l’origine du monde’ van Gustave Courbet, de uitsnede die ik maakte waardoor er ook nog een penis gesuggereerd wordt, de herhaling en kantelingen waardoor het beeld in eerste instantie vooral decoratief oogde... alles klopte bij de inhoud van het stuk. Was meer dan een louter illustratie. Voegde een andere dimensie toe. Zowel aan het toneelstuk als aan dit werk van Courbet. De variant die ik voor Nynade maakte, heeft geen andere inhoud dan het plagiëren van een veel geplagieerd werk. Mager dus. De schoonheid, directheid, en voor velen nogal aldoor shockerende effect van ‘l’origine du monde’ wordt met mijn beeld binnen de context Nynade plat gemaakt. Hartelijke groet, Carine Weve
Peter De Voecht <
[email protected]
20 jan
Dag Carine, Dank je wel voor je toelichting. Ik begrijp je bezorgdheid zeker en vind het goed dat je zo achter je eigen integriteit staat. En toch, en toch: ik zou liegen als ik niet zou zeggen dat ik het verre van plat vind. Integendeel, ik zag en zie er eigenlijk de ideale cover in voor het plagiaatnummer. Hoewel de handeling van het plagiëren zelf - het autoplagiaat - voor Nynade beperkt blijft, is het wél een extra laag bij het oorspronkelijke plagiëren, en daarom, wat mij betreft des te nuttiger. Anderzijds: vervlakking die ontstaat door plagiëren, ook dat is iets wat eigenlijk aan bod mag (en moet) komen in dit nummer. Tot nu toe wordt er door de deelnemende schrijvers en artiesten (ja, ik inbegrepen), enkel geprobeerd een aemulatio te maken, of toch tenminste een vrolijke pastiche, iets nieuws, iets dat rijker wordt door het plagiëren, een extra dimensie krijgt door de voorgeschiedenis en de verwijzingen die gemaakt worden. We hebben nog geen enkel werk met een verloren dimensie door het plagiëren, terwijl ook dat wezenlijk deel is van plagiëren. Mits een kleine toelichting (een korte alinea is voldoende) kan hierop gewezen worden. Pas op, in vind zelf niet dat het ‘plat’ is, maar als deze insteek jou beter kan doen voelen bij het beeld, én als het daarbij invulling geeft aan een aspect van plagiaat dat tot nu toe nog niet of onvoldoende thematisch behandeld is, vul je wat mij betreft zeker een lacune in, en wil ik zo vervelend zijn je te vragen het toch nog eens te overwegen, deze opzet indachtig. have a nice day, peter
Onderwerp: Doorst.: beeld plagiaat - overgehaald Van: Carine Weve Datum: 6 juli 2014 20:42:09 GMT+02.00 Aan Peter de Voecht Dag Peter, Zoals besproken geef ik Gierik/NVT toestemming het beeld te gebruiken. Echter onder voorwaarde dat mijn wensen uit onderstaande eerdere mail - tijdschrift Nynade - gehonoreerd worden. hartelijks, Carine
Van:
[email protected] Datum: 20 januari 2014 21:25 GMT+01.00 Aan: Peter de Voecht
Plagiaatsensatie in de diepte: ontdekking in de grot van Han!
Tot op vandaag onbekende grotschilderingen: originelen of grapjassenplagiaat? Het onderzoek loopt.... (foto: © Jan Landau)
Tin Vankerkom
‘From the same well we spring’
)
De priester, Cruithnechán, vond de naam van zijn spruit ongepast. ‘Voske’, daar zat een reukje aan. Het kind werd gedoopt. En heette voortaan Kerkduif: Colum Chile. Cruithnechán mocht dan een priester wezen, zo vast in de leer was hij niet, want toen de tijd rijp was om met het schoolse luik van de opvoeding aan te vangen, vroeg hij eerst hert advies van een lokale ziener. De ziener volgde de vlucht van een troep duiven in de lucht: ‘Schrijf hem het alfabet op’. Omdat er niet zo meteen een griffel en een lei voorhanden waren, werden de letters uit het kruim van een brood gekneed. Duifje kwam en vrat in een oogwenk al de letters op. Als dit geen duidelijk teken van letterhonger was! Het eerste schooljaar kon beginnen. Hoe lang Colum Chile bij Cruithnechán in de leer bleef, is niet geweten. Wel weten we dat hij zijn studies literatuur voltooide bij een Keltische bard en dat hij een begenadigd dichter was. Maar dichten is geen besogne voor een koning! Dan heeft vader Fedelmid nog veel liever dat zoonlief priester wordt of abt of bisschop en zodoende vliegt Duif in het klooster. Dat van Finnian. De twee kloosterlingen kunnen het uitstekend met mekaar vinden. Ze vertrekken op bedevaart. Rome is hun doel! Maar onze reisduif raakt niet verder dan Tours. En daar stuit hij op een gospel die al honderd jaar op de boezem van Sint Maarten te rusten ligt. Hij zorgt voor een (illegale) kopie die hij koopt voor veel duiten en daarna doorsast aan zijn pa om te gebruiken als Cathach. Een cathach (van ‘cath’: gevecht) is een heilig voorwerp dat wordt meegenomen naar het slagveld. Vlak voor de aanval zal een monnik die vrij van zonden is, met de cathach in een schrijn rond zijn nek, dicht bij zijn hart (opdat zijn spirituele kracht zich zou verspreiden onder de krijgers) driemaal de rangen omcirkelen. Als bescherming van de krijgers. Ter verzekering van de zege. Terug in Ulster krijgt Colum Chile van een prinselijke neef een lap grond toegestopt waarop hij zijn eigen klooster bouwt. Black Abbey. Het eerste in de rij van dertig die hij in het volgende decennium zal optrekken. Het eerste klooster ook waarvan de toegangspoort niet uitgeeft op het oosten, zoals het hoort, omdat onze duif koste wat het kost de eeuwenoude eiken wil sparen die anders tegen de vlakte zouden gaan. Onze held mag dan Duifje heten, een doetje is hij niet. Hij torent boven iedereen uit, heeft een stem als een klok en is het gewoon altijd en overal zijn zin te krijgen. Hij mag dan een zwartrok zijn, naar aloude gewoonte combineert hij dit ambt met politieke macht. Híj is de belangrijkste raadgever van de koning. Híj speelt
Crimthann Uí Néill, de eerste erkende plagiator, later Colum Chile of Sint Columba genoemd, werd patroonheilige van de boekbinders en... de dichters.
)
Op 7 december 512 werd de angstige stilte van paleis Tír Chonail gebroken door het geschrei van een boreling: Crimthann Uí Néill, zoon van Fedelmid en Eithne van de adellijke clan van de Uí Néills uit Ulster. Crimthann, oftewel ‘Vos’, was de zoveelste telg van een machtige, doortastende, Keltische aristocratie. Zijn familie zat tjokvol lokale koningen; de mythische titel van Hoge Koning van Tara ging steevast naar één van hen. Hoge Koning was een politiek-religieuze functie. Het gaf je het recht soeverein over alle andere koninkjes te lande te heersen (wat schoorvoetend werd aanvaard). Naar aloude gewoonte in de vroege Ierse aristocratie werd Voskes opvoeding aan een andere adellijke familie uitbesteed, maar vader Fedelmid maakte het heel bont en stuurde zoonlief bij een priester in de leer! In het Ierland van de 6de eeuw kwam het oude Keltische geloof zwaar onder druk te staan door het oprukkende katholicisme en Fedelmid was bovenal pragmatisch: een zoon, een kandidaat Hoge Koning, die verstand had van dat nieuwe geloof, dat kon geen kwaad. Wie weet hoe zij daar nog voordeel uit konden halen?
de rol van afgezant bij onderhandelingen met de Picten en de zuidelijke Ieren. Zijn kerkelijke zegen wordt door de Keltische ‘warlords’ zeer gegeerd: het geeft sacraal gewicht aan hun gezag. Zijn kloosters bieden onderwijs aan hun zonen. In ruil wordt hij met giften en gronden overladen. En dan gaat het scheef. Finnian is inmiddels al lang weer teruggekeerd. En van de paus kreeg hij het originele psalmboek van koning David cadeau! Hoog tijd voor een bezoekje aan de vroegere leermeester annex scriptorium… Mag hij, Colum Chile, het psalmboek zien? Aanraken? Lezen? Lenen, misschien? Dat mag. Nachten gaan voorbij waarin Colum Chile vlijtig hele lappen uit het lijvige boekwerk overschrijft… Maar hij schrijft niet pardaf al die 150 psalmen over! Hij gaat veel sluwer tewerk... Hij heeft een selectie gemaakt en elke psalm voorzien van een ‘rubriek’: een stuk tekst, in rode inkt en van eigen hand, die de psalm becommentarieert en interpreteert. Voor de beginletter van ieder lied ontwerpt hij een eigen kalligrafie, the Book of Kells waardig. Nachten zwoegt hij als een bezetene aan zijn monnikenwerk. Maar al is de leugen nog zo snel etc. … Hoezeer Duif ook pleit dat het hier om een nieuw werk gaat, Finnian is not amused en brengt de zaak tot voor de Hoge Koning. Diarmit. Een volle neef van Colum Chile. Die zich bijgevolg onbezorgd naar het geding begeeft. Maar Diarmit heeft nu eenmaal niets begrepen van dit nieuwe medium en uit de historische woorden: ‘Le gach boin a boinín, le gach leabhar a leabhrán’. ‘Aan iedere koe haar kalf, aan ieder boek zijn boekje’.
De veldslag bij de rotsformatie van Belbulbin kostte 3.000 slachtoffers: een zware prijs voor enkele pagina’s plagiaat!
Volgt een gevecht in regel. Aan de voet van de berg Benbulbin. In county Sligo. Staan de twee kampen tegenover elkaar. De Noordelijke Uí Néill tegen de Zuidelijke Uí Néill van Diarmit mac Cerbaill, Hoge Koning van Tara. Beide kampen genieten de goddelijke zege. Diarmits druïde heeft rond het leger van zijn heer een onzichtbare muur opgetrokken die de vijand niet zal weten te doorbreken. Terwijl Colum Chile himself, met zijn cathach (het psalmboek) in een cumdach rond zijn nek drie keer de troepen omcirkelt. Tijdens het gevecht staat hij nog bezijden en bidt. Die dag verslaan de noordelijke Uí Néill hun zuidelijke broeders. Of anders gezegd: de amuletten van de nieuwe god waren potenter dan die van de oude. Niets kon de opmars van het katholicisme nog stuiten.
Zij konden zich maar moeilijk verzoenen met een priester die een boekje overpende en als gevolg daarvan zijn broeders de dood injoeg.
De slag bij Benbulbin in 561 had 3.000 doden gekost en het koninkrijk van Colums vaders in omvang verdubbeld. In de volgende duizend jaar zou de familie invloed blijven uitoefenen in het land van Ulster en toch morden de mindere koningen. Zij konden zich maar moeilijk verzoenen met een priester die een boekje overpende en als gevolg daarvan zijn broeders de dood injoeg. Twee jaar na de slag kwam het tot een nieuw geding. Deze keer werd Colum Chile werd genadeloos van het Ierse eiland verjaagd. Samen met twaalf kompanen in een roeiboot geduwd met de opdracht zo ver te roeien dat Ierland totaal uit het zicht verdween. En wee zijn gebeente, mocht hij het wagen terug te komen vooraleer hij evenveel zielen had gewonnen voor god als hij destijds met zijn plagiaat de hel in had gestuurd. De tocht bracht hen naar Iona. Zijn boek, tevens het oudste Ierse manuscript, ligt in het Nationale Ierse Museum, Kildare Street, Dublin. O ja, Colum Chile of Sint Columba, zoals hij later ging heten, is tevens de patroonheilige van de boekbinders. En van de dichters… ❚
Wat erop neer¬komt dat Colum Chile zijn kopie moet afstaan aan de rechtmatige eigenaar. Doet hij lekker niet! En tevens zint hij op wraak. En als dan enige tijd later een prinsje, te gast aan het hof van Diarmit, per ongeluk, bij het hurlingspelen, een zoon van één van de dienaren van Diarmit een dodelijke klap verkoopt en vlucht en bescherming zoekt in het klooster van Colum Chile waarbij Diarmit de kerkelijke asielregel aan zijn laars lapt en toch het klooster binnendringt en de boosdoener naar buiten sleept en op staande voet executeert, waarna hij er nogmaals op aandringt dat Colum Chile nu eindelijk dat verdomde boekje teruggeven moet, is de maat vol! Colum Chile op hoge benen naar het paleis van pa. Samen brengen ze een leger op de been.
Geert Lernout
Academisch plagiaat in tijden van postmodernisme
Criticus Keith Hopper over O’Briens eerste roman At Swim-Two-Birds: “... it is a book (by O’Brien) about a man writing a book (a student narrator) about a man writing a book (Dermot Trellin).”
De Ierse schrijver Flann O’Brien zorgde meermaals voor verwarring en misleiding.
Als originaliteit inderdaad niet bestaat, is het wel heel merkwaardig dat wij met zijn allen zo gefascineerd zijn door plagiaat: iemand die onzorgvuldig citeert eindigt vroeg of laat aan de schandpaal. Ministers in Duitsland, professoren in Amsterdam of Leuven: wie postmodern en speels omgaat met zijn bronnen krijgt de strengste straffen. Een paar maanden geleden kwam de Amerikaanse conservatieve senator Paul Rand nog in opspraak omdat hij regelmatig in zijn toespraken (zonder dat voldoende duidelijk te maken) uit Wikipedia citeerde. Ook de huidige Amerikaanse vice-president kwam ooit in de problemen door een iets te vrij gebruik van de woorden van anderen. Als letterenstudenten op de universiteit leren dat originaliteit niet bestaat, is het merkwaardig dat de universiteit wel van hen eist dat het werk dat ze indienen helemaal alleen door hen is geschreven. Scripties worden heden ten dage vooraf gegaan door een verklaring waarin de studenten bevestigen dat alles wat in hun werk staat “volledig oorspronkelijk” is, terwijl die studenten in hun
Literatuurwetenschappers weten vandaag misschien beter dan andere mensen dat originaliteit een illusie is. Alles is al niet alleen vele keren eerder gezegd, de kans is ook groot dat het minstens een paar keer ook nog eens beter geformuleerd werd. Het ideale gedicht is dus een nieuwe collage van oude clichés en gemeenplaatsen, een roman een kunstig bij elkaar gestolen verzameling van plots, uitgevoerd door personages die geschapen werden door andere schrijvers, een beetje zoals in de prachtige eerste roman van Flann O’Brien. De anderhalve generatie oudere Ierse schrijver James Joyce (die niets dan lof had voor At Swim-Two-Birds) deed het O’Brien voor in Ulysses en Finnegans Wake. Joyce gaf zelf toe dat hij helemaal niet over verbeelding beschikte maar wel een goed geheugen had: hij was uiteindelijk niets anders dan een “knip-en-plakman” die in de eerste roman de plot en de personages van het epos van Homerus leende en in zijn laatste werk zelfs de meeste woorden bij andere schrijvers ging zoeken: “the last word in stolentelling,” zoals hij het boek zelf noemde. 10
opleiding juist zouden moeten geleerd hebben dat oorwant vaak heeft de student niet de tijd of de energie om spronkelijkheid helemaal niet bestaat. de diefstal van zinnen en ideeën te verbergen. Maar dat laatste is natuurlijk theorie en de praktijk is heel Het voordeel van het internet voor de hedendaagse plaanders. Dankzij de gulzigheid van Google weten we nu giator is natuurlijk dat hij of zij de te stelen tekst niet eindelijk dat echte originaliteit wel degelijk voorkomt: als langer hoeft over te typen, maar gewoon kan knippen en die bepaalde combinatie van woorden niet op het interplakken. Daardoor vermijd je in elk geval spellings- en net staat, dan is de kans heel groot dat jij die wel degelijk kopieerfouten, maar de twee grootste nadelen zijn dat hebt uitgevonden. De zin die u net hebt gelezen is bijje daardoor veel gemakkelijker ontmaskerd kan worden voorbeeld geheel origineel, want niet te vinden op het en dat je jezelf verraadt door fouten in je bron over te web, maar dat geldt natuurlijk niet voor stukken van deze nemen. Een beetje zoals die jongen die het opstel van zin of voor alle versies in alle talen van de wereld. In het zijn maatje overschreef, maar vergat dat het gevraagde Engels bijvoorbeeld is het stukje “that particular combiverhaal autobiografisch moest zijn. nation of words” niet veel meer dan een cliché: er staat Plagiaat gebeurt trouwens niet altijd bewust. Toen ik mijn op het internet zelfs een heel artikel over het feit dat de eerste fraude vaststelde bij een scriptie (toen het internet bewering dat een bepaalde combinatie van woorden nog nog niet was uitgevonden) had ik wegens sterke vermoenooit is uitgesproken of neergeschreven op zich al niet dens een laag cijfer gegeven. De student (van een verwant bijster origineel is. Iemand heeft al die ogenschijnlijk oridepartement) ging klagen bij de ombudspersoon, zodat ik ginele zinnen verzameld en opgelijst, zodat ze in één klap wel naar de bibliotheek moest en daar na tien minuten nog eens een heel stuk minder origineel zijn geworden. de bewijzen in handen had, waardoor ik niet anders kon Voor de letterenstudenten van de Universiteit Antwerpen dan mijn cijfer meteen in nul te veranderen. Maar de exaschreef ik een kort tekstje om exact uit te leggen wat mencommissie maakte van mijn afwezigheid gebruik om dat was, plagiaat. Blijkbaar was daar nu behoefte aan, de student het voordeel van de twijfel te gunnen: die had maar dat wil zeker niet zeggen het zeker niet expres gedaan. dat vroeger alle scripties “volNu hebben we een document Plagiaat leidt zoals elke vorm van ledig oorspronkelijk” waren. Het waarin alle studenten haarfijn fraude tot een bewapeningswedloop. was toen alleen veel moeilijker krijgen uitgelegd wat nu wel en om te ontdekken. Maar ik ben wat geen plagiaat is, hoewel de nu eenmaal gaan specialiseren in de vergelijkende litebelangrijkste boodschap toch altijd is dat je zelf maar al ratuurwetenschap omdat ik dat leuk vind: in een tekst te goed weet wanneer je bedrog pleegt. Bij een onderandere stemmen horen. Als studenten in een andere taal zoek in Nederland in 2005 bleek dat tweederde van de moeten schrijven is dit natuurlijk een stuk gemakkelijker ondervraagde Nederlandse studenten wel eens academite herkennen. Zelfs na vier jaar taalstudie bereik je niet sche fraude had gepleegd, en een tiende plagiaat. Maar vaak het niveau dat je plots elegante en geletterde zinnen in Vlaanderen merken we op de universiteit dat onze stukan neerschrijven. Meestal lichten de gestolen zinnen of denten in de middelbare school niet langer leren wat dat zinsdelen vanzelf op in een pap van krom Duits of steenis, plagiaat. Van Vlaamse leerlingen wordt blijkbaar niet koolengels. En in vergelijking met studenten uit andere langer verwacht dat ze zelf over een onderwerp schrijven richtingen hebben de letterenstudenten dan nog de bijmaar dat ze documentatie verzamelen of een portfolio komende handicap dat zij op rooftocht moeten gaan in samen stellen, wat er in de praktijk op neer komt dat ze het vaak stilistisch vrij gesofisticeerde proza van literade informatie van een zo groot mogelijk aantal websites tuurprofessoren. uitprinten en in een mapje steken. Als je al deze inforZo hadden we onlangs het geval van een studente die matie digitaal verzamelt in een omgeving die ook eerste op Erasmus naar Spanje vertrok met in de bagage een versies en kladjes van eigen ideeën bevat, moet er niet niveau van Spaans waarvan Lodewijk Van Deyssel zou geveel fout gaan voor iemand vergeet waar sommige van zegd hebben “het is proza maar geen passabel proza.” Een deze briljante inzichten vandaan komen. half jaar later keerde ze terug met een scriptie, geheel gePlagiaatsoftware is daarom ook een goed idee voor de schreven in een klassiek Spaans waarvan haar docenten studenten die zelf willen controleren of ze geen vergisbeweren dat er in heel Spanje nog nauwelijks een handvol singen hebben gemaakt en of ze niet de woorden of ideemensen dit kunnen schrijven. ën van anderen als die van henzelf hebben voorgesteld. Maar dat is louter theorie. In werkelijkheid is het heel wat Deze ambitieuze vorm van plagiaat wordt dank zij de waarschijnlijker dat de stropers deze software gewoon automatisering stilaan zeldzaam: de studenten zijn veractief zullen gebruiken om de boswachters te slim af te plicht om hun scriptie digitaal in te dienen en de meeste zijn. De Universiteit van Maastricht maakt bij het beooruniversiteiten beschikken over software die deze meer delen van scripties al jaren gebruik van plagiaatsoftware spectaculaire vormen van plagiaat onmiddellijk detecmaar werd onlangs toch geconfronteerd met studenten teert. De meer achterdochtige docent kan natuurlijk altijd ook zelf aan de slag, met de hulp van een goede browser, die een manier hadden gevonden om de gebruikte soft11
ware te slim af te zijn. In een mededeling liet de Universiteit weten dat deze weg ondertussen was afgesloten, maar dat er daarover verder niet gecommuniceerd werd om het de fraudeurs niet al te gemakkelijk te maken. Bij controle bleek dat de studente tijdens haar opleiding zo vaak geplagieerd had dat men nu haar diploma heeft ingetrokken. Plagiaat leidt zoals elke vorm van fraude tot een bewapeningswedloop. Als de stropers weten waarnaar de boswachters op zoek zijn, dan zullen ze er in de toekomst voor zorgen dat ze die fouten niet meer zullen maken en dan moeten de boswachters nog slimmer en nauwkeuriger zijn. De Amerikaanse historicus Anthony Grafton heeft in een mooi boekje laten zien hoe de hellenistische vervalsers die eeuwen na de dood van Sophocles onbekende werken van hem produceerden, dat alleen maar konden doen dank zij het goede werk van de hellenistische filologen en tekstwetenschappers die voor het eerst op een systematische manier naar vervalsingen op zoek gingen. Geen wonder dat de beste filoloog vaak ook de beste vervalser was en omgekeerd. In een manuscriptcultuur zoals die van de Grieken waren vervalsingen eerder regel dan uitzondering: auteursrechten bestonden niet. Vanaf het ogenblik dat het originele manuscript gekopieerd was, verloor de auteur elke vorm van controle over wat hij geschreven had. Merkwaardig is dat de vervalsers niet een bestaand werk van een bekend auteur onder hun eigen naam uitgaven (wat voor ons plagiaat is), maar hun eigen schrijfsels extra aandacht wilden geven door er de naam van een oudere en bekendere schrijver op te plakken. Zo werden de meeste teksten in de bijbel niet door de soms in de tekst zelf genoemde auteur geschreven, maar vele jaren na zijn dood aan die auteur toegeschreven. Niet alle brieven van Paulus zijn van de hand van Paulus zelf: er circuleerde zelfs een correspondentie tussen de apostel en de Romeinse filosoof Seneca. Er circuleerden ook brieven van Jezus zelf, met eentje die vooral als boodschap had dat je vijf vrijdagen per jaar moest vasten, en zeker op Goede Vrijdag!
Als profs frauderen doen ze dat met meer flair dan hun studenten, zou je denken, en wellicht ook gewiekster, want ze weten dat de controle groter is. Maar dat is niet altijd zo: door de grote druk om kwantitatief de productie van wetenschappelijke bijdragen op te drijven, wordt er in de praktijk veel minder gecontroleerd. Dit zal in de onmiddellijke toekomst niet verbeteren, want die controle gebeurt alleen maar door peers, andere academici die hun tijd volgens hun eigen universitaire bestuurders beter nuttiger kunnen gebruiken door zelf boeken en artikelen te publiceren in de plaats van die van anderen te beoordelen of te verbeteren. Je zou dan denken dat het wetenschappelijk bedrijf toch steunt op de kritische aandacht van zoveel andere collega’s die met zijn allen voortdurend de nieuwe artikelen en boeken kritisch aftoetsen. Maar bij de zaak van de Leuvense geschiedenisprof bleek die heel slim de artikelen uit één onderzoekstraditie geplagieerd te hebben in de tijdschriften van de andere traditie: die onderzoekers lezen elkaars tijdschriften toch bijna niet. Zoals een van de doctorandi me echter vertelde was het probleem in werkelijkheid allemaal nog veel erger: ondertussen zijn er artikelen waarin de gewraakte prof geciteerd wordt met één of meer geplagieerde werken én waarin ook het door hem geplagieerde stuk wordt genoemd. Dit wil zeggen dat de auteur dus wel het origineel en het plagiaat citeert, maar ze geen van beide ernstig heeft gelezen, want anders had hij wel gezien wat er aan de hand is. De agenda van onze plagiërende studenten is even duidelijk: zij willen dan wel geen vaste aanstelling of bevordering, maar wel een diploma, en als dat kan, liefst zonder al te veel moeite. We moeten hen dus niet vergelijken met de filologen uit de oudheid, maar ik blijf het leuk vinden om in die zelfde boswachterstraditie verder te werken. Als een Hercule Poirot onderzoek ik dan nauwkeurig alle bewijsmateriaal, niet alleen met de gezonde nieuwsgierigheid van de wetenschapper die wil weten wat er werkelijk is gebeurd, maar ook met de wellicht obsessieve drang om nog maar eens een van die boeven en boefjes te slim af te zijn. Maar meer nog doet dit werk me denken aan Sherlock Holmes: wanneer ik meestal vrij vroeg in een verse scriptie struikel over het eerste te diepe inzicht of een net iets te elegant verwoorde gedachte. Dan roep ik “The game is afoot” en mag ik even denken dat ik Benedict Cumberbatch ben. ❚
Al deze vervalsers hadden een agenda: de joodse schrijvers rond het begin van onze jaartelling waren er zo van overtuigd dat oud ook goed was, dat ze hun nieuwe ideeën meer prestige gaven door ze zoveel mogelijk eeuwen ouder te maken of door bestaande geschriften toe te schrijven aan figuren uit de oudste bijbelboeken. De christelijke schrijvers beseften ook wel dat de kans groter was om gelezen en gevolgd te worden, als je je evangelie of epistel toeschreef aan één van de eerste volgelingen van Jezus.
Noot: De gegevens over het Nederlands onderzoek heb ik zonder bronvermelding overgenomen van het internet.
12
Dodgson! We got Dodgson here! Beware the Plagercopy. Het is een akelig beest dat het verleden verslindt als halfbebloede lamsbouten. Welkom aan de andere kant van het spiegelland, een gestolen wonderland van ongestotterd gebral.
Stef Lernous
“Plagercopy” ‘Twas glibbig, and with falsy goals, Did he purloin and swipe the swag; Of stories, songs and rigmaroles, For publication and to brag. “Take heed of letter-thieves, my scribes! The eyes that steal, the paws that claim! Beware the Xerox, from which slides The Hack’s disputable reign!” He took inimitable ink at hand: And any phantasmagorical thoughtHe did write up in code and cut, To confound said sinuous’ fraud. And as he wrote gobbledygook, The Plagercopy, with laser bright, Came browsing through perusal wood, And copied with all it’s might! Xerox! Xerox! it writhes and slidesThe pen ‘n ink went poppycock! Let it be said, he wrote him dead And put an end to schlock. “Marks this the end of the Scallywag? Then tales are safe and poetry too! I’m glad, I’m glad, I’m glad, my lad! What I tell you three times is true.” ‘Twas glibbig, and with falsy goals, Did he purloin and swipe the swag; Of stories, songs and rigmaroles, For publication and to brag.
13
Alliteratie als autoplagiaat. Of hoe het halfrijm letters schikt als evenwijdige slagregens, woorden prangt in parallelle vluchtwegen, zinnen dwingt tot geregelde naklank, en teksten naast elkaar in doordruk torst, tot al wat hetzelfde denkt te zijn, anders wordt en vice versa.
Jan Vannot
Treinteksten
Sandra, weet je, ik ben bang dat ik niet al m’n bagage zal kunnen meenemen naar ons huis in Sluis : m’n steenkoolzwarte smoking, m’n slapstick shillerhemd, m’n scrabblesoftware, m’n sullige slacentrifuge, m’n stramme schuiftrompet, m’n smaltblauwe schipperstrui, m’n strakke stretchbroek, m’n sombreroschaduw, m’n simpel spuitwater en sprankelende spa’s, m’n spiksplinternieuwe ski’s, m’n sympathetisch startstop-to-run-programma, m’n schnaps, sake, sekt, spritz en m’n screwdrivers, m’n slappe slipjas en tenslotte m’n simpele schoenlepel, en m’n geslepen en gespleten spermatocrytgehalte. Daarbij komt nog dat ik ‘s nachts door het schommelende schuddebollen in de slaapcoupé van die spitstreinenvooral wanneer onze snelspitstrein door die S-bochten slingert - steeds last krijg van spijsverteringsmoeilijkheden. Schokkend als een snuivende salamander met schele schelvisogen strompel ik dan naar de salonwagen waar ik spierwit van m’n stijl stokje sla, slonzig als een slapjanus, scheelogig als een slakachtige schlemiel. ‘Sanctus’, stamel ik m’n stuntelige strijdleus, eerder een schamel schietgebed, een schreeuwerige schlager in schaapachtig sanskriet, terwijl een spichtige, stompneuzige spoorwegbeambte, sfinxachtige snorrebaarden, een strogeel spoorboekje in de hand, met schwung een speech begint af te steken in z’n sappige Saksische streektaal. Het lijkt me eerder een schetterende saxsolo van een satirische cynicus uit Schwaben. Ik ben het spoor bijster en haal m’n spotachtig schoolduits maar boven, maar sla daarmee uiteraard een slissend slijksheikfiguur. Ik voel me als een slipperige schierpaling, als een slungelige scheepskameel, een schimmelkleurige schijfcactus, een stopgroene selderieknol, een sneeuwwitte sierasperge, een sissende schildeend, een schaamrode sanseveria, een schilderachtig schijnfossiel. Deze saffraangele spoorfazant schrijft me hier sofort een schamper schuld-saldoafschrift en een schimpscheuterig schotschrift voor mijn strapatsen, mijn santenboetiek, mijn stroef strotgezang, waarop ik mijn straffe strijd toch maar even staak met een meer dan strategische stilte.
Met een sirtaki-shuffle, een schalkse salsa, met een schuifelende schroef- en een scheve schaatssprong en met een spruitig sprintje staat daar plots en subito een steltlopende Spaanse stripteaseuse op steile stiletto’s met enkel een sierlijke shmagh om haar snoezig snoetje - het kan ook een sufgeföhnde Saoedi-Saharische schone op stokken zijn die net een schabouwelijk schaakhuwelijk achter haar gestenigde rug heeft - voor me. Uit haar sepia sacoche serveert ze me in slow motion een scharlakenrode sauskom met sapgroene sinaasappellimonade - het lijkt me eerder schuimende sangria - die ik smaakvol leegslurp. Soppend met een slavork in een stroperig sausje van shoarma met sjasliek en sauerkraut in een sjalottensausblik, dat ze me subtiel met een overspelig soeplepeltje stripsy voorschotelt, ontwaak ik stamppotstoned van m’n seniele siësta-naslaap. ‘Wat een snoezig snoetje’, stotter ik scherzando recht voor me uitstarend in die stomende SM-CF-schoolstoptrein, waar shotsex in is, ergens tussen Straatsburg en Stuttreperbahngarten. Agatha, aanvankelijk had ik ‘n panische angst omdat Alfonsina niet al haar familiezaken zal kunnen afhalen alvorens ik naar Hamont-Achel tram: haar acaciagroen astrofysische zakdagalmanak, haar almachtige ateliercamera, haar artistiekerige art nouveau-artiestenatlas, haar assurantiemakelaarslidmaatschapskaart, haar Alpijns après-ski-brevet, haar Anglo-Amerikaanse Asterixalbums, haar aardappeljeneverneus en amandel-apérolaarzen met lage hakken, haar grave Aston Martin, adderkleurige Abarth, antracietgrijze Alfa en ‘n amagra Seat Alhambra, haar wattig walanker, haar anti-apartheidanthologieën, haar arctische antivries, haar azijnig laatste-avondmaal-afscheidsgroetboekje voor mijn harem, en haar harig haar... Daarbij overvalt mij altijd ‘n nare averechts achteromkijkaandoening vanaf het moment dat onze avondtrein aanstalten maakt om de aansluitingswissel na de allerlaatste afwateringsafstap nabij Almere net niet aan te doen en haaks af te draaien naar Apenheul nabij Apel14
doorn. In dit paaspaars gangpad krijg ik zwaar aangepianostemvirtuositeit, m’n tertsenbouwpakket. slagen altijd last van ‘n allergische aanval van atactische Door het oorverdovend gedrum in die trillende accordegang en ‘n acute, atomische attaque van articulatieartriontrein ga ik altijd zo nasaal neuriën, zo banaal zeuren, tis en als een astatische trapgans ga ik dan altijd ‘n amalzo bachanaal neuzelen, zo catastrofaal jodelen, trappegaam van Afrikaanse talen uitkramen, lallen en brallen, len, tokkelen en ratelen op een mix van reggea, punk, en mij haast astmatisch en ascetisch ‘absinteren’ in een folk, house, techno-trance, ska en skunk, om dan zonder allerlaatste vlaag van algehele aboulie. veel pathetische pattatati en pattatata lijnrecht door Alsof hij zaterdagnacht aanschoten was, wandelt, zeg mijn knikkende knieën te slaan, waarbij ik toch ook nog maar zwalpt, met enige agitatie en agressie in zijn even stevig en gepunt aan de noothändel trek en mezelf arendsogen, daar vanuit ‘n achter de aankomsthal haasonversterkt, en dus totaal overbodig, op de natgemaakte tig aangebouwde abri ‘n aveluinig en astranterig attaborst sla en klop. cheetje - raar, maar dat achterbaks aterlingetje draagt Vanuit de goedgevulde orkestbak, neerdalend van een maar een halve adamsappel ter hoogte van zijn atletische Oostenrijkse trap, komen daar een dynamische Herhals en zijn aftershave gaat gepaard met de stank van afbert, een molenwiekende Leonard en een fladderende waswater, en ja almede nog acné op zijn hangkaken - dat Bernard, allen afkomstig uit een adellijk slagwerkgealarmerend komt aandraven om aartsvaderlijk mijn abuslacht, toonhoogte nemen met een majeure baton, een sief tramkaartje af te stempelen en om mij dan partriardissonante diapason, een wisseltonige claxon en een chaal, met ‘n aanmaning van ‘n A-viertje, ‘n accolade en minuscule bombardon. Deze harmonieus zuchtende ‘n asteriks lang, cash af te straffen voor wat mijn aftands wagonmineurs, dit zwoegend polyfonistisch a capellaabonnement aangaat. Ik ratel en frazel halvelings nog ‘n pop-trio zal hier minutieus en met enig brio mijn BPM Agnus annex antifoon, en op (beats per minute) noteren, de zagerige toon van een zamijn naburige rechten notuVanuit de kreunende lounge komt daar lige Aswoensdag-amen blaas leren of toch minstens mijn plots, met een olijke octaafsprong, een ik dan met ‘n adagio in dat tegentijdse tralala-triolen kleine kwartdraai en een venijnige gezapig alcoholcontrolevaatellen en ze met een tijdevibratie, een plagiërende fagottiste.. tje. lijk dichtgeknepen oor ook Verrast mij daar vanuit ‘n nog tolereren. Eén van hen slaaptreinalkoof ‘n parmantige, allesomvattende, Aziabespeelt vast een groteske grosse caisse, een andere een tische akela, ze lijkt op ‘n asblonde aan het achterhuis huilerige hobo, de derde een inwonende sopraan... Die ontsnapte Anne Frank - blijkbaar al jaren verkast naar gaan me hier met veel si’s en la’s en een funky glotAruba -, ‘n allesbevattende, amechtige amazone, die mij tis-spoorslag een paar Aquitaanse neumen componeren en attendant met veel abracadabra en amore, ‘n angeliek voor mijn virginaal zwelwerk, mijn lyrisch gedodo, mijn apenstaartje, ‘n smalle haardot en ‘n avantgardistische dominante rustrallentatie... “Who’s jazzin’ who?”, keel sapkom, almaar komt aaien en paaien en mij vast de traik een gedempt akkoord op het rijpe ritme en de kulnen van de wangen zal afzoenen voor ‘n aberrant, amoulige kadans van de reeds eerder aangehaalde betonnen reus aalmoestarief. Deze ablautende allumeuse, met veel biel. Muzak en een easy listening levenslied kleuren de zin voor zang en allusie, en met ‘n galactische flasfy flapachtergrond, terwijl ik nog net een gesyncop(i)eerde CD kan (zo’n amsterdammertje) vol Franse fanta - vaak aansigneer, een salsa simuleer en een paar bolerobeates gelengd met aspartaan maar dit keer ontbrak dat er nog tremoleer. Ik laat niet met me sollen, laat staan me zoaan - draagt ‘n abrikozenvlaaitje van de afhaalafghaan maar bekruisigen of bemollen. en ‘n aardbeiroomtaartje van de nachtpakistaan in haar Een dodelijke requiemmiss in fugavorm met een läther zachte hand geprangd. blouse, een high head, twee collosale hits en een stomEn dat laatste allemaal wanneer dat abstract aardgasme viool komt crowdsmurfend dichterbij. In haar hand treintje waarop ik zit, ablatief- en accusatiefsgewijs, draagt ze een Franse cornetto-hoorn en een balkende zich verplaatst van Alblasserdam, via Reggio, naar het foekepot vol psychedelica. Met haar subtiele vingerachterland van Amstelveen, bij ‘n afvallige halvemaan. zetting en een overweldigend fluitconcert lokt ze een staande ovatie uit en ze frottoleert, beshuffelt en reCarmen, Cecilia, ik ben bang dat ik niet al mijn muanimeert me in jumpstyle met al de onreine kwinten, zikale bagage zal kunnen meenemen naar Dixieland: strakke strings, hidden tricks, tracks en truuks die ze m’n trommelkredieten, m’n la bamba-sambaballen, m’n moeiteloos uit haar meervoudige bekkens schudt, plus didgeridoosdoos, m’n ballalaika-, vuvuzela- en ukeleleeen hoop rap gehiphop op de koop toe en erbovenop. lessenreeksen, m’n Paganini-orgelpuntenplakboek, m’n Deze laatste discipline klinkt als een loeiende oldy uit notenkraker, m’n klankoverlastgospelkast, m’n tourdionhaar klassiek repertoire. Ondertussen toetert, tiert, giert, wijnen en connemarawaters, m’n minimalistisch strijkblaast en briest onze light-loco-motiv verder tussen Eiijzerkwartetspel, m’n gepoederde operette-toupet, m’n senach en Leipzig, doorgaans wegstervend ergens hal15
verwege deze eindeloos drammerige, symfonische Einseleisenbahn. Hanna, ik ben bang dat ik niet al mijn geheime bagage zal kunnen meenemen naar Hattemerbroek: m’n holy homecomputer, m’n hometrainer, m’n heavy hometoyboy, honkbalbatwattman, m’n hevig herendubbeldobbelkoprolspel, m’n Halloween hologram, m’n Hasseltse handboormachine, m’n heidense hammondorgel, m’n Haïtiaanse Hulk en m’n heetbloedige he-man, m’n historische Hummer en Honda, m’n twee havanarumsaké’s, m’n haatgroep hocus pokus, mijn huiselijke habitat en m’n hele hebberige hebben en hinderlijke houden. Daarbij komt nog dat ik in die Hannoverse handgeschakelde HST-hangtreinen helemaal hallucinant ga hakkelen, hacken, hakketakken, hachelijk hinkelen als een haveloze Harry uit Hindelopen, heerlijk headbangen als een gehogehoede Henry uit Hattlingen, heftig headhunten als een immer hatelijke Huub uit Harderwijk, of een hamerslingerde Hubert uit Hörde, een hordelopend heerschap Hattem een hectische huisrat uit Hameln gestuurd: ‘Heddem’, heet hij. Als een humeurige hangasperge, een hobbelende hallelujabrigade, een Ham- Habs- en hepsburgse huilmoeder, een halfanalfabetische Haagse horlogemaker ga ik halt houden, hout halen, en hopsakee hysterisch hoelahoepen halverwege het hoofdstedelijk halfrond van Hamm en Hüsten. Haastig komt daar de hoofdtreinseinhuisheer, een hardleerse hart- longmachinist, met een haakneus, een heupzenuwziekte, een hoodie en een heilige hamster op zijn hitsig hoofd, met veel ‘Heila’s en Hola’s’ aanheffen voor wat mijn haktakkerij, mijn geharrewar, mijn hul-
peloze handeltje in heimelijke haarspray’s, verdovende haargroeimiddelen en hiphop-heksstensie, m’n onhandelbaar hang- en sluipwerk behelst. Met een ‘hallo, een hi, en een highlight uit mijn laatste hadj’, probeer ik heilhikkerig nog halvelings handjesdraaiend en met een hoefslachtig haasje-over mijn heikele hachje te redden met een hermanistische haiku zoals een halfhalzige, hypnotiserende en immer huwbare Hugh Hefner dat zou doen. Hoog uit de hemel huppelt daar een Hells Angelachtige hijackster met een Hillary-haartangetje in haar hanekam, hitladders in haar hotpants, en heilzame hoekdoekjes voor haar Hessesserige hakenkruis en haar Hittitische hangborsten naderbij. Als een hete howwitzer met handtastelijke hoverkracht hitst ze me op en zet ze me een hakneus door me met veel hoesten en hatsjies hennep, heroine en hasjiesj te laten inhaleren, een heuse hallucinogene hutsepot dus. Als een 100-tongige, gehaaide Highlandse Haarlemse hekelt ze mijn gehihi’s en gehaha’s, en geeft ze me huppeldepup bij habituele handopsteking met de nodige Hawaïaanse hurry ups te kennen dat ik een hups hard core havenkwartiertje heb voor een halve Hollandse habbekrats om even met haar hiernaast holderdebolder heet krijsend heen en terug naar een Himalayaans hoogtepunt te hijgen. Hiernevens haar even hemels handjevrijen zit er niet in, een high hard handig vingervluggertje evenmin. Onze Hanzestadtrein hinnikt ondertussen in deze huilerige herfstvakantie happy & hengstiger verder tussen Hasselünne en Heerhugowaard richting het huiverige hiernamaals. ❚
16
17
Deel gedicht deel gebed, gebet aan het staal van een verongelukte wagen, onderuit gehaald door een literaire kopstoot van JG Ballard, waarna de gehavende bestuurder enkel nog verdwaasd om zich heen kan kijken, en stamelen, Lord, you ask me, what I believe?
Joost
Vandecasteele
Ik geloof
Ik geloof in de schoonheid van obsessie In de ontroering van verwoesting In de aanwezigheid van leegte Ik geloof dat mijn woede terecht is En mijn angst niet overdreven is Ik geloof in steeds opnieuw beginnen In de pijn van het niet weten En in de trots van het antwoord vinden Ik geloof dat leeftijd geen excuus is En dat enkel de dood ons parten kan spelen Ik geloof in de kracht van de verbeelding om de wereld te herdenken Om de waarheid in onszelf te zoeken Ik geloof dat ik een mens ben Die toevallig Nederlands spreekt Die toevallig in Vlaanderen geboren is Maar die heel bewust een artistieke weg bewandelt Dit is geen carrièrekeuze gebaseerd op financiële vooruitzichten Dit is een poging om impact te maken Ik geloof in de rode lijn bij de Brusselse metro met de boodschap ‘voorbij deze rode lijn bent u in gecontroleerde zone’ Wat ik zo een fascinerende mededeling vind Voornamelijk omwille van de implicatie van het omgekeerde Namelijk dat alles, zijnde Brussel, een ongecontroleerde zone is En zo voelt het ook soms Ik geloof in de destructieve kracht van vrouwen op mijn leven En ik laat het gebeuren Omdat ze al mijn aandacht verdienen Ik geloof dat het behagen van vrouwen mij altijd zal voortdrijven Tot het mij kapotmaakt In de beste aftakeling denkbaar Geborgen in de armen van warmte Van een persoon die al mijn perversies aanvaardt Ik geloof in de onafhankelijkheid van kunst Dat het kunst mag zijn En dat het woord op zich vanalles kan betekenen Ik geloof in Vlaamse kunst Omdat het de arrogantie in zich draagt om zich kunst te noemen En niks anders pretendeert te zijn
18
Ik geloof in waanzin In hoe het ons verwarren kan Ik geloof in die dakloze in de macdonalds Die met zijn eigen laptop op internet komt surfen Ik geloof in de vreemde relatie tussen het bedrijf Samsung en het land Zuid-Korea Waar kinderen wordt aangeleerd dat een Samsungtelefoon kopen een daad van vaderlandsliefde is Ik geloof in de theologen aan MIT die godsbesef proberen te steken in robotten Ik geloof in een blik die de werkelijkheid weigert te aanvaarden als iets echt Als iets stabiels Als iets heiligs Niks is heilig Ik geloof dat geen enkele ideologie, religie of groep onaantastbaar is Ik geloof dat de ware schoonheid de moeite waard is om naar te zoeken Ik geloof het belang van de watts towers in los angeles Ik geloof in art brut Ik geloof in de miljoenen kunststromingen die nog zullen bestaan Ik geloof dat morgen de potentie bezit om het schoonste of gruwelijkste of belangrijkste etmaal ooit te worden Ik geloof in wanhoop En haar artistieke verdienste Ik geloof in hallucinaties Ik geloof in de wetenschap En in alles dat de wetenschap nog niet snapt Ik geloof dat genegeerd worden de meest robuuste ambitie oplevert Ik geloof dat wij atheïsten even kwaad mogen worden als gelovigen wanneer onze godsdienst zijnde feiten en wetenschap wordt beledigd Ik geloof in een paar dingen Ik geloof dat de enige mogelijke staat van een staat een veranderlijke staat is Ik geloof dat vernieuwing noodzakelijk is Dat kwaliteit blijft bovendrijven En blijft bestaan Ik geloof dat ik pas begonnen ben
19
Doolhof van schijn en waanzin in een Brak Land van taal. Is Kubrick ongekroonde king of omgekeerd? Wie vast komt te zitten in laag na laag van verwarring wordt misschien wel in het meest beklemmende doolhof verzonnen. Oftewel: plagiaathorror, gestoeld op een oude begraafplaats.
Peter De Voecht
Overlook Het heel alleen hotel het waar ben ik. Dromend van. Ik zie mezelf zie mezelf. Fragment. Nee. Ben een man. Onder hoge galerijen rijen pilaren houten poorten metalen deuren al bovenop een berg of toch tenminste een heuvel. Hier voor de winter, zorg voor deze plek. Belachelijk groot weet niet waarom. Willen hotelgasten dan echt verloren raken in een gebouw zo gigantisch als een klein continent. Waarom hier waarom niet ergens zoveel kleiner zoveel vriendelijker ergens waar hotelgasten niet een gebouw zo groot als de binnenkant van een gedachte. Ik zou er niet over mogen nadenken. Mijn rol als concierge opnemen niks meer. Hotel gesloten mensenloos een hele winter lang wachtend tot de zomer ons straks verrast enkel ik m’n gezin en schrijven niet nu. Wakkerliggend in bed met hel wit zonlicht over sneeuw heen gegoten door zuiver glas terwijl vrouw en kind in de overgrote keuken, twee verdiepen benedenwaarts, genieten van hun cornflakesontbijt voor hem iets fruitig voor haar hoe anders slank te blijven rot op en waar blijf ik hier in bed met enkel m’n eigen warmte waar blijf ik. Je bent in beeld. Omlijst. Nee. Dat ben ik niet. Dit is niet wie je denkt dat je bent. Ben ik wel. Niet. Een betere versie, dat is wat je bent. Kop dicht. Hotel gebouwd op eerdere culturen oude begraafplaats indianen hoe verzin je het. Fundamenten op steen op oudere steen verhalen die verteld moeten zijn geweest, het behang in de muren kijkt me verwijtend aan vertelt deze verhalen opnieuw. Denk aan Hans Castor en Mann zonder ernaar te zoeken. Elke dag mijn sokloze voeten op een palimpsest tapijt. Moet iets drinken rusteloos alsof het café bijna sluit welk café? Je beseft toch dat je al lang vast zit in het labyrint. Fuck off. Echt waar. Zoals in de film. Laat me hierbuiten. Niet zoals in een boek. Kop. Dicht. ‘t Is hier geen tuin met splitsende— Boeit me niet. Je hebt geen keuze. Jij ook niet. het is al geschreven. Niks is geschreven tot het gezien werd. Loop al een paar dagen ongeschoren rond. Ik weet dat Rebecca Niet Rebecca. vanmorgen naar me keek denkend dat ik sliep tegen zichzelf zeggend hij begint er als stront uit te zien hij zou moeten schrijven maar al dat hij doet is in bed liggen achter z’n schrijfmachine zitten een balletje in het lege gooien. Op muren bonken met gedachten die nergens heen gaan. Nee ze weet niks. Heb haar al dagen niet meer genomen te moe zegt ze wel fuck you maar dan letterlijk. Te moe te bang bedoelt ze ik weet niet waarom voel de angst van haar afdruipen en alleen dat. Ik zal haar wel een reden geven om bang van te zijn als ze niet. Kom op Steven. Wat denk je toch weer? 20
7:28am Hij begint er als stront uit te zien. Hij zou moeten schrijven, maar al wat hij doet is in bed liggen tot ‘s middags. En dan wat? Achter z’n schrijfmachine zitten tot het eten klaar is. Ik hoop dat hij okee is. Ik zal me nog een laatste keer omdraaien laatste keer daarna niet meer. De typemachine roept me houdt me weg de bal in de lucht omhoog houden al wat ik wil ik wil dat ze zwijgen dat ze me niet meer zien me niet meer aanspreken een laatste keer omdraaien warmte van het bed geen sneeuw meer buiten geen sneeuw meer binnen de winter houdt me warm aarde onder zorgeloze sneeuw ben ik weinig leven omdraaien wentelen een laatste keer. Stop met ontkennen. Wat. Je ligt niet in bed. Je weet er niks van. Probeer de matras dan maar te voelen. Okee. Je voelt ze niet, hè? Bol het af. 10:44am Hij is vroeg vandaag. De bal botst al. Geen geratel van de typemachine. Misschien zou ik Danny ergens heen moeten nemen. Slapen een hele dag slapen, licht laten schijnen op de raaklijn braaklijn tussen waken en bedenken, tussen herwerken en geboren worden de warmte onder het dekbed denkbed uithollen het bed opgezet ik een stropop wil slechts nog braak liggen waar ben ik ben nieuw hier ben hier nooit geweest lig in het hotel licht schijnt binnen shining inside through the little on the rose garden shining on the zonlicht op een gebroken laatste ontmoeting in een tussenlicht koninkrijk kingdom king wat weer even weg denk ik geschud door m’n eigen gesnurk wie is Ullman voel dat hij naar me kijkt vraagt hij me naar m’n vrouw Danny lacht waar zijn de ratten van het hotel de rat zachtjes door de begroeiing van de tuin heb de job nodig tijdens het schrijven stappen de trap op nee het komt van buiten ben in de kamer wind onder de deur denk ik raap samen de woorden traditie talent wind onder deur woorden van morgen niks te voelen behalve gisteren wie ik was zorgt nu al voor de oude man die ik zal worden— Hou op met dat halfgaar gezwets. Je lijkt wel bezeten. Moei je niet. Elke seconde dat je inslaapt zit je tussen een ander z’n oren te graaien. Laat me slapen. Kan niet. Waarom dan. Je zit al aan je schrijftafel. Niks van. Voel maar. Da’s geen matras. Da’s een stoel. Hout. Ik hoef niks te voelen. Zelfs je vrouw heeft je al horen zitten. Ze weet niks. Schrijf maar. Misschien is de ruimte wel gewoon te groot om me ten volle te kunnen concentreren. Elk tapijt is hier al groter dan m’n bed en ik zit hier zo verloren aan m’n typemachine. Grote tafel, dat wel. Zou liever een balletje gooien. Komaan, concentreer verdomme. Een verhaal kortverhaal iets regel van een gedicht stuk tekst over bedenk een personage een dokter lang smal dokter Edmonds zoiets voert een onderzoek uit halve Mengele wat als hij epilepsie onderzoekt en ik weet niet vreemde testen uitvoert die kant van onze geest werkelijk maakt die zoekt naar. Hm. 21
Luister, Jack. Ben Jack niet. Toch wel. Ik heet Steven. Tuurlijk. Niet Stephen—Steven. Tuurlijk. Je weet wat ik bedoel. En jij weet dat dat niet is hoe het geschreven staat. Ik ben Steven. Okee, misschien ook Jack T. Ik heb het niet over die Jack. Ik bedoel de andere. Wie? De acteur. Ben ik niet. Natuurlijk niet, Jack. In alle geval. Je verveelt me. Pech. Doe iets. Nee. Handel volgens script. Drang om de bal te nemen ik neem de bal ik smijt pok bal tegen muur, alle wachten is wachten tot de bal die we smijten naar ons terugkeert ons leert er is geen afstand pok leven is wachten op stuiter pok wachten tot iets terugbotst straks bots pok op een ander z’n gezicht. ‘t Is hoe we elkaar aanraken 4:47pm Weer het balletje ik word er gek van. pok met altijd dezelfde bal Nee. Zo hard heeft hij nog nooit gesmeten er klopt iets niet er is iets mis. JACK? waar is hij ALLES IN ORDE? als metronoom. De maat van stok op hout tijdens de balletles. pok 4:48pm JACK? ik vertrouw hem voor geen haar waar is danny 22
Waar denk je aan. Zijn je zaken niet. Maakt niet uit. Je bent een holle man. Wat wil dat nu weer zeggen. ‘k Zie zo door je heen. ... Je bent een schaduw zonder kleur. Ik snap niet wat— Ik zal me je herinneren als gewelddadige ziel. Ik zweer het je, ik ga hen geen kwaad doen. JACK? Dag liefste zeg ik haar wat doet ze hier vraag ik me af wil waarschijnlijk kijken of ik wel schrijf of ik iets nieuw schrijf wel niks nieuws onder de winterzon en dan wat ga je eraan doen trut. Zal niet lang duren voor ik woorden weet op te graven uit het braakland van m’n bed waken slapen en ze naar haar smijten en hoop dat ze denkt dat ik ze voor haar schreef niks van ik beleef met haar gewoon m’n eerste huwelijk maar dan anders. Ook zij is een platgetreden pad afgeleefd uitgeleefd ik maak dezelfde fouten als eerder dezelfde fouten als m’n voorganger ben niet de eerste concierge niet haar eerste lief zij niet het mijne en we worden er allebei door bepaald. Liefste ik heb iets moois voor je geschreven. 4:49pm WAT DAN? er is iets iets in z’n ogen Ik zeg haar ik zeg, Frisch weht der Wind Der Heimat zu Mein Irisch Kind, Wo weilest du? en kijk gewoon naar haar recht door haar heen wachtend op antwoord laat me je nemen wo weilest du stomme trut. HET IS PRACHTIGGELOOFIK hij is weg o god Het is van mij wist je dat. WAT dannydannydanny Het hele verhaal. Van mij. Niet van hem. Van m’n leven niet word ik doolhofomlijst. Word ik doolomlijst nee niks van doet hij niet geen omlijst hof vol splitsende doolpaden. Kijkt ze naar me wat kijkt ze wat zei ik hardop wat niet wat lig ik te dromen in bed is mijn balletje al terug ze moet kapot kapot voor het balletje terug is gekaatst van de muur. Doe het. De basebalbat onder het buro verstopt de bat onder de notities eindeloze notities hetzelfde ik herhaal mezelf de bat onder de papieren onder de witte papieren bots ik sla haar ermee in het gezicht haar smalle botten haar smal gezicht de zwarte haren ik bedoel de blonde haren ze heeft geen zwarte haren in deze versie deze versie juiste versie bots neer neer ja dit is hoe het moet gaan. Mep haar voelt goed neer neer tot pulp geslagen. Stop. Wat. Jij bent niet degene die de bat vasthoudt. 23
Wat. Je staat nog altijd naar haar te staren. Nu? Ja. En zij houdt de bat vast. Jij niet. 4:53pm o god o god o god o god m’n zweet op hout glad hout hou vast de bat bou vast BLIJF VAN ME WEG JACK m’n handen m’n zweet op het hout hou vast Ik heet niet Jack. waar is danny BLIJF WEG IK ZWEER— Ik heet Steven. pok Was dat de bal? Ben ik ermee aan het smijten? BLIJF WEG WEG KLOOTZAK pok Wacht, ik volg even niet. Welke bal. pok Het is de bal niet. Of wel? Ze is je aan het slaan, hoor. 4:54pm ga toch eens dood klootzak! ga toch eens dood klootzak! ga toch eens dood ga toch eens dood ga! ga toch eens dood! Je ligt op de grond. Wat? Je ligt. Op de grond. ga toch eens dood klootzak. ga toch eens dood klootzak. ga toch eens dood klootzak. ga toch eens dood klootzak ga toch eens dood klootzak ga toch eens dood klootzak ga ga toch eens ga toch eens dood ga dood klootzak ga toch eens klootzak In een plas bloed. 24
Ik weet het. Dat is niet hoe het gaat. ga toch eens dood klootzak ga toch eens dood klootzak ga toch eens dood klootzak ga toch eens dood ga toch ga ga ga ga toch eens kloot doodzak ga ga toch eens klootzak ga dood ga dood ga dood ga klootzak ga dood toch klootzak eens klootzak toch ga klootzak ga toch toch toch ga ga toch eens dood klootzak kloot toch eens dood zak ga toch eens kloor daadzak Jack. Wat. Sta op. 4:55pm ga toch eens dood klootzak ga dood GA DOOD KLOOTZAK ga klootzak dood ga klootzak dood toch dood eens dood ga ga dood klootzak GA TOCH EENS DOOD KLOOTZAK ga ga toch toch eens eens dood dood klootzak ga klootzak ga dood ga toch ga eens ga dood ga klootzak dood ga dood toch dood eens dood klootzak eens ga eens toch eens dood ga ga ga ga ga ga ga ga klooooooooooootzak pok Wat is dat. Het geluid van het balletje. pok Stop. Je gooit het tegen de muur. ga toch eens dood klootzak ga tochklootzakga doodgadood klootzakdoodga klootzakloot eenstochdood doodtocheens glood klad zak tochtochtoch tch tch tch eens ens nsn nsnsnnn kloootzkl godlak gtchnsddkltzk tchns tchns dooooddkllll klklklklkltchdak GA TOCH EENS DOOD ktktkt kt kt kt kt kt KLOOTZAK tdtknndkktt kt kt kt ktk tkktktk ktktktkt ktk tkktk kkdlakkkdthchgggggg KLOOTZAK aoeeoo KLOOTZAK aooooeeeeeooooooooooooo KLOOTZAK KLOOTZAK KLOOTZAK Je ligt niet op de grond. Stop. In een plas bloed. KLOOTZAKKLOOTZAKKLOOTZAKKLOOTZAKKLOOTZAKKLOOTZAKKLOOTZAK doooodddodoooodklootzakdoododododod DOODklootzakDOODklootzakDOOD KLOOTZAKKLOOTZAKKLOOTZAKKLOOT ns gatochnsgagtochnskltlkzak kntzak doodododooddodogatk kltzk g ns ns ns kltzk kloooooooooooooooooooooooooooootzakkkkkkkkk klootzak ga Je zit nog altijd achter je typemachine. 25
M’n benen krijgen kramp zit al veel te lang stil verdomme nog altijd een witte pagina nee ik lig op de grond het is de bat niet de bal. Je bent veilig. Waar is Shelley wacht zo heet ze niet Rebecca Wendy wacht. Goed. Ik lig op de grond ze slaat me tot pulp maak me kapot ontschrijf alles ontrafel de pagina’s herschrijf het script ik zal de woorden wel bedenken nieuwe woorden andere woorden schrijf toch eens iets anders klootzak— pok wat is dat geluid het is het balletje. Ik gooi het tegen de muur en weet dat ik Shelley niet Rebecca moet kapotmaken. Goed. Ze was hier niet eens ik heb niet heb niet ja ik wil wel iets drinken dacht dat deze bar verlaten was nee dat is ze niet. Het glas zo koud het glas sterk vol rond in hand ik steek haar met de scherven nee het is een bijl zeg de woorden niet duw je hoofd niet door het hout zeg de woorden niet slik ze in als medicijn. Alles verdubbeld, ontdubbeld. Wat bestaat splitst zich niet op is al opgesplitst. Iedereen is Daniel. Danny. Ronddraaiend als een gyroscoop, armen uitgestrekt, verhaal ontspint zich. Draai ik rond Danny? Draait alles rond Danny? Hoe eindigt dit? De boiler het vuur de foto omlijst. Ik denk niet dat ze het hotel zullen opblazen kan niet. Nee ik moet het hotel opblazen wat denk ik toch weer ik moet het opblazen ik loop niet in de. Waar zijn ze? Draai een hoek om. Ik haal je in, Danny. Het Overlook was een toorts nu, vlammend de hemel in en straks na toortslicht rood op bezwete gelaten komt de kille stilte in de tuinen ben ik daar nu? Draai een hoek om. Is dit een doolhof? De heggenschepsels stonden allemaal in hun oorspronkelijke posities, maar waren ontbloot, verzwart, verschroeid brandend brandend brandend brandend. Hun dode takken boven me ik ben in het labyrint dat ben ik niet. Draai een hoek om. Danny. Het gaat opblazen terwijl het vuur af- en toeneemt en het dak van het hotel zal inzakken – eerst de westervleugel, dan die in het oosten, en seconden nadien het centrale dak dat is hoe het zal gaan draai een hoek om wat waar is deze kou waar komt die van. Het zou schroeiend heet moeten zijn de hitte zou overal moeten zijn het lange duister zou over moeten zijn waarom dan zo koud zo koud zo koud waar is Danny. Het was een droom nee moord beeldmoord ik kan m’n voeten niet bewegen in de verte starend kan m’n gezicht niet bewegen geen gelaatsuitdrukkingen meer gedaan schluss de lichten de sneeuw ik lig niet in bed zit niet achter m’n buro lig niet op de grond in een plas bloed ben niet in het hotel het staat niet in brand ik zwerf aan de rand van een doolhof voorbij de rand van bewustzijn niet meer koud geheel aangevreten door vries en razend. Ik staar in de. Waarom zie ik mezelf wegbewegend stilzittend onbeweeglijk onbewogen al lang in beeld niet in woord wie leefde sterft nu met weinig geduld met eeuwig geduld waar is mijn grafschrift het was me beloofd er is slechts een steen. Ik zei het je toch. Laat me gerust. Het staat al lang geschreven. Niks is geschreven. Jawel. Want het is gezien. De ontploffing is geschreven. Ik heb het over het script. Ik luister niet naar jou. Toch wel. Laat me gerust. 26
Je bent in het labyrint. Nee. In beeld. Nee nee nee. Kijk naar de datum, papa. Nee nee nee nee nee. Het is 1980. Het klopt niet. Zeker wel. Dit ben jij. Jack. Steven. Omlijst en bevroren. Dat is niet hoe ik ga. Grijnslachend. Het is niet de manier. Niet met een knal. Bol het af. Met stil gejammer.
©Brad Holland: Eye to eye with Mr. T, olie op doek, 1983.
27
Delphine Lecompte
‘Blijf toch gewoon schrijven, desnoods zonder lezers’
EEN INGEVING IN DE DROGE VOEDING Mijn hand twijfelt tussen rijst en makreel Nog voor ik gekozen heb krijg ik een ingeving voor een gedicht Ik heb een groene bic maar geen blad papier Op mijn voetrug ziet mijn ingeving er helemaal niet geniaal uit Het ligt aan mijn voetrug, mijn te weinig gelikte voetrug. Ik verlaat de winkel zonder makreel en ik kom De profetische glasblazer tegen in het park Waar ik twee maanden geleden een dobbelsteen heb gekregen van een kind Ze kon al praten, ze zei: ‘Mijn vader is gokverslaafd.’ Ik wilde bijna zeggen: ‘De mijne ook, laat hem vallen.’ De profetische glasblazer beweert dat de ingeving op mijn voetrug plagiaat is Ik geef hem mijn pak rijst om vast te houden Ik buk me en spuug op mijn voetrug Mijn ingeving verdwijnt, de glasblazer mag de rijst houden Ik hoop dat zijn onverdiende vrouw in een rijstkorrel stikt. De profetische glasblazer bedankt mij overdreven voor de rijst Cunnilingus onder een tamme kastanje is overdreven, naar mijn mening Toch geniet ik met volle teugen Wanneer ik klaarkom denk ik aan de ouders die ik heb gekwetst: 4 2 van mij, een moeder van een Finse astronoom, en de vader van mijn nicht. Na het orgasme voel ik mij ongetrouwd Dat ben ik ook Dat begrijp ik ook; dat ik geen goede kandidaat ben Eindelijk thuis dood ik een steigerende spin wiens web nuttiger is dan dit gedicht.
28
DE PROFETISCHE GLASBLAZER LUISTERT GEDWEE NAAR MIJN DIEPVRIESBLUES De profetische glasblazer weet bitter weinig van aquaria Hij vraagt raad aan mij, maar ik weet bitterder minder Hij blaast de aankoop van de vierendertig of meer aquaria af En laat me mijn gal uitspuwen over mijn nieuwe arbeidsbemiddelaarster Ze luistert niet naar de blues en ze wil dat ik uitgesproken dankbaar ben. Dankbaar wanneer ze een nachtelijke job in de diepvriessector voor mij vindt Ik heb het gisternacht geprobeerd, drieëndertig of meer minuten lang Broccoliroosjes vermomd als tumoren passeerden sneller dan eendjes Op de kermis, en ook de spruiten vermomd als gezond ontglipten mij steeds De enige collega die tegen me sprak zei: ‘Je houdt het hier geen halfuur vol!’ Ha!! I proved him wrong, didn’t I?! De profetische glasblazer onderbreekt mij Zodat we zwijgend kunnen doen alsof een reiger een omen is Maar de reiger is geen omen, en de ekster die we negeren Is evenmin een voorteken, goed of slecht. Ik vraag aan de profetische glasblazer of hij me wil leren vazen maken Dan kan ik vazen maken voor alle chronische hypochonders die ik ken Dan kan ik vazen geven aan alle chronische hypochonders die ik ken Dan kan ik zonder onzekerheid bloemen schenken aan alle chronische hypochonders die ik ken Ik ken er tweeëndertig of meer, maar de profetische glasblazer wil me niets leren. Hij ziet in de toekomst dat ik hardleers blijf Hij zegt: ‘Blijf toch gewoon schrijven, desnoods zonder lezers..’ OK! Ik zal blijven schrijven, desnoods zonder jullie.
29
Tim Aarts
Romeo vs. Tromeo
Lloyd Kaufman draaide de schimmige low budget productie Tromeo & Juliet.
Baz Luhrmann draaide de gigantische spektakelproductie Romeo + Juliet.
Soms lijkt het wel alsof mensen het waardevoller vinden om te weten wie iets heeft gemaakt, in plaats van wat iemand heeft gemaakt. Dit vraagstuk speelt in het bijzonder bij cultureel erfgoed vaak een relevante rol. Zijn we al 400 jaar zo dol op Shakespeare omdat hij fantastische verhalen als Romeo en Julia schreef? Of is Romeo en Julia nog steeds zo beroemd omdat het een werk van Shakespeare is? Aan welke vraag we meer waarde hechten, ‘wie’ of ‘wat’, laat ik aan u over. Romeo en Julia wordt, hoe dan ook, zelfs na vier eeuwen nog gezien als een van de fraaiste liefdesverhalen aller tijden. Zeer indrukwekkend. Er zijn maar weinig verhalenvertellers die na zo veel tijd nog zo’n invloed op de popular culture uitoefenen als William Shakespeare. Ja, verhalen over verboden liefde produceren, dat kon onze Bill als geen ander!
Mag ik u, voordat we verder gaan, nog even iets verklappen? Over die goeie ouwe William? En zijn romantische liefdestragedie? Niet verder vertellen hoor maar, die is dus, zeg maar, niet van hem. Eigenlijk. Dat heb ‘ie gejat. Die Shakespeare. Dus. Maar mondje dicht, hé? Comment, comment?!?! Shakespeare is niet de geestelijk vader van ‘The Most Excellent and Lamentable Tragedy of Romeo and Juliet’?! Nee natuurlijk niet! Het was toch ook te mooi om waar te zijn. Kun je dan ook niemand meer vertrouwen anno 1596? Het verhaal van Romeo en Julia is in werkelijkheid het verhaal van Mariotto en Gianozza en werd geschreven door de Italiaan Masuccio Salernitano. Shakespeares toneelstuk mag dan de bekendste bewerking zijn, het begon allemaal bij Meneer Salernitano. Zo leer je nog eens wat. 30
Het verhaal over Shakespeares gestolen toneelstuk is trouwens niet het enige verhaal waarbij de trefwoorden ‘Romeo’, ‘Julia’ en ‘jatwerk’ een grote rol spelen. Nog maar een paar jaar geleden was er iemand die nog zo’n geintje heeft uitgehaald.
jaar waarin het vierhonderdjarig bestaan van Romeo en Julia groot nieuws was. In zijn autobiografie schrijft Kaufman er het volgende over: ‘ondanks het feit dat wij al klaar waren met filmen toen Luhrmann nog moest beginnen, dachten sommige media dat we aan het meeliften waren. Een van de publicaties, het altijd idiote Village Voice […], noemde onze openingssequentie een “persiflage” van Luhrmanns opening!’ We mogen met enige zekerheid concluderen dat ook de Amerikaanse filmjournalist niet vies is van nalatige research. En zo geschiedde. Een fopruzie over twee films met een vergelijkbare interpretatie van een toneelstuk waarvan de befaamde auteur niet eens de oorspronkelijke bedenker blijkt te zijn. Begrijpt u het nog?
Ditmaal niet in de wereld van het theater maar in onze favoriete der kunstvormen: de speelfilm. Tevens de meest zakelijke en schimmige kunstvorm, waarvan Werner Herzog niet voor niets zij: ‘film is niet de kunst van academici maar van de analfabeten.’ 1996 is het jaar van Baz Luhrmanns Romeo + Juliet, een gigantische spektakelproductie met hoofdrollen voor tieneridolen Leonardo DiCaprio en Claire Danes. Luhrmann wil op de 400ste verjaardag van Romeo en Julia het bioscooppubliek trakteren op de ultieme filmversies van Salernitano’s Shakespeares meesterwerk. Niet zomaar een stoffig, theatraal kostuumdrama. Neen, integendeel. Luhrmann belooft dat dit geen Shakespeare-film voor de intelligentsia wordt, maar liever een Hollywood blockbuster waar het grote popcornpubliek zijn vingers bij kan aflikken. Romeo + Juliet zou zich gaan afspelen in het heden, gesitueerd rond punkbendes en tienerhormonen, wordt hyper visueel en relevant voor het decennium. Dat wordt vast en zeker een topfilm. Kaching! En dan is het natuurlijk retevervelend als twee brutale producenten uit New York met je idee gaan lopen en besluiten een concurrerende punkversie van Romeo en Julia te maken. Dat is precies wat er in 1996 gebeurde. Het sukkelige Tromeo and Juliet was een goedkope en laffe poging mee te liften met het succes van deze grote Hollywood hit. Wat een zielige manier van films produceren, om op deze manier in te haken op andermans potentie. De parasieten van de Amerikaanse filmindustrie, dat waren het!
Ondanks de vluchtige, foutieve nieuwsberichten is er dus nooit écht grote ophef of verontwaardiging geweest over de kwestie Romeo vs. Tromeo. Jammer eigenlijk, want verhalen over concurrerende films en makers die elkaar het licht in de ogen niet gunnen, zijn vaak bijzonder smeuïg. Heerlijk om te lezen. De confrontatie tussen deze twee specifieke Shakespeare-verfilmingen spreekt in het bijzonder tot de verbeelding vanwege de verhoudingen tussen de cineasten. Baz Luhrmann is het Australische wünderkind dat door het grote, zakelijke Hollywood werd omarmd. Lloyd Kaufman is de kleine, brutale, onafhankelijke ondernemer, die films vol bloed, sex en geweld aflevert en ze Kunst met een hoofdletter K durft te noemen. Dit is een klassiek geval van David tegen Goliath. De massa vs. de niche. Zij zijn groot en ik ben klein. Merkt u al dat ik bevooroordeeld ben? De rol van David wordt in dit geval vertolkt door Lloyd Kaufman. Hoewel hij zichzelf zo nooit zou omschrijven, is hij een filmmaker in de klassieke B-film traditie, die in de jaren ‘80 naam maakte als regisseur van uitzonderlijk botte en ongenuanceerde ruwe diamanten. Zijn bekendste ruwe diamant is de anarchistische horrorkomedie The Toxic Avenger de megahit uit 1984 waarin een schrale nerd in aanraking komt met chemisch restafval en verandert in een beresterk, gespierd, maar misvormd monster. De Toxic Avenger, of Toxie, neemt het op voor de zwakkere in de samenleving en krijgt het al snel aan de stok met lokale bendes en de corrupte beleidsmakers van het stadje Tromaville. Surrealistische überpulp met een vleugje sociaal commentaar, genieten! Deze en andere films produceert Kaufman, met veel liefde en overtuiging, samen met Michael Herz onder de bedrijfsnaam Troma. De Troma-studio, nog altijd bescheiden van schaal, is voor velen een icoon van de onafhankelijke cinema geworden. Ik heb de eer gehad Dhr. Kaufman in 2010 persoonlijk te ontmoeten, een van de meest verwarrende weekenden in mijn leven. Tijdens een retrospectief van zijn werk in het Film Museum (toen nog op de oude locatie in het Vondelpark) heb ik een privémeeting weten te organiseren waarbij ik gelegenheid kreeg wat dialoogscènes met hem te filmen.
Dat wil zeggen… als dat allemaal waar was geweest. Ja, Luhrmanns Romeo + Juliet was inderdaad de flitsende Shakespeare-film die hij beloofde te maken. En ja, in 1996 draaide Lloyd Kaufmans schimmige lowbudget productie Tromeo & Juliet inderdaad vrijwel tegelijk met de versie van Luhrmann in de Amerikaanse bioscopen. Maar jatwerk was het allerminst. In de aanloop naar de uitgave van ‘Romeo + Juliet’ beginnen verschillende grote entertainment nieuwsdiensten en vakbladen te schrijven over een obscure parasiet genaamd Tromeo and Juliet. De kwestie heeft nooit de omvang van schandaal gekregen, maar blij was de gevestigde Hollywood-orde met deze concurrent niet. De grote grap van het hele verhaal is natuurlijk dat de eerste versie van het scenario dat uiteindelijk Tromeo & Juliet zou worden al in 1992 (!) werd afgeleverd. Toen was Baz Luhrmann nog hard aan zijn speelfilmdebuut Strictly Ballroom aan het sleutelen. Het maakt de ophef over de vermeende meeloper Kaufman extra curieus, een vluchtige nieuwshype in een 31
Het idee was deze beelden te verwerken in een korte film die ik (want ik heb ook een reputatie als prutser hoog te houden) nooit heb afgemaakt.
Juliet wel opboksen tegen deze Hollywoodgigant? Om daar achter te komen heb ik mij speciaal voor u, lieve lezer, een dag opgesloten in mijn slaapkamer met één laptop en twee DVD’s. Ik denk dat u wel kan raden welke films ik die dag heb bekeken. Op mijn schoot een schrift (voor de notulen), links van mij een bak popcorn (voor het bioscoopgevoel) en rechts van mij Dr. Pepper (voor medische noodgevallen).
Onze David is een icoon van de cinematografische onafhankelijkheid, van compromisloze artistieke vrijheid. Wat zegt dat over onze Goliath? Dan zal dat wel het schoothondje van de Hollywoodbonzen zijn zeker?
Voordat ik mijn oordeel met u deel zal ik u vlug nog even vertellen waar dat hele Romeo en Julia ook al weer over ging. Lezers die reeds bekend zijn met het verhaal van Romeo en Julia, slaat u deze alinea liever even over. Twee adellijke families, Montague en Capulet, zijn verwikkeld in een strijd zonder einde. Ondanks deze koude oorlog worden Romeo (de zoon van Lord en Lady Montague) en Julia (de dochter van Lord en Lady Capulet) na een toevallige ontmoeting dermate hoteldebotel van elkander dat ze spontaan besluiten te trouwen, maar dan wel in stiekeme geheimigheid. Voor ze de kans krijgen hun thuissituatie te ontvluchten en vredig samen te leven slaat het noodlot toe. Romeo raakt betrokken bij de dood van vriend Mercutio en vijand Tybalt, Julia zal binnen enkele dagen gedwongen worden met Heer Paris te trouwen. Paniek! Gelukkig schiet Broeder Lorenzo te hulp. Hij geeft Julia een middel waardoor ze op haar huwelijksdag schijndood zal zijn. Broeder Lorenzo doet een nobele poging de gevluchte Romeo te betrekken bij zijn plan, maar door miscommunicatie (het zal eens niet zo zijn) meent Romeo dat zijn Julia écht ge-
Dat is misschien wat overdreven, maar dat Baz Luhrmann graag ongegeneerd bombastische films maakt, kunnen we niet ontkennen. De Australiër begon zijn carrière als acteur en brak in 1992 door als cineast met zijn zinderende speelfilmdebuut Strictly Ballroom, gebaseerd op zijn eigen theaterstuk. Strictly Ballroom maakte grote indruk vanwege de eigenzinnige, visuele signatuur die Luhrmann sindsdien heeft verwerkt in al zijn films. De iconografie van het theater is in zijn werk zeer prominent aanwezig. Dat was vooral te zien in zijn meesterwerk Moulin Rouge, zijn eerste film na Romeo + Juliet. Moulin Rouge is een overweldigende combinatie van film, muziek, en (erotische) podiumkunsten. Het resultaat mag er zijn. Het is een hoogtepunt op een toch al indrukwekkende curriculum vitae. Maar hoe zit het met Luhrmanns interpretatie van Romeo en Julia? Haalt die het niveau van zijn latere Moulin Rouge? En kan Kaufmans kleinschalige, kwetsbare Tromeo and 32
storven is. Tegen de tijd dat Julia haar ogen weer heeft geopend heeft Romeo, in haar naam, zelfmoord gepleegd. Julia grijpt naar de dichtstbijzijnde dolk en volgt zijn voorbeeld. Einde. Applaus. Dit verhaal komt u niet bekend voor? Onder welke steen heeft u gelegen?
wordt aan het verhaal. In de rest van de film worden we geacht het verhaal vooral in gestileerde beelden tot ons te nemen. Dat is natuurlijk waar film goed in is, maar waarom dan zo krampachtig vasthouden aan de originele Shakespeareaanse tekst? Is dit nou klassieke of moderne Shakespeare? Ik heb geen idee. Baz denk ik ook niet. Pretentieuze onzin. Zonde, zonde, eeuwig zonde.
Bent u al nieuwsgierig geworden naar mijn oordeel over Luhrmanns film? Dan zal ik u niet langer in spanning houden. Romeo + Juliet is een ongelofelijke kutfilm. Een grote, bruine, glimmende drol van een film, die tijdens hernieuwde kennismaking nog net zo vers ruikt als dat ‘ie in 1996 moet zijn geweest. Zo, dat lucht op. Romeo + Juliet probeert het klassieke verhaal in een jong en modern jasje te steken, maar houdt tegelijkertijd vast aan de dialoog en structuur van het originele stuk. In die keuze voor het gebruik van Shakespeares originele draaiboek ligt de kern van het probleem. In promotionele interviews liet Baz Luhrmann graag weten wat zijn overkoepelende visie voor dit project was. Luhrmann wilde een Shakespearefilm maken zoals Shakespeare die zelf geregisseerd zou kunnen hebben. Daar bedoelt hij mee dat deze versie de rollercoasterrit moest worden die het klassieke Romeo and Juliet voor een publiek uit 1596 ook moet zijn geweest. Een adembenemend spektakel vol passie en vuur. Bigger is better! Hoe Amerikaans wil je het hebben? Nou, dáár is Meneer Luhrmann in geslaagd, want deze film is werkelijk te hyperactief voor woorden. Het beeld wordt non-stop gevuld met zo veel mogelijk exotische vormen en kleuren met als resultaat een filmervaring die visueel zeer prikkelend is. Maar ik vraag me dan af: heeft een 400 jaar oud verhaal, dat nog dagelijks volle toneelzalen trekt, dat nodig? De benadering van Baz is ongetwijfeld goed bedoeld, maar hij slaat de plank volledig mis. Zijn keuze om de originele Shakespeareaanse tekst te gebruiken is nobel, maar staat haaks op zijn vernieuwde ideeën. De oorspronkelijke Shakespeare-dialoog botst met de hypermoderne vormgeving en vice versa. Er is niet zo goed nagedacht over hoe de oude wereld van Shakespeare met de nieuwe (zeker niet verkeerde) wereld van Shakespeare te verenigen is. Het resultaat is een schizofrene film die continu aan het schakelen is tussen twee stijlvormen en daardoor recht doet aan geen van beide. Een heel vervelende kijkervaring en érg zonde van 14 miljoen Amerikaanse dollars. Want ja, zoveel kostte dit mislukte experiment. Dat wil overigens niet zeggen dat er niks te genieten valt. Met name de legendarische balkonscène komt dankzij de jonge sterren, Leonardo DiCaprio en Claire Daines, goed uit de verf, waarschijnlijk omdat het een van de weinige momenten is die enige vorm van subtiliteit uitstraalt. De scène is zacht en teder en vormt een rustmoment dat de kijker na 30 minuten flitsend filmvermaak hard nodig heeft. Ook uit de voortreffelijk overdreven dood van Mercutio ontstaat een sterke scène, waaruit blijkt dat Luhrmanns epische benadering weldegelijk potentie heeft. Kenmerkend aan deze twee scènes is dat in beide gevallen de stijl ondergeschikt
Romeo + Juliet is een truckje van een slechte goochelaar. Waarschijnlijk een goochelaar die drinkt. En zijn vrouw slaat.
Nadat ik een uurtje in de film zat schoot mij het volgende te binnen. Bazz Luhrmanns film doet me denken aan een optreden van een minderjarig jazzorkest in het populaire VARA-programma De Wereld Draait Door. Een groepje basisscholieren, de oudste niet ouder dan 12, had een jazz-klassieker uit het hoofd geleerd. Ze wisten het tijdens de uitzending foutloos te reproduceren. Knap, maar geen jazz! Het kenmerkende van dit muziekgenre zit hem nou juist in de improvisationele mogelijkheden van de uitvoerder. Als je een achtjarige snotneus drie maanden laat oefenen op het zogenaamd ‘onverwacht’ aanslaan van een toon, dan verlies je de essentie van deze muziek. Dat is Luhrmanns Shakespeareverfilming in een notendop. Hij heeft een groepje apen een tekst uit het hoofd laten leren en het resultaat met veel bombarie geregistreerd. Knap en onmiskenbaar indrukwekkend, maar het heeft niets met Shakespeare van doen. Niet dat ik nu een expert ben op het gebied van Billy Shakepeares toneelkunsten, maar iedereen met een beetje film analytisch vermogen kan zien dat Romeo + Juliet geen hart heeft. Romeo + Juliet is een truckje van een slechte goochelaar. Waarschijnlijk een goochelaar die drinkt. En zijn vrouw slaat. Tot zover Goliath. Dan ga ik u nu zeker vertellen dat voor de triomfantelijke overwinning van onze David niets meer in de weg staat? Ja, maar toch ook nee. Ook Lloyd Kaufman moet het een beetje van de gimmicks hebben, maar in tegenstelling tot geflopte magiër Luhrmann zet Kaufman met Tromeo and Juliet een heel overtuigende Tommy Cooper neer. Op het eerste gezicht lijkt het op prutswerk, maar wie tussen de regels leest ziet dat deze act leeft. En hoe! Ook Tromeo and Juliet volgt in grote lijnen het verhaal van Shakespeare, maar verwerpt het gebruik van de oorspronkelijke Shakespeareaanse tekst. Het schijnt dat ook Kaufman van plan was het originele stuk als uitgangspunt te nemen, maar zijn co-scenarist (James Gunn, inmiddels zelf een volwaardige cultregisseur) overtuigde hem het anders aan te pakken. Deze versie is daardoor 33
een stuk beter te volgen. Bovendien is Kaufman niet bang een geheel eigen draai te geven aan de eeuwenoude liefdestragedie. Alle Troma-films zijn bekend om hun compromisloze botheid en deze film mag niet achter blijven. In dit geval uit dat zich vooral in het puberale gedrag van de twee punkbendes, de Que’s en de Capulet’s, wier strijd veel bloederiger en vunziger is dan die van hun tegenhangers in de Baz Luhrmann-film.
gankelijk is geworden als dat hij had kunnen zijn. Een gemiste kans dus. Laten we echter niet vergeten dat Tromeo and Juliet, in tegestelling tot crowdpleaser Romeo + Juliet, een nichefilm is en als zodanig beoordeeld moet worden. En als provocerende nichefilm is het een bijzonder geslaagd experiment. Goed gedaan Lloyd! Tot zo ver Romeo. Tot zo ver Tromeo. Luhrmann had het voordeel van een flinke zak geld en een sterrencast. Kaufman had het voordeel van creatieve vrijheid en authenticiteit. Dus won David van Golitah? Tja, dat ligt dus helemaal aan wie je het vraagt. Het moge duidelijk zijn dat ik persoonlijk Romeo + Juliet het voordeel van de twijfel niet gun, maar dat zegt misschien meer over mij dan over de film zelf. En ondanks het feit dat ik een bevooroordeelde liefhebber van het Troma-genre ben kan ik ook Tromeo and Juliet niet vol overtuiging aanraden als alternatief. Een volkomen eerlijke vergelijking tussen de twee films is namelijk eigenlijk niet mogelijk. Ze komen voort uit zulke verschillende culturen dat ze nooit écht met elkaar zouden kunnen concurreren.
Kaufman omschrijft zijn Troma films als ‘de hete pepers op de culturele pizza’, een gehele filmografie samengevat in één zin.
Daarnaast zijn er enkele typische Kaufmanesque toevoegingen aan het verhaal. De meest opvallende is de manier waarop de relatie tussen Juliet en haar vader op scherp wordt gezet door een incestueuze relatie tussen de twee te suggereren. Hoewel de film hierdoor een nare, soms akelige, ondertoon krijgt die sommige kijkers zal vervreemden, is de signatuur van Troma vele malen persoonlijker dan de kleurrijke zeepbel die Luhrmann ons voorschotelt. Luhrmann belooft ons Shakespeares Romeo en Julia en slaat zo door in deze doelstelling dat hij zijn film van een eigen identiteit berooft. Kaufman belooft ons Kaufmans Romeo en Julia, en niemand die zo goed weet hoe je Lloyd Kaufman-films moet maken als Lloyd Kaufman. Hij heeft zelfs het lef het einde aan te passen en Tromeo en Juliet een happy ending te geven. Controversieel, maar hilarisch uitgevoerd. Deze eindscène is een dikke middelvinger naar gestandaardiseerde Hollywood-romantiek. Kaufman omschrijft zijn Troma films als ‘de hete pepers op de culturele pizza’, een gehele filmografie samengevat in één zin. Het zijn films die niet door iedereen worden gewaardeerd, maar wel een functionele bijdrage leveren aan het palet van beschikbare kunstsmaken. Lloyd Kaufman is al veertig jaar de rebellerende puber onder de filmauteurs en dat doet hij als geen ander.
Enerzijds was er Baz Luhrmanns Romeo + Juliet, die film die natuurlijk (hoe kan het ook anders) een gigantische kaskraker was. Alleen al de aanwezigheid van Leonardo Di Caprio als de ultieme nineties Romeo garandeerde bioscoopzalen vol tienermeisjes met vlinders in de voorbips. Luhrmann’s volgende film was het fantastische Moulin Rouge, de film waarin hij zijn bombastische stijl perfectioneerde. Anderzijds was er Tromeo and Juliet, die geen miljoenenpubliek trok, maar voor Lloyd Kaufman wel een persoonlijke triomf was. Toen de film uitkwam was hij als regisseur zes jaar afwezig geweest. Tromeo and Juliet draaide voornamelijk in filmhuizen. Nieuw terrein voor B-filmer Kaufman, wiens werk, tot dan toe beoordeeld als pulpcinema, nu voor het eerst werd gezien als popart. Zo ziet u maar weer, de strijd waar de filmjournalistiek in 1996 zo op had gehoopt, kent geen winnaars. Appels en peren, ’t Is maar net waar je zin in hebt.
Toch is Kaufmans eigenzinnige handschrift niet genoeg om de film een onmiskenbaar meesterwerk te kunnen noemen. Tromeo and Juliet is te veel afhankelijk van slap camerawerk en een onevenwichtige muzikale score. Het is duidelijk dat Kaufman alle elementen in huis heeft om van deze Shakespeare klassieker de ultieme punkversie te maken, maar die elementen komen nooit helemaal mooi samen. De film is bij vlagen magistraal en dan weer onbedoeld amateuristisch. Als het geheel een consistentere vorm had gekregen dan was dat de Tromeo-and-Juliet-Experience zeker ten goeden gekomen. Hoewel de balans bij verre niet zo zoek is als bij Romeo + Juliet is het jammer dat deze Troma film niet zo toe-
Vier eeuwen geleden werd een jonge, Britse dromer geraakt door de liefdestraegie van Mariotto en Gianozza. Het verhaal heeft zoveel indruk op hem gemaakt dat hij heeft besloten zijn eigen versie van het verhaal te maken. Dat mag dan wel jatwerk zijn geweest, maar als William Skakespeare geen ideeën van anderen mag lenen, wie dan wel? Plaats twaalf kunstenaars voor enkele uren in één ruimte met verf, kwasten en een naaktmodel. Krijg je dan twaalf keer dezelfde schildering? Welnee! De kunst van het ‘kunstellen’ zit hem niet in het model maar in de interpretatie van de Kunstler. En 34
Claire Danes en Leonardo DiCaprio brengen een zoenoffer in Romeo + Juliet.
als we dat naaktmodel vervangen met een document genaamd ‘The Most Excellent and Lamentable Tragedy of Romeo and Juliet’ dan verandert er aan die situatie niet zo bijster veel. Film, theater, audiodrama, stripboek of videogame, welke verhalende kunstvorm jouw voorkeur heeft – het publiek moet het verhaal door de ogen van de kunstenaar zien. Wie het verhaal van Romeo en Julia ervaart, ervaart het verhaal van Mariotto en Gianozza gezien door de ogen van Shakespeare. Met dat in het achterhoofd is het zinloos om zielig te gaan lopen doen over een mogelijke clash tussen de interpretaties die Luhrmann en Kaufman er op na houden. De zaak Romeo vs. Tromeo mag er dan een zonder échte winnaars zijn, échte verliezers zijn er wel. Ik heb het dan natuurlijk over de op sensatie beluste filmjournalisten anno 1996. Die hebben namelijk helemaal niets begrepen van het belang van persoonlijke interpretatie.
Ze zagen niets anders dan twee moderne Julia’s en twee moderne Romeo’s. Met die gesloten visie doen ze zichzelf te kort. Sinds de geboorte van de cinema zijn er al meer dan vijftien speelfilms over Romeo en Julia gemaakt. Meer dan vijftien! En dan wakker liggen over twee films die per ongeluk wat van elkaar weg hebben? Lazer toch op. Het idee dat het verhaal van Romeo en Julia vanuit zoveel verschillende perspectieven is verteld, en uit nog veel meer perspectieven verteld zal gaan worden, verwarmt mijn hart. Of dat nou allemaal goede films zijn of niet interesseert me geen zier. En Baz en Lloyd al helemaal niet. Daar ging het hen namelijk helemaal niet om. Het zal ze een worst wezen wat de ander met de materie doet. Beide heren kunnen terugkijken op hun project en vol overtuiging het belangrijkste zeggen wat er over hun Shakepseare verfilming te vertellen valt: ‘het is misschien niet de beste Shakespeare, maar het is wel mijn Shakespeare.’ ❚
35
Levity Peters
De toe-eigening
)
prestatie zo waardevol had gevonden dat het de moeite waard was geweest om haar te imiteren. Als beeldend kunstenaar werk ik tegenwoordig alleen nog met de camera. Fotografie behelst altijd een soort diefstal; je ontleent je beelden aan de werkelijkheid. Regelmatig fotografeer ik graffiti, resten van affiches enz. Dat zijn de momenten bij uitstek dat ik mij realiseer het werk van anderen te gebruiken. Zonder slecht geweten overigens. Er zijn momenten geweest dat ik daar vanaf zag. Als kind had ik een film gezien over Le Palais Idéal, het bouwwerk van Ferdinand Cheval (1836 – 1924), een Franse postbode die in Hauterives, in 30 jaar tijd in zijn eentje met zwerfkeien, cement en gaas, een fantasiepaleis bouwde. De surrealisten waren er wild van. Er bestaat een foto waarop je André Breton ziet, de voorganger van de surrealisten, in een zware leren jas, voor een van de ingangen van het Palais Idéal. Toen ik die film had gezien was ik zo enthousiast geweest dat ik mij had voorgenomen het ooit te zullen bezoeken. Dertig jaar later pas was het zover. Uren heb ik er rond gelopen, betoverd door de fantastische verhalen die de postbode had bedacht over de betekenis van het leven en van het leven van de mens. Voor mij was het bouwwerk eerder een tempel dan een paleis. Ik heb er geen foto van genomen. Schroom. Ik maakte wel foto’s van Chevals graf, dat hij ook zelf gebouwd heeft, maar dat niet het onaardse heeft van Le Palais Idéal. Vormen die in Le Palais Idéal betekenis hebben, lijken hier niet meer dan franje; verfraaiing. Je moet jezelf niet imiteren. Dat lukt je niet. Een andere plek die al lang op mijn verlanglijst stond om te bezoeken was Verdun. Geen idee waarom ik daarheen wilde. Een half miljoen mannen zijn daar omgekomen; hoe moet je het noemen: gesneuveld? Vermoord? Geweld fascineert. Op de een of andere manier lijken we erdoor geconfronteerd te worden met een van onze basisdrijfveren. De Frans Amerikaanse filosoof René Girard beweert dat geweld de basis vormt van onze cultuur. Soms heb ik het idee dat geweld nog sterker fascineert dan seks. Wanneer je de filmindustrie mag geloven is dat zeker het geval. Het is wonderlijk genoeg geen taboe, zoals het in beeld brengen van seks. In ieder geval: omstreeks dezelfde tijd als Le palais Ideal, bezocht ik de forten bij Verdun, dwaalde door het bos dat na 1918 op het slagveld was aangeplant, en bezocht het ossuarium. Dat laatste is een van de vreemdste monumenten die ik ken. Het gebouw zelf, een hoge toren met symmetrisch
De postbode Ferdinand Cheval bouwde zijn eigen Ideaal Paleis. Wie deed het hem na? Wellicht velen, maar slechts in hun droom en dan is elke vorm van plagiaat toegelaten.
)
Het is mij twee maal overkomen dat iemand mij vroeg of hij enkele regels van mij in een gedicht mocht gebruiken. ‘Maar natuurlijk! Als je maar vermeldt dat ze van mij zijn.’ Dat bleek in beide gevallen teveel gevraagd. Het heeft iets vreemds, die wens te pronken met andermans veren. Of niet? In de tijd dat ik nog op de kunstacademie zat was mij gevraagd om een poster te ontwerpen voor het toenmalige Kriterion, een soort alternatieve bioscoop in het Groothandelsgebouw in Rotterdam. Het betrof een cyclus over seks in de film. Het lettertype dat ik daarvoor ontworpen had, bleek later gebruikt voor affiches van De Maagdenhuisbezetting. Ik heb mij een tijdlang bestolen gevoeld. Later heb ik het lettertype nergens meer gezien; zo goed was het nou ook weer niet. Het paste in de tijd. Dat was alles. Toch was er ook de heimelijke trots dat iemand mijn 36
twee lage vleugels, reist als een erecte penis boven een enorme wit bekruiste begraafplaats uit. In het gebouw rusten de onidentificeerbare resten van talloze soldaten. Ik vond het gênant om bij mijzelf de ongerichte fascinatie te bespeuren waarmee ik door de ramen keek die inkijk bieden op dit gigantische massagraf. De gaten in de schedels, de gebroken botten, verwoeste heupbeenderen - ik kwam er niet van los. Het stemde mij ook beschaamd, en verdrietig. Hoe je oog in oog met deze tastbare bewijzen van gesanctioneerde moord, het lijden van die jongens, mannen, en hun families kunt negeren en vergeten. Ook hier nam ik geen enkele foto. Ik kon het niet aan om mijn fascinatie te laten prevaleren boven het moreel onaanvaardbare.
van alle tijden is. Picasso eigende zich gemakkelijk werk van anderen toe; hij ging ermee in dialoog, misvormde het naar eigen believen, of behandelde het zo respectvol, dat het lijkt of hij ons alleen maar wilde tonen hoe bijzonder dat werk was. Echt vervalsen is een strategie; het is je de stijl van een ander of van anderen eigen maken om het als origineel aan te bieden. Ook in de dierenwereld ontmoet je vervalsing: mimicry. Er is bv een inktvissensoort, waar de kleinere mannetjes de grotere, dominantere heer om de tuin leiden door zich te vermommen als vrouwtjes, en zo de mogelijkheid creëren om stiekem met de echte vrouwtjes te paren. Weinig is er verkneukelender dan het bedriegen van de baas. Iemand heeft met zijn werk de aandacht op zich gevestigd, een bepaalde status veroverd. Deze wekt een soort jaloezie op, maar ook het gevoel dat het beter kan. Augustinus had al ontdekt dat trots de oorsprong is van jaloezie.
Echt vervalsen is een strategie; het is je de stijl van een ander of van anderen eigen maken om het als origineel aan te bieden.
Met opzet heb ik hier alles op een hoop gegooid: literatuur, beeldende kunst, en de werkelijke wereld waar we die aan ontlenen. Overal zie je hetzelfde systeem in werking. Neem bijboorbeeld de muziek. Ik weet weinig van de geschiedenis. Ik weet dat het eeuwenlang gewoon was om van elkaar ‘te lenen’. Bach was een groot fan van Vivaldi, en heeft nogal wat werken van hem getranscribeerd. Het gaat mij hier om Vivaldi. Hoe diens Concerto No.2 in G Minor als basis diende voor Memorial, een stuk dat Michael Nyman schreef naar aanleiding van, in 1985, de instorting van het Heyselstadion in Brussel, waarbij 39 Italiaanse voetbalfans omkwamen, en dat later als basis werd gebruikt voor: The Cook, the Thief, his Wife and her Lover van Peter Greenaway, zonder de vermelding van de bron van zijn thema. Nyman heeft er wel iets indrukwekkends van gemaakt: een lovenswaardige, verbluffende, meeslepende diefstal, waarvan mijn haren overeind gaan. Wanneer maak je je iets van anderen eigen?
Geert Jan Jansen, de beroemdste Nederlandse vervalser. Hij maakt ook vervalsingen onder zijn eigen naam: de eerlijke vervalser...?
De beroemdste hedendaagse Nederlandse vervalser, Geert Jan Jansen (1944) maakt onder eigen naam stuitend smakeloos en burgerlijk onnozel werk, dat overigens goed schijnt te verkopen doordat zijn naam is gevestigd als Meestervervalser. Dat is niet zomaar iemand, al maakte hij slachtoffers; ze waren rijk, en mochten best weleens een veer laten... Met enige gêne geniet ik na van de wanhoop van de eigenaar van een Matisse, die, sinds ontdekt was dat het een echte Geert Jan Jansen was, niet meer van dat werk kon genieten. Ecce Homo. Ik heb mij laten vertellen dat er nog steeds ‘vervalsingen’ worden besteld, maar nu ondertekend met Jansen... Zo blijft het leuk.
Wanneer je het zo bewondert dat je het zelf gemaakt zou willen hebben. Dat was het geval bij degenen die zich mijn regels eigen wilden maken. Wanneer iets je zo diep raakt dat je er uiting aan wilt geven, wat bv het geval was bij Picasso die een foto uit een vernietigingskamp gebruikte waarop, in onderkleding, kort voordat zij zouden worden vermoord, een aantal vrouwen, met half achter een van hen, aan haar been vastgegrepen, een klein meisje dat ook dat lot zou ondergaan. Hij combineerde dat beeld met het schilderij van landgenoot Goya: De derde mei 1808, waarop Franse soldaten aanleggen op weerloze burgers. Wat Picasso op deze manier vertelde, is dat het lijden van onschuldigen 37
drukking zou kunnen geven aan zijn wereld; in zijn geval hoofdzakelijk zijn innerlijke wereld. Er zijn niet veel mensen die ondanks de afwijzing door vrijwel de gehele kunstwereld, die innerlijke kracht hebben om daarmee tot het einde door te gaan. Dat maakte hem als voorbeeld erg aantrekkelijk. Sinds van Gogh heeft dilettantisme school gemaakt. Ik bedoel dit niet denigrerend. Er is de algemeen menselijke behoefte om de ander zichtbaar te overtreffen, die sommige kunstenaars ertoe brengt zich delen van het werk van anderen toe te eigenen. Ze voegen er persoonlijke beelden aan toe, en suggereren een samenhang. Deze partiële toe-eigening leidt tot werk dat inhoudelijk rijker lijkt dan het origineel, maar eigenlijk niet meer dan een kunstverhaal vertelt over verandering en ontwikkeling, en waarin de nadruk hoofdzakelijk ligt op technische vaardigheden, die de kunstenaar niet eens zelf hoeft te bezitten, omdat er vaklui in te huren zijn aan wie de uitvoering kan worden toevertrouwd en overgelaten. Daarmee scharen zij zich ook nog eens in de traditie van de kunstenaarsateliers uit vroegere tijden, waarin De Meester slechts de opzet bepaalde en de finishing touch. Traditie en vernieuwing!
De echte Han Van Meegeren zette de tweede carrière als valse Vermeer verder, althans tot na de 2de wereldoorlog.
Han van Meegeren, (1889 – 1947) Nederlands beroemdste vervalser ooit, zou vergeten zijn, wanneer niet zoveel kunstexperts en musea zich door zowel hun begeerte naar meesterwerken als door zijn vakmanschap hadden laten bedriegen. Voor ons lijkt het onvoorstelbaar dat bv. de Emmaüsgangers dat in museum Boymans van Beuningen hangt, ooit voor een authentieke Vermeer werd gehouden en in de museumcatalogus van 1940 als een van diens topwerken stond aangeprezen. Wat moet Van Meegeren ervan genoten hebben. Ook van de financiële kant van de zaak, die hem ervan weerhouden heeft om als vervalser uit de kast te komen. En toen hij na de oorlog gedwongen was om de vervalsingen te erkennen (hij werd verdacht van collaboratie met de nazi’s, wat hem de kop had kunnen kosten) moet hij genoten hebben van het feit dat hij museumdirecteuren en kunstkenners in zijn val meenam. Ik speculeer.
René Girard ging er in navolging van Aristoteles van uit dat mensen leren door middel van imitatie. Vooral in onze begeerte imiteren we elkaar. Wat de één heeft en waardevol vindt, wil de ander hebben. En niets is er zo begeerlijk als macht. Het postmodernisme heeft naam gemaakt als een soort superdiefstal, waar de manier waarop de gestolen waar geïntegreerd werd, school heeft gemaakt. Hoe meer gestolen waar er in eigen werk bleek ondergebracht, hoe groter de waardering was voor het eigen verhaal dat de kunstenaar daarmee wist te vertellen. Het versterkte tevens het ego van diegenen die al dat werk van anderen wisten te vinden; een teken van eruditie. Iedereen blij; de bestolene kreeg erkenning, de kunstenaar, en de beschouwer of lezer bleek goed onderlegd.
Het onvermogen om anderen werkelijk na te bootsen lijkt te leiden tot oorspronkelijkheid. Gebrek aan ontwikkeling helpt. Dat denk ik heel vaak. Ik vind het vermakelijk om zo over originaliteit te denken. Je moet wel een beetje opvallen om gezien te worden op de apenrots van onze culturele wereld(en). En dat met hulp van anderen kunnen uitbouwen, zodat je voorbeelden als achterhaald kunnen worden afgedaan. Een mooi voorbeeld van zo’n ontwikkeling vind je bij de Duitse expressionisten en de Franse fauvisten, die zich tegen het impressionisme afzetten; aanhangers van beide groeperingen beriepen zich op het voorbeeld van Van Gogh, een volstrekt mislukte navolger die noodgedwongen bleef geloven in de mogelijkheid om een manier te vinden waarin hij op volstrekt persoonlijke wijze uit-
Het lijkt toeval dat bepaalde kunststromingen zich tot toonaangevend hebben ontwikkeld. Zonder de dichter Apollinaire als pleitbezorger had het kubisme zich niet getoond als een belangrijke kunststroming. Picasso zou zich onverstoorbaar hebben verder ontwikkeld tot een van de belangrijkste kunstenaars van de twintigste eeuw, en het kubisme zou slechts als een fase zijn gezien in zijn ontwikkeling. Braque en Juan Gris waren op hun persoonlijke kwaliteiten gewaardeerd, en Arshile Gorky was via het werk van o.a. de Spanjaard Miró, toch wel bij het abstract expressionisme terecht gekomen, Pollock hebben beïnvloed, enz, enz. 38
René Girard ging er in navolging van Aristoteles van uit dat mensen leren door middel van imitatie. Vooral in onze begeerte imiteren we elkaar. Wat de één heeft en waardevol vindt, wil de ander hebben. En niets is er zo begeerlijk als macht. Nu zit er in dat streven naar macht iets onontkoombaars: de behoefte om gezien te worden is algemeen menselijk. Wat je als individu mist, kun je compenseren door aansluiting bij een groep. Hoe sterker de groep lijkt, hoe meer leden deze heeft, hoe groter de kans is dat je ook als navolger of aanhanger gewaardeerd zult worden. Dat is op elk gebied. Zo ontstaan er niet alleen politieke groeperingen, maar ook op cultureel gebied de ‘scholen’. Het is niet altijd komisch om te zien hoe die elkaar altijd bestreden hebben. Hoe meer zij op elkaar leken, hoe heviger de strijd. Dat is nog steeds zo. Met een VVD-er is het voor een Groen-Linkser gemakkelijker om te onderhandelen dan met een SP-er. Het is nooit anders geweest. In de Spaanse burgeroorlog waren er geen partijen die elkaar zo moordend bestreden als de anarchisten en de communisten. In de kunst werd er geen stroming zo verketterd en belachelijk gemaakt als die van de impressionisten, waarvan niemand, behalve Picasso wellicht, inzag hoe die de kastanjes voor al die 20e eeuwse stromingen uit het vuur hadden gehaald, en de mogelijkheden hadden blootgelegd voor een niet figuratieve kunst: Kijk naar de waterlelies van Monet, en verbaas je. Individuen die zich binnen een school ontwikkelden, zichtbaar werden als uitzonderlijk, maakten op hun beurt school. Hoe dat in zijn werk ging valt met name goed te volgen in de ontwikkeling van Dada tot Surrealisme. De werken van Hans Arp, Max Ernst, Joan Miró, Calder, en Paul Klee, waren bij tijd en wijlen nauwelijks van elkaar te onderscheiden. De surrealisten maakten soms gezamenlijk kunstwerken,
waar wij op kunnen puzzelen wie er nu wat aan geprutst heeft. Anarchistische idealen vierden er lang hoogtij. Ik heb zelf de druk van de heersende opvatting over kunst aan den lijve ervaren. Mijn grote voorbeeld was Vincent van Gogh. Ik werkte als beeldend kunstenaar figuratief in een tijd dat slechts abstracte kunst recht van bestaan leek te hebben. Pas sinds de jaren 90 bleek ik middels de fotografie abstract te kunnen werken; in een tijd dat het narratieve aspect van de fotografie toonaangevend werd. Het lijkt een goed recept voor zowel dichters als beeldende kunstenaars, om in het kielzog van illustere tijdgenoten je eigen stijl te ontwikkelen; niet al te afwijkend, maar rebels genoeg om enigszins op te vallen. En aangezien er in de kunstwereld(en) maar weinig kenners blijken te zijn van de geschiedenis van kunst of literatuur, levert het nauwelijks risico op wanneer je dieper in de tijd terug grijpt naar materiaal van anderen, om daarmee, zonder door de mand te hoeven vallen, naam te kunnen maken als origineel. Het is onvoorstelbaar hoe schaamteloos talloze kunstenaars hun naam durven te zetten onder werk dat zij zonder noemenswaardige toevoegingen of veranderingen gestolen hebben. En die er nog mee weg komen ook... Ik noem geen namen. Grote genoegens heb ik als dichter beleefd dankzij werk dat ikzelf zo had verduisterd dat het niet meer in mijn eigen werk terug te vinden bleek. Dat heeft mij zoveel plezier gedaan dat ik het ben blijven proberen. Het heeft letterlijk iets crimineels; zoals de crimineel wraak neemt op de maatschappij die hem niet ziet, en de maatschappij daar mee straft: als je mij niet ziet dan maakt dat je armer – zo werkt dit in omgekeerde richting: jullie bewonderen die of die kunstenaar, en die of die filosoof staat in hoog aanzien, maar jullie kunnen hen in mijn werk niet terug vinden... ❚
39
Ben Zwaal
Bij 4 Bahnhöfe van Lucas Hüsgen
Trefzekere snapshots, voortreffelijk van kader, moment. Een keuze van 4 uit een serie van 12. Met de duimnagel een paar pixels van de foto’s afschrapen voelt aan als de plagiatrie bedrijven. Beduimelen met woorden. More is less. Maar bovenal: het oog zou willen dat het buiten deze foto’s zo veel te zien kreeg. More is more.
40
1. Köln Hauptbahnhof 2013
ver voor die stok was ik hertje, danste en danste over het puin, schoof het opzij ‘t was zwaar van boven gekomen zocht en zocht het was licht ik hoopte trümmerchen troffel trip danste ik? was ik hertje? breezand was een mooi schulpje daar liet ik hem toe in mijn strandkuil liet begaan en beging, zoemde aphroditi breezand bleek een lang schuldje krengen van barmhartigheid leerden mij moederheil af ik mocht wel vernonnen stok, mijn staf en vertroosting passeer nu de benen de glijbanen lust zij lijken de mijne eens toen ik danste en gulzigde vrucht in nam leidt mij uit dor land splijt rots
41
2. Münster Hauptbahnhof 2013
365 jaar na de Vrede van Münster. 365 x 365 dagen na de Vrede van Münster Milliseconde vangt aanzwellende kus en betrapt op het menselijk tussenterrein eine Dritte im Bunde, Mae West in vest. Kom kus, kom haastiglijk!
42
3. Düsseldorf-Derendorf 2013 de lichten branden weer en nog geen mens te zien dat kan ook niet die zijn al doorgestuurd pas op vel over been voor levensgevaar verboden hoogspanning onbevoegd toegang nieuw werd bijgeschreven op de rampen van goederenstation Du Derendorff ziet 71 jaren maken alle dingen NEU
43
4. Düsseldorf Hauptbahnhof 2012
triple entente entente cordiale? maria middelares à la blondie capuchon vol genade wikt blikken nederdaling ter helle minimaal voorgeborchte hartzakken scheuren
44
Het verleden onvoorbereid opnieuw bricoleren en in de herhaling het weer verliezen. Plagiaat in een andere vorm, als het opzoeken van de verdubbelde schaduw van de vader die je zo hebt gekend. Kracht als vreugde, de waarheid die spreekt uit het onvermogen te vergeten.
Jan Baeke
Kracht en vreugde
We waren nog niet klaar met het verleden. Vader liet ons alle herinneringen uitknippen en wat we zelf hadden gezegd keer op keer repeteren. We knutselden ansichtkaarten van het verlangen dat diep in onze woonvertrekken opgeslagen lag en dieper dan dat, in het late journaal en de koffiereclame.
Techniek was gebrekkig en (principieel) tweedehands. Dit had zeggingskracht, maar mijn vader kon goed zonder metaforen en zwoer bij degelijk gereedschap. Ik probeerde alle zetten van mijn vader te volgen, wilde weten hoe de zondagsregels en alle andere gebruiken en gewoontes pasten in de theorieën waar wij sterk van werden. Mijn vader schroefde het hart van de kasten aan stukken noemde de resten zijn wildreservaat. In kranten die hij nooit zou lezen werd zijn gewone doen door journalisten becommentarieerd: Proletariaat, kracht en vreugde, zonder metafysica je brood verdienen van spekvet leven. Met de geest van mijn vader doorgewerkt. We hielden op aan het einde van de middag, dertig jaar later. Er had ons niets lastig gevallen dat hem uit het leven halen moest.
45
)
De dagen vulden zich met spullen. Het was toekomst en crisis tegelijk. De wereld dijde uit en ook het universum van mijn vader dijde uit.
Guy Commerman
Bericht aan reizigers in 2050 en later
De terugkeer van Ulysses / Giorgio de Chirico.
Herman Claus, een onechte kleinzoon van de grote claustrofobische Vlaamse schrijver, verwoordde het meesterlijk en bijgevolg ook intertekstueel in zijn gedicht Op de wereld, II (ex: De Geneugten van Oostakker, De Bezige Bij/ Amsterdam, 2044)
Heureux qui comme Ulysse a fait un beau voyage. Wij reizen en leven nu om af te leren wat de Universele Verklaring van de Plichten van de Mens van 2025 ons oplegt. Over rechten wordt al lang niet meer gesproken. Dat was de grove misstap in de 20ste eeuw. Iedereen werd ingepompt dat hij alleen maar rechten had. Met gevolg dat iedereen zich ‘verplicht’ voelde enkel voor zichzelf op te komen. Of zijn eigen volk. Of iets in die aard, als het maar ‘zijn eigen’ was, want daarop had iedereen toch recht! Denk aan het filosofisch essay van de Franse cultdenker Aimé de la Bavure Posséder en propre reste acquis à l’entreprise, ou l’ultime égoïsme d’une société mondiale en désintégration; suivi d’un traité pour sauver l’haleine des anarchistes. Dit sleutelbegrippenboek van de 21ste eeuw, verschenen in 2048, twee eeuwen na het Communistisch Manifest, legt magistraal het failliet van de menselijke arrogantie, de schraapzucht van het eigenbelang, ongeacht het politieke systeem, bloot. Politieke bijbels worden enkel aangewend als intellectueel alibi om de individuele drang naar macht te verzilveren t.o.v. tegenstanders. Even opsommen: de andersdenkende, de arbeider, de werkgever, de ongelovige, de fundamentalist, de wereldburger, de nationalist, de linkse rakker, de rechtse hakker, de groene jongen, het ontgroende meisje, het witte wereldkartel, de ozongatlikkers ... enfin, je kunt zo honderden bladzijden citeren, want om het even wie heeft wel ergens een tegenstander. Sommigen stellen (bijtijds?) vast dat ze dat zelf zijn.
In het okeren gras met een lijf en leden van verdorring. Met gebroken lenzen in het melkwit van de onverschillige maan: achterzijde van sluierbestaan. Tussen arbeid en steenkappers: rood zweet van idealen. Het huis bestormd door afgunst, geilheid en onbenul en grootvader die zuiders overwintert in mijn denken, mijn kleine diefstal, mijn geheugensteunzool, mijn overnachten in de zuchten van een alter ego. De nazang van veranderen, het krommen van de gefnuikte ruggengraat. Jager in het bos van een geweten, zendt zijn zinnen naar het dichte ogenblik in deze zuurzoete nevelen. Ik leef in de helft van huidige jaartallen en mijn eerste dagelijkse stront verwoordt de stank van verovering in dit millennium van smachtende mirte 46
en twijfelstemmen. Ik schrijf waar hij sterft. En zo haasangstig als ik bedenkt niemand de puzzeltoekomst van mijn woordgebrek voor zijn gespeelde verwondering, mijn aderlating voor zijn goddeloos en koninklijk zwerfgoed en andere letters van bescheten beschaving: in het waterland van ergernis voorbij tekens van deemoed.
van pas.’ Maar ik heb niet meer geantwoord. Bid voor Hugues, arme bezoekers van zijn internetmisval en spinnenwebside. Reggae en rasta, bevrijd ons van zijn malheuren. Bevrijd ons van de sentimentaliteit der dommeriken die menen dat hun afglans ook het spiegelbeeld voor de boerenbond der letteren is. Niets gaat je zo goed, jij tape-à-l’oeil der middelmatigheid, aankondiger van het debacle der minieme waardigheid. Jouw neopostmodernistische offerande van onanistisch onbenul brengt geen zaad meer in het Dietsche weversbakje. Natuurlijk ben je zo verstijfd in de boosheid, dat je niet eens de vreugde kunt begrijpen, die in het voortdurende opbouwen, altijd maar opbouwen, ligt besloten. Je verwart voortdurend ‘anders zijn’ met ‘Andesangst’ (zie Guillermo Commerano in De hoogtevrees van de bescheidenheid, Madrid, 2049).
Hoor: ik zwijg in alle talen en sidder voor alle godvruchtige vaders van vorige vilaine eeuw. Na lezing van dit gedicht kom ik tot de kern van de zaak. Hermans poëzie verbeeldt het omgekeerde spiegelbeeld van het voorgaande centennium: nl. de uiteindelijke vervulling van wat toen niet kon. Wat stellen we immers vast? De mens is wolf geworden en de wolf is uitgeroeid, de haaien bepalen de (h)aaibaarheidsfactor van de samenleving. In zijn essay Tevredenheid en bezwaren omtrent overleven poneerde de Westhoekse essayist Hugues Bossuet dat het postmodernisme 100 jaar nodig heeft gehad om zich te verwerkelijken. Toen ik hem in een tekst, bestemd voor zijn literair tijdschrift Dietsche Letteren, uitlegde dat zijn analyse even achterop hinkte als de jaarlijkse toespraak van de voorzitter van het Vlaams Nationaal Zangfeest, ontving ik als antwoord: ‘Helaas kunnen wij uw visie niet publiceren gezien ze door onze lectoren niet conform geacht wordt met de neutrale aanpak van het tijdschrift.’ Mocht ik de totaal vergeten Paul van Ostaijen zijn, ik zou repliceren: ‘Men heeft Uw weggeworpen wapens niet saamgelezen / Heilige Deserteur, dees relikwie kwam niet
Heureux qui comme Ulysse a fait un drôle de voyage. Wij reizen en schrijven om te bouwen aan een kleine, menselijke tempel. Een empathische hut kan een werelddeel herbergen. Elke architectonische lijn loopt horizontaal aan de horizon. Weg met de steile penisboog der kathedralen, weg de omgekeerde piramide zonder schaamhaar. Over schietlood, schuurpapier en schoonheid wordt al lang niet meer gesproken. Dit is de misstap in deze 21ste eeuw. Iedereen werd ingepompt dat hij alleen maar plichten had. Met het gevolg dat iedereen het recht opeist om nu en dan ook zichzelf te zijn. Laten we polijsten aan een kubus wit Carraramarmer die in zijn kern de passie van zelfkennis beschermt: een boodschap voor de tweede helft van deze eeuw. Heureux qui comme Ulysse osera faire un tel voyage ...! Het vrije woord is grenzeloos, het hoeft zelfs niet op reis te gaan. Het is de reis zelve... ❚
47
Piet
Gerbrandy
Diverse tinten paars Luceberts Lilith en de rooms-katholieke mis
De aan de mis ten grondslag liggende verlangens zijn echter maar al te herkenbaar, zelfs voor de meest cynische atheïst. We leven in een gebroken wereld, kunnen onze naasten niet bereiken, staan elkaar naar het leven, zien het elk jaar weer lente worden, maar beseffen dat wijzelf slechts één winter zullen meemaken. In zekere zin zouden we ondoden willen zijn, die door elkaars bloed te drinken steeds opnieuw in bloei geraken. Het is niet verwonderlijk dat in vele rituelen, wereldwijd, bloed en bloemen een rol spelen en dat er doorgaans ook gegeten en gedronken wordt. Daarbij heeft de hang naar verlossing en wedergeboorte onvermijdelijk een seksueel aspect. Ook het orgasme is immers een sterven dat één maakt, en miraculeus genoeg resulteert in ontspanning en een verkwikt herademen. We beseffen echter terdege dat ‘de kleine dood’ niets meer is dan een metafoor. Noch hoogmis, noch erotische climax zal ooit het begeerde effect sorteren.
alle dingen hebben een hard een vloeibaar of een vluchtig gezicht alleen dat wat de mens maakt heeft vaak ook nog een kwetsbaar hart
Absurd theater De katholieke mis is een vreemd toneelstuk. Wie, zoals ik, in kaal calvinisme is grootgebracht, kan dat ritueel van dikke mannen in opzichtige jurken, wierook, smakeloze koekjes en pleeborstels met wijwater slechts in diepe ontzetting aanschouwen. Hoe is het mogelijk dat dit absurdistisch theater al zovele eeuwen standhoudt en blijkbaar door miljoenen mensen au sérieux wordt genomen? Zou ooit iemand geloofd hebben dat de transsubstantiatie werkelijk optreedt? Gaat het spel, dat steeds op vrijwel identieke wijze wordt uitgevoerd, nooit vervelen? En staan gelovigen weleens stil bij de betekenis van de teksten? Misschien is de mis acceptabel dankzij het feit dat zij een pastiche is. De liturgie – tekstueel een collage van uit hun verband gerukte citaten – kan gezien worden als de kitscherige reenactment van een mythisch offer, waarbij het gedode dier geacht werd opnieuw tot leven te komen en in één moeite door ook de deelnemers aan het ritueel van de ondergang te redden. Indien dat laatste daadwerkelijk plaatsvond, zou het niet nodig zijn het spel dagelijks of wekelijks te herhalen. Nee, de mis benadrukt nu juist dat de verlossing onmogelijk is, of in elk geval niet door de eucharistie wordt bewerkstelligd. De tekst vraagt er dan ook om tongue in cheek te worden uitgesproken.
Lucebert en Lilith Dat Lucebert een religieus geïnspireerd dichter is, blijkt al uit de titel van zijn debuutbundel, apocrief / de analphabetische naam (1952), waarvan de eerste afdeling het motto ‘et homo factus est’ draagt, een citaat uit het katholieke credo dat tijdens de mis wordt uitgesproken. Hoewel de dichter met ironie en bitterheid over christelijke instituties schrijft, duiken in zijn werk voortdurend verwijzingen naar het goddelijke op. Anja de Feijter brengt Luceberts poëzie in verband met de Joodse Kabala, Jan Oegema ziet haar als mystiek proces, Theo Salemink benadrukt het feit dat de dichter zich in 1947 liet dopen in de Krijtbergkerk aan het Singel in Amsterdam. Ja, Lucebert was een godzoeker, misschien zonder in Hem te geloven. Dat neemt niet weg dat hij een satiricus was die ook zichzelf niet spaarde. Net als bij Reve lopen in Luceberts poëzie erotiek, religieus verlangen en grappenmakerij naadloos in elkaar over. Een van de middelen om ironie te scheppen is het gebruik van citaten. Door oude woorden of vormen in een nieuwe context te plaatsen wekt een schrijver vervreemding, neemt hij afstand van zowel het geciteerde als de verse omgeving ervan, zet hij het gesprokene tussen aanhalingstekens. Evenmin als bij de katholieke mis impliceert dat een gebrek aan persoonlijke betrokken48
heid. Waar heftige en verwarrende emoties in het spel zijn, werkt relativering bevrijdend. De eerste afdeling van apocrief / de analphabetische naam heet ‘apocrief’ en mag dan ook gezien worden als een alternatief voor het evangelie. Het laatste gedicht daarvan, dat alleen al door zijn positie in de bundel speciale aandacht verdient, is de ambitieuze ‘lente-suite voor lilith’, waarover terecht veel is geschreven. Lilith is de seksueel agressieve vrouw met wie Adam het niet uithield, waarna zij de mensheid bleef lastigvallen als subversieve dubbelgangster van de onderdanige Eva en de kuise Maagd. In haar ontembare lust en wraakzucht is zij de ultieme minnares. Door aan deze godin een lentelied op te dragen suggereert Lucebert dat er een nieuw begin denkbaar is, een herboren worden in een betere wereld. De suite vormt een vrolijke liturgie van de lust, een ontregelend Sacre du Printemps. Dat de naam van Lilith in het gedicht geassocieerd wordt met de lelie, traditioneel het symbool van maagdelijke zuiverheid, is daarbij een prikkelende paradox.
Lucebert treedt op 23-jarige leeftijd toe tot de rooms-katholieke kerk en laat zich dopen.
Het gedicht bestaat uit drie genummerde gedeelten, voorafgegaan door een ‘introductie’. Een eerste versie, nog zonder ‘introductie’, verscheen in een ‘unicum’ dat de dichter in 1949 opdroeg aan Bert Schierbeek en diens vrouw Frieda Koch, die op dat moment Luceberts geliefde was. De illustraties bij die handgeschreven tekst geven aanwijzingen voor de interpretatie van het gedicht. Opmerkelijk genoeg draagt het unicum, dat ook enkele andere gedichten bevat, de titel Festspiele met zwarte handen. Van meet af aan is dus duidelijk dat er een opera wordt opgevoerd, waarin de held er niet voor terugdeinst zijn handen vuil te maken. Ik kom straks op het unicum terug, maar concentreer me eerst op de tekst zoals hij in apocrief / de analphabetische naam staat.
als babies zijn de dichters niet genezen van een eenzaam zoekend achterhoofd velen hebben liefde uitgedoofd om in duisternis haar licht te lezen in duisternis is ieder even slecht de buidel tederheid is spoedig leeg alleen wat dichters brengen het te weeg uit poelen worden lelies opgedregd In de volgende twee strofen wordt een theologische dimensie het gedicht binnengehaald. De dichter roept zijn gemeente van hypocriete en oppervlakkige middenstanders, hardhorende mannen die met messen en scharen in de weer zijn, op de ogen te openen voor hun eigen blinde vlekken. Ze zijn God vergeten en realiseren zich niet dat wie het licht wil zien, of het licht wil verspreiden, daarvoor offers moet brengen. Het zijn de dichters die, omdat ze branden van liefdesvuur, in staat zijn de vonk te doen overspringen. Daarbij wordt benadrukt dat de liefde een occulte zaak is. Blijkbaar heb je speciale ogen nodig om haar te zien:
Prediking De ‘introductie’ bestaat keurig uit vier strofen van vier regels, die nog rijmen ook. De vorm citeert een beschaafde literaire traditie waartegen Lucebert zich in de bundel voortdurend afzet. Wanneer hij zich in de ‘introductie’ bovendien ontpopt als een moralistische prediker, beginnen we ons af te vragen hoe ernstig de dichter is. Is het hele gedicht niet een grap? Wat hij zegt, klinkt echter hoogst behartenswaardig.
kappers slagers beterpraters alles wat begraven is godvergeten dovenetels laat es aan uw zwarte vlekken merken dat het niet te laat is
In de eerste twee strofen staan de dichters tegenover de rest van de mensheid. Waar iedereen in beginsel geboren wordt met een diep verlangen naar licht en liefde, vervalt het grootste deel van mensheid algauw tot blindheid en afstomping. Alleen dichters behouden het vermogen ‘lelies’ op te dreggen uit de duistere gronden van de ziel, een cognitief proces dat niet los van erotiek gezien kan worden
wie wil stralen die moet branden blijven branden als hij liefde meent om in licht haar duisternis op handen te dragen voor de hele goegemeent 49
De ‘introductie’ behelst een aansporing om op zoek te gaan naar het licht, en wel op verschillende niveaus. In de eerste plaats gaat het om een psychologische exercitie die men in freudiaanse termen zou kunnen beschrijven als een afdaling in en terugkeer uit het onderbewuste (let op het Es in ‘laat es... merken’): je moet terug naar de kern van je seksualiteit om te ontdekken wie je bent. In de tweede plaats is het, gezien de symbolisch geladen ‘lelies’, het woord ‘godvergeten’ en vooral de laatste twee regels, een spirituele reis met een morele opdracht. De dichter is een goeroe met een missie. Dat het gedicht is opgebouwd uit viertallen herinnert aan de vier evangelisten. In de derde plaats heeft de ‘introductie’ een poëticale lading. De lelies die uit de diepten worden opgedregd, zijn bloemen van taal. Zij vormen het boeket dat de dichter zijn ‘goegemeent’ aanbiedt. In al deze lagen is erotiek de drijvende kracht. De liefde voor Lilith brengt lichtende lelies voort. Desondanks klinkt ironie door, die vooral in de vorm schuilt. Hoe zou een traditionele structuur van viermaal vier rijmende regels de kracht kunnen hebben om de geconditioneerdheid van de kapitalistische maatschappij te ontwrichten? Is het rijm van ‘laat es’ op ‘beterpraters’ en ‘te laat is’ niet een beetje melig? En wordt het woord ‘goegemeent’ ooit gebruikt zonder dat er meewarigheid mee resoneert? Vermoedelijk laat de dichter zien dat zijn programma tot mislukken is gedoemd, of liever: dat men het licht alleen via een moeizame omweg kan bereiken.
wassen jij klein en vingers in de la in de ven lavendel in de lente love lied laat zij geuren pagodegeuren lavendelgoden geuren Het zou te ver voeren in te gaan op ieder detail, hoe verleidelijk dat ook is. Ik vestig slechts de aandacht op een paar aspecten. De eerste strofe toont de epifanie van de ‘god van slanke lavendel’, die de spreker zo ontroert dat hij in zingen uitbarst. Zijn keel vormt een eenheid met de anemonen die, als de lelies in de ‘introductie’, uit de demonische diepten van de ziel naar boven komen, hetgeen hem verbindt met de lavendelbloem van het goddelijke. Het koeren van de keel duidt op een annunciatie, waarbij het spraakorgaan van de Heilige Geest, die zich openbaart in de woorden van de dichter, autonoom lijkt te zijn geworden. De keel wordt die van een verlokkende Sirene. Ongetwijfeld heeft Lucebert zich gerealiseerd dat ‘keel’ in de heraldiek de kleur vermiljoenrood aanduidt. Lavendel, anemonen en zee vormen een fleurig geheel. Misschien mogen we ook denken aan Venus’ geliefde Adonis, die na zijn dood in een anemoon werd veranderd.
Wat zoeken die vingers in de la? En als die la tevens een veenpoel is, mogen we dan niet denken aan het vrouwelijk geslachtsorgaan, dat een goddelijke geur verspreidt?
Lavendel en hysop Nadat de preek is beëindigd, begint het eigenlijke ritueel – Lucebert houdt ervan de geijkte orde te doorbreken. Hij laat nu in de praktijk zien hoe het opdreggen van lelies in zijn werk gaat. De drie fasen vertonen een opmerkelijke structuur van wartaal (1), via enkele nuchtere kanttekeningen (2), naar nog grotere wartaal (3). Lelies krijgen gezelschap van andere bloemen, het koeren van de duif (een bijbels dier) maakt eerst plaats voor tuba en drums, later voor orgels en, als ik het wel heb, een compleet balletorkest, en God is alomtegenwoordig. De drieëenheid waarin Hij – of: Zij? – bestaat komt hierin tot uitdrukking dat elk van de drie onderdelen uit drie strofen bestaat. Dit is fase 1:
Wat er vervolgens gezongen wordt, is mysterieus. Het ligt voor de hand aan te nemen dat de godheid wordt aangesproken, een ‘kleine dokter’ die zich openbaart als oog (‘drinkende huid van bezien’) en mond tegelijk. Kunnen we ‘bezien’ ook lezen als ‘beziën’ (bessen, aardbeien)? De mond zegt: ‘de torens luiden de tong’, alsof de tong slechts doorgeeft wat torenklokken verkondigen. Beek en zee uit de eerste strofen komen terug in het ‘wier van geluid’ en de ‘libbelen tillende klei’. Wijst het neologisme op waterjuffers die de van leem geknede mens optillen? Of is het de klei die de ‘libbelen’ optilt of, met de criminele betekenis van ‘tillen’, belazert? In elk geval zijn jij en ik niet meer te onderscheiden, de bron van het geluid is onbepaald, we zakken steeds verder weg in een zompig moeras van taal. In de derde strofe wordt ‘lavendel’ in factoren ontbonden. Wat zoeken die vingers in de la? En als die la tevens een veenpoel is, mogen we dan niet denken aan het vrouwelijk geslachtsorgaan, dat een goddelijke geur verspreidt? Het onuitgesproken derde element van de lavendel is immers een ‘del’.
o-o-oh zo god van slanke lavendel te zien en de beek koert naar de keel en de keel is van de anemonen is van de zee de monen zingende bovengekomen kleine dokter jij drinkende huid van bezien zie een mond met de torens luiden de tong een wier van geluid de libbelen tillende klei en jij 50
Aangezien we ons in een sacrale omgeving bevinden, kan het niet anders of ‘wassen jij’ is een imperatief, ontleend aan het reinigingsritueel van de hoogmis, dat op zijn beurt Psalm 51 citeert: ‘asperges me, Domine, hyssopo, et mundabor’ (besprenkel mij, Heer, met hysop, en ik zal schoon worden). Hysop is een donkerblauwe, soms naar paars neigende lipbloemige, net als de lavendel. Lippen zijn gebouwd op kussen, drinken en spreken. De dichter smeekt de godheid, die zijn muze is, om de liefdeskus van het woord. Intussen kan ‘wassen jij’ ook betekenen dat de aangesprokene een wassen pop is. Het zijn de woorden die de godheid scheppen en kneden naar hun beeld.
In tongen Na het orgasme volgt, in fase 3, de sprakeloosheid, althans het onvermogen zich normaal uit te drukken. Zoals Jezus’ discipelen na de uitstorting van de Geest ‘in tongen’ spraken, schakelt Lucebert over op een mengeling van talen: Hebreeuws (‘lilith’), Duits (‘die liebe’), Frans (‘suite van delibes’, misschien ‘wie’ = oui) en Grieks (‘kyrië eleison’); ‘delibes’ zou ook Latijn kunnen zijn, in dat geval betekent het zoiets als: ‘raak even aan’ of ‘neem een klein hapje’. Voor zover er Nederlands gesproken wordt, is de informatieve waarde minimaal. Opvallend zijn de exclamaties ‘HA’ en ‘JA’, de enige kapitalen uit het gedicht: lilith die is lief die liebe suite van delibes
Vitrine met hangnaar In fase 2 wordt de dichter tot de orde geroepen. Deskundigen vinden zijn kijk op liefde banaal en niet verheven genoeg: ‘geleerden zeggen dat mijn liefde beffen moet dragen / hoge stoelen tussen de tanden moet zetten’. Maar de ik voelt er niets voor de geliefde onaantastbaar in een vitrine te plaatsen: ‘zal zij zijn / de – kleine – lachende – versierde –vitrine – lilith? / de kleinegichelversierdevitrinelilith?’ Lilith is geen museumstuk, geen mooigemaakt object dat geruststellend lacht. Nee, de dichter stelt er graag zijn wat ruigere ars amatoria tegenover. Goed, het kan geen kwaad lief en rustig te beginnen, maar het is wel zaak vervolgens een stevige swing op gang te brengen, opdat de opwinding uiteindelijk tot uitbarsting komt in ‘blazend licht’, hulpeloos gestotter en een pandemonium van lichtflitsen:
wie blieft wie die wie is die lilith wie is lilith lilith die is lief die liebe suite van delibes HA daar dragen de orgels haar achterna ka ka kyrië eleison kyrië eleison JA zon zon zon zij is de lila kieuw de leliezon
muzieken moet men in bed zooo zachtjes opzetten een fluwelen mecaniekje een fluwelen liedje maar lieve daar torrelt de trom de trom de trom en bast een vracht van hangnaar klappert haar licht haar blazend licht
Ter hoogte van het kruis van de vrouw zien we het gele, ronde gezicht van een zon of maan, de mond ervan vlak naast de vagina.
en ik en ik ik ben ik jaag niet naar de letter luister ik jaag niet naar de letter maar ik luister daar blaast haar licht een stoeiende tuba in de zoen ik ademhaal ik jaag het hippende licht knip knip en overal overal stroomt stroomt mijn oog: rivier van fotografie
Dat de eenwording uit fase 2 voorbij is, blijkt uit het feit dat Lilith hier in de derde persoon aangeduid wordt: ‘die is lief’, ‘zij is de lila kieuw de leliezon’. Wie zij is, lijkt moeilijker vast te stellen dan ooit. Na de eredienst verdwijnt ze uit zicht, de orgels dragen haar hun verbijsterde lofzang na en vragen God in ontreddering zich over hen te ontfermen. Anders dan bij de hoogmis gebruikelijk, eindigt het lied met een hakkelend ‘ka ka / kyrië’. In de slotregel transformeren de twee Griekse woorden bijna anagrammatisch in ‘lila kieuw’ en ‘leliezon’. Dat de laatste zin muzikaal voortkomt uit de klanken van het gebed, suggereert dat het universum, althans de schitterende hoogtepunten daarin, een product van ‘lichamelijke taal’ is. Het zijn klankrijke strofen, maar is het poésie pure die nergens over gaat behalve over zichzelf? Ik denk het niet. Om te beginnen is er de verwijzing naar Léo Delibes (1836-
De dichter jaagt niet meer naar de letter, zijn taal is pure jazz geworden, hij kan alleen nog maar ridicuul stamelen en kijken. Wonderlijk is het woord ‘hangnaar’, dat ‘verlangen’ (hang naar) zal betekenen. In Festspiele met zwarte handen staat ‘hanghaar’. Ik stel mij voor dat de zetter van apocrief / de analphabetische naam een leesfout heeft gemaakt, waarna Lucebert besloot de verschrijving te laten staan. Het golvende haar van de geliefde wordt een metafoor voor haar lust. 51
1891), Frans componist van een paar populaire balletten, die in dat opzicht wel beschouwd wordt als voorloper van Tsjaikovski. Lucebert speelt natuurlijk met de gedeeltelijke homofonie van ‘die liebe’ en ‘delibes’, maar de aanwezigheid van de componist is met name zo ongerijmd omdat het moeilijk voorstelbaar is dat deze dichter, fervent liefhebber van jazz, van Delibes’ intens tuttige muziek heeft gehouden. De hele ‘lente-suite voor lilith’, sacraal als ze lijkt te zijn, wordt belachelijk gemaakt door de associatie met Delibes’ muziek. Toch zou de referentie extra betekenis kunnen opleveren, zodra we bedenken dat Delibes’ eerste ballet, geschreven samen met Ludwig Minkus, La Source heet (1866). Voor een dichter die lelies wil opdreggen uit poelen, die een beek hoort koeren en denkt aan vingers in een ven, is een bron een passende locatie, zeker als we die in verband brengen met mythische plekken als de Hippokrene en de Kastalia, waaruit de Griekse Muzen hun inspiratie putten. Daar komt bij dat La Source het oriëntaalse verhaal vertelt van de jonge jager Djémil die door de bronnimf Naïla geholpen wordt bij het veroveren van een mooie prinses, waarna, tragisch genoeg, de nimf wegkwijnt. De combinatie van water, muziek, erotiek, dood en een bovenaardse vrouw kan Lucebert hebben aangesproken. Interessant is het gegeven dat Delibes later een bloemenwals (‘Le pas des fleurs’) aan de partituur toevoegde. Kunnen we Luceberts suite niet als een bloemendans beschouwen, waarin lelie, dovenetel, lavendel, anemoon, aardbei en hysop om elkaar heen wervelen om uiteindelijk allemaal op te gaan in de leliezon? Mocht dat te vergezocht zijn, dan kunnen we op zijn minst concluderen dat Lucebert, met een knipoog naar Delibes, een lieflijk sprookje heeft geschreven, een galant ballet dat misschien niet al te ernstig moet worden opgevat. Het is een mis, ingeleid door een prediker die zichzelf iets te serieus neemt, maar blijkt bij nader inzien een hoge mate van divertissement te bezitten.
van de suite lijkt het niet onzinnig het plaatje te lezen als een invulling van de psychische domeinen zoals ze door Freud werden onderscheiden: id, ego en superego. De illustratie bevestigt mijn visie op het gedicht. Fase 3, ‘lilith / die is lief’, gaat in het unicum niet gepaard met een beeld: de tekst is louter klank geworden. De afbeelding van het titelblad maakt aannemelijk dat zon en vagina met elkaar in verband gebracht mogen worden. Maar waarom is de zon een ‘leliezon’? Het antwoord op die vraag is eveneens te vinden in Luceberts beeldend werk. Behalve het unicum voor Schierbeek en Koch maakte hij nog een paar van die uitgaafjes in één exemplaar. In 1950 droeg hij Met de hete schim van Diotima alleen op aan, wederom, Frieda Koch, die hij – in navolging van Hölderlin - Diotima noemde. In dat boekje treffen we een afbeelding aan die op twee manieren ‘gelezen’ kan worden. Enerzijds stelt de tekening een bloem voor, waarvan de kelk er uitziet als zon of maan. Aan weerskanten van de stengel steken blaadjes uit, die elk gesierd zijn met een oog. Het is dus een zon-bloem die kan kijken. Eronder staat dan ook: ‘bloem die de ogen naar ons opent’. Anderzijds kan de tekening geïnterpreteerd worden als het onderlichaam van een vrouw. De ‘zon’ bevindt zich ter hoogte van haar baarmoeder, de kijkende blaadjes staan op haar dijen, en wat bij de andere lezing de stengel was, is nu de spleet tussen haar benen. Zon, lelie en geslacht zijn één. Een kieuw is een opening waarmee een vis onder water ademhaalt. In zekere zin is zij dus een mond, en monden kunnen zuigen, kussen en praten. Dat deze mond lila is, maakt hem verwant aan de andere lipbloemigen uit het gedicht, de lavendel en de hysop. En dat hij identiek is aan de zojuist ontraadselde ‘leliezon’, bewijst dat het gaat om niets anders dan de mediterraan geurende vulva van Lilith.
Lila kieuw en leliezon Om de ‘lila kieuw de leliezon’ te duiden wend ik me tot het unicum Festspiele met zwarte handen, waarin, zoals gezegd, Luceberts suite voor het eerst verscheen. Op het titelblad van de lente-suite staat een tekening van een naakte vrouw. Links van haar is een erecte penis afgebeeld, daaronder zien we een half opengebarsten granaatappel, waarvan het rode vruchtvlees vaak geassocieerd wordt met de bloedende vulva. Ter hoogte van het kruis van de vrouw zien we het gele, ronde gezicht van een zon of maan, de mond ervan vlak naast de vagina. Het tweede blad bevat de tekst van het eerste gedicht, handgeschreven over een afbeelding heen die zowel een bloem als een vrouw zou kunnen voorstellen. Ook het tweede gedicht heeft een afbeelding op de achtergrond. Hoewel de voorstelling niet eenvoudig te determineren is, valt direct op dat de wereld is ingedeeld in drie compartimenten: het onderaardse, de hemel en het ons vertrouwde ondermaanse daartussen in. Binnen de context 52
Net als bij Reve lopen in Luceberts poëzie erotiek, religieus verlangen en grappenmakerij naadloos in elkaar over.
Binnen de kerk wordt Christus gesymboliseerd door een vis. Wanneer Lucebert vlak na het ‘kyrië eleison’ komt aanzetten met een kieuw die een kut blijkt te zijn, is dat komisch en blasfemisch, maar wel degelijk in overeenstemming met de strekking van de ‘introductie’. Om het licht te bereiken moet men de liefde bedrijven, al is het alleen op papier, zoals dichters doen. Met taal spelen is een erotische bezigheid, die plezier en genot oplevert, maar uiteindelijk tot spirituele verlichting leidt. Citaten Ik denk dat Lucebert de essentie van de hoogmis goed heeft begrepen. In een eeuwenoud spel dat van krankzinnige handelingen en disparate citaten aan elkaar hangt, tracht de gelovige keer op keer, tegen beter weten in, het wonder van verlossing en wedergeboorte te ervaren.
Om dat ene uit te drukken wat er echt toe doet, staan hem slechts oeroude woorden ten dienste, die al miljoenen malen eerder zijn gebruikt, en hij weet het. Soms wanhopig, maar vaak ook met een glimlach, speelt hij het spel mee. En zie, de zon komt op, de lelie bloeit, de lavendel geurt en een godin gaat uit de kleren. Consummatum est. Ik citeer de tekst van de ‘lente-suite voor lilith’ uit: Lucebert, Verzamelde gedichten, Amsterdam 2002. Belangrijke studies over het vroege werk zijn: C.W. van de Watering, Met de ogen dicht. Een interpretatie van enkele gedichten van Lucebert als toegang tot diens poëzie en poëtica, Muiderberg 1979; Anja de Feijter, “apocrief / de analphabetische naam”. Het historisch debuut van Lucebert, Amsterdam 1994; Jan Oegema, Lucebert, mysticus, Nijmegen 1999. Over Luceberts religiositeit: Theo Salemink, Een andere Lucebert. Op het snijvlak van avant-garde en katholicisme, Nijmegen 2008. Een bundel essays werd samengesteld door: Hans Groenewegen, Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert, Groningen 1999. Dat de dichter werk van Freud in huis had, blijkt uit de inventarisatie van zijn boekenkast in: Lisa Kuitert (red.), De lezende Lucebert. Bibliotheek van een dichter, Nijmegen 2009. De acht unica werden, met toelichting, in facsimile uitgegeven: Lucebert, Unica, Amsterdam 2011; zie ook: Erik Slagter, Open de kooien van de kunst. Gedichttekeningen van Lucebert, Varik 2012. Luceberts connectie met jazz wordt uitvoerig belicht in: Ben IJpma & Ben van Melick (red.), Ik ben een gemankeerde saxofonist. Lucebert & Jazz, Rimburg/Amsterdam 2013. ❚
En zie, de zon komt op, de lelie bloeit, de lavendel geurt en een godin gaat uit de kleren. Consummatum est. Evenzo wil de minnaar, zuchtend en zwetend, opgaan in zijn geliefde, wat nacht na nacht mislukt. Zowel priester als minnaar beschikt over een uiterst beperkt repertoire, hun activiteiten vormen pastiches van wat ooit een keer nieuw was. In die zin lijkt het werk van de dichter sterk op dat van celebrant en verliefde.
53
In de schaduw van een drummend zwijn plagiëren Fanny en Conny – basbonkende balharde elektrochicks – naar lieve lust Stef Bos, Paul van Ostaijen, Pitti Polak en zowat elke hedendaagse schrijver die denkt dat zijn werk gewichtig is, maar in werkelijkheid volledig inhoudloos is. Waar gaat het naartoe?
Kenji Minogue
En dermee “Ik ben al drie uur naar de openbare omroep aan het luisteren, straks braken en jeuk. Maar niet zo’n gewone jeuk, echt megajeuk.” Gelukkig kwam dingsje juist binnen en zei:
“Jezelf zijn is belangrijker dan je denkt. Ik ben een controlefreak.” Zijn follikel zat in de weg.
Voorbij de hoek was het anders, echt raar. ‘t Voelde alsof, maar het was super echt, Laat ons het luchtig houden, dacht hij.
met de beentjes buiten de lijntjes en mijn hoofd net binnen de tijd.
“Waar is de tijd naartoe dat we nog konden lachen om ons eigen zijn? Want tenslotte kan het altijd beter of toch ten minste iets in het modekleur groen.” Het was merkbaar raar, maar tot daar. Plotsklaps schoot me te binnen:
“Honger is de beste saus.”
Maar dat is niet altijd zo. Tenzij je daar natuurlijk anders over zou denken. Morgen zal het anders zijn, want dan is het immers een nieuwe dag Misschien zal ik tegen dan het modekleur groen dragen of overtuigd fan zijn van Won Ton Ton. Je hoeft het mij geen twee keer te zeggen, ik ben zo. 54
en dapper andere paden bewandelen. Nog voor het donker thuis.
Ik luister graag empathisch naar de dingen. Meerbepaald één keer in de week. Ik maal daar niet zo om, want het kan ook anders. Als ik erover nadenk, is het evangelie het mooiste wat me ooit is overkomen. Tot zeven maal zeventig maal. En zo en niet anders. Tis juist daarmee dat ik mij eigenlijk redelijk gewoon, maar echt gewoon, bijna doodgewoon simpelweg gelukkig kan uitdrukken, en voor de rest heb ik daar niks meer over te zeggen. En dermee. Waarom daar zo moeilijk over doen, die dingen wijzen zich uiteindelijk toch uit en een dag is gauw gevuld, vooral in de winter dan duurt het minder lang. Ik heb zoiets van mijn vader, maar ook van mijn moeder.
55
oogpunt.
Ze noemen dat een constructiefout, maar dan vanuit puur theoretisch
Julian De Backer
Het libretto van de gamer Over plagiaat, vertrouwen en lust in een digitale wereld
Ridiculous Fishing, pretentieloos amusement: een visser dobbert in zijn bootje, vangt een vis en schiet hem neer met een geweer.
Ninja Fishing, een kloon van Riciculous Fishing: andere stijl en andere naam, maar voor de rest exact hetzelfde spel.
Dat de dorpsjeugd gaarne bij elkaar klit om videospelletjes te spelen, hoeft niet eens als triest afgedaan te worden. De nieuwe tijd, net wat u zegt, maar gelukkig zijn games de stempel der marginaliteit ondertussen kwijt. Huizenhoge budgetten, ongeëvenaarde creativiteit en Hollywoodiaanse scenarioschrijvers maken vandaag baanbrekende en verfrissende games, die veel verder gaan dan wat hersenloos racen of schieten. Akkoord, de zuurverdiende florijnen kunnen ook besteed worden aan een goed boek of een museumbezoek, maar enkel een mistroostige kniesoor velt zonder voorkennis zijn vlijmscherpe oordeel.
Als strips de negende kunst zijn (dixit Morris), zijn games mogelijk de tiende kunst. En net als bij alle stromingen die enige deining veroorzaken, komt ook plagiaat om het hoekje kijken. Waar eindigt hommage en begint plagiaat? Toen Shigeru Miyamoto zijn digitale geesteskind Donkey “Kong” noemde, was dat louter te wijten aan zijn gebrekkige kennis van de Angelsaksische taal. Hij dacht immers dat “Kong” Engels was voor “aap”. De Japanse visionair hoefde geen rechtszaak te vrezen van RKO Radio Pictures - de studio achter de grensverleggende King Kong-film - want gra56
tis publiciteit was toen reeds onbetaalbaar. Maar net als film heeft het medium videospelletjes het enorme probleem dat zowat alles al eens eerder geprobeerd, gepoogd of gewaagd is. Zo vatte George Harrison het dakoptreden van Homer, Apu, Skinner en Barney samen met een simpel: “Eh, it’s been done.” Er is nu eenmaal een beperkte hoeveelheid genres, en zelfs met de nodige subgenres en grensoverschrijdende mixen komt er een einde aan wat je wel of niet kan vertellen binnen het virtuele verstrooiingsconcept. Subtiel jatwerk haalt het dan steevast van slechte originaliteit.
onthaald en verkoopsrecords breekt. Niet lang daarna blijkt dat hun nieuwste idee Luftrausers ook al gekloond is, ditmaal door Rubiq Lab. Vlambeer speelt graag open kaart met haar fans, zodat die weten waarmee de vennootschap bezig is. Dat zorgt er natuurlijk voor dat kapers vrij spel hebben. Maar uitgerekend hun openheid willen ze niet opgeven. Via de juridische knowhow van Google en Apple willen ze nu proberen de verkoop van de kloon Skyfar een halt toe te roepen.
Het verhaal van het Nederlandse Vlambeer is daar een sprekend voorbeeld van. Hun spel Ridiculous Fishing was ontwikkeld als pretentieloos amusement. Het uitgangspunt is eenvoudig: een visser dobbert in zijn bootje, vangt een vis en schiet zijn buit neer met een geweer. Daarmee zijn er punten te winnen. Meer is er niet aan, minder ook niet. Rami Ismail en Jan Willem Nijman verkopen hun spel in 2010 en behouden het recht om nadien een eigen versie te ontwikkelen voor computers, tablets en snuggere telefoons. Maar voor het zover is, was iemand anders met hun pluimen gaan lopen: het bedrijfje Gamenauts nam het basisidee en lanceerde Ninja Fishing. Een kloon, inderdaad. Andere stijl, andere naam, maar exact hetzelfde spel. Hoe kan dat?
Wanneer na meerdere jaren inactiviteit het plagiaat in videogameland weer hoogtij viert, kan je spreken van een kentering. Blijkbaar heeft het app-concept - toepassingen in snack- en zakformaat van 0.79 euro tot 5.99 euro - de onfrisse poorten opengezet. Snel winstbejag en een crimineel tekort aan autonome creativiteit zorgen voor een overbevolkte en buitengewoon eentonige marktplaats. Het copyrightwetboek smeekt om een deontologische uitbreiding, een extra paragraaf of twee die maakt dat ook de game mechanics beschermd kunnen worden. Zo niet dreigt een totale implosie van de videospelletjeshandel. In dat doemscenario zit misschien ook nog een mooi spel verborgen.
Bij het contacteren van de heren - het zogenaamde ‘contactheren’ - heeft Ismail goed nieuws: “Skyfar is Wat is de mening van de huidige generatie ontwikkein de kiem gesmoord. De controverse die was ontstaan, laars, die zelf moeten opletten met hoe origineel hun bleek afdoende om de kloon te laten verwijderen op leideeën zijn? “Plagiaat is bij games nooit echt een groot gale gronden. Zij hadden immers afbeeldingen uit Luftbreekpunt geweest. Grofweg van de jaren 1970 tot drie rausers gekopieerd, en die zijn auteursrechtelijk bejaar geleden, was er nauwelijks sprake van plagiaat. Het schermd. We zijn het niet helemaal eens met wat Karel gebeurde gewoon nooit. Akkoord, je kan bijvoorbeeld Crombecq zegt. In het begin van de videospelletjesindusstellen dat er sinds het controversiële Grand Theft Auto trie, toen het medium nog in de kinderschoenen stond, wel heel veel spelletjes zijn verschenen waarin het gangwas klonen quasi alomtegenwoordig. Schietspelletjes sterleven verheerlijkt wordt, maar dat zijn eerder trends waren vaak directe klonen van het iconische DOOM uit of hypes dan glashelder plagi1993, in zoverre zelfs dat ze Datgene wat een spel tot spel maakt aat. Is World War Z plagiaat aanvankelijk “DOOM-klonen” - de zogenaamde game mechanic omdat het de zoveelste zomwerden genoemd. Er was een biefilm is? Maar sinds de opvolledige markt met betaalis niet beschermd door copyright. komst van de app stores is het bare titels die bestond uit plaatje er volledig anders gaan uitzien. In de app stores goedkopere afkooksels van hits uit die periode, zoals heb je veel plagiaatvoorbeelden, zoals klonen van Mineook het spel Killer Loop gebaseerd was op het futuristicraft (een virtuele LEGO-doos, red.) die vrijwel identiek sche racegame WipEout. In de jaren daarop, rond 1998, zijn” ,aldus Karel Crombecq, zaakvoerder en hoofdontwerd klonen weer minder acceptabel. De imitaties verwikkelaar van het jonge Belgische softwarebedrijf Sileni dwenen tijdelijk, tot de opkomst van de App Store van Studios. Apple.”
Een mooi spel. Het spel of zijn spel? Het spel dat elke gamer speelt, want spelen klinkt hem als muziek in de oren. Spelen. Actie-interactie. Actief-interactief. Hij speelt. Of wordt hij gespeeld? Wordt hij bespeeld? Geeft hij zich over aan de spinsels van een ontwikkelaar, of blijft hij kritisch, koel en afstandelijk? Edoch: laat hij de teugels los, dan legt hij zijn lot in haar of zijn handen. ❚
Datgene wat een spel tot spel maakt - de zogenaamde game mechanic - is niet beschermd door copyright. Uiteindelijk triomfeert Vlambeer. Niet door aan te klagen, maar door rustig de tijd te nemen voor hun versie, het enige échte Ridiculous Fishing. Geduld en doorzetting worden beloond wanneer het spel jubelend wordt 57
Hij bespeelt haar als een spel, gebruikt haar heupen als een controller, beroert haar tepels als knopjes. Waar zijn joystick en haar zachte schijf elkaar ontmoeten, veranderen polygonen in klonen. Uitwassen van verbeelding te midden van vlammende beren en springende loodgieters, tussen ontsnapte apen en vermiste prinsessen, een wals vol japanse gein. Van hot naar her, van platform naar afgrond, danst hij de dans der verslaafden, Misschien moeten Skyfall en Luftrausers wel tegen elkaar ten strijde trekken?
zoals fauteuilaardappelen tot diep in de nacht dikke dukaten neertellen voor een extra level. Zonder dralen virtueel verschralen. Tot rondom hem alles verzwelgt in een vuurzee van bits en bytes en de pixels zijn enige bondgenoot zijn. Een opslagpunt in een oogopslag, de analoge wereld opent, offline worden ze een. Daar wacht zij op hem.
Noot: (bronnen: www.polygon.com, Karel Crombecq, Rami Ismail) 58
Het verleden leeft opnieuw, verder, dieper, geplaatst achter linosneden en zeefdrukken, gekaderd in een verlangen tot nieuw beeld, een nieuwe kijk op het Sicilië van Carel Blazer dat zo meteen niet meer het zijne is. De woonkamer als echokamer, minzaam ontvreemdend.
Floortje Sebens
© Floortje Sebens
59
Paul Claes
Slauerhoff: de poëziepiraat
en het Japans, het Spaans en het Portugees. Het gedicht ‘Gelijkenis’ uit de bundel Yoeng Poe Tsjoeng (1930) wordt voorgesteld als een navolging van een anonieme dichter, maar wie hier denkt aan een Chinees origineel vergist zich: dit is in feite een rewriting van ‘Ein Fichtenbaum steht einsam’ uit Lyrisches Intermezzo van Heinrich Heine. Het wordt hoog tijd dat een jonge doctorandus/a de piraterij van Slauerhoff eens nauwkeurig opmeet. Laat ik zelf het voorbeeld geven aan de hand van ‘Onderzeesch bosch’, een van de meest unheimliche gedichten uit de bundel Archipel (1923). Dit is de eerste strofe: Onderzeesch bosch staat flauw en breed te golven. Van onder, op gezwollen blauwe kolven: Geknotste hoofden van een reuzenhorde Gezonken en gebleven in slagorde, Zoekt woekrend roodwier voedingsbron en stoeling. Het opmerkelijkste van deze verzen is het gezichtspunt (of wat in de moderne literatuurtheorie focalisatie heet). Het gedicht voert de lezer als het ware mee onder water. Hoe kan dat eigenlijk? De oplossing van het raadsel biedt Vingt mille lieues sous les mers (1870) van Jules Verne, een avonturenroman over de reis van een onderzeeër door alle wereldzeeën. Het zeventiende hoofdstuk in het eerste deel van dat populaire boek heet ‘Une forêt sous-marine’, jawel: ‘Een onderzees woud’. In deze passage maken kapitein Nemo en zijn metgezellen in duikerspak een onderzeese wandeling en daarbij stuiten ze op een massa vlottend wier die een dicht woud vormt. Het onderwatergezicht is dus geen product van fantasie, maar van observatie. De overeenkomsten tussen Verne en Slauerhoff zijn te groot om niet aan directe overname te denken. Het gedicht begint met de hoofdstuktitel van het zeventiende hoofdstuk. Het zestiende hoofdstuk, waarin de wandeling begon, verklaart de rest van het vers: ‘staat flauw en breed te golven’ is een weergave van: ‘[les festons] se balançaient aux faibles ondulations’ (de slingers wiegden met zwakke golvingen). Het beeld van de ‘gezwollen blauwe kolven’ is opgeroepen door een beschrijving van algen: ‘Je voyais flotter de longs rubans de fucus, les uns globuleux, les autres tubuleux’ (Ik zag slierten zeewier drijven, de ene bolvormig, de andere buisvormig). De vrij prozaïsche wending ‘Zoekt woekrend voedingsbron en stoeling’ wordt verklaard door een zin uit
Is er in de geschiedenis van de Nederlandse poëzie een groter piraat dan J.J. Slauerhoff? Heel zijn leven lang heeft deze letterrover vertaald, bewerkt en nagevolgd. Zijn verzameld dichtwerk lijkt wel een gezonken kaperschip waarvan de geroofde schatten nu op de zeebodem liggen. Overal liggen juwelen en imitatiesieraden voor het rapen. Dat begint al bij de eerste cyclus van de Eerste verzen: ‘naar Samain’. De verzen zijn vaak vrij getrouwe vertalingen: een gedicht als ‘Néère’ is een calque van het gelijknamige gedicht uit de bundel Le chariot d’or van de symbolist Albert Samain. Vooral de Franse poètes maudits blijken de slachtoffers van de slinkse piraat. ‘Morgen rijd ik met bedwelmende bloemen naar je toe’ is een verholen bewerking van ‘Les roses de Saädi’ van Marceline Desbordes-Valmore. Het anthologiestuk ‘Het Boegbeeld: de Ziel’ pasticheert Arthur Rimbauds ‘Bateau ivre’. De bundel Archipel bevat een hele cyclus ‘Uit het leven van Tristan Corbière’. De bundels Saturnus en Serenade zijn geschreven in de trant van de Fêtes galantes van Paul Verlaine. In de latere poëzie krijgen we bewerkingen uit het Chinees 60
het zeventiende hoofdstuk: ‘Ces plantes ne procèdent que d’elles-mêmes, et le principe de leur existence est dans cette eau qui les soutient, qui les nourrit’ (Deze planten komen enkel uit zichzelf voort en de bron van hun bestaan is het water dat ze ondersteunt, dat ze voedt). De tweede strofe gaat als volgt: Doodemansharen houden onbeholpen voeling. In alle richtingen slijmdraden spillend. Een zwaardvisch vaart er hevig tusschendoor, Verdwijnt in ’t diep van ’t bosch, verscheurd voorttrillend. De ‘onbeholpen voeling’ van het wier is een reminiscentie aan Vernes beschrijving: ‘toutes ces productions du règne végétal ne tenaient au sol que par un empattement superficiel’ (al die voortbrengselen van het plantenrijk waren slechts door een oppervlakkige basis aan de bodem verbonden). Een zwaardvis zien Nemo’s gezellen niet, wel een troep haaien. De derde strofe luidt: Een donkre wolk zinkt in, schaduwend eerst, steeds vaster Van omtrek: een gekantelde driemaster Strijkt op de weeke toppen van het bosch Scheef neer. Tuig, zeilen vallen; luiken laten los. Onder lijkwaden, zware deksels komen bloot Lichamen, bleek en nog verwonderd van den dood.
Bij Verne snellen haaien naar het zinkende schip, bij Slauerhoff komen ‘plantengroei en ’t klompgediert’ nader. De ‘slingers’ (de al genoemde ‘festons’) zijn bij Slauerhoff tegelijkertijd delen van planten en van dieren (klompvissen). Verne benadrukt hoe in de zee fauna en flora dooreenlopen: ‘je confondis involontairement les règnes entre eux, prenant des zoophytes pour des hydrophytes, des animaux pour des plantes. Et qui ne s’y fût pas trompé? La faune et la flore se touchent de si près dans ce monde sous-marin!’ (ik verwarde onwillekeurig de twee rijken van de natuur en hield plantdieren voor waterplanten, dieren voor planten. En wie zou dat niet gedaan hebben? Fauna en flora komen elkaar zo nabij in deze onderzeese wereld!). Slauerhoff verraadt dat hij Verne gelezen heeft door ook in Oceaannacht I, een ander gedicht over de diepzee, te spreken over ‘vormloos plantdierleven’. Zoals zoveel jeugdige lezers van de avonturenschrijver raakte de dichter in de ban van diens weergaloze beschrijfkunst, die hij door de macht van de verbeelding tot poëzie transformeerde. Schreef ook de jonge Rimbaud zijn Bateau ivre niet met de onderzeeër van kapitein Nemo in gedachten? ❚
Slauerhoff verraadt dat hij Verne gelezen heeft door ook in ‘Oceaannacht I’, een ander gedicht over de diepzee, te spreken over ‘vormloos plantdierleven’. Het hallucinante beeld van het met zijn opvarenden zinkende schip ontleent Slauerhoff aan het einde van het achttiende hoofdstuk. Ook Verne beschrijft een driemaster (‘trois-mâts naufragé’), die gekanteld is (‘couché sur le flanc’), terwijl er nog lijken (‘cadavres’) op het dek te zien zijn. De slotstrofe luidt: Laagstaande plantengroei en ’t klompgediert Dat in de holen van de diepzee tiert, Vreet aan met gulzige slingers, snel ontspruitend, Met meterlang-gelede vingers vast omsluitend. 61
Atte
Jongstra
Pruikdragers aller landen
Originaliteit werd een bloempotmodel: een vorm van Opgericht vóór de jaartellingen intussen uitgegroeid tot navolging die het navolgen verbergt - een vorm van een van de grootste, meest geïmiteerde genootschappen plagiaat dus. Het huwelijk van originaliteit en imitater wereld. Het exacte ledental is moeilijk te bepalen, tie, verzinsel en mimesis werden fraai samengevat door aangezien de meeste leden hun lidmaatschap geheim Multatuli (een pseudoniem dat wil zeggen: ‘Ik ben veel houden. Vandaar dat de Plagiaatclub en alle (even obscugeknipt en geschoren’), de grootste Nederlandse schrijre) onderafdelingen vaak worden aangeduid met ‘Hermever van de negentiende eeuw: ‘Er is niets kaler dan de tische Plagiaatclub’ (HPC). De bekendste vertegenwoordiWaarheid.’ gers van deze HPC’s zijn literatoren, een gilde die door de Naast de hermetische bestaat ook nog de open plagiaatIJslandse auteur Sigurdur Hartürsson (1803-1889) vergeclub (OPC). Tot deze organisaties behoren luiden die er leken werd met kappers: ‘Ze leven van alles wat een ander vrijelijk voor uitkomen dat hun hele leven gericht is op liefheeft. Niets is veilig voor hun snijdersmes.’ Schrijvers het dragen van andermans pruik. In het Westen zijn de vormen volgens Hartürsson het grootste contingent onchristenen een bekend voorbeeld. Zij volgen in hun hele der de HPC-leden. En hoe anoniemer hun verschijning, denken een boek (eigenlijk een verzamelbundel) van hoe prominenter hun positie in de club. Ze vereenzelvionduidelijke oorsprong en een halfgod van onduidelijke gen zich bij voorkeur met een moeizaam te onderscheikomaf. We denken hierbij aan een bijbelse grootheid als den Homeros, de immer anders afgebeelde Rabelais of de drama-auteur Judith, die het haar van Holofernes Shakespeare - van wie de identiteit eeuwenlang betwist tot op de hals afsneed. Voor werd. Hoe meer een HPC-er er Als de buur een os slacht of een BMW de islamieten geldt hetzelfde, op anderen lijkt, hoe groter en maar in meerdere mate. Anorigineler zijn statuut. Zo ook koopt, slacht de mens een kudde dere voorbeelden zijn: fans de M. Beaumonts 26-delige of koopt hij een Bentley. (idolenpruikdragers) en potEncyclopédie Peruquière. Ouloodventers (die hun schaamhaar-navolging aan den vrage Littéraire & Curieux à l’Usage de Toutes les Têtes volke vertonen). (1757). De hermetische en open plagiaatclubs werden bestudeerd en in kaart gebracht door de Franse christelijke antropoIn de tijd van de Verlichting (ook bekend als pruikentijd) loog René Girard. De grond van de plagiaatclubs noemt hij organiseerden de kappers/schrijvers zich in genootschapde mimésis d’appropriation: de mens snijdt zich het beeld pen met namen als Alle wijsheid is ontleend, Hoed af voor van de ander. Hij verlangt wat de ander verlangt. Als de namaak en Vlechtwerk van vreemd haar. De HPC-er Justus buur een os slacht of een BMW koopt, slacht de mens een van Effen, die in zijn Nederlands het Frans imiteerde, prokudde of koopt hij een Bentley. En in het haarsalon: beerde naar eigen zeggen alles ‘met zyne waare verwen ‘Welk modelletje had u gedacht?’ af te schilderen’. Fantasie vond hij verachtelijk. De auteur ‘Doet u mij de coupe van degene die mijn stoel zo lekker moest de realiteit imiteren. Daarom schreef hij over het warm heeft gemaakt.’ slachten van ossen, het vrijen der burgers, de godsdienst Ons verlangen ontstaat in navolging van het verlangen en zijn dienaren. Voor de ingewijde leden van het genootvan de ander. Die voor sommigen de deprimerende geschap bestonden er allerlei spiegelverhoudingen tussen dachte verklaart waarom mensen ontzaglijk veel geld deze onderwerpen, c.q: het slachten, het geslacht en het bieden op eBay voor zaken die ze elders veel goedkoper geslacht worden (als eens de messias). Het ene zou het ankunnen vinden: het feit dat een ander het ding wil, maakt dere imiteren. Kopiëren, op dat ene persoonlijke haar na. het begeerlijk. Zo bekeken is plagiaat een ander woord voor het menselijke verlangen en zijn plagiaatclubs niet De romanticus schafte de pruik af en dacht dat hij orialleen de voorlopers van datingclubs en aanverwanten, gineel moest zijn om schrijver te worden. Maar juist in maar algemener, de mal waaruit alle clubs gegoten zijn. die gedachte imiteerde hij alle andere romantici. De mens Het verlangen bij een club te behoren is ondenkbaar zonkapt zichzelf zoals zijn buurman gekapt gaat. Daarna is der plagiaat. Men wandelt het liefst met de pruik van een het nooit meer goed gekomen met originaliteit en eigen ander, in vereniging. ❚ ‘wilde haren’. 62
2 Onze strenge lectoren selecteerden een handvol teksten voor onze literaire proeftuin. Teksten om van te proeven, maar ook experimenten, proefstukken. Bekende auteurs, aanstormend talent en zoekende debutanten staan hier solidair en complexloos naast elkaar. Poëtische bokkensprongen naast klassieke versificatie, bevreemdende verhalen en buitensporige intriges, reflecterende mijmeringen, gedurfde beweringen, speelse onboezemingen, onverwachte interviews, spraakmakende voorpublicaties, interessante getuigenissen... Kuier door deze literaire proeftuin, ontdek charmante pennenvruchten, verbaas u, erger u, maar blijf niet onverschillig...
“Proeftuin”
De herfstproeftuin is weerom met een grote verscheidenheid aan teksten gestoffeerd. Romain John van de Maele houdt ons literair alert met de voorstelling van twee Oost-Belgische, Duitse dichters: Leo Gillessen en Robert Schaus. Het literaire tijdschrift Krautgarten, hun thuishaven, leidt de literaire dans in de Oostkantons. Mieke Robroeks debuteert met zwierige tekeningen en geïntegreerde, frisse gedichten, ze won vorig jaar de jaarlijkse grafiekprijs Ruperto Urzua. Jack van der Weide, onze correspondent uit het hoge noorden, verleende aan Gierik de exclusieve primeur van enkele ontluisterende brieven tussen de Nederlandse schrijvers Geerten Meijsing en Nanne Tepper. Van A.G. Christiaens kregen we enkele nagelaten vertalingen van zes Duitse dichters: zes verzen van wantrouwen. Daarbovenop nog poëzie van bekende en minder bekende dichters. Jos van Daanen introduceert ons in de bevreemdende wereld van Hanna of hoe neem je versneld de kleur van je omgeving aan. Frans August Brocatus schetst gedichten bij schilderijen van Francien Krieg en houdt ons voor dat het schietlood van de nacht een stilte van gebarsten licht schept. Aly Freye houdt een landschap bij de hand waarin mens en natuur in eigen ritme versmelten. Van Philippe Cailliau brengen we een reeks nieuwe gedichten n.a.v. zijn zopas verschenen bundel Niets verloren, een nieuw pareltje van uitgeverij Kleinood en Grootzeer. Seger Weijts twijfelt tussen heimwee, rancune en zelfspot, de zeepbel van zijn leven brengt weinig soelaas, zijn woorden zweten eigenwijs. Twee ongewone verhalen wedijveren in originaliteit. Julia van Steennis stelt in de monoloog De Docent en De Daad dat moord een teken van bevrijding kan zijn, dat zelfs door de vermoorde begrepen kan worden. Je geraakt wel even uit evenwicht na lezing van dit afgrondverhaal. Wennie De Ruyck bezint zich in haar monoloog Beginnen over de trage loop van de tijd, de verandering, de overgang: je begint telkens opnieuw omdat het anders ophoudt. Sven Peeters, verantwoordelijke voor de Antwerpse PENflat brengt verslag uit van zijn ontmoeting met Dodojon Atovulloev, een opgejaagde criticaster van het Tadzjiekse autoritaire regime, dat mensenrechten en vrije meningsuiting niet in het vaandel draagt: aangrijpende dagboekaantekeningen over zijn verblijf in de Antwerpse PENflat. Kortom, meer dan voldoende kwalitatieve diversiteit om de nazomer gezwind uit te dagen! ❚
63
Romain John van de Maele
Twee Oost-Belgische dichters: Leo Gillessen en Robert Schaus
In korte ‘natuurimpressies’ slaagt Leo Gillessen erin existentiële thema’s te verwoorden: ‘Land ohne Affen/ im Traum niemand/ fängt den Mond’. In een letterlijke vertaling komt de betekenis van de droom niet zo goed tot uiting, maar ik besef dat ‘Land zonder gedroomde/ apen niemand/ vangt de maan’ de gebalde oorspronkelijke verwoording geen recht doet. Dezelfde moeilijkheid doet zich voor in ‘Der Winterregen/ in der Nacht Stille/ schlägt mein Herz’. ‘De nachtelijke/ winterregen stil(te)/ klopt mijn hart’ Stille is in dit korte gedicht zowel stilte als stil: ondanks de regen is er stilte en het hart klopt stil of beantwoordt het natuurgegeven met stilte. Er zijn ook gedichten over coexistentiële situaties zoals:
Leo Gillessen en Robert Schaus behoren tot de harde kern van het Duitstalige literaire tijdschrift Krautgarten.
Al meer dan dertig jaar verschijnt in Sankt-Vith het halfjaarlijks tijdschrift Krautgarten. Vanaf het begin stond Bruno Kartheuser aan het roer, en samen met Leo Gillessen en Robert Schaus behoort hij tot de ‘harde kern’ van Krautgarten. Het tijdschrift is nog steeds een ‘Forum für junge Literatur’, maar het is geëvolueerd van een (overwegend) regionale naar een internationale ontmoetingsplaats. In het nummer dat medio november 2013 verscheen, komen naast Gillessen en Schaus, die OostBelgië vertegenwoordigen, ook auteurs uit Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en Ierland aan het woord. Het werk van Peadar O Huallaigh, die in het Gaelic schrijft, werd vertaald door Gabriele Haefs die Scandinavistiek en Keltisch heeft gestudeerd. Het nummer is kleurrijk geïllustreerd met collages van de Franse kunstenaar Jacques Bissot. In deze korte bijdrage stel ik graag Leo Gillessen (1954) en Robert Schaus (1939) voor. Beiden hebben een hele reeks dichtbundels op hun actief en ze ontvingen allebei de Literaturpreis des Rates der Deutschen Gemeinschaft: Schaus in 1986, Gillessen in 1993. Schaus publiceert naast Duitstalige gedichten ook Franstalig werk. Zijn werk viel in het verleden vaak op door een uiterst gebalde verwoording, maar zijn gedichten in Krautgarten 63 zijn een weinig langer, maar nog altijd heel sober. Gillessen gebruikte ongeveer twintig jaar geleden iets langere versregels, maar zijn nieuw werk valt nu op door een vrijwel ontvleesde taal die in een vertaling altijd geweld wordt aangedaan.
over übrig ieder van ons von uns gaat zijn eigen weg geht jeder seinen Weg alleen het huis nur das Haus wil niet weg will nicht weg
Soms komt een gedicht in de buurt van ‘Spielerei’. Maar wie traag de weinige woorden leest, die bij mij soms herinneringen aan de bundel Substrata (1924) van Karel van de Woestijne oproepen, zal daarna heel even nadenken over de onnodige drukte waaraan veel tijdgenoten hun identiteit ontlenen: ‘Ich tue nichts/ und doch/ geschieht alles’. In het werk van Gillessen speelt het landschap een grote rol. Zijn werk is echter geen beschrijving van zijn omgeving. Die omgeving heeft zich in zijn verwoording genesteld, zoals blijkt uit de cyclus ‘Frühling, und später’ (in Krautgarten, november 2012). Hierna volgen twee gedichten uit die cyclus: 64
Met de eerste vorst Mit dem ersten Frost kom ik aan in de herfst komme ich an im Herbst wanneer alles zich kleurrijk wenn alles in Farbe in de dood stort sich wirft zum Ende bittere vruchten bittere Früchte rijpen aan zwarte reifen an schwarzen takken van de sleedoorn Dornen die Schlehen
De herfst is daar met zijn verwelkte bladeren van de nostalgie van de witte meidoornhagen vanuit een onbereikbare verte komt het witte blad belast met mijn wachten en het draagt woorden voorzien van spiegels
Met haar bleker geworden rood Mit ihrem blasseren Rot verdrijft de zon de nevel löst jetzt die Sonne den Nebel van de koele nacht, een enkel der kühlen Nacht, ein einzelnes blad tuimelt en valt Blatt taumelt, fällt Hij slaat een sjaal Er schlägt den Schal rond zijn schouders um die Schultern, geht en gaat op weg den Weg hinunter, geht an tegen de opkomende wind in gegen den aufkommenden geheel alleen Wind allein In veel (vroegere) gedichten van Robert Schaus speelt de natuur een grote rol, en dat is ook zo in de vijf gedichten die in Krautgarten 63 zijn verschenen. De volgende vertalingen onthullen nog een ander aspect van zijn werk: een dichter die spreekt, spreekt meestal in het ijle tot zijn woorden doordringen tot de andere(n) of als een boemerang terugkeren.
Da ist der Herbst mit seinen welken Blättern der Nostalgie der Weiβdornhecken unerreichbar weit kommt das weiβe Blatt mit meinem Warten belastet trägt Wörter mit Spiegeln bestückt
Een zonnige lente ontvouwt het landschap onder je stappen de weg krijgt vorm geen schors geen pantser beschut deze plaats hier verzwijgt het uurwerk de tijd je staat rechtop in het gezang van de vogels ademt de dag in en doorkruist de wolken het blauw loopt over en begeleidt je op dit moment uitgestrekt op de tijd
Ein Frühling in der Sonne entfaltet die Landschaft unter deinem Schritt der Weg sammelt sich an keine Rinde kein Panzer schützt den Ort hier sagt die Uhr keine Zeit du stehst aufrecht im Gesang der Vögel atmest ein den Tag durquerst die Wolken das Blau überflutet begleitet dich in diesem Augenblick ausgestreckt auf der Zeit
In een kamer samen met fout gekozen woorden rust je in de diepte van de droom liggend op een bed van geheimzinnige bloemen en kleuren en geuren zijn er alleen voor jou in deze eenzame kamer met haar fout gekozen woorden alleen voor jou In einer Kammer in Gesellschaft falsh gewählter Wörter ruhst du in der Tiefe des Traums gebettet auf geheimnisvollen Blumen und Farben Düfte entfalten sich für dich in dieser einsamen Kammer mit ihren falsch gewählten Wörtern allein für dich 65
Het vroegere, vaak expliciete verzet tegen de condition humaine is naar de achtergrond verdwenen. De dichter, die sinds 1990 ook als beeldend kunstenaar actief is, lijkt zich verzoend te hebben met het solitaire spreken, hoewel hij nog steeds op zoek is naar de dialoog. Zoals in vroeger werk wordt ook bij Robert Schaus de verwoording nog altijd sterk beïnvloed door de omgeving, zoals blijkt uit het volgende gedicht (in Krautgarten, juni 2013):
De zon vestigde mijn aandacht Die Sonne machte mich aufmerksam op gevoelens die me auf Gefühle die mich al lang verlaten hadden längst verlassen hatten ze nestelden zich sie nisteten sich in mijn offerte van de dag in mein Tagesangebot ein lotusbloemen in een winterlandschap Lotusblüten in einer Winterlandschaft met veelkleurige vlinders mit bunten Schmetterlingen die van het ene ogenblik die von einem Augenblick naar het andere vlogen zum anderen flogen en hun nectar opzogen ihren Nektar aussaugten in de hoop in der Hoffnung aan de tijd te ontkomen der Zeit zu entkommen
Dit gedicht, uit een reeks van acht, verscheen samen met de andere tegelijkertijd in het Duits en het Frans, en in beide talen heeft Schaus zijn oor bij de natuur te luisteren gelegd. Maar die natuur is in een poëtische context niet meer dan de drager van menselijke verlangens, ontgoochelingen en (ijdele?) hoop. Zoals Leo Gillessen vertegenwoordigt Robert Schaus op een ‘onderkoelde’ maar overtuigende wijze de Oost-Belgische literatuur. ❚
66
Mieke Robroeks
Studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Specialisatie vrije grafiek. Laureaat Peto Urzua Prijs 2013, geselecteerd voor de Frans Dille Prijs 2013 en de Komask Tekenprijs 2013. Verschillende (groep)exposities over de wereld. www.miekerobroeks.nl ‘Mijn werk gaat over het zitten in je eigen luchtbel en de afscheiding tussen de binnen- en de buitenwereld. Soms blijft deze gesloten, soms is er een lichte opening en soms barst ze open en vervaagt de grens tussen binnen en buiten.
Ik teken, ik ets, ik maak animaties en ik schrijf. De oorsprong van mijn werk ligt in het schetsboek. Bijna dagelijks vul ik dit met tekeningen, gedichten en andere gedachtenspinsels. Deze ontstaan vanuit uiteenlopende gevoelens en ervaringen: hoteldebotelverliefdheid tot melancholische spinsels, Pruisisch blauwe luchten tot een zon die kan verwarmen tot in je botten en verder. Rust en onrust, vol en leeg, zwemmen en verdrinken, vliegen en vallen. De contrasten en facetten van het leven vertaal ik in mijn tekeningen en gedichten. Het schetsboek beschouw ik als het puurste van het puurste, de kern van mijn werk. Het is intiem en kwetsbaar. Hierin geef ik mij volledig bloot. Dat is iets wat ik wil delen met de toeschouwer. Ik wil graag laten zien dat het gevoelsleven van de mens er mag zijn en kwetsbaarheid een kracht kan zijn.’
67
Als ik nu hier en jij daar tussen mijn vingers doorkijkend en ik de druppels voel vallen van mijn kin op mijn knie als ik nu daar en jij hier mijn druppels vangt in onze notendop maken we onze eigen avontuurlijke zee durf je het aan? vaar je mee? of blijf je liever aan wal waar niets je schaadt maar waar je ook niets zult ontdekken van dat geweldig diepe blauw
December maar niet koud jij, liggend tussen de lakens soms ben je weg, dan ben ik ook maar soms ben je hier en ook dan ben ik ook maar ook vooral bij jou dan omdat ook dat gewoon ook kan en dan ontdoe ik mij ook van mijn kleren terwijl jij ook jij je kleding laat varen zoals een schip in een bad met veel sop want die bubbels ruiken naar zeep en naar jou als ik adem en dan begraaf ik ook mijn neus in het kuiltje tussen je schouder en je hals terwijl jij ook je arm laat zakken op mijn nét iets te blote rug maar ook dat dat is niet erg want bij jou kan ik bloot zijn en ook jij kan dat bij mij, toch ook?
Vanaf het moment dat mijn tong buiten proporties bleef doorgroeien en de vezels van het volkorenkoekje hun weg wisten te vinden tussen mijn kiezen en mijn tandvlees mijn honger niet gestild werd, hoeveel ik ook at wist ik dat het einde nog lang niet nabij was
68
Je hebt wel wat weg van een pantoffeldiertje
en ja, dat is een compliment
Dan hoor ik weer de bekende kraak van de slaapkamerdeur van mijn ouders hun voetstappen weerklinken in het zachte tapijt toen nog wel nu veel minder maar de deur klinkt nog wel hetzelfde en even waan ik me weer kind 69
De man hij viste de haren uit het doucheputje en stopte ze weg in de daarvoor bestemde lade. ‘Voor als ik straks kaal ben’ dacht hij hardop
Hoi, ik heb je even hier gedroomd Dat vind je toch niet erg, hoop ik? We maakten van die stille wandelingen en een aangenaam kabaal van jewelste eenmaal thuis We zochten naar de kleuren van het licht van die dag en pulkten aan een loszittend draadje in de hoop op antwoord op alle vragen van de wereld jouw ogen plakten op de mijne ik gloeide van top tot teen en verder
70
De man hij riep: ‘Ik ben een visser!’ Zelfs met lege netten, lege, verdroogde netten de man hij viste naar de bekende weg alles was al leeg
Vandaag blijf ik binnen en drink liters troebel water De helderheid is op maar dat is verder geen probleem want zo kom je nog eens ergens
Het regent niets dan dwaze gedachten Als ik krul me op tegen je buik geef je handpalm kopjes als een kat of een oma mer suikerspinachtig haar kijk in de verte terwijl ik je ogen zoek zonder bril, vier keer knipper want drie is te weinig, acht is te veel. Daar is de beruchte zandkorrel die mij weer eens op tilt deed slaan. Nu twee keer knipperen en de lucht zou nu weer vrij moeten zijn van Pruisisch blauw tot flanel geel net als op de forto’s van toen
Mieke Robroeks 71
Jack van der Weide
Van onze correspondent in het hoge noorden
Geerten Meijsing en Nanne Tepper
Tussen 1995 en 2000 schreven Geerten Meijsing en Nanne Tepper elkaar meer dan 250 brieven, vrijwel gelijkelijk verdeeld. Voor beide schrijvers was dit een cruciale periode in hun carrière.
In Geerten Meijsings roman Tussen Mes en keel (1998) verblijft hoofdpersoon Erik Provenier, het alter ego van de schrijver, in een psychiatrische kliniek. Op een ochtend overhandigt medepatiënt Natasha hem daar een brief: ‘De post!’ zong ze vrolijk. ‘Een spannende brief voor jou. Van Lula. Waar, wat of wie mag dat zijn?’ ‘In de Veenkolonies. Heb je hem al opengestoomd en gelezen?’ Provenier laat toe dat Natasha de brief opent en leest: Haar ogen gleden al nieuwsgierig over het briefpapier tot aan de ondertekening. […] ‘Wanja? Is dat een jongen of een meisje, kan allebei. Aggut, toch niet je liefje hè, zo’n ouwe lekbak van jouw leeftijd? ‘Een schrijversvriend.’ ‘Zo. Wat hebben schrijvertjes elkaar zoal te schrijven doordeweeks.’ ‘Wanja’ is gemodelleerd naar Meijsings Groningse collega-schrijver Nanne Tepper. Tussen 1995 en 2000 voerden Meijsing en Tepper een uitgebreide correspondentie. Geerten Meijsing debuteerde in 1975 onder het pseudoniem ‘Joyce & Co’ met de roman Erwin. Erwin zou het eerste deel vormen van de Erwin-trilogie; in 1979 verscheen het tweede deel Michael van Mander. Joyce & Co was formeel een collectief, maar Meijsing schreef de romans, daarbij ondersteund door Kees Snel alias Keith Snell (1951-2010). In 1981 kwam een einde aan de samenwerking. Het derde deel van de Erwin-trilogie, Cecilia, verscheen in 1986 om redenen van eenvormigheid nog onder de auteursnaam ‘Joyce & Co’, daarna ging Meijsing onder eigen naam verder. In 1988 won hij de AKO-literatuurprijs voor de verhalenbundel Veranderlijk en wisselvallig, maar de grote belofte die dat leek in te houden kon hij in de jaren die volgden bij het grote publiek en de meeste critici niet inlossen. 72
1995 had een belangrijk jaar voor Meijsing moeten worden: zijn magnum opus De ongeschreven leer, waaraan hij naar eigen zeggen al sinds 1968 had gewerkt, zag in november van dat jaar eindelijk het levenslicht. Het betrof een zoektocht naar de ongeschreven leer van Plato, in de vorm van een roman met voetnoten. Meijsings eigen verwachtingen waren hooggespannen, maar de recensies waren gematigd tot negatief. Dit in schril contrast met een boek dat enkele maanden eerder was verschenen, Nanne Teppers debuutroman De eeuwige jachtvelden, die enthousiast was ontvangen. Ook Meijsing was onder de indruk van het boek en schreef Tepper een kort briefje waarin hij zijn bewondering uitsprak – op 11 oktober, dus nog vóór het verschijnen van De ongeschreven leer. Tussen 1995 en 2000 schreven Meijsing en Tepper elkaar meer dan 250 brieven, vrijwel gelijkelijk verdeeld. Voor beide schrijvers was dit een cruciale periode in hun carrière. Meijsing werd in 1996 tot tweemaal toe opgenomen in de psychiatrische afdeling van het Amsterdamse Sint-Lucasziekenhuis en gebruikte onder meer die ervaringen voor zijn succesvolle roman Tussen mes en keel. De ontstaansgeschiedenis van dat boek is in zijn brieven aan Tepper nauwkeurig te volgen. In januari 1997 leert hij Layla Goldstein kennen, en uit zijn ervaringen met haar ontstaat de roman Dood meisje (2000). Tepper publiceert na zijn debuut nog de novelle De avonturen van Hillebillie Veen (1997) en de roman De vaders van de gedachte (1998) – beide dus in de periode van zijn intensieve correspondentie met Meijsing, een periode die de opkomst, bloei en beginnende ondergang van zijn schrijverschap in beeld brengt. De correspondentie eindigt in het voorjaar van 2000, om redenen die voor een deel te maken hebben met de gezondheid van Tepper. In 2010 vat Meijsing het plan op om de volledige correspondentie met Tepper te publiceren. Laatstgenoemde wil hier echter niets van weten en geeft dit in niet mis te verstane bewoordingen aan. Herhaalde pogingen, ook van derden, kunnen hem niet op andere gedachten brengen. Het overlijden van Tepper in november 2012 brengt hier in zoverre verandering in, dat er ruimte ontstaat om eenmalig een klein deel van de correspondentie tweezijdig te publiceren. De keuze valt op het begin van de briefwisseling: het initiële berichtje van Meijsing, het korte antwoord van Tepper en de eerste verkennende brieven uit januari 1996. Van voorzichtigheid is geen sprake: beide schrijvers gaan vrijwel onmiddellijk voluit, sparen zichzelf niet en geven ruimhartig inzicht in hun leven en werk.
GEERTEN MEIJSING & NANNE TEPPER Wil je mij wel het plezier doen mij deze brief niet aan te rekenen?
Amsterdam, 11 oktober 1995 Geachte Heer Tepper, Met plezier heb ik uw ontroerende boek gelezen, waarvoor ik u dank zeg. Geerten Meijsing
*
*
*
Groningen 18 oktober 1995 Geachte Geerten Meijsing, Als trouwe, kritische lezer en verzamelaar van uw werk beschouw ik uw compliment als een grote eer. Uw eenvoudige maar o zo rake volzin schenkt me meer bevrediging dan alle slordige recensies, hoe positief of jolig ook, mij geboden hebben. Ik dank u met heel mijn hart voor deze geste.
Nanne Tepper
*
* 73
*
Arsina, 5 januari 1996
Beste Nanne Tepper, Zo had het beter kunnen blijven: eenregelig antwoord op eenregelige brief. Maar vanochtend heb ik tegen betere voornemens in een fles Old Number 7 gekocht, en ik ben al een flink eind op weg. De smaak van bourbon doet me aan heel vroeger denken, toen ik, met een Jimmy Hendrix-sjaaltje om mijn hoofd – voor de rest eerder als een mod dan als een hippie gekleed – eerst een glas Four Roses dronk, na het tandenpoetsen, voor ik naar school ging. Laatst hoorde ik een nummer terug dat ook bij die omgeving hoorde, hoewel ik zelf in die tijd heel andere muziek maakte: ‘Are you feelin’ allright?’ van Traffic. Later dronk ik vooral Jameson of Tulamore, nog later leerde ik in de Archiduc te Brussel de voortreffelijke Bushmill 10 kennen, allemaal Iers en zoet, en nu is het vooral wodka of tequilla of zelfs grappa, maar dat laatste liever niet en alleen in noodgevallen. Eigenlijk is het de bedoeling dat ik nu helemaal niet drink, maar al die glazen bij het ontbijt in je boek, dat doet een man wat. Eigenlijk is het me toch te geparfumeerd, die bourbon, een hoge geur die zich boven de wenkbrauwen vastzet, en die fles vind ik ook al niet mooi; Bushmill heeft het beste model, hoewel heel goedkope merken dat ook voeren. Ik heb je boek aan een paar van mijn liefste vriendinnen gegeven, en ik heb het overigens iedereen aanbevolen (ook al hoeft dat misschien niet meer na dat interview in De krant met die infame en nog dommere RJMulder die in het vacuüm van het CS opereert – ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat jij tijdens dat gesprek enigszins geïrriteerd was – waar weer wel een erg mooie foto bij afgedrukt stond, en het gaat om de ruimte die je toebedeeld krijgt, dan hoeft er minder gezwateld te worden) en zelf heb ik het heel langzaam nog een keer gelezen (de rol van Cowboy Veen was mij niet helemaal duidelijk), met nog meer plezier dan de eerste keer, en ontroering. Ik houd van je personages – wat een prachtige zusjes, want ik vind Anna ook geweldig (toch een beetje Lucette, met je welnemen). De familie doet mij een beetje denken aan de familie Berman – eertijds in Groningen gevestigd – ken jij die mensen? Mireille B. is een grote liefde van mij geweest, en nu – al wel vijf of zes jaar – een groot verlies. Daarbij rook ik, de een na de ander, Toscaneri, een Zwitserse variant van de Toscanelli, in Brissago gefabriceerd, die ik altijd koop wanneer ik in Coldrerio tank, op weg naar hier, eindelijk weer mijn eerste Garibaldi, zoals ze ook heten. Heb je die eenmaal geproefd (John Fante rookt ze in Wait Untill Spring Bandini) dan zijn andere sigaren geen sigaren meer. Het zijn ook de enige sigaren die je uit kunt laten gaan zonder dat je ze dan onmiddellijk moet weggooien, en je kunt er ongestraft op bijten, en ze de hele dag vuurloos in je mond houden zonder dat ze bezwijken. Op verzoek wil ik wel een pakje opsturen; eigenlijk koop je ze in het lang (Toscani, Garibaldi, Extravecchi), doet ze in een koker, en knip je ze vervolgens doormidden, voor je ze aansteekt (als het goed is heb je dan een andere koker om de ammezzati in te doen). Een erg leuk boek van Toni Battita (of Battuta, maar dat zal wel niet want dat betekent kwinkslag), over de nadagen van Scott Fitzgerald, want dat is de echte man, Scott op het einde, van wie we ook een goede glimp hebben opgevangen in Barton Fink – wat zeg ik toch allemaal? Ik moet hier een streng regime aanhouden van de dokter, zoiets als de Morita Therapie, vooral geen mensen spreken, maar aan brieven hadden ze nog niet gedacht daar in Japan, evenmin als in het Athene van de vierde eeuw. Mag ik zo indiscreet zijn om te vragen of van dat prachtige boek inmiddels een tweede druk is opgelegd? Je zult zien, komende maanden, dat je ergens voor genomineerd wordt, al zal het niet voor de Europese Prijs zijn. Ik weet niet of je dat een genoegen zult vinden, ten slotte ben je het al gewend om op een podium te staan – wat voor muziek mag dat zijn? Garagerock, iets in de trant van Buffalo Tom? Bij Veenrock denk ik toch aan die groep uit de achterhoek met Rikus op de Norton en Bertus op de BSA – welke beide motorfietsen ik bereden heb in mijn jeugd (en dan een Matchless en de onvermijdelijke Indian). Ik doe je wellicht helemaal geen plezier met deze brief – ik moet er niet aan denken dat ik zulke brieven zou krijgen – en ik heb je ook niets te bieden waarin ik mijn tribuut zou kunnen uitdrukken, maar ik neem de vrijheid een beetje tegen je te ouwehoeren vanuit mijn eenzame optrekje in het winterland. Wat een leven! Maar wát graag zou ik in je boek stappen, al was het maar als figurant, en vanuit de achtertuin over het land uitkijken. Nee, vioolspelen, dat komt er vandaag niet meer van. Die heimwee van je boek, dat doet wel pijn hoor; eerst lijkt dat nog aangenaam, je koketteert ermee, brandend verlangen naar vroeger, maar van lieverlee wordt dat een pathologische aandoening waar je maar wat graag van verlost zou worden. Als ik nu Erwin zou verfilmen – een oud plan, en dan zou het iets moeten worden in de trant van Le Feu follet van de niet lang geleden gestorven Louis Malle – dan zou ik jou voor de hoofdrol vragen. Neen, ik ben niet homofiel; ik zeg toch dat ik vooral op die zusjes val, ja neem me niet kwalijk hoor, dat gevaar zit er toch in als je zulke mensen opvoert (ik ben vaak zelf verliefd op mijn hoofdpersonen, in ieder geval op mijn Zelda, en dat ís natuurlijk die Mireille B.). Het is vandaag de volgende dag, driekoningen of de Epifanie (jaja, Stephen D.), maar hier het feest van de Beffana, dus enige licentie zij mij veroorloofd, je gooit deze brief maar meteen weg, chanteerbaar ben ik toch niet, en ik heb ook niets om de chantage af te kopen, bij mijn oude liefdes beveel ik je toch al aan, en we leven in de wolken, hier in 74
de pianura, maar verderop daalt overal de sneeuw: dat weet ik van de wegeninformatie waarnaar ik altijd luister – het sneeuwt op de autostrada della Cisa, het sneeuwt bij Alessandria en Vercelli, het sneeuwt in de Abruzzen, Turijn ligt helemaal onder de sneeuw, het sneeuwt op de autostrada del sole vanaf Barberino di Mugello, en voor de Cisa zijn tussen Fornovo en Borgotaro gemonteerde kettingen verplicht, dat is als een gedicht, nietwaar; als ik zou dichten zou het iets worden in de trant van MacNeice:
It’s no go the Yogi-man it’s no go, Blavatsky; All we want is a bank balance, and a bit of skirt in a taxi.
Ik weet al waar ik je een plezier mee kan doen: bij tijd van leven, en als ik weer wat boven nul sta, zal ik je, mits je dat nog niet kent, de twaalf delen van A Dance to the Music of Time in cassette (of anders gewoon in pocket) doen toekomen. Hier moest ik het maar bij laten. Ik zal een soepje maken (gran zuppa lucchese), de viool beroeren en eens kijken of ik verder kom met het doodsbed van Gissing vanavond. Veel sneeuw op de goede momenten in Gissings leven, trouwens. Wil je mij wel het plezier doen mij deze brief niet aan te rekenen? Het is onhandig om het woord te richten tegen iemand die een generatie jonger is (ik herinner mij de onhandige brieven die Brouwers mij schreef, ein herzensguter Mensch maar niet zo’n groot schrijver). En ik was ooit verliefd op Anne V., die toen meteen in een interview schreef dat een tamelijk beroemde schrijver haar een complimentje had gemaakt. Hetgeen me toen onmiddellijk deed denken aan Stephen D., die zo kwaad was op Buck Mulligan, omdat die laatste gezegd had tegen zijn moeder, toen die vroeg met wie die nou weer kwam aanzetten, antwoordde: it’s only Stephen, whose mother is beastly dead. Je begrijpt toch wel dat ik alle respect voor je moeder heb, verdedigde Mulligan zich, maar waar Stephen zich over had opgewonden was dat hij gezegd had: it’s only Stephen. En vanavond moet ik bovendien een verslag voor mijn geneesheer schrijven, want je begrijpt dat ik half gek ben geworden en onder observatie sta. Ik wens je het allerbeste, voor zover je dat al niet achter je hebt.
Geerten Meijsing
* * * Groningen 14 januari 1996 Ardis Hall Beste Geerten Meijsing, Ik hoop niet dat je het aanmatigend vindt als ik zeg dat ik jou en de lieden die men tot je generatie rekent niet als ‘oudere schrijvers’ zie. Gedurende de tien jaren waarin ik in volslagen onbekendheid werkte aan gedrochten, Great Tepsby’s, Stephen Hero’s en avonturenboeken heb ik, telkens als ik eens opkeek van glas, boek of zinnen, nimmer een schrijver van mijn leeftijd gezien. Dat wil niet zeggen dat ik me niet met de ouderen – die tot mijn geruststelling nooit een bent hebben gevormd – door dit & dat verbonden voel en meer van die helahopsa, maar wel heb ik vrijwel elke schrijver uit deze groep om uiteenlopende redenen gelezen en soms zelfs bewonderd – ik heb, zo zag ik dat zelf in ijdele oprechtheid, altijd naast hen gewerkt – terwijl de vermeende schrijvers van mijn leeftijd me nooit hebben weten te boeien. (De schrijver die tussen deze leeftijdsgroepen opereert, Thomas Rosenboom, beschouw ik per mooi ongeluk ook direct als de grootste van dit moment.) Ik zie het daarom als een eer en ervaar het als een voldoening een brief van je te ontvangen. Deze bereikte mij overigens woensdag jl. toen ik – door een hilarische koorts bevangen en voor het eerst in dagen even op – boven in de salon zat te beven en toekeek hoe mijn moeder gekookte bietjes bezorgde (als je de vliegende Groninger griep hebt, wordt soms de hele wereld Wolkeriaans). Ik zeg: “Verdomd, een brief uit Italië, de enige die daar woont is Geerten Meijsing.” Men gaat prompt goochelen als men koorts heeft. Mijn moeder: “O ja? O ja? O nou dan blijf ik nog even.” Ik: “Nee nee, het is vast X die daar gestrand is.” (Ik heb mallotige vrienden die eens in het jaar ‘op reis’ gaan.) Maar bij het zien van het Joyce & Co. stempel was ze niet meer weg te slaan. Hoewel; met een tweede mep lukte het. Ik kan je enkel danken voor de reclame die je voor mijn boek maakt. Of dat interview in NRC-H invloed op de verkoopcijfers heeft gehad – mijn uitgever beweert van wel, maar het blijft een uitgever. Er komt nu een tweede druk, een paperback. Mijn eerste oplage bestond – grotendeels per ongeluk – uit zeventienhonderd stuks en die zijn op. Men noemt dat succesvol. Men doet maar. Over dat interview nog dit: ik klink altijd geïrriteerd – ik heb sinds mijn 75
geboorte een bestaanshumeur – maar het was niet Mulder die mijn irritatie wekte, echter het debiele gezwets over mijn boek in kranten en bladen. Nog altijd heb ik geen figuur uit die contreien de pointe van het boek zien aanwijzen en toen ik op het punt stond dat zelf dan maar te doen (daarmee al mijn heilige voornemens van tafel vegend) bleek de interviewer reeds op de drempel te staan; hij was dan ook al vijf uur binnen geweest (en zelfs mijn beste vrienden vragen na een uur of drie of ze alsjeblieft weg mogen). Ik heb mijn verhaal nog af weten te maken maar het heeft de krant niet meer gehaald. Eerst betreurde ik dit, maar nu denk ik: het is maar beter zo. Je zult wel goede redenen hebben om Mulder te hekelen. Ik vond het een uiterst innemende man, opzienbarend pretentieloos en tot dusver zeer correct in de prille zakelijke omgang. (Daar ik nooit in Amsterdam kom weet ik niet of er meer mensen in die kringen werken die zo weinig pompeus zijn als deze meneer, maar mijn informanten geven me weinig hoop. Aanstellerij en kapsones zijn voorbehouden aan de kunstenaar, zo zeg ik altijd maar.) Die hoofdrol in Erwin accepteer ik bij deze, als je je maar realiseert dat ik deze week 34 word en er soms danig mijn leeftijd uitzie. Hoe dat boek te verfilmen? Le Feu folet schiet me zo 123 niet te binnen – ik ben zeer slecht in het onthouden van Franse titels, maar heb hem vast gezien. Wat ik me in de loop der jaren zeer vaak afgevraagd heb, is hoe je het in godsnaam redt, ’s winters in Arsina. Heb niet alles op en rijtje – en doe niet aan scheiding van verdichting en waarheid – maar het beeld dat ik heb is er een van een koude vervallen villa met één grote houtkachel in die kamer waar je nu juist niet kunt werken; kromgetrokken boeken, lekkages, zure wijn en net niet de juiste loopafstand om goed te kunnen ijsberen. Desalniettemin heeft het beeld dat je in je werk schetst van je ‘Italiaanse omstandigheden’ me altijd enorm aangetrokken (los even van de problemen met vrouwen). Enfin, een oude Groninger zegswijze luidt: ut spek ligt altied op aandermaans brood. Hoewel ik vrijwel geen druppel meer drink, mag ik nog graag over drank mijmeren. Amerikaanse whiskey geniet mijn voorkeur boven alles. Van bourbon (Jack Daniel’s is dat eigenlijk niet) gaat, mits flink ingenomen, je stront naar snoepgoed ruiken, iets wat Baudelaire nooit geweten heeft, geloof ik. Je hebt van Wild Turkey en Jack Daniel’s natuurlijk de rogge-variant; heerlijk. Wild Turkey smaakt weer alsof het in het Enge Bos gestookt is: woudschimmel. Jim Beam is fijne ranja. Jesse James bourbon (al een tijd niet meer gezien) was goedkoop maar erg drinkbaar, et cetera. Dan Ierse, ook erg lekker. Schotse is voor proleten. Een ander onderwerp maar; met zo’n griep onder de leden ligt de dorst altijd op de loer. (Ik zit vanochtend voor het eerst sinds een week weer in mijn laboratorium. Wat een verrukking. Achtste van Sjostakovitsj op. Kettingroken proberen. Nu die lauwe modder nog uit de hersenen.) Die sigaren wil ik wel eens proberen – ik rook al een tijd geen sigaren meer (en voorheen enkel Al Capone jr.; goedkoop, niet kauwbaar, maar perfecte smaak voor die prijs) maar ben benieuwd naar je voorkeur. Van Powell heb ik lang geleden A Question of Upbringing gelezen, dat me toen niet erg boeide, maar misschien moet men doorzetten. Waar je me een immens plezier mee zou kunnen doen is een onbeduimelde, gesigneerde Erwin, maar die zullen wel niet meer bestaan. (Het exemplaar dat ik heb is tweedehands & misbruikt door de vorige eigenaar.) Ik vind het zeker niet je beste boek, maar het heeft me lang geleden wel op het spoor van je ambities gezet. (Michael van Mander is mijn favoriet van de Trilogie, om duistere redenen is uit die tijd Erwins echo mij het liefst.) Over je laatste boek kan ik nog niet al te veel zeggen: ik ben halverwege. (Aan lezen ben ik nauwelijks toegekomen, de laatste maanden van het jaar, daar ik ineens meer werk had dan goed voor mij was.) Zelda is een verrukking, ze danst al een wijle aan mijn einder, van zulke meisjes word ik erg geil (vertel eens wat meer over die familie Berman, de naam komt me vaag bekend voor), ik vind het begin van de roman al te taai, maar dat wordt vrij snel beter (o ja, die bak over dat writer’s block is fenomenaal). De roman zelf schenkt vooralsnog meer bewondering dan bevrediging. De taal is voorbeeldig. De recensies waren lachwekkend, ook de positieve. Ik weet niets van Plato, maar ben nog ‘jong’. Een Veenkoloniale rockband hebben betekent dat de kern van die band uit Veenkolonialen moet bestaan. Mijn band heeft dat altijd volgehouden. De muziek is niet Veenkoloniaal of ten dele (één twisted lovesong met name: ‘Potatoland’). Een noodzaak voor Veenkoloniale rockmuziek is virtuositeit op de gitaar. (Ooit hadden we hier The New Adventures; de gitarist, wiens naam me even ontschoten is, was een voorganger van jewelste.) Toen we begonnen speelden we underground met ingewikkelde melodieën. (Ik schreef songs met titels als ‘Drowned in the Fading of Honeysuckle’; de romantiek van Les Fleurs heeft in de popmuziek een ijzersterke periode gekend. Allemaal voorbij.) Een onovertroffen line-up. Eén verpletterend optreden in Simplon (godzijdank vastgelegd op video) was genoeg om te weten dat ik niets zo onwaardig vind als op een podium staan. Sindsdien is de band een oefenruimteband. Onze laatste line-up ligt op zijn kont daar onze drummer een illegaal in Nederland verblijvende Rus was die in de smiezen kreeg dat zijn Petersburgse borsthaar het beste in Hollandse snolletjes naar boven bracht waardoor die op hun beurt niets liever deden dan ‘het beste in hem naar boven brengen’, if you catch my drift. De laatste tijd maakten we vooral psychedelische underground met veel humor om te lachen. Nu moeten we een nieuwe drummer, en waar mijn vaste gitarist en medereiziger in de tijd (met wie ik op mijn vijftiende aan de elektrieke free jazz ging; geen mods maar snobs) gebleven is, is een ieder ook een raadsel. Hij doet me vaag denken aan jouw Kanger, qua mentaliteit, betweterige natuur, Oblomovisme, geen erotisch aura (“ik prefereer rukken boven neuken”) & onbetrouwbaarheid als het gaat om afspraken. 76
Ik zou nog een paar uur door kunnen kletsen, maar wil je niet vervelen. Aan Stephen D. denk ik vaker dan goed voor mij is. Wellicht hebben jij en ik 1 ding gemeen, als ik zo vrij mag zijn: dat we nooit die ‘leeftijd’ bereiken waarop we ons met Bloom gaan identificeren in plaats van met Stephen. En wat de gekte aangaat, daar weet ik alles van. Ik moet altijd ‘onder de mensen’, hetgeen ik verdom. Die aandoening van jou lijkt me dus ergens een hele uitkomst. In ieder geval: wijn is slechter voor de zenuwen dan sterke drank, zo leerde de ervaring mij, en werken beter dan ‘ontspanning’, wat dat laatste ook moge zijn. Over Scott Fitz gesproken, en nog meer diens Gatsby. Ik vraag me af of ik de enige schrijver in dit land ben die het gepresteerd heeft om met zijn eerste roman een vijftien jaar geleden gestorven jeugdliefde opnieuw leven in te blazen, fluisteren, lispelen, donderen. Hier schijnt de zon maar ik trap er niet in. Die oneindige periode tussen januari en mei is de meest ellendige periode van het jaar. Het enige dat me vredig stemt is de gedachte dat het gesodemieter met mijn boek eindelijk achter de rug is en ik me weer kan onderdompelen in mijn arbeid. Men moet mij vooral een prijs geven. Als ik iets kan gebruiken is het wel poen. Ik heb zelfs een kleine goudmijn nodig, maar dat zal wel niet lukken. Enfin: ik werk aan drie titels, laat dat mijn rijkdom zijn. (Ik moet er niet aan denken dat ik het allerbeste reeds achter me heb, mijn ambitie is een krankzinnige worgengel met een bokkenpoot en oneindig veel geduld.) Ik hoop dat je het rooit in Arsina, de rest van de winter, en hoop ook vooral nog eens van je te horen.
Yours very cordially, Nanne Tepper
* * * Arsina, 19 januari 1996 Beste Nanne Tepper, Waarom ben jij eigenlijk met je boek naar Contact gegaan – is dat een uitgeverij waarmee je verwantschap voelt? Ik zou niet weten met welke uitgeverij ik nog verwantschap kan voelen, of het moet met de Italiaanse Adelphi zijn, maar die man – Roberto Calasso – heeft geloof ik iets tegen mij; ooit bood ik hem een double deal aan: ik zou La Rovina di Kasch vertalen (omdat ik zogenaamd alles van Joseph le Maistre weet) (iets daarvan weet ik wel), en dan zou hij een boek van mij brengen. Zulke voorstellen mag je kennelijk in het corrupte Italië niet doen; of misschien was hij wel op zijn hoede omdat ik heel wat van Le Maistre had ontdekt in zijn boek – hebben we het over postmodernisme, dan kunnen we als voorbeeld niet Joost Zwagerman maar wél Calasso noemen. Je brief deed me plezier en ik schrijf je graag terug. Tja, de kleine Mireille. Je mag haar hebben, maar niet van mij afpakken. Ik ken Groningen dankzij haar, waar zij me haar woonstee heeft aangewezen. Eerst woonde de familie in Zuid-Laren, daarna in een dubbelhuis in een straat vlak bij het Van Starkenborgh-kanaal. De vrouw gaf Franse les, de man was een componist, musicus en koorleider – hij is daarna naar Amsterdam verhuisd. Er waren drie zonen: de oudste een classicus, de tweede, Thijs, een briljante mislukking, de derde een cellist, en dan de kleine Mireille. Van moeders kant waren ze hoog geparenteerd; de moeder was de dochter van Vander Goes tot Snateren, of zoiets, die woonde op Wassenaar; ik was erg op die grootvader gesteld, die nu wel dood zal zijn. De vader was een beminnelijke dwaas; de moeder heb ik nooit gekend; met Thijs ben ik eens op de vuist gegaan omdat hij zijn kleine zusje voor zichzelf wilde houden. Mireille was al getrouwd toen ik haar ontmoette (ze werkte bij de AP, en iedereen was daar verliefd op haar), maar dat was meer uit naastenliefde, ik heb daar nooit veel van begrepen, zoals ik nooit veel van haar begrepen heb. Ze was bevriend met Anita de W., ook uit Grunningen, dochter van een professor, ik denk in de natuurkunde want ze was zelf ook natuurkundige; later getrouwd met Thomas Rosenboom, en af en toe woonachtig in mijn Amsterdamse appartement, maar nu alweer van hem gescheiden, en ze geeft het adres van Mireille niet prijs, die nu met een Poolse jongen schijnt te zijn. Ze lijkt eigenlijk het meest op Juliette Binoche, Mireille, niet Anita. Ik ben van Groningen gaan houden dankzij haar. [21 januari 1996] Nu je zo geheimzinnig doet over de pointe van je boek, die door de critici niet gezien is, zou ik daar wel meer over willen horen, om te kijken of die overeenkomt met mijn leeservaring. Het sleutelbegrip lijkt mij toch de intense en pijnlijke heimwee om dat wat geweest is toen het nog zoveel belofte droeg. En als ik aan een gebied mag naderen waarin de lezer eigenlijk niet wordt toegelaten: is het model van je vrouwelijke hoofdpersoon vijftien jaar geleden gestorven, godverdegodver? Ik wil dat eigenlijk niet weten; maar wat een beheersing om een dergelijk, mogelijk larmoyant perspectief buiten het boek te houden! Of bedoel je eenvoudig dat die jeugdliefde als liefde gestorven is? (Ook dat wil ik niet weten.) 77
MvM is van de trilogie mogelijk ook mijn favoriet (vanwege de lichtvoetige toon), maar Erwin blijft toch het mythologische handboek van de affecten, en Cecilia komt er altijd wat bekaaid af in de waardering, terwijl dat mogelijk toch het meest evenwichtige van de drie is, en in ieder geval het meest doorwrocht. Erwins echo had ik bij nader inzien wellicht niet uitgegeven; eigenlijk is alleen het laatste atypische verhaal daarvan de moeite waard; de andere stukken zijn te zeer set pieces. (Ik meen dat ik in een doos op de vliering bij mijn ouders nog een bibliofiel exemplaar van Erwin heb liggen; je mag ‘m hebben.) Eerst maar de sigaren. Vergeef het goedkope mesje; ik kon zo gauw geen mooi schaartje vinden en heb daar ook even het geld niet voor. Probeer ze niet ongesneden te roken; je moet ze echt doormidden knippen. Die aandoening van mij is geen uitkomst, maar een bezoeking; niet dat ik me wel onder de mensen zou begeven als ik genezen kon worden, maar dan zou ik in ieder geval wat soepeler aan het werk kunnen en ‘s nachts weer kunnen slapen. Daarover zal ik maar niet uitweiden, evenmin als over mijn Italiaanse omstandigheden. Hoc erat in votis – maar ik heb mij wel buiten de wereld geplaatst, en het weldadige effect (behalve de immer bevredigende visuele en olfactorische indrukken), zo dat zich nog doet gelden, is vooral negatief: niet in Nederland te hoeven zijn. Je hebt er geen idee van hoe groot mijn afkeer en walging zijn van de schrijverswereld en de Ned. lit. Ik had gewoon naar zee moeten gaan, bestekje op de sterren schieten en verder geen onzin. Ook daar zal ik het verder niet over hebben, maar men kan niet zeggen dat ik geen waarschuwing heb laten horen (in De grachtengordel). Morgenochtend zou ik moeten beginnen te schrijven aan een nieuw boek (ook een doodsboek, of liever doodsbedboek, waarbij het bed dat van Gissing is in S. Pied de Port). “Aan het werk, aan het werk!” zou Kanger zeggen, waarop hij zich terugtrok om in bed te gaan liggen. (Een andere geliefde uitspraak van hem was: “Je moet al heel wat lettertjes gegeten hebben om deze kost te kunnen verteren” – Kapitein Haddock in Mannen op de maan.) De voorspellende kracht van de lit. is soms griezelig. Ik stuurde Keith natuurlijk een uitnodiging voor de presentatie, ook al wist ik dat hij nooit zou komen; als er iemand antisociaal is ... Hij belde mij de zaterdag daarop op; hij was even vrij, en had het boek in de boekwinkel gezien. Vrij waarvan? O, hij was opgenomen. Wat is er dan? Ik voelde me een beetje in de war. Wat doe je daar dan? Nou, ik zit vaak uren – en je moet weten dat zitten hier een echte bezigheid is; verder doe ik aan brei-therapie. En dan te bedenken hoe briljant die jongen was, een soort Penrose. Jaap Goedegebuure schreef een erg dwaas stukje over de Leer, maar aan het eind toonde hij toch enig menselijk inzicht toen hij zei dat de schrijver waarschijnlijk flink jaloers is op de onverschilligheid van de een (Kanger) en de naïeve blijmoedigheid van de ander (Zelda). Mijn boek wilde eigenlijk een liefdesverklaring zijn aan deze twee mensen, en dan vooral aan Zelda, god mag weten waar ze is en wat ze uitvreet dezer dagen. On les aura!
Geerten Meijsing
* * * Groningen 27 januari 1996 Ardis Hall Beste Geerten, Veel dank voor de Toscaneri. Verrukkelijk! Bestaan er sigaren die de vergelijking kunnen doorstaan en die hier te krijgen zijn? Vorige week kreeg ik op mijn beurt een zenuwinzinking; voor het eerst in drie jaar. Gaat er iets rond? Ik begrijp weinig van de aandoening die jou teistert maar weet hoe afschuwelijk slapeloosheid is – mijn levenslange metgezellin die ik sinds enkele jaren te lijf ga met een flinke dosis valium – en kan enkel hopen dat je een beetje weet hoe te reilen & zeilen. Wat je bericht over Keith is ook heel treurig. In mijn ogen (en in die van andere trouwe lezers van je werk, zo weet ik) heb je hem altijd met veel compassie getekend. De mens trekt zich het lot van dierbare romanpersonages aan; dat zal nimmer veranderen, het geloei van cultuurpessimisten ten spijt. Het schrijven van een brief – de eerste in dagen – valt nog niet mee. Tot lezen ben ik al helemaal niet in staat. Mijn hersenen staan tot aan hun navel in de lauwe modder: dat debuteren weet wat. Enfin. Als ik verward & slordig klink: excuses. Over de pointe van mijn roman heb ik nog niet geheimzinnig gedaan. Ik praat er enkel niet graag over. Maar daar je jouw visie zo fraai verwoordt, dien ik op te merken dat de onmacht om de toekomst te vertrouwen en in te kleuren mijn personage tot heimwee verleidt, en dat heimwee is onterecht daar ‘dat wat geweest is’ nimmer ‘belofte droeg’. Mijn held & heldin zijn nooit samen gelukkig (aan het slot van het Eerste Boek lijkt het er van te komen, maar dan stopt de schrijver en kwakt hij de lezer in ‘het vervolg’ van die mij zo dierbare scène), er is geen idylle; zelfs de artistieke verdichting speelt vals en laat de lezer denken dat in de meest treurige scènes schoon78
heid & liefde een rol spelen. Al wat het machtige geheugen vermag is omzien uit vuige motieven. Het is een heel somber boek als men het leest omwille van de ware liefde; het is echter geen somber boek als men het leest omwille van de verstandhoudingen (die in zekere zin gedaantes van de liefde zijn). Dat in de meeste kritieken gerept wordt van de ‘verloren idylle van de jeugd’ (of andersom) heeft me zeer verbaasd; nogmaals: die idylle is er niet. Het verhaal ‘Duizelingen’ is van een ongehoorde triestheid, al is de truc natuurlijk om de lezer te verleiden die vroege verwikkelingen idyllisch te vinden. (Faulkner was een meester in deze vorm van verlakkerij.) De stervende buurman, tenslotte, is een wijle in staat verward en vruchteloos te speculeren, tot hij zijn hiernamaals betreedt en prompt een ‘weet je nog’ voor de kiezen krijgt. (Er zitten enkele ladders in het weefsel van de roman en de ijdelheid gebiedt mij te zeggen dat ik niet kan wachten tot een pedante literatuurwetenschapper zijn hebzucht aanwendt om bijvoorbeeld de dromen van Liza in het tweede deel van het Tweede Boek te duiden.) Wat Uitgeverij Contact aangaat: die lui hebben mij ingelijfd. Ik heb godzijdank nooit met mijn manuscript hoeven leuren (iets waar ik enorm tegenop zag). Ik publiceerde twee keer in Optima en de uitgever nam contact op met een wederzijds bevriend schrijver die toevallig mijn roman in zijn bezit had. Binnen twee weken was de zaak rond. De schrijver in kwestie, die ik bewonder, werd mijn speciale redacteur. Gezegd moet dat ik sindsdien een enorme weerzin jegens uitgevers ontwikkeld heb. Of ik bij een andere uitgever beter was behandeld blijft de vraag. Dat hele literaire leven boezemt mij weerzin in. Wat dat aangaat begrijp ik je gekanker altijd volkomen. Ik kom nooit in Amsterdam & heb zelfs de burelen van Contact nog nooit bezocht. En dan. Neen: ik heb meer doden te betreuren dan goed is voor mij, maar sprak van een teloorgegane jeugdliefde, vijftien jaar geleden, die nu weer hopeloos opbloeit terwijl het meisje in kwestie (nu moeder van kinderen) op geen enkele wijze model heeft gestaan voor Lisa. Ik heb het boek aan haar opgedragen, precies zoals ik vijftien jaar geleden, terwijl we de laatste druppels van deze liefde uit onze verdorde zielen persten, heb beloofd. Dit voor de goede orde. E. A. Poe’s ‘Ligeia’ is als inspiratiebron onuitputtelijk genoeg. (Ik ben doende een monsterlijk verhaal te schrijven dat speelt met dit gegeven, met, om precies te zijn, de Humbert-variant van deze vorm van opstanding – ik zal het pas over een jaar of wat kunnen voltooien, daar het het Mahlerfeest van ’95 als leitmotief heeft; een hele klus.) Dat je Erwins echo nu twijfelachtig vindt kan ik me voorstellen; daarom sprak ik ook van duistere redenen. Het boek is onbezonnen; ik houd van zulke boeken. In al die jaren dat ik zat te knoeien heb ik troost gevonden in zulke boeken (zo ook in de eerste van Scott Fitz. bijvoorbeeld), als je me dit kunt vergeven. Je zou me overigens bijzonder gelukkig maken met dat exemplaar van Erwin; ik zal het dan ook weer met de juiste honger herlezen (ik doe dit al sinds mijn vijftiende eens in de zoveel jaren). (Het lijkt me, wat dat aangaat, heel wat ingewikkelder om de hand te leggen op Mireille, wier familie me werkelijk bekend voorkomt, maar hoe & waarom wil maar niet duidelijk worden.) De recensie van Goedegebuure van de Leer heb ik overigens niet gelezen. Ik mijd de mans orakeltaal. Volgens mij is er aan hem een steekje los waarmee een kudde kantklossters aan de haal is gegaan. De kwibus vergeleek mij met Grunberg! Het wonderlijke toeval wil dat ik ook aan een nieuwe roman ben begonnen waarin het sterfbed een rol speelt. Het ding zal me jaren van mijn leven kosten daar ik mij weer een gekmakende opdracht heb gesteld. Ondertussen moet volgende week mijn paperback verschijnen. Op de omslag staat het meisje dat ten dele model heeft gestaan voor Lisa. Ik ken haar niet. Zij is een fotomodel en raakte mij ooit eens diep terwijl ik aan ‘Duizelingen werkte’, in ’86 of ’87, of nog eerder. De foto stond in het belachelijke cultblad Vinyl & heeft in vier verschillende werkkamers boven mijn bureau gehangen. Hier, in het laatste dorp binnen de stadsgrenzen, ligt een decimeter sneeuw. Men zemelt maar aan over de Elfstedentocht, maar harde wind & sneeuw is een fatale combinatie voor het ijs. Vroeger, toen ik nog kon voorwenden een jongen van stavast te zijn, schaatste ik als de beste. Ik heb sinds mijn achttiende niet meer op het ijs gestaan
Aus der Jugendzeit, aus der Jugendzeit, Klingt ein Lied mir immerdar; O wie liegt so weit, o wie liegt so weit Was mein einst war!
Enzovoorts enzoverder. Ik wens je alle sterkte in deze donkere tijden. Aan een nieuw boek beginnen is misschien het beste. Vertrouw nooit een shrink op zijn woord, that is my philosophy.
Je, Nanne 79
Zes Duitse verzen van wantrouwen Vertalingen van A. G. C h r i s t i a e n s
Hans Magnus Enzensberger
MIchael Guttenbrunner
BLINDELINGS
OPDRACHT
Overwinnen wordt zaak van zienden de eenogigen behartigen ze grepen de macht en riepen de blinde tot koning uit
Zeg hen dat god anders is dan ze geloven en hun dienstboden doen geloven; dat hun honden menselijker zijn dan zij en de kinderen der bedelaars en schooiers van betere komaf dan de dood hen getoonde tronies. Zeg hen dat het gerommel van hin spijsvertering geen muziek is, dat wit wit is en zwart zwart, maar het binnenste van een smeerlap zuiverder dan hun taal en heller dan hun hemel, de hel van de dichter. Zeg hen dat er nog wijn zal bestaan wanneer de aarde effen is gemaakt over hun kapsels: dat de dichter een goed voorbeeld geeft, die de nardusoilie van zijn gedicht uitgiet over het lijf van de hoer die zij schandvlekken; dat zij schuldig zijn aan de oorlogen, die uit hun systeem voortkomen, zoals de stank uit aas.
aan de gesloten grenzen staan blindemannetje spelende politieagenten soms pakken ze een oogarts bij de lurven die opgespoord werd voor samenzwering tegen de staat alle toonaangevende heren dragen een zwart pleistertje over hun rechteroog bij de dienst verloren voorwerpen beschimmelen achtergelaten vergrootglazen en brillen teruggebracht door de honden van de blinden ambitieuze jonge astronomen laten glazen ogen inzetten vooruitziende ouders onderwijzen hun kinderen tijdig in de progressieve kunst van het scheelzien de vijand smokkelt boorwater binnen voor het bindvlies van zijn agitatoren fatsoenlijke burgers echter vertrouwen met het oog op de omstandigheden hun ogen niet strooien peper en zout in hun gezicht betasten schreiend het bezienswaardige en leren het blindenschrift aan de koning moet onlangs hebben verklaard vol vertrouwen naar de toekomst uit te zien
80
Peter Huchel
Günter Grass
WARSCHAU : GEDENKPLAAT
PROFETENKOST
De bliksems van bedorven zomers lieten de asse aan de bomen. De doden verschijnen in het stigma van de muren. De schoenloze voeten bevriezen in de dauw van de rozen.
Toen sprinkhanen onze stad bezetten er geen melk meer te krijgen was, de krant verstikte, gingen de kerkers open, liet men de profeten vrij. Nu trokken ze door de straten, 3800 profeten. Ongestraft mochten ze spreken, zich rijkelijk voeden met die springende, grauwe belegging, die wij de plaag noemden. Wie zou het anders verwacht hebben.
O heilig bloed het brandde in alle aders van de stad. Een dam wonden van vlees was de mond. Aan het zwijgen achter de tanden brak het ijzer stuk.
Weldra was de melk weer daar, de krant herademde. Profeten vulden de kerkers.
Wolfdietrich Schnurre
Helmut Mader
INLICHTINGEN
WACHTWOORD voor de bewoners van grote steden
Wat hij tegen vaandels had? Niets, zei hij, ze waren hem enkel op zekere plaatsen te rood. Wat hebt u tegen rood? Niets, zei hij, integendeel, rood is de kleur van de vrijheid; die schaamt zich omdat ze verwaarloosd werd, vandaar de toon. Maar vaandels, zei hij, schamen zich nooit; integendeel, ze zijn exibitionistisch en kleptomaan; want ze hebben de schaamte haar kleur ontstolen, en de schaamte is nu bleek. Het wordt tijd, zei hij, dat de schaamte weer kleur krijgt en dat het rood van de vaandels bleek wordt. Pas na lang aarzelen liet men hem gaan.
Gooi de laatste bomen buiten, en sluit de parken af met hun fonteinen. Trek een muur op tegen het open land. Niets mag blijven dan deze bouwsels van beton en staal. De lichtreclames en de sterrenloze hemel. Dat is de kale ontmoeting tussen mens en God: in de lawaaierige krusing tussen twee straten. Ergens ligt een handgranaat gereed. 81
Jos van Daanen
Hanna, Hanna...
HANNA HAT IHR DORF SEIT EWIG NICHT VERLASSEN Ik ken geen hertogin die zo gedistingeerd gracieus gedisciplineerd op haar zilveren muiltjes door de gangen hoovert naar de schone en met glimmend roestvrij staal beklede kombuis van het schip waar ze wordt verzorgd. Eerlijk, ik ken er geen een. Haar gouden jurken ruisen als de zee die ze in de oesters hoort en soms ook in een kronkelende tentakel van een octopus terwijl ze als een edelvrouwe glimlacht en van haar afstand naar haar onderdanen knikt. ‘Vroeger’, sprak ze bij de schoorstenen dacht ze benefiet en wist ze aimabel droegen aardbeien nog haren en kuste ze tijdens een wandeling op het vijverwater terloops een groene kikker.
HANNA’S WUT REICHT BIS IN DEN HIMMEL Al twaalf maanden vliegen de jaren voorbij wordt het grijs van mijn haren kaal en raken al mijn woorden uitgeput. Als ik in mijn kortste nachten naar de hemel kijk zie ik mij al zitten schrijven op een maanrots.
SNEEUW Hij knielt al neer op het harde wit en schept wat vlokken in zijn handen. Zo ben ik, vol wit dat door mijn vingers is gegleden als stof en water opgenomen in een zee van tijd. Ik neem versneld de kleur aan van mijn omgeving. 82
HANNA ZAUBERT IRGENDWELCHE UNANNEHMLICHKEITEN Gisteren zag ik een ongewone illusionist met roze bolhoed, groengestipte cape, bermuda en witte sokken in zwartgekleurde slippers, dat alleen al. Hij tikte op een I-pad een verhaal dat niemand kende en bedekte het met de mantel van een vriend. In de zaal zat geen publiek, enkel zeven geiten een meisje met een mand vol medicijnen, biggen en een paartje faunabeheerders. Terwijl de muziek van een oude platenspeler rolde de plaat vol krassen niemand redden kon, de cape niet de sokken, noch de bolhoed de aanzwellende klanken in hun eigen tranen zwolgen de armen van de illusionist crescendo zwaaiden, steeg de dolgedraaide man uit beide schoenen. Hij verdween uiteindelijk in de nok, trok de mantel mee aan zijn draadjesego en liet zijn publiek achter in opperste verbazing.
HANNA BLICKT DURCH’S GLASS, SCHEITERT Na het sprookje tuimelt de elf van de tak in het geruis van de donkere stad en spartelt op haar vleugels in een natte goot. Reuzen zitten niet op takken, ze slapen in vergrootglazen totdat de zon hen het vuur aan de schenen legt. Wie onder een open raam loopt kan zomaar een bloempot horen suizen of een Perzisch tapijt op weg naar huis.
83
Sven Peeters
Een Antwerpse kamer voor de Tadzjiekse hotelmens Al ruim tien jaar biedt de Antwerpse PEN-Schrijversflat onderdak aan auteurs uit de hele wereld, mede dankzij de sponsoring van de Universiteit Antwerpen, de Stad Antwerpen en de Provincie Antwerpen. Sinds 2012 werkt PEN Vlaanderen actief samen met ICORN, een internationaal netwerk van vluchtsteden. Die steden zorgen voor een langdurige opvang van een auteur in acute nood. Zo ving de schrijversflat in 2012 de Azerbeidzjaanse journalist Mirze Sakit op nadat die zijn land wegens doodsbedreigingen was ontvlucht. Van januari tot juni verbleef Dodojon Atovulloev uit de Centraal-Aziatische republiek Tadzjikistan in de flat. Atovulloev (°1955) is al twintig jaar op de vlucht voor het regime in zijn land, dat sinds 1992 geleid wordt door president Emomalii Rahmon. Atovulloev was in 1991 de oprichter van Charogi Ruz (Daglicht), de eerste Tadzjiekse onafhankelijke krant. Toen de burgeroorlogen uitbraken, werden zijn krantedities op straat verbrand en moest hij het land verlaten. In Moskou zette hij de publicatie verder. Na de burgeroorlogen werd de journalist in de ban geslagen wegens zijn kritische artikels over de heersende corruptie en rechteloosheid in het Tadzjikistan van Rahmon. In 2001 werd hij op vraag van de Tadzjiekse autoriteiten in Moskou een eerste keer gearresteerd. In 2012 overleefde hij op het nippertje een moordpoging en moest hij met steekwonden in de hartstreek naar het ziekenhuis worden overgebracht. Ondertussen blijft Dushanbe Rusland vragen om zijn uitlevering. Omdat Rusland vorig jaar zijn visum opschortte, verbleef Atovulloev de laatste maanden in Duitsland. Hij is ondertussen uitgegroeid tot een van Tadzjikistans bekendste activisten en werd o.a. in Canada en de VS gelauwerd voor zijn journalistieke werk. Het regime in Tadzjikistan, een van de armste landen ter wereld, maakt zich volgens Amnesty International schuldig aan moord op oppositieleden en vervolging, ontvoering, opsluiting en foltering van kritische stemmen. Hieronder kijkt PENflat-verantwoordelijke Sven Peeters in enkele dagboekaantekeningen terug op zijn kennismaking met Dodojon Atovulloev, opgejaagd journalist en hotelmens.
20 januari 2014 De geplande aankomst van Atovulloev loopt al meteen in het honderd. Door een vertraging komt hij ’s avonds aan op het moment dat ik mondelinge examens NT2 afneem. Geen nood: PENflat-collega Dimitri Bontenakel zal de honneurs waarnemen, samen met een Afghaan die Farsi spreekt – het Iraanse Farsi is een variant van de lokale taal in Tadzjikistan. Atovulloev spreekt ook Russisch, maar we moeten eerst even bekijken in welke taal hij zich het makkelijkst uitdrukt. Ik krijg telefoontjes tijdens het examen. Eerst vinden Dimitri en de tolk elkaar niet. Dan vinden ze Dodojon niet. Als ze hem gevonden hebben, blijkt het Engels van de Afghaan toch niet goed genoeg. De Babylonische spraakverwarring is een feit. Veel later op de avond, als ik zelf Atovulloev ontmoet op de flat en de tolk al lang naar huis is - ik kan van vrijwillige tolken niet dezelfde flexibiliteit verwachten die ik zelf probeer te hanteren -, voeren we ons eerste gesprek via een vriend die kalm en duidelijk onze conversatie vertaalt via het Engels. Dit per Skype vanuit de VS. Tadzjiekse regeringskrant vol anti-Atovulloev-artikels. 84
25 januari
14 februari
Op de jaarlijkse Algemene Vergadering van PEN Vlaanderen stellen we onze gast voor aan de rest van het PENbestuur. Deze keer hebben we gezorgd voor een vertaler Russisch. Dat verloopt veel vlotter. Achteraf neemt Annemarie Estor ons allemaal mee naar een multicultureel feestje. Ik herken er enkele cursisten uit vroegere lessen Nederlands en er wordt al snel verbroederd. We gaan samen met Atovulloev op de foto met een aantal aanwezigen. En dan slaat de sfeer plotseling om. Onze Russische vertaler komt ons vertellen dat Atovulloev dringend naar buiten wil. Hij ziet er nerveus uit. Het blijkt dat een van de Afghaanse aanwezigen dikke vriendjes is met het Tadzjiekse regime. En nu staat Atovulloev samen met die man op een foto. “Kan je je voorstellen dat ik in de Tadzjiekse propagandabladen verschijn op zo’n foto breed lachend naast een vriend van Rahmon?” Atovulloev kijkt ongerust. ’s Anderendaags zal Annemarie de fotograaf in kwestie vragen om de foto’s van Facebook te halen met het excuus dat we er niet zo van houden om met onze koppen op de sociale netwerksite te verschijnen. De emoties slikken we die avond door in een van de minst smakelijke (maar nog laat geopende) pizzeria’s van Berchem. Uiteraard is Atovulloevs vrees voor manipulatie van zijn positie gegrond. Dat zullen we later nog merken.
Atovulloev zegt dat het belangrijk is om lawaai te blijven maken, om te blijven protesteren tegen het regime want dictators zijn gevoelig voor kritiek. Het gebeurt dat er na een internationaal kritisch rapport dingen ten goede veranderen. Of hij dan niet bang is om met zijn kritiek zo in de schijnwerpers te lopen? Neen, antwoordt hij, als je aan het verdrinken bent, maakt het niet of er zich tien centimeter of tien meter water boven je bevindt. Hij zegt dat de Tadzjiekse ambassade in Brussel nu al aan het uitzoeken is met wie hij hier in België allemaal contact heeft. (Staat PEN Vlaanderen op een zwarte lijst?) Atovulloev geniet nog het meest van Italiaanse koffie en de Perzische gerechten in het Iraanse restaurant Persepolis (met een fijne selectie boeken over Iran op de toog!), waar hij inmiddels vriend aan huis is.
18 maart We hebben een afspraak, maar Atovulloev heeft een slechte dag. Eén van de koffers die hij meegebracht heeft zit vol pillen om zijn bloeddruk onder controle te houden. Volgens Jens, Atovulloevs Duitse contactpersoon van Reporters Zonder Grenzen, heeft hij sinds de moordpoging geregeld psychosomatische klachten. Post-traumatische stress. Daarom hebben we Atovulloev tijdens de eerste weken van zijn verblijf laten onderzoeken door een Russischtalige arts in Antwerpen. Die stelde na een kort gesprek en onderzoek niets ernstigs vast. Atovulloev ligt vandaag bleek en kwetsbaar op de zitbank. Ik maak me zorgen.
3 februari Via de onvolprezen Belgisch-Russische vriendschapsvereniging Spoetnik kreeg ik Irina te pakken. Deze sympathieke en ongezien behulpzame dame kwam zeventien jaar geleden uit Tadzjikistan naar Antwerpen (haar moeder vluchtte toen voor het geweld naar de Krim; wat daar dit voorjaar gebeurde deed haar terugdenken aan de donkere jaren negentig in Tadzjikistan). Ze zou gedurende Atovulloevs verblijf een onmisbare vertaalster en vriendin worden. Dat is voor mij het unieke en wonderbaarlijke aan dit kosmopolitische dorp Antwerpen dat meer dan 160 nationaliteiten telt: door m’n talloze contacten als NT2-lesgever en PEN-flatverantwoordelijke ben ik deel gaan uitmaken van dat onzichtbare, informele interculturele netwerk dat iedereen met iedereen in contact kan brengen. Met dank onder meer aan de vrienden van het diversiteitshuis Atlas! Vandaag kom ik even langs bij Atovulloev voor wat administratief werk. Er wacht me een tafel met schotels vlees, groenten, zoetigheid en de onvermijdelijke thee. Later komen er door de staat gecontroleerde Tadzjiekse krantenedities op tafel, van de eerste tot de laatste pagina gevuld met anti-Atovulloev-artikels.
24 april Opnieuw voelt Atovulloev zich niet lekker. Deze keer heeft zijn slaapgebrek er zeker mee te maken. Hij volgt de gebeurtenissen in Oekraïne dag en nacht. De omwenteling die daar plaats vindt, inspireert de Tadzjiekse oppositie en zij observeren dan ook nauwlettend de gang van zaken. Volgens Atovulloev zijn er zelfs Tadzjiekse activisten ter plaatse. De volgende opstanden zullen plaats hebben in de Centraal-Aziatische landen, zegt hij. Instabiliteit dreigt in die regio, zeker wanneer tegen het einde van het jaar het Amerikaanse leger zich zal terugtrekken uit Afghanistan. Soms denk ik dat de Tadzjiekse revolutie vanuit de PENflat wordt voorbereid. Atovulloev onderhoudt via internet contacten met Tadzjiekse collega-journalisten (het brein), met bevriende zakenlui (het geld) en parlementariërs her en der (de politieke connectie). 85
2 mei
2 juni
Atovulloev vertelt ons dat hij onlangs een deal heeft gesloten met een huurmoordenaar die hem moest doden. Ik begrijp het verhaal maar half. Het levert wel een bevreemdende sensatie op: bij een smakelijk Perzisch maal met zicht op een in de avondzon oranje gekleurde barokgevel keuvelen met een man op wiens hoofd een prijs van een miljoen dollar staat. Atovulloev vermeldt ook dat er een brief circuleert bij allerlei West-Europese ngo’s waarin in Europa residerende Tadzjiekse studenten hem uitmaken voor verrader. Bij navraag bleek dat die studenten van niets wisten en dat de briefschrijver valselijk in hun naam deze antiAtovulloev-leugens verspreidde.
Een reisbureau op de Keyzerlei, de Visumbalie op het Eilandje, een internetcafé nabij het Sint-Jansplein, een tweede reisbureau onderin de Boerentoren en dan weer op het wereldwijde web: we hebben een lange weg afgelegd om uiteindelijk géén visum voor Atovulloev te pakken te krijgen. Hij is verplicht om een lange vragenlijst in te vullen op de webpagina van de Britse ambassade. Dat wil hij niet. Hij wil Japans gaan eten. Nu. Ik heb geen tijd meer en stel koffie voor. Atovulloev: “Maar dan goede koffie. En dan zal ik straks maar m’n diplomatieke contacten aanspreken.” Zucht. Ik heb nooit geweten of hij uiteindelijk een Brits visum heeft ontvangen.
18 juni 18 mei Atovulloevs vertrek is nakende. We houden een afscheidsdrink in een café op de Troonplaats. PEN-voorzitster Joke van Leeuwen is er ook bij. Later zitten we met Irina yoghurtsoep te slurpen in een Turks restaurant terwijl op het televisiescherm Chili Spanje in de pan hakt. Atovulloev wil graag terug naar Moskou, maar sinds het steekincident is het er nog steeds niet veilig voor hem. Hij praat over de Russische ‘dermocratie’, vrij vertaald: ‘de macht van de stront’. Voorlopig keert hij daarom terug naar Berlijn. En ik moet denken aan de titel van het recente boekje van Els Snick met teksten van Joseph Roth over de vele hotels die hij in zijn leven bewoonde. Hier aan tafel zit de Tadzjiekse Hotelmens, een man die al twintig jaar op de dool is, een vluchteling die z’n hele leven in acht koffers heeft gestoken. Drie staan er in Antwerpen, vijf verspreid over Duitsland.
Atovulloev wordt geïnterviewd door Mo-Magazine. De interviewster wil weten waarom Tadzjikistan geïnteresseerd is in Belgische bomen. “Gewoon, omdat Rahmon het geld heeft om aan de andere kant van de wereld bomen te bestellen en te laten transporteren.” Over censuur: “Het Tadzjiekse regime verbiedt het internet niet, maar verhoogt stelselmatig de prijzen. Daarom maak ik m’n kritische YouTube-filmpjes nooit langer dan drie minuten. Toen ik vanuit Kazachstan filmpjes op internet zette, heeft China Tadzjikistan nog geholpen om mij te censureren.”
30 mei Visumperikelen. Atovulloev is duidelijk slechtgezind omdat hij hier moeilijk aan een Brits visum geraakt. Hij wil “een belangrijke geldschieter” in Londen ontmoeten die wegens een Interpolarrest niet naar het continent kan komen. “In Moskou is zo’n visum in een dag geregeld. Je ontmoet de juiste contactpersoon in een hotellobby, je betaalt en ’s avonds heb je je reisdocumenten.” Ik leg hem uit dat er hier procedures bestaan en dat je de officiële spelregels moet volgen. Atovulloev is overigens ook slechtgehumeurd omdat z’n vaste ochtendkoffieschenker uit de onvolprezen Brederodestraat (waar je alles vindt, van de goedkoopste intercontinentale telefoonlijn of Balkansnack tot kitscherig keukengerief of een heerlijk bordje linzensoep) hem een grotere kop had gebracht dan normaal en z’n bloeddruk hem opnieuw parten speelt. Maar terwijl hij dit vertelt, glimlacht hij alweer.
23 juni Vandaag is het Dodojons laatste dag. Voor het pakken van zijn bagage heeft hij Irina, de immer praktische vrouwelijke hand, erbij gehaald. Eurolines heeft hem gezegd dat hij twee koffers mag meenemen. Hij heeft er drie dus daarover moet straks nog onderhandeld worden met de chauffeur. Als ik ’s avonds tegen 22.00 uur bij hem op de flat kom, staan er zes koffers klaar. Irina ziet mijn gefrons en kijkt naar het plafond. Ze is moe want Dodojon heeft haar al sinds 18.00 uur opgeëist. Rond middernacht is het nog zuiders druk op en rond de Rooseveltplaats. Ik ben er één van de weinige Belgen. Wachtend op de bus naar Berlijn praat ik met twee Antwerpse Koerden uit Irak, vrienden die Dodojon heeft opgetrommeld om met koffers te zeulen. De ene heeft een eethuis in de Brederodestraat, de andere houdt een nachtwinkel open hier in de buurt. We kletsen wat. “Vol86
gende maand gaan we in Irak tegen de terroristen van Isis vechten.” De kalasjnikovs liggen klaar, zeggen ze. En ze tonen me foto’s waarop ze poseren in gevechtskledij, het geweer in de aanslag. Ondertussen rookt Dodojon ietwat nerveus z’n zoveelste sigaret. Ik maak me zorgen over die zes koffers. Als de bus tot stilstand komt, opent de chauffeur nonchalant de kofferruimtes en laat hij de passagiers zelf inladen. In minder dan een minuut hebben de twee Koerden langs alle mogelijke bagageruimtes de zes koffers in de buik van de bus gestoken. Zo gaat dat dus.
25 juni “Dodojon is goed aangekomen. We gaan hem helpen om z’n leven zo goed mogelijk te herorganiseren”, zo luiden de geruststellende woorden van Jens. De hotelmens begint elke keer weer opnieuw, als hij de deur van zijn tijdelijke kamer achter zich heeft dichtgedaan. “Het is niet moeilijk om de wereld te redden. Het is veel moeilijker om één mens te redden.” Zo bedankte Dodojon ons bij wijze van afscheid. Ik bedank hem omdat mensen zoals hij onze ogen open houden. Opdat we beseffen op welke manier sommigen onder ons gedwongen zijn te leven, steeds op de dool. En opdat we begrijpen wat er zich afspeelt in landen die hier amper de media halen. Die kennis is me erg dierbaar. En de man op wiens grillige levenspad ik even mocht mee wandelen, vergeet ik nooit. ❚ Dodojon Atovulloev in een Antwerps Turks restaurant.
Meer info: Het MO-interview leest u hier: www.mo.be/interview/ met-betrekking-tot-centraal-azi-gedraagt-het-westenzich-werkelijk-amoreel www.penvlaanderen.be www.icorn.org
Gilbert Verstraelen, schepen voor Cultuur, district Merksem en het literair tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift
nodigen u uit op zaterdag 8 november om 20 uur in kasteel Bouckenborgh, Cultureel Centrum Merksem Bredabaan 561, 2170 Merksem
Peacemakers een evocatie met proza, poëzie en zang van toen en nu n.a.v. 100 jaar na het uitbreken van Wereldoorlog 1 Medewerking: Tin Vankerkom, Guy Commerman, Thomas Jasper Martin en Dirk Oscar Bohnen (liederen van Mordechai Gebirtig) Nadien: vredelievende glazen der vriendschap
87
Julia van Steennis
Monoloog ‘De Docent en De Daad’
Ik was niet verliefd. Laat dat alsjeblieft duidelijk zijn. Ik weet wat er door de mensen wordt gezegd, wat er in de kranten staat. Ja, ik heb hem vermoord, maar een crime passionel was het niet. Waarom moet er meteen sprake zijn van liefde? Ik ben helemaal niet zo geïnteresseerd in de liefde. Vroeger wel, ja. Toen had ik de meest fantastische fantasieën. Tot ik de leeftijd kreeg om ze waar te maken. De realiteit was een desillusie. Op meerdere vlakken. Op alle misschien wel. Het viel me trouwens op dat een droom zoveel werkelijker aanvoelde dan de realiteit. De gevoelens die je dan hebt, zijn zo veel sterker dan als je wakker bent. Het is juist overdag dat ik regelmatig het gevoel heb in een droom te zitten. Ik had alleen nog maar gefaald in het leven, vond ik. Ik vond mezelf een nietsnut. Een dwaas, een dromer, een lafaard. Er moest iets radicaals gebeuren. De dikke, sponzige muur die ik tussen mij en anderen, tussen mij en het leven voelde staan, wilde ik nu voor eens en altijd doorbreken. Ik zou mijn leven omgooien, maar, vertelde ik mezelf, dan moest ik er wel vol voor gaan. Geen halve maatregelen nemen. Ik zou erin bijten en niet meer loslaten, het leven bij de ballen pakken, penetreren, in het diepe springen en dan wel zien of ik het leven waard was. Of ik ook iets anders kon dan falen. Vlak na dat besluit verzeilde de docent op mijn pad. Mijn eerste indruk van hem was niet zo goed. Wat een eikel, dacht ik. Zijn perfectionisme, zijn veeleisendheid dropen van hem af. Toch had ik al vrij snel door dat hij het niet slecht bedoelde. Hij was gewoon zo iemand bij wie alle andere karaktereigenschappen verbleken bij die ene. Ik kon me voorstellen dat hij als kind al zo geweest was. Het had iets vertederends. Dat hij het niet kon helpen. De docent vroeg mij mijn analyse voor te lezen die hij ons had gevraagd voor te bereiden. Dit was voor mij De Test. Zou ik iets voorstellen? Zou ik compleet door de mand vallen? Zo’n 20 minuten was ik aan het woord. De andere studenten klapten toen ik klaar was. De docent zei: ‘Ja, zo moet het dus. Zo bedoel ik het. Je hebt er een aantal dingen uitgehaald die ik er zelf niet eens in gevonden heb. Echt heel knap. Ook een aantal dingen waar ik het niet mee eens ben, maar daar gaan we over discussiëren.’ Ik was in de zevende hemel. Deze man, deze intelligente, strenge man, waar mensen bang voor waren, had ik getrotseerd. Hij had me goedgekeurd, hij had me zelfs complimenten gegeven. Ik was blijkbaar toch wat waard.
Omdat hij het zei, moest er wel iets van kloppen. Vanaf toen zijn de fantasieën begonnen. Hele gesprekken die wij voerden. Ik die volledig in bloei kwam te staan. Ik merkte dat hij af en toe een tijdje naar me keek als ik aan het werk was. Om hem niet in verlegenheid te brengen, keek ik dan niet op. Ook had ik op een gegeven moment door dat er studenten van hem naar mij keken, en weer terug. Toen wist ik: hij kijkt weer naar me. Vond ik dat prettig? Ja.
Het was alsof ik mezelf vol leedvermaak in de afgrond wilde gooien. En dat ik me erop verheugde het hardste te lachen van allemaal. Er veranderde iets in mij. Heel verontrustend was dat. Ik dacht dingen en voelde dingen die ik eerder nog niet gedacht en gevoeld had. Het was doodeng. Ik werd bang van mezelf. Mijn eigen vijand. Ik was bang dat ik iets zou zeggen, iets waarmee ik mezelf compleet voor lul zou zetten. We moesten om beurten een antwoord op vragen geven. De docent ging het rijtje af. Ineens kwam er een heel dwingende gedachte bij me op. Ik moest van mezelf zeggen dat ik verliefd op hem was. Daar, op dat moment, ten overstaan van iedereen. Ik begrijp het ook niet, maar het moest! Ik was bijna aan de beurt en mijn hart bonkte in mijn keel. Het liefst wilde ik wegrennen, maar dat zou ook vreemd zijn. Het was alsof ik mezelf vol leedvermaak in de afgrond wilde gooien. En dat ik me erop verheugde het hardste te lachen van allemaal. Ik keek achter mij of er plaats was om een epileptische aanval op te vangen. Niet dat ik epilepsie had, maar ik schrok zo van de kracht van die dwingende gedachte, dat ik in paniek raakte. Er moest wel iets ernstig mis met mij zijn. Had ik misschien een tumor in mijn kop? Voordat ik nog meer diagnoses kon stellen, richtte de docent het woord tot mij. Plotseling zat ik in een andere realiteit. Ik gaf antwoord en hij ging naar de volgende. Ik had niets raars gezegd of gedaan. Ik had het overleefd. De beelden van een collegezaal die even stil is en dan langzaamaan steeds harder begint te lachen tot het oorverdovend is, was me bespaard gebleven. Ik had mezelf niet de risee van de universiteit gemaakt. Nog niet. Want hoewel ik het einde van dit college gehaald had, wist ik dat het hiermee niet gedaan was. Hoeveel colleges met deze man had ik nog te gaan? 88
Mijn huisgenoot, die u gisteren gehoord heeft, heb ik het verhaal toen verteld. Na het avondeten. Ik moest het aan iemand kwijt. Dit was te groot voor mij alleen. Zij wist ook niet goed wat ze ermee aan moest, hoe mij te kalmeren. Drie colleges heb ik nog doorstaan, heb ik gevochten tegen die dol geworden gedachten van mij. Als ik maar één moment de concentratie zou verliezen, zou ik er een liefdesverklaring uit kunnen gooien. Het was een hel. Op een gegeven moment merkte ik dat er een aantal studentes op mij letten. Ze giechelden en wezen naar mij. De docent sprak degene met het hoogste woord aan, waardoor ze allemaal acuut stopten met lachen. Het meisje gaf blozend antwoord op zijn vraag. Zij voelde zich betrapt, maar ik ook. De andere studenten hadden dus iets gemerkt, zo ook de docent. Nu wist ik dat hij doorhad dat zij het over mij hadden. Dit was te erg. ’s Nachts kon ik niet meer slapen van de fantasieën over de docent. Niets seksueels, zo is het nooit geweest, maar het effect was niet minder sterk. Ik kon niet stoppen met aan hem te denken. Ook al wist ik dat het mijn gevecht bij het volgende college nog heftiger zou maken. Ik moest hem op een of andere manier van me af zien te schudden. Er had nog nooit iemand dichter op mijn huid gezeten dan hij. De docent was overal. Ik heb hem achtervolgd. Ik zag hem lopen en ben toen achter hem aan gegaan. Ik hield afstand, maar verloor hem niet uit het oog. Hij ging zijn huis in. Even later stond ik voor zijn deur en belde aan. Hij was totaal verrast. Wat ik hier deed? Ik vertelde dat ik hem toevallig zag lopen en dat ik graag even met hem wilde praten. Over... over het tentamen. Ik maakte me zorgen. Nou, kom dan even binnen. Mijn zintuigen stonden wijd open. Ik rook hem overal: uit zijn muren, uit zijn kleren, uit zijn mond, uit zijn voetstappen. Hij deed de deur dicht. Ik voelde hoe hij naar mijn benen keek. Sorry dat ik u zo kom overvallen, maar ik... aardig dat u me even wil aanhoren. Hij ging voor me uit en zei dat hij net wat thee ging zetten. Of ik ook wat wilde. Graag. De deur naar de zitkamer vloog open. Ga maar even zitten.
Voorzichtig nam ik plaats op de bank. Wat voor thee wil je? O, maakt niet uit. Iets gewoons, heeft u Earl Grey? U woont hier mooi, middenin de stad. Ik was misselijk. Zijn geur drong verder door in mijn neus. Het overweldigde me. Ik had het gevoel dat mijn hoofd steeds groter werd en op het punt stond om te ontploffen. Hij kwam binnenlopen met een dienblad. Twee theekopjes op schoteltjes, een suikerpot, een theepot. Ik volgde zijn handen bij het inschenken. Toen zag ik het. Hij trilde. Snel ging hij naar de keuken en kwam terug met keukenpapier. Hij ruimde er de gemorste thee mee op. Ik bleef zijn handbewegingen volgen. Mijn hart klopte in mijn keel. Hij liep terug naar de keuken om het doordrenkte papier weg te gooien. Ik stond op.
Het gapende gat tussen mij en anderen, tussen mij en het leven, het is er weer. Weg wilde ik, dit was een grote vergissing geweest. Wat deed ik hier? Wat bezielde mij? Ik hapte naar adem. Buitenlucht, ik moest onmiddellijk de buitenlucht in. Hij kwam terug. We stonden recht tegenover elkaar. Eén blik in zijn ogen en mijn handen grepen hem bij zijn nek. Hij stribbelde tegen, maar toch geloof ik dat het vrij snel gebeurd was. Ik wist dat ik dit gevecht zou winnen. Ik was als een beer zo sterk. Dit is niet wat u wil horen, maar ik was opgelucht toen ik hem vermoord had. Ik ben niet blij dat deze man dood is, hij had dat niet verdiend, maar in de situatie waarin ik zat...ik kon niet anders. Ik moest hem wel vermoorden, begrijpt u? Het heeft me verlost. Het gapende gat tussen mij en anderen, tussen mij en het leven, het is er weer. Mensen praten over me, lachen me niet uit, maar zijn bang voor me. Zien me als een monster. Maar het maakt me niet meer uit. Ik heb het geaccepteerd. U oordeelt over mij en zal mij veroordelen. Geef me maar de straf die u denkt die nodig is. Ik neem er vrede mee. Zo’n rust heb ik niet eerder gekend. Ik ben met mezelf in het reine. Het zal vast heel raar klinken, maar ik denk dat dat ook komt omdat ik vermoed dat de docent het begrepen zou hebben. Dat ik het niet kon helpen. ❚
89
Wennie De Ruyck
Beginnen (Septembermorning)
Als een schimpscheut. Schuld. Je kijkt en je weet en je voelt: je hebt de schuld nog even nodig… Omdat zij deel uitmaakt van het afscheid, het enige is wat je nog rest, voor je de andere liefde zou kunnen thuisbrengen. Schuld: je maakt er definitief een vrouwelijk woord van, als kind van je moeder.
De laatste vijfennegentig nachten waren kort, ook al leken ze te blijven duren. Je opent je ogen, je ogen openen jou; met de vijfennegentigste schok: ze heeft mij, mijn lichaam verlaten. Handen wrijven je nek, hoofd, gezicht, wezen. Je beweegt. Dat lichaam. Je beweegt jou. Niemand anders is daar toe in staat. Schok, in alle vroegte: de overgang van nacht naar dag boort zich in je, donkerblauw, iedere keer opnieuw. Het zien van het moeten leven. Die pijn goochelt met zijn kleuren, iedere openende ochtend. Kleuren, een traag verdrijven van de nachtelijke schaduwen. Naar het heldere verdriet. Want de nacht is een oplichter. Een niet te vermijden leugenaar. Ogen dwalen over het bed; een mens is ook altijd wat hij ziet. Het eenzame bed. Je start je onderzoek, je wil blijven denken. Op een hoogte hang je vast aan je lijf. Je bent een gevangene met perspectief. Je bent niet blind. Want uit een vorig leven herinner je je blindheid maar al te goed, haar injectie, haar trage spreiden, haar doden. De andere hel. Blind wil je nooit meer zijn. Je dwaalt over de plek waar zij had kunnen liggen. Nee, ligt, nee, niet ligt. De geest moest nog even barsten, als een restant van de nacht. Je plexus snokt, sleurt… Ogen prikken. Je focust op je ademen. Ademen. Daar gaat het over. Er is niets meer dan ademen. Als je je ogen opent neem je dat ademen mee, als een wijze reisgezel, een eenvoudig ware aanwezigheid. Natuur. Nu reis je over de lege plek op het matras. Van dwalen tot reizen: verdriet moet een tocht kunnen zijn. Ze is er niet. Je bent alleen met je ademen. Dat ben je altijd, natuurlijk. Maar je staat zo stil. Zo stil bij het feit dat je je adem altijd zo hoorbaar kon maken, bij haar. Zo stil bij het feit dat je te weinig haar ademen hoorde. De tranen groeien. Als een vettige transparante zalf. Over je niet kijken, over je niet luisteren. Over je niet omgaan met tijd, over je stilzetten van de klok. Destijds. Van de tijd. We zijn met zijn allen van de tijd. Een niet aan te gaan gevecht. In de ring stappen heeft geen zin; Cassius Clay is hij, de tijd. Always wins. Is the greatest. Hoe kon je, net jij, dat vergeten. Of ontkennen. Hier volgen zelfs geen vraagtekens. En hoe anders ervaar je hem, nu, de tijd, dat zwaargewicht… zijn traag zijn, het verouderen, de vergankelijkheid… De spiegel.
Zij, constant op je netvlies. Al of niet bewegend. Al die vragen. Die je niet kan stellen. Geen antwoorden: ook haar stem deemstert weg De andere liefde – de liefde via herinnering - gedrenkt in het zicht op de lege plek… Ze zeggen: aanvaarden, je moet het een plek geven. Waar is die plek? In de stoffige leegte. Hier, nu, naast je. De plek drijft in een vettige waas, smeersel over je ogen. De plek kan nog niet helder zijn. (Het tikken van het brein: bijvoorbeeld: Luister. Vrouw. Meisje. Beeld. Ik ben alleen. Dat kan meevallen. Heeft zo zijn voordelen. ’s Avonds ben ik eenzaam. FYSIEK eenzaam. Puur en rauw, onder het vel. Ik ben wie ik ben. Overdag. Heldere pijn. Klare liefde. De avond wurgt, traag, vakkundig, telkens anders. De nacht neemt het over en vilt me. Laat me achter, zonder vel. En dan is er weer een ochtend. Een beginnend vel, doorschijnend nog. Hopla, carrousel.) Zij, constant op je netvlies. Al of niet bewegend. Al die vragen. Die je niet kan stellen. Geen antwoorden: ook haar stem deemstert weg. Is nu vermist. Haar klanken… haar stem zal er niet zijn, op die plek. Je veegt je hele arm erover; stofdeeltjes tinkelen in het opkomend licht. Er is veel dat ze niet zal weten. Je blijft niet liggen. Je blijft niet liggen. Dat is goed. Je staat. Je draait een rondje. Je trekt je broek aan. Je staat. Een staand verdriet. De kunst van de pijn. Het ontzettende bewustzijn van handelingen in het nu. In het midden van de tijdelijkheid. Het oranje doek, opzij. De trap. De krakende trap. Het zoeken naar ‘langzaam’. De glijdende hand op het hout. Het zicht op de dingen: de relatie. Een wegtraject. De band met het niet wederkerige. Je zoekt niets, je gebeurt. Je passeert. Ieder nieuw afgelijnd zicht ontstaat. Omdat je voorbijgaat. 90
Tekent een afscheid. De figuur van het afscheid hertekent zich. Telkens opnieuw. In de tijd. In mijn passeren. Niets vervloeit. Zelfs de kleuren niet. Afscheid golft niet. Afscheid hakt. En toch, jij zelf: jij vloeit wel, jij beweegt, golft, boven het metronomische, boven het ritme van de figuren glijd je langs boekenkast, deurlijst, deurgat… Keuken. Fluitketel. Vullen. Filterzakje. Bruin. Koffie. Geluid van strooien. Gevoel van allesoverheersende aanwezigheid.. Doordrongen zijn van jezelf: je bent niet per se helemaal onvrij. Stappen. Tenen. Voeten. Zicht. Ruimteverandering. Computer aan. Hij suist, wacht onmiddellijk… En buiten komt nu ook binnen. Werk in de stad. De affiniteit met het absurde. ‘Iets gaat zijn gang’, dixit Beckett in zijn Eindspel. Maar je wil geen literatuur, geen voorbeelden. Trouwens, de taal kan hier nooit iets binnenrijven. Heeft nooit iets te zeggen, hier, nu, daarover. NOOIT. Dit is een heel oude kleine pijn, een bevinding. Een waarnemen, in de dingen. En dat is het: eenvoud stijgt op. Als een beeldenaar uit het diffuse. Het idee van een duidelijke heldere kindertekening. Jij. Zonder taal.
beroemd verdriet. Meer niet. Dit is het: je geniet van je nietigheid. En je denkt aan je mond en je ogen, je gezicht dat je nooit ziet. Zijn lijnen. Je denkt: leef ik met de feiten? Je weet niet wat je moet aanvangen met het nazomerlicht… Je voelt de warmte, je weigert de groet. Zoiets. De straat toont zich extreem solidair: leven en ambiance vluchtten, de laatste maanden. Je blik reist over de arbeidershuisjes; hoekige felgele plakkaten steken uit, als afzichtelijke carnavalsneuzen stampen ze tegen de geschiedenis, de huisjes voelen zich machteloos. Te huur. We zijn te huur. Het klopt, beeld en waarheid accorderen; en jij, jij bent er een zuiver deel van. Je bent een verhaal. De leegloop, de verandering, de overgang. Het zicht, de lijn van de straat: jouw lijn. Want jouw gezicht kijkt.
De fluitende ketel. De bewegende ruimte, omdat je je verplaatst. Er is niets te begrijpen, ook al voel je de wereld. Je giet water op, koffie borrelt; jij borrelt: een dampend geisertje van brokken taal, beelden, weeën. Terwijl het lijf zich loutert, de hand traag giet. Dit is meer dan controle, dit is bewustzijn, dit is oneindig leren, en je denkt: liefde. Je voelt het woord vertrekken, terwijl het bij je blijft. En het is al geen woord meer. Je staart in het bubbelende bruin. In de bron of zo. En de bron kalmeert. Samen met het druppelen, de eigenlijke koffie. Je schenkt. Je giet suiker. Ook de geluiden tekenen een absoluut ‘nu’. Zintuigen staan op scherp; je bent een belaagd dier. Een traag klimmend belaagd dier. Je mag niet naar de top kijken, enkel de helling telt, het steile. Op die manier controleer je zelfs de uitputting… Wat niet altijd lukt, wat niet altijd zal lukken. Want soms sla je je kop op. En ziet de top. Onooglijk ver. Je sluit je ogen. Wrijft je rechterhand over je wezen.
Plots helpt het licht. Je hebt erop gewacht: zo voelt het: wat je pas weet als het arriveert. Vlekken grijs glijden voor de zon, voor het lastige licht. Af en aan. Abnormaal snelle wisselingen als een klankloze storm. Je denkt: het licht keert mij binnenste buiten. Zien wat je voelt, geen romantiek, geen leugen: flarden zwartgrijze nevel, niet eens wolken, als drijfgas, als rook. Als preparaties voor een groot werk: zo danst het licht. Een dans, met haar, natuurlijk. Een dans van gisteren met vandaag. Een traan is de normaalste zaak van de wereld. Er is niets mis met mij. Kijk, de rook voor het licht vervliegt. Maar de dans blijft duren. De vierde sigaret rolt zich; koffie is bijgevuld, maar je herinnert je niets meer van de verplaatsing naar de keuken…Want haar gelaat heeft je bereikt, als een zoveelste geboorte. Terwijl de zon schijnt. Je zit vol met beelden: je kent de eigenschappen van dit soort liefde en verdriet. Maar dat gezicht. Dat enige gezicht. Het gezicht. Raakt het toppunt van de pijn. Pijn, als vaststelling, veel meer dan de emotie op zich: ge hebt vrouwen verloren, hier verliest ge de liefde. Iris is het gezicht van de liefde. Die helderheid groeit, je vindt ze in de lucht, in het septemberlicht: je plooit je nek en kijkt boven de daken. Je ziet meer dan een beeld: ze is een verschijning: je weet dat je creëert terwijl wat je ziet compleet bij de waarheid aanleunt – als we goed nadenken is liefde waar. Wat je nu niet kan - want het zeer is te groot: je kan niet in het gezicht, je kan het niet doorlezen, doornemen, je kan niet beschrijven. Je kan de weg van de liefde niet oproepen. (En dan wil je sterven, terwijl het niet mag – het is verbo-
Pijn, als vaststelling, veel meer dan de emotie op zich: ge hebt vrouwen verloren, hier verliest ge de liefde.
Tijd. Zelfs de hand met het kopje is een kunstwerk. Je bent je ritueel. Je weet: hier zit onverdunde waanzin in. Puurder dan wanneer hij vurig zou zijn. En met je flakkerend brein kies je voor een omhelzen. Je moet het verdriet bevoelen, palperen, denken, daar zit niets anders op: body and soul: geen wentelen: integraal, authentiek… Zijn. Proberen. Je opent je voordeur. Samen met je koffie ga je zitten in de rieten stoel, een plek voor een oude man. Maar de plek voelt niet bitter, het riet kraakt in een wereld91
den: je verwenst iedereen die je in leven houdt: kinderen, nog levende ouders, vrienden: je verwenst je geluk.) Jouw gezicht vecht met het hare, met zijn lippen en ogen; je hele lijf strijdt met de liefde, via haar gezicht: daar zit de creatie, in het gevecht. Niet in het zien van het gezicht. ‘Idealiseren’, noemen ze het; hoe kan je zo een woord gebruiken als je de liefde ziet? Je hoofd valt. Kin op je borst. Lichte duizeling. Je opent je ogen en valt in de wereld, in de straatstenen. Je bent er deel van, zonder er bij te horen: je lijf leeft: daar houdt het op en daar begint het. Beslist schiet je je sigaret weg, van tussen duim en wijsvinger. Je legt je handen op je knieën, je strekt je armen. Tijd kruipt tot in de volgende minuut. Je lost die armen, je laat ze hangen, gedurende een paar seconden. Het lijf brengt je terug, handen steunen kort op de dijen. Je staat op, je weet niets. Handen in de zakken. Je beweegt, je stapt. Gisteren zag je een bloem tussen de straatstenen, je gaat ernaar op zoek. Ze bestaat nog.
Je ziet het uitzonderlijke, maar het geeft geen zin: je ziet jezelf, zonder de ander...(En, alzo tikt het brein: je zag haar te weinig als een ander: je dacht te veel: we zijn verweven: dweperige dwaling: ik wil niet alleen lucht, ik wil ook water. Zei ze.) Je liegt niet, je leeft zonder leugens. Want je leeft zonder taal. Ook al word je er constant door bestookt. Je keert terug, aan een iets hoger tempo. Je gaat het huis binnen. De deur blijft open. Duiven koeren. Het wachtende suizen. Je duwt op een knopje. Het lege blad. Het lege scherm. Alsof er een omtrek zou bestaan. Die je moet vullen. Je begint. Omdat het ieder moment ophoudt. Een infini van eindigen… ❚
Schrijfwedstrijd: Gierik gaat vreemd Overspel: het klinkt als een overtreding in je favoriete balsport. En op een wrede manier is het toch een verdomd intrigerend gegeven, want het gaat gepaard met verloren idealen, met spanning, met verdriet, met verleiding. Gierik wijdt er een van haar themanummers aan en organiseert meteen ook een schrijfwedstrijd over het onderwerp.
Hoe deelnemen? Proza: maximum 3000 woorden Poëzie: maximum 2 gedichten, telkens van maximum 25 regels Je dient je tekst of gedicht(en) in via het online schrijversplatform Azertyfactor (www.azertyfactor.be) voor 15/10/2014.
Wat valt er te winnen? Een publicatie van je tekst of gedicht(en) in Gierik. Persoonlijke feedback op je inzending door een van onze redacteurs. Een podium tijdens de presentatie van het overspelnummer. Ook hiervoor krijgt de winnaar eerst input van een redactielid met veel kennis van voordrachtkunst.
92
S e g e r W e ij t s
Op de kade van mijn gedachten
ENKEL UIT RANCUNE
DE DOOD IN VENETIË
Op de tast doe ik het licht aan en val zo genadeloos ten prooi aan de tijd, de ruimte en het strakke boemerangprincipe van mijn opgekropte lusteloosheid.
Nadat ik al de hele dag lang geen druppel inspiratie meer had weten te knijpen uit de heuveltjes van haar onschuld, snakten mijn gekrulde tenen naar de aftocht, doch weigerde mijn hoogmoed zich neer te leggen bij de zeepbel van mijn leven.
Zodra ik echter de kans schoon zie, sluip ik snel naar een spleet in de muur en laat er een nat stompje weemoed in achter.
Naast de duisternis, vlak bij het gebeuren, bleek namelijk een zon te zijn ontstaan en ik merkte er ook een vleugelpiano op. Zijn aanslag was echter zo traag dat ik me terstond vergiste bij het spelen van mijn onderdrukte schaamte.
Een onherkenbaar, hachelijk gevoel komt stante pede over me, alsof ik in het hoofd van iemand anders zit of in de foute lucht vertoef.
Opeens stond ze als een tweede bewustzijn achter me en zoog ze in een mum van tijd mijn wetenswaardigheden op.
In de smaak van de zelfspot die nu bezit neemt van mijn gewrichten en mijn gedichten vind ik de heimwee terug die zij zo kien voor mij had uitgedund.
Door het zweet van mijn woorden hierna eigenwijs aan haar eigen argumenten te breien, streefde ze koortsachtig haar jeugddromen na. Niet voor hun esprit, maar enkel voor hun gesakker.
Ik ben weer in de pen gekropen ja, maar enkel uit rancune. Ach, er lag een opgehitste menigte regels om inkt te smeken (een paar ook ondersteboven), volgeladen met haat en dergelijke noodlottigheden. Mijn blik schijnt nu recht in haar gezicht, doch de enige die zich te pletter zweet ben ik. Op de kade van mijn gedachten wuif ik haar ten slotte royaal uit en beslis haar afscheidsbriefje voor eeuwig te koesteren als een vers bloemenmonument.
93
Aly Freye
In eigen ritme terug
ARCTISCH WINTERLAND*
SPOREN IN SNEEUW
Sneeuwstilte van een wereld vol leegte angstdromen en dagelijkse motsneeuw in koude zachtheid toegedekt
IJskoud zijn de nachten waarin winterkoninkjes stilaan sterven onder helder maanlicht ook de uil niet roept
op de wendakkers zingen ze voluit de ruimte in:
zilverwit de dag, straffe wind vogelvoetjes lopen over akkers in staccato over tinkelende vriessneeuw rechtstreeks naar een houtwal vasthoudend hongerig zoeken in een wirwar van lijnen
-met poolhonden lachend rollen door de sneeuw op richels springen van gedempte sloten waar wit het witste, diep het diepste is lopen over rinkelende ijskristallen, het gras breekt onder onze voeten af als glas met een vuurvogel op schoot in een razende slee over de taiga trekken vonken van ijzers, het kraken van leer rendieren ademen in wolkjes taal, het gonzen van een cello, vlokken fluisteren op wangen kleurige tekstballonnen zweven de hoogte in en overal joechij van stemmen -
trefzeker de afdrukjes over de omgeploegde voren lopen ze in eigen ritme terug hun evenwijdig leven in.
maar wolken hernemen zich, pakken uit wind straft met stuifsneeuw, waait strakke voren open draaft vooruit, legt rugwervels bloot in klei populieren schuiven onzichtbaar op, wachten hen op trekken ze naar de rand. *Bij boerderij in de Johannes Kerkhovenpolder, Oldambt, Groningen
94
SPIEGELS * 1 zij waren ongedurig, wilden helder krijgen wat voortvluchtig was de klank van schuren, de tinten geel van gerst als jonge honden volgden ze een spoor met kans op terugkaatsing, gesprongen scherven een boerderij, een paardenhok, het hek hangt los drie kinderen in een veenkanaal een vrouwenroep verwaait wind raast door halmen gras, slaat bloempotten aan diggelen rook stijgt op uit een veld wit van margrieten, klaver, bolderik
3 branding ver beneden, in zichzelf verdiept de zee neemt ze in aanloop mee suist de wind, onoverwinnelijk zijn zij kinderen in hun koninkrijk
deuren sluiten in, water stroomt uit een plafond, een jongen klemt een vogel in zijn hand, een man spreekt karig een vrouw loopt achteruit door kamers vallen gesprekken stil
terwijl het geluid van water aantrekt, spiegelt de zee hen voor, horen zij in soundtrack de muziek aanzetten, mee springen over zandhellingen vanaf het hoge duin.
damp lost op ze draaien om voor de spiegel de brekingshoek
*n.a.v. de film De Spiegel van Andrej Tarkovski
2 zoeken opnieuw naar openingen, het hart van een huis, er kiert een deur, ontsluiten blinden in een fauteuil een vrouw, ze verplaatst haar schaduw, wenkt hen naderbij willen weer klein rond haar schoot zij schetst hoefafdrukken, roestig pakdraad -littekens maken sterk breken kun je het leven niet verwijtenvreemde muziek stroomt een piano uit woorden trekken terug leeg is de stoel, verspringt in het glas ramen schuiven hoog, een terras verplaatst hen in de zon, is dit hun plek? 95
Frans August
Brocatus
Daarna ademt zij...
HAAR VLEES
( 4 gedichten bij schilderijen van Francien Krieg) I.
III.
Er is de veranderende kleur van hout en kloppend groen dat zij hoort onder het kleed water.
Er is vochtige aarde geur van paddestoelen. Zij trekt de mantel water tot aan haar kin.
Haar handen laten los.
Haar tepels worden droog en donker.
Zij spelt haar naam in het bewasemde raam. Het zijn andere ogen die wolken voor haar binnenlaten.
Straks komt de houtbrenger het tintelt in haar schoot terwijl mist onder haar haren kruipt.
II.
IV.
Er is de punt van een fileermes die haar ribben telt. Geen bloed denkt zij, o nee, niet dat scheurend rood.
Er is een stilte en een kou die sneeuw aankondigt. Het vel wordt te groot voor haar vervallend lichaam.
De landkaarten op haar voeten verschuiven.
Ijs polijst haar broze heupen.
Een zwaluw laat zich vangen in zongeel licht. Er klinken stemmen onder hooi zoals haar borsten net niet onder water.
In de kamer onder haar cirkelen voetstappen. Zij grijpt de rand van het bad, het water loopt weg. Zij blijft achter.
96
HET SCHIETLOOD VAN DE NACHT
daarna ademt zij de eenzaamheid van bomen en vertelt hem hoe zij huilde
in een kavel leegte ontwaakt hij de as van zijn dromen op zijn korstdroge lippen
bij het zien van rook
de dag begint met een dode duif
zij proeft de brandlucht op zijn lippen en wist zijn ogen met vingers van gescheurd glas
onder het woonkamerraam solderen kraaien zijn nekwervels de rolluiken blijven half naar boven
***
***
en dat zij hun woorden in gewassen wit linnen wikkelen zwijgen zoals bronzen rozen onder
zij verbannen de vogels schrappen hun namen uit de bomen
een glazen stolp de dag
een stilte van gebarsten licht
zich vult met viltvoetige kleuren het schietlood van de nacht ongemerkt aderblauwt in de maan
bloedt in hun huis van boeken hebben ze de ruggen gebroken en gekeerd
97
Philippe Cailliau
Niets verloren
HIPPOCENTAUR Een uitverkoren hengst wenst hij te zijn. Met tedere neus verkent hij frêle de bron van haar van macht en zwijgzaam evenwicht. Het haar dat rood kleurt uit haar melkmoeras, de geur van warmer vocht en afgeronde borsten. Zijn handen als een kruis: doordrongen van verzet en drift. Het houdt niet op: het schuifelen op gladde tijdloosheid, het ruiken aan haar naden, het hunkeren naar rust. Niet uitgerafeld is de huid die zij niet is. Wat nimmer werd, wat nooit gevlochten werd: dat nest is zij. Als hengst kan hij niet uitverkoren zijn. Zijn wensen zijn van waterdamp en dat is niet wat zij kan willen van een paardmens onderweg.
I.M. (Voor Frans Mink, 1950 – 2013) Broeder, je veranderde van aanschijn in de stilte die voorafging aan je storm. Je liep, je slofte. Je verdwaalde in het zand dat tot je enkels reikte en je dieper, almaar dieper in het water trok. Je keek met ogen toe, reikhalzend keek je en bereidde voor wat komen zou. Je sloot de paragraaf. Eerst, die je naar het leven stond, die van de storm. Dan die van wat ziek en wat versleten was: je lijf met leden. Zo ging je, als een Griekse god, zo trots en opgelucht omdat je klimmen kon, bedachtzaam en met ogen minzaam, ging je verdrinken in de stilste storm, het wildste water. Minder uitgestorven ben je, minder dan je denkt.
98
NON Boodschappen deed hij in winkels die niets verkochten. Betaald werd met geld dat niet bestond, niet was gedrukt. Dit was de koopdag van gehakt zonder vlees, zuivel zonder kaas. Een-zonder-kassa-zaak. Kiezen deed hij wat men niet verkocht. Iedere dag schafte hij zich geen eten aan, dronk hij het water niet. Hoeveel tentakels heeft een dood wel niet? Een vuriger wens dan deze die grondig ongewenst is, die de droom bevat zonder de beelden van die droom. En hij herschreef zich toen. Haasteloos stapte hij de schemer in die ook onzichtbaar was.
ZWERVERSDROOM In schoenkasten schuilen diepe geheimen. Laarzen waken over oude afstanden en botten die verjaren met versleten haast. Het is met paarden en een kar dat in een droom de vaders en hun moeders naar het knekelhuis verhuisden. Kinderleed verschuilt zich niet in schoolbenodigdheden als een knieschijf in een been. Bewogen wordt zonder de beperkte houdbaarheid te schatten, een houten tombe rond de huid lijkt op een stam met nauwelijks de geur van tijm en hars en tarwebrood. Ook lang nadat een man het schudden met het hoofd alweer heeft afgeleerd, beschrijft een oude kroontjespen hem als een droge traan met snottebel en magerzucht. Vat hem niet samen: hij is het veelvoud van een bliksemschicht. Zo is de avond nacht: benzinelucht die oplicht, even maar. Gemeten wordt de mens op brandbaarheid en wat nog rest van zijn geprevel na de reis, als alle paarden uitgespannen zijn.
99
Philippe Cailliau
AANBOD Ik kan je aanbieden: een afstand die geen afstand is. Tien vingers en een gouden tong. Een bovenbil, een opgetrokken knie, een neus of arm. Wil je mijn ingehouden zucht? Ik schenk je zelfs een klaplong die al twee keer werd hersteld. Dus buiten adem ben ik niet. Wat ik je aanbied is niet veel: een rimpeling die jij aanvaardt misschien. En urenlang hol ik, voor jou, een sprinkhaan achterna.
100
G ALE R I E B er k enveld Galerie Berkenveld brengt internationale hedendaagse kunst die een intellectuele inspanning van het publiek niet schuwt. Het werk van vaste waarden binnen de kunstwereld worden tentoongesteld, maar ook jonge talentvolle kunstenaars krijgen hier een podium. Galerie Berkenveld laat u kunst tonen van allerlei disciplines en beeldtaal. Van realisme tot sugestief abstract. Grafiek - beeldhouwerken - schilderkunst - glaskunst - textielkunst - keramiek ... Galerie Berkenveld wil kunst brengen die voor ieder van ons betaalbaar is en niet enkel de happy few kan aanschaffen. Er worden bij elke tentoonstelling werken van hoogstaande kwaliteit aangeboden die onder de 200 euro bedragen. Voor meer informatie over de tentoonstellingen en activiteiten kan u de website raadplegen. U kan uw gegevens invullen op de contactpagina. Zo ontvangt u alle nieuws en uitnodigingen:
www.berkenveld.be
Berkenveldplein 16 2610 Wilrijk +32 (0)476 242 991
G ALE R I E B er k enveld
Koen Vervliet, galeriehouder en 13 kunstenaars nodigen u uit op de vernissage van de tentoonstelling:
Vrijdag 21 november vanaf 20 uur. Verder kan u de tentoonstelling nog bezoeken van 22-11- t/m 21-12-2014. Zaterdag, zondag, woensdag van 14u. tot 19u. Alle andere dagen op afspraak.
101
[email protected]
+
A3
3
“atelier”
GERD DE LEY publiceerde bij uitgeverij Lannoo een update van zijn Het grootste citatenboek ter wereld. Hét reddende naslagwerk voor inspiratieloze gastsprekers, inleiders, wazige politiekers, plagiërende recensenten en over het paard getilde humoristen. Meer dan 10.000 auteurs citeren en aforismeren over meer dan 6.000 trefwoorden. Introductieprijs: 29, 99 euro.
Van JOHN TOXOPEUS verscheen de nieuwe verhalenbundel We doen alsof er niets aan de hand is bij uitgeverij de Brouwerij/Brainbooks. De voorstelling gebeurde in Bibliotheek Spekdam 2 in Vianen, NL.
Van PATRICK CONRAD verscheen de dertiende thriller Wie is de moordenaar van de vrouw in het bed van Johnie Walker?. John Vervoort leidde het boek in in galerie De Zwarte Panter in Antwerpen op 13 mei. De roman Limousine van Patrick wordt dit jaar nog in Amerika verfilmd.
Op 17 mei ging de voorstelling door van de zesde dichtbundel Het uur van de wolf van ANTOON VAN DEN BRAEMBUSSCHE in het magnifieke Palmarium van de Plantentuin te Gent. De dichtbundel is ontstaan in nauwe samenwerking met kunstfotograaf Benn Deceuninck en danseres Emilie de Vlam.
Bij Uitgeverij P, Leuven verscheen de nieuwe dichtbundel De onbegane paden van ANNIE RENIERS. Verlucht met beeldend werk van Emiel De Keyser en foto’s van Maureen Dobbelaere. De bundel werd voorgesteld op 24 mei in galerie De Zwarte Panter, Antwerpen.
Onze abonnees in het voetlicht
Onze abonnee LUC PAY schreef ons: ‘Hartelijk dank voor de exemplaren van het nieuwe nummer van Gierik & NVT, waarin ik al met heel veel belangstelling en plezier een aantal artikels gelezen heb. Wat een genot ook om nog es een keer een echt papieren en degelijk literair tijdschrift in handen te hebben! Nogmaals dank dat ik hieraan heb mogen meewerken. Met een hartelijke groet’
LUC MARTENS won de derde prijs van de Jaarlijkse Poemtata poëziewedstijd.
Op 17 mei stelde Paul Rigolle De trage zandloper van het geluk voor, een essay van GUY VAN HOOF over het literaire werk van FRANK DECERF.
WIM MENHEER publiceerde een nieuwe misdaadroman In het oog van de lens (uitgeverij Verba vzw). Deze werd voorgesteld op 6 juni in de Raadzaal van het Gemeentehuis van Hoegaarden. Prijs: 20 euro op rek.nr. BE26 7775 9756 3829 van Verba vzw. Contact: william.menheer@ skynet.be.
Op zondag 15 juni om 16 uur werd de dichtbundel Salto Vitale van MARK MEEKERS in de Kapittelzaal van Abdij Keizersberg te Leuven voorgesteld. Het is een selectie uit vijftien bundels en dertig jaar poëzie. Meekers is met Hugo Claus de meest bekroonde dichter van Vlaanderen. Prijs: 20 euro (192 pp.), uitgeverij P/Leuven. E-
[email protected].
102
Van RUTH LASTERS die enkele jaren geleden met poëzie in Gierik debuteerde, verscheen recent de nieuwe roman Vlaggenbrief, een wervelend verhaal over groepsdruk en individualiteit.
MET NOTEN EN LETTERS - Poëzie- en liedjesprogramma met FRANK DE VOS & ROGER NUPIE. Zaterdag 14 juni 2014, 20u, Masereelhuis, Truweelstraat 85, 9100 Sint-Niklaas. Gratis toegang.
IOAN VaSSILINCU schreef: ‘Ik ben Roemeen en woon al 13 jaar in Vlaanderen. Toevallig zag ik in de boekhandel jullie Roemeniënummer. Voor 9 euro kon ik dat niet laten liggen. Dat is het goedkoopste en beste geschenk dat ik mezelf ooit deed. Bedankt dat ik mijn herkomst weer ontdekte…’
CONSTANCE CHLORE won de Prix de Poésie Yvan Goll met een poëtische evocatie van het Brussels Atomium. De prijs werd uitgereikt op de 32ste Markt van de Poëzie op 13 juni.
STEVEN GRAAUWMANS trad op met pianiste Honorata Andbzejewska in muziekacademie Fiocco in Brussel. Punk was bienvenido!
Poëziewedstrijd van het Levenshuis: Leven als lijfmotief. Wat gaat er om in mensen van de eerste tot de laatste schreeuw? Wat betekent zelfbeschikking? Stuur vóór 30 november maximaal 2 gedichten onder een pseudoniem als bijlage op naar
[email protected]. Wedstrijdreglement: www.levenshuis.be. Bekendmaking winnaars met prijsuitreiking op vrijdag 24 april 2015 in Provinciaal Hof te Brugge.
WIM MENHEER mailde ons i.v.m. het vorige Gierik-nummer: ‘De kennismaking met de totaal onbekende Roemeense schrijvers was een aangename verrassing. Goede literatuur overstijgt alles. Ook de jaren. Zeker de eeuwen.’
ANN SLABBINCK, JAN WIJFFELS, albrecht b doemlicht, DENIS VERCRUYSSE en FREDERIK LUCIEN DE LAERE richten ieder volgens eigen concept een kamer van het Sint-Janshospitaal in.
Onze penningmeester Inge Karlberg kan goed optelsommen maken. Onlangs ging hij in Zweden enkele familieleden bezoeken en schraapte op 10 dagen tijd 4.425 km bij mekaar.
Van WERNER LAMBERSY verscheen een bundel vrije haiku’s Le Mangeur de nèfles, met illustraties van Richard Bréchet (Collection Kolam poésie).
De Gierikredactie beslist begin november wie de winnaar is van de verhalen- en gedichtenwedstrijd met als thema “overspel”. Raadpleeg AZERTYFACTOR: www.azertyfactor.be/ kansdetail/118/gierik-gaat-vreemd. Wie zich niet kan inhouden, gaat vanaf nu zijn gangen tot 15.10.14!
De dichtersgroep HET VENIJNIG GEBROED geeft van 11 juli tot 14 september een eigenzinnige touch aan het Kunstenfestival van Damme. Thema: “De hervonden tijd”. Info: www.kunstenfestivaldamme.be.
Op 21 juni, midzomernacht, werd vanaf 19 uur het poëziepad ingewandeld in het Middelheim openluchtmuseum voor beeldhouwkunst te Antwerpen. Curator van het project is Richard Foqué. De deelnemende dichters zijn BERT BEVERS, GUY COMMERMAN, SYLVIE MARIE DE CONINCK, FRANK DE VOS, ANNEMARIE ESTOR, RICHARD FOQUÉ, ALBERT HAGENAARS, PETER HOLVOET-HANSEN, ROGER NUPIE, TONY ROMBOUTS, BART STOUTEN, MARK TRITSMANS, LIES VAN GASSE en GUY VAN HOOF. N.a.v. verscheen de verzorgde uitgave Dichters bij Beeld, die te verkrijgen is in het Museum.
De eeuwige kronkel - Max Bill
JOOST VANDECASTEELE in De Morgen (9 juli 2014): ‘Ik weet wel dat literatuur een escapistisch karakter heeft, maar dat interesseert mij even niet. Mijn volgende boek moet de brutaliteit van een fanzine hebben, zo’n knip- en plakboekje uit de punktijd.
Heet van de naald! Door SABAM opgelegde graafwerken op het Antwerpse De Coninckplein legden onbekende plagiaatteksten bloot. De discussie over het auteursrecht laait weer in alle levendigheid op.
Poëzie? Ik weet dat poëzie onmisbaar is, maar ik weet alleen niet voor wie? (Jean Cocteau) Literatuur? Het vreselijkste wat er bestaat is, dat literatoren andere literatoren literatoren noemen. (Kurt Tucholsky)
103
Zend ons uw suggesties en commentaren. Wij selecteren subjectief en bevooroordeeld...! >>>
[email protected]
Medewerkers herfstnummer 124 TIM AARTS - is een linkse hobbyist uit ’s-Hertogenbosch. Hij studeerde aan verschillende filmopleidingen in Amsterdam en Rotterdam. Hij leeft met de illusie dat hij in de nabije toekomst iets kan gaan betekenen in de wereld van film en filmgeschiedenis. Jammer, want verder is het best een aardige kerel… JAN BAEKE - Jan Baeke is dichter, redacteur en vertaler. Publiceerde tot nu toe zes bundels waaronder Groter dan de feiten (2007; genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2008) en Het tankstation op de route (2013). Onder de naam Public Thought maakt hij samen met ontwerper en beeldend kunstenaar Alfred Marseille digitale filmgedichten en webpoëzieproducties (www.publicthought.net). FRANS AUGUST BROCATUS - (°1957) publiceerde de trilogie Ruiters in Regenblauw (1998) en de bundels Kroonvuur (2002) Het Brood, de Roos, de Monnik (2009), Navigamare (2012). Hij was poëziedocent aan de Schrijversacademie, redactielid van Gierik & NVT; gedichten van hem sieren verschillende ‘poosplaatsen’ in Nederland en Vlaanderen. PHILIPPE CAILLIAU - licentiaat literatuurwetenschap (VUB), Germaanse filologie. Redacteur en medewerker diverse literaire tijdschriften, publiceerde ook schoolboeken, schreef over Jef Geeraerts, Hugo Claus, Dirk De Witte en Dirk van Babylon. Publiceerde in Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids, Kreatief, Impuls, Poëziekrant, Yang, de Tafelronde, Maatstaf, De Houten Gong, Deus ex Machina, CDR Mededelingen en Gierik & NVT. Op 38 jaar verschenen van hem 8 dichtbundels. A. G. CHRISTIAENS - (1903-1989) was leraar Nederlands en eindredacteur De Nieuwe Standaard en Spectator. Hij ontving o.a. de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen (1948) en de Prijs van de Provincie Brabant (1987). Hij publiceerde een tiental dichtbundels tussen 1933 en 1987. PAUL CLAES - (°1943) literatuurwetenschapper, romancier, dichter, essayist, vertaler. Meest recente publicaties: Plastic Love (De Bezige Bij, 2013) en Zwarte zon. Code van de hermetische poëzie (Vantilt 2014). GUY COMMERMAN - medestichter Gierik & NVT, publiceerde verhalen, poëzie en essays in diverse Vlaamse en Nederlandse tijdschriften, recent verscheen de dichtbundel En dan neem ik alles mee, is tevens plastisch kunstenaar en stelde meer dan 100 maal tentoon in binnen- en buitenland. JULIAN DE BACKER - (°1984) hoopt ooit in een wereld te vertoeven waarin Back to the Future en The Goonies elke avond te zien zijn. Een plek met Bruce Springsteen als achtergrondmuziek, DeLoreans in het straatbeeld en Almdudler in buurtwinkels. Tot we zover zijn, probeert hij met cartoons, teksten, interviews en gedichten zijn eigen utopia te creëren. Een volwaardige strip en novelle zijn slechts enkele van zijn professionele dromen. WENNIE DE RUYCK - is actrice (Witse, Flikken Gent, Wittekerke, Wanneer De Kegels Vallen, In Rode Dromen), maar wil ook met schrijven buiten komen, ze heeft een nog ongepubliceerde roman klaar en is nu bezig met het schrijven van een novelle. PETER DE VOECHT - Peter De Voecht (°1982) promoveerde aan de Universiteit Antwerpen op een proefschrift getiteld “The Other City: The Fictionalized New York in Paul Auster’s The New York Trilogy and Steven Millhauser’s Martin Dressler.” Desondanks is hij best gezellig. Eerder publiceerde hij in Samplekanon, Revolver, Nynade, Muziek en Woord, en Gierik & NVT; bij Nynade zat hij een tijdlang in de redactie. Hij is momenteel naarstig op zoek naar een uitgever voor zijn debuutroman Slachtvlinders en zijn dichtbundel Eindvelden, en naar mensen die wel eens het woord ‘naarstig’ bezigen. Of het woord ‘bezigen’. ALI FREYE - debuteerde in 2009 met de bundel Wondpoeier, won de Freudenthal-preiss voor nieuwe Nedersaksiche literatuur 2008, Is schrijfdocent aan de Groningse Schrijversvakschool, gedichten van haar verschenen in diverse Nederlandstalige en Groningse verzamelbundels en bloemlezingen. PIET GERBRANDY - (°1958) is dichter en classicus. ATTE JONGSTRA - (Terwispel, °1956). Schrijver, dichter, essayist. Publiceerde een aanzienlijk oeuvre. Recente titels: De avonturen van Henry II Fix (roman, 2007), De heldeninspecteur (roman, 2010), Kristalman (essay, 2012). In herfst 2014 verschijnt zijn roman Worst. DELPHINE LECOMPTE - ( °1978) is een misantropische kleptomaan zonder diploma. Ze houdt van teckels, van westerns, en van Grinderman. Ze schreef ‘Blinde Gedichten’ en ‘De Baldadige Walvis’. Stef Lernous - acteur, regisseur, artistiek leider van theatergroep Abattoir Fermé. Theaterregies in Vlaamse Opera: L’Intruse naar Maeterlinck (2011) en Tristan en Isolde van Richard Wagner (2013). Tevens televisieprogramma voor zender Acht: Monster! GEERT LERNOUT - doceert vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit Antwerpen. Hij publiceerde boeken over James Joyce, Friedrich Hölderlin, J.S. Bach, de bijbel en religie. KENJI MINOGUE - is een Belgische popgroep. De groep brengt electropop met kitsch, humor en absurde West-Vlaamse teksten. Kenji Minogue bestaat uit het zangduo Fanny Willen (pseudoniem van Emilie De Roo) en Conny Komen (Sarah Vandeursen) en drummer Mista Pig. De naam Kenji Minogue is een West-Vlaamse woordspeling (“ken jij me nog”), net als de artiestennamen Fanny Willen (“van niet
104
willen”) en Conny Komen (“kon niet komen”). De groep bleef succes kennen in 2012 en 2013 met de volgende singles “Nomnom” en “Alwadamehetten”. In 2013 speelden ze op Theater Aan Zee en stonden ze op de Gentse Feesten op het hoofdpodium van Sint-Jacobs. De single “Alwadamehetten” haalde de hitlijst Urban 50 van Ultratop. In het najaar van 2013 verscheen de groep op televisie in de programma’s Alles Goed op Focus-WTV en Café Corsari op de openbare zender één. Eind 2013, net voor kerstavond, bracht de groep het nummer “Gazastrook” uit. In maart 2014 brachten ze een clip voor “Min Oeders” uit en in mei verscheen de cdDe groetjes. SVEN PEETERS - NT2-leraar, verantwoordelijke PEN-flat in Antwerpen, freelance schrijver, Servië-ganger, kafanaspecialist (samen met Jelica Novakovic Het Kafana-Tribunaal). LEVITY PETERS - (Slikkerveer, °1951) volgde van 1968 - 1973 academie voor beeldende kunsten Rotterdam. Beeldend kunstenaar/ grafoloog/ fotograaf/ dichter, sinds 2012 poezie recensent voor E-magazine Meander. Gehuwd. Vader van zes zonen. (daar blijft het bij). MIEKE ROBROEKS - zie pag. 67. FLOORTJE SEBENS - 22 jaar en vorige zomer afgestudeerd aan de kunstacademie Minerva in Groningen als docent beeldende kunst en vormgeving. Vroeger wilde ik graag binnenhuisarchitect worden. Nu ben ik in mijn beeldend werk nog steeds bezig met interieurs. Ik probeer een verhouding tussen binnen- en buitenwereld te laten zien: een veilige wereld van tafels en stoelen en een buitenwereld waar misschien van alles gebeurt. Ik zoek naar verschillende sferen, sferen die wij elke dag ervaren omdat wij ons verplaatsen naar verschillende ruimtes. Soms probeer ik de persoon die in het interieur woont te karakteriseren. Het onderwerp interieur blijft boeiend en geeft me nog steeds ideeën. JOOST VANDECASTEELE - zijn drie visionaire boeken over de stand van onze wereld (Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij, Opnieuw en opnieuw en opnieuw en Massa) leverden Joost Vandecasteele (1979) een Debuutprijs en meerdere nominaties op. Hij haalde de longlist van de Libris Literatuurprijs (2013) en de shortlist van de BNG Literatuur Prijs (2010 én 2012). Na Vel, een nietsontziende en lijfelijke roman die in het hart van het opgehitste debat over mannen en vrouwen staat, werkt hij aan een boek over verzet en verwoesting. JOS VAN DAANEN - schrijft poëzie en proza, hij studeerde Nederlands en literatuurwetenschappen, hij publiceerde in Meandermagazine en Krakatau. ROMAIN JOHN VAN DE MAELE - (°1948) studeerde cultuurwetenschappen. Hij is actief als dichter, vertaler en essayist. Hij publiceerde enkele dichtbundels en schreef vooral essays over Nederlandstalige en Scandinavische literatuur. De voorbije jaren verschenen bijdragen in Locus, Leydraden, Zacht Lawijd, Kalmenzone (Duitsland) en andere tijdschriften. JACK VAN DER WEIDE - is systeemontwikkelaar, publiceert met enige regelmaat artikelen over kunst en literatuur, recentelijk in o.a. Streven, Ons Erfdeel en De Parelduiker. TIN VANKERKOM - vertaalster, redactielid van Gierik & NVT, publiceerde in enkele literaire tijdschriften, verzorgt het literaire ledenblad van Antwerps poëziecafé Den Hopsack, leert voor Gierikoptredens alles uit het hoofd. JAN VANNOT - (Deurne, °1972) is vertaler Nederlands-Frans-Italiaans van opleiding en al sinds 1996 als zelfstandig taaltrainer actief in de bedrijfswereld. Hij volgt de politieke en economische actualiteit op de voet en woont in Borgerhout. JULIA VAN STEENNIS - (°1975, Bergen op Zoom, NL) op zijn dertiende verkaste hij naar België, hij is vertaler (Nederlands-EngelsItaliaans), staat als taalleraar in het middelbaar onderwijs. In 1996 publiceerde hij samen met jonge Antwerpse dichters de bundel In klank van amper, uitgeverij Kramat, I.S.B.N. 90-75212-07-0). Sindsdien verschenen er diverse gedichten in literaire magazines als Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, Ballustrada, OpSpraak, Weirdo’s en Circumplaudo. Hij heeft onlangs de novelle Modder & glitters geschreven, waarvoor hij overigens nog op zoek is naar een uitgever. PUCK VONK - kunstenaar - onderzoekt het mens-zijn met beeld en taal. SEGER WEIJTS - debuteert bij Gierik & NVT. Ze heeft Algemene Letteren gestudeerd, speelt toneel en schrijft proza en theaterteksten. Ze zit in het bestuur van Theatergroep Zout in Amsterdam waar ze verantwoordelijk is voor de productionele zaken. Verder houdt Julia van schilderen, haar racefiets en chocola (met nootjes). CARINE WEVE - beeldend kunstenaar, www.carine-weve.nl B. ZWAAL - (Vlaardingen, °1944) debuteerde in 1984 met de dichtbundel fiere miniature, waarna nog tien bundels verschenen, de laatste, oever drinkt oever , in 2013. Was bijna veertig jaar werkzaam bij bewegingstheater BEWTH, het theater dat op locatie voorstellingen maakte die uitgingen van de architectonische schoonheid van bijzondere gebouwen.(zie www.bewth.nl). Publiceerde samen met Roeland Fossen en Carol Schade (foto)boeken over het bewegingstheater: BEWTH, 15 onvoltooiden in foto en BEWTH voltooid 1965-2005 .
(
Erratum In het Roemeniënummer 123 werd de vertaling van de gedichten Van Nicolae Spataru aan Jan Mysjkin toegeschreven. Dat moest echter Jan Willem Bos zijn. Onze excuses aan beide auteurs voor deze verwisseling.
105
Gierik
Beschermcomité: bestaat uit meerdere leden die hun morele en daadwerkelijke steun toezegden en hun intellectueel, creatief en maatschappelijk gewicht in de waardenschaal leggen om het tijdschrift Gierik & NVT mede in stand te houden. De huidige lijst kan op eigen verzoek worden uitgebreid.
Literair tijdschrift met initiatief
& Nieuw Vlaams Tijdschrift
www.gierik-nvt.be
B.T.W.: BE 0478.939.478 ISSN 077-513X
In willekeurige volgorde: Frans Redant (dramaturg), Ludo Abicht (vrije denker, filosoof, Arkprijs van het Vrije Woord), Gilbert Verstraelen (schepen van Cultuur Merksem), Jos Vander Velpen (advocaat, voorzitter Liga Rechten van de Mens), Peter Benoy (exTheaterdirecteur Zuidpool), Lucienne Stassaert (vertaalster, auteur, Arkprijs van het Vrije Woord), Rik Hancké (toneelregisseur, acteur), Monica De Coninck (Minister van Arbeid), Freek Neyrinck (zette het figurentheater op de wereldkaart), Willy Claes (Minister van Staat), Philippe Lemahieu (bedrijfsleider en cultuurminnaar), Eric Brogniet (dichter, directeur Maison de la Poésie, Namen), Walter Groener (Fakkeltheater), Victor Vroomkoning (NL, dichter), Chrétien Breukers (NL, dichter), Bart F. M. Droog (NL, dichter-performer, redacteur literair internettijdschrift Rottend Staal), Wim Meewis (auteur, kunsthistoricus), Lionel Deflo (auteur, ex-hoofdredacteur Kreatief), Silvain Loccufier (ererector VUB), Roger Peeters (ere-inspecteurgeneraal basisonderwijs).
Stichters: Guy Commerman & Erik van Malder
nr 124 - 32ste jaargang – nr 3, herfst 2014 Met de steun van talrijke auteurs en mecenassen, Antwerpen Boekenstad, Vlaams Fonds voor de Letteren.
Redactiesecretaris en verantwoordelijke uitgever: Guy Commerman, Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen.
[email protected] Kernredactie: René Hooyberghs, Tin Vankerkom, Sophie Siersack, Richard Foqué, Jasper Vervaeke, Guy Commerman, Tim Wouters, Ward Mertens, Erick Kila, Peter De Voecht. é Adviserende redactie: Betty Antierens, Wim van Rooy, Jan Lampo, Maarten Van Alstein, Marc Zwijsen, Uli Vinks, Guido Sanders, Karlo Zobell.
Ereleden & steunende leden: Suzanne Binnemans, Eddy Strauven, Inge Kalberg, Dirk Pauwels, Jan Bosmans, Bruno de Locht, Anouchka Van Dun, Jef Brouwers, Jean Ectors, Jan Fabre, Richard Foqué, François Geeraerts, Kees Klok, Philippe Lemahieu, Piet Mattheessens, Henk Van Kerkwijck, Jim Van Leemput, Ronald Verbruggen, Hugo Vermeulen, Stefaan Vermeulen, Raymond Vervliet, Rene Hooyberghs, Harry Janssens, Nicole Verschoore, Cecile Baeteman, Frank Spaey, Guido Spruyt, Roger Peeters, KJA Ter Voorde, Henri Coenen, Serge Coopman, Karel Boullart, Hugo Costermans, L. Ethem, Patsy Sörensen, Christian de Borchgrave, Clara Haesaert, Ruth Lasters, Rita Mattijsses, François Peeters, Linda Van Lierde, Guy StevensHössle, Geeraard Vingeroets, Johan Clijmans, Helena Melis, Luc C. Martens, Lief Cappaert, Jenneke Christiaens, Wim Harkx...
Ad hoc-redactie nr 124: Peter De Voecht. Jaarabonnement (4 nummers) incl. port: België: 32 euro / Europese unie: 40 euro / andere landen: 45 euro Steunend lid: 50 euro / Erelid: 75 euro Losse nummers: België: 9 euro / Europese unie: 13 euro / andere landen: 15 euro Betaling: België: rek.nr. 068-2237695-29 van Gierik & NVT Buitenland: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift is verkrijgbaar in:
Abonnementen, advertenties en sponsoring: Inge Karlberg, Korte Klarenstraat 2, 2000 Antwerpen.
[email protected]
Antwerpen: IMS - Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt 17 Standaard Boekhandel, Huidevettersstraat 1-3 De Groene Waterman, Wolstraat 7 (2 Gieriksterren) IMS - Stadsfeestzaal, Meir Gent: Boekhandel Limerick, Kon. Elisabethlaan 142 Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36 Nieuwscentrum Walry, Zwijnaardsesteenweg 6 Brugge: Boekhandel De Reyghere, Markt 12 (2 Gieriksterren) Boekhandel De Reyghere, Moerkerksesteenweg 186 Hasselt: Markies van Carrabas, Minderbroederstraat 9-11 IMS - Demerstraat 80 a Kortrijk: Boekhandel Theoria, O.L. Vrouwestraat 22 Roeselare: Boekhandel Hernieuwen, Noordstraat 100 Sint-Niklaas: Boekhandel ‘t Oneindige Verhaal, Nieuwstraat 17 Tienen: Boekhandel Plato, Peperstraat 22 Leuven: IMS - Dieststestraat 131 Breda: IMS - Nieuwe Ginnekenstraat 9, 4811 NM Breda
Inzendingen: Per e-mail (word):
[email protected] of redactieadres. Poëzie: max. 10 gedichten, proza: max. 4.000 woorden, alleen niet eerder en niet elders gepubliceerde kopij. De auteur is verantwoordelijk voor zijn inzending, hij behoudt het copyright en ontvangt bij publicatie een gratis bewijsexemplaar. Tenzij de auteur het vooraf verbiedt, mag zijn inzending op de website van Gierik & NVT verschijnen. Auteurs, medewerkers die wij i.v.m. auteursrechten niet hebben kunnen bereiken of achterhalen kunnen de redactie contacteren. Overname van teksten uit Gierik & NVT is toegelaten mits bronvermelding en voorafgaand akkoord van de uitgever. Website: Dirk Derom, Linda Weix. Vormgeving: Kunstencentrum Berkenveld (afdeling vormgeving) Berkenveldplein 16, 2610 Wilrijk. tel: 03 830 15 50 & gsm: 0476 242 991
[email protected] - www. berkenveld.be Drukkerij: EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Antwerpen Gierik & NVT wordt gedrukt op papier met een FSC label.
106