Gidsscenario ‘De Groote oorlog in grote lijnen’
Hoe dit gidsscenario gebruiken? Dit scenario volgt de structuur van de tentoonstellingspanelen. Per paneel wordt in dit document de nodige achtergrondinformatie voorzien voor leerkrachten en gidsen. De opbouw van het scenario volgt de indeling van de panelen en per paneel wordt duiding gegeven bij de gebruikte foto’s, die telkens een thema aanbrengen. De kernboodschap van elk thema wordt herhaald in een kadertekst. Waar mogelijk worden vragen gesuggereerd die je als gids kunnen helpen om het bezoek meer interactief te maken en/of te peilen naar de voorkennis van je groep. Per onderwerp worden enkele boeken, websites of activiteiten vermeld die het mogelijk maken om het thema individueel of in klasverband verder uit te diepen . Het eerste deel van de tentoonstelling belicht de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog op internationaal en Belgisch niveau. Het tweede deel bestaat uit 9 panelen die inzoomen op de oorlogsgebeurtenissen in de provincie Antwerpen. Beide delen kennen een aparte nummering.
Disclaimer Het Instituut voor Veteranen - Nationaal Instituut voor Oorlogsslachtoffers, Oud-strijders en Oorlogsinvaliden stelde het algemene luik van dit gidsscenario op. De provincie Antwerpen werkte het scenario over de oorlog in provincie Antwerpen uit. Dit gidsscenario is bedoeld om afnemers en begeleiders van de tentoonstelling ‘De Groote Oorlog in grote lijnen’ wat meer achtergrondinformatie te geven bij de thema’s die aangehaald worden in de panelen en in staat te stellen eigenhandig een rondleiding te verzorgen. Het is een werkdocument. Net als de tentoonstelling zelf, maakt dit gidsscenario deel uit van de intellectuele eigendom van het Instituut voor Veteranen – NIOOO (voor wat betreft deel I) en van de provincie Antwerpen (voor wat betreft deel II). Gelieve het document voor geen andere doeleinden te gebruiken dan hierboven beschreven. Indien u vragen heeft, kan u steeds contact opnemen met het Instituut via
[email protected]. 1
Paneel 1. Algemene inleiding De tentoonstelling die we zullen zien, vertelt het verhaal van de Eerste Wereldoorlog, in België, maar ook tot ver daarbuiten. Je zal lezen over de soldaten, maar ook over het wel en wee van de mensen die achterbleven in bezet land.
Mogelijke vragen om te peilen naar de voorkennis van de groep: - Wie kan me vertellen van wanneer en tot wanneer dat conflict duurde? - Als we het over de Eerste Wereldoorlog hebben, waar denken jullie dan aan? - Weten jullie ook hoe de Eerste Wereldoorlog tot stand kwam?
2
Paneel 2: Europa, een kruitvat Mogelijke vragen: - Heeft er iemand een idee hoe Europa er in 1914 uitzag? - Weet er iemand hoe de Eerste Wereldoorlog tot stand kwam?
(Uitleg bij kaart Europa + spotprent Triple Entente en Triple Alliantie) Europa zag er in het begin van de 20ste eeuw volkomen anders uit dan nu. Landen zoals Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Polen, enzovoort, bestonden nog niet. De grote tendensen van de 19e eeuw -kolonialisme, de industriële revolutie, de vorming van nieuwe staten- hadden de machtsverhoudingen in het toenmalige Europa door elkaar geschud. Frankrijk en Groot-Brittannië zagen hun leiderspositie bedreigd door het snel opkomende Duitsland dat pas in 1870 eengemaakt was. Oostenrijk-Hongarije, Rusland en het Ottomaanse rijk sloten het rijtje van invloedrijke mogendheden. De voortdurende dreiging van een openlijk conflict met een ander land dreef de Europese regeringen tot het sluiten van tijdelijke en wisselende bondgenootschappen. De grote spelers waren elkaars bondgenoot of niet, al naargelang er iets te rapen viel. Na verloop van tijd vormden zich grosso modo twee grote machtsblokken: enerzijds de Triple Alliantie met Duitsland, Oostenrijk- Hongarije en Italië en anderzijds de Triple Entente met Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland. Tijdens de 19e eeuw werd Europa gekenmerkt door 3 grote tendensen: een kolonisatiegolf, de industriële revolutie , nationalisme en nieuwe staten (Duitsland en Italië). Die tendensen veroorzaken een machtsverschuiving in Europa. Landen sluiten wisselende bondgenootschappen met elkaar. Tegen 1914 kristalliseerden zich 2 grote machtsblokken: Triple Alliantie en Triple Entente Uitleg bij Schlieffenplan) Europa kende al enige tijd geen grootschalig conflict meer. Het laatste grote conflict, de Frans-Pruisische oorlog dateerde al van 1870. Dat wil niet zeggen dat niemand voorbereid was op een oorlog. Duitsland bijvoorbeeld was al lang voorbereid. Het land was te laat toen de overzeese kolonies verdeeld werden. Het voelde zich ingesloten sinds Rusland en Frankrijk de Triple Entente opgericht hadden. Duitsland was in recordtempo uitgegroeid tot een industriële natie, maar voelde zich beknot door de grootmachten. De Duitse beer begon zijn klauwen te scherpen: de Duitse vloot breidde uit, net als het spoorwegennet, de legermacht groeide aan en de stafchef van het leger, Alfred von Schlieffen, tekende in 1906 al een plan uit voor een aanval tegen Frankrijk. Door een snelle aanval, via het neutrale België, zouden de Duitsers de Franse verdediging omzeilen en het Franse leger in de tang nemen. De Duitsers gingen er immers vanuit dat het Franse leger vooral de Frans-Duitse grens zou verdedigen. De Duitse aanval in het westen moest in zes weken afgerond zijn. Zes weken, want zolang zou het volgens von Schlieffen duren vooraleer de Russen hun leger konden mobiliseren. Frankrijk inpalmen in zes weken, zodat ze nadien de trager mobiliserende Russen konden aanvallen. Een oorlog op twee fronten konden de Duitsers volgens von Schlieffen niet winnen. Von Schlieffen redeneerde als volgt: Rusland heeft 6 weken nodig om te mobiliseren. In die tijd moeten we Parijs veroveren, om een oorlog op 2 fronten te vermijden. De weg van de minste weerstand loopt door België. Zo kwam het neutrale land in het Duitse vizier terecht.
3
(Uitleg bij tekening moord Franz Ferdinand) De moord op de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand was de vonk die Europa in brand zette. Op 28 juni 1914 was hij samen met zijn vrouw, Sophie Chotek, op staatsbezoek in Sarajevo. De aanslag op Franz Ferdinand was een complete farce. Het paar werd door Sarajevo gereden in een open auto. De samenzweerders reisden af naar Sarajevo en stelden zich op langs het parcours (ze waren met een aantal). Toen de wagen van Franz Ferdinand voorbijkwam gooide de eerste samenzweerder zijn bom niet omdat hij merkte dat er een politieagent achter hem stond. De tweede schoot niet uit medelijden met Sophie Chotek. De derde was bijziend. De vierde gooide zijn bom maar niet op het juiste moment en de bom ontplofte onder de volgwagen. De bomgooier Nedeljko Čabrinović probeerde zelfmoord te plegen door een flesje cyaankali te nemen, maar dat mislukte. Vervolgens rende hij weg en sprong in de rivier om zichzelf te verdrinken. Ook dat mislukte, want in dit gedeelte was die slechts 20 centimeter diep. In reactie op de aanslag werd de route van Franz Ferdinands wagen gewijzigd, maar niemand had de chauffeur daarvan op de hoogte gebracht. Toen hij een verkeerde straat indraaide werd hij gestopt en gevraagd te draaien. Op dat moment, op die plek, kwam Gavrilo Princip, één van de samenzweerders, uit een bar gestapt. Hij klom op de auto en schoot eerst Sophie Chotek en daarna de aartshertog dood. Pittig detail: het moordwapen was van Belgische makelij. Gavrilo Princip werd opgepakt. Politieke moorden waren op het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw niet uitzonderlijk. In het eerste decennium van de 20ste eeuw werden er minstens 20 politieke moorden gepleegd. Je zal maar een gezaghebbende politicus, koning of keizer geweest zijn… De moord op Franz Ferdinand is niet de oorzaak van de Eerste Wereldoorlog, maar de druppel die de al volle emmer deed overlopen. Mogelijke aanvullende literatuur: Clark, C., Slaapwandelaars. Hoe Europa in 1914 ten strijde trok, Amsterdam, 2013. Koch, K., Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog 1914-1918, Antwerpen, 2010. Ponting, C., Thirteen days, Londen, 2003. De Geest, M., Brave Little Belgium, Antwerpen, 2013.
4
Paneel 3: ’t Is oorlog! Mogelijke vragen: - Hebben jullie enig idee hoe die ene moord in Sarajevo kon leiden tot een wereldoorlog? (Algemene inleiding paneel) Waarom had precies deze moord wel verstrekkende gevolgen? Servië wilde zijn macht in de Balkan uitbreiden, Oostenrijk-Hongarije wilde dat ook. Gavrilo Princip had in Servië gestudeerd en had er in kringen vertoefd die streefden naar een onafhankelijke Joegoslavische staat. Oostenrijk-Hongarije greep deze ‘band’ met Servië aan om het land voor een ultimatum te stellen. De stafchef van het Oostenrijkse leger pleitte voor een oorlog tegen Servië. Uit vrees dat de Russen hun Servische bondgenoot zouden steunen vroeg de Oostenrijkse minister van buitenlandse zaken Duitsland om steun. Op 6 juli kwam een Duits antwoord. De Duitsers verklaarden dat ze geen stelling konden nemen over de moord, maar dat de Keizer in overeenstemming met het bondgenootschap zijn trouw uitdrukte aan Oostenrijk-Hongarije. Duitsland verwachtte niet meteen een oorlog en als die er al zou komen, zou die volgens hen beperkt blijven tot een lokaal conflict in Servië. De Duitse rijkskanselier hoopte dat met een oorlogsdreiging de Triple Entente, het samenwerkingsverbond tussen Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië uiteen zou vallen. Hoe langer de crisis duurde, hoe groter de kans daarop, was zijn redenering. De moord op Franz Ferdinand vormde de perfecte aangelegenheid om via een korte, lokale oorlog te bewijzen dat OostenrijkHongarije nog steeds een grote mogendheid was. Op 23 juli 1914, drieënhalve week na de moord, stuurde de dubbelmonarchie een uiterst zwaar ultimatum naar Servië: Oostenrijk-Hongaarse agenten op Servisch grondgebied toelaten om een onderzoek te voeren of oorlog. De Serviërs riepen meteen de hulp in van de Russen die gedeeltelijk mobiliseerden in de hoop de Oostenrijkers af te dreigen. Het werkte averechts. De Serviërs stelden zich inschikkelijk op, gingen akkoord met alle punten van het ultimatum, behalve een: een Oostenrijkse onderzoek op Servische bodem was een inbreuk op de soevereiniteit. Oostenrijk-Hongarije verbrak meteen de gesprekken. Op 25 juli kondigde de Servische Koning de mobilisatie aan. Op 28 juli verklaarde Oostenrijk-Hongarije Servië de oorlog. (Uitleg bij tekening Dominostenen) Zowel in Frankrijk als in Groot-Brittannië lag niemand wakker van de moord op Franz Ferdinand. Zelfs de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije lokte in eerste instantie niet veel reactie uit. In Frankrijk was een schandaal uitgebroken dat de mensen veel meer bezighield (de vrouw van een ex-minister had de hoofdredacteur van een krant neergeschoten) en in Groot-Brittannië eisten Ierse nationalisten een verregaande autonomie. Pas heel laat grepen beide landen in. Ze geloofden ook veeleer in bemiddeling dan in een oorlog. De Duitse kanselier ondernam nog maar eens een poging om het conflict lokaal te houden, maar zijn pogingen werden telkens afgeketst door de Oostenrijkers. Op 30 juli riep de Russische tsaar op tot algemene mobilisatie. Daarmee ging de bal aan het rollen, want als reactie daarop verklaarde Duitsland op 1 augustus de oorlog aan Rusland, waarop ook het Duitse leger mobiliseerde, dat lokte vervolgens een reactie van Frankrijk uit. Op 2 augustus trokken de Duitsers al Luxemburg binnen. Wat een gewapend conflict tussen 2 landen had kunnen zijn, escaleerde via de bestaande bondgenootschappen tot een Europese oorlog en zelfs een Wereldoorlog. Een week lang regende het oorlogsverklaringen. (Uitleg foto pro-oorlogsmanifestatie) De Europese bevolking was verdeeld over een mogelijke oorlog. Er vonden in Duitsland, Nederland, België en Frankrijk grote anti-oorlogscongressen plaats. Evenzeer waren er pro-oorlogsmanifestaties. In Brussel vond op 30 juli een grote anti-oorlogsmanifestatie plaats in het Koninklijk Circus. De socialistische politicus en grote tegenstander van de oorlog Jean Jaurès was er aanwezig. Een dag later werd de man in Parijs doodgeschoten door een Franse nationalist. Oorlog werd vooral door rechtse en nationalistische groepen overal in Europa
5
geromantiseerd. Door oorlog werd een mens beter, sterker, slimmer en volwassener, werden jongens in mannen veranderd. Voor en tegenstanders van de oorlog manifesteerden. (Uitleg foto Le Soir) Op 2 augustus stelde Duitsland België voor een ultimatum. Ze wilden een vrije doortocht door België, zonder weerstand. Het Schlieffenplan werd in werking gezet en dat voorzag immers in een snelle doortocht door ons land om Frankrijk aan te vallen. Aan de vooravond van de oorlog stelde de Duitse gezant in Brussel, von Below-Saleske, de burgers nog gerust. In de krant Le Soir vertelde hij dat “we het dak van onze buren zouden zien branden, maar dat ons huis gespaard zou blijven”. De Belgische regering weigerde het ultimatum op 3 augustus en op 4 augustus trokken Duitse troepen België binnen. Groot-Brittannië verklaarde daarop de oorlog aan Duitsland. Een dag eerder (3 augustus 1914) had Duitsland reeds Frankrijk de oorlog verklaard. Van de grote Europese mogendheden bleven (voorlopig) het Ottomaanse Rijk en Italië uit de oorlog. België besluit geen doorgang te verlenen aan de Duitsers en ons land te verdedigen. (Uitleg foto Nationale Bank) In België brak onder de burgerbevolking paniek uit. Het land was in chaos. Belgen bestormden winkels en begonnen massaal te hamsteren. Daarnaast trokken veel mensen naar de bank om papiergeld in te wisselen voor muntgeld. Ze waren bang dat papiergeld waardeloos zou worden. Muntgeld verliest zijn waarde niet of althans veel minder. Het Belgisch leger confisqueerde zowat alle voertuigen en paarden voor oorlogsdoeleinden. De bevolking slaat in paniek en leeft in onzekerheid. (Uitleg foto mobilisatie) België mobiliseerde zeer laat. Pas op 31 juli 1914 luidden de kerkklokken. Over het hele land werden mannen uit hun bed gelicht. Zowat 20.000 Belgen meldden zich aan als oorlogsvrijwilliger. De soldaten verbleven grofweg gezien in het gebied tussen de steden Leuven, Tienen, Perwez en Waver, aan de Getelinie. Eén divisie werd naar de forten rond Luik gestuurd, een andere naar de forten rond Namen, aangezien ons land geen kant wilde kiezen en niemand wou provoceren. België was nog steeds niet zeker of de aanval uit Duitsland ging komen of uit Frankrijk. Het leger mobiliseerde erg laat en stelde zich op voor een aanval uit Duitsland of Frankrijk. Mogelijke aanvullende literatuur: Clark, C., Slaapwandelaars. Hoe Europa in 1914 ten strijde trok, Amsterdam, 2013. Koch, K., Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog 1914-1918, Antwerpen, 2010. Hénin, P-Y., Le plan Schlieffen, Parijs, 2012. Ponting, C., Thirteen days, Londen, 2003.
6
Paneel 4 + 5: De bewegingsoorlog in België Mogelijke vragen: - Weet er iemand waarom Duitsland ons land uiteindelijk binnenviel? - Waarom beschouwde de Belgische overheid Antwerpen als een zeer belangrijke stad? (Uitleg foto Koning naar parlement) Op 4 augustus 1914 trok de koning met zijn gezin naar het parlement. Langs de weg stonden de mensen rijen dik. Ze juichten hem toe, zwaaiden met Belgische vlaggen en schreeuwden “Leve België”, “Vive La Belgique” of “Leve de koning”, “Vive le Roi”. Er heerste een bedrukte, maar strijdbare sfeer. Om 10u in de voormiddag sprak de koning het parlement toe. De oorlog was ondertussen al twee uur bezig. In het parlement riep hij op om alle politieke meningsverschillen voor de duur van de oorlog opzij te zetten. Hij vroeg het Belgische volk om zich eendrachtig te verzetten tegen de Duitse invaller. Het applaus hield minutenlang aan. De koning belichaamde het Belgische verzet tegen de Duitse inval. (Uitleg foto ruiter Fonck) Om 7u30 ’s morgens viel het Duitse leger België binnen, nabij het plaatsje Gemmenich in de provincie Luik. Het eerste Belgische slachtoffer was Antoine Fonck, een ruiter die patrouilleerde nabij de Duitse grens. In het dorpje Thimister merkte hij dat er patrouillerende Duitse ruiters in zijn richting reden. Fonck beschoot hen meteen. Aanvankelijk vluchtten ze weg, maar daarna schoten ze terug en raakten het paard van Fonck. Toen hij omsingeld raakte, probeerde hij weg te vluchten, maar werd geraakt door een kogel in de nek en overleed te plaatse. Ruiter Antoine Fonck was de eerste gesneuvelde soldaat van het Belgisch leger in de Eerste Wereldoorlog. (Uitleg foto zeppelin Luik) De eerste grote Belgische stad die werd aangevallen was Luik, dat was namelijk het eerste obstakel op de weg naar Parijs. Luik was net als de steden Antwerpen en Namen omgeven door een fortengordel. Op 5 augustus konden de Belgen nog een aanval af slaan. Uit wraak bombardeerde een Duitse zeppelin de daaropvolgende nacht het centrum van Luik. Luik heeft de twijfelachtige eer de eerste plaats in de geschiedenis te zijn waar een luchtbombardement plaatsvond. 9 Mensen stierven in het bombardement, paniek brak uit in de stad. Kort na het bombardement, op 7 augustus, trokken de Duitsers Luik binnen. De forten rond Luik waren nog niet ingenomen, maar ze glipten tussen twee forten tussendoor. Het Belgisch leger had de stad al verlaten, enkel de forttroepen waren nog op post. Op 12 augustus begonnen de Duitsers de 12 forten rond de stad te beschieten met de beruchte Dikke Bertha-kanonnen. Op 15 augustus werd het laatste fort verpulverd. Op 16 augustus waren alle forten rond Luik ingenomen. De Duitsers schrokken van het onverwacht hevige Belgische verzet. Ze vreesden dat ze niet binnen de 6 weken in Parijs zouden staan, zoals het Schlieffenplan voorschreef. Luik, eerste struikelblok in de Duitse opmars. (Uitleg foto Mons) Tijdens de Duitse opmars door België schoten de Britten en de Fransen ons land te hulp. In de grensstreek van België met Frankrijk trok het Franse leger ons land binnen. Nabij Rossignol, in de Ardennen werd hevig gevochten door het Franse koloniale leger. Er werd aanvankelijk gevochten in Charleroi, Dinant en vervolgens Bergen. Deze episode wordt de Slag om de Grenzen genoemd. Tijdens de slag om Mons namen voor het eerst Britse soldaten deel aan de strijd. Op 24 augustus kregen ze de orders om terug te trekken. Op 27 augustus begon deze terugtocht onder voortdurende beschietingen. Namen en Bergen, het tweede struikelblok in de Duitse opmars. 7
Op 12 augustus wonnen de Belgische soldaten voor het eerst een gevecht. Tijdens de slag bij Halen, een stadje in de provincie Limburg, slaagden Belgische troepen erin de oprukkende Duitsers een tijdelijke halte toe te roepen. De Duitse ruiters betraden via een niet volledig vernielde brug Halen en stormden in een 19de eeuwse cavaleriecharge richting de verschanste Belgische troepen. Die stopten door goed gericht geweer en mitrailleurvuur de Duitsers die hier een smadelijke nederlaag leden. De Slag bij Halen staat ook bekend als de Slag om de Zilveren Helmen. De Slag bij Halen wordt gezien als de laatste grote cavalerieslag aan het westelijke front en de enige overwinning van het Belgisch leger in de begindagen van de oorlog. (Uitleg foto’s martelaarssteden) Om het verzet van het Belgische leger te breken, brachten de Duitsers Belgische burgers om. In verschillende dorpen werden mensen geëxecuteerd en huizen in brand gestoken. De meeste terreurdaden werden gepleegd tussen 6 en 22 augustus 1914, wanneer de geplande Duitse opmars vertraging dreigde op te lopen. De lijst misdaden is zeer lang. In Andenne richtten de Duitsers een waar bloedbad aan. Bijna de hele bevolking werd op het centrale plein verzameld. De mannen werden er van de vrouwen gescheiden en uiteindelijk werden er 262 mannen vermoord. De Duitsers beweerden steeds dat ze door francs-tireurs, gewapende burgers, onder vuur werden genomen en dat het dus hun volste recht was om burgers te executeren. Veelal waren er van francs-tireurs geen sprake. Burgemeesters hadden bij het uitbreken van de oorlog namelijk alle Belgen opgeroepen om hun geweren in te leveren. Bij de slag om de grenzen werden in Tamines ongeveer 600 mensen gebruikt als menselijk schild tijdens een tegenaanval van de Fransen. In Leuven werden op 25 augustus 248 burgers geëxecuteerd, 1500 anderen werden naar Duitsland gedeporteerd. Zowat 1000 huizen, waaronder enkele historische panden, zoals de Lakenhal waar de universiteitsbibliotheek was gehuisvest, werden in brand gestoken. Opnieuw werd verwezen naar francs-tireurs. Niet alleen in Leuven, Tamines en Andenne, maar ook in Dinant, Aarschot, Dendermonde en Visé gebeurden er oorlogsmisdaden. Daarom werden die 7 steden na de oorlog bekend als de 7 Martelaarssteden. Als reactie op vermeende verzetsdaden koelden de Duitsers hun woede op nietsvermoedende burgers. Steden werden verwoest, de bevolking uitgemoord. 7 Steden kregen na de oorlog de naam Martelaarsstad omwille van de wreedheden die de Duitsers er begingen in het begin van de oorlog. (Uitleg foto Slag om Antwerpen) De Belgische regering besprak al voor de oorlog het volgende plan: als er oorlog zou uitbreken, dan zouden het Belgisch leger en de koning zich terugtrekken in de Vesting Antwerpen. Antwerpen werd het Nationaal Reduit genoemd, het nationaal toevluchtsoord. Antwerpen was de sterkst beschermde stad in België en dat kwam voornamelijk omwille van de haven. Rond de stad lagen maar liefst 2 fortengordels. In eerste instantie probeerden de Duitsers enkel door het Zuiden van België op te rukken, ze wilden per slot van rekening in zes weken in Parijs staan, de rest van België interesseerde de Duitsers niet. Om de Duitse opmars te vertragen deed het Belgisch leger tegenaanvallen vanuit Antwerpen. De keizer en de opperbevelhebber van het Duitse leger besloten daarop korte metten te maken met Antwerpen. Op 27 september werd het vuur geopend op de forten rond de stad. Ongeveer tien dagen later, op 10 oktober, werd de stad ingenomen. Het Belgisch leger dreigde ingesloten te geraken. De soldaten werden in de nacht van 6 op 7 oktober in allerijl naar West-Vlaanderen gestuurd, naar de IJzer. Dat gebeurde over 2 pontonbruggen. Twee tijdelijke bruggen die werden aangelegd over de Schelde, waarover de soldaten zich moesten verplaatsen. Antwerpen was het nationale toevluchtsoord. Het leger lanceerde enkele aanvallen vanuit Antwerpen om de aandacht te trekken. Daarop volgde de Slag om Antwerpen. 8
(Uitleg foto vluchtelingen) Door de Duitse opmars en de berichten over de Duitse moorden op de burgerbevolking sloegen veel mensen op de vlucht. Inwoners van de provincies Antwerpen en OostVlaanderen probeerden de grens over te steken naar Nederland. In de eerste oorlogsmaanden sloeg ongeveer een vijfde van de Belgen op de vlucht. Niet alleen naar Nederland, maar ook naar Frankrijk. Diegenen die een overzet konden betalen, trokken naar Groot-Brittannië. Een groot deel van die mensen keerde tijdens de oorlog terug naar huis. Sommige mensen bleven echter nog maanden of zelfs jaren in het buitenland wonen. De mensen die naar Nederland vluchtten, werden opgevangen in vluchtelingenkampen. Doordat die vlucht in veel gevallen chaotisch verliep, raakten kinderen hun ouders kwijt. Door affiches en aanplakbiljetten probeerden ze de kinderen terug bij hun ouders te krijgen. De Duitse opmars werd gekenmerkt door een mishandeling en terechtstelling van Belgische burgers en verwoestingen van steden en gemeenten. Door de Duitse gruwelen kwam er een ware exodus op gang naar onze buurlanden.
Mogelijke aanvullende literatuur: Koch, K., Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog 1914-1918, Antwerpen, 2010. Goossens, P., Meiresonne, L., Vlaanderen niemandsland 1914. Van gendarmen, vrijwilligers en burgerwachten tijdens de eerste oorlogsmaanden, Leuven, 2009. Lampaert, R., Van Maas tot IJzer. Wereldoorlog 1 in België, Erpe-Mere, 2008. Lyr, R., Nos héros morts pour la patrie, Bruxelles, 1920. Muls, J., De val van Antwerpen (10 october 1914), Parijs, 1918. Peeters, J., De Duitse inval in België 1914, Soesterberg, 2009. Donvil, R., De groote oorlog op kleine schaal, Leuven, 2012. Van Thuyne, D., 1914; De Duitsers komen, Tielt, 2010. Ureel, L., De kleine mens in de groote oorlog, Brugge, 2008. Tuchman, B., De kanonnen van augustus, Amsterdam, 1987. Velaers, J., Albert I, Tielt, 2009. Coolsaet, R., België en zijn buitenlandse politiek (hoofdstuk 9), Leuven, 2001. Zuckerman, L., De verkrachting van België, Antwerpen, 2004.
9
Paneel 6: In het (verre) oosten Mogelijke vragen: - In 1914 werd niet alleen in Europa gevochten. Hebben jullie enig idee waar er nog werd gevochten? - Waarom breidde de oorlog uit naar pakweg Samoa? Niet alleen in België en Frankrijk werd er gevochten. Duitsland had er op gerekend dat Rusland ongeveer zes weken nodig zou hebben om gemobiliseerd te raken en klaar zou staan om oorlog te voeren. De Duitsers hielden er dus geen rekening mee een tweefrontenoorlog te moeten voeren. (Uitleg foto Serviërs aan grens) Oostenrijk-Hongarije viel Servië binnen op 28 juli 1914. Hoe liep dat precies af? De Oostenrijkers lanceerden tot drie keer toe een aanval op Servië, zonder resultaat. Het Servische leger was beter dan verwacht. Op 15 december 1914 hebben de Serviërs uiteindelijk de Oostenrijkers buiten hun grenzen te dringen. De aanval op Servië draaide dus voor de Oostenrijk-Hongaren op niets uit. De reden waarvoor de oorlog begon? De Serviërs een lesje leren liep faliekant af voor de Oostenrijkers. (Uitleg foto Tannenberg) Op 17 augustus 1914 vielen Russische soldaten onverwacht Oost-Pruisen binnen, een deel van het toenmalige Duitsland. De Duitsers hadden die aanval niet verwacht, maar zetten er massaal troepen in om hetRussische offensief te stoppen. Ze slaagden erin het Russische leger in twee te splitsen en van elkaar te isoleren. De ene helft liep nabij Tannenberg in een hinderlaag. Meer dan 100.000 Russen kwamen om of werden krijgsgevangen gemaakt. Ook de oorlogsbuit was groot. Er werden kanonnen, paarden, karren enzovoort buitgemaakt. Tot overmaat van ramp voor de Russen, werd de andere helft van het Russische leger dat Oost-Pruisen binnen viel, ook verslagen. De Duitsers brachten twee weken na het begin van de oorlog een smadelijk nederlaag toe nog voor het vastlopen van het offensief in het westen. (Uitleg prentkaart Samoa) De oorlog beperkte zich niet langer tot Europa of Rusland. Nog altijd in augustus 1914 trekken Nieuw-Zeelandse troepen Duits-Samoa binnen. Samoa is een eiland in de Stille Oceaan dat tussen Nieuw-Zeeland en Latijns-Amerika ligt. Samoa was een Duits protectoraat, een soort kolonie. De Nieuw-Zeelandse soldaten waren er aangekomen met bootjes, trokken naar de grootste stad, vervingen de Duitse vlag door een Nieuw-Zeelandse en Samoa was ingenomen, zo simpel kon het lopen. Samoa was helemaal niet beschermd en werd dus ingenomen zonder een schot te lossen. In september 1914 vielen Australische troepen Nieuw-Guinea, een andere Duitse kolonie, aan. Japan bood hulp aan Groot-Brittannië en zette begin september zijn zinnen op nog een Duitse kolonie: Tsingtao, wat nu tot China behoort. In oktober veroverde Japan bovendien nog enkele Duitse eilanden in de oceaan. Door de inzet van troepen in de Stille Oceaan mogen we vanaf september 1914 spreken van een echte wereldoorlog. (Uitleg tekening schepen) De Duitse zeemacht probeerde er alles aan te doen om de kolonies te beschermen, maar dat bleek een onmogelijke opdracht. Niet alleen lagen de Duitse kolonies te zeer verspreid over de wereld, bovendien was de Duitse zeemacht niet zo sterk als de Britse zeemacht. Bovendien kregen de Britten de hulp van de Franse zeemacht. In 1914 lieten de Britten en de Fransen nabij de kusten van Chili minstens vijf Duitse schepen zinken. De Duitse marine de trots van de keizer kon de verwachtingen niet waarmaken 10
11
Paneel 7: Het front loopt vast Mogelijke vragen: - Kaart: Waarom rukten zowel de Duitsers als de geallieerden op naar de zee? (Uitleg foto vluchtelingen) Begin september 1914, zowat veertig dagen na de mobilisatie, rukte het Duitse leger nog steeds op naar het zuiden. Op verschillende plaatsen staken de Duitse soldaten de Marne over. Ondanks veel tegenstand in België en het openen van een tweede front in het oosten, zaten de Duitsers min of meer op schema om Parijs in zes weken tijd te veroveren. In Parijs brak paniek uit. Op 2 september besloot de Franse regering uit te wijken naar Bordeaux, een derde van de Parijzenaars vluchtte voor het oorlogsgevaar. Toen het Duitse leger de Marne overstak, leek het kalf verdronken. (Uitleg foto Taxi’s) Op 6 september 1914 begonnen de gevechten rond de Marne. Ruim anderhalf miljoen soldaten botste op elkaar. De Fransen lanceerden gerichte tegenaanvallen en slaagden erin om een deel van het Duitse leger te isoleren. In allerijl werden ongeveer 3.000 Franse soldaten met 600 opgeëiste Parijse taxi’s naar het front gestuurd. De Duitsers slaagden er niet in het Franse leger te verslaan. Na overleg trokken ze zich terug achter de rivier de Aisne. De Fransen, die op dat moment niet genoeg georganiseerd waren, slaagden er niet in het terugtrekken uit te buiten en de Duitsers nog verder terug te slaan. De Fransen spraken van het mirakel van de Marne, het Duitse oorlogsplan was mislukt. Tot nu toe was de Eerste Wereldoorlog een bewegingsoorlog, hier aan de Marne en ook aan de IJzer loopt die bewegingsoorlog vast en wordt het een loopgravenoorlog. (Uitleg foto Duitsers in eerste loopgraven) Wanneer de Duitsers zich achter de rivier Aisne terugtrokken, groeven ze zich in bij Chemin des Dames. De Fransen lanceerden nog een tegenaanval, de Duitsers hadden zich echter ingegraven. De tegenaanval liep stuk op de eerste loopgraven. De Duitse troepen groeven de eerste loopgraven, het begin van de loopgravenoorlog die nog 4 jaar zou duren. (Uitleg kaart) Nadat de Duitsers aan de Marne niet konden doorbreken, liep het front stilaan maar zeker vast. Er was nog één kans om door te breken voor de Duitsers, dat was aan de Franse kanaalhavens. Volgens hen was het de enige manier om de oorlog alsnog snel te beëindigen. De Fransen, die op de hoogte waren van de plannen van de Duitsers, probeerden hen de pas af te snijden. Wat volgde kan best omschreven worden als een ‘wedloop naar de zee’. Het front werd stelselmatig uitgebreid naar het noorden. Zowel de geallieerden als de Duitsers probeerden elkaar met omtrekkende bewegingen de pas af te snijden. Uiteindelijk lukte geen van die pogingen. In oktober 1914 zat het volledige front, van Zwitserland tot aan de Noordzee, volkomen vast. Het front strekte zich uit van Zwitserland tot aan de Noordzee.
12
Paneel 8: De IJzerslag Mogelijke vragen: - Hoe hielden de Belgen de Duitsers tegen? De koning, die zich na de uittocht uit Antwerpen eerst in Veurne, daarna in Diksmuide en vervolgens in De Panne installeerde, vroeg aan de soldaten om ten alle prijze stand te houden, om het laatste stukje België te vrijwaren van een Duitse bezetting. Hij wilde met het leger aanvankelijk NoordFrankrijk binnentrekken, maar de geallieerden vroegen hem om alsnog stand te houden en een laatste keer een vuist te maken. Het Belgisch leger was er tegen dan slecht aan toe. Aan het begin van de oorlog was het leger allesbehalve voorbereid: inderhaast gemobiliseerd, slecht of niet getraind, slecht uitgerust, ...veel soldaten liepen halverwege oktober 1914 nog op hun klompen rond. De Slagen rond Luik, Namen, Bergen en Antwerpen, de lange marsen,...ze waren uitgeput. Het zag er zeer slecht uit voor ons land. Het Duitse leger leek ieder moment te kunnen doorbreken. De soldaten van Albert I stelden zich op aan de IJzer, tussen Diksmuide en de Noordzee. Britse en Franse soldaten stonden in voor de streek rond Ieper. Hoewel het leger uitgeput en quasi verslagen was, maakten ze zich op voor een laatste strijd aan de IJzer, de laatste verdedigingslinie. Op 21 oktober vielen Duitse soldaten aan bij Langemark. Het betekende het begin van wat later de geschiedenis zou ingaan als de Eerste Slag bij Ieper. Voor het Duitse leger begon de slag met een valse noot, want het 26ste Duitse reservekorps werd nabij Langemark in de pan gehakt. Dat was niet zo verwonderlijk: de Duitse soldaten waren vrijwilligers, studenten zonder training, en ze vochten tegen doorwinterde Britse beroepssoldaten. Ondanks het feit dat het Duitse leger tijdens die Eerste Slag bij Ieper nog de plaatsen Geluveld, Mesen en Wijtschate innamen, werd Langemark zeer belangrijk in de Duitse herinnering. Nu is er in Langemark een Duitse begraafplaats die ook wel het Studentenfriedhof wordt genoemd, de studentenbegraafplaats. Langemark is een belangrijke nederlaag in de Duitse oorlogsherinnering. Het Belgisch leger probeerde stand te houden, eerst voor, maar al snel vanachter de rivier de IJzer. Inzet van de strijd was het laatste stukje vrije België en men moest met man en macht proberen om de Duitsers aan de andere kant van de IJzer te houden. De rivier zelf was maar een kleine stroom, maar werd van nationaal belang in oktober 1914. Op 18 oktober 1914 begon de IJzerslag. Op 22 oktober slaagden de Duitsers er toch in om de rivier over te steken, ter hoogte van Tervate. De IJzer maakte er een lus en de Belgische verdediging was er kwetsbaarder. In het holst van de nacht slopen enkele Duitse soldaten naar de oever van de IJzer in Tervate en brachten er enkele Belgische wachten om. Tegen de volgende ochtend stonden ze aan de overkant. De Slag van Tervate volgde, er werd zwaar gevochten en het zag er voor België hoe langer hoe slechter uit. België leek verloren. In Tervate slagen de Duitsers erin om de IJzer over te steken. (Uitleg foto’s Cogge en Geeraert en kaart onderwaterzetting IJzervlakte) De Belgische legerleiding besefte dat er dringend iets moest gebeuren en onderzocht een plan om de IJzervlakte onder water te zetten. De techniek van het onder water zetten was niet onbekend bij het Belgische leger. Er bestond namelijk ook al een plan om tijdens de verdediging van Antwerpen de streek rond het nationaal reduit onder water te zetten. Kapitein-commandant Nuyten vroeg op 13 oktober aan de hoofdsluiswachter van Nieuwpoort of de streek ten oosten van de IJzer onder water gezet kon worden. De nukkige sluiswachter verleende aanvankelijk zijn medewerking niet. Op 17 oktober stelde kapitein Robert Thys een beperkte onderwaterzetting van de IJzer tussen Nieuwpoort en Sint13
Joris voor, eveneens in de buurt van Nieuwpoort. Op 21 oktober opende een geniedetachement, samen met Hendrik Geeraert, een schipper, het sas van de kreek van Nieuwendamme. Een dag later stond het gebied onder water. De Belgische soldaten trokken zich terug achter de verhoogde spoorwegberm van Nieuwpoort naar Diksmuide. Tijdens crisisberaad op 25 oktober 1914 werd een mogelijke onderwaterzetting tussen de verhoogde spoorwegberm Diksmuide-Nieuwpoort en de linkeroever van de IJzer besproken. Karel Cogge, de opzichter van de Noordwatering van Veurne werd erbij geroepen. Het plan werd op 25 oktober goedgekeurd, niet alleen door het opperbevel, maar ook door de koning. Geniesoldaten werden aan het werk gezet om dijken op te hogen en grachten uit te graven. Daarna trokken Cogge, de reservekapitein Robert Thys en enkele soldaten naar de Oude Veurnevaart. Op 27 oktober werden de vloeddeuren geopend en verankerd, zodat zeewater het land kon overspoelen. Aangezien de onderwaterzetting niet snel genoeg ging werden in de nacht van 29 op 30 de schuiven en verlaten van de Noordvaart opengezet door een kleine ploeg soldaten onder leiding van kapitein Umé en schipper Hendrik Geeraert. Ze zetten acht kokers open bij hoog water. Zes uur later kwamen ze terug om ze naar benden te laten bij laag water. De volgende nacht gebeurde het zelfde. De onderwaterzetting was een feit. Het hele IJzerbekken stond onder water. Het water scheidde de Belgen van de Duitsers, maar het water stond niet overal even breed. Op sommige plekken bedroeg de afstand tussen beide legers enkele kilometers, maar ter hoogte van Diksmuide bijvoorbeeld was de waterbarrière slechts enkele tientallen meters breed. Door de onderwaterzetting van IJzervlakte slaagden de Belgen erin de Duitsers op afstand te houden en een laatste stukje grondgebied te vrijwaren. Daar aan het water zouden ze 4 jaar zitten. Mogelijke aanvullende literatuur: Lyr, R., Nos héros morts pour la patrie, Bruxelles, 1920. Lampaert, R., Van Maas tot IJzer. Wereldoorlog 1 in België, Erpe-Mere, 2008. De Vos, L., De Eerste Wereldoorlog, Leuven, 2003. Bauwens, J., De IJzer. Het ultieme front, Leuven, 2008. Van Pul, P., Oktober 1914: het koninkrijk gered door de zee, Aalst , 2005. Zuckerman, L., De verkrachting van België, Antwerpen, 2004. Dumoulin, M., Nieuwe geschiedenis van België, deel 2, Tielt, 2005.
14
Paneel 9: Het leven in de loopgraven Mogelijke vragen: - Hebben jullie enig idee hoe diep de eerste loopgraven waren? - Wat kregen de soldaten te eten in de loopgraven? - Hoe moesten de soldaten leven in de loopgraven? (Algemene uitleg paneel) “We zullen thuis zijn voor Kerstmis”, dat was de groet waarmee vele jonge mannen naar het front vertrokken. Soldaten uit beide kampen waren ervan overtuigd dat de oorlog van korte duur zou zijn. In Groot-Brittannië was er zelfs sprake van enig oorlogsenthousiasme: Britse jongeren zagen de oorlog als een unieke kans om op buitenlands avontuur te vertrekken en de rijen aan de inschrijvingsbureaus van het leger waren vaak erg lang. Eens de soldaten het front bereikten, bleef van het geromantiseerde beeld van de oorlog nog maar weinig over. De harde realiteit leek in niets op wat ze voor ogen hadden. (Uitleg foto Belgische soldaten in loopgraaf) De Belgische soldaten verschansten zich achter de verhoogde spoorwegberm van Diksmuide naar Nieuwpoort. Over een afstand van 30 kilometer legden ze ongeveer 400 kilometer aan loopgraven aan. De eerste loopgraven waren nauwelijks meer dan een diepe greppel. De Belgische loopgraven werden ook niet uitgegraven, daarvoor was de grond in de Westhoek veel te vochtig. Stak je een spade in de grond, dan kwam er water naar boven. De Belgische loopgraven moesten opgehoopt worden, met zandzakjes oftewel vaderlanderkes, zoals de soldaten de zakjes ook wel noemden, omdat ze ‘het vaderland in zakjes aan het scheppen waren’. Omdat de werken onder voortdurende beschietingen gebeurden, moesten de soldaten zo snel mogelijk bescherming opwerpen. Daarvoor gebruikten ze alles wat ze in hun handen konden krijgen: zandzakjes, maar ook afval, brokstukken en lijken. De eerste loopgraven waren zo ondiep dat de soldaten er op hun buik of knieën door moesten. De Belgische loopgraven aan de IJzer werden niet uitgegraven, maar opgehoopt met vaderlanderkes. (Uitleg foto luizenjacht) De levensomstandigheden waren er mensonterend, er was een voortdurend gevaar door de beschietingen en persoonlijke hygiëne was onbestaande: er waren geen toiletten, de soldaten konden zich niet wassen en werden geterroriseerd door luizen, vlooien, muizen en ratten. Wanneer ze probeerden te slapen kwamen de ratten aan hun tenen, vingers en neus knabbelen. Wanneer het regende hadden ze geen plaats om te schuilen en veranderde de loopgraaf in een modderpoel en er is heel wat regen gevallen in die 4 jaar in de loopgraven. De winters waren koud en de kledij was vaak onvoldoende bestand tegen het gure weer. De soldaten hadden een zeer zware bepakking die 30 tot 40 kilogram woog. Sluipen of neervallen was zeer lastig, rechtstaan soms onmogelijk. Op de foto zie je soldaten tijdens de dagelijkse luizenjacht. De omstandigheden in de loopgraven waren verschrikkelijk. (Uitleg foto soldaten op rust) De soldaten verbleven niet de hele tijd in een vooruitgeschoven loopgraaf, dicht bij de vijand. Een loopgravensysteem bestond uit drie linies. In het begin van de oorlog legerde de troepen om en bij de vier dagen in de eerste loopgraaf, daarna verplaatsten ze zich naar de tweede of derde linie. Daarenboven zaten de soldaten niet voor de hele duur van de oorlog in dezelfde sector. Het kon gebeuren dat één bepaalde soldaat eerst anderhalve maand in de buurt van het gevaarlijke Diksmuide werd ingedeeld en vervolgens naar het minder gevaarlijke Pervijze werd gestuurd. Op het einde van het rotatiesysteem mochten ze op kleine of grote rust.
15
De Belgische soldaten gingen op kleine rust, die een week tot enkele dagen kon duren, naar de dorpen achter het front. De grote rust brachten ze door in De Panne of elders en soms mochten ze zelfs naar Frankrijk of Groot-Brittannië. Van echte rust was geen sprake: ze moesten werken, trainen of parades lopen. Britse of Franse soldaten konden op groot verlof naar huis gestuurd worden, al gebeurde dat maximum één keer per jaar. Kleine rust betekende dat ze naar een dorp of stad achter het front moesten marcheren. In de praktijk trokken de Britse soldaten veelal naar Poperinge, de eerste stad achter het front die min of meer veilig was. De stad werd door de soldaten omgedoopt tot ‘klein Parijs’. Het was er dicht bevolkt, de kroegen op de Grote markt draaiden op volle toeren, er waren concerten en prostitutie tierde welig. Om een alternatief te bieden voor het liederlijke soldatenleven achter het front openden twee Britse legeraalmoezeniers er in 1915 een soldatenclub met de naam Talbot House. Het was een plaats waar soldaten konden herstellen van ziekte en waar ze enige rust konden vinden. Frontdienst werd afgewisseld met rust, maar dat betekende training, opleiding en paradelopen. (Uitleg foto voedselbedeling) Tijdens de eerste oorlogsmaanden was de voedselvoorziening niet goed georganiseerd. Vaak kregen de soldaten enkel droge beschuiten en sardienen. Het eten werd voornamelijk ’s nachts naar de loopgraven gebracht, aangezien het een activiteit was die veel beweging meebracht, overdag zouden degenen die het voedsel transporteerden een gemakkelijk doelwit vormen. Het feit dat het voedseltransport ’s nachts gebeurde had ook een nadeel. Het kon gebeuren dat de soldaten in het kluwen van loopgraven verloren liepen en dat het eten nooit aankwam. Het was niet verwonderlijk dat vele boerderijen in sneltempo kippen, konijnen of ganzen zagen verdwijnen. De waterbedeling leed onder dezelfde moeilijkheden. In de eerste maanden leden veel soldaten dorst, soms zo erg dat ze er niet beter op vonden dan te drinken van het verontreinigde grond- en regenwater dat in de artilleriekraters stond. Naarmate de oorlog vorderde, verliep de bevoorrading van eten en drinken een stuk vlotter. De bevoorrading van eten en drinken was vaak een probleem. (Uitleg foto kerstbestand) Bij aanvang van de oorlog waren de soldaten ervan overtuigd dat ze thuis zouden zijn voor kerstmis. Op kerstavond bevonden ze zich nog steeds in de kille, modderige loopgraven. Er vast van overtuigd om toch enige kerstsfeer te creëren, begonnen Britse soldaten liedjes te zingen en bepaalde Duitse soldaten lieten kerstboompjes aanrukken. In mindere mate deden ook Fransen en Belgen mee aan de tijdelijke wapenstilstand. In sommige sectoren van het westfront, kropen soldaten uit hun loopgraven en waren er voorzichtige ontmoetingen in het niemandsland. Er is een verhaal bekend van een Duitse soldaat die in zijn eentje door het niemandsland liep met opgeheven armen, vragend om een ontmoeting. Een Brit sprong uit de loopgraaf en stapte hem tegemoet. Wanneer de anderen merkten dat er niet geschoten werd, kwamen ook zij stelselmatig uit de loopgraven. Voor even was er wapenstilstand. De soldaten begroetten elkaar. Sommige Duitse soldaten, die voorheen als ober in Groot-Brittannië hadden gewerkt, functioneerden als vertaler. Soldaten wisselden cadeaus uit, er heerste een gemoedelijke sfeer. Op kerstdag zelf werden de lijken, die vaak her en der verspreid lagen in het niemandsland, begraven. Op sommige plaatsen vond een voetbalwedstrijd plaats tussen de Duitsers en de Britten. De kerstbestanden duurden in veel gevallen niet langer dan een paar uren. Er zijn uitzonderingen. Soms zwegen de wapens enkele dagen. Op 26 december, tweede kerstdag, riepen Duitse soldaten in de loopgraven nabij Diksmuide naar de Belgen. Ze vroegen naar een priester. De Duitsers hadden namelijk een monstrans gevonden en die wilden ze teruggeven aan de Belgen. De overdracht gebeurde op de dichtgevroren IJzer. De verschillende legerleidingen waren furieus. Naar aanleiding van de kerstbestanden, werden verschillende soldaten gestraft en aanvoerders gedegradeerd. Veel soldaten waren gedemotiveerd geraakt. Vaak probeerden ze nog met de ‘vijand’ te communiceren, soms bonden ze briefjes vast aan de poten van een kat die ze door het niemandsland joegen. Ook de 16
volgende jaren waren er rond Kerstmis hier en daar gelijkaardige initiatieven, maar nooit meer zo belangrijk als in 1914. Tijdens kerstdag 1914 waren er langs het westfront verschillende tijdelijke wapenstilstanden. Mogelijk aanvullende literatuur: Christens, R., De Clercq, Frontleven 14/18. Het dagelijkse leven van de Belgische soldaat aan de IJzer, reeks Retrospectief, Tielt, 1987. Van de Weyer L., Koning Albert en zijn soldaten, , Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2005. Debaeke, S., Het drama van de dodengang, Brugge, 2003. Jürgs, M., De kleine vrede in de groote oorlog, Roeselare, 2004.
17
Paneel 10: Bezet België Mogelijke vragen: - Was het leven tijdens de bezetting hetzelfde als voorheen? - Hebben jullie enig idee waar de regering en de koning verbleef tijdens de oorlog? (Algemene uitleg paneel) Eind 1914 was België bijna volledig bezet. Enkel een klein stukje grondgebied bleef gevrijwaard. In het bezette gebied werd dan wel niet meer gevochten, dat betekende niet dat het leven er eenvoudig was. De Belgen vielen ten prooi aan de grillen van de Duitse bezetter. (Uitleg foto Le Havre) De Belgische regering vertrok op 17 augustus van Brussel naar Antwerpen, de nieuwe administratieve hoofdstad van ons land. Toen ook Antwerpen dreigde te vallen, verhuisde dezelfde regering op 15 oktober naar Frankrijk. De ministers vroegen toelating aan de Franse autoriteiten om zich op hun grondgebied te vestigen. Het militaire hoofdkwartier van de Belgen bevond zich in Calais, maar aangezien er in Sainte-Adresse, vlakbij Le Havre een nieuwbouwwijk volledig leeg stond, werden ze daar gehuisvest. De regering verbleef er voor de duur van de oorlog. Gedurende de oorlog verbleef de Belgische regering in Sainte-Adresse, vlakbij Le Havre in Frankrijk. (Uitleg foto koning en koningin) De koning was de regering gevolgd naar Antwerpen, maar opteerde om niet naar Le Havre uit te wijken. Hij bleef in België wonen, aanvankelijk in Veurne, daarna samen met zijn hele gezin in De Panne, dicht bij het front en zijn troepen. De Panne werd op die manier de officieuze hoofdstad van het vrije België. Het koningspaar verhuisde in de zomer van 1917 naar de Belgische Moeren, om een jaar later terug te komen naar De Panne. Het koningspaar verbleef tijdens de oorlog in De Panne. (Uitleg kaart) Bezet België werd door de Duitsers administratief in verschillende zones verdeeld, het grootste deel van het land werd onderverdeeld bij het Generalgouvernement of Okkupationsgebiet. Een stuk van West-Vlaanderen, een groot deel van Oost-Vlaanderen, noordelijk Henegouwen en ook een gedeelte van de provincie Luxemburg vielen onder het Etappengebiet (zie verschillende zones op de kaart). In West-Vlaanderen lag het Operationsgebiet, het gebied waar daadwerkelijk werd gevochten. Binnenin dit Operationsgebiet bestond nog een afsplitsing, het Marinegebiet, waar de Duitse marine de plak zwaaide. De grenzen die op de kaart worden getoond zijn de grenzen die eind 1914 werden gehanteerd. Gedurende de oorlog veranderde de grens af en toe. In 1916 werden bijvoorbeeld verschillende Oost-Vlaamse gemeentes bij het Generalgouvernement gevoegd. De grenzen van het Etappengebiet in Luxemburg waren niet te achterhalen. In de verschillende gebieden golden andere regels. In het Generalgouvernement werd het Belgische bestuursapparaat zoveel mogelijk intact gehouden, weliswaar onder Duitse supervisie. De ministeries van buitenlandse zaken, kolonies en oorlog werden afgeschaft, de anderen gingen over in Duitse handen. De Belgische ambtenaren bleven, met toestemming van de regering in Le Havre, aan het werk. Algemeen genomen gold: hoe dichter bij het front, hoe strenger de bezetter optrad. Bezet België werd administratief onderverdeeld in drie verschillende gebieden. (Uitleg Passierschein) Onder de bezetting veranderde het leven van de Belgen grondig. De Duitsers vaardigden quasi elke week nieuwe verordeningen uit. Zo was het in bepaalde gemeentes verboden om duiven te hebben, werden dieren en voertuigen opgeëist en werden er extra belastingen geheven. Er was nauwelijks nog openbaar vervoer. In sommige gemeentes was het verboden om je
18
te verplaatsen met de fiets en wie het dorp of de stad wilde verlaten had een speciale toelating, een Passierschein (foto) nodig. De bezetting liet zich in België hard voelen. (Uitleg foto leeggemaakte fabriek) De Duitsers zagen België als een wingewest. Volledige fabrieken, zoals deze foto van een zinkfabriek in Balen-Wezel, werden volledig ontmanteld. Alles wat de Duitsers bruikbaar achtten, voornamelijk machines, werd naar Duitsland gestuurd. Vanaf december 1914 moest België 40 miljoen Belgische frank per maand aan oorlogsschatting betalen aan de Duitsers. Niet alleen bedrijven, eveneens gewone burgers hadden last van de vele opeisingen. Paarden, auto’s, karren, zelfs fietsbanden werden geconfisceerd. Boeren zagen een groot deel van hun oogst verloren gaan aan de Duitsers. De burgemeester van Brussel, Adolphe Max, verzette zich tegen de maatregelen en werd opgepakt. Gedurende de hele Eerste Wereldoorlog werd hij opgesloten. De Duitsers zagen België als een wingewest.
Mogelijke aanvullende literatuur: De Schaepdrijver, S., De Groote oorlog, Amsterdam, 2005. Ureel, L., De kleine mens in de groote oorlog, Brugge, 2008. Zuckerman, L., De verkrachting van België, Antwerpen, 2004. Wilssens MA, Bij leven en welzijn, een eeuw dagelijkse leven in België, , Tielt, 1999.
19
Paneel 11: Poor little Belgium Mogelijke vragen: - Weten jullie wat er met het voedsel gebeurde dat de Belgische boeren produceerden? - Hoe werd het probleem van de voedselschaarste opgelost? (Algemene uitleg) De geallieerden hadden een economische blokkade opgeworpen tegen de Duitsers. Die blokkade zorgde ervoor dat er geen goederen en dus ook geen eten, naar Duitsland werd verscheept. Onrechtstreeks werd ook België daardoor getroffen. Door een tekort aan voedsel, vorderde de Duitse bezetter voedsel op. Duitsland verklaarde aan Groot-Brittannië - het land dat in grote mate verantwoordelijk was voor de blokkade - dat het België niet van voedsel kon voorzien. Op 26 oktober 1914 was er in ons land nog slechts voor vier dagen meel voorradig. De steden werden het hardst getroffen door het voedseltekort. Op het platteland kon de bevolking gemakkelijker aan voedsel geraken. Steden, gemeenten en liefdadigheidsorganisaties improviseerden om het nijpende tekort te verhelpen. In de eerste weken van augustus kochten de gemeenteraden van de nog onbezette gemeentes in allerijl graan in Nederland, gemeentelijke bakkerijen werden geopend, vrijwilligers gingen met een collectebus rond. Het eerste ‘liefdadigheidskomiteit’ werd al op 13 augustus 1914 in Stekene opgericht. (Uitleg foto’s Ernest Solvay + kinderen met Amerikaanse vlag) Kort na de Duitse inval richtten de Belgische bankier Emile Francqui en industrieel Ernest Solvay, samen met drie Amerikaanse ingenieurs, een hulpcomité op ten behoeve van de Brusselse bevolking. In sneltempo werden in alle Belgische provincies gelijkaardige comités opgericht. Op 29 oktober 1914 werd het Nationaal Hulpen Voedingscomité (ofwel ‘de Komiteit’) gesticht, een overkoepelend orgaan met vertegenwoordigers van elke provincie. Het comité had twee grote taken: enerzijds zorgde het voor voedselbevoorrading en –verdeling, anderzijds stonden ze in voor hulpverlening aan vluchtelingen, daklozen, werklozen en oorlogswezen. Tijdens de oorlog verdeelde het comité ongeveer 4,8 miljoen ton aan goederen, één vierde van de Belgische voedselvoorraad voor de oorlog. Er bleef dus een probleem van schaarste en woekerprijzen. Tijdens de oorlog brak er hongersnood uit in België. Het Nationaal Hulp- en Voedingscomité werd opgericht om de behoeftigen bij te staan. (Uitleg foto boot + Hoover + Affiches ‘save Belgian Babies’) Op internationaal vlak kwam er een grote solidariteitsbeweging op gang voor die arme Belgen. In de VS (maar ook in Groot-Brittannië, Australië en Nieuw-Zeeland) werden allerlei initiatieven opgestart om de Belgen te helpen. Een van de acties bestond in het verkopen van vergeet-me-nietjes ten voordele van baby’s. Herbert Hoover, mijningenieur en latere president van de Verenigde Staten, stond aan de wieg van een humanitaire hulporganisatie die de naam Commission for Relief in Belgium (CRB) kreeg. Het CRB verzamelde voedsel en overtuigde de neutrale landen om de invoer van levensmiddelen te verzekeren en om de totale uithongering van de Belgische bevolking te voorkomen. De voedseltransporten werden via Nederland ons land binnengebracht. Om het verzamelde eten te kunnen invoeren en de nodige garanties van de Duitsers te krijgen, werd beroep gedaan op neutrale bemiddelaars: Markies de Villalobar, een Spanjaard en Brand Whitlock, een Amerikaan, beiden ambassadeurs, namen de taak op zich. In 1915 kwam er nog een Nederlandse vertegenwoordiger bij. Toen de Verenigde Staten in 1917 de oorlog aan Duitsland verklaarden bleef de Commission for Relief in Belgium bestaan, maar Whitlock mocht niet meer optreden. De Spanjaard en de Nederlander traden verder op als bemiddelaar. Eens het voedsel in België was stond het Komiteit in voor de verdeling ervan. Internationale solidariteit voorkwam de uithongering van de Belgische bevolking.
20
(Foto voedselverdeling) Het Nationaal Comité voor Hulp en Voeding verdeelde het voedsel via één van haar 4.000 verdeelpunten. Het comité telde ongeveer 125.000 medewerkers, verspreid over lokale, regionale en provinciale afdelingen. Het Nationaal Comité verdeelde het voedsel.
Mogelijk aanvullende literatuur: Van Bosstraeten, T., Bezet maar beschermd, Leuven, 2008. Zuckerman, L., De verkrachting van België, Antwerpen, 2004.
21
Paneel 12: L’offensive à l’outrance Mogelijke vragen: - Het front liep in 1914 vast. Hebben jullie enig idee hoe de oorlogvoerende partijen probeerden alsnog een overwinning te bereiken? (Uitleg kaart + Haig en Joffre) In 1914 was het front vastgelopen. De rest van de oorlog werd gedomineerd door de vraag: hoe doorbreken? Om de patstelling te doorbreken, gingen de geallieerden en de Duitsers op zoek naar andere manieren van oorlogvoeren: 1. Ze lanceerden het Offensive à l’outrance 2. Ze openden meer fronten 3. Ze zochten hun heil in technologie L’offensive à l’outrance. In 1915 probeerden de geallieerden zich in Noord-Frankrijk een weg door het front te schieten. Douglas Haig, de opperbevelhebber van de British Expeditionary Force (BEF) en Joseph Joffre, opperbevelhebber van het Franse leger beslisten in 1915 om veel verschillende aanvallen te lanceren met steeds meer soldaten en steeds meer artillerievuur. De tactiek kreeg de naam ‘offensive à l’outrance’: aanvallen tot we erbij neervallen. In Neuve Chapelle, Artois, Loos en Champagne vielen ze aan op dezelfde manier: de artillerie schoot de Duitse eerste lijn stuk, de infanterie volgde om de loopgraven in te nemen. De Fransen werden echter eerst zelf aangevallen, nabij Lotharingen, vlakbij de Frans-Duitse grens. Het offensief liep door het gure weer snel vast. Om een wig te drijven tussen de verschillende Duitse legers vielen de geallieerden vervolgens aan in de Champagnestreek. Geallieerden en Duitsers zochten in 1915 een manier om door het vastgelopen front te breken. Eén van de geteste manieren was l’offensive à l’outrance: aanvallen tot we erbij neervallen. (Uitleg tekening Neuve chapelle) In maart 1915 was het Britse leger klaar voor de eerste grote aanval sinds het begin van de oorlog. Het opperbevel wou een doorbraak forceren, de loopgravenoorlog vrat namelijk aan het moraal van de soldaten. Op 10 maart vielen ze aan nabij Neuve Chapelle. Voorafgaand aan de aanval vond een 35 minuten durend bombardement plaats. Dankzij Britse verkenningsvliegtuigen wist het leger precies waar het moest bombarderen. Na het bombardement rukten Britse en Indische soldaten op. Ze wonnen snel terrein, maar na enkele uren lag het offensief stil wegens communicatieproblemen en een gebrek aan munitie. Op 12 maart volgde een Duitse tegenaanval. Een dag later viel het offensief volledig stil. De balans was zwaar: het front was amper 2 kilometer opgeschoven en het Britse leger telde 11.652 doden, gewonden en vermisten. De Duitsers verloren zowat 8.600 mannen. Op 3 mei lanceerden de Fransen een offensief nabij Artois. Ze wilden de strategisch belangrijke heuvelrug van Vimy innemen. Ook hier bestookten de Fransen de Duitse loopgraven. De Duitsers lagen 6 dagen en 6 nachten onder vuur. Op 9 mei begon de uiteindelijke Franse aanval. In een mum van tijd rukten ze 3 kilometer op. De reservetroepen konden de oprukkende soldaten niet snel genoeg bereiken, het offensief liep vast. Vervolgens startten de Duitsers een tegenaanval. De gevechten duurden nog een week. De balans was ook hier verschrikkelijk: de Fransen slaagden er niet in de heuvelrug van Vimy in te nemen. De menselijke tol was hoog: 102.000 manschappen dood. Ook de Britten, die bij Aubers Ridge de Fransen in hun aanval ondersteunden, faalden. De geallieerden lanceerden verschillende voorjaarsaanvallen volgens hun nieuwe principe: zwaarder bombarderen en meer soldaten sturen. (Uitleg foto Steenstrate) In een poging om alsnog naar de Franse kanaalhavens door te breken, lanceerden de Duitsers op 22 april 1915 een aanval in Vlaanderen. De tweede slag om Ieper begon in 22
de buurt van Steenstrate waar Frans-Algerijnse troepen bestookt werden met granaten. Even later zagen Canadese soldaten pijpen boven de Duitse loopgraven uitsteken, maar ze negeerden het vreemde tafereel. De waarschuwing van een overgelopen soldaat dat er gifgas gebruikt zou worden, sloegen ze in de wind. Om 5 uur in de namiddag draaiden de Duitsers 5730 flessen chloorgas open. Franse koloniale troepen, Zouaven, werden verrast door de geelgroene gassen. De Canadese soldaten die het gat in de verdediging wilden dichten, kwamen ook in de gaswolk terecht en verloren meer dan 2000 manschappen. Het was de eerste geslaagde gasaanval in de geschiedenis. Het gebruikte gas, chloorgas was bijzonder bijtend. Het tastte de luchtwegen aan en verbrandde de ogen. Het was niet de eerste keer dat gas gebruikt werd. In augustus 1914 hadden de Fransen al eens een vergeefse gasaanval uitgevoerd en de Duitsers in oktober 1914 en januari 1915. De Duitsers wisten na de gasaanval in Steenstrate in april 1915 op te rukken naar Langemark, waar ze op 24 april nog eens gas gebruikten. De Canadezen, die niet over gasmaskers beschikten, beschermden zich deze keer door op hun zakdoeken te plassen en die vervolgens voor hun mond te houden. Urine bevat namelijk een stof die het chloorgas onschadelijk maakte. Op 25 mei 1915 liep de Duitse aanval opnieuw vast. Gas werd als oorlogswapen ingezet, de eerste keer succesvol in Steenstrate. (Uitleg tekening septemberoffensieven) In de zomer van 1915 vonden geen grote aanvallen plaats. Er werd nog steeds gevochten, dagelijks werden honderden mannen buiten strijd gesteld door artilleriegeschut en scherpschutters. In september 1915 waren de Fransen en Britten klaar voor een nieuw offensief. Om de Russische bondgenoot te helpen, besloten de Fransen een grote aanval te lanceren. De Franse opperbevelhebber wilde met een aanval in zowel de Champagnestreek als het noordelijker gelegen Artois een beslissing forceren en de oorlog winnen. De Britse troepen zouden aanvallen in Loos, iets ten noorden van Artois. Op 21 september startte een vier dagen durend bombardement. Met het bombardement wilden ze de Duitse stellingen verpletteren. Op 25 september vielen zowel de Fransen als de Britten aan. De Britten gebruikten voor het eerst gas, zonder veel succes, want sommige van hun eigen soldaten kwamen ook in de gaswolk terecht. Aanvankelijk wisten de Fransen 3 kilometer op te rukken, maar de aanval stokte vrij snel. Op 6 oktober kwam een nieuwe aanval, maar ook die mislukte. Midden oktober vielen de Duitsers aan. Op 3 november werd de aanval gestaakt. 25.000 geallieerden en 150.000 Duitsers werden waren buiten strijd. De geallieerden vielen ook in het najaar aan ‘en masse’
Mogelijk aanvullende literatuur: MacDonald Lyn, 1915 het verlies van de onschuld, Amsterdam, 2006.
23
Paneel 13: Meer en meer fronten Als de doorbraak niet in aan het westfront geforceerd kon worden, dan gingen de verschillende partijen hun geluk beproeven op andere fronten. (Uitleg kaart Rusland) Op 1 mei 1915 startten de Duitsers een offensief in Rusland, voornamelijk om de druk op hun bondgenoot Oostenrijk-Hongarije te verlichten. Het Oostenrijkse leger had namelijk enig terrein aan de Russen verloren. Wat bedoeld was als een kleinschalig offensief, resulteerde in een totale ineenstorting van de Russische linies. Na een hevig artilleriebombardement vielen de Duitsers aan nabij de steden Gorlice en Tarnow. De Russen waren compleet verrast, hun verdediging werd vernietigd en de linies braken. Ongeveer 140.000 Russen werden gevangen genomen. Op 3 juni lanceerden de Oostenrijkers een nieuw offensief. Ze namen een groot deel van Galicië in. Op het einde van augustus viel heel Polen in handen van Oostenrijk en Duitsland. 750.000 Russen werden krijgsgevangen gemaakt, 160 kilometer grondgebied werd ingenomen. In september werd het offensief stopgezet omwille van het barre weer, de Russen hadden een groot stuk grondgebied verloren. Het front, dat voorheen een bocht maakte, was volledig rechtgetrokken. De Russische linies stortten in. (Uitleg kaart Afrika) In verschillende Afrikaanse kolonies werd eveneens gevochten. Aanvankelijk wilden de verschillende oorlogvoerende naties de kolonies buiten de oorlog houden, maar dat viel niet vol te houden. De verschillende landen die elkaars buren waren in Europa waren dat vaak ook in Afrika. In 1915 bestreden Fransen, Britten en Belgen de Duitsers in Kameroen en Rhodesië. DuitsZuidwest-Afrika, het tegenwoordige Namibië, werd in 1915 in een mum van tijd veroverd door ZuidAfrikaanse troepen. Ook Kameroen en Togo werden snel verslagen. Ook in Afrika werd de Eerste Wereldoorlog uitgevochten. (Uitleg foto landing Gallipoli) Het grootste offensief buiten het westelijk front in 1915 was de slag bij de Dardanellen in het huidige Turkije, het toenmalige Ottomaanse Rijk. Het Ottomaanse Rijk had op 5 november 1914 de oorlog aan de geallieerden verklaard. Met hun deelname hoopten ze grondgebied dat ze in de decennia voorafgaand aan de oorlog verloren hadden, terug te winnen. De geallieerden wilden in de Dardanellen aanvallen om de Duitse troepenmacht te versplinteren: als de Duitsers hun Ottomaanse bondgenoot ter hulp moesten schieten betekende dat dat er minder Duitsers aan het westelijk front zouden zitten en zou een beslissende slag aan het westelijk front wellicht mogelijk zijn. Op 19 februari 1915 openden geallieerde troepen de aanval en bombardeerden verschillende forten langs de kustlijn. De Britse schepen werden ook beschoten. Van 27 februari tot 3 maart 1915 landden Britse mariniers bij het plaatsje Gallipoli. De Ottomanen verzetten zich hevig, op 4 maart moesten de Britten zich terugtrekken. De Britse bevelhebber, verantwoordelijk voor de actie op het Ottomaanse schiereiland, had nauwelijks terreinkennis. De informatie over de streek haalde hij uit toeristische folders. De communicatie tussen landmacht en marine verliep uiterst moeizaam en het volledige geallieerde aanvalsplan was binnen de kortste keren bekend bij de Ottomanen. Op 18 maart probeerden Britse en Franse schepen opnieuw de forten langs de kust onklaar te maken, opnieuw zonder succes. Een Frans schip dat rechtsomkeer maakte, voer op een zeemijn. Ook drie Britse schepen zonken door zeemijnen. Op 23 april landden opnieuw 70.000 manschappen, waaronder 12.000 Australiërs en Nieuw-Zeelanders (ANZACtroepen). Het geallieerd offensief, dat als doel had de verschillende heuvels in te nemen, mislukte. In augustus vond een nieuwe landing plaats, maar ook die troepen slaagden er niet in terrein in te nemen. De operatie mislukte grandioos. Op 11 oktober beseften de Britten dat het innemen van Gallipoli onmogelijk was. Om geen gezichtsverlies te lijden, werd de terugtrekking uitgesteld tot in
24
december. Duizenden soldaten lieten er het leven, mede door de enorme hitte in de zomer en de ijzige kou in de winter. De slag om de Dardenellen mislukte. Gallipoli is de zwaarste nederlaag in de oorlogsherinnering van de Australiërs en de Nieuw-Zeelanders. (Uitleg foto soldaten in de sneeuw) De Britse Minister van Marine had voor de aanval op Gallipoli nog gezegd dat hij hoopte dat in geval van een geallieerde overwinning in Gallipoli Bulgarije niet de kant van de Duitsers zou kiezen, maar heel de oorlog lang neutraal zou blijven. Toen de Bulgaren merkten dat de geallieerden het pleit verloren, waren ze ervan overtuigd dat de Centralen de grootste kans maakten om de oorlog te winnen en kozen ze kant. Op 14 oktober verklaarde Bulgarije buurland Servië de oorlog. Door het slechte weer rukten ze aanvankelijk niet snel op, doch na 10 dagen moest het Servische leger terugtrekken. De slag duurde nog tot 9 november en betekende quasi het einde van het Servische leger, dat in winterse omstandigheden door de bergen naar Albanië vluchtte. Eind 1915 reikte de controle van de centralen van de Noordzee tot de Perzische Golf. Bulgarije koos de kant van de centralen, Servië werd verslagen. (Uitleg foto Italiaans front) De Italianen sloten zich met het oog op gebiedsuitbreiding op 23 mei 1915 aan bij de geallieerden. Hun rechtstreekse vijand was het Oostenrijks-Hongaars leger. De Italiaanse soldaten waren numeriek in de meerderheid en waren beter uitgerust dan de Oostenrijkers. Het Oostenrijkse leger had postgevat aan de Italiaanse grens en bestond uit nauwelijks getrainde soldaten en reservisten. De Oostenrijkers waren echter wel een pak gemotiveerder dan de Italianen. Toen de Italianen hun leger mobiliseerden, hadden de Oostenrijkers zich al verschanst op de bergflanken en –toppen. De gevechten concentreerden zich voornamelijk rond de rivier Isonzo. Vier keer vielen de Italianen aan in 1915, vier keer werden ze teruggeslagen. De Italiaanse generaals en dan voornamelijk de opperbevelhebber Luigi Cadorna, stonden bekend als zeer meedogenloos. Al in 1915 leidde zijn bevel tot muiterijen in het Italiaanse leger. Cadorna eiste dat de methode van de decimering werd ingevoerd, elke tiende soldaat van een muiteinde eenheid moest worden geëxecuteerd. Uiteindelijk sprak de krijgsraad 4028 doodstraffen uit, waarvan er 729 werden uitgevoerd. Italië koos op 23 mei 1915 de kant van de geallieerden en opende het Isonzofront.
Mogelijke aanvullende literatuur: Koch, K., Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog 1914-1918, Antwerpen, 2010. Macdonald, L., 1915, Antwerpen , 1978. Catherine, L., Loopgraven in Afrika, Epo, Antwerpen, 2012.
25
Paneel 14: De wereld in de Westhoek Mogelijke vragen: - Hebben jullie enig idee hoeveel verschillende nationaliteiten er meevochten in België? Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten maar liefst 50 verschillende nationaliteiten afkomstig uit 5 verschillende continenten aan het westfront. Om de grote verliezen aan het westelijk front te compenseren, deden zowel de Britten als de Fransen een beroep op soldaten uit hun kolonies en dominions. De leidinggevenden waren altijd blanken. Door een geallieerde blokkade, konden de Duitsers geen beroep doen op koloniale troepen. Aan het westfront vochten en werkten manschappen uit maar liefst 50 verschillende landen. (Uitleg bij foto Congolees) De Belgen konden beschikken over het koloniaal leger in Congo, de Force Publique, maar beslisten om dat niet te doen. Er meldden zich desalniettemin vrijwillig 32 Congolezen aan. Die 32 Congolezen verbleven bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in ons land. In het Belgisch leger dienden ook 32 Congolese soldaten. (Uitleg foto’s West-Afrika, Noord-Afrika en Madagascar) Op basis van vage beloftes lokte Frankrijk koloniale troepen naar het westelijk front. In Frankrijk bestond al langer een traditie om nietEuropese troepen te bewapenen. Een groot stuk van noordelijk Afrika was in handen van de Fransen. Het beeld van de koloniale troepen dat bij de Franse bevolking heerste was dat van primitieve en oorlogszuchtige mensen die bijgevolg bijzonder geschikt waren voor het front. Fransen deden onder andere beroep op Zouaven (grotendeels uit Algerije), tirailleurs (o.a. uit Algerije, Tunesië en Marokko), spahis (voornamelijk uit Algerije en Marokko) en tirailleurs Sénégalais. De koloniale troepen werden tijdens de wintermaanden nauwelijks ingezet, omdat ze het West-Europese klimaat niet gewoon konden worden, ze hadden het te koud. Van de vage beloftes die hen voor de oorlog werden gedaan, kwam na de oorlog weinig tot niets in huis. Fransen zetten massaal koloniale troepen in. (Uitleg foto’s India, Pakistan, British west-Indies, Australia) Groot-Brittannië had een enorm uitgestrekt koloniaal rijk en heerste over bijna een half miljard mensen. Het land had niet meteen een traditie om soldaten uit zijn kolonies of dominions in te zetten, maar had zich zodanig sterk geprofileerd dat er zich in de verschillende Britse dominions massaal mensen vrijwillig aanmelden. Dat gebeurde voornamelijk in Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Ierland. Het zorgde er tevens voor dat er bij die troepen een zekere identiteitsvorming ontstond. Ook in India werden troepen gerekruteerd. Indiërs werden namelijk beschouwd als dappere krijgers. De mensen uit de andere Britse kolonies werden voornamelijk ingezet als arbeidskrachten. In de verschillende Britse dominions meldden zich veel vrijwilligers aan. Daarnaast werd er in de Britse kolonies ook gerekruteerd. (Uitleg foto Chinezen) Ook de Chinese keizer stuurde enkele duizenden landgenoten die in onze contreien als arbeiders werden ingezet. De Chinese keizer stuurde duizenden arbeidskrachten.
26
Mogelijke aanvullend literatuur: http://bleedingbulls.be/wp-content/uploads/2013/11/Pedagogisch-dossier-DE-ZWARTE-SCHANDE1.pdf Chielens, P., Dendooven, D., Wereldoorlog I. Vijf continenten in Vlaanderen, Tielt, 2008. Brosens, G., Congo aan den Yser, Antwerpen, 2013. Van Galen Last, D., De zwarte schande, Amsterdam, 2012.
27
Paneel 15: Technologische vooruitgang Mogelijke vragen: - Om een doorbraak te forceren, werden allerlei nieuwe wapens ontwikkeld. Enig idee welke? (Algemene uitleg) Om een doorbraak te forceren werden niet alleen meerdere fronten geopend, ook op technologisch vlak werd geïnvesteerd om de oorlog te winnen. (Uitleg foto vlammenwerper) De eerste grote militaire vernieuwing was de vlammenwerper. Het principe van vloeibaar vuur bestond al sinds de middeleeuwen, maar werd in 1907 door een Duitse ingenieur verfijnd. Sindsdien gebruikte men de term vlammenwerper. Pas op 26 februari 1915 gebruikten de Duitsers deze technologische vernieuwing voor de eerste keer. In het Franse Malancourt installeerden Duitse troepen tien handdrukspuiten en twee gasspuiten in de loopgraven. Die spuiten waren verbonden met een ijzeren emmer die brandstof bevatte. Om 12 uur ’s middags spoten de Duitse troepen een allesvernietigend vuur over de 700 meter lange Franse loopgraven. De Fransen waren danig verrast dat ze zich snel terugtrokken. Veel Franse soldaten werden levend verbrand of liepen ernstige brandwonden op. Pas toen de Duitsers merkten dat het toestel naar behoren functioneerde, werden de apparaten vervolmaakt en fabrieksmatig geconstrueerd. De Duitsers gebruikten op 26 februari 1915 voor het eerst vlammenwerpers. (Uitleg foto gasaanval) De tweede grote vernieuwing die in 1915 werd ingezet, was gas. Zoals reeds vermeld, vond de allereerste geslaagde gasaanval plaats nabij Ieper, in Steenstrate, op 22 april 1915. Sinds de allereerste gifgasaanval zetten zowel de geallieerden als de centralen gifgas in. Vele wetenschappers waren bezig met de ontwikkeling van nieuwe gassen. Veruit de belangrijkste was de Duitse geleerde Fritz Haber. Na de allereerste geslaagde gasaanval gingen wetenschappers koortsachtig op zoek naar een middel om zich te beschermen tegen het gas: het gasmasker. Gedurende de hele oorlog werd gas als aanvalsmiddel gebruikt. Naast chloorgas, werden eveneens mosterd- en fosgeengas gebruikt. Een courante techniek om de effectiviteit van gasmaskers te omzeilen was het combineren van verschillende gassen. Zo werd bijvoorbeeld eerst braakgas op de vijand losgelaten en vervolgens stikstofgas. De soldaten die het braakgas inademden, moesten ondanks braakneigingen een gasmasker aantrekken om niet te stikken. Naarmate de oorlog vorderde, werden allerlei middeltjes gevonden om de soldaten te verwittigen bij een gasaanval. Een soldaat diende op een gong of op een grote granaathuls te slaan bij een aanval. Een gifgasaanval veroorzaakte meestal geen groot aantal slachtoffers, het zorgde echter wel voor een pak ongemak bij de soldaten. Gassen moesten vooral de tegenstander immobiliseren om vervolgens eenvoudiger te kunnen oprukken. Gedurende de oorlog werden verschillende soorten gifgassen ingezet. (Uitleg foto vliegtuigen) Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog stond de luchtvaart nog in haar kinderschoenen. Luchtballonnen en luchtschepen, zoals de zeppelin, werden aanvankelijk gebruikt om troepenbewegingen in kaart te brengen of om steden te bombarderen. Hoewel de schade van zo’n bombardement naar huidige maatstaven best meeviel, zorgde het voor angst bij de burgerbevolking, temeer omdat de bombardementen bijna altijd ’s nachts gebeurden. Tijdens de oorlog investeerden zowel geallieerden als centralen fel in de ontwikkeling van vliegtuigen. Het waren de Fransen die voor het eerst hun piloten bewapenden om Duitse verkenningsvliegtuigen te verjagen. Een grote doorbraak in de ontwikkeling van oorlogsvliegtuigen kwam er in april 1915. De in Duitsland wonende Nederlander Anthony Fokker ontwikkelde als eerste een toestel met een ingebouwd machinegeweer. Het machinegeweer kon vanaf toen tussen de propellerbladen schieten. De Fokker Eindecker bezorgde de Duitsers een gigantisch voordeel ten opzichte van de geallieerde 28
piloten. Aangezien het aantal piloten beperkt was en hun taken zeer gevaarlijk waren (ze konden gemakkelijk neergehaald worden door afweergeschut of door andere vliegtuigen), werden veel piloten wereldberoemd. Veruit de bekendste en meest succesvolle piloot was Manfred von Richthofen, ook wel de rode baron genoemd. Hij haalde 80 andere vliegtuigen neer, maar werd op 21 april 1918 zelf neergehaald. Von Richthofen droeg de titel rode baron, omdat hij van adel was en altijd met een rood vliegtuig vloog. Andere bekende piloten waren de Fransen Georges Guynemer, en Roland Garros en de Belg Jan Olieslaeghers. Ook vliegtuigen werden ingezet in de oorlog. (Uitleg foto telecommunicatie) Tijdens de Eerste Wereldoorlog vormde communicatie een torenhoog probleem. Snel communiceren was uitgesloten, waardoor het voor de legerleiding, voornamelijk in het begin van de oorlog, quasi onmogelijk was om orders bij te sturen of nieuwe orders te geven. In het begin van de oorlog brachten duiven en koeriers berichten van en naar het front. Er bestond geen draadloze telefoonverbinding. Het was een hachelijke klus om vanuit de loopgraven te telefoneren. De telefoonkabels lagen doorheen de loopgraven. Het gebeurde vaak dat soldaten over de lijn struikelden of dat de telefoonkabels door de tegenstander werden kapotgeschoten. In de praktijk werd de telefoon vooral achter het front ingezet. Communicatie aan het front was een hachelijke onderneming. (Uitleg foto tank) Een andere grote vernieuwing was de tank. De plannen voor een tank bestonden al voor het uitbreken van de oorlog, maar door de hoge kostprijs werd er nooit een gemaakt. In december 1915 bouwen de Britten het allereerste prototype, de ‘Little Willie’. In januari 1916 kwam de eerste echte tank er, de Mark I. De tank had als voordeel dat de soldaten beschut zaten. Bovendien konden ze al schietend oprukken. De eerste keren dat de tank werd ingezet, waren niet succesvol. De eerste tank, de Mark I, werd in januari 1916 geproduceerd.
Mogelijke aanvullende literatuur: Deneckere, B., Luchtoorlog boven België, Roeselare, 2010. De Vos, L., Van Gifgas tot Penicilline, Leuven, 1995.
29
Paneel 16: Verdun Mogelijke vragen: - De verschillende aanvalsplannen in 1915 hadden tot niets geleid. Weten jullie wat de verschillende legerleiders beslissen wat 1916 betreft? (Algemene uitleg) Eind 1915 staken de geallieerden de koppen bij elkaar. Hun offensieven in 1915 waren te versnipperd geweest en de oorlogsinspanningen moesten opnieuw geconcentreerd worden op één of enkele punten. De Fransen en Britten besloten om in 1916 aan te vallen nabij de Somme om een definitieve doorbraak te forceren. Er werd zelfs een datum vastgelegd: 1 augustus 1916. De Duitse opperbevelhebber Falkenhayn had eveneens een plan bedacht om de oorlog in zijn voordeel te beslissen. Frankrijk moest militair verslagen worden, dan zou ook Groot-Brittannië zich uit de oorlog terugtrekken, zo redeneerde hij. De Duitsers zochten en vonden een oorlogsdoel dat de Fransen ten alle prijze zouden verdedigen: Verdun. Met een aanval op de historisch belangrijke stad wilden ze het Franse leger laten doodbloeden. De slag werd in het grootste geheim voorbereid. De verdediging van Verdun was door de Fransen zwaar verwaarloosd. De forten rond de stad waren zelfs ontmanteld, er waren nauwelijks nog zware kanonnen aanwezig en ook het aantal troepen was minimaal. Het Franse opperbevel meende dat Verdun geen aanvalsdoel van de Duitsers vormde. (Uitleg kaart Verdun) In de nacht van 11 op 12 februari 1916 waren de Duitsers klaar om aan te vallen. Door het slechte weer stelden ze de aanval uit tot 21 februari. Naar alle waarschijnlijkheid was dat de redding van de Fransen. Na geruchten over een mogelijke aanval, stuurden de Fransen in allerijl extra troepen naar de sector Verdun. De volle blauwe lijn op de kaart is de uitgangspositie van de Duitsers. De aanval begon met een 9 uur durend bombardement. Net als rond de steden Antwerpen, Namen en Luik bij ons, beschermde een fortengordel de stad Verdun. De Fransen planden een allesbeslissende aanval bij de Somme, maar werden in snelheid gepakt door de Duitse aanval op Verdun. (Uitleg foto Douaumont) Op 25 februari besloop een Duits verkenningsteam fort Douaumont, het grootste en belangrijkst gewaande fort. Sergeant Kunze kreeg de opdracht om de prikkeldraad rond het fort te verwijderen. Kunze, die een opening in het fort opmerkte, vormde met zijn mannen een menselijke piramide en klom het fort binnen. Tijdens zijn verkenning arresteerde hij vier Franse kanonniers. Even later sloot hij er nog eens twintigtal op. Daarna begaf hij zich in alle rust naar de officiersmess om er te ontbijten. Tenslotte trok een Duits commando het fort binnen om de overige Fransen te arresteren. Op de foto zien we Duitse soldaten, op de achtergrond is fort Douaumont te zien. De inname van het gevaarlijk gewaande Fort Douaumont bleek uiteindelijk kinderspel voor de Duitsers. (Uitleg kaart) De Fransen beseften de ernst van de situatie en stelden Philippe Pétain aan tot opperbevelhebber van het Verdun-front. Hij besloot een tegenaanval te lanceren vanuit Bois Bourrus. Op die manier won het Franse leger tijd om versterkingen naar het front te brengen. De Duitsers hadden geen rekening gehouden met een tegenaanval. Ze besloten zich niet langer alleen te concentreren op het veroveren van het volgende grote fort, fort Vaux, maar lanceerden ook een aanval op Bois Bourrus. Na zowat drie maanden onafgebroken vechten, namen ze het Bois Bourrus in.
30
(Uitleg fort Vaux) Op 8 maart 1916 vielen de Duitsers fort Vaux aan. Het Franse afleidingsmanoeuvre bij Bois Bourrus was gelukt. Er was voldoende tijd geweest om het fort te versterken. De Duitse aanval liep op 19 maart vast. Daarop lanceerden de Fransen een tegenaanval die op zijn beurt mislukte. In de laatste dagen van mei namen de Duitsers fort Vaux opnieuw onder vuur. Op 1 juni bereikten ze het fort. De Fransen verweerden zich hevig, zelfs nadat handgranaten in het fort tot ontploffing werden gebracht. De Duitsers drongen het fort binnen, maar de Fransen gaven zich nog steeds niet over. De gevechten zetten zich in het fort gewoon verder. Met alles wat voorhanden was, wierpen de Fransen in de verbindingsgangen barricades op. Wanneer één barricade viel, zorgden ze ervoor dat er enkele meters verder een nieuwe was. De Duitsers zetten zelfs vlammenwerpers in. Het fort was van de buitenwereld afgesneden en het waterreservoir dat op 1 juni nog 5000 liter water bevatte was quasi leeg doordat er barsten in verschenen waren. Op 4 juni werd er nog steeds gevochten. Tegen die tijd was de watervoorraad zo goed als leeg. De soldaten dronken urine en likten aan de vochtige wanden van het fort om in leven te blijven. Fort Vaux werd uiteindelijk na een lange en uitputtende slag op 7 juli door de Duitsers ingenomen. Vlak daarvoor werd ‘le vaillant’, de laatste postduif losgelaten met de boodschap dat het fort gevallen was. De Franse troepen leverden een ware uitputtingsslag in Fort Vaux. (Uitleg kaart) De Duitsers richtten vervolgens hun peilen op het volgende grote fort voor Verdun, fort Souville. Op 23 juni trokken drie Duitse legerkorpsen ten aanval, zonder resultaat. Op 11 juli volgde een tweede aanval. De Duitse troepen raakten tot op het fort, maar konden het niet veroveren. Een derde Duitse aanval, op 1 augustus, leverde evenmin iets op. De aanval op Verdun was mislukt. Op 21 oktober lanceerden de Fransen een grote tegenaanval. In een mum van tijd heroverden ze fort Douaumont. Op 25 oktober vielen ze ook fort Vaux aan. De Duitsers bliezen uiteindelijk het fort op en vluchtten. Op 11 december volgde nog een laatste Franse aanval. Op 19 december besloten de Duitsers dat er bij Verdun een nederlaag werd geleden. Het grote Duitse offensief op Verdun was van start gegaan in het begin van 1916, maar tegen het einde van hetzelfde jaar was de situatie terug naar af. Wat ze aanvankelijk wonnen waren ze opnieuw verloren. (Uitleg foto Ossuaire) In 1919 werd een monument geopend in Douaumont ter nagedachtenis van de gesneuvelden. In 1932 werd het huidige ossuarium geopend, waarin de stoffelijke resten van 130.000 ongeïdentificeerde Franse en Duitse soldaten een laatste rustplaats kregen. Het ossuarium van Douaumont herbergt de stoffelijke resten van 130.000 ongeïdentificeerde soldaten. Mogelijke aanvullende literatuur: Gilbert, M., 1916; De dramatische veldslag bij de Somme, Amsterdam , 2006. Middlebrook, M., De eerste dag aan de Somme, Soesterberg, 2010. Koch, K., De slag van de Somme, Antwerpen, 2006. Horne, A., Verdun De Prijs van de eer, Antwerpen, 2004. Osny, I., De Weg naar Verdun, Frankrijk en de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 2002.
31
Paneel 17: Somme Zoals we daarnet vermeldden, spraken de geallieerden eind 1915 af om op 1 augustus 1916 aan te vallen in de buurt van de Somme. Wanneer de Duitsers in februari 1916 aanvielen nabij Verdun, kregen die plannen een stevige deuk. In plaats van het offensief op te bergen, werd het met een maand vervroegd. De verwachtingen waren minder hoog dan aanvankelijk gesteld. De Franse deelname zou beperkt worden, het waren voornamelijk de Britten die nabij de Somme zouden aanvallen. Het offensief moest er nu voor zorgen dat het Franse leger nabij Verdun niet compleet zou instorten. Een Britse aanval om de Duitse grip op de Franse troepen in Verdun te verlichten dus. De Somme moest het grote geallieerde offensief van 1916 worden, maar de aanval diende uiteindelijk om de Duitse druk op de Franse troepen in Verdun te verlichten. (Uitleg bij kaart) Toen het Britse offensief op 1 juli 1916 begon bevonden de geallieerde troepen zich links van de volle rode lijn (aanduiden op de kaart). Het plan bestond erin om de Duitsers aan te vallen bij Pozières (op de kaart staat ‘Rawlinson’; van hieruit zouden ze dus Pozières aanvallen). Vervolgens wilden ze Bapaume bezetten en oprukken naar het noorden. Om dat te realiseren, bracht het Britse leger een ongezien aantal soldaten bijeen. 519.324 mannen konden worden ingezet. Op de eerste dag waren 225.000 soldaten beschikbaar. Er was echter maar één probleem: 60 % van die soldaten had geen enkele gevechtservaring, het waren de vrijwilligers van Kitchener. (Uitleg bij affiche) De Britse Minister van Oorlog, Horatio ‘Lord’ Kitchener had in 1914 opgeroepen om een vrijwilligersleger te vormen met een sterkte van één miljoen soldaten. Officieel werd het ‘The New Army’ genoemd. Kitchener was er toen al van overtuigd dat de oorlog langer zou duren dan Kerstmis en zag een meerwaarde in een goed getraind leger dat pas later in de oorlog ingezet zou worden. In Groot-Brittannië schreven jongeren zich massaal in in het leger. Kitchener’s army werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst massaal ingezet tijdens de slag bij de Somme. Omdat veel vrienden samen naar de rekruteringsbureau’s trokken sprak men ook wel van de Pals bataljons. Omdat de jonge troepen weinig of geen gevechtservaring hadden, werd de aanval zorgvuldig voorbereid. Troepen werden geoefend in gebieden die leken op het frontgebied en maquettes werden gebouwd om een goed inzicht te krijgen in de terreinomstandigheden. Kitchener’s Pals Bataljons bestonden uit vrijwilligers zonder enige echte gevechtservaring. (Uitleg foto munitie) De Britse legerleiding startte op 25 juni een bombardement dat 7 dagen zou duren. Er werd een ongezien aantal granaten en mortieren gebruikt (1.508.652 granaten). De Britse legerleiding ging ervan uit dat een beschieting van dergelijke omvang de prikkeldraadversperringen en de eerste Duitse linies volkomen zouden vernietigen. Het enige wat de Britse troepen nog zouden moeten doen, was de laatste Duitse verzetshaarden opruimen. Henry Rawlinson, die de operatie coördineerde, was zodanig overtuigd van de slagkracht van de artillerie, dat hij de hele aanvalstactiek hierop afstemde. De soldaten kregen de opdracht om rustig in linie lopen, schouder aan schouder, en het niemandsland over te steken. Ze kregen te horen dat de enige Duitsers die ze zouden tegenkomen dode Duitsers zouden zijn. Rawlinson vergiste zich. De Duitsers hadden zich diep ingegraven in de hoger gelegen kalkachtige ondergrond. De Franse en Britse voorbereidingen waren namelijk zo openlijk gebeurd, dat de Duitsers al lang op de hoogte waren van de nakende aanval en zich goed voorbereid hadden. Hun loopgraven en fortificaties hadden weinig schade opgelopen. De vernietiging van de prikkeldraadversperring was op vele plaatsen volledig mislukt. Het offensief begon op 1 juli met het ontploffen van 17 mijnen. Die ontploffingen moesten in het niemandsland bescherming bieden aan de Britse oprukkende soldaten. Om 7u30 ’s morgens kropen de soldaten uit de loopgraven. Volgens de officiële instructies wandelden ze naast elkaar, geweer 32
over de schouder. Ze moesten rustig wandelen naar de vijand, zonder te juichen of te schreeuwen, zodat de Duitsers hen niet zouden kunnen horen. Als er toch tegenstand bleek, mochten ze slechts binnen 20 meter van de vijand beginnen lopen of ze zouden te uitgeput raken. Zoals gezegd was het Britse bombardement niet doeltreffend genoeg. Meteen na het stilvallen van het bombardement, kwamen de Duitsers tevoorschijn en schoten ze met mitrailleurs op de oprukkende soldaten. Het gevolg laat zich raden: van de 66.000 Britse soldaten die om 7u30 vertrokken, waren er na het eerste uur naar schatting al 30.000 mannen uitgeschakeld: gedood of gewond. Op het einde van de eerste dag was de balans: 57.470 soldaten waren ofwel dood, gewond, vermist of krijgsgevangen gemaakt. Het slagveld lag bezaaid met lijken. De nacht van 1 op 2 juli was eveneens verschrikkelijk. Duizenden gewonde soldaten kermden van de pijn in het niemandsland. Nooit eerder verloren de Britse soldaten zoveel troepen op één dag tijd. De terreinwinst was minimaal, nergens waren de doelen bereikt. Het offensief ging nog verschillende maanden door, met zeer zware aanvallen aan beide zijden. Bijna iedere Britse divisie werd ingezet aan de Somme. De Britse soldaten trokken schouder aan schouder wandelend door het niemandsland, een zekere dood tegemoet. (Uitleg foto Delville Wood) Op 14 juli zat de frontlijn opnieuw vast. Een dag later viel de ZuidAfrikaanse brigade Delville Wood aan. Ze slaagden erin om het bos op 15 juli in te nemen, maar de Duitsers lanceerden verschillende tegenaanvallen. Op 18 juli bombardeerden de Duitsers het bos. Naar verluid vielen er ongeveer 400 granaten per minuut op het bos. Op 20 juli werden de ZuidAfrikanen afgelost. De balans was dramatisch: van de 3153 Zuid-Afrikanen waren er nog slechts 143 in leven. In Delville Wood werd de Zuid-Afrikaanse brigade afgeslacht. De slag eindigde uiteindelijk op 18 november 1916. De geallieerde troepen boekten precies 10 kilometer terreinwinst. Ze waren ongeveer 6 kilometer verwijderd van Bapaume, de stad die ze op 1 juli moesten innemen. Bij de Britten vielen minstens 400.000 slachtoffers. Vermoedelijk verloren de Fransen om en bij de 250.000 troepen, de Duitsers 650.000. Mogelijke aanvullende literatuur: Gilbert, M., 1916; De dramatische veldslag bij de Somme, Amsterdam , 2006. Middlebrook, M., De eerste dag aan de Somme, Soesterberg, 2010. Koch, K., De slag van de Somme, Antwerpen, 2006.
33
Paneel 18: Elders in de wereld (Algemene uitleg) Ondanks dat de geallieerden hun offensieven van 1916 bewust in West-Europa hadden geconcentreerd, roerden ook de andere fronten zich. Om druk van de ketel te halen in het Westen moest Rusland aanvallen in het Oosten, in Belgisch-Congo werd gevochten om de heerschappij over het Tanganikameer. Op vraag van de Fransen vielen Russische troepen de Duitsers aan nabij de stad Wilna. De aanval eindigde opnieuw in een drama voor de Russen. In plaats van het Duitse leger er te verslaan, sneuvelden opnieuw tienduizenden Russen. Een nieuwe Russische aanval, deze keer op vraag van de Italianen, bleek wel succesvol. Ze wisten de Oostenrijks-Hongaarse troepen 80 kilometer terug te dringen. Om nog meer terreinverlies te vermijden, stuurden de Duitsers en Oostenrijkers troepen van Verdun en het Italiaanse front naar het oosten. De Russische aanval werd gestopt bij het plaatsje Lemberg, wat het Oostenrijkse leger redde van een totale ondergang. Als rechtstreeks gevolg verklaarde Roemenië in de zomer van 1916 de oorlog aan Oostenrijk-Hongarije. (Uitleg foto Alpenoorlog) De gevechten in Italië gingen in 1916 eveneens onverminderd voort. Aan de Isonzo-rivier werd vijf keer slag geleverd. In mei werden de Italianen 8 kilometer teruggedreven, daarbij werden duizenden krijgsgevangenen gemaakt. De opmars kwam tot stilstand doordat de Oostenrijkse troepen hard nodig waren aan het Russische front. Aan de Italiaans-Oostenrijkse grens vochten beide kampen ook in de Alpen. De soldaten leefden en vochten in de sneeuw. De Alpenoorlog zorgde voor een pak logistieke problemen. Om zware kanonnen op de Alpentoppen te krijgen, werden soms honderd soldaten ingezet. Tijdens de Alpenoorlog vochten en leefden de soldaten in de sneeuw. (Uitleg foto’s Congo) Ook in Belgisch-Congo werd in 1916 gevochten. Vanuit Duits-Oost-Afrika, het huidige Tanzania, Rwanda en Burundi, voerden Duitse schepen onder leiding van Paul von LettowVorbeck aanvallen uit op de Belgisch-Congolese haven Kalemie aan het Tanganikameer. De Duitsers bleven tot in 1916 het meer beheersen. De Force Publique, het Congolese leger, probeerde het Tanganikameer, de 700 kilometer lange grens tussen Belgisch-Congo en Duits Oost-Afrika te heroveren. Vier watervliegtuigen vertrokken per boot naar Congo. De eerste twee vluchten mislukten. Tijdens een derde vlucht bombardeerden ze het grootste Duitse schip op het meer, de Graf Von Götzen. Hoewel ze het schip niet volledig raakten, scheurde de romp. Het meer was opnieuw in geallieerde handen. Daarna rukte het Congelese koloniale leger verder op in Duits OostAfrika. Na een campagne van 5 maanden namen ze op 19 september 1916 het hoofdkwartier Tabora, de belangrijkste Duitse uitvalsbasis in Oost-Afrika, in. De Duitsers zetten de strijd verder tot 13 november 1918, twee dagen na de wapenstilstand. Toen pas kregen ze het bericht dat de wapenstilstand was getekend. De Force Publique, het Congolese leger, heroverde de controle over het Tanganikameer en rukte van daaruit verder op om de Duitsers te verslaan in Duits Oost-Afrika. Mogelijke aanvullende literatuur: Catherine, L., Loopgraven in Afrika, Epo, Antwerpen, 2012. s., Les Campagnes Coloniales Belges 1914-1918, Brussel, 1932.
34
Paneel 19: Medische diensten Mogelijke vragen: - Weten jullie wanneer je aan het front als ziek werd beschouwd? - Waar werden de zieken verzorgd? De ongezonde levensomstandigheden in de loopgraven en de vele beschietingen resulteerden in een groot aantal zieken en gewonden. Hoewel er van de zieken slechts 1 % overleed, zorgde het ervoor dat veel soldaten tijdelijk buiten strijd waren. De definitie van wie ziek was, verschilde van wat wij vandaag als ziek beschouwen. Soldaten die symptomen van een lichte ziekte vertoonden, werden alsnog naar de loopgraven gestuurd,. Veel voorkomende ziektes waren longontsteking, wondontstekingen na granaatinslagen, vergiftiging (na het drinken van besmet water) en geslachtsziektes. Door de omstandigheden maakte de medische wetenschap grote sprongen. De Groote Oorlog bracht nooit geziene aantallen slachtoffers met zich mee en een hele resem nieuwe aandoeningen, waardoor de medische wetenschap met rasse schreden vooruitging. De soldaten waren zeer bevreesd voor verwondingen. Ongeveer 30 % van de gewonden overleed daadwerkelijk aan hun verwondingen. Wie gewond raakte in de loopgraven werd door brancardiers uit de loopgraven gedragen. Wanneer er tijdens een aanval veel gewonden vielen, konden die niet allemaal meteen weggedragen worden. De taak van de brancardiers was bovendien zeer gevaarlijk. Als ze zouden rechtstaan in niet al te hoge loopgraven hadden ze een grote kans om zelf gewond te geraken. De gewonde soldaten moesten vaak op een draagberrie over de grond gesleept worden, door modder en over lijken heen. In deze omstandigheden is het niet verwonderlijk dat veel van de gewonden infecties opdeden. De gewonden werden vervolgens naar een hulppost gebracht waar een dokter aanwezig was. Die oordeelde over de ernst van de verwonding. Algemeen gold: hoe ernstiger de verwonding, hoe verder de soldaten van het front werden gebracht. In de hulppost werden enkel de meest dringende medische handelingen uitgevoerd. Operaties vonden gebruikelijk verder achter het front plaats. Meestal werden de gewonden van de hulppost verplaatst naar een veldhospitaal in onbezet België en van daaruit naar een verder gelegen hospitaal in Frankrijk of Groot-Brittannië. Hoe verder de soldaten moesten gevoerd worden voor medische hulp, hoe kleiner hun kansen op volledig herstel of overleven. Gewonden doorliepen vanaf het moment van verwonding de keten van medische hulp. Naargelang de ernst van hun verwondingen werden ze verder weggebracht van het front. (Uitleg foto L’Océan) De twee belangrijkste hospitalen aan het Belgische front waren l’Océan in de Panne en het domein Cabour in Adinkerke. L’Océan was van het Rode Kruis en werd opgericht door dokter Depage die het belang inzag van adequate medische verzorging zo dicht mogelijk tegen het front. L’Océan telde 6 operatiezalen en had tot 2.400 bedden. Er werden gedurende de hele oorlog 36.000 gewonden verzorgd, maar er waren ook werkplaatsen voor het vervaardigen van medisch materiaal en er werd ook wetenschappelijk onderzoek gedaan. Bovendien werden vanaf 1915 wekelijks medische conferenties georganiseerd. Dokter Depage pleitte voor operatiezalen en medische verzorging zo dicht mogelijk tegen het front. (Uitleg foto Cabour) Vanaf april 1915 bevond zich in Adinkerke het hospitaal Cabour van de medische dienst van het Belgische leger. Cabour was de tegenhanger van l’Océan. In 19 houten paviljoenen stonden een 500-tal bedden. In het enige stenen gebouw werd er geopereerd. Gemiddeld werden er
35
vijf operaties per dag uitgevoerd. In Cabour werd naar gelang de ernst van de verwondingen beslist waarheen de soldaten zouden gestuurd worden. Cabour was de militaire tegenhanger van het burgerhospitaal l’Océan. (Uitleg foto ziekenhuis met palmboom) Doorheen de oorlog werden vele gewonden doorgestuurd naar Frankrijk of Groot-Brittannië, omdat in het kleine onbezette België te weinig voorzieningen waren. Er werden zelfs soldaten naar de Côte d’Azur gestuurd voor verzorging in een voormalig domein van koning Leopold II dat was omgebouwd tot een hospitaal. Pittig detail: Leopold II had de villa in Saint-Jean-Cap-Ferrat laten bouwen voor zijn maîtresse, die er ook bevallen was van zijn twee zonen. Om het grote aantal gekwetste en zieke soldaten op te vangen, moest het Belgisch leger beroep doen op ziekenhuizen in Frankrijk en Groot-Brittannië. (Uitleg foto Edith Cavell) Bijna alle dokters waren mannen. De verpleging was daarentegen hoofdzakelijk een vrouwenaangelegenheid. De soldaten hadden vaak een haat-liefdeverhouding met de verpleegsters. Hoewel ze zeer blij waren geholpen te worden door de verpleegsters, hadden veel soldaten het gevoel dat ze door het verplegend personeel veel te snel ‘genezen’ verklaard werden. De beroemdste verpleegster uit de oorlog was de Britse Edith Cavell. De Britse was voor de oorlog directrice van de verpleegsterschool in Brussel. Ze werd door de Duitsers tijdens de oorlog gefusilleerd omdat verdacht werd van verzetsdaden. (Uitleg foto Les Guelles Cassées) De medische wetenschap evolueerde tijdens de Eerste Wereldoorlog zeer snel. Vooral op gebied van plastische chirurgie werden er grote stappen gezet. Vele soldaten raakten ernstig verwond en dreigden de rest van hun leven door te brengen met slechts één arm of één been of met een verminkt gezicht. De soldaten die in het gezicht gewond geraakten werden ‘Les Guelles Cassées’ genoemd. Tijdens en na de oorlog werden technieken ontwikkeld om verminkte gezichten te herstellen. Er werden bovendien zeer veel arm- en beenprotheses ontwikkeld, waardoor het voor de soldaten mogelijk werd om een min of meer normaal leven te lijden na de oorlog. Naast soldaten die verwond of ziek waren, waren er ook soldaten die ernstige zenuwaandoeningen hadden. Sommigen schudden en beefden over hun gehele lichaam. Veelal verweet de legerleiding die mannen gebrek aan moed en het duurde tot in 1915 vooraleer een Britse dokter het syndroom beschreef waarbij de soldaten fysiek niets mankeerden, maar waarbij ze zich terugtrokken in hun waanzin. De dokter gebruikte de term ‘shellshock’, omdat hij ervan uitging dat ze de ziekte hadden opgelopen na een zware explosie te hebben overleefd. In eerste instantie was er geen behandeling beschikbaar en werden soldaten met het shellshocksyndroom naar krankzinnigengestichten overgebracht. Vanaf 1916 was er een echte behandeling die varieerde van hypnose, psychotherapie en elektroshocktherapie. Plastische chirurgie, shellshockbehandeling en hulp aan invaliden maakten deel uit van een bredere medische aanpak. (Uitleg foto Birtley-Elisabethville) Gewonde soldaten die niet meer geschikt waren voor het front werden ingeschakeld in de oorlogsindustrie of in de ondersteunende eenheden. De fabrieken die oorlogsmaterieel produceerden lagen in Frankrijk of Groot-Brittannië. Op deze foto zien we twee soldaten aan het werk in de Britse munitiefabriek van Birtley-Elisabethville. Het verhaal van BirtleyElisabethville is eigenaardig. De Britten dreigden zonder munitie te vallen, omdat alle mankracht aan het front zat. Groot-Brittannië sloot een overeenkomst met België: België zou bekwame arbeiders sturen om de Britse fabriek te bemannen. De leiding zou in handen van een Belg zijn en alle arbeiders Belgisch, maar de productie was voor het Britse leger. Al snel ontstond er in de schaduw van de 36
fabriek een Belgische ‘kolonie’, een dorpje met straten met Belgische straatnamen, winkels met Belgische producten, een schooltje voor de kinderen met Belgische leraren en een Belgische pastoor en politie-agent. Birtley werd al snel Birtley-Elisabethville, naar analogie met het Elisabethville in Congo. Na de oorlog hield de ‘kolonie’ op te bestaan. Soldaten die niet meer geschikt waren voor frontdienst werden ingezet in de oorlogsindustrie. Voorts nog enkele opmerkelijke cijfers en weetjes… - De Britten gebruikten: 1088 miljoen medicijnen 1,5 miljoen spalken 108 miljoen verbanden 7250 ton katoen Meer dan 20.000 soldaten kregen een kunstoog - De Britten hadden in 1914 20.000 artsen en verplegers, in 1918 waren het er 160.000 - Er is minstens één geval bekend van een gesneuvelde regimentsarts die werd vervangen dor een veearts. Mogelijke aanvullende literatuur: De Bruyne, I., We zullen ze krijgen. Brancardiers aan het IJzerfront 1914-1918, Leuven, 2007. Janssens, P., Belgische veldhospitalen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Algemeen Rijksarchief. Studies over de Eerste Wereldoorlog 1, Brussel, 2001. Van Tiggelen, R., Radiologie in “Trench Coat”, Brussel, 2011. Bygate, J., Of arms and heroes, s.l. , 2005. De Munck, L. – VandeWeyer, L., Het hospitaal van de koningin, De Panne, 2012.
37
Paneel 20: Dieren in de oorlog Mogelijke vragen: - Aan het front waren niet alleen muizen en ratten. Welke dieren zetten de soldaten doelbewust in? Tijdens de oorlog waren de soldaten de hele tijd door dieren omringd. Er waren natuurlijk de luizen, vlooien, muizen en ratten in de loopgraven, maar heel wat dieren speelden ook een belangrijke en nuttige rol in de oorlog. Zo gebruikten Britse soldaten ’s nachts glimwormen om kaarten te kunnen lezen. Kanaries werden bij het graven van ondergrondse tunnels meegenomen. Wanneer ze stierven, wees dat op een gasaanval. Ook olifanten werden achter het front ingezet om grote kanonnen te verslepen. In het Midden-Oosten werden zelfs kamelen ingezet als transportmiddel. (Uitleg foto paarden) Paarden waren veruit de meest ingezette dieren aan het front. Ze werden gebruikt voor de voedselbevoorrading of om zware wapens te verplaatsen. Paarden waren dermate belangrijk dat er speciale gasmaskers op maat werden gefabriceerd. Om en bij de 8 miljoen paarden werden ingezet tijdens de Eerste Wereldoorlog, zowat een half miljoen kwam om. Paarden en ezels werden ingezet als trek- en lastdieren. (Uitleg foto honden met kar) Het Belgische leger zette in 1914 ook honden in als trekdieren. De viervoeters bleken vooral handig bij het transporteren van mitrailleurs, wapenkarretjes of zelfs voedsel. Honden werden ook opgeleid als Rode Kruis-hond om gewonden op te sporen en uit het niemandsland te slepen. Ze droegen dan vaak een wit ‘jasje’ met daarop een rood kruis en hielden soldaten gezelschap tijdens hun revalidatie. Honden konden ook getraind worden om boodschappen over te brengen. Ook voor hen bestonden er speciale gasmaskers. Het waren behendige lopers en konden zonder veel problemen over kraters, loopgraven en andere obstakels springen. Tenslotte werden ze eveneens ingezet voor de rattenjacht in de loopgraven. Honden hadden verschillende taken aan het front. (Uitleg foto duiven) Tijdens de oorlog werden meer dan 100.000 postduiven ingezet. Zeker 95 % slaagde erin zijn boodschap over te brengen. Duiven hadden een groot voordeel ten opzichte van honden: ze waren klein en snel en konden niet gemakkelijk neergeschoten worden. Ze werden in manden op de rug gedragen of naar het front gebracht met speciale wagens. In tegenstelling tot de andere dieren aan het front, bestonden er geen gasmaskers voor duiven. Tijdens een gasaanval konden de diertjes dus niet ingezet worden. De Duitsers ontwikkelden wel een anti-gaskamer, waardoor ze een gasaanval wisten te overleven. In de allereerste tanks was er plaats voor een duif. De Duitsers zetten duiven ook in om te spioneren: met een camera aan hun poten bevestigd vlogen ze over het slagveld om vijandelijke troepenbeweging vast te leggen. De inzet van die spionageduiven was geen groot succes, vaak mislukten de foto’s. Na de oorlog kregen dieren soms decoraties, sommige honden en duiven werden als echte oorlogshelden beschouwd. De duif ‘Vaillant’, die de boodschap overbracht dat het fort Vaux, nabij Verdun, gevallen was, kreeg een herinneringsbord. In Brussel en Charleroi staat een monument ter ere van de oorlogsduiven, in Londen herinnert een monument alle dieren die aan of achter het front werden ingezet. Duiven brachten tijdens de oorlog boodschappen over. Mogelijke aanvullende literatuur: http://www.forumeerstewereldoorlog.nl/wiki/index.php/Dieren_in_oorlog 38
Paneel 21: De verplichte tewerkstelling Mogelijke vragen: - Veel Belgische fabrieken werden ontmanteld door de Duitsers. Wat gebeurde er in 1916 met de werklozen? Nadat Duitsland in 1914 op grote schaal mobiliseerde, werden 740.000 arbeiders vrij snel van het front teruggeroepen om de Duitse fabrieksproductie op peil te houden. Ook vrouwen en kinderen werden opgeroepen om mee te werken in de oorlogsindustrie. In tegenstelling tot Groot-Brittannië en Frankrijk kon Duitsland geen beroep doen op arbeidskrachten uit de verschillende kolonies. Van bij het uitbreken van de oorlog werden mensen uit de bezette gebieden opgeroepen om op vrijwillige basis te gaan werken in Duitsland. De werkers die werden gerekruteerd zouden een loon, gratis onderdak en kledij krijgen. Het aantal vrijwilligers was zeer klein. In het Franse Le Quesnoy kwamen op 12 december 1914 bijvoorbeeld slechts 30 mensen opdagen. (Uitleg foto deportatie) Om de eigen tekorten aan arbeidskrachten op te vangen voerde de bezetter in oktober 1916 de verplichte tewerkstelling in. Er werd een telling gehouden van alle mannen tussen de 17 en de 55 jaar. Diegenen die werkloos waren, werden als krijgsgevangene beschouwd en verplicht tewerkgesteld. Aanvankelijk werden ze opgeroepen om losse karweien op te knappen, vaak in België zelf, vlak achter het front. Al snel werden ze echter verplicht om vaste arbeid te verrichten. Ze werkten in ploegen in de landbouw, in fabrieken voor verdedigingswerken of voor het herstel van spoorlijnen. Ook vrouwen werden ingezet. Ze moesten helpen in de huishouding, in fabrieken of in de landbouw. (Uitleg affiche) Tegen de verplichte tewerkstelling kwam heel wat protest in België. (Uitleg foto Soltau) Wie weigerde riskeerde drie jaar gevangenisstraf en een boete van 10.000 Duitse Mark. In de praktijk werden werkweigeraars veelal opgepakt en onderverdeeld in strafbataljons. De meeste van hen werden naar Duitsland gedeporteerd waar ze alsnog moesten werken. Ze werden in slechte omstandigheden opgesloten in kampen. Vanuit het Henegouwse dorp Soignies werden op die manier 842 burgers naar het strafkamp Soltau gestuurd. (Uitleg foto onderaan) Al snel stopten de deportaties door hevige protesten. Bovendien waren de Belgische arbeiders niet de meest meewerkende krachten. In totaal zijn er 120.655 Belgische arbeiders gedeporteerd, van wie er 2.614 omkwamen. Om het eigen tekort aan arbeidskrachten op te vangen voerden de Duitsers vanaf oktober 1916 de verplichte tewerkstelling in voor Belgische mannen tussen 17 en 55 jaar. Mogelijke aanvullende literatuur: Dechamps F. – Van Collie J. - Vandeweyer L., Ten oorlog met schop en houweel, Londen, 2009.
39
Paneel 22: Activisme en verzet Mogelijke vragen: - Wat betekent ‘activisme’? De bezetting van België moest volgens de Duitsers vlot verlopen. Eén van de pistes was om van België een vazalstaat te maken. De legerleiding verkoos echter een opsplitsing van het land: men wilde Vlaanderen aan Nederland toevoegen en Wallonië aan Frankrijk. Reeds op 2 september communiceerden de Duitsers dat de flaminganten misschien wel ondersteund moesten worden. Gedurende enkele maanden gebeurde er schijnbaar niets, maar vanaf december spitsten de Duitsers zich daadwerkelijk toe op het ondersteunen van Vlaamsgezinden in ons land via hun Flamenpolitik. Op 11 januari 1915 werd door de Duitsers zelfs een Dienst voor Vlaamse aangelegenheden opgericht. Ze werkten volgens het principe van verdeel en heers: als ze een wig konden drijven tussen Walen en Vlamingen, zou het land te verdeeld zijn om zich op georganiseerde manier te verzetten tegen de bezetting. Hoe ondersteunden ze de Flaminganten concreet? Enerzijds beïnvloedden ze de publieke opinie door artikels te publiceren in door de Duitsers gecontroleerde bladen, anderzijds probeerden ze enkele eisen van de flaminganten in te willigen. Door een actieve politiek van verdeel en heers probeerden de Duitsers een wig te drijven tussen de verschillende taalgroepen. (Uitleg foto universiteit Gent) Eén van die eisen was de oprichting van een Nederlandstalige universiteit. In het academiejaar 1916-1917 werd de Gentse universiteit daadwerkelijk vernederlandst. De oprichting van de Vlaamse universiteit was geen succes. Aan het begin van het eerste academiejaar waren er 40 studenten ingeschreven. Dat aantal groeide aan tot 138 op het einde van het jaar. In het tweede jaar werden wervingscampagnes georganiseerd. Op het einde van het tweede en laatste jaar van de von Bissinguniversiteit waren er 417 ingeschrevenen, waarvan er slechts 66 examens hadden meegedaan. Bovendien was het aantal studenten gestegen omdat studenten vrijgesteld waren van de verplichte tewerkstelling. De studenten kregen zelfs extra rantsoenen. Onder die voorwaarden schreven zich zelfs Waalse jongeren in die geen woord Nederlands begrepen. De Gentse universiteit werd vernederlandst en werd zo de eerste Nederlandstalige universiteit in België. (Uitleg frontblaadje) Ook onder de flaminganten heerste verdeeldheid over de te volgen strategie. De meest radicalen, die activisten werden genoemd, pleitten voor een samenwerking met de Duitsers. Een andere groep wenste liever passief te blijven, de passivisten. Het activisme vond ook zijn weg naar de loopgraven. Af en toe werden er pamfletten verspreid die zich beklaagden over de eentalig Franstalige officieren. Deze blaadjes verschenen vrijwel altijd clandestien en in kleine oplages omdat ze door de Belgische legerleiding werden verboden. Niet alle frontblaadjes waren echter verboden. Nederlandstalige nieuwsbrieven met streeknieuws mochten wel aan front verspreid worden. Het activisme vond een weg naar het front: frontblaadjes werden in het geheim verspreid. (Uitleg foto Raad van Vlaanderen) Op 4 februari 1917 werd door Gentse universiteitsprofessoren de ‘Raad van Vlaanderen’ opgericht, een soort officieus Vlaams Parlement. De Duitse bezetter steunde in eerste instantie het initiatief. De raad onderhandelde met de Duitse bezetter over het toekomstig statuut van Vlaanderen. De raad riep eind 1917 zelfs de Vlaamse onafhankelijkheid uit, maar dat bleef niet plakken. Toen bleek dat de raad niet veel invloed uitoefende, ontbond de Duitse bezetter 40
de organisatie. In 1918 werd een Tweede Raad van Vlaanderen opgericht, maar die werd noch door de Duitsers, noch door de Belgische bevolking ernstig genomen. De Vlaamse Raad, opgericht met hulp van de Duitse bezetters, leidde niet tot Vlaamse onafhankelijkheid. (Uitleg foto Walthère Dewé) Er was in België ook enig verzet tegen de bezetting. De weerstand tegen de Duitsers valt echter niet te vergelijken met wat er zich tijdens de Tweede Wereldoorlog afspeelde. Sommige verzetsorganisaties die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden opgestart ,vonden tijdens de Tweede Wereldoorlog een nieuw leven. Een verzetsstrijder die in de beide wereldoorlogen actief was, was de Brusselse ingenieur Walthère Dewé. In 1916 werd zijn neef Dieudonné Lambrecht, oprichter van het inlichtingennetwerk Lambrecht opgepakt en door de Duitsers gefusilleerd. Dewé veranderde de naam van het inlichtingennetwerk in ‘La Dame Blanche’ . De inlichtingen die het netwerk vergaarde, werden doorgegeven aan het Britse War Office. Aan het einde van de oorlog telde het netwerk ongeveer 1.300 agenten. 75 % van de inlichtingen die tijdens de oorlog werden verstrekt, waren afkomstig van die inlichtingendienst. Tijdens WO I waren er verzetsbewegingen actief in België, ware het op kleinere schaal dan tijdens WO II. Hun voornaamste activiteit was inlichtingen verzamelen. (Uitleg foto Gabriëlle Petit) De bekendste vrouw in het verzet was Gabriëlle Petit. Eerst werkte ze als vrijwilligster bij het Rode Kruis, later trad ze in dienst van de Britse inlichtingendienst. In Engeland kreeg ze een opleiding in ‘spoorwegspionage’. Ze moest met andere woorden de Duitse troepenbewegingen per spoor doorgeven aan de geallieerden. Om die opdracht tot een goed einde te brengen, reisde ze vaak vermomd door het hele land. De rapporten schreef ze op kleine blaadjes zijdepapier. Begin 1916 werd ze echter opgepakt en ter dood veroordeeld voor ‘krijgsverraad’. Op 1 april werd ze door een vuurpeloton gefusilleerd. Ook vrouwen namen actief deel aan het verzet en enkelen bekochten dit met hun dood. (Uitleg foto krant La Libre Belgique) Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de publicatie van de bestaande Belgische kranten opgeschort door de bezetter. Daarnaast doken er ook sluikkranten op, in het geheim gedrukte kranten, zoals La Libre Belgique, die ook vandaag nog verschijnt. Mogelijke aanvullende literatuur: Vanacker, D., De frontbeweging, Koksijde, 2000. Yammine, B., Drang nach Westen, Leuven, 2011. Van den Fraenen, J., Door den kop geschoten, Roeselare, 2009.
41
Paneel 23: De totale oorlog In november 1916 overlegden de geallieerde leiders opnieuw. Overtuigd dat de oorlog enkel op het slagveld gewonnen kon worden, kozen ze voor een totale oorlog. De Duitsers waren hetzelfde idee toegedaan. In 1917 lanceerden beide kanten de totale oorlog: alle morele bezwaren werden opzijgezet om de overwinning te behalen, alles werd uit de kast gehaald. (Uitleg foto onderzeeboot) In het begin van de oorlog hadden de Duitsers al duikboten ingezet, maar na het zinken van de Lusitania op 7 mei 1915 werd de duikbootoperatie in september van dat jaar stopgezet. De Lusitania was een Brits passagiersschip, maar de Duitsers verdachten het schip ervan ook munitie mee te voeren en torpedeerden het. Er verdronken 1.201 passagiers, waaronder 128 Amerikanen. De Duitser vreesden dat de Amerikanen hierdoor in de oorlog zouden stappen en schrapten de duikbootoperaties. Enige tijd later konden Duitse marine-officieren het leger, het parlement en de keizer overtuigen om vanaf 1 februari 1917 opnieuw duikboten in te zetten, meer nog: om een onbeperkte duikbotenoorlog te lanceren. Ze hoopten dat die nieuwe oorlog op zee in de herfst van 1917 tot een Duitse overwinning zou leiden. De Duitse admiraal Henning von Holtzendorff had berekend dat, indien er per maand 600.000 aan scheepstonnage vernietigd zou worden, Groot-Brittannië na een half jaar zou verhongeren. Dat de Amerikanen door de schending van het recht op vrije zee, misschien zouden deelnemen aan de oorlog vreesden de Duitse generaals niet meer. Ze schatten het Amerikaanse leger, met zijn 100.000 soldaten, zwak in. De onderzeebootoorlog bleek aanvankelijk succesvol. In juni alleen al kelderden ze 669.218 ton aan scheepsvracht. Daarna bedachten de geallieerden een konvooisysteem waarbij vrachtschepen in groep vaarden, begeleid door oorlogsschepen. Nog steeds werden schepen gekelderd, maar veel minder dan voorheen. De onbeperkte duikbotenoorlog moest Groot-Brittannië uithongeren en verzwakken. (Uitleg Amerikaanse affiches) Amerika trad vanaf 6 april 1917 toe tot de oorlog, aan de kant van de geallieerden. De reden waarom de Amerikanen deelnamen aan de oorlog was drieërlei: 1) De dood van veel Amerikanen bij het kelderen van de Lusitania in 1915 2) Een Duits telegram naar Mexico: in het telegram beloofden de Duitsers de Mexicanen hun steun indien die de Verenigde Staten zouden aanvallen. 3) Wilde de VS een rol van betekenis spelen aan de onderhandelingstafel na de oorlog, dan moesten ze wel deelgenomen hebben aan het conflict. Op 6 april 1917 verklaarden de VS de oorlog aan Duitsland. Het duurde nog tot 3 juli vooraleer de eerste Amerikaanse troepen aankwamen in Frankrijk en tot 23 oktober vooraleer ze voor een eerste keer in actie kwamen. Het Amerikaanse leger was op het moment van de oorlogsverklaring zeer klein, maar daar kwam snel verandering in. De invoering van de dienstplicht bracht 2,8 miljoen soldaten op de been, doch het ontbrak de VS-troepen aan competente officieren. De Amerikaanse soldaten waren onvoldoende uitgerust, ze beschikten slechts over 600.000 geweren. De rekruten oefenden met houten geweren. Veel soldaten hadden, voor ze ten strijde trokken, nog nooit met een echt geweer geschoten. De Amerikanen kochten en gebruiken veel Franse wapens. Gasmaskers schooiden ze bij de Fransen en de Britten. De Franse en Britse leiders stelden voor om Amerikaanse soldaten bij hen in te delen, maar daar wilde de Amerikaanse regering niets van weten. Amerikaanse soldaten onderverdelen bij een vreemd leger zagen ze als een belediging. Op 23 oktober werden de Amerikaanse soldaten voor het eerst ingezet in een gezamenlijk offensief met de Fransen. Op 28 mei 1918 vielen de Amerikanen voor het eerst onafhankelijk aan. Ze trokken schouder aan schouder, wandelend en met veel bepakking het niemandsland binnen. Ook bij Belleau Wood, de tweede grote Amerikaanse operatie, 42
gebeurde dat. Bij Cantigny slaagden ze er wonder boven wonder in om het dorp in te nemen, Bij Belleau Wood werden de keurige rijen soldaten weggemaaid door Duitse mitrailleurs. Ze vielen aan zoals de Fransen dat in 1914 deden. Het eerste echte Amerikaanse succes kwam er op 12 september 1918: toen vielen de Amerikaanse soldaten aan ten zuidoosten van Verdun. De aanval was een overrompelend succes. Amerika verklaarde op 6 april 1917 de oorlog aan Duitsland. (Uitleg foto Russische affiche) Begin januari 1917 had het Russische leger ongeveer 6 miljoen manschappen verloren, zonder noemenswaardige overwinningen. Die verliezen hadden tot oorlogsmoeheid en hier en daar tot muiterij geleid. In de Russische steden heerste voedselschaarste en de bevolking klaagde steen en been, bijvoorbeeld over het slecht draaiende openbaar vervoer. Op internationale vrouwendag (8 maart) organiseerden de vrouwen van Petrograd een betoging tegen de voedseltekorten. Het werd de basis voor de Februarirevolutie (de Russen werkten via een ander kalendersysteem). In de dagen erna braken over het hele land massale stakingen uit. De grote revolte werd een revolutie toen het leger weigerde om op de demonstranten te schieten. Op 15 maart deed tsaar Nicolaas afstand van de troon en werd Rusland een republiek. De nieuwe machthebbers wilden aanvankelijk de oorlog verderzetten en ook binnen het leger waren er betrekkelijk weinig deserteurs. De leider van de voorlopige Russische regering lanceerde op 1 juli 1917 een groot offensief om zijn trouw aan de geallieerden te bewijzen. Het offensief liep snel vast en het Duits tegenoffensief zorgde opnieuw voor terreinverlies. Op 1 september lanceerden de Duitsers nog maar eens een tegenaanval, nu nabij Riga. Ze gebruikten een nieuwe techniek, die hen in 1918 heel wat voordeel zou opleveren. De aanval werd voorafgegaan, door een kort maar zeer hevig bombardement, de soldaten moesten vervolgens zoeken naar zwakke plekken en zo ver mogelijk oprukken. Het type soldaten dat hierin geoefend was, kreeg de naam ‘sturmtruppen’. Met de inname van Riga was de strijd aan het oostelijk front voorbij. Met tienduizenden tegelijk deserteerden de Russische soldaten. De Oktoberrevolutie vervolgens, meer een militaire staatsgreep dan een volksopstand, bracht Lenin en de communisten aan de macht. Hoewel de communisten ideologische vijanden waren van Duitsland, steunden de Duitsers Lenin, omdat de communisten voor het beëindigen van de oorlog waren. Op 15 december 1917 werd een wapenstilstand afgekondigd, vijf dagen later begonnen de vredesbesprekingen. Op 18 februari 1918 sprongen de besprekingen af, Duitsland trok opnieuw Rusland binnen. Op 3 maart 1918 werd in Brest-Litowsk uiteindelijk het vredesverdrag ondertekend. Zware verliezen en voedseltekorten leidden tot de afzetting van de tsaar. De Oktoberrevolutie bracht de communisten aan de macht in Rusland, die op 3 maart 1918 een vredesverdrag tekenden met Duitsland, de vrede van Brest-Litovsk. (Uitleg foto Italiaans front) Op 24 oktober 1917 lanceerden de Duitsers en de Oostenrijkers een aanval in de vallei van de rivier de Isonzo aan het Italiaanse front. In een paar uur tijd werden alle Italiaanse communicatielijnen uitgeschakeld. Bovendien gebruikten de Duitsers gifgasgranaten waartegen de Italiaanse gasmaskers geen bescherming boden. De Italianen werden overweldigd. Tegen de middag trokken de Duitsers Caporetto (nu Kobarid) binnen. In twee dagen tijd slaagden de Duitsers erin om 18 kilometer te winnen. Ze namen daarbij 150 officieren en 9.000 manschappen gevangen, zonder zelf noemenswaardige verliezen te lijden. Vele Italiaanse soldaten trokken terug zonder dat ze daarvoor de opdracht hadden gekregen. Ze riepen ‘de oorlog is voorbij, we gaan naar huis, leve Rusland’ en zongen de Internationale. De legerleiding probeerde de terugtocht te stoppen en executeerde vluchtende officieren. Ondertussen rukten de Duitsers en Oostenrijkers steeds verder op. De Fransen en de Britten, die vreesden dat ook de Italianen uit de oorlog zouden stappen, 43
besloten om versterkingen naar Italië te sturen, op voorwaarde dat de Italiaanse opperbevelhebber ontslagen zou worden. De aanval werd uiteindelijk gestopt en Italië bleef in de oorlog. Het Italiaanse front begaf en de Fransen en Britten waren verplicht om ter hulp te schieten. Mogelijke aanvullende literatuur: Macdonald L., 1917 passendale, Antwerpen, 1978.
44
Paneel 24: De Derde Slag bij Ieper (Uitleg portret Nivelle) Een rapport van de Franse geheime dienst meldde in januari 1917 slecht nieuws: ‘De soldaten aan het front weten niet meer waarom ze vechten. Ze weten niet wat er buiten hun sector gebeurt. De soldaat heeft zowel zijn vertrouwen als enthousiasme verloren’. Joffre, de Franse opperbevelhebber, die zowel in 1915 als in 1916 een mensenverslindende tactiek hanteerde, had zijn krediet verspeeld. Hij werd eind december 1916 vervangen door Robert Nivelle, die beweerde dat hij de oorlog op 48 uur tijd kon winnen. Als dat niet zou lukken, zou het offensief gestopt worden. Zowel de politici als de soldaten kregen nieuwe hoop. Nivelle wilde de Britten bij Arras laten aanvallen om de Duitse reserves weg te lokken, opdat de Fransen bij Chemin des Dames konden doorbreken. De Britse opperbevelhebber Haig was niet te vinden voor dit plan, maar de Britse minister van Oorlog was zeer enthousiast. Het Nivelle–offensief mislukte. Niet alleen vertoonde het plan ernstige gebreken, er waren nauwelijks genoeg soldaten om het uit te voeren. De Duitsers waren bovendien op de hoogte van het plan, ze hadden bij gevangen genomen Franse officieren gedetailleerde versies van het aanvalsplan gevonden. De nieuwe Franse minister van Oorlog, Painlevé, had het plan nog willen afblazen, maar was te laat. Op 9 april begon de Britse aanval. Aanvankelijk was die succesvol, maar na een paar dagen stokte het offensief. Op 16 april vielen de Fransen aan. In 5 dagen vuurden ze 5 miljoen granaten af, maar zonder al te veel succes. Tegen de avond waren de Fransen 500 meter opgeschoten, in plaats van de voorziene 9 kilometer. Het offensief sleepte uiteindelijk nog drie weken aan. De Fransen verloren bijna 140.000 soldaten, waarvan er 30.000 sneuvelden. Als gevolg van de mislukking sloeg het Franse leger aan het muiten. Soldaten weigerden ten aanval te trekken. Niet alleen de soldaten waren ontevreden, ook de Franse burgers. Het aantal stakingen nam in 1917 alleen maar toe. De regeringen, zowel in Frankrijk als in Groot-Brittannië vreesden een revolutie naar Russisch model. Nivelle werd als opperbevelhebber vervangen door Pétain, die orde op zaken stelde. Hij verbeterde de levensomstandigheden van de soldaten en stelde enkel nog defensieve plannen op. Nivelle, die beweerde de oorlog op 48 uur te kunnen winnen, joeg nog eens duizenden soldaten de dood in. (Uitleg foto Mijnenslag) In de geallieerde plannen voor 1917 stond ook een offensief in Vlaanderen. Na het debacle bij Chemin des Dames werden voorwaarden gekoppeld aan het offensief. Het moest een stapsgewijs offensief worden volgens een bite-and-hold methode. Dat betekende dat wanneer het offensief plots stokte, het ook meteen gestopt zou kunnen worden. Haig, de Britse opperbevelhebber, negeerde die orders en plande een grootschalige aanval die volgens hem de oorlog moest beslissen. Volgens het plan moest het Britse leger uit de Ieperboog breken, de heuvelrug rond Ieper bezetten en doorstoten naar Roeselare. Vervolgens zou een amfibische landing bij Oostende moeten plaatsvinden. Op die manier zou het Duitse front opgerold moeten worden. De aanloop naar wat algemeen gekend werd als de derde slag bij Ieper vond op 7 juni 1917 plaats. Rond de stad Ieper lag een heuvelrug die door de Duitsers bezet werd. Ten zuiden van Ieper maakte de heuvelrug een bocht, tussen de dorpjes Mesen en Wijtschate. Bij een grootschalige aanval zouden de Duitsers vanuit deze twee dorpen de geallieerden in de rug kunnen aanvallen. De aanval van 7 juni was zonder twijfel de best voorbereide van de hele oorlog. Achter het front waren grote maquettes gebouwd waarop ieder aspect van de aanval werd bestudeerd. Iets na 4 uur ’s ochtends lieten de Britten 19 kolossale ondergrondse ladingen ontploffen die langs het aanvalsfront van 15 kilometer onder de eerste Duitse lijn waren aangebracht. De ontploffing was volgens sommige bronnen tot in Londen te horen. Reeds in 1916 was het kolossale werk begonnen. Het ingraven van de mijnen duurde zeer lang. De tunnellers, geoefende mijnwerkers, vorderden slechts 6 meter per dag. Meteen na de ontploffing gingen tachtigduizend soldaten in de aanval. Tegen 9 uur was de hele zuidelijke heuvelrug in Britse handen, de Britse verliezen waren gering.
45
De mijnenslag was voor de Duitsers het signaal dat er in Vlaanderen een groot offensief zat aan te komen, waardoor ze ruim de tijd kregen om zich te organiseren. Op 16 juli 1917 begon het voorbereidende artilleriebombardement. Het aantal beschikbare kanonnen brak weer alle records. Er werden meer den vier miljoen granaten afgevuurd. Het bombardement was niet op één bepaald doel gericht waardoor het op sommige plaatsen langs het front weinig effect had. Op 31 juli trokken de soldaten ten aanval. Op de linkerflank en in het midden slaagden ze erin tweeënhalve kilometer op te rukken, nabij Geluveld minder dan een kilometer. Volgens het originele plan moest de eerste dag 7 à 8 kilometer opgerukt worden. De doorbraakpoging was na de eerste dag al mislukt. Op de 31ste juli begon het te stortregenen. Door de regen werd het terrein zeer moeilijk begaanbaar, wat het offensief extra bemoeilijkte. In tegenstelling met de afspraak om de aanval te stoppen bij een mogelijk falen, werd besloten om toch verder te vechten. Om 20 september werd een aanval gelanceerd op het Geluveldplateau. De aanval was een klein succes, het plateau werd gedeeltelijk veroverd. Er volgden nieuwe aanvallen op 26 september bij Polygon Wood en op 4 oktober bij Broodseinde. De terreinwinst was beperkt, de verliezen zeer hoog. Op 9 en 12 oktober werden nog maar eens twee offensieven ingezet, respectievelijk de slag bij Poelkapelle en de eerste slag bij Passendale. Het slagveld was veranderd in een modderbrij, waarin de kanonnen kwamen vast te zitten. In de late ochtend van 12 oktober werden de gevechten even gestaakt om de gewonden weg te halen. De Britse opperbevelhebber Haig dwong vervolgens de Canadezen om bij Passendale aan te vallen, overigens zeer tegen de zin van de Canadezen. Op 26 oktober werd een eerste keer aangevallen, op 30 oktober een tweede keer. Daartussen konden brancardiers af en toe gewonden ophalen zonder dat ze beschoten werden. Op 6 november namen de Canadezen uiteindelijk het volledig kapotgeschoten dorp Passendale in. De strijd werd daarna gestaakt. Wat de eerste stap moest geweest zijn in een groot offensief, werd een zeer beperkte actie. Het Britse leger was volledig op, ze hadden te weinig eten en kledij. De soldaten kregen de opdracht om de lijken in het niemandsland te onderzoeken op nuttige kledingstukken, zoals droge kousen. De slag had 100 dagen geduurd. De Britse offensieven, bedoeld om de Ieperse boog te heroveren mislukten. Mensen en materiaal kwamen letterlijk tot stilstand in de modder van het stukgeschoten slagveld. (Uitleg foto Australiër) Tijdens de mijnenslag kwamen ook de Australiërs en Nieuw-Zeelanders, de Anzacs, in actie. De Nieuw-Zeelanders slaagden erin het dorp Mesen, dat door de Duitsers was omgebouwd tot een versterkte vesting, in te nemen. Van alle deelnemende divisies, verloren ze de meeste soldaten. Op 12 oktober, tijdens de eerste slag bij Passendale verloren de Australiërs enorm veel manschappen. Per meter buitgemaakt terrein, verloren ze die dag 35 mannen. Voor de NieuwZeelanders was 12 oktober nog rampzaliger. Om de verzengende modder te ontwijken, moesten ze oprukken over een smalle heuvelrug. Daar vormden ze het perfecte doelwit voor Duitse mitrailleurs. De Australische en Nieuw-Zeelandse soldaten aan het westelijk front leden zeer zware verliezen tijdens de Derde Slag om Ieper. Mogelijke aanvullende literatuur: Macdonald L., 1917 Passendale, Antwerpen, 1978. Barton, P., Passendale, Tielt, 2007. Koch, K., De derde slag bij Ieper, Antwerpen, 2007.
46
Paneel 25: De laatste offensieven Met het wegvallen van het Oostfront in 1917, konden de Duitsers zich voortaan op één front concentreren. Ze hoopten de oorlog te winnen vooraleer de Amerikanen op volle sterkte waren. Bovendien zorgden de politieke, economische en sociale omstandigheden in Oostenrijk-Hongarije en Duitsland ervoor dat een langere voortzetting van de oorlog uitgesloten was. Vooral OostenrijkHongarije zat aan de grond. Er was te weinig budget om nog veel wapens te produceren. Om gewonde soldaten te verzorgen werd papier als verbandmiddel gebruikt. De soldaten kregen papieren ondergoed. Het voedsel werd, zowel voor de soldaten als voor de burgers, zodanig gerantsoeneerd dat het bijna niet meer leefbaar was. In januari 1918 braken er grootscheepse stakingen en muiterijen uit. Ongeveer een miljoen mensen namen deel aan de stakingen. Ze eisten brood en vaak ook het einde van de oorlog. De Duitsers zonden 125.000 ton graan en 8.000 ton tarwe naar Oostenrijk. Ook in Duitsland werd op grote schaal gestaakt. Als straf werden de stakingsleiders naar het front gestuurd. De Centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) zaten aan de grond op het einde van 1917. (Uitleg kaart) Op 21 maart 1918 startte een Duits offensief onder de codenaam ‘Operation Michael’: een aanval tussen Saint-Quentain en Arras in Frankrijk. De Duitsers beschikten over een verpletterend aantal manschappen en materiaal. Om 4u40 ’s ochtends begon een vijf uur durend bombardement. Het was het grootste bombardement tot dan toe. Veel Britse troepen in de vooruitgeschoven loopgraven sneuvelden. Op de eerste dag van het offensief rukten de Duitsers op sommige plaatsen 7 kilometer op. Daarna werd de aanval versplinterd. De voedselbevoorrading bereikte de oprukkende troepen steeds minder en de Duitsers deden zich tegoed aan de voedselvoorraden van de Britten, waardoor het offensief vertraging opliep of zelfs op sommige plaatsen helemaal stokte. Desondanks rukten de Duitsers elke dag 8 kilometer verder op. Op 28 maart vielen de Duitsers aan in de richting van Arras, maar dat werd een mislukking. Het offensief werd verplaatst naar de Somme, maar ook daar liep het leger vast. Op 5 april werd Operation Michael beëindigd. Ze waren weliswaar ver opgerukt, maar zonder definitieve doorbraak te forceren. Veel Duitse officieren begrepen dat de oorlog verloren was. Na operatie Michael volgden nog drie offensieven. Operatie Georgette startte op 9 april. De Duitsers vielen aan in de vallei van de Leie, tussen Warneton en La Bassée. Hoewel ze aanvankelijk nog oprukten, werden ze op 16 april gestopt. Ludendorff, de Duitse opperbevelhebber, liet zijn troepen vervolgens aanvallen bij Merkem, op 17 april. De Belgische soldaten die er gelegerd waren sloegen de Duitsers terug. Op 25 april bestormden de Duitsers de Kemmelberg en wisten die in enkele uren in te nemen, daarna kregen ze van hogerhand te horen dat ze de strijd moesten staken. De tweede grote operatie, die de naam Blücher kreeg, begon op 27 mei in Frankrijk, nabij Chemin des Dames. Ze boekten aanvankelijk een spectaculaire terreinwinst, maar op 1 juni kwam het offensief opnieuw tot stilstand. De Duisters waren sinds 1914 nog nooit zo dicht bij Parijs geweest. Zowel de Britten als de Fransen begonnen rekening te houden met een nederlaag. Op 9 juni lanceerden de Duitsers operatie Gneisenau, wederom nabij Chemin des Dames. Het offensief mislukte wederom. De Fransen lanceerden op 11 juni een succesvolle tegenaanval en de Duitsers staakten hun opmars. Niettegenstaande de vele Duitse voorjaarsoffensieven slaagden ze er niet in om een definitieve doorbraak te bereiken. (Uitleg foto Duitse krijgsgevangenen) Op 18 juli lanceerden de Fransen een massale verrassingsaanval bij de Marne. De Duitsers waren gedwongen zich terug te trekken, maar hun verdediging stortte niet in. De geallieerden dachten toen nog dat de oorlog zeker tot in 1919 zou duren. Op 8 augustus 1918 vielen de Britten nabij Amiens aan. Ze rukten 12 kilometer op. Het moreel 47
van de Duitse soldaten zakte in elkaar. Ludendorff noemde 8 augustus de zwaarste dag van het Duitse leger, omdat grote groepen Duitse soldaten zich zonder slag of stoot overgaven, ziekte veinsden of gewoonweg verdwenen. Ze hadden het gevoel dat de oorlog verloren was. Vanaf 20 augustus begonnen de Britten en de Fransen stelselmatig meer terrein opnieuw in te nemen. Door de Franse tegenoffensieven beseften de Duitsers dat de oorlog niet meer kon worden gewonnen. (Uitleg foto Amerikaanse troepen) Het Amerikaanse leger groeide bijzonder snel. Elke maand kwamen er ongeveer 250.000 Amerikaanse troepen aan in Europa. Hoewel het een tijdje duurde vooraleer dat grote aantal troepen effectief een meerwaarde vormde, werkte het voor de Duitse soldaten heel demoraliserend. Het eerste Amerikaanse offensief, onafhankelijk van de Franse en Britse troepen, vond op 12 september 1918 plaats. De pas gearriveerde Amerikaanse troepen gaven een nieuw elan aan de aanvallen op het nu terugtrekkende Duitse leger. Mogelijke aanvullende literatuur: Macdonald L., 1918 tot de laatste man, Antwerpen, 1983.
48
Paneel 26: De wapenstilstand Mogelijke vragen: - Weten jullie wanneer de wapenstilstand werd ondertekend? Op 26 september 1918 startte het geallieerde slotoffensief. Fransen en Amerikanen vielen aan in de Argonne. Een dag later vielen de Britten aan tussen Péronne en Lens en op 28 september vielen het Belgische, het Britse en het Franse leger aan in België. Het gebied rond Ieper werd definitief bevrijd. (Uitleg foto Belgen naast kanonnen) De Belgen namen voor het eerst in vier jaar tijd deel aan een groot geallieerd offensief. Het waren de Belgen die op 29 september de ruïnes van Passendale innamen. Op diezelfde dagen zorgden de Britten voor een spectaculaire doorbraak. Ze braken door de Hindenburglijn, de sterkste Duitse verdedigingslijn. Stelselmatig rolden de Britten de Duitse verdedigingslijn op. Op 29 september aanvaardde keizer Wilhelm II dat er een wapenstilstand moest komen en dat, om een revolutie van onderuit te vermijden, er een parlementair regeringssysteem zou komen. Op 3 oktober was er een nieuwe Duitse regering. Op 29 oktober weigerden Duitse matrozen in Kiel zich klaar te maken voor een zelfmoordactie tegen de Britse vloot. Het Duitse leger werd nu overal teruggedrongen en er braken in Duitsland muiterijen los die de val van het Keizerrijk inluidden. (Uitleg foto Compiègne en Keizer Wilhelm) De onderhandelingen voor een wapenstilstand verliepen niet vlot. De Amerikaanse president Wilson accepteerde een verzoek tot onderhandelen over een 14punten plan dat hij zelf had opgesteld, maar zowel de Fransen als de Britten eisten een veel strengere versie. Uiteindelijk overwogen de Duitsers om gewoon verder te vechten, omdat volgens hen de vredesvoorwaarden veel te streng waren. De regering weigerde, waardoor de militaire leiders de soldaten opriepen om toch door te vechten. Tijdens de onderhandelingen werd er gewoon verder gevochten. De geallieerde opmars ging gestaag, maar traag. Het Britse leger verloor zelfs nog 120.000 man tijdens deze laatste moeilijke gevechten. Op 30 oktober tekende het Ottomaanse Rijk de wapenstilstand. Op 2 november tekende OostenrijkHongarije de wapenstilstand. Op 9 november dreigde in Duitsland een revolutie. Er was een algemene staking uitgebroken. De rijkskanselier kondigde de afdanking van de keizer aan, terwijl de socialistische politicus Philip Scheidemann de Duitse republiek uitriep. In de nacht van 9 op 10 november vluchtte keizer Wilhelm II naar het neutrale Nederland. Nu de keizer afgetreden was, kon de wapenstilstand getekend worden. Op 11 november, om 5u20 ’s ochtends tekende Matthias Erzberger, de leider van de Duitse Zentrum Partei de wapenstilstand, die op 11u inging. Het blok tussen Duitsland en zijn bondgenoten brokkelde af. Op 9 november vluchtte de Duitse Keizer richting Nederland. De wapenstilstand ging in op om 11.00 uur op 11 november. (Uitleg foto hereniging soldaten met hun familie) Op de dag van de wapenstilstand wilden de Belgische soldaten zo snel mogelijk naar huis. De meesten waren in vier jaar niet thuis geweest. Sommigen wachtten zelfs hun verlofbriefje niet af en vertrokken. Ze werden als helden onthaald, ze werden op de schouders gehesen, omhelsd en met sigaretten overladen. Er werd met Belgische vlaggen gezwaaid en de Brabançonne werd overal gespeeld. Er waren ook vergeldingen: vrouwen die zich met Duitsers hadden ingelaten, werden uit hun huizen gesleept en kaalgeschoren. Ook de activisten kregen ervan langs. Belgische soldaten werden verwelkomd als helden na de vier jaar lange durende strijd. 49
(Uitleg foto intrede Albert I) Op 22 november trok het leger Brussel binnen, voorafgegaan door koning Albert te paard. Er werd gesproken van de ‘Blijde Intrede’. De koning werd als een soort halfgod onthaald. In zijn troontrede bejubelde hij het leger, waarop de zaal in gejuich uitbarstte. Koning Albert I belichaamde de overwinning en kreeg een heldenstatus zonder weerga. Mogelijke aanvullende literatuur: Haffner, S., De Duitse revolutie, Roeselare, 2003. De Geest, M., Brave Little Belgium, Antwerpen, 2013.
50
Paneel 27: Het verdrag van Versailles Mogelijke vragen: - Hebben jullie enig idee hoe Europa er uitzag na de Eerste Wereldoorlog? (Uitleg foto en spotprent grote vier) De wapenstilstand gold als een tijdelijk bestand. Op 18 januari 1919 begon in Parijs de vredesconferentie van Versailles. Het was de belangrijkste van vijf vredesconferenties die werden gesloten na de Eerste Wereldoorlog. De andere vier waren vredesconferenties met de Duitse bondgenoten. Aan de tafel zaten vertegenwoordigers van 26 verschillende landen. De Duitsers waren niet uitgenodigd. De teksten van het verdrag werden voornamelijk uitgewerkt door wie de geschiedenis zullen ingaan als ‘de grote vier’: Georges Clemenceau, de Eerste Minister van Frankrijk, David Lloyd George, de Eerste Minister van GrootBrittannië, Woodrow Wilson, de President van de Verenigde Staten en Vittorio Emanuele Orlando, de Eerste Minister van Italië. De teksten werden op 7 mei 1919 voorgelegd aan de Duitse regering, die schriftelijke tegenvoorstellen deed. Die voorstellen werden door de geallieerden nagenoeg volledig afgewezen. Op 16 juni volgde een ultimatum. In de hoop dat het verdrag in de toekomst nog zou worden gewijzigd, gingen de Duitsers akkoord. Het verdrag werd op 28 juni 1919 getekend door twee Duitse Ministers, Johannes Belle en Herman Müller. Het “Diktat van Versailles” werd in Duitsland als een grote vernedering ervaren. De Britse econoom John Maynard Keynes, waarschuwde al voor de mogelijke desastreuze gevolgen van het vredesverdrag. Het verdrag van Versailles was het officiële einde van de Eerste Wereldoorlog. De Duitsers vonden het een vernedering nu alle schuld bij hen werd gelegd. (Uitleg foto Volkenbond) Wat stond er nu precies in het verdrag? Er werd beslist dat een Volkenbond zou opgericht worden, de voorloper van de Verenigde Naties. Daarnaast verloor Duitsland heel wat grondgebied. Zo kreeg Frankrijk Elzas-Lotharingen, Polen kreeg delen van Posen en West-Pruisen, maar eveneens Opper-Silezië. Er ontstond zelfs een nieuw land: Tsjecho-Slowakije. België werd uitgebreid met Eupen-Malmedy. Duitsland verloor ook zijn kolonies. Ze werden verdeeld onder Frankrijk, Groot-Brittannië, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland. België kreeg Ruanda-Urundi. Rusland kreeg de gebieden terug die ze hadden moeten afstaan na het afsluiten van de vrede van BrestLitovsk. Duitsland moest ontwapend worden, het beroepsleger mocht uit maximaal 100.000 militairen bestaan en bepaalde wapens zoals tanks en vliegtuigen werden volledig verboden. In artikel 231 stond vermeld dat Duitsland en alleen Duitsland verantwoordelijk werd gesteld voor het uitbreken van de Wereldoorlog, daarnaast werden ze gedwongen een zeer zware herstelbetaling te betalen. In het verdrag zelf staat het exacte bedrag niet vermeld. Door een speciale commissie werd het bedrag op 21 mei 1921 vastgelegd op 132 miljard Duitse Mark. Het Duitse parlement kon niet anders dan aanvaarden, hoewel ze wisten dat de betaling compleet absurd was. De geallieerden wilden ervoor zorgen dat er nooit meer oorlog zou komen, plus jamais ça. De Franse maarschalk Foch, die de wapenstilstand mee had ondertekend liet optekenen: “Dit is geen vrede, maar een wapenstilstand van 20 jaar”. Een profetie die in 1939 inderdaad een keiharde waarheid werd. Duitsland werd in het Verdrag van Versailles afgestraft: gebiedsverlies, leger ontbonden, wapens geconfisqueerd en zware herstelbetalingen. In het verdrag lagen de kiemen voor de Tweede Wereldoorlog.
51
Paneel 28: Heropbouw en herdenking Toen de wapenstilstand getekend was en het stof optrok, werd maar duidelijk hoeveel dood en vernieling de Eerste Wereldoorlog gezaaid had, ook in België. Het land lag in puin, vluchtelingen kwamen terug en de doden moesten worden begraven. Vooral de westhoek was zwaar getroffen. De grond was vervuild en bezaaid met niet ontplofte munitie. (Uitleg foto begraafplaats) De vele doden moesten begraven worden. Het is vaak moeilijk om cijfers op het aantal gesneuvelde militairen te plakken, gezien de cijfers sterk uiteen lopen. Soms werden bepaalde mensen twee keer geteld, omdat ze eerst als vermist werden opgegeven en daarna alsnog werden begraven. De lichamen die nog in het niemandsland lagen werden herbegraven op centraler gelegen begraafplaatsen. Zo werd Tyne Cot Cemetery, gelegen tussen Zonnebeke en Passendale met bijna 20.000 graven de grootste Commonwealth begraafplaats op het Europese vasteland. Nog steeds worden jaarlijks lichamen gevonden van soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. (Uitleg foto Menenpoort en Tyne Cot) In Ieper werd de Menenpoort gebouwd met daarop de namen van meer dan 54.000 Commonwealth-soldaten die nooit werden teruggevonden. Omdat de poort te klein bleek te zijn, staan de namen van de vermisten na 16 augustus 1917 vermeld op Tyne Cot Cemetery. De poort werd op 24 juli 1927 ingehuldigd. Sinds 1929 spelen klaroenblazers van de vrijwillige brandweer elke avond om 8u ’s avonds de ‘Last Post’ ter herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. (Uitleg foto monument voor de onbekende soldaat) In Brussel werd op 11 november 1922 de ‘onbekende soldaat’ begraven aan de Congreskolom. Het stoffelijk overschot werd op zeer symbolische manier gekozen. Op vijf verschillende militaire begraafplaatsen in België werd een doodskist opgegraven van een gesneuvelde Belgische militair waarvan de naam en de militaire graad onbekend waren. De mannen die op die 5 begraafplaatsen lagen waren omgekomen bij de gevechten in Antwerpen, Luik, Namen, aan het IJzerfront en in de zone van het bevrijdingsoffensief in Vlaanderen. De vijf lijkkisten werden overgebracht en opgebaard in het treinstation van Brugge. Op 10 november 1922 koos de Bruggeling en oorlogsinvalide (hij was blind uit de strijd gekomen) Raymond Haesebrouck lukraak één van de 5 kisten in het station. Hij koos de vierde kist. Vanaf toen werd de onbekende het symbool voor al de onbekenden die zich opofferden voor het Belgische Vaderland. De niet gekozen kisten werden herbegraven op het militair kerkhof van Brugge. Op 11 november 1922 nam een speciale trein de kostbare vracht mee tot aan het Brusselse NoordStation. Van daar ging het naar de Congreskolom, de kist werd gedragen door 6 oorlogsinvaliden waarvan 3 hun rechterarm waren verloren en 3 hun linkerarm. Langsheen het parcours was een erehaag gevormd door oorlogsinvaliden en gedeporteerden. De doodskist werd met alle eer en in het bijzijn van de koninklijke familie begraven in de grafkelder juist voor de Congreskolom. Koning Albert I sprak tijdens de ceremonie onder meer deze woorden: Het is van geen belang te weten of hij burger, werkman of landbouwer, Vlaming of Waal is; wij brengen hem hulde omdat hij in onze ogen de blijvende eigenschappen van ons ras vertegenwoordigt, omdat hij een onaantastbaar symbool is van de verdediging van onze vrijheid en eenheid en onafhankelijkheid, en een waarborg voor het onsterfelijk bestaan van ons Vaderland. De Commonwealth war Grave Commission beheert meer dan 1.700.000 gesneuvelden op 23.000 verschillende locaties. Het Belgisch leger telde ongeveer 40.000 gesneuvelden. De onbekende soldaat symboliseert alle Belgische militairen die in een onbekend graf rusten.
52
Wat verwoest was moest terug opgebouwd worden. Sommige steden en gemeenten waren haast volledig vernield. Niet alleen in de westhoek, maar ook op plaatsen zoals Aarschot, Dendermonde, Andenne, Visé, Sambreville, Dinant en Leuven. In Leuven werden ongeveer 1.100 huizen vernietigd. Door de vele vluchtelingen die uit Nederland, Frankrijk of Groot-Brittannië terugkwamen, was er een grote woningnood. Het Koning Albertfonds bouwde op sommige plaatsen tijdelijke woningen. Pas in 1925 beschouwde men de wederopbouw als voltooid. Buiten de vele slachtoffers vielen ook ettelijke steden en gemeenten onder de oorlogswoede. De verwoesting van de bibliotheek van de Leuvense universiteit werd het symbool van de Duitse verwoestingen in België. Na de oorlog stelden de verschillende landen zich de vraag: hoe moeten we omgaan met die grote oorlog. Overal werden er monumenten opgericht ter nagedachtenis van de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog, niet in het minst in de streek waar de gevechten plaatsvonden. Vandaag heeft zowat iedere gemeente in België zijn eigen oorlogsmonument om de plaatselijke doden te herdenken. De Menenpoort werd het symbool van de vele verliezen tijdens de slagen in Ieper. Op 9 juli 2014 wordt de lastpost voor de 30.000 keer geblazen. (Uitleg foto Jean de Merode) De talrijke slachtoffers hadden hulp nodig. In 1919 werden twee instellingen opgericht die zich ontfermden over het grote aantal oorlogswezen en oorlogsinvaliden. Ze verleenden de nodige bijstand aan slachtoffers van de oorlog. De opvolger van het Nationaal werk voor Oorlogswezen en Oorlogsinvaliden, het Instituut voor Veteranen – NIOOO ondersteunt nu nog steeds slachtoffers van beide Wereldoorlogen en de Korea-oorlog. 100 jaar na de oorlog wordt nog altijd bijstand verleend aan de slachtoffers. (Uitleg foto Dovo) In het hele land, maar voornamelijk in de westhoek, ruimt DOVO, de ontmijningsdienst van het Belgische leger nog jaarlijks ongeveer 250 ton munitie uit de Eerste Wereldoorlog op. Elk jaar wordt er nog 250 ton explosieven van de Eerste Wereldoorlog vernietigd.
53
Deel II: De oorlog in provincie Antwerpen Paneel 1: Antwerpen als Nationaal Reduit
(Algemene inleiding paneel) In 1859 besliste de Belgische regering om de stad Antwerpen om te vormen tot Nationaal Reduit: een sterk verdedigde vesting die een veilig onderkomen moest bieden aan de politieke leiders en militaire bevelhebbers van het land. Bij oorlogsdreiging zouden het veldleger, de koning en de regering zich volgens dit verdedigingsplan terugtrekken in het reduit om van daaruit de hulp van buitenlandse bondgenoten af te wachten. (Uitleg kaart fortengordels) Om Antwerpen te kunnen verdedigen bouwde men acht forten rond de stad, tussen Wijnegem en Hoboken (Fort 1 tot en met 8). De oude Spaanse Omwalling (de huidige Leien) werd gesloopt en vervangen door een nieuwe verdedigingsmuur die verder weg lag van het stadscentrum . De enorme werkzaamheden schoten goed op: Reeds in 1865 was de verdedigingsgordel klaar. Vanaf 1859 werd Antwerpen omgevormd tot Nationaal Reduit, een sterk verdedigde vesting die bij oorlog onderkomen moest bieden aan politieke en militaire leiders.
(Uitleg foto fort Liezele) De ontwikkeling van moderne kanonnen met een veel grotere reikwijdte, maakte Antwerpen enkele jaren later opnieuw kwetsbaar. De forten lagen immers te dicht bij de stad om haar te beschermen tegen een beschieting met het nieuwste geschut. Vanaf 1880 begon men met de aanleg van een tweede fortengordel in een wijde boog om Antwerpen, ter hoogte van de Rupel en de Nete. De bouw van deze forten verliep heel wat trager dan de aanleg van de eerste verdedigingsgordel. Een aantal forten waren in 1914 zelfs nog niet volledig afgewerkt. Zo moesten er in Fort Liezele na de uitbraak van de oorlog in allerijl nog telefoonverbindingen en elektriciteitskabels getrokken worden. Een aantal forten waren in 1914 nog niet volledig afgewerkt. (Uitleg foto houten huis) De militaire infrastructuurwerken in en rond Antwerpen hadden een grote impact op de omliggende dorpen en gemeenten. Alle gronden binnen een afstand van 585 m rond de forten kregen namelijk erg strenge regels opgelegd. Zo was het verboden om binnen deze perimeter stenen huizen of andere bouwwerken op te richten. Het bouwen van houten huizen werd wél toegestaan: deze konden immers in geval van oorlogsdreiging onmiddellijk worden afgebroken of platgebrand. Deze strenge regels hadden een militair doel voor ogen: bij een dreigende oorlog moest onmiddellijk een open schootsveld gecreëerd kunnen worden, zodat men vanuit de forten een optimaal zicht verkreeg op de naderende soldaten van de vijand. Vandaag staan er in de omgeving van de forten nog een aantal zulke houten huizen, die herinneren aan de strenge bouwvoorschriften van weleer. Enkele voorbeelden: - Bredabaan 75 - 85, Merksem (zie foto op tentoonstellingspaneel) - Lindenlei 6 - 8, Mortsel 54
- Sint-Bernardsesteenweg 230, Antwerpen - Stalinsstraat, Deurne (verschillende woningen) - Van Haeftenlaan 21, Kapellen Binnen een afstand van 585 meter van de forten mochten alleen maar houten huizen gebouwd worden. In geval van oorlog, konden die makkelijk worden platgebrand. (Uitleg affiche Meeting) De wet op de krijgsdienstbaarheden zorgde voor heel wat ongenoegen bij de bevolking. De ontevredenheid leidde zelfs tot de oprichting van een nieuwe partij: de Meetingpartij, die zich afzette tegen de militaire infrastructuurwerken in en rond de stad. De affiche ‘Weg met de kastelen. Stemt voor de Meeting’ roept op om te protesteren tegen de bouw van het Noordkasteel (een versterking die in het noorden van Antwerpen, ter hoogte van de scheldebocht, werd gebouwd maar inmiddels weer verdwenen is). Ook in de omliggende gemeenten groeide het ongenoegen, ten gevolge van de onteigeningen en de strenge bouwvoorschriften in de omgeving van de forten. Er was een groeiend ongenoegen tegen de militaire verdedigingswerken. (Uitleg foto fort Kessel) De meeste forten zijn tot op de dag van vandaag goed bewaard gebleven en doen dienst als natuurgebied, culturele site of recreatiedomein.
Aanvullende info: -
Op de website www.fortengordels.be vind je afbeeldingen en een beknopte geschiedenis van alle Antwerpse forten. In Antwerpen loopt van 29 maart tot 25 juni 2014 een tentoonstelling over de geschiedenis van de Antwerpse fortengordel. Meer informatie over deze tentoonstelling vind je op http://www.simonstevin.org/forten1914.html.
55
Paneel 2: De verdediging van Antwerpen (Uitleg platgebrande woningen Liezele) Terwijl de Duitsers in augustus 1914 vanuit het oosten oprukten in België, trof het Belgisch leger voorbereidingen om de vesting Antwerpen te verdedigen. De bevolking werd plots hardhandig geconfronteerd met de strenge wet op de krijgsdienstbaarheden. Voor wie in de omgeving van de forten woonde, waren de gevolgen verstrekkend. In Mortsel brandden Belgische genietroepen de houten huizen plat en begon men met de afbraak van gebouwen die het gezichtsveld vanuit fort 4 belemmerden. Toen de Duitsers al genaderd waren, werd in Liezele het hele dorp in de as gelegd: meer dan tweehonderd huizen gingen daar tegen de vlakte. Om de zichtbaarheid vanuit de forten en schansen te bevorderen, werden houten huizen in brand gestoken. (Uitleg kaarten Brasschaat) In alle dorpen en gemeenten werden bomen gerooid. Rond de forten maakten bossen en parken plaats voor kale vlaktes. Een vergelijking tussen topografische kaarten van voor en na augustus 1914, maakt de kaalslag pijnlijk duidelijk. (Uitleg foto Oelegem) Omdat kerktorens dienst konden doen als handig mikpunt voor het geschut van de vijand, moesten kerken in de buurt van strategische doelwitten ‘afgetopt’ worden. Zo werd de kerktoren van Oelegem op bevel van het Belgisch leger afgebrand. Ook de burgerbevolking werd ingeschakeld om versterkingen aan te leggen, draadversperringen te spannen en loopgraven te delven. De gebieden tussen de buitenste fortengordel werden onder water gezet. Voor de bevolking die in en rond de dubbele verdedigingsgordel woonde, was dit vast een vreemd schouwspel: ze werden geconfronteerd met vernielingen die door de eigen (militaire) overheid werden bevolen, terwijl er nog geen vijandelijke troepen te zien waren. Toch leek dit de patriottische sfeer niet te kunnen bederven: het Nationaal Reduit was immers het kroonjuweel van de Belgische landsverdediging en Antwerpen zou onmogelijk in te nemen zijn, zo geloofde iedereen. Op sommige plaatsen maakten parken en bossen plaats voor kale vlaktes, kerken werden gedeeltelijk vernietigd. (Uitleg foto Koninklijk Paleis Meir) Half augustus besliste koning Albert om zijn troepen terug te trekken in het Nationaal Reduit. De soldaten die in Antwerpen toekwamen, probeerden in de vesting op adem te komen. Ze kregen nieuwe kledij en uitrusting, en vulden hun rantsoen aan met wat ze van de Antwerpenaren kregen. Ook het politieke machtscentrum werd naar Antwerpen verplaatst. De regering, volksvertegenwoordigers en heel wat buitenlandse diplomaten ruilden Brussel in voor Antwerpen. Het Hof nam haar intrek in het koninklijk paleis op de Meir. Antwerpen werd eventjes de hoofdstad van België. De legerleiding oordeelde dat België zijn verplichtingen ten aanzien van de geallieerden niet zou nakomen als het zich zomaar zou ingraven, beschermd door de dubbele fortengordel. Daarom organiseerde het leger vanuit Antwerpen uitvallen tegen de Duitse troepen die op doortocht waren naar Frankrijk. Op 25 en 26 augustus vond een eerste uitval plaats tegen de zwak verdedigde noordelijke flank van het Duitse leger. Op dat ogenblik lag Antwerpen nog steeds buiten de doortochtzone en bevonden de Duitse troepenconcentraties zich een stuk ten zuiden van het Nationaal Reduit. De confrontaties vonden plaats in de omgeving van Mechelen. Twee weken later ondernam het veldleger een tweede uitval. 56
Antwerpen werd voor even de hoofdstad van België. (Uitleg tekening zeppelin) In de nacht van 24 op 25 augustus werd Antwerpen opgeschrikt door een bombardement van een Duitse zeppelin. Het was één van de eerste luchtbombardementen uit de geschiedenis. Er vielen tien doden en verschillende huizen waren zwaar beschadigd. Vanaf dan werden de straten ’s nachts geheel verduisterd. De stad Antwerpen werd in augustus gebombardeerd door een Duitse zeppelin.
Aanvullende info: -
Het Koninklijk Paleis op de Meir, dat in deze periode dienst deed als verblijfplaats van de koninklijke familie, kan vandaag bezocht worden. www.paleisopdemeir.be.
57
Paneel 3: De slag om Antwerpen (Uitleg tekening Mechelen) De militaire uitvallen vanuit Antwerpen naar de kwetsbare noordflank van het Duitse leger irriteerden de Duitse legerleiding behoorlijk. In de tweede helft van september namen ze de beslissing om de vesting Antwerpen aan te vallen. Op 27 september bombardeerden de Duitsers Mechelen. De inwoners sloegen massaal op de vlucht, velen hoopten een veilig onderkomen te vinden in de stad Antwerpen. Op 27 september werd Mechelen gebombardeerd. (Uitleg foto fort Sint-Katelijne) Met zwaar artillerievuur gericht op de forten van Walem en SintKatelijne-Waver zetten de Duitsers op 28 september de aanval op de buitenste fortengordel in. Al snel werd duidelijk dat het fort van Sint-Katelijne-waver, het modernste van de hele linie, niet opgewassen was tegen de Duitse mortieren. Ook de andere forten van de buitengordel werden vrijwel onophoudelijk bestookt en bezweken onder het geschut van de Duitse artillerie. De forten van de buitengordel bezweken onder het geschut. (Uitleg foto Britse mariniers) Bij de politieke en militaire leiders in Antwerpen was de stemming bedrukt. Ze beseften dat de vesting kansloos was tegen de Duitse overmacht. Men overwoog ernstig om Antwerpen op te geven, de regering en het diplomatieke corps maakten zich reeds klaar om de stad te verlaten en te vertrekken naar Oostende. In het buitenland zorgde de mogelijke val van Antwerpen echter voor grote zenuwachtigheid. De Britten reageerden ontzet wanneer ze dit nieuws vernamen en stuurden hun minister van Marine Winston Churchill naar Antwerpen. Hij bracht 2000 mariniers mee die meteen aan de Nete werden ingezet en beloofde verdere troepenversterkingen. Churchill kon de moraal van de Belgen opkrikken maar de herwonnen moed botste al snel met de realiteit: op 5 oktober staken de Duitse troepen nabij Lier de Nete over. Het onneembare Antwerpen lag plots binnen handbereik. 2000 Britse mariniers versterkten de Belgische troepen bij de Nete. (Uitleg foto veldhospitaal dierentuin) De 19de eeuwse feestzaal van de dierentuin (de latere Elisabethzaal) werd ingericht als veldhospitaal. (Uitleg foto Pontonbrug) Op 6 oktober besliste koning Albert om het veldleger via het Waasland richting kust te laten terugtrekken. Daar moest het mogelijk zijn om aansluiting te vinden bij de geallieerden en zo de strijd verder te zetten. In de nacht van 6 op 7 oktober stak het veldleger de Schelde over, onder meer via een tijdelijke noodbrug tussen het Steen en Linkeroever. Ook de koning verliet de stad, zijn troepen achterna. De vestingtroepen (die de forten verdedigden) mochten nog niet mee vertrekken: zij moesten de stad zo lang mogelijk blijven verdedigen, zodat het veldleger tijd kreeg om zich naar de kust terug te trekken. De forten van de binnengordel werden nu verdedigd door Britse soldaten en Belgische vestingtroepen. Ze stonden echter voor een onmogelijke opdracht. De vestingsoldaten waren onvoldoende bewapend, de meeste communicatielijnen waren uitgevallen en de motivatie was ver zoek: ze voelden zich in de steek gelaten door het terugtrekkende veldleger. Ook de bevelvoerders beseften dat een verdere verdediging zinloos was. In de nacht van 8 op 9 oktober staken de soldaten de Schelde over via de vlotbruggen of met bootjes. Sommige soldaten voegden zich bij het veldleger 58
aan de kust, anderen zochten hun toevlucht in het neutrale Nederland, waar ze geïnterneerd werden.
In de nacht van 6 op 7 oktober stak het Belgische veldleger de Schelde over via tijdelijke pontonbruggen. (Uitleg foto vluchtelingen) Wat de legerleiding een week eerder reeds besefte, drong nu ook door tot de bevolking: de stad zou in handen vallen van de Duitsers. De bevolking sloeg massaal op de vlucht. Jong en oud verzamelde zich op de Scheldekaaien om per boot te ontkomen. Anderen trokken te voet of met boerenkarren richting de Nederlandse grens. De burgerbevolking sloeg massaal op de vlucht naar Nederland. (Algemene uitleg) De stad Antwerpen bood een troosteloze, verlaten aanblik. De bombardementen hadden veel schade aangericht en de bevolking was de stad ontvlucht. Het stadsbestuur stuurde een afvaardiging naar de Duitse bevelhebber om de overgave te voltrekken. Op 9 oktober werd de overgave ondertekend in de villa Rest and be thankful, gelegen aan de Antwerpsesteenweg in Kontich, vandaar dat men nu nog spreekt van de conventie van Kontich. De dag nadien werd de overgave bekrachtigd op het stadhuis: de versterkte vesting Antwerpen was gevallen.
Aanvullende info: -
-
Het verhaal van de belegering en de val van Antwerpen, voorzien van illustraties, vind je terug op de website www.antwerpen1914-1918.be/verhaal. MAES, T. G., Antwerpen 1914 : bolwerk van België tijdens de Eerste Wereldoorlog (met daarin opgenomen ‘De val van Antwerpen’ van Jozef Muls) POWELL, E. A., Een Amerikaanse reporter beleeft en beschrijft de strijd in Vlaanderen in 1914 (een herwerkte versie van het oorlogsdagboek van Amerikaans reporter Powell, voorzien van een historische inleiding) Vanaf mei 2014 kan je in de wandelboulevard van het MAS in Antwerpen een tentoonstelling bezoeken over de vluchtelingen van 1914-1918. Meer informatie op www.antwerpen1418.be.
59
Paneel 4: De Dodendraad (Uitleg kaart + foto dodendraad) Vanaf het najaar van 1914 was Antwerpen een bezette provincie, terwijl Nederland gedurende de hele oorlog onbezet en neutraal bleef. Vele Belgische jongemannen vluchtten over de grens naar Nederland om vervolgens via Engeland het Belgische leger te vervoegen. In de grensstreek tussen Nederland en Antwerpen bloeide de smokkel. Zowel levensmiddelen als poststukken en militaire inlichtingen werden de grens overgebracht. Om hieraan een einde te stellen, bouwden de Duitsers in de zomer van 1915 een draadversperring langsheen de hele Belgisch-Nederlandse grens. Sommige dorpen werden hierdoor dwars doormidden gesneden.
Om smokkel te voorkomen, bouwden de Duitsers een draadversperring langs de BelgischNederlandse grens. (Uitleg aanplakbiljet + houten raam + bord Achtung + Duitse grenswachters) De bezetter zorgde voor een strenge bewaking en plaatste de draadversperring onder hoogspanning. Toch bleven inwoners pogingen ondernemen om doorheen de versperring te geraken of om goederen en brieven de grens over te smokkelen. Handige grensbewoners richtten hiervoor zelfs gespecialiseerde koerierdiensten op. Met behulp van een houten plooiraam probeerde men door de versperring te kruipen zonder de elektrische bedrading aan te raken. Deze pogingen waren echter levensgevaarlijk. De dodendraad maakte vele slachtoffers door elektrocutie en wie er in slaagde om heelhuids doorheen de versperring te geraken, kon nog steeds neergeschoten worden door de grenswachters. Er zijn momenteel zo’n 900 dodelijke slachtoffers gedocumenteerd. Wellicht waren het er meer. De dodendraad eiste vele dodelijke slachtoffers. (Uitleg kaart) De gemeente Baarle-Hertog nam gedurende de oorlog een bijzondere positie in. Deze Belgische enclave bleef gedurende de hele oorlog onbezet. De Belgen maakten daar dankbaar gebruik van en installeerden er in 1915 een zendstation, buiten het bereik van de Duitsers. In Baarle-Hertog installeerden de Belgen een zendmast.
Aanvullende info: -
Op de website www.dodendraad.org van heemkring Amalia Van Solms vind je heel wat achtergrondinformatie over de dodendraad. In Zondereigen (deelgemeente van Baarle-Hertog) kan je het dodendraadpad volgen, een uitgestippelde route langsheen een deel van het traject waar de voormalige draadversperring liep. Meer informatie op www.dodendraad.org of bij de gemeente BaarleHertog.
60
Paneel 5: Duitse linies (Uitleg bunkers) Uit vrees voor een geallieerde aanval vanuit het neutrale Nederland, bouwde de Duitse bezetter in het noorden van het land een militaire verdedigingslinie van bunkers en loopgraven. In de provincie Antwerpen vinden we van deze linie nog resten terug in Antwerpen, Stabroek, Kapellen, Brasschaat, Schoten, Brecht, Rijkevorsel, Beerse, Turnhout en Oud-Turnhout. Uit vrees voor een geallieerde aanval vanuit Nederland bouwden de Duitsers een aantal bunkers. (Uitleg kaart + luchtfoto’s) De Duitsers wilden tijdens de oorlog de kwaliteit van hun eigen verdedigingslinie controleren en lieten daarom luchtfoto’s maken van de bunkers en loopgravenstelsels. Piloten kregen de opdracht om vanuit een vliegtuig de linies te fotograferen. Op basis van de foto’s kon het Duitse leger controleren of de bunkers bijvoorbeeld voldoende gecamoufleerd waren (met andere woorden: hoe slechter de bunkers zichtbaar waren op de foto’s, hoe beter). De zwart-wit foto’s op het tentoonstellingspaneel dateren uit begin 1918 en werden gemaakt door de Duitse legerfotograaf Joseph Zimmermann. De Duitsers lieten luchtfoto’s maken om de kwaliteit van hun verdedigingslinie te controleren.
Aanvullende info: -
-
-
Deze verdedigingslinie werd onlangs in kaart gebracht. Het boek Vergeten Linies. Antwerpse bunkers en loopgraven door de lens van Leutnant Zimmermann (1918) belicht dit goed bewaarde militaire erfgoed. Vanaf oktober 2014 kun je een bezoek brengen aan het ‘Loopgravenpad Mastenbos’ in Kapellen. Het parcours voert je langsheen een aantal bewaarde loopgraven en bunkers. Groepen kunnen daarvoor gebruik maken van een gespecialiseerde gids. Voor scholen komt er een begeleidend pakket, met achtergrondinformatie. Je kunt je bezoek nu al reserveren via dit mailadres:
[email protected]. Meer info via www.natuurenbos.be/mastenbos.
61
Paneel 6: Voeding en Levensmiddelen (Algemene uitleg) De oorlogsrealiteit ontwrichtte vrijwel onmiddellijk het economisch leven. De industrie kampte met een gebrek aan grondstoffen, de werkloosheid nam enorme proporties aan en de bezetter roomde door middel van opeisingen een deel van de landbouw- en industriële productie af. (Uitleg foto’s voedselbedeling) Plots werden heel wat mensen in bezet gebied geconfronteerd met armoede en een tekort aan levensmiddelen. Tal van hulpverleningsinitiatieven spanden zich in om de ergste nood te lenigen. Het Nationaal Hulp- en Voedingscomité, of kortweg het Komiteit, stond in voor het aantrekken van voedselhulp uit het buitenland. Er werden internationale steunacties op touw gezet om hulpgoederen aan ons land te leveren. Via regionale en lokale comités geraakten de hulpgoederen tot bij de bevolking. Zelfs basisvoedsel zoals brood was moeilijk te krijgen. Soepbedelingen zorgden overal voor lange wachtrijen en de verkoop van wit brood, dat door gemeenten als Geel en Turnhout uit Nederland werd ingevoerd, kon op een grote toeloop rekenen. Soepbedelingen en de verkoop van brood zorgden voor grote wachtrijen. (Uitleg bloemzak) Amerikaanse voedselhulp kwam vaak in de vorm van bloem, in bloemzakken met aangepaste opdruk. Op de afgebeelde bloemzak is nog vaag te lezen : BELGIAN RELIEF FLOUR. In België versierden vrijwilligers de bloemzakken vaak met geborduurde dankbetuigingen aan de Amerikanen. Deze werden vervolgens ofwel verkocht ten bate van hulp aan oorlogsslachtoffers, ofwel terug gezonden aan de Amerikaanse schenkers. Amerikaanse voedselhulp kwam vaak in de vorm van bloem. (Uitleg bloem- en broodkaart) Voedsel was gerantsoeneerd en de verdeling ervan werd nauwgezet geregistreerd. Wie over voldoende middelen beschikte, kocht levensmiddelen in de winkels van het comité (de zogenaamde Amerikaanse winkels). Wie geen geld had, kon rekenen op gratis voedselpakketten.
Aanvullende info: -
In online beeldbanken kan je interessante foto’s vinden van het dagelijks leven in bezet gebied: Erfgoedbank kempens karakter: http://www.kempenserfgoed.be Regio Mechelen: http://www.beeldbankmechelen.be Regio Noorderkempen: http://www.erfgoedbanknoorderkempen.be Een gedeelte van de fotocollectie van het Antwerpse stadsarchief is online raadpleegbaar: Beeldbank Felixarchief Antwerpen
-
De online databank Europeana verzamelt verhalen en illustraties uit de Eerste Wereldoorlog in heel Europa. Je kan documenten uit je eigen regio terugvinden door als zoekterm de naam van je gemeente in te geven. http://www.europeana1914-1918.eu/nl
62
Paneel 7: Leven onder de bezetter (Algemene inleiding) Niet alleen de schaarste bemoeilijkte het leven in bezet gebied, ook de opvorderingen van voedsel, de controles en de talloze nieuwe regels en beperkingen legden een zware druk op het leven van de mensen. (Uitleg Nader bericht betreffende het houden van duiven) Reeds in de beginperiode van de bezetting werd de duivensport streng gereglementeerd. Bij de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog stond de telefonie nog in haar kinderschoenen en was van andere moderne communicatiemiddelen nog geen sprake. In die periode speelden postduiven nog een rol in de communicatie. Duiven konden op onopvallende wijze grote afstanden overbruggen om geheime boodschappen over te brengen, zo vreesden de Duitsers. Daarom werd het houden van duiven aan strenge voorwaarden onderworpen. (Uitleg affiche proclamatie) Dit bericht verbiedt in strenge bewoordingen het verspreiden van nieuwsberichten over eventuele Duitse nederlagen. De berichtgeving wordt aan Duitse censuur onderworpen. De bezetter probeert de informatieverspreiding over de oorlog aan het front te controleren en kondigt in deze proclamatie aan dat het verboden is om ‘valse’ berichten over Duitse verliezen te verspreiden. Dit is slechts één voorbeeld van de strenge censuurregels die onder de bezetting werden ingevoerd. Ook de vrije pers werd aan banden gelegd. Kranten en tijdschriften werden gecensureerd. Heel wat kranten hielden dan ook op met publiceren; de bladen die wel bleven verschijnen, waren niet vrij in hun berichtgeving. (Uitleg affiches Vastenavond en halfvasten en Bekendmaking Vastenavond) Het carnavalsfeest en de bijhorende verkleedpartijen werden verboden. Merk op dat het ene verbod uitging van de Antwerpse burgemeester, met goedkeuring van de Duitsche overheid; het andere vertrok van de Duitse militaire overheid. De Belgische burgemeesters bleven op post tijdens de bezetting maar hun bewegingsvrijheid was beperkt. Ze moesten zich in grote mate schikken naar de orders van de Duitse bezetter. (Uitleg bekendmaking broodgraanoogst) Deze aanplakbrief meldt aan de bevolking dat de broodgraanoogst in beslag genomen zal worden. Wie graan of meel over de weg vervoert, moet een geleidebrief kunnen voorleggen. Zulke maatregelen geven een beeld van de strenge reglementering waar de hele voedselketen aan onderworpen werd. De voedselproductie werd nauwgezet geregistreerd, de prijzen lagen vast en levensmiddelen waren gerantsoeneerd. (Uitleg verordening gras) De Duitse militaire overheid dreigde met strenge straffen voor wie op eigen houtje het gras in openbare parken of grasvelden maaide. Zulke verordeningen tonen aan hoe groot de schaarste geweest moet zijn. Mensen zagen zich genoodzaakt om stiekem het gras in publieke parken te maaien, wilden ze aan voldoende voedsel voor hun vee geraken. Een veelheid aan verordeningen beperkte de bewegingsvrijheid van de Antwerpenaren. (Uitleg foto rechtbank) De Belgische gerecht bleef functioneren tijdens de oorlog. Daarnaast richtten de Duitsers eigen militaire rechtbanken in. In Antwerpen installeerde de bezetter een krijgsrechtbank in de raadszaal van het provinciehuis. Burgers die misdrijven tegen de Duitse bezetter begingen, moesten voor zo’n militair tribunaal verschijnen en werden dikwijls streng gestraft. Sommigen werden zelfs ter dood veroordeeld. De bezetter installeerde in Antwerpen een krijgsrechtbank.
63
Aanvullende info: -
-
-
-
Oorlogsverslaggevers en oorlogsfotografen spreken tot de verbeelding. Net als in andere conflicten, werden reporters tijdens de Eerste Wereldoorlog ingeschakeld in de propagandamachine en moesten ze rekening houden met censuur. In het Fotomuseum kan je een interactieve rondleiding en een atelier over oorlogsverslaggeving volgen. Meer info op www.fotomuseum.be. Kranten en tijdschriften uit de Eerste Wereldoorlog kan je vandaag nog steeds raadplegen in archieven en erfgoedbibliotheken. Sommige zijn ook digitaal raadpleegbaar. Op de website http://warpress.cegesoma.be/nl vind je heel wat informatie over de oorlogspers. Clandestiene kranten uit 1914-1918 kan je online raadplegen. Naar aanleiding van de herdenkingsperiode worden een aantal oorlogskranten heruitgegeven. Wekelijks kan je in de krantenwinkel De oorlogskranten kopen, een heruitgave van een aantal kranten zoals ze tussen 1918 en 1918 verschenen, voorzien van een katern met hedendaagse duiding. Aanplakbiljetten en verordeningen, zoals afgebeeld op het tentoonstellingspaneel, vind je terug in heel wat gemeentelijke archieven. In sommige gevallen zijn ze via het internet raadpleegbaar. De aanplakbiljetten die in het stadsarchief van Antwerpen bewaard worden zijn grotendeels te bekijken via de website www.felixarchief.be (je kan bijvoorbeeld via de digitale leeszaal zoeken op de term ‘oorlogsaffiches’).
64
Paneel 8: Noodwoningen en wederopbouw (Algemene inleiding) De grootste vernielingen in de provincie Antwerpen dateerden uit de eerste oorlogsmaanden. Zeker de gemeenten die in de nabijheid van een fort lagen, kregen zware klappen. Zij lagen tijdens het beleg van Antwerpen immers in de vuurlinie. Daarenboven vernielde het Belgische leger ook een aantal huizen. Ongeveer 5000 gebouwen geraakten volledig vernield en minstens 975 werden beschadigd. De nood aan nieuwe woningen was dan ook groot. (Uitleg foto Mechelen) Er werden tijdelijke noodwoningen of barakken gebouwd en reeds tijdens de oorlog begon men met de wederopbouw van verwoeste huizen. Na de bevrijding kozen heel wat steden en gemeenten voor een architectuur die nauw aansloot bij traditionele bouwstijlen uit de vooroorlogse periode. Op deze manier wilden ze letterlijk de sporen van de oorlog uitwissen en uitdrukking geven aan de overwinning van de eigen cultuur op die van de voormalige bezetter. De prentbriefkaart van Mechelen toont de zopas in traditionele stijl heropgebouwde huizen aan de IJzerenleen. Het schepenhuis (rechts op de foto) was nog in restauratie. De heropbouw gebeurde veelal in de traditionele, vooroorlogse bouwstijl. (Uitleg foto noodwoningen Lier) De woningnood in het zwaar getroffen Lier bleef ook na de oorlog bijzonder groot. In 1920 was er nog een tekort van zeker 1000 woningen. Tijdelijke barakken, zoals deze in de schaduw van de Sint-Gummaruskerk, moesten soelaas brengen. De woonomstandigheden waren primitief: zo kregen de bewoners van de noodwoningen die aan de Oever waren opgetrokken pas in de eerste helft van 1920 water ter beschikking. Voor drinkwater moesten ze nog steeds elders terecht. Noodwoningen moesten het tekort aan woningen compenseren. (Uitleg foto inscriptie O.S.B.) In het centrum van Lier begon men reeds tijdens de oorlog met de wederopbouw van verwoeste huizen. Op de Grote Markt verrezen met behulp van buitenlandse geldschieters nieuwe woningen uit het puin. Sommige gevels bevatten inscripties die verwezen naar de geldschieters: O.S.B. stond voor Oeuvre Suisse en Belgique, een comité dat in 1916 in het neutrale Zwitserland werd opgericht om de Belgische wederopbouw te ondersteunen. Tijdens de oorlog werd reeds begonnen met de wederopbouw. (Uitleg foto rode noodwoning) In 1916 richtte de Belgische regering het Koning Albertfonds op, dat de opdracht kreeg om de prangende woningnood aan te pakken. Het fonds ondersteunde de bouw van tijdelijke, demonteerbare noodwoningen. Vanaf 1925 werd de wederopbouw als voltooid beschouwd en moesten de barakken in theorie verkocht worden. In praktijk bleven ze vaak nog jaren bewoond of kregen ze een andere invulling. De voormalige noodwoning op de foto deed lang dienst als garage. Het Koning Albertfonds ondersteunde de bouw van tijdelijke, demonteerbare woningen. (Uitleg foto tuinwijk) Na de oorlog won het tuinwijkmodel aan populariteit. Tuinwijken moesten een tegenwicht vormen voor de armoedige arbeidersbuurten aan de rand van de steden. Deze nieuwe, planmatig aangelegde wijken moesten arbeiders de mogelijkheid geven om een comfortabele woning aan te schaffen in een buurt met veel groen. Op die manier hoopte men de arbeiders weg te houden uit de stedelijke volkswijken, die als broeihaarden van onrust en zedelijk verval werden 65
beschouwd. Met een gift van het Australisch comité bouwde men in Lier de tuinwijk Zuid-Australië, die in de Tweede Wereldoorlog echter volledig verwoest werd. Met een gift van het Australisch comité werd in Lier een tuinwijk gebouwd.
Aanvullende info: -
In het fort van Breendonk kan je vanaf 2015 een gereconstrueerde noodwoning bezoeken. www.breendonk.be. In heel wat gemeenten in de omgeving van de dubbele fortengordel rond Antwerpen vind je sporen van de wederopbouw. In de Inventaris onroerend erfgoed vind je huizen en woonwijken terug die gebouwd werden in het kader van de wederopbouw. https://inventaris.onroerenderfgoed.be.
66
Paneel 9: Wapenstilstand en herdenking (Algemene inleiding) Enkele dagen na de wapenstilstand van 11 november kwamen de eerste Belgische troepen aan in Antwerpen. Koning Albert werd triomfantelijk onthaald in de stad. Geleidelijk aan keerden ook de geïnterneerde soldaten en vluchtelingen terug. Overal vierde men feest, maar er werd ook gerouwd om de vele gesneuvelden. Gedenktekens, herdenkingsinitiatieven en voorzieningen voor oud-strijders moeten helpen om de traumatische oorlogsgebeurtenissen te verwerken en een plaats te geven in het collectieve geheugen. (Uitleg foto stoet Rijkevorsel + vredesfeest Geel + herdenking Turnhout) In de zomer van 1919 organiseerden heel wat gemeenten optochten en Vredesstoeten. Hier brachten de inwoners van Rijkevorsel de Duitse inval en de bezettingsperiode in herinnering. Er werd uiting gegeven aan dankbaarheid tegenover de eigen soldaten en de geallieerden (aan de boeg van het schip wappert een Amerikaanse vlag) maar ook het leed werd herdacht (let op de bordjes ‘weggevoerde werklieden’ en ‘Duitsche gruwelen’). De foto’s van de vredesstoet in Geel tonen gelijkaardige taferelen. In de jaren na de oorlog werden op tal van plaatsen oorlogsmonumenten en gedenktekens opgericht. In Turnhout werd een oorlogsmonument voor de gesneuvelden ingehuldigd op het Zegeplein. (Uitleg foto herdenkingsbord) In de provincieraadzaal die dienst had gedaan als Duitse krijgsrechtbank (zie paneel ‘Leven onder de bezetting’) kwam een gedenkteken om de burgers te herdenken die tijdens de oorlogsjaren door de krijgsrechtbank ter dood werden veroordeeld. Optochten en oorlogsmonumenten hielden de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog levendig.
Aanvullende info: -
In bijna alle steden en gemeenten vind je monumenten en gedenktekens die verwijzen naar de oorlog van 1914-1918. Op WegwijzerWOI kan je op zoek gaan naar de herdenkingsmonumenten en relicten in je eigen regio: www.WegwijzerWOI.be .
Algemeen De online zoekmachine www.wegwijzerwoi.be biedt de mogelijkheid om het grote WOI-aanbod, gaande van boeken tot podiumvoorstellingen, op basis van trefwoorden te doorzoeken. Wie meer informatie wenst over de Eerste Wereldoorlog in de provincie Antwerpen en over de activiteiten die in het kader van deze herdenkingsperiode zullen plaatsvinden, kan contact opnemen met het provinciaal projectteam Eerste Wereldoorlog: Dienst Erfgoed provincie Antwerpen
[email protected] tel. 03 240 55 61 www.antwerpen1914-1918.be
67
68