Gezondheids- en veiligheidshandleiding voor aannemers Deel 1 Januari 2014
Vervaldatum 1 februari 2015 Kopieën die voor en tot de vervaldatum zijn gepubliceerd dienen vernietigd te worden. Alleen het meest recente document van de DOHS-webshare en FCX.com zijn van toepassing
januari 2014 Rev. 5
1|P a g e
Januari 2014 Revisie 5
januari 2014 Rev. 5
2|P a g e
Projectnaam:
Projectnummer:
Projectmanager: E-mail: Telefoon:
Nummer voor noodgevallen:
Veiligheidscontactpersoon:
Contactpersoon voor wereldwijde logistieke keten:
Contactpersoon voor het milieu:
Een kopie van de meest recente Veiligheidshandleiding voor Aannemers Deel Een en Deel Twee (bestaand uit afzonderlijke documenten) moet ter plaatse beschikbaar zijn en beschikbaar voor naslag en inspectie gedurende het verloop van het project.
januari 2014 Rev. 5
3|P a g e
Revisiegeschiedenis
Rev 0 1 2
Sectie Eerste uitgave Sectie 1110 Sectie 1.3.1 pg 19
Omschrijving van de verandering
Datum van invoering
HDPE Buis Richtlijnen toegevoegd Zin toegevoegd: aannemer woont maandelijkse veiligheidsmeeting bij
Mei 2011 Januari 2012
Sectie 1.6 pg 20
Opsommingsteken toegevoegd: rapportage manuren Titel veranderd, zin toegevoegd: periodieke inspectie
Sectie 1.8 pg 21
3
Sectie 5.16 pg 61
Zin toegevoegd: inspectie elektrisch aangedreven gereedschap
Sectie 10.4
Woorden toegevoegd: Manipulatie van drugs/alcohol test
Sectie 11.3
Vernieuwde Blasting Richtlijnen toegevoegd
Sectie 11.6
Vernieuwde Besloten Ruimte Richtlijnen toegevoegd
Sectie 11.10
HDPE Buis Richtlijnen vervangen met huidige versie Andere bewoording gebruikt ter verduidelijking, geen verandering in beleid
Sectie 10.2 4
e
e
Sectie 2.2.1
6 van de maand veranderd in 5 van de maand
Sectie 5.19
Goede banden (meer dan 20/32“) veranderd in Goede banden (meer dan 2/32“)
Sectie 5.4 Sectie 10.2 Sectie 10.4
Februari 2013
Opsommingstekens verwijderd: Brandblusser en Eerstehulpkit
Wijziging in Elektrische Veiligheid: Sectie 5.4.1 toegevoegd
Bijlagen
Wijziging in beleid. Bewoording drugs- en alcoholbeleid toegvoegd
Appendix C
Zinnen toegevoegd ter verduidelijking
Appendix D
Alles opnieuw opgemaakt om een daadwerkelijke appendix te weerspiegelen
januari 2014 Rev. 5
Juli 2012
4|P a g e
Appendix F Appendix J
Volledige appendix vervangen door huidige Contractor Drilling & Blasting Guidelines Vervangen door herziene Fall Protection Guidelines Vervangen door herziene Confined Space Guidelines Nieuw toegevoegd: Bus Safety Policy
4.1
Appendix D
januari 2014 Rev. 5
Arbeid op werkhefplatforms en mobiele platforms opsommingsteken 3: het woord ‘niet’ toegevoegd.
Februari 2013
5|P a g e
5
Gewijzigde bijlagen
Afzonderlijke PDF’s van dit beleid/deze formulieren zijn Deel 2 van de handleiding (online)
Working at Heights
Confined Space
Surface Blasting
Hot Work
HDPE Pipe Safety
Bus Safety
Fatigue Management
Supervisor Incident Investigation Report
Team RCA
Sectie 1.1
Verwijzingen naar ‘beide delen’ nu in geheel Deel Een
Sectie 1.3
Definitie Veiligheidshandleiding voor Aannemers toegevoegd aan sectie 1.1 Nieuwe eerste paragraaf toegevoegd
Gehele document “Bevoegd persoon” is veranderd in “Gekwalificeerd persoon” Verwijzingen naar richtlijnen voor valbescherming vervangen door Beleid voor Werken op Hoogte Sectie 1.8 Sectie 4.5 Sectie 5.4 Sectie 5.5.1 Sectie 5.6.1 Sectie 5.7.1
Wijziging/herziening beleid voor vereisten vergunningen en goedkeuringsformulieren Wijziging/herziening beleid voor inspecties en gebreken van apparatuur Wijziging/herziening beleid voor gebruik van verlengingskabel Wijziging/herziening beleid voor beheer van cilinders (10e opsommingsteken) e
Wijziging/herziening beleid voor elektrisch gereedschap (3 opsommingsteken) e
Sectie 5.10
Wijziging/herziening beleid voor snelle ontkoppelingen (7 opsommingsteken) Wijziging/herziening beleid voor ontstekingsbronnen (laatste opsommingsteken) Bouwveiligheid hernoemd rd
Sectie 5.11.1 5.15.7 Sectie 5.19
Wijziging/herziening beleid voor Rebar (3 bullet point) e
Wijziging/herziening beleid voor valstopsystemen (4 opsommingsteken) Barricadering hernoemd
Appendix C
Wijziging/herziening beleid voor overige PPE beoordeeld door projectmanager van de site
Gewijzigde Appendix D
Wijziging/herziening beleid voor ROPS-certificeringssticker Deze appendix is nu de checklist voor steigers Deze appendix is nu een uitleg en overzicht van waar Deel Twee van de Veiligheidshandleiding voor Aannemers uit bestaat
januari 2014 Rev. 5
6|P a g e
Januari 2014
.............................................................. 1 Revisiegeschiedenis ......................................................................................................................... 4 Visie ............................................................................................................................................... 12 Missie ............................................................................................................................................. 12 Doelstellingen van de missie ......................................................................................................... 12 Beleidsverklaring ........................................................................................................................... 13 1.0 Beheer en verantwoordelijkheden ...................................................................................... 17 1.1 Definities ............................................................................................................................ 17 1.2 Verantwoordelijkheden van de Aannemer voor Gezondheid en Veiligheid (Health & Safety = H&S) .................................................................................................................... 17 1.3 Algemene Verantwoordelijkheden..................................................................................... 18 1.3.1 Specifieke Voorwaarden .......................................................................................... 19 1.3.2 Werknemers ............................................................................................................. 20 1.4 Verzekering ........................................................................................................................ 21 1.5 Algemene trainingvoorwaarden ......................................................................................... 21 1.6 Vergaderingen over Gezondheid en Veiligheid en Mededelingen over Gezondheid en Veiligheid ........................................................................................................................... 21 1.7 Werkopdrachten ................................................................................................................. 22 1.8 Vergunningen ..................................................................................................................... 22 1.9 Introductiecursus over Veiligheid ...................................................................................... 22 1.10 Voorbehoud van rechten .................................................................................................... 23 2.0 Handelen in Noodsituaties en Medische Procedures ......................................................... 24 2.1 Algemene Procedures......................................................................................................... 25 2.2 Rapportage van Incidenten ................................................................................................. 25 2.2.1 Maandelijks Frequentierapport ................................................................................ 26 3.0 Rollen en verantwoordelijkheden ...................................................................................... 27 3.1 Algemene Plichten ............................................................................................................. 28 3.2 Specifieke Verwachtingen ................................................................................................. 28 3.2.1 Directie/projectmanagement .................................................................................... 28 3.2.2 Projectsupervisie ...................................................................................................... 28 3.2.3 Alle werknemers ...................................................................................................... 29 3.2.4 Onderaannemers en leveranciers ............................................................................. 29 4.0 Beoordelingen en Inspecties .............................................................................................. 30 4.1 Dagelijkse Inspectie door de Supervisor ............................................................................ 31 4.2 Wekelijkse Zelfbeoordelingsinspectie ............................................................................... 31 4.3 Maandelijkse Projectinspectie ............................................................................................ 31 4.4 Apparatuur/materieel en Faciliteiten .................................................................................. 32 4.5 Externe inspecties............................................................................................................... 32 5.0 Veilige werkwijzen ............................................................................................................ 33 5.1 Doel .................................................................................................................................... 34 5.2 Gedragscode ....................................................................................................................... 34 5.3 Orde en Netheid ................................................................................................................. 34 5.4 Elektrische veiligheid ......................................................................................................... 35 januari 2014 Rev. 5
7|P a g e
5.5
Persgascilinders .................................................................................................................. 36 5.5.1 Vervoer en Verplaatsen van Cilinders ..................................................................... 36 5.6 Klein Gereedschap ............................................................................................................. 37 5.6.1 Elektrisch, Pneumatisch, Kruitschiet- en handgereedschap .................................... 37 5.6.2 Kruitschietgereedschap ............................................................................................ 39 5.6.3 Gebruiksvoorwaarden .............................................................................................. 39 5.6.4 Onderhoud................................................................................................................ 40 5.7 Lassen, Snijden en Branden ............................................................................................... 40 5.7.1 Heet-werkvergunning .............................................................................................. 40 5.7.2 Persoonlijke bescherming ........................................................................................ 42 5.8 Ladders ............................................................................................................................... 43 5.8.1 Fabrieksladders ........................................................................................................ 43 5.8.2 Trainingseisen voor Laddergebruik ......................................................................... 44 5.9 Steigers ............................................................................................................................... 44 5.10 Bouwveiligheid .................................................................................................................. 46 5.11 Vloer- en Wandopeningen ................................................................................................. 47 5.11.1 Afscherming ............................................................................................................. 47 5.11.2 Standaardleuningen .................................................................................................. 47 5.11.3 Trapleuningen .......................................................................................................... 48 5.11.4 Bedekte vloeropeningen........................................................................................... 48 5.11.5 Procedures tijdens projectactiviteiten ...................................................................... 48 5.11.6 Loopplanken en Openingen ..................................................................................... 49 5.12 Valbeveiligingseisen .......................................................................................................... 49 5.13 Montage van Staalconstructies ........................................................................................... 49 5.13.1 Permanente Vloeren ................................................................................................. 49 5.13.2 Tijdelijke Vloeren .................................................................................................... 49 5.13.3 Algemene Voorschriften .......................................................................................... 50 5.14 Graafwerkzaamheden en het Graven van Geulen .............................................................. 50 5.14.1 Vergunningen voor Graafwerkzaamheden ................................................................. 50 5.14.2 Locatie van ondergrondse infrastructuur (Blue Stake) ............................................ 51 5.14.3 Planning van Adequate Bescherming ...................................................................... 51 5.14.4 Het Installeren van de Bescherming ........................................................................ 52 5.14.5 Speciale Voorzorgsmaatregelen............................................................................... 52 5.14.6 Inspecties.................................................................................................................. 53 5.14.7 Nadat de Werkzaamheden zijn voltooid .................................................................. 53 5.14.8 Boorwerkzaamheden................................................................................................ 53 5.15 Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM) ........................................................... 54 5.15.1 Hoofdbescherming ................................................................................................... 54 5.15.2 Oog- en Gelaatsbescherming ................................................................................... 55 5.15.3 Adembescherming ................................................................................................... 55 5.15.4 Gehoorbescherming ................................................................................................. 56 5.15.5 Veiligheidsschoenen ................................................................................................ 56 5.15.6 Handschoenen en Handbescherming ....................................................................... 57 5.15.7 Andere Persoonlijke Beschermingsmiddelen .......................................................... 57 5.15.8 Onderhoud................................................................................................................ 57 5.16 Brandbeveiliging ...................................................................................................... 57 januari 2014 Rev. 5
8|P a g e
5.16.1 Specifieke Brandpreventiemaatregelen ................................................................... 58 5.16.2 Gebruik van Tijdelijke Draagbare Brandstoftanks onder Atmosferische Druk....... 58 5.17 Kraanveiligheid .................................................................................................................. 60 5.17.1 Mobiele Kraan – Opstelling Kraan .......................................................................... 60 5.17.2 Bepaling van Maximaal Draagvermogen ................................................................ 61 5.17.3 Kraaninspectie.......................................................................................................... 61 5.17.4 Documentatie voor Kranen ...................................................................................... 61 5.17.5 Kraanonderhoud ....................................................................................................... 61 5.17.6 Kraanopstelling – Stabiliteit Ondergrond ................................................................ 61 5.17.7 Berekenen van Belastingen ...................................................................................... 62 5.17.8 Stabiliteit Grond ....................................................................................................... 62 5.17.9 Mobiele Kraan ......................................................................................................... 62 5.17.9.1 Kwalificatie-eisen kraanmachinist ................................................................... 62 5.17.9.2 Werkprocedures ................................................................................................ 63 5.17.9.3 Voorschriften voor Hijsmiddelen ..................................................................... 63 5.17.9.4 Veilige Werkwijzen .......................................................................................... 64 5.17.9.5 Inspecties en Documentatie .............................................................................. 64 5.17.9.6 Aan Kranen Hangende Werkbakken ................................................................ 64 5.17.10 Vaste (niet mobiele) Kranen ................................................................................ 65 5.17.10.1 Kwalificatie-eisen kraanmachinist .................................................................. 65 5.17.10.2 Werkprocedures .............................................................................................. 65 5.17.10.3 Voorschriften voor Hijsmiddelen .................................................................... 66 5.17.10.4 Veilige Werkwijzen......................................................................................... 66 5.17.10.5 Inspecties en Documentatie ............................................................................. 67 5.17.10.6 Aan Kranen Hangende Werkbakken ............................................................... 67 5.18 Hygiëne .............................................................................................................................. 67 5.18.1 Drinkwater ............................................................................................................... 67 5.18.2 Milieu ....................................................................................................................... 68 5.19 Motorvoertuigen en Zwaar Materieel ...................................................................... 69 5.20 Bescherming van de Werknemers en de Gemeenschap ..................................................... 70 5.21 Werkzaamheden bij Verkeerswegen .................................................................................. 71 5.22 Sloopwerkzaamheden ........................................................................................................ 71 5.22.1 Openbare Voorzieningen ......................................................................................... 72 5.22.2 Processen.................................................................................................................. 72 5.22.3 Milieublootstellingen ............................................................................................... 72 5.22.4 Stofbeheersing.......................................................................................................... 72 5.23 Afstemming met de Fabriek ............................................................................................... 72 5.24 Springwerkzaamheden ....................................................................................................... 73 5.25 Mobiele Vergruizers........................................................................................................... 73 6.0 Gevarencommunicatie........................................................................................................ 74 6.1 Lijst van Gevaarlijke Stoffen ............................................................................................. 75 6.2 Veiligheidsinformatiebladen (SDS) ................................................................................... 75 6.3 Etiketten op Verpakking .................................................................................................... 75 6.4 Schriftelijk Gevarencommunicatieprogramma .................................................................. 76 6.5 Werknemerstraining ........................................................................................................... 76 7.0 Betreden van Besloten Ruimten ......................................................................................... 77 januari 2014 Rev. 5
9|P a g e
7.1
Verantwoordelijkheden ...................................................................................................... 78 7.1.1 Veiligheidsdeskundige van Aannemer op Site en Bevoegd Persoon ...................... 78 8.0 Beheersing Gevaarlijke Energie ......................................................................................... 80 8.1 Doel .................................................................................................................................... 81 8.2 Omvang .............................................................................................................................. 81 8.3 Definities ............................................................................................................................ 81 9.0 Ontruiming bij Calamiteiten 9.1 Doel ................................................................................ 84 9.2 Verantwoordelijkheden ...................................................................................................... 85 9.3 Procedure............................................................................................................................ 85 9.3.1 Alarm ....................................................................................................................... 85 9.3.2 Verzamelen .............................................................................................................. 85 9.4 Ontruimingsprocedures bij Calamiteiten ........................................................................... 86 9.4.1 Gebruikelijke Calamiteiten ...................................................................................... 86 9.4.2 Het Testen van het Alarmsysteem / Oefeningen ...................................................... 86 10.0 Het Testen op Alcohol en Drugs / Programma’s 10.1 Beleid ............................................ 88 10.2 Programma ter Preventie van Alcohol- en Drugsmisbruik ................................................ 89 10.2.1 Toepassing van het Programma ............................................................................... 89 10.3 Algemene Bepalingen ........................................................................................................ 89 10.3.1 Definities .................................................................................................................. 89 10.3.2 Voorgeschreven Medicijnen .................................................................................... 90 10.3.3 Screening op Drugs .................................................................................................. 90 10.4 Toezicht op Naleving ......................................................................................................... 91 11.0 Appendix ............................................................................................................................ 92 11.1 Sites die vallen onder de Voorschriften van de OHSA ...................................................... 93 Training .................................................................................................................................. 93 Eisen voor het aanleggen en bewaren van documentatiemateriaal voor Constructie ............ 94 Programma voor Veiligheid en Gezondheid van de Werkgever ........................................... 95 Inzet en Leiderschap van de Directie ................................................................................. 95 Toewijzen van Verantwoordelijkheid ................................................................................ 95 Vaststellen en Beheersen van Gevaren .............................................................................. 95 Training en Opleiding ........................................................................................................ 95 Het Bijhouden van Gegevens en Risicoanalyse................................................................. 95 Eerste Hulp en Medische Assistentie ................................................................................. 96 Melding .............................................................................................................................. 96 11.2 Sites die vallen onder de Voorschriften van de MSHA ..................................................... 96 CFR 30 Deel 41: Melding van Wettelijke Identiteit .......................................................... 96 CFR 30 Deel 43: Procedures voor het behandelen van klachten over gevaarlijke situaties96 CFR 30 Deel 45: Onafhankelijke Aannemers ................................................................... 96 CFR 30 Deel 48: Training en aanvullende training van “Mijnwerkers” ........................... 97 CFR 30 Deel 56 en 57: Voorschriften voor Veiligheid en Gezondheid bij Metalen en Niet-Metalen ...................................................................................................................... 97 CFR 30 Deel 50: Ongelukken, Letsels, Ziekten, Arbeidsgegevens en Kolenproductie in Mijnen ................................................................................................................................ 97 CFR 30 Deel 50.10: Onmiddellijke Melding ..................................................................... 98 CFR 30 Deel 50.2(h): Ongelukken die onmiddellijk gemeld dienen te worden ............... 98
januari 2014 Rev. 5
10 | P a g e
CFR 30 Deel 50.20: Het invullen en indienen van het MSHA meldingsformulier 7000-1 – Melding van een mijnongeluk, letsel en ziekte .................................................................. 99 Onderzoek van het Incident ............................................................................................... 99 11.3 Veiligheid bij Blasting (gecontroleerd opblazen) .............. Error! Bookmark not defined. 11.4 Valbeveiliging .................................................................... Error! Bookmark not defined. 11.5 Checklist voor Steigerveiligheid ........................................ Error! Bookmark not defined. 11.6 Richtlijnen voor Besloten Ruimten .................................... Error! Bookmark not defined. 11.7 Heet Werk & Vergunningsrichtlijnen ............................... Error! Bookmark not defined. 11.8 Incident Onderzoeksrapport Supervisor ............................. Error! Bookmark not defined. 11.9 Onderzoeksrapport Analyse van Kernoorzaak Incident door TeamError! Bookmark not defined. 11.10 Richtlijnen voor hanteren van HDPE buizen .................... Error! Bookmark not defined. Appendix C: Checklist voor Steigers Appendix D: Documenten in Deel Twee van de Veiligheidshandleiding voor Aannemers
januari 2014 Rev. 5
11 | P a g e
Visie In de Veiligheidshandleiding voor Aannemers van Freeport-McMoRan (FCX) worden projectvoorwaarden beschreven die bedoeld zijn om:
Het leven en de gezondheid te beschermen van de werknemers van FCX, de aannemers die op alle sites van FCX werkzaamheden uitvoeren en de gemeenschap in het algemeen Schade aan eigendommen, materialen, apparatuur en leveringen/voorraden te voorkomen De werkomgeving te beschermen Te voldoen aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving
Missie Het handhaven van een letselvrije en productieve werkomgeving door het actief stimuleren van gezondheids- en veiligheidsmaatregelen bij aannemers en leveranciers. Freeport-McMoRan streeft ernaar relaties tot stand te brengen met haar aannemers en leveranciers die gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen, samenwerking en communicatie in ons streven naar onze bedrijfsvisie van nul ongevallen, letsels, fatale ongelukken en beroepsziekten.
Doelstellingen van de missie
Het aanmoedigen van een veilige productie met als doel nul incidenten, letsels en beroepsziekten, met de nadruk op het uitsluiten van fatale incidenten. Het op één lijn brengen van de veiligheidsnormen van aannemers en leveranciers met de verwachtingen en opvattingen van Freeport-McMoRan Het stimuleren en verwezenlijken van een drugsvrije werkomgeving Het verminderen van de invloed van rechtszaken die veroorzaakt zijn door letsels van werknemers van aannemers en leveranciers Het benadrukken van de waarde van: Proactieve aanpak van risico Veiligheidsplanning voorafgaand aan een project of taak Introductiecursussen over veiligheid en trainingen in veiligheid Het onderzoeken en analyseren van incidenten Het constant communiceren van verwachtingen met betrekking tot veiligheid, en het toezicht houden op werknemers in verband daarmee Het voldoen aan of overtreffen van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften Naleving van alle gezondheids- en veiligheidsvoorwaarden van FreeportMcMoRan die gelden voor een specifieke site
januari 2014 Rev. 5
12 | P a g e
Deze doelstellingen moeten verwezenlijkt worden door de gezamenlijke inspanning van Freeport-McMoRan en haar contractpartners. Alle personen die op projecten van FreeportMcMoRan werken, dienen ervoor te zorgen dat de activiteiten die binnen het terrein van hun bekwaamheid en verantwoordelijkheid vallen, voldoen aan de veiligheids- en gezondheidseisen van deze handleiding. Het is de stellige overtuiging van Freeport-McMoRan dat alle incidenten voorkomen kunnen worden door de inzet, medewerking en samenwerking van alle betrokken partijen door: Het benadrukken van preventie door het nemen van proactieve stappen die de waarschijnlijkheid van een incident verminderen Het garanderen van de volledige toepassing en naleving van lokale en nationale wet- en regelgeving Het garanderen van de naleving van de onderdelen van deze handleiding naast alle veiligheids- en gezondheidseisen die gelden voor een specifieke site Het verstrekken van heldere en bondige instructies en het verantwoordelijk stellen van personen voor hun verantwoordelijkheden met betrekking tot veiligheid, met inbegrip van alle activiteiten binnen hun werkgebied Het verschaffen van alle adequate en noodzakelijke veiligheids- en gezondheidsmiddelen en leiding die nodig zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken Deze veiligheidshandleiding voor projecten wordt beschouwd als een van de contractdocumenten. Alle aannemers dienen, en zijn verplicht om, te garanderen dat hun werknemers, onderaannemers, leveranciers en bezoekers voldoen aan de voorwaarden van deze handleiding die van toepassing zijn op de uit te voeren werkzaamheden. De aannemer dient zich ook de eventuele veiligheids- en gezondheidsrichtlijnen van Freeport-McMoRan eigen te maken die gebonden zijn aan een specifieke site waar werkzaamheden uitgevoerd dienen te worden (i.e. LOTOTO, betreden van een besloten ruimte, werken op hoogte en graafwerkzaamheden). In het geval dat er sprake is van verschillen in details of voorwaarden tussen deze handleiding en een aan een specifieke site gebonden voorwaarde, geldt het striktere beleid. Het niet naleven van veiligheidsvoorwaarden zoals hierin beschreven kan leiden tot werkonderbrekingen of het verwijderen van de werknemer(s) en/of aannemer van het werkterrein. Indien er sprake is van het opzettelijk of herhaaldelijk niet naleven van voorwaarden, zal de aannemer weggestuurd worden. Nationale, regionale en plaatselijke regelgeving, internationale regelgeving en andere geldende veiligheidsvoorschriften al dan niet van de site maken deel uit van het contract. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het verschaffen van een veilige werkomgeving ligt bij iedere aannemer afzonderlijk en diens werknemers. Het naleven van de regels is de verantwoordelijkheid van elke aannemer. Deze handleiding dient niet te worden opgevat om federale, regionale of plaatselijke regels te vervangen. Noch is dit document een definitieve of volledige opsomming of beschrijving van de toepasselijke regels en regelgeving.
Beleidsverklaring Het is het doel van Freeport-McMoRan, en daarmee het doel van alle aannemers, werknemers en bezoekers op de site, om risico’s te beheersen en zo fatale incidenten en andere werkgerelateerde letsels te voorkomen en een veilige en gezonde werkomgeving te verschaffen. Er wordt van al januari 2014 Rev. 5
13 | P a g e
het personeel verwacht dat zij zich hiervoor zullen inzetten. Al het contractpersoneel dient veilig te werken en onmiddellijk onveilige situaties op te lossen of waargenomen risicovol gedrag op te heffen. OPMERKING: Alle aan het werk gerelateerde letsels en beroepsziekten (met inbegrip van alle ernstige bijna-incidenten), schade aan eigendommen, branden, etc. dienen volledig gerapporteerd te worden aan het sitemanagement van Freeport-McMoRan. Het verzuimen om letsels, ziekten of ernstige bijna-incidenten te rapporteren zal opgevat worden als een schending van de contractverplichtingen. Het melden van die gebeurtenissen dient onmiddellijk te geschieden.
januari 2014 Rev. 5
14 | P a g e
Ondernemingsbrede Verklaring van het Veiligheids- en Gezondheidsbeleid De veiligheid en gezondheid van alle werknemers van Freeport-McMoRan Copper & Gold Inc. hebben, samen met onze inzet voor het milieu, de hoogste prioriteit. Ons doel is nul letselgevallen op de werkplek en beroepsziekten. Natuurlijk zijn de productie en de kosten van wezenlijk belang voor het welzijn van de Onderneming, maar deze overwegingen moeten nooit boven de veiligheid, gezondheid van werknemers of het milieu gaan. Wij geloven dat alle letselgevallen en beroepsziekten te voorkomen zijn. We geloven bovendien dat veiligheids- en gezondheidsoverwegingen een integraal onderdeel zijn van, en verenigbaar zijn met, alle andere managementfuncties in de organisatie en dat het juiste veiligheids- en gezondheidsmanagement eerder de productie of kosten zal verbeteren dan negatief beïnvloeden. Het is een fundamenteel principe van ons beleid dat er wordt voldaan aan de toepasselijke interne en externe veiligheids- en gezondheidsnormen. Omdat veiligheid en gezondheid een verantwoordelijkheid is van het lijnmanagement, dient het veiligheids- en gezondheidsbeleid en de uitoefening actief te worden ondersteund door het management. Bovendien moet elke werknemer individuele verantwoordelijkheid voor de veiligheid nemen. Het is de taak van elke werknemer om een werkomgeving te creëren die waar mogelijk de gevaren voor beroepsmatige gezondheid en veiligheid elimineert. Indien een gevaar niet kan worden geëlimineerd, dan moeten werknemers samenwerken om er voor te zorgen dat dit effectief wordt beheerst. Het toekennen van verantwoordelijkheid en het bepalen van toerekenbaarheidsmaatregelen voor veiligheids- en gezondheidsprestaties moeten op alle managementniveaus worden vastgelegd. De Raad van Bestuur zal dit controleren en regelmatig gerapporteerd worden over de uitkomsten en resultaten. We zullen de voortgang meten om onze doelen te bereiken afgezet tegen regelmatig gevestigde normen. We zullen zorgen voor de training en bronnen die nodig zijn om onze normen voor veiligheid en gezondheid te behalen en het management zal toerekenbaar worden gehouden voor de resultaten. Het management moet zijn verantwoordelijkheden voor veiligheid en gezondheid op een tijdige, effectieve en doorlopende wijze uitvaardigen om zijn bijdrage te leveren aan het voorkomen van letsel en het behoud van de gezondheid van degenen die onder zijn supervisie staan. Werknemers zullen op de juiste wijze worden getraind en verantwoordelijk worden gehouden voor het volgen van alle voorgeschreven veiligheidsprocedures en praktijken. Er worden geen concessies gedaan aan veiligheids- en gezondheidsissues. Elke werknemer is verantwoordelijk voor zijn eigen persoonlijke veiligheid en de omgeving waarin hij werkt. Geen enkel werk zal als zo belangrijk worden beschouwd, en geen enkel schema als zo urgent, dat er geen tijd kan worden genomen om het werk op een veilige manier uit te voeren. Veilig werken is een werkvoorwaarde. Als een filosofische en praktische zaak zullen we alle aannemers die op onze faciliteiten werken verantwoordelijk houden voor hetzelfde niveau van veiligheid als we van onszelf verwachten. Alle contracten zullen specifieke veiligheidsvoorzieningen bevatten die zijn ontworpen om dit resultaat te bereiken.
januari 2014 Rev. 5
15 | P a g e
We zullen op een regelmatige basis uitvoerige veiligheidsinspecties en industriële gezondheidsinspecties uitvoeren bij onze operaties (zowel nationaal als internationaal) om de status van naleving van onze veiligheids- en gezondheidsprogramma’s te evalueren en we zullen die informatie met het hogere management communiceren. De staf van veiligheidsfunctionarissen die in onze bedrijfseenheden werkt, wordt belast met het assisteren van het lijnmanagement bij het behalen van hun veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen. Ze zullen het management voorzien van analyses, het management assisteren bij de ontwikkeling en het implementeren van effectieve veiligheidsprogramma’s, en zullen de methodes ontwerpen om de veiligheidsprestaties effectief te meten. Ze zullen ook resultaten analyseren en aanbevelingen doen om de prestaties te verbeteren. We zijn toegewijd om te zorgen voor een veilige en gezonde werkplek en om te zorgen voor adequate bronnen door middel van trainingprogramma’s, programma’s voor het stimuleren van de veiligheid, en programma’s voor beroepsmatige gezondheid om een erkend leiderschap te bereiken. We beschouwen veiligheids- en gezondheidsprogramma’s, zowel op als buiten het werk, als een investering in onze meest waardevolle bronnen - onze werknemers. Aangenomen door de Raad van Bestuur van Freeport-McMoRan Copper & Gold Inc. Datum: 31 juli 2007
januari 2014 Rev. 5
16 | P a g e
1.0 Beheer en verantwoordelijkheden 1.1
Definities
Aannemer - Projectmanager, algemene of hoofdaannemer, onderaannemer of leverancier die werkzaamheden op de site uitvoert. OPMERKING: Bezoekers, adviseurs, leverend personeel (zoals UPS of Federal Express; drankenleveranciers; leveranciers van papierproducten; sporadische behandelaars van reagentia [voor dit doel wordt sporadisch gedefinieerd als minder dan 6 dagen per jaar]), individuen die in kantoren, etc. werken, worden uitgezonderd van de eisen in de volgende secties: 1.3; 1,4; 1.6; 2.2.1; 3.2.2; 4.1; 4.2; 4.3; 6.4; 9.1; en 9.2, behalve indien anders wordt bepaald door de Projectmanager of behalve indien ze worden of zouden worden blootgesteld aan chemische en/of fysische industriële gevaren gedurende het verloop van de werkzaamheden die ze aan het uitvoeren zijn. De onderneming behoudt het recht voor in voorkomende gevallen of bij redelijke verdenking personen te visiteren op bedrijfseigendommen. Iedere persoon die weigert zich te onderwerpen aan visitering, of te voldoen aan de eis om te worden gevisiteerd zal de toegang tot het eigendom worden geweigerd. Eigenaar - De entiteit die de site en de algemene operaties bezit en bestuurt. Gekwalificeerd persoon - Een persoon aangewezen door de aannemer die, door middel van opleiding, training en ervaring in staat is om bestaande en voorspelbare gevaren in de omgeving of werkomstandigheden te identificeren die onhygiënisch, riskant of gevaarlijk zijn voor werknemers en die de bevoegdheid heeft om directe, corrigerende maatregelen te nemen om ze te elimineren; iemand die het vermogen en de ervaring heeft die hem of haar volledig kwalificeren om de taak die aan hem/haar is toegewezen uit te voeren. CSM – Veiligheidshandleiding voor Aannemers en de bijbehorende aanvullende documenten Acuut Gevaar – Een situatie of handeling die een situatie oplevert die onmiddellijk levensbedreigend is of een situatie die kan leiden tot ernstig letsel.
1.2 Verantwoordelijkheden van de Aannemer voor Gezondheid en Veiligheid (Health & Safety = H&S) Aannemers zijn verantwoordelijk voor het vaststellen, implementeren en handhaven van hun veiligheidsprogramma’s om de door Freeport-McMoRan geformuleerde doelen en doelstellingen te verwezenlijken, en voor het controleren van de programma’s van hun onderaannemers en
januari 2014 Rev. 5
17 | P a g e
leveranciers om te garanderen dat er aan de verwachtingen van Freeport-McMoRan wordt voldaan.
1.3
Algemene Verantwoordelijkheden
Het is de verantwoordelijkheid van de aannemer om vertrouwd te zijn met de bepalingen van deze Veiligheidshandleiding voor Aannemers en de bijbehorende aanvullende documenten (CSM) en de voorschriften ervan na te leven. Wanneer en waar een herziening van de CSM wordt doorgevoerd, zal de aannemer de wijzigingen implementeren die voortvloeien uit de herziening binnen 48 uur nadat hij van de desbetreffende herziening op de hoogte is gesteld. Implementatie omvat, maar is niet beperkt tot, training van personeel, verwerving van middelen, herziening van standaard werkinstructies, en alle andere handelingen die vereist zijn om aan de voorschriften van een beleidsmaatregel of richtlijn te voldoen. Voordat het werk ter plaatse wordt aangevangen, dient de aannemer een plaats-/taak/projectspecifiek veiligheidsplan op te stellen en ter beoordeling aan te bieden, dat de bedoelingen van de aannemer en het volledig voldoen aan de toepasselijke voorzorgen van deze handleiding met betrekking tot de omvang van het aangenomen werk volledig weerspiegelt. Opmerking: alleen van die onderdelen van deze handleiding, welke direct van toepassing zijn op het werk dat wordt gedaan door een aannemer wordt vereist dat ze worden opgenomen in het plaatsspecifieke veiligheidsplan, dat de veiligheidsrisico’s en de overeenkomstige beheersing of management van die risico’s identificeert. Het veiligheidsplan van de aannemer moet ook alle plaatsspecifieke H&S-maatregelen behandelen van Freeport-McMoRan faciliteiten die de eisen beschreven in deze handleiding te boven gaan. Bovendien zullen alle plaatsspecifieke H&Smaatregelen van Freeport-McMoRan die van toepassing zijn op de werkzaamheden die worden uitgevoerd en die niet worden geïdentificeerd in deze handleiding ook worden opgenomen in het veiligheidsplan van de aannemer. Aannemers dienen een conferentie over projectveiligheid met de contractprojectmanager van Freeport-McMoRan bij te wonen, waarbij het plaatsspecifieke veiligheidsplan van de aannemer zal worden besproken om er voor te zorgen dat het voldoet aan alle H&S-verwachtingen van Freeport-McMoRan en specifiek is voor het werk of de taak die wordt uitgevoerd. FCX zal alle plaatsspecifieke details die niet door het plan worden behandeld maar wel moeten worden behandeld met de aannemer communiceren. Veranderingen van het veiligheidsplan zullen tijdens deze vergadering definitief worden gemaakt. Amendementen of veranderingen van het plan die daarna volgen moeten ter beoordeling en goedkeuring worden aangeboden voordat ze worden geïmplementeerd. Iedere aannemer dient minimaal één fulltime bevoegde veiligheidsdeskundige te leveren indien het aantal arbeidskrachten van de aannemer bestaat uit 50 of meer werknemers. Voor iedere 250 werknemers extra dient een extra fulltime bevoegde veiligheidsdeskundige te worden aangewezen voor het project. Alle deskundigen van de aannemer voor gezondheid en veiligheid dienen door middel van opleiding, training en ervaring, in staat te zijn om: Bestaande of potentiële risico’s te identificeren, met inbegrip van onveilige handelingen, in de taken die uitgevoerd worden januari 2014 Rev. 5
18 | P a g e
Maatregelen te identificeren en te implementeren om de risico’s van taken te beperken Werksituaties te identificeren die onveilig, riskant of gevaarlijk zijn voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en de omgeving Het niet naleven van regels en richtlijnen voor gezondheid en veiligheid te identificeren, met inbegrip van risicovol gedrag Opdracht te geven om direct actie te ondernemen om een gezonde en veilige werkomgeving te handhaven
Alvorens met de werkzaamheden van het contract te starten, dienen de namen en referenties van alle H&S-deskundigen van de aannemer die op het project zullen worden ingezet, ter beoordeling aan de H&S-manager van Freeport-McMoRan van de betreffende site gegeven te worden.
1.3.1 Specifieke Voorwaarden Binnen 10 dagen nadat de aannemer bericht heeft ontvangen van de gunning van het contract, maar voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden, dient de aannemer een brief bij de vertegenwoordiger van Freeport-McMoRan in te dienen die getekend is door een directeur van het bedrijf waarin het volgende uiteengezet wordt: Een uiteenzetting van het H&S-beleid van het bedrijf Alle aannemers dienen ook: Te voldoen aan de geldende nationale en lokale H&S-wet- en regelgeving, de Veiligheidshandleiding voor Aannemers van Freeport-McMoRan , en eventuele eisen die door de plaatselijke onderneming van Freeport-McMoRan worden opgelegd waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Alle veiligheidshulpmiddelen voor persoonlijke bescherming te leveren die nodig zijn voor de werkzaamheden waarvoor zij verantwoordelijk zijn, met inbegrip van veiligheidsbrillen, veiligheidshelmen, veiligheidsschoeisel, valbeveiliging, ademhalingsbescherming en andere veiligheidsmiddelen voor zover noodzakelijk. Aan de hoogste normen voor wat betreft orde en netheid te voldoen. De werkomgeving dient opgeruimd gehouden te worden en al het afval dient opgeruimd te worden tijdens de voortgang van de werkzaamheden. Al het afval dient naar behoren te worden verwijderd, in overeenstemming met de voorschriften die op de desbetreffende site van toepassing zijn. De volledige verantwoordelijkheid te nemen voor het beheersen van risico’s en het uitvoeren van veiligheidsmaatregelen in de werkomgeving aangezien het analyseren van risico’s een sleutelonderdeel van het H&S-managementsysteem van Freeport-McMoRan vormt. Het personeel van Freeport-McMoRan op de site zal hierbij extra sturing geven door middel van o.a. hulpmiddelen voor het analyseren en beoordelen van risico’s en gevaren (Hazard Identification and Risk Assessment, HIRA, Last Minute Risk Assessment, LMRA). Te verifiëren dat alle werknemers die betrokken zijn bij het contract een introductiecursus over projectveiligheid hebben gekregen en andere training die vereist is voor de specifiek uit te voeren werkzaamheden (i.e. lockout/tagout/tryout (LOTO, het beheersen van gevaarlijke energie), het betreden van een besloten ruimte, het werken op hoogte,
januari 2014 Rev. 5
19 | P a g e
graafwerkzaamheden, etc.). De aannemer zal ook in het kader van de training controleren of de maatregelen worden begrepen. Een procedure te verschaffen voor disciplinaire maatregelen, waaronder indien nodig het verbieden van het betreden van de site voor personen die zich niet houden aan H&Sprocedures of richtlijnen voor drugs en alcohol, of op andere wijze op een onzorgvuldige of onveilige wijze werken. De eerstelijnsrespons te verschaffen voor noodgevallen (eerstehulpverlening, noodhulp, reactie op brand, etc.) en tegelijkertijd de respons op de FCX-site verzorgen voor aanvullende actie, behandeling en ondersteuning. Alle registers, gegevens en rapporten actueel en correct ingevuld te houden, op een veilige plaats op de site te bewaren en op een zodanige wijze te onderhouden dat deze gereed zijn voor beoordeling door wettelijke instanties of veiligheidsinstanties. Alle werkzaamheden op een bepaalde plaats stop te zetten indien een situatie wordt ontdekt die acuut gevaar oplevert, en correctiemaatregelen uit te voeren. De aannemer dient ervoor te zorgen dat onmiddellijk actie wordt ondernomen om alle onveilige handelingen en/of situaties te elimineren. Indien de aannemer correctiemaatregelen uitstelt of weigert uit te voeren, kan Freeport-McMoRan tot de volgende maatregelen overgaan: Het onmiddellijk stopzetten van alle activiteiten Het stoppen van de betaling voor het werk dat wordt uitgevoerd De situatie corrigeren en de aannemer de gemaakte kosten achteraf in rekening brengen
Iedere manager, supervisor, opdrachtgever of andere persoon die de leiding heeft van de aannemer die eist, goedkeurt, vraagt of toestaat dat werknemers deelnemen aan of werken in de nabijheid van onveilige handelingen, of werken in of in de nabijheid van onveilige situaties, zal onmiddellijk van de site verwijderd worden. Voor elke aannemer dient een vertegenwoordiger op management- of supervisorniveau regelmatig (zoals door de site bepaald) vergaderingen voor veiligheid op de site bij te wonen. Zij zijn hiervan vooraf in kennis gesteld.
1.3.2 Werknemers Van geen enkele werknemer mag geëist worden dat deze werkt in een onveilige omgeving en het mag geen enkele werknemer bewust worden toegestaan dat deze in een onveilige omgeving werkt. Iedere werknemer is verantwoordelijk voor het zich eigen maken van en zich houden aan de weten regelgeving die van toepassing is op zijn of haar werk, en voor het rapporteren van waargenomen of verwachte gevaren aan zijn of haar direct leidinggevende en het corrigeren daarvan. De aannemer is verantwoordelijk om voorafgaand aan de werkzaamheden te zorgen voor de eerste training over veiligheidsmaatregelen, risico’s van taken en maatregelen voor risicobeperking van het project. Indien nodig en vereist, zal ook een opfriscursus worden gegeven. januari 2014 Rev. 5
20 | P a g e
1.4
Verzekering
Afhankelijk van de aard van het werk en de details van het contract, mag de contractadministrator van Freeport-McMoRan op de site iedere aannemer of onderaannemer verplichten een bewijs te laten zien van verzekering of details omtrent wijzigingen in ervaring. Aannemers dienen een bewijs van verzekering te overleggen tijdens de aanbiedingsfase van de contractonderhandelingen en een dergelijke dekking tijdens de gehele duur van het contract te handhaven.
1.5
Algemene trainingvoorwaarden
Iedere aannemer dient regelmatig en doorlopend H&S-training voor al zijn werknemers te verzorgen, en toezicht te houden op de trainingsprogramma’s van de onderaannemers. De training dient een introductiecursus met betrekking tot veiligheid op de site te omvatten en training voor specifieke taken zoals vereist door veiligheidsinstanties of zoals vastgesteld in de Veiligheidshandleiding voor Aannemers van Freeport-McMoRan. Alle trainingen dienen geregistreerd te worden en er dient een procedure ingesteld te worden die een snelle verificatie mogelijk maakt van de trainingen die een persoon heeft genoten. Een persoon die geen introductiecursus omtrent veiligheid heeft gekregen zoals vereist in deze handleiding en door de toezichthoudende overheidsinstanties, mag geen werkzaamheden uitvoeren op een eigendom van Freeport-McMoRan. Iedere werknemer van de aannemer dient te allen tijde een bewijs van genoten trainingen bij zich te dragen wanneer hij of zij zich op de site bevindt en er dient zich te allen tijde een bewijs van genoten trainingen in de dossiers van de aannemer te bevinden. Speciale training of training omtrent het voldoen aan regelgeving dient te worden uitgevoerd door een gekwalificeerd persoon en dient te worden voltooid voordat de werknemer van de aannemer de taak uitvoert.
1.6 Vergaderingen over Gezondheid en Veiligheid en Mededelingen over Gezondheid en Veiligheid Van alle veiligheidsvergaderingen dienen verslagen gemaakt te worden. Het bewaren van verslagen, documenten en relevante gegevens dient overeenkomstig de eisen van het contract plaats te vinden. Op de site zullen regelmatig veiligheidsvergaderingen gehouden worden voor al het personeel. Deze bestaan minimaal uit: “Tailgate” (= op de werkplek) Veiligheidsvergaderingen: Iedere supervisor dient op zijn minst iedere week een veiligheidsvergadering/taaktrainingvergadering te houden in zijn of haar werkomgeving. Onderwerpen die aan de orde dienen te komen zijn o.a. veiligheidsprocedures die van toepassing zijn op de activiteiten van de ploeg, waarbij de nadruk ligt op risico’s van de uit te voeren werkzaamheden en maatregelen om de desbetreffende risico’s te beperken, veilige werkprocedures en potentiële gevaren. Maandelijkse Veiligheidsvergaderingen voor de Supervisors: Iedere aannemer dient iedere maand een vergadering te houden voor alle supervisors en managers om de veiligheidsstatistieken en veiligheidsincidenten te bespreken, de aandachtspunten voor januari 2014 Rev. 5
21 | P a g e
1.7
wat betreft veiligheid te bespreken, en actieplannen te ontwikkelen om de H&Sdoelstellingen voor het project te realiseren. Actiepunten dienen te worden vastgelegd en bijgehouden tot zij zijn afgerond. De H&S-vertegenwoordigers van Freeport-McMoRan dienen voor deze maandelijkse vergaderingen uitgenodigd te worden. Mededelingen over Veiligheid: Iedere aannemer is verantwoordelijk voor het verstrekken van relevante informatie over gezondheid en veiligheid aan diens werknemers voor zover noodzakelijk met betrekking tot: informatie over nationale H&S-voorschriften, veiligheidsinformatie die specifiek voor het bedrijf geldt, posters ter bewustmaking, mededelingen over incidenten op de werkplek, etc. Dit kan gerealiseerd worden door middel van het gebruik van strategisch opgestelde mededelingenborden voor de werknemers. Indien er een veiligheidsvergadering voor FCX-aannemers wordt gehouden, moet er een vertegenwoordiger van het management van de aannemer deelnemen. Manuren dienen voor de 9e van elke maand te worden ingediend.
Werkopdrachten
Bij alle werkopdrachten, ongeacht het niveau van de activiteit, dient specifiek aandacht aan veiligheid besteed te worden. Werknemers dienen direct toegang te hebben tot schriftelijke veiligheidsprocedures en/of richtlijnen die van toepassing zijn op het uit te voeren werk en Material Safety Data Sheets (MSDS, veiligheidsinformatiebladen) indien chemicaliën of gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Indien mondelinge in plaats van schriftelijke veiligheidsinstructies worden verstrekt, moeten de werknemers deze kunnen herhalen om zo te laten zien dat zij de kritische veiligheidsrichtlijnen hebben begrepen en onderschrijven.
1.8
Vergunningen
De aannemer dient specifieke certificeringen te verstrekken en de vereiste vergunningen in stand te houden. De projectmanager dient de certificering en vergunningen die vereist zijn voor het project te identificeren. Vergunningen/formulieren dienen te worden beoordeeld door gezondheid en veiligheid ter plaatse. Voorbeelden van activiteiten waarvoor een vergunning vereist is, zijn o.a. maar niet uitsluitend: betreden van een besloten ruimte, heet werk, graafwerkzaamheden en hijswerkzaamheden. Voorbeelden van activiteiten waarvoor een certificering vereist is, zijn o.a. maar niet uitsluitend: het bedienen van kranen, hijstoestellen en vorkheftrucks, en het uitvoeren van blasting-activiteiten (gecontroleerd opblazen). Daarnaast is voor bepaalde tijdelijke of mobiele eenheden (bijvoorbeeld boilers, brekers, etc.) mogelijk een vergunning en goedkeuring van lokale overheidsinstanties vereist voordat ze op de site in gebruik worden genomen. Neem contact op met FCX Health and Safety voor meer informatie over deze specifieke vereisten.
1.9
Introductiecursus over Veiligheid
januari 2014 Rev. 5
22 | P a g e
Contractpersoneel dat nieuw is, promotie heeft gekregen en/of is overgeplaatst, en werkzaam zal zijn op eigendom van Freeport-McMoRan dient volledig geïnstrueerd te zijn over de veiligheidsgebruiken die vereist zijn bij hun werkzaamheden. Alle werknemers dienen een introductiecursus te ontvangen voordat zij aan hun werkzaamheden beginnen. Bezoekers dienen een introductiecursus te ontvangen voordat zij het kantoorgedeelte verlaten of zij moeten begeleid worden tijdens hun bezoek aan de site. In de introductiecursus voor nieuw personeel op de site moeten de belangrijkste veiligheidsvoorschriften van de site worden besproken. De introductiecursus over veiligheid moet gegeven worden door de Veiligheidsafdeling van Freeport-McMoRan van de site of de bevoegde trainer van de aannemer als onderdeel van de introductiecursus op de site. Bewijs van dergelijke training moet in de dossiers worden opgenomen. Bij de introductiecursus dient ten minste het volgende aan de orde te komen, voor zover van toepassing: Gevaren die specifiek voor de site gelden Procedures voor het rapporteren van incidenten Procedures voor evacuatie in noodsituaties Het rapporteren van onveilige handelingen of situaties Het verkrijgen van eerste hulp of het inschakelen van noodhulp Standaardeisen met betrekking tot gevarencommunicatie Signalen bij gecontroleerd opblazen en responsprocedures Eisen met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen Vaststellen van gevaren op de werkplek, risico’s en beheersen van de desbetreffende risico's Beleid met betrekking tot drugs en alcohol Algemene veiligheidsregels en -verantwoordelijkheden /Codes voor Veilig Werken Brandpreventie en procedures voor het verlaten van de werkplek De verschillende veiligheidsprocedures die gelden voor de verschillende specifieke functies Procedures voor de hoofdwegen Milieuprocedures Werken in de omgeving van zwaar materieel Toepasselijke algemene belangrijke risico’s (zie Sectie 2)
1.10 Voorbehoud van rechten Freeport-McMoRan behoudt zich het recht voor te allen tijde richtlijnen en procedures toe te voegen, uit te breiden, te wijzigen, te herzien of af te wijken van richtlijnen en procedures, en aanvullende veiligheidsnormen af te kondigen tijdens de duur van het project. De wijziging zal op passende wijze bekend worden gemaakt voor onmiddellijke invoering en communicatie aan werknemers van de aannemer.
januari 2014 Rev. 5
23 | P a g e
2.0 Handelen in Noodsituaties en Medische Procedures
januari 2014 Rev. 5
24 | P a g e
2.1
2.2
Algemene Procedures In het geval van een ernstig letsel, dient personeel van de aannemer dat daartoe bevoegd is eerste hulp te bieden aan eventuele slachtoffers en direct het responssysteem voor noodsituaties van de site te activeren. Het personeel van de aannemer dient onmiddellijk contact op te nemen met de Veiligheidsafdeling van Freeport-McMoRan, de veiligheidsdeskundige van hun verzekeringsmaatschappij en de projectmanager van Freeport-McMoRan. De directie van Freeport-McMoRan zal eventuele vragen van de media of mededelingen afhandelen en andere besluiten nemen die van cruciaal belang zijn voor de gehele site. Alarmnummers dienen te worden vermeld in alle kantines en vergaderruimten alsmede andere locaties waar mogelijk een vaste telefoonlijn beschikbaar is. Niets mag van zijn plaats worden gehaald of verwijderd en de omgeving moet worden afgezet na de evacuatie van de gewonde werknemer totdat er een grondig onderzoek is uitgevoerd door alle overheidsinstanties en de vertegenwoordigers van FreeportMcMoRan. De site kan alleen door de opdrachtgever vrijgegeven worden.
Rapportage van Incidenten Alle werknemers dienen incidenten (met inbegrip van bijna-incidenten) onmiddellijk te rapporteren aan hun supervisor, hoe onbeduidend ook. Alle incidenten dienen ook onmiddellijk gerapporteerd te worden aan de Veiligheidsafdeling van FreeportMcMoRan. Het kan zijn dat ernstige incidenten “onmiddellijk” gemeld moeten worden bij lokale of nationale instanties. Het is de verantwoordelijkheid van iedere aannemer om vast te stellen wat “onmiddellijke” melding inhoudt, aan wie het gemeld moet worden en wat de tijdslimieten zijn (15 minuten in sommige gevallen bij de MSHA). De vertegenwoordigers van Freeport-McMoRan dienen van deze meldingen op de hoogte gesteld te worden voordat de desbetreffende instantie ingelicht wordt. In sommige gevallen is het mogelijk dat de werknemers op locatie contact opnemen met de instantie. Raadpleeg de H&S ter plekke voor meer informatie over voorschriften die op de desbetreffende site van toepassing zijn. Binnen 24 uur dient een ingevuld “Incidentrapportageformulier” van alle letsels aan de Veiligheidsafdeling van Freeport-McMoRan van de site te worden verstrekt, ongeacht de ernst ervan. De aannemer dient de dossierinformatie en de details van een incident te coördineren met gebruik van het Incidentrapportageformulier. (Opmerking: Sommige incidenten op eigendommen die vallen onder de veiligheidsvoorschriften van de MSHA dienen “onmiddellijk” aan de MSHA gemeld te worden. De aannemers dienen op de hoogte te zijn van deze meldingseisen.) Er dient onmiddellijk een onderzoek naar alle incidenten ingesteld te worden om na te gaan of deze tot een fataal incident hadden kunnen leiden. Een potentieel fataal incident kan een bijna-incident of beschadiging van eigendom zijn waarbij geen daadwerkelijk letsel is opgetreden. De vaststelling ervan wordt gebaseerd op de potentiële ernst, niet de daadwerkelijke ernst. Na dergelijke incidenten dient de aannemer onmiddellijk contact op
januari 2014 Rev. 5
25 | P a g e
te nemen met de veiligheidsafdeling van de site en de projectmanager van FreeportMcMoRan, zodat zij kunnen helpen met het onderzoek. In dergelijke gevallen wordt het incident even grondig onderzocht als wanneer er daadwerkelijk een fataal incident had plaatsgevonden. Actieplannen dienen ontwikkeld en geïmplementeerd te worden om herhaling te voorkomen. Van de onderzoeken dienen rapporten opgesteld te worden die op de site bewaard dienen te worden ter inzage. FCX beschouwt dergelijke incidenten als mogelijkheden om daadwerkelijke fatale incidenten te voorkomen, dus het is essentieel dat deze worden gerapporteerd. Verzuimen om letsel, ziektes of belangrijke incidenten op de werkplek onmiddellijk te melden kunnen leiden tot het annuleren van het contract.
2.2.1 Maandelijks Frequentierapport
Alle aannemers dienen aan de veiligheidsafdeling van Freeport-McMoRan een maandelijkse samenvatting te verstrekken van de resultaten op het project voor wat betreft de veiligheid, met inbegrip van het volgende:
Aantal letsels waardoor tijd verloren is gegaan Aantal letsels die een medische behandeling vereisten Aantal beroepsziekten Aantal letsels die eerste hulp vereisten Aantal uren dat is gewerkt door personeel van de aannemer (Opmerking: De gerapporteerde uren en letsels gelden specifiek voor de locatie waar het contractuele werk wordt uitgevoerd). Brandincidenten Schade aan voertuigen Schade aan eigendommen Maandelijkse rapportsamenvattingen dienen niet later dan de 6e van de volgende maand te worden opgeleverd (Opmerking: Deze rapporten dienen specifiek voor de site te zijn en geen gegevens over de volle breedte van het bedrijf te betreffen).
januari 2014 Rev. 5
26 | P a g e
3.0 Rollen en verantwoordelijkheden
januari 2014 Rev. 5
27 | P a g e
3.1
Algemene Plichten
Het beleid van Freeport-McMoRan is erop gericht een veilige en gezonde werkomgeving te verschaffen voor alle werknemers. Aannemers dienen: Zich te houden aan alle lokale en nationale voorschriften voor zover zij van toepassing zijn op constructie- en andere contractgerelateerde activiteiten De gemeenschap te beschermen tegen eventuele gevaren die het gevolg zijn van de activiteiten van de aannemer
3.2
Specifieke Verwachtingen
Om deze doelstellingen te bevorderen zijn de volgende verantwoordelijkheden toegekend:
3.2.1 Directie/projectmanagement
Het vaststellen van voorschriften en programma’s om veiligheid te bevorderen en het bekendmaken van deze voorschriften en programma’s aan alle werknemers Personen verantwoordelijk stellen voor het vervullen van hun H&Sverantwoordelijkheden Het beschikbaar stellen van de noodzakelijke trainingen voor werknemers zodat zij hun taken veilig kunnen uitvoeren Het eisen van onderaannemers, bij contract, en van materiaalleveranciers, via inkoopvoorwaarden, dat zij de veiligheidsvoorschriften van hun bedrijf en die van Freeport-McMoRan naleven Het verschaffen van een veilige en gezonde werkomgeving Het regelmatig uitvoeren van veiligheidsinspecties op de site, het vastleggen van alle belangrijke gegevens, en het programma voortdurend controleren op effectiviteit
3.2.2 Projectsupervisie
Ervoor zorgen dat de vastgestelde veiligheidsvoorschriften bij alle werkzaamheden worden nageleefd Volledig verantwoordelijk voor H&S tijdens de uitvoering van het werk en ervoor zorgen dat tekortkomingen in de veiligheid worden gecorrigeerd Handelingen en gedrag van werknemers controleren Analyseren en onderzoeken van incidenten, toezicht houden op de correctie van onveilige werkwijzen en indienen van incidentrapporten Het regelmatig houden van veiligheidsvergaderingen op de site en werknemers goed voorlichten over veiligheidsvoorschriften De naleving van veiligheidsnormen eisen van onderaannemers Nieuwe en bestaande medewerkers die een nieuwe taak moeten uitvoeren, instrueren over veilige werkwijzen
januari 2014 Rev. 5
28 | P a g e
Ervoor zorgen dat er persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn en dat deze correct gebruikt worden Zorgen voor directe medische hulp voor gewonde werknemers Zorgen voor een regelmatige en grondige communicatie met de FCX-projectmanager
3.2.3 Alle werknemers
Fit en goed uitgerust op het werk verschijnen, zonder onder invloed van alcohol of schadelijke drugs/medicijnen te verkeren Veilig werken om je eigen veiligheid en die van collega’s en anderen te garanderen Het vragen van hulp bij onzekerheid over het veilig uitvoeren van een taak Het corrigeren van onveilige handelingen of situaties binnen het direct uit te voeren werk Het melden van ongecorrigeerde onveilige handelingen of situaties aan de juiste supervisor Alle veiligheidsmiddelen gebruiken en onderhouden zoals voorgeschreven Het naleven van alle veiligheidsvoorschriften en het schoon en vrij van afval en obstakels houden van de werkomgeving Vastgestelde veiligheidsmaatregelen toepassen om risico’s van de uitgevoerde werkzaamheden te beperken Wanneer het werk niet veilig kan worden voortgezet, moeten werknemers hun supervisor inlichten en het werk staken totdat de noodzakelijke stappen zijn genomen om de gevaren aan te pakken en te corrigeren.
3.2.4 Onderaannemers en leveranciers
Zich houden aan de veiligheidsvoorschriften, -wetten en -richtlijnen van alle wettelijke instanties en Freeport-McMoRan Zich inschrijven bij de leiding van de site alvorens de site te betreden Het informeren van de verantwoordelijke aannemer over alle letsels bij werknemers Het aan de verantwoordelijke aannemer melden van door u opgemerkte onveilige situaties Het personeel van onderaannemers/leveranciers (supervisors en personeel op uurloonbasis) is verantwoordelijk en toerekenbaar voor de eigen veiligheid.
januari 2014 Rev. 5
29 | P a g e
4.0 Beoordelingen en Inspecties
januari 2014 Rev. 5
30 | P a g e
Periodieke H&S-inspecties van de projectwerkgebieden waar verslag van is opgemaakt, zijn een belangrijk instrument om de H&S-prestaties te meten. Deze inspecties zijn essentieel om tekortkomingen vast te stellen die gecorrigeerd moeten worden, trends te identificeren en te volgen, de effectiviteit van training en H&S-procedures te evalueren en naleving van veiligheidsvoorschriften te garanderen. Audits en inspecties moeten ook positieve elementen in de H&S-prestaties identificeren om zo mee te helpen aan het opbouwen en in stand houden van een positieve veiligheidscultuur. Medewerkers aan het project moeten de gelegenheid krijgen om mee te werken aan deze audits en inspecties. Hieronder volgt een opsomming van de vereiste inspecties.
4.1
Dagelijkse Inspectie door de Supervisor
De supervisors van de aannemer (of degene die hij daartoe heeft aangesteld) dienen dagelijks inspecties uit te voeren van de werkgebieden om onveilige omstandigheden en werkwijzen te identificeren en beheersen. Van deze inspecties dient schriftelijk verslag te worden uitgebracht. Dossiers dienen gedurende minimaal een jaar te worden bewaard, behalve indien een langere periode wordt vereist door regelgevende autoriteiten of beleid op de site. Zaken die niet zijn nagekomen moeten vermeld worden in een inspectieregister en herstelmaatregelen moeten worden vastgesteld en gevolgd tot deze zijn afgerond. Defecten die worden geïdentificeerd tijdens de inspecties dienen te worden gecorrigeerd voordat de werkzaamheden voortgezet worden.
4.2
Wekelijkse Zelfbeoordelingsinspectie
De H&S-deskundige van de aannemer en/of degene(n) die hij hiertoe heeft aangesteld dient/dienen wekelijks zelfbeoordelingsinspecties uit te voeren van alle werkgebieden om de H&S-prestaties te beoordelen. De aannemer dient een inspectieschema en de te inspecteren ruimten vast te stellen, en dit schema uit te delen aan alle inspecteurs. De zelfbeoordelingsinspecties dienen tezamen met de betrokken lijnsupervisor te worden uitgevoerd zodat eventuele gebreken direct kunnen worden gecorrigeerd en een goede prestatie direct kan worden erkend. Zaken die niet zijn nagekomen moeten vermeld worden in een inspectieregister en herstelmaatregelen moeten worden vastgesteld en gevolgd tot deze zijn afgerond. De aannemer dient iedere week een samenvatting van de inspectiebevindingen aan de projectmanager te verstrekken. Periodiek dienen de inspectiebevindingen ook ter beoordeling aan het H&S-personeel van Freeport-McMoRan beschikbaar te worden gesteld.
4.3
Maandelijkse Projectinspectie
De projectmanager en de sitemanager dienen gezamenlijk een maandelijkse H&S-inspectie van de site te organiseren en uit te voeren. De supervisors en veiligheidsdeskundigen (aannemer en januari 2014 Rev. 5
31 | P a g e
FCX) dienen hen te vergezellen in hun eigen werkgebied. De resultaten van de inspectie moeten geregistreerd worden en herstelmaatregelen moeten worden vastgesteld en gevolgd tot deze zijn afgerond.
4.4
Apparatuur/materieel en Faciliteiten
Alle aannemers dienen apparatuur/materieel en faciliteiten te bedienen, inspecteren en onderhouden volgens de criteria zoals aangegeven in deze handleiding, en zoals voorgeschreven door de geldende nationale en lokale H&S-voorschriften, en zoals aanbevolen door de fabrikanten van de apparatuur / het materieel. In geval van tegenstrijdigheid, geldt het striktere voorschrift. Alle apparatuur die op de site wordt gebracht, welke inspecties vereist (dagelijks, maandelijks, jaarlijks, etc.) dient te worden vergezeld door die documentatie en dient op verzoek beschikbaar te worden gesteld voor beoordeling. Uitrusting die is toegevoegd of veranderd nadat het project is gestart dient door de aannemer te worden geïdentificeerd en is onderhevig aan dezelfde eisen. Elke operator van stationaire apparatuur en rijdend materieel dient aan het begin van de ploegendienst voordat met het werk begonnen wordt een inspectieformulier over de apparatuur / het materieel in te vullen. Op het inspectieformulier moet ruimte zijn voor opmerkingen van de operator, zodat tekortkomingen kunnen worden vermeld. Zaken die een acuut veiligheidsrisico vormen, moeten gecorrigeerd worden voordat de betreffende apparatuur / het betreffende materieel weer in gebruik wordt genomen. Het systeem moet ervoor zorgen dat problemen direct worden opgelost en dat hier correct verslag van wordt opgemaakt. De inspectieformulieren dienen een jaar lang te worden bewaard en alle herstelmaatregelen dienen op de inspectiekaart(en) vermeld te worden.
4.5
Externe inspecties
H&S-deskundigen en/of Contract Administrators van Freeport-McMoRan zullen periodiek uitgebreide veiligheidsinspecties uitvoeren van de werkgebieden van de aannemer. Van eventuele tekortkomingen zal verslag worden opgemaakt. De aannemer dient binnen 72 uur schriftelijk te reageren over de genomen herstelmaatregelen en voor zover noodzakelijk zullen vervolginspecties worden uitgevoerd. FCX behoudt zich het recht voor om middelen te inspecteren voordat ze worden toegelaten op het terrein van FCX en op enigerlei moment tijdens het gebruik van de middelen op het terrein. Middelen die gebreken blijken te vertonen, worden gemarkeerd om buiten gebruik te worden gesteld of van het terrein te worden verwijderd totdat de desbetreffende gebreken zijn verholpen.
januari 2014 Rev. 5
32 | P a g e
5.0 Veilige werkwijzen
januari 2014 Rev. 5
33 | P a g e
Freeport-McMoRan streeft naar nul fatale incidenten en in het algemeen nul incidenten, letsels, en beroepsziekten. Ieder getal anders dan nul is gewoonweg niet acceptabel. Zero and Beyond betekent het integreren van de aandacht voor veiligheid in alle aspecten van ons werk en het in de praktijk brengen van deze filosofie buiten de werkplek in alles wat wij thuis doen en in de gemeenschap waarin wij leven.
5.1
Doel
Het doel van deze veilige werkwijzen is het bewust maken van alle werknemers van veiligheid op de werkplek en hoe zij hun eigen veiligheid en die van hun collega’s kunnen garanderen. Iedere werknemer dient de veilige werkwijzen te begrijpen die gelden voor de taken die hem zijn opgedragen en zich daaraan te houden. Gebrek aan begrip van of bekendheid met veiligheidsvoorschriften is geen goede reden voor het overtreden van een veiligheidsvoorschrift. Tegen werknemers die veiligheidsvoorschriften overtreden kunnen disciplinaire maatregelen worden uitgevaardigd tot aan een permanente verwijdering van alle eigendommen van FreeportMcMoRan, in overeenstemming met de bepalingen van een beoordeling van de directie. De directie van de aannemer is verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van alle regels.
5.2
Gedragscode
Alle werknemers van de aannemer zijn verplicht om veilig en productief te werken. Zij dienen zich daarbij bewust te blijven van de risico’s van hun werk en algemeen erkende veilige werkprocedures te volgen. Met name dienen werknemers: Zich te houden aan alle H&S-voorschriften, de standaard werkprocedures van de afdeling en de veiligheidsvoorschriften zoals vermeld in deze Code Lichamelijk fit en geestelijk alert op het werk te verschijnen Gevaarlijke of eventueel gevaarlijke situaties te rapporteren aan de supervisor Onmiddellijk onveilige werkzaamheden of taken te staken zodra zij deze opmerken en een manier te vinden om het weer veilig te maken voordat zij verdergaan Zich niet in te laten met ravotten Geen mobiele telefoons te gebruiken tijdens het bedienen van rijdend materieel of andere voertuigen Niet te knoeien met de noodvoorraad geneesmiddelen of noodvoertuigen Radiocommunicatie niet te hinderen Niet te knoeien met afstandsbedieningen, automatische apparatuur, veiligheidsvergrendelingen, waarschuwingssystemen of veiligheidsschermen, of deze onklaar te maken, wat aan een veiligheidsincident zou kunnen bijdragen Nergens aan te zitten op de plek van een veiligheidsincident Zich niet in te laten met activiteiten die afleiden tijdens het bedienen van een bedrijfsvoertuig of apparatuur/materieel
5.3
Orde en Netheid
januari 2014 Rev. 5
34 | P a g e
Werkgebieden, gangen en trappen in en om de gebouwen en constructies dienen vrijgehouden te worden van afval. Projectmaterialen dienen ordelijk te worden opgeslagen. Opslagruimten en looppaden op de site dienen vrijgehouden te worden van gevaarlijke kuilen, obstakels, afval en puin. Apparatuur/gereedschap dient ordelijk te worden opgeslagen of neergezet.
5.4
Elektrische veiligheid Alle tijdelijke en permanente elektrische installaties en de draadcapaciteiten dienen in overeenstemming te zijn met de huidige National Electrical Code naast alle andere van toepassing zijnde lokale en nationale voorschriften. Uitsluitend gediplomeerde elektriciens die bekend zijn met de geldende voorschriften mogen elektrische werkzaamheden uitvoeren, met inbegrip van reparaties aan elektrische apparatuur. Geen enkele werknemer mag in de nabijheid van onbeschermde elektrische stroomkringen werken tenzij de werknemer tegen elektrische schokken is beschermd door de stroomkring uit te schakelen, te aarden, het apparaat te vergrendelen en te markeren, het systeem “uit te proberen” en de persoon te beschermen door middel van effectieve isolatie of door andere middelen. Alle schakelaars dienen ingesloten en geaard te zijn. Schakelpanelen dienen voorzieningen te hebben voor het afsluiten en vergrendelen van het compartiment met de hoofdschakelaar en zekeringkast. Verlengkabels die gebruikt worden bij draagbare elektrische gereedschappen en apparaten dienen geschikt te zijn voor zwaar gebruik (geleiders van niet minder dan 14 AWG), van het geaarde drie-aderige type, en conform het type en de configuratie zoals voorgeschreven door de lokale normen. Op de site mogen geen platte elektrische kabels worden toegestaan. Passende middelen dienen te worden verstrekt voor het identificeren van alle elektrische apparatuur en de elektrische stroomkringen, vooral wanneer bij dezelfde taak twee of meer voltages worden gebruikt. Het voltage dient op alle stroomkringen te zijn aangegeven tezamen met het gebied dat zij bedienen. Elektrische snoeren en losse kabels dienen bedekt te zijn, hoog te zijn aangebracht of op een andere wijze beschermd te zijn tegen beschadiging, wat een risico zou kunnen vormen voor werknemers en andere personen in het gebied. In gebieden waar kabels en snoeren door muren gaan of panelen of dozen binnengaan, dienen geschikte doorvoerisolatoren/moffen te worden gebruikt. Elektrische snoeren dienen uitsluitend met krimpband te worden gerepareerd dat een gelijk of groter isolatievermogen biedt dan de oorspronkelijke isolatie. Tijdelijke verlichting dient afgeschermd te zijn om de gloeilamp en bedrading te beschermen en dient voorzien te zijn van geïsoleerde drie-aderige kabel. Het gebruik van verlengkabels dient tijdelijk te zijn en zoveel mogelijk te worden beperkt. Ze mogen niet worden gebruikt in omgevingen die onder water kunnen komen te staan of kunnen worden beschadigd door apparatuur, waar het risico van contact met water aanwezig is, of waar de isolatie op enigerlei wijze schade kan oplopen of kan uitvallen (bijvoorbeeld doordat deze door een deuropening of raam loopt). Alle elektrische aardingssystemen (gebouwen, transportbanden, draagbare generatoren, apparatuur, magazijnen, etc.) moeten onmiddellijk na installatie, reparatie of wijziging
januari 2014 Rev. 5
35 | P a g e
5.5
worden doorgemeten en gecontroleerd op weerstand, en daarna ieder jaar. Testdocumentatie, met ohms-waarde, moet één jaar op de site bewaard worden ter beoordeling door keuringsfunctionarissen en veiligheidspersoneel. Alle elektrische apparatuur (met inbegrip van handgereedschap en verlengsnoeren) moet maandelijks worden geïnspecteerd om de goede werking ervan te garanderen en dat er geen sprake is van elektrische blootstelling. Dit dient te geschieden door middel van visuele inspectie, doormeten en controle op weerstand. Alle inspecties en testen moeten schriftelijk worden vastgelegd en de apparatuur moet worden geïdentificeerd. Apparatuur met gebreken dient buiten gebruik te worden gesteld totdat het is gerepareerd. Alle tijdelijke elektrische gereedschappen en kabels dienen deugdelijk beschermd te zijn door aardlekschakelaars gedurende alle fasen van het project. Hieronder vallen apparaten zoals koelkasten, magnetrons, broodroosters, etc. Elektrische apparatuur welke lading kan vasthouden (zoals condensatoren of transformatoren) dient spanningsloos te worden gemaakt en door een gekwalificeerd persoon te worden getest om de afwezigheid van resterende lading te bevestigen. De volgende normen moeten worden geraadpleegd en nagevolgd. Federale, regionale en locale normen dienen te worden nageleefd als een minimaal aanvaardbare werkwijze. NEC en NFPA 10E (V.S., Mexico, Costa Rica, Venezuela, Colombia) Britse Normen (British Standards) BS 76 6064/60298 (EU) RGIE (België) NFC 15-100 (Frankrijk, alleen voor lage spanning)
Persgascilinders
Alle persgascilinders dienen duidelijk gemerkt te zijn, met inbegrip van de inhoud. Cilinders die niet correct zijn gemerkt voor wat betreft inhoud mogen niet op de site geaccepteerd worden.
5.5.1 Vervoer en Verplaatsen van Cilinders
Bij het hijsen van persgascilinders, dienen deze te zijn vastgezet op een draagframe, cilinderwagen of pallet (met touwstrop). Cilinders mogen nooit met stropkettingen worden gehesen of worden gehesen door haken of draagriemen aan de cilinderkap. Cilinders dienen in een verticale positie te worden vastgezet bij vervoer met een gemotoriseerd voertuig. Wanneer de cilinders niet in gebruik zijn of wanneer zij vervoerd worden, dienen de drukregelaars te zijn afgekoppeld en de cilinders van een beschermkap te zijn voorzien. Vervoer van de cilinders is uitsluitend toegestaan indien de drukregelaars zijn afgekoppeld. Cilinders dienen nooit langs de lengte van hun as te worden gerold. Cilinders dienen in een verticale positie te zijn vastgezet, behalve wanneer zij gehesen of verplaatst worden. Cilinders dienen daar geplaatst te worden waar zij geen onderdeel kunnen worden van een elektrische stroomkring, en dienen uit de nabijheid van leidingsystemen en layout-tafels te worden gehouden die gebruikt kunnen worden voor het aarden van elektrische stroomkringen.
januari 2014 Rev. 5
36 | P a g e
5.6
Wanneer de cilinders in gebruik zijn, dienen zij met de afsluiter naar boven te worden geplaatst en goed afgesloten te worden (dat zij omgestoten worden, omkantelen of omvallen. Cilinders dienen niet daar geplaatst te worden waar zij blootgesteld worden of kunnen worden aan open vuur, heet metaal of andere hittebronnen, met inbegrip van de zon. Cilinders die acetyleen, propaan, butaan, zuurstof of inerte gassen bevatten, dienen niet in besloten ruimten of ingesloten opslagruimten te worden geplaatst, en dienen niet in de nabijheid van brandbare/ontvlambare materialen te worden opgeslagen Cilinders dienen niet te worden opgeslagen, opgesteld, of direct naast of nabij uitgangen te worden bewaard op een wijze die de doorgangen of uitgangen blokkeert. Een geschikte cilinderwagen met ketting of andere veilige vorm van borging dient te worden gebruikt om te voorkomen dat de cilinders tijdens het gebruik worden omgestoten. Cilinders met zuurstof dienen niet te worden bewaard in de buurt van cilinders met acetyleen of ander brandstofgas (verbinding met slangen voor een configuratie voor normaal gebruik wordt toegelaten). Ze dienen minimaal 6,10 m (20’) van elkaar te zijn verwijderd of worden gescheiden door een onbrandbare barrière van ten minste 1,52 m (5’) hoog met een brandwerend bereik van ten minste een half uur. Cilinders worden geacht in gebruik te zijn (dat wil zeggen, niet opgeslagen te zijn) als ze zijn uitgerust met een regelmechanisme. Daarnaast is deze beperking niet van toepassing op gascilinders voor zuurstof en brandstofgas (bijvoorbeeld acetyleen) als de capaciteit per cilinder 3,40 kubieke meter (120 cubic feet) of minder bedraagt. Zuurstofcilinders, cilinderventielen, koppelingen, reduceerventielen, slangen en apparatuur dienen vrij te worden gehouden van olie en vet, aangezien olie en vet in de aanwezigheid van zuurstof onder druk heftig kunnen ontsteken. Het dient werknemers te worden verboden om zuurstofcilinders of apparatuur te hanteren met oliehoudende handen of handschoenen. Opgeslagen cilinders dienen uit de buurt van warmtebronnen te worden gehouden en dienen altijd te worden afgeschermd van direct zonlicht. Lege cilinders dienen hun ventielen afgesloten te hebben. Kappen om de ventielen te beschermen dienen altijd op hun plaats te zitten, behalve wanneer de cilinders in gebruik zijn of zijn aangesloten voor gebruik. Drukmeters dienen te worden verwijderd en de flessen moeten zijn afgedopt wanneer ze worden vervoerd; dit geldt ook voor laswagens en onderhoudsvoertuigen. Persgascilinders, leeg of vol, dienen te allen tijde rechtop te worden vastgezet, behalve, indien noodzakelijk, gedurende korte perioden wanneer de cilinders daadwerkelijk worden gehesen of gedragen. Lege cilinders dienen als “Leeg” te worden gemarkeerd. Indien een cilinder niet is uitgerust met een ventielknop, dient er tijdens het gebruik een sleutel op de basis van het ventiel te worden gehouden.
Klein Gereedschap
5.6.1 Elektrisch, Pneumatisch, Kruitschiet- en handgereedschap
januari 2014 Rev. 5
37 | P a g e
Elektrisch gereedschap mag niet gebruikt worden indien veiligheidsvoorzieningen zoals schermen, gereedschapssteunen, kappen en beschermingsplaten, zijn verwijderd of op andere wijze buiten werking zijn gesteld. Aan werknemers die gereedschap gebruiken onder omstandigheden die hen blootstellen aan het risico van rondvliegende voorwerpen, schadelijk stof en/of geluid dienen de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen te worden verstrekt. Al het elektrisch gereedschap dient deugdelijk geaard te zijn. NB: de enige uitzondering hierop is eventueel een tank voor elektrolytische winning op de cellijn (waar gelijkstroom wordt gebruikt) om te voorkomen dat een pad naar de grond wordt gecreëerd. Stopcontacten voor 110-volt gereedschap dienen te allen tijde beveiligd te worden door aardlekschakelaars bij gebruik buiten of in een natte omgeving, en een betrouwbaar aardingssysteem dient te worden gebruikt. Dubbelgeïsoleerd elektrisch handgereedschap wordt aanbevolen. Positieve vergrendelings- of trekkervergendelingsmechanismen dienen te worden verwijderd. Dubbel geïsoleerde elektrische gereedschappen dienen op een wijze te worden geïnspecteerd en onderhouden welke de isolerende eigenschappen van de eenheid behoudt (de opbouw van vuil of stof wat voor een route kan zorgen waarlangs stroom kan gaan lopen is onaanvaardbaar). Benzine- of dieselaangedreven gereedschap mag niet in ongeventileerde ruimten worden gebruikt. Benzine en andere ontvlambare vloeistoffen dienen uitsluitend vanuit U.L.goedgekeurde metalen veiligheidsblikken te worden gedistribueerd. De blikken dienen voorzien te zijn van een vlamscherm en een automatische ontluchtingsklep. De blikken moeten gelabeld zijn voor wat betreft de inhoud. Veiligheidsblikken en -vaten dienen geaard te zijn bij het distribueren. Benzine mag niet in blikken worden gedistribueerd achter op een pick-up. Blikken moeten op de grond worden geplaatst wanneer ze worden gevuld met een ontvlambare vloeistof. Draagbare slijpmachines dienen van beschermkappen te zijn voorzien met zijbeschermingen die de as en ten minste 50% van het wiel bedekken. De wielen dienen regelmatig op tekenen van breuk te worden geïnspecteerd en er moet worden gecontroleerd dat de wielen geschikt zijn voor het aantal toeren per minuut van de slijpmachine. Bankslijpmachines dienen van afschermkappen en zijbeschermingskappen te zijn voorzien. Bij slijpmachines dient er maximaal 0,64 cm (1/4”) ruimte tot de bovenkant van de beschermingskap te zijn, en bij gereedschapssteunen dient er maximaal 3,2 mm (1/8”) ruimte te zijn vanaf het wiel. Bankslijpmachines moeten aan de bank zijn bevestigd om verplaatsing van de eenheid te voorkomen tijdens het gebruik. Slangen die pneumatisch gereedschap voeden, dienen deugdelijk bevestigde koppelingen te hebben om onbedoelde ontkoppeling te voorkomen. Er dienen “druk, draai, klik” sluitende koppelingen te worden gebruikt. Indien dergelijk snelkoppelingen niet worden gebruikt, moet een veiligheidspal en een beveiliging tegen loszwiepen worden toegepast. Snelle ontkoppelingen met een binnendiameter van meer dan 1,90 cm (3/4”) moeten zijn uitgerust met aan de slang, pijpverbinding en gekoppelde slangen bevestigde veiligheidspallen en beveiliging tegen loszwiepen, tenzij automatische afsluitkleppen worden gebruikt. Voor luchtslangen van 1,90 cm (3/4”) is beveiliging tegen loszwiepen vereist. Luchttoevoerleidingen dienen tegen schade te worden beschermd, regelmatig te worden geïnspecteerd en in een goede staat te worden onderhouden.
januari 2014 Rev. 5
38 | P a g e
Luchtbronnen die slangen met een inwendige diameter van meer dan 1,27 cm (1/2”) voeden, dienen beveiligd te zijn door overloopkleppen om zwiepen te voorkomen in geval van het ontkoppeld raken van de slangen of falen. De druk van perslucht die gebruikt wordt voor schoonmaakdoeleinden dient te worden verminderd tot 30 psi of minder (dit geldt niet voor het schoonmaken van bekisting, etc.). Er dienen altijd verlengslangen te worden gebruikt. Perslucht mag nooit en te nimmer op een persoon gericht worden.
5.6.2 Kruitschietgereedschap
Iedere operator van kruitschietgereedschap moet gecertificeerd zijn overeenkomstig de eisen van de regelgeving. Uitsluitend opgeleide en gecertificeerde werknemers mogen kruitschietgereedschap bedienen. Tijdens het gebruik dienen de werknemers dubbele oog- en gehoorbescherming te dragen. Het gereedschap mag uitsluitend onmiddellijk vóór gebruik geladen worden, en geladen gereedschap mag niet onbeheerd achtergelaten worden. Het gereedschap mag niet in een explosieve of ontvlambare atmosfeer worden gebruikt. Patronen (kruitbron) dienen gescheiden van al het andere materiaal te worden gehouden. Het kruitschietgereedschap dat wordt gebruikt, dient aan alle geldende eisen te voldoen In het hele gebied moeten borden worden opgehangen, die waarschuwen dat er kruitschietgereedschap wordt gebruikt. Al het kruitschietgereedschap dient van het lage-snelheidstype te zijn, met een schokdempende pistoolgreep en plunjer. Ladingen, bouten, nagels, etc., die gebruikt worden in kruitschietgereedschap dienen specifiek door de fabrikant te zijn goedgekeurd voor gebruik in het betreffende gereedschap. Kruitschietgereedschap dient zo ontworpen te zijn dat het afschieten van de aandrijvende lading uitsluitend kan plaatsvinden indien de loop van het gereedschap ferm tegen het werkoppervlak is aangedrukt. Al het kruitschietgereedschap dient U.L. en/of F.M. goedgekeurd te zijn. Plunjer-aangedreven kruitschietgereedschap dient zo ontworpen te zijn dat de plunjers altijd in het gereedschap ingesloten blijven.
5.6.3 Gebruiksvoorwaarden Naast de bovengenoemde voorschriften, gelden de volgende voorwaarden voor het gebruik: Ieder persoon dient oorkappen, oordoppen of gehoorbescherming die eenzelfde mate van bescherming biedt, te dragen tot 15,24 m (50’) vanaf het punt van afschieten, indien binnen de grenzen van een ingesloten ruimte, en tot 7,62 m (25’) indien buiten in een open ruimte. Ieder persoon dient naast een veiligheidsbril gelaatsbescherming te dragen of een ander beschermingsmiddel dat eenzelfde mate van bescherming biedt binnen 7,62 m (25’) vanaf het punt van afschieten. januari 2014 Rev. 5
39 | P a g e
Personen die niet direct betrokken zijn bij het bedienen van kruitschietgereedschap mogen niet in de gebruiksruimten blijven tenzij aan alle geldende voorschriften voor persoonlijke beschermingsmiddelen is voldaan. Alle ladingen die niet zijn afgegaan dienen direct en veilig verwijderd te worden op een wijze die specifiek is goedgekeurd door de fabrikant, de aannemer en de opdrachtgever. Alle ladingen, behalve wanneer zij in gebruik zijn, dienen veilig opgesloten te zijn.
5.6.4 Onderhoud Al het onderhoudswerk aan kruitschietgereedschap dient te worden uitgevoerd door bekwame en gediplomeerde technici in overeenstemming met de aanbevelingen van de fabrikant met gebruik van uitsluitend de exacte reserveonderdelen.
5.7
Lassen, Snijden en Branden
5.7.1 Heet-werkvergunning
Een heet-werkvergunning is vereist alvorens gewerkt kan worden boven of in de nabijheid van oxideermiddelen, ontvlambare gassen, ontvlambare vloeistoffen, oliën, rubberbanden of -voering, kunststoffen, gemakkelijk brandbare materialen, concentraat, steenkool, of hydrometallurgische leidingen, fabrieken of activiteiten. Alle sites hebben speciaal aangewezen ruimten waar een heet-werkvergunning is vereist. Het is de verantwoordelijkheid van de aannemer om zich op de hoogte te stellen van die specifieke ruimten op de site. Voorafgaand aan brand-, las-, soldeer-, open vuur of andere werkzaamheden die brand of een explosie kunnen veroorzaken, dient de aannemer contact op te nemen met de Area Supervisor van de klant om de vergunningseisen te verkrijgen. Lasgasslangen dienen te worden ontlucht om de resterende druk te verwijderen wanneer ze niet in gebruik zijn. De heet-werkvergunning wordt pas afgegeven nadat iedere ontvlammingsbron is gecontroleerd om te garanderen dat er deugdelijke procedures zijn gepland en dat persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar en binnen bereik zijn. Iedere aparte snij- en lasunit moet binnen 7,62 m (25’), over een 9,0718 kg (20 Engelse pond) ABC brandblusapparaat beschikken. Tijdens en gedurende 30 minuten na de activiteiten die warmte genereren, dient een brandwacht te worden opgesteld om er voor te zorgen dat restwarmte niet tot een brand leidt. Indien er zich ontvlambare of brandbare stoffen in de onmiddellijke nabijheid van het hete werk bevinden die niet kunnen worden verwijderd, dienen ze te worden afgedekt of te worden beschermd tegen de warmtebron. Alle slangen dienen veelvuldig te worden geïnspecteerd op lekken, versleten plekken en losse verbindingen. Zij dienen in de lucht te worden opgehangen of beschermd te worden tegen beschadiging en zodanig geplaatst dat werknemers en apparatuur een veilige doorgang hebben.
januari 2014 Rev. 5
40 | P a g e
Goedgekeurde vlamdovers dienen verstrekt te worden op zowel zuurstof- als acetyleenslangen bij de drukregelaarverbinding. De plaatsing is afhankelijk van de druk van de gassen -- bij een lagere stroomsnelheid dient de vlamdover zich op de toorts te bevinden; bij hogere stroomsnelheden (groter dan of gelijk aan 400 schf) dient de vlamdover zich aan de uitlaat van het reduceerventiel te bevinden. Persgascilinders dienen uitsluitend in goed geventileerde ruimten te worden opgeslagen in deugdelijk gefabriceerde opslagrekken, altijd op de juiste wijze vastgezet. De retourleidingen of aardingen van de lasstroom moeten de stroom vervoeren zonder hete of vonkende contacten en zonder dat de stroom door apparatuur of constructies gaat die beschadigd of onveilig gemaakt kunnen worden door de lasstroom of diens voltage. Meer in het bijzonder mag de lasstroom niet door een van de volgende materialen passeren: Acetyleen-, brandstofgas-, zuurstof- of andere persgascilinders Tanks of vaten/blikken die gebruikt worden voor benzine, olie of ander ontvlambaar of brandbaar materiaal Leidingen die perslucht, stoom, gassen of ontvlambare of brandbare vloeistoffen vervoeren Elektriciteitsbuizen die elektrische geleiders bevatten Kettingen, staaldraadkabels, metalen leuningen of ladders, machines, drijfassen, lagers of weegschalen Alle booglas- en booggutswerkzaamheden dienen te worden afgeschermd door nietbrandbare, brandwerende schermen. OPMERKING: Er gelden speciale gehoorbeschermingseisen voor luchtbooggutsen. Zie specifiek voor de site geldende procedures. De aarding voor het lascircuit dient mechanisch sterk te zijn en elektrisch adequaat voor de vereiste functie. Elektrode- en aardkabels dienen hoog te worden aangebracht en ondersteund te worden om te voorkomen dat obstakels de veilige doorgang van werknemers en apparatuur belemmeren. Indien het nodig is om een aantal kabels te koppelen of ontkoppelen voor gebruik als een lascircuit, dienen geïsoleerde kabelkoppelingen te worden gebruikt op zowel de aardkabel als de elektrodekabel. Er dient een elektrodehouder met voldoende stroomcapaciteit te worden gebruikt, met voldoende isolatie om de operator te beschermen tegen een eventuele schok en om kortsluiting of een flits te voorkomen bij contact met geaard materiaal. Kabels met versleten of beschadigde isolatie dienen niet te worden gebruikt totdat zij deugdelijk zijn gerepareerd en eenzelfde of grotere mate van isolatie bieden als/dan de oorspronkelijke isolatie. Alle aansluitpunten op lasmachines dienen geïsoleerd te zijn. Uitsluitend goedgekeurde vonkontstekers mogen gebruikt worden om ontvlambaar gasgereedschap te ontsteken. Indien materialen bedekt of beschermd moeten worden tegen lasslakken of -vonken, dient de aannemer brandwerende afscherming te verstrekken (asbestvrij). Laswerkzaamheden aan valbeveiligingsapparatuur, hoogwerkers en dergelijke vereisen een gecertificeerde lasser.
januari 2014 Rev. 5
41 | P a g e
Ontstekingsbronnen (bijvoorbeeld het roken van sigaretten, het gebruik van aanstekers en open vlammen) is binnen 15,24 m (50 voet) van alle hete werkzaamheden verboden.
5.7.2 Persoonlijke bescherming De beschermingsmaatregelen voor lassers en assistenten zijn als volgt:
Tijdens het lassen dient een combinatie van een veiligheidshelm en een lashelm gedragen te worden. Zachte petten mogen niet gedragen worden. Onder de kap dient een veiligheidsbril (al dan niet met zijkapjes) te worden gedragen. Kleding dient vrij van olie, smeer en ander ontvlambaar materiaal te zijn. Kragen en manchetten dienen dichtgeknoopt te zijn en broekomslagen naar binnen geslagen. Zakken dienen bedekt te zijn met een klep en dichtgeknoopt of geheel afwezig te zijn van de voorkanten van vesten, overhemden en schorten. Alle lassers dienen shirts met lange mouwen te dragen, waarbij de mouw tot de pols doorloopt (kleding van 100 % katoen wordt aanbevolen) en veiligheidshandschoenen met leren mouwen, of arm- en schouderbeschermers, of een lasjack. Snijders en assistenten dienen veiligheidshandschoenen en lange mouwen te dragen. Broekspijpen dienen buiten de laarzen gedragen te worden (niet er in gestopt). Tape of andere middelen dienen gebruikt te worden om te voorkomen dat er hete slakken in de laarzen van de lasser komen. Zowel lassers als assistenten dienen lasfilters te dragen die passen bij de uit te voeren lasof snijwerkzaamheden. Tijdens slijpwerkzaamheden dient gelaatsbescherming gedragen te worden samen met een goedgekeurde veiligheidsbril (al dan niet met zijkapjes). Er mogen geen las-, brand- of open vuur-werkzaamheden worden uitgevoerd op stellages die opgehangen zijn aan synthetisch of vezeltouw. Er dient te allen tijde algemene mechanische ventilatie of plaatselijke afzuigventilatie, die voldoet aan de geldende voorschriften, te worden verstrekt bij het uitvoeren van las-, snijof verhittingswerkzaamheden in besloten of gesloten ruimten. Er dient voldoende ventilatie of adembescherming te worden verstrekt. Alle lassers en snijders dienen de rookpluim te vermijden. Een item dat wordt gelast, gesneden of geslepen mag nooit en te nimmer in de hand worden gehouden. Het dient op een stevige ondersteuning te worden geplaatst of in een bankschroef te worden geklemd. Ademhalingstoestellen met geschikte patronen dienen te worden gebruikt bij het lassen of snijden van gegalvaniseerd, roestvrij-, geverfd of gecoat metaal of waar andere gevaarlijke dampen, gassen of stof van metalen kunnen vrijkomen. Alle gelaatsschermen en helmen dienen te worden geïnspecteerd vooraf aan de taak om er voor te zorgen dat er geen barsten of tekenen van schade zijn.
januari 2014 Rev. 5
42 | P a g e
5.8
Ladders
5.8.1 Fabrieksladders Fabrieksladders dienen te voldoen aan de voorschriften van de OSHA, ANSI, de MSHA, of vergelijkbare normen en de werkwijze. Beschadigde ladders mogen niet worden gebruikt, en moeten van de site worden verwijderd of vernietigd. Alle draagbare ladders dienen voorzien te zijn van antislip veiligheidsvoeten en op een stabiele basis te worden geplaatst. De toegangsgebieden tot de boven- en onderkant van de ladders dienen vrij gehouden te worden. De 1,22 m (4’) valbeveiligingsprocedure geldt bij het werken vanaf ladders. Alle ladders dienen aan de bovenkant te zijn vastgemaakt met een touw of ander degelijk middel. Indien vastbinden niet mogelijk is, moet een tweede persoon de ladder vasthouden totdat het werk voltooid is en de werknemer de ladder weer is afgedaald. Ladders mogen niet geverfd zijn behalve voor identificatiemarkering. Ladders dienen vrijgehouden te worden van lijnen, touwen, slangen, draden, kabels, olie, smeer en afval. Er mogen geen voorwerpen op ladders worden gelaten. Wanneer grotere hoogtes moeten worden bereikt, dienen afzonderlijke ladders te worden gebruikt met tussenliggende bordessen. Ladders dienen recht te staan; Uitschuifladders dienen in een stijgverhouding van 4:1 te worden opgesteld; “A”-frame ladders of “trappen” dienen uitsluitend volledig geopend te worden gebruikt. Houdt te allen tijde drie contactpunten. Ladders dienen 91,44 cm (36”) uit te komen boven de bordessen. Indien dit niet praktisch is, dienen handgrepen te worden geïnstalleerd. Alle ladders die in gebruik zijn, dienen vastgebonden te zijn, geblokkeerd te zijn of op andere wijze vastgemaakt te zijn om onbedoelde verplaatsing te voorkomen. Het volgende gebruik van ladders is verboden: Op de bovenste twee treden of bovenop de ladder staan Bovenop de ladder zitten De ladder aan de achterzijde beklimmen of vanaf de achterzijde werken Twee personen op dezelfde ladder Het opvouwen en ergens schuin tegenaan zetten van trapladders Achterstevoren werken van ladders Schrijlings bovenop een ladder zitten, behalve op een “A”-frame-ladder of een speciaal gemaakte ladder Vouwladders gebruiken die niet volledig geopend zijn Schuifladders gebruiken die van elkaar gescheiden zijn Materialen ladders op en af dragen Ladders achterstevoren op en af gaan Ladders dienen vóór ieder gebruik te worden geïnspecteerd. De ladder dient regelmatig geïnspecteerd te worden op zichtbare defecten door een gekwalificeerd persoon en eveneens na een gebeurtenis die het veilig gebruik van de ladder kan beïnvloeden.
januari 2014 Rev. 5
43 | P a g e
Ladders dienen geclassificeerd te worden op basis van het verwachte soort werk en de verwachte belasting (i.e. Type 1A 136,08 kg (300 Engelse pond) geclassificeerde glasvezel ladders).
5.8.2 Trainingseisen voor Laddergebruik
5.9
De werkgever dient voor iedere werknemer die ladders of trappen moet gebruiken een trainingsprogramma verzorgen. Het programma moet iedere werknemer in staat stellen risico’s met betrekking tot ladders en trappen te herkennen en hen trainen in de te volgen procedures om deze risico’s te minimaliseren. De werkgever dient ervoor te zorgen dat iedere werknemer door een Gekwalificeerd Persoon getraind is op de volgende gebieden: De aard van valrisico’s in de werkomgeving De juiste constructie, plaatsing en het juiste gebruik van trappen en ladders en zorgvuldigheid in het omgaan met trappen en ladders De maximaal geplande belastingcapaciteiten van ladders
Steigers
Voor het gebruik, de assemblage en inspectie van steigers dienen ten minste de eisen van 29CFR1926 onderdeel L, of de eisen van de plaatselijke autoriteit te worden gevolgd. http://www.osha.gov/pls/oshaweb/owadisp.show_document?p_table=STANDARDS&p_id=109 16 Steigers dienen door een Bevoegd Persoon te worden ontworpen, gemonteerd, verplaatst, gedemonteerd, gewijzigd en geïnspecteerd. Om het gebruik van geïmproviseerde platforms te voorkomen, moet iedere toepassing zorgvuldig worden gepland om ervoor te zorgen dat steigers worden gebruikt waar nodig en dat zulke steigers voldoen aan de van toepassing zijnde montageeisen. De aannemer dient vóór gebruik een steigervergunning in te vullen. Een kopie moet op de site worden opgehangen.
Schuine steigers en geïmproviseerde platforms zijn verboden. Steigers mogen niet worden gebruikt voor het opbergen van materialen behalve materiaal dat op dat moment wordt gebruikt. De materialen dienen uitsluitend boven de dwarsliggers te worden geplaatst. De steigers dienen vrijgehouden te worden van afval, olie en ander puin. Alle steigers dienen zo te worden ontworpen dat zij viermaal de maximaal geplande belasting kunnen dragen, zonder falen. Een steiger mag nooit en te nimmer overbelast worden. Alle steigers dienen in een veilige staat te worden gehouden. Een door welke oorzaak dan ook beschadigde of verzwakte steiger dient onmiddellijk gelabeld te worden en buiten gebruik te worden gesteld totdat hij gerepareerd is. Steigers of werkplatformen die zich meer dan 1,22 m (4’) boven de grond of vloer bevinden, opgehangen zijn aan een zich boven het hoofd bevindende support of zijn
januari 2014 Rev. 5
44 | P a g e
gemonteerd met stationaire supports, dienen standaard leuningen te hebben. Er dienen kantplanken te zijn gemonteerd wanneer er gevaar bestaat voor de werknemers eronder. Leuningen dienen respectievelijk 1) een topleuning (handleuning) van 5,08 cm x 10,16 cm (2” x 4”) (of een equivalent daarvan) op een hoogte van 1,07 m (42”) boven het loop/werkoppervlak en 2) een middelregel gepositioneerd op 0,53 m (21”), met supports die niet meer dan 2,44 m (8’) uit elkaar liggen en 3) een kantplank van 10,16 cm (4”) hoog te omvatten. Rolsteigers dienen voorzien te zijn van stabiliteitssteunen, en alle wielen dienen vergrendeld te zijn. Rolsteigers dienen beveiligd te zijn met standaardleuningen ongeacht de hoogte. Rolsteigers mogen uitsluitend gemonteerd of gebruikt worden op vlakke vloeren Aan de 1,22 m (4’), 100% valbeveiligingseisen van de site dient te worden voldaan. Gaten of ruimtes op de werkplek van de steiger mogen geen val- of struikelgevaar opleveren; het loop-/werkoppervlak dient solide van planken te zijn voorzien en dient de breedte van het frame van de steiger te omspannen, behalve wanneer de arbeiders valbescherming gebruiken. Steigersystemen dienen samen te worden gehouden met bouten, pennen of overeenkomstige middelen - er mag geen touw of draad worden toegepast.
Bij het monteren en demonteren van steigers: De ondergrond van steigers dient deugdelijk en stabiel te zijn, en moet het gewicht kunnen dragen. Onstabiele voorwerpen zoals metselstenen of -blokken mogen niet in de ondersteuning worden gebruikt. Schermen zijn vereist tussen de kantplank en de tussenregel waar personen onderdoor moeten passeren. De maximum spanwijdte voor planken van 5,08 cm x 30,48 cm (2” x 12”) dient 2,44 m (8’) te zijn. De afmetingen van de planken mogen niet minder dan 5,08 cm x 25,4 cm (2” x 10”) zijn. Steigerplanken dienen minimaal 15,24 cm (6”) over de eindsteunen uitsteken, maar niet meer dan 30,48 cm (12”). Alle beplanking of platforms dienen volledig dichtgelegd te zijn. De uiteinden moeten elkaar minimaal 30,48 cm (12”) overlappen en moeten zo vastgezet zijn dat beweging onmogelijk is. Er moet een veilige toegang (ladders) geïnstalleerd worden naar de bovenste niveaus van de steiger als onderdeel van het montageproces. Op stationaire steigers van 5,49 m (18’) of hoger dienen trappentorens te worden gebruikt, indien dit fysiek mogelijk is. Zo niet, dienen lijnklemmen en levenslijnen te worden geïnstalleerd langs de steigerladder. Er dient bescherming te worden geboden indien er sprake is van blootstelling aan risico’s boven het hoofd. Staaldraad of staaldraadkabel en synthetisch of vezeltouw die gebruikt worden voor het ophangen van steigers dienen zesmaal de geplande belasting te kunnen dragen. Gelaste buissteigers dienen aan het gebouw of de constructie te worden vastgemaakt met tussenruimten van maximaal 9,14 m (30’) horizontaal en 7,92 m (26’) verticaal. Steigers mogen niet vastgelast worden aan tanks of andere constructies aangezien dit de integriteit van de tank zou kunnen beïnvloeden. Iedere steiger dient onder supervisie van een Bevoegd Persoon te worden gemonteerd.
januari 2014 Rev. 5
45 | P a g e
Een steigerinspectiekaart dient vóór gebruik te worden ingevuld en aan iedere steiger te worden opgehangen. Steigers dienen bij de start van elke ploegendienst en na het optreden van elke gebeurtenis die de stabiliteit, integriteit of veiligheid van het systeem zou kunnen beïnvloeden, door de bevoegde persoon te worden geïnspecteerd. De inspecties dienen te worden vastgelegd. Er dient een kopie aan de steiger te worden bevestigd en het origineel dient gedurende een jaar te worden bewaard.
Een voorbeeld van een controlelijst is in Appendix C te vinden.
5.10 Bouwveiligheid
Alle middelen en materialen die worden gebruikt voor betonwerkzaamheden en metselwerk moeten voldoen aan de voorschriften van de toepasselijke regelgeving. Werknemers die meer dan 1,83 m (6’) boven aangrenzende werkoppervlakken werken om wapeningsstaal te plaatsen, of bekisting te monteren of demonteren, etc., moeten een veiligheidsharnas gebruiken met twee vanglijnen/haken. De norm voor 100%-valbeveiligingswerkwijzen moet gevolgd worden. OPMERKING: Voor sites onder MSHA-regelgeving zijn werknemers, die 1,22 m (4’) of meer boven aangrenzende werkoppervlakken werken, verplicht om valbescherming te gebruiken. Wapeningsstaalbalken moeten worden afgedekt met vierkante of rechthoekige bescherming van gewapend staal tegen doorboring. Als er valstopsystemen worden gebruikt, moet erop worden toegezien dat er voldoende afstand wordt bewaard om te voorkomen dat personen tijdens een val met de grond in aanraking komen. Als dit niet mogelijk is, moeten andere valbeveiligingsmiddelen worden toegepast, zoals een valscherm, handrail of andere veiligheidsvoorziening. Het mag werknemers niet worden toegestaan boven verticaal uitstekend wapeningsstaal te werken tenzij dit is beveiligd om het gevaar weg te nemen. Het berijden van betonkubels voor welk doel dan ook dient verboden te worden. Werkploegen dienen weggehouden te worden van onder hangende betonkubels. De kubels dienen voorzien te zijn van stuurlijnen, met een minimumlengte van 1,83 m (6’). Wapeningsmatten die als looppad gebruikt worden, dienen bedekt te zijn met triplex om een veilige ondergrond te verschaffen. Werknemers die betrokken zijn bij zandstraalwerkzaamheden dienen goedgekeurde, deugdelijk functionerende ademhalingsapparaten met luchttoevoer en hoofdkappen te dragen. Betonwerkers moeten geschikte overhemden, laarzen, en handschoenen dragen die op passende wijze bloezen of afgeplakt zijn met tape bij de enkels en polsen om het gevaar van brandwonden te reduceren. Alle hout en materialen dienen ontdaan te worden van nagels en draad. Overtollige materialen dienen van de directe werkomgeving te worden verwijderd. Tijdens het
januari 2014 Rev. 5
46 | P a g e
verwijderen van bekisting moeten alle nagels en snapverbindingen eruit worden getrokken. De uiteinden van alle wapeningsstaven met uitstekende uiteinden dienen beveiligd te worden.
5.11 Vloer- en Wandopeningen Alle omstandigheden waar gevaar bestaat dat werknemers of materialen door vloer-, wand- of dakopeningen of gaten vallen, of waar gevaar bestaat dat werknemers of materialen van de rand van vloeren of daken vallen, of wanneer een vloeropening een struikelgevaar kan opleveren dienen onder controle gehouden te worden. Vlaggen is alleen acceptabel als secundaire maatregelen om te waarschuwen voor het gevaar. Een fysieke, onbuigzame barricade of leuning met tussenregel en kantplank moet vloer- en wandopeningen te allen tijde beveiligen. Gaten dienen correct te worden afgedekt teneinde geen struikelgevaar op te leveren, waarbij het draaggewicht op de afdekking wordt vermeld, en waarbij er geen openingen achterblijven van meer dan 5,08 cm (2”) in de langste richting.
5.11.1
5.11.2
Afscherming Afscherming en/of afdekkingen mogen pas verwijderd worden nadat andere valbeveiligingsmiddelen zijn aangebracht. Werknemers die afscherming en/of afdekkingen installeren of verwijderen, dienen tijdens het gehele proces beveiligd te zijn door alternatieve valbeveiliging. De aannemer die verantwoordelijk is voor het verwijderen van de afscherming/afdekkingen, is verantwoordelijk voor de vervanging ervan. In de omtrek-, vloer- en wandopeningbeveiliging is inbegrepen de installatie van oranje, 1,22 m (4’) hoge, verticale afvalvangnetten naast omtrek-, vloer- en wandopeningvalbeveiliging of een vergelijkbaar middel om het gevaar te onderscheiden en te identificeren. Verticale afvalvangnetten zijn vereist in plaats van kantplanken. Geen enkele werknemer, ongeacht diens positie, vak of werkopdracht, mag in een ruimte worden toegelaten die die persoon zou kunnen blootstellen aan een val tenzij de correcte valbeveiligingprocedures zijn gevolgd.
Standaardleuningen Een standaardleuning dient te bestaan uit een topleuning, tussenleuning (tussenregel), 1,22 m (4’) hoge, verticale afvalvangnetten en stijlen (indien er geen kantplanken aanwezig zijn). De topleuning dient ongeveer 1,0668 m (42”) van de bovenkant van de leuning tot het vloer-, platform- of hellingbaanniveau te zijn. De topleuning dient over de hele lengte een glad oppervlak te hebben en gemaakt te zijn van ten minste 5,08 cm x 10,16 cm (2” x 4”) hout of 9,6 mm (3/8”) driedubbel geklemd staaldraadkabel en spanschroeven op alle rechte lengten. De tussenregel dient zich halverwege de topleuning en de vloer, loopplank, hellingbaan of het platform te bevinden. De uiteinden van de leuning dienen niet
januari 2014 Rev. 5
47 | P a g e
5.11.3
voorbij de eindstijlen uit te steken tenzij dit geen uitsteekgevaar vormt. De tussenregel dient gemaakt te zijn van ten minste 5,08 cm x 10,16 cm (2” x 4”) hout of het equivalent daarvan (9,6 mm (3/8”) driedubbel geklemd staaldraadkabel). De kantplank, minimaal 10,16 cm (4”) hoog, dient deugdelijk bevestigd aangebracht te zijn en er mag niet meer dan 6,4 mm (1/4”) tussenruimte tussen de kantplank en het vloerniveau zijn indien er geen verticale afvalvangnetten kunnen worden geïnstalleerd. Houten leuningstijlen (verticalen) dienen gemaakt te zijn van ten minste 5,08 cm x 10,16 cm (2” x 4”) hout of het equivalent daarvan en een tussenruimte te hebben van niet meer dan 2,44 m (8’) h.o.h. Beschermleuningen dienen in staat te zijn om zonder falen een kracht van ten minste 890 N (200 lbf) te weerstaan, uitgeoefend binnen 5,5 cm (2”) vanaf de bovenzijde, in elke naar buiten gerichte of naar onder gerichte richting, op elk punt langs de bovenrand. Alle laswerkzaamheden moeten door een gecertificeerde lasser worden geïnspecteerd en goedgekeurd.
Trapleuningen
Een trapleuning dient op een vergelijkbare manier geconstrueerd te worden als een standaardleuning, maar de verticale hoogte mag niet meer dan 91,44 cm (36”) bedragen en er mag niet minder dan 86,36 cm (34”) zijn van de topleuning tot de bovenkant van de trede in lijn met de voorzijde van het stootbord. Tussen alle leuningen en ieder ander oppervlak of voorwerp dient een tussenruimte van minimaal 7,62 cm (3”) te zijn.
5.11.4
Bedekte vloeropeningen
Afdekkingen van vloeropeningen dienen vijfmaal de maximale geplande belasting te kunnen dragen en dienen zodanig te worden geïnstalleerd dat onvoorziene verplaatsing wordt voorkomen. De afdekkingen dienen duidelijk gemarkeerd en deugdelijk verankerd te zijn. Alle vloeropeningen dienen beveiligd te zijn door een afdekking of standaardleuning met verticale 1,22 m (4’) hoge afvalvangnetten.
5.11.5
Procedures tijdens projectactiviteiten Tijdens het project dienen er trappen te worden verstrekt op alle constructies die meer dan één verdieping hoog zijn. Trappen dienen te zijn uitgerust met veiligheidsleuningen langs de hoofdzijden. De veiligheidsleuning kan tijdelijk van aard zijn zolang er wordt voldaan aan de eisen van afmetingen en sterkte zoals hierboven opgemerkt in 5.11.2. Alle onderdelen van de trappen dienen vrij van gevaarlijke uitsteeksels te zijn. Het mag niet worden toegestaan dat puin en ander los materiaal zich op trappen verzamelen. Het mag niet worden toegestaan dat er ontvlambaar of brandbaar materiaal wordt opgeslagen of wordt verzameld onder enige trap. Permanente stalen trappen die holle treden en bordessen hebben die gebruikt moeten worden voorafgaand aan het vullen met beton dienen opgevuld te zijn met massief materiaal tot het niveau van de rand.
januari 2014 Rev. 5
48 | P a g e
5.11.6
Tijdelijke trappen dienen voor iedere 3,66 m (12’) verticale stijging een bordes te hebben van ten minste 76,20 cm (30”) diep, in de looprichting. Houten treden die tijdelijk dienst doen, dienen de volle breedte te hebben. De hoogte van de stootborden en de breedte van de treden dienen voor iedere trap uniform te zijn. Bij een verticale opstap van 50,80 cm (20”) of meer is een trapje/treden vereist.
Loopplanken en Openingen
Vloeropeningen waarbij een valhoogte is, dienen fysiek te worden gebarricadeerd. Vlaggen is alleen acceptabel als secundaire maatregel om op het gevaar te wijzen. Loopplanken dienen aan alle open zijden die zich 48,26 cm (19”) of meer boven het vloer- of grondniveau bevinden, te worden voorzien van een standaardleuning of het equivalent daarvan. Wanneer het aannemelijk is dat er op de loopplank gereedschap, machineonderdelen of materialen gebruikt zullen worden, dient er aan iedere open zijde een kantplank te worden verstrekt. Ongeacht de hoogte, dienen vloeren met open zijden, looppaden, platformen of loopplanken boven of nabij gevaarlijke apparatuur en vergelijkbare gevaren afgeschermd te worden met een standaardleuning en een 1,22 m (4’) hoog afvalvangnet.
5.12 Valbeveiligingseisen Zie FCX - Beleid voor Werken op Hoogte
5.13 Montage van Staalconstructies 5.13.1
Permanente Vloeren
Permanente vloeren dienen zo snel als praktisch mogelijk te worden geïnstalleerd na de montage van de constructie-elementen. Er mogen zich nooit en te nimmer meer dan vier verdiepingen, of 14,63 m (48’), waarbij het bouten en lassen nog niet voltooid is, boven de fundering of de bovenste vastgezette vloer bevinden.
5.13.2
Tijdelijke Vloeren De montagevloer dient over de gehele oppervlakte van aaneengesloten planken te zijn voorzien behalve voor de toegangsopeningen, welke te allen tijde correct moeten worden beveiligd. De beplanking mag niet minder dan 5,08 cm (2”) dik zijn, de volledige dikte en ongeschaafd, en dient strak gelegd te zijn en geborgd tegen beweging. Toegangsopeningen moeten met standaardleuningen beveiligd zijn.
januari 2014 Rev. 5
49 | P a g e
Er dient een veiligheidsleuning te zijn geïnstalleerd van ongeveer 1,0668 m (42”) hoogte, rondom de omtrek van alle tijdelijke vloeren die voorzien zijn van planken of platen tijdens de montage van staalconstructies. Deze leuning dient te bestaan uit 9,6 mm (3/8”) staaldraadkabel met ten minste drie kabelklemmen bij iedere verbinding en spanschroeven op alle rechte lengten.
5.13.3
Algemene Voorschriften Wanneer een staalconstructie wordt geplaatst, moet ieder deel worden vastgezet met niet minder dan twee bouten bij iedere verbinding en aangedraaid worden met een moersleutel tot deze niet meer verder kan, voordat de last wordt losgelaten. Materiaal mag niet naar een constructie gehesen worden tenzij het gereed is om geplaatst en vastgezet te worden. Een werknemer mag nooit en te nimmer worden blootgesteld aan de kans op een val van meer dan 1,22 m (4’) zonder dat de vereiste valbeveiliging aanwezig is. Geschikte werkplatformen met deugdelijke relingen, ankerlijnen of het gebruik van vangnetten, die de kans op een dergelijke val wegnemen, zullen geacht worden adequaat te zijn. Indien er vangnetten gebruikt worden, moeten er “outrigger”-netten gebruikt worden. Wanneer er lasten worden gehesen, is het lopen onder een hijstoestel of het toestaan dat een werknemer wordt blootgesteld aan de zwenkbeweging van het hijstoestel, verboden. Onder geen enkele voorwaarde mag iemand worden toegestaan zich mee te laten dragen op de last. Voor het beheersen van alle lasten dient een stuurlijn gebruikt te worden. Voor de bescherming van de andere vakgebieden op het project dienen versperringen en borden rondom het montagegebied opgesteld te worden, met de vermelding: “Gevaar, er zijn werkzaamheden boven het hoofd gaande.” Lasten mogen niet in losse lagen op elkaar gestapeld worden (“multi-tiering” of “Christmas Treeing”).
5.14 Graafwerkzaamheden en het Graven van Geulen 5.14.1 Vergunningen voor Graafwerkzaamheden
Een vergunning voor graafwerkzaamheden is verplicht voor alle graafwerkzaamheden (graven, het graven van geulen of boorwerkzaamheden). De vergunningen dienen ingevuld te zijn voordat een aanvang wordt gemaakt met de graafwerkzaamheden. De aannemer die verantwoordelijk is voor de werkzaamheden moet: Verlangen dat alle geulen en uitgravingen die meer dan 1,22 m (4’) diep zijn, schuin aflopen, geschoord zijn, terrasvormig ingegraven, verstevigd of op een andere wijze geschraagd zijn. Aannemers mogen ook een “trench
januari 2014 Rev. 5
50 | P a g e
5.14.2
box” gebruiken. Indien de grondcondities onstabiel zijn moeten uitgravingen die minder dan 1,22 m (4’) diep zijn schuin aflopen, geschraagd of geschoord zijn. De procedure voor de vergunning voor graafwerkzaamheden in gang zetten in overeenstemming met de specifiek voor de site geldende eisen en het ingevulde formulier naar de project engineer doorsturen Ervoor zorgen dat alle handtekeningen die vereist zijn op de vergunning voor goedkeuring verkregen worden, nadat de betreffende personen de veldtekening hebben bestudeerd De ingevulde vergunning voor graafwerkzaamheden overhandigen aan de machine operator. De bevoegde persoon voor de graafwerkzaamheden op de site moet bij naam worden genoemd. Het vaststellen en het ontwerpen van het ondersteuningssysteem dienen te worden gedaan op basis van de volgende overwegingen: de diepte van de uitgraving; verwachte veranderingen in de grond als gevolg van lucht, zon en water; en grondverschuiving als gevolg van de trillingen van voertuigen of blasting, en gronddrukken (niet uitsluitend de natuurlijke hellingshoek). De operator van de machine of de apparatuur mag niet met de graafwerkzaamheden starten totdat de vergunning, ondertekend door alle vereiste werknemers, op de locatie van de graafwerkzaamheden aanwezig is. De bevoegde persoon moet de grond van de graafwerkzaamheden classificeren als “A”, “B” of “C” en moet de veiligheidsmaatregelen en aanbevelingen bepalen die van toepassing zijn op de classificatie van de grond. De vergunning voor graafwerkzaamheden moet tijdens de gehele duur van de graafwerkzaamheden op de locatie van de graafwerkzaamheden blijven. Wanneer de graafwerkzaamheden voltooid zijn, moet de vergunning voor graafwerkzaamheden door de aannemer gearchiveerd worden.
Locatie van ondergrondse infrastructuur (Blue Stake)
De aannemer moet alle ondergrondse infrastructuur en proces- of productleidingen identificeren voordat er enig gat in de grond mag worden gemaakt. Dit moet worden gecoördineerd via zowel de eigenaar van de infrastructuur en de bronnen op de site.
5.14.3
Planning van Adequate Bescherming
Enkele aandachtspunten waar de aannemer rekening mee moet houden bij het plannen van adequate bescherming zijn: De structuur van de grond De diepte van de uitgraving Het watergehalte van de grond Veranderingen als gevolg van het weer en het klimaat Stapelgewichten januari 2014 Rev. 5
51 | P a g e
Vibraties Andere werkzaamheden in de nabijheid Hoogspanningsleidingen die zich boven het hoofd bevinden Ondergrondse obstructies De aanwezigheid van “omgewoelde” grond (ofwel opvulmateriaal of ten gevolge van eerdere graafactiviteiten) De kwaliteit van de lucht
5.14.4
Het Installeren van de Bescherming
Ongeacht welk ondersteuningssysteem gebruikt wordt, dienen de werknemers het schoren te allen tijde uit te voeren door aan de bovenkant van de geul of uitgraving te beginnen en naar beneden te werken. De schoren dienen correct te worden geïnstalleerd. De installatie van de schoren dient aansluitend op de graafwerkzaamheden plaats te vinden. Alle materialen die voor het schoren worden gebruikt dienen in een goede staat te verkeren, geen gebreken te vertonen en de juiste maat te hebben. Opmerking: Eén methode om de veiligheid van de werknemers in een geul of uitgraving te garanderen is het schuin af laten lopen van de zijkanten tot de natuurlijke hellingshoek, de hoek die het dichtst bij de loodlijn komt waarbij de grond blijft liggen.
5.14.5
Speciale Voorzorgsmaatregelen
Ondergrondse infrastructuur (gasleidingen, elektrische leidingen, communicatieleidingen, procesleidingen, etc.) moeten worden gelokaliseerd en geïdentificeerd vooraf aan alle graafwerkzaamheden. Wanneer de geanticipeerde plaats van de infrastructuur wordt genaderd, moeten handmatige middelen voor het graven worden gebruikt om de uiteindelijke, daadwerkelijke locatie van de infrastructuur te bepalen. Het lokaliseren van de leidingen kan geschieden door middel van een commerciële dienst (kan bekend zijn als “Blue Stake” of door middel van contact met het bedrijf dat de leidingen bezit, of via site planning of infrastructurele departementen. In het geval dat het werk wordt uitgevoerd in een gebouw of constructie, moet elke penetratie van een wand of vloer een overeenkomstig proces volgen in termen van lokaliseren en benaderen van de verborgen infrastructuur. De aannemer dient maatregelen te nemen tegen een onstabiele bodem van de uitgraving, zoals een die zich onder het waterniveau bevindt. Het kan zijn dat damwandplanken dienen te worden aangebracht onder de bodem van een dergelijke uitgraving om de stabiliteit van de grond te verhogen. Normen vereisen dat omleidingsdijken en -greppels of andere geschikte middelen gebruikt worden om te voorkomen dat oppervlaktewater in een uitgraving terecht komt en dat er voor adequate drainage gezorgd wordt van het gebied dat grenst aan de uitgraving. Water veroorzaakt erosie en verzwakking en er moet voor gezorgd worden dat het zich niet in een geul of uitgraving verzamelt. Het uitgegraven materiaal of ander materiaal dat zich in uitgravingen bevindt die werknemers misschien moeten betreden, dient verwijderd te worden of voldoende januari 2014 Rev. 5
52 | P a g e
tegengehouden te worden. Uitgegraven grond, losse materialen en apparatuur dienen op ten minste 91,44 cm (3’) afstand van de rand van de uitgraving gehouden te worden. De zijden van de uitgraving moeten worden beveiligd door middel van hekken of andere effectieve middelen om te voorkomen dat een voorbijganger in de uitgraving kan vallen op tijden wanneer er geen actieve graafwerkzaamheden zijn. Indien het passeren van de opening van de uitgraving noodzakelijk is, moet een correct bevestigd en beveiligd loopoppervlak worden geïnstalleerd. Het mag aan geen enkel persoon worden toegestaan om zich onder enige veranderlijke belasting te bevinden, terwijl de last in de uitgraving wordt gebracht of er uit wordt verwijderd. In een noodsituatie, moeten de werknemers de geul snel kunnen verlaten. Indien de werknemers in geulen moeten zijn die 1,22 m (4’) diep of dieper zijn, dienen adequate middelen verstrekt te worden om de geul te verlaten, zoals ladders of trappen, en deze dienen zo geplaatst te zijn dat de werknemers zich nooit meer dan 7,62 m (25’) zijwaarts hoeven te verplaatsen. De ladders dienen van een geschikt type te zijn, lang genoeg te zijn en geborgd zodat zij niet kunnen bewegen. Alle ondergrondse openbare voorzieningen dienen voorafgaand aan de graafwerkzaamheden gelokaliseerd te worden en er dienen maatregelen genomen te zijn om ze te beschermen. Uitgravingen, welke een diepte van 6,1 m (20’) of meer hebben, moeten worden ontworpen door een professionele engineer, en de plannen voor de uitgraving dienen op de plaats van de uitgraving te worden bewaard. Het ontwerp moet specifieke beveiligingskenmerken omvatten wanneer gedurende iedere mogelijke tijdsduur om welke reden dan ook personen de uitgraving moeten betreden.
5.14.6
Inspecties
Uitgravings- en schoorsystemen moeten dagelijks geïnspecteerd te worden door een Bevoegd Persoon en na iedere gebeurtenis, zoals regen, vibraties als gevolg van het passeren van materieel of mijnblasting, waardoor de ongeschonden toestand of de stabiliteit van de geul zijn gewijzigd. Van alle inspecties dient een verslag gemaakt te worden dat beschikbaar is ter inzage.
5.14.7
Nadat de Werkzaamheden zijn voltooid
Zodra de werkzaamheden voltooid zijn, dient de geul of uitgraving weer opgevuld te worden terwijl de schoren verwijderd worden. De werknemers dienen de schoren vanaf de onderkant te verwijderen en dienen er daarbij op te letten dat zij de stutten of schoorbalken langzaam losmaken. In onstabiele grond moeten er kabels gebruikt worden om de stutten of schoorbalken er van bovenaf uit te trekken.
5.14.8
Boorwerkzaamheden De opdrachtgever moet een vergunning voor graafwerkzaamheden verlenen voordat er graafwerkzaamheden of boorwerkzaamheden uitgevoerd mogen worden of geulen gegraven.
januari 2014 Rev. 5
53 | P a g e
De locatie waar boorwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden dient op gevaren geïnspecteerd te worden voordat de boorwerkzaamheden gestart worden. Boorploegen en andere werknemers dient bevolen te worden om uit de nabijheid van grondboren en boorstangen te blijven die in beweging zijn. Wanneer boorassistenten de booroperator assisteren bij de montage of bediening van een boorinstallatie, dienen de assistenten te allen tijde binnen het gezichtsveld van de operator te verkeren of in communicatie met hem te staan. Er dient te allen tijde toezicht gehouden te worden op boorinstallaties terwijl ze in werking zijn. Boorijzer, reserveonderdelen en gereedschap dienen veilig opgeslagen te worden in rekken of bakken op de boorinstallatie wanneer deze niet in gebruik zijn. Werknemers mogen niet boren vanuit posities die hun toegang tot de bedieningsmechanismen belemmeren of vanaf een onveilige ondergrond of platform. Boorapparatuur dient aan het begin van iedere ploegendienst door een Bevoegd Persoon geïnspecteerd te worden en gebreken die aangetroffen worden dienen te worden gecorrigeerd voordat de apparatuur wordt gebruikt. Voorafgaand aan iedere boorcyclus, dienen de werknemers die zich in het gebied rondom de boorwerkzaamheden bevinden te worden gewaarschuwd. Tijdens onweer moeten de specifiek voor de site geldende procedures voor ontruiming en veiligheid worden opgevolgd. Ademhalingstoestellen zijn vereist bij persluchtboringwerkzaamheden.
5.15 Persoonlijke Beschermingsmiddelen (PBM) Alle aannemers zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van persoonlijke beschermingsmiddelen en het garanderen van het gebruik ervan. Iedere werkomgeving moet beoordeeld worden op de aanwezige gevaren, en er moeten passende PBM worden verstrekt om deze gevaren te beheersen. Het dragen van sieraden is verboden in onderhoudswerkplaatsen en andere gebieden waar zich bewegende delen of apparatuur bevinden en/of waar chemicaliën worden gebruikt. Raadpleeg de veiligheidswerkwijzen van de site voor richtlijnen. Dit hoofdstuk stelt de minimumeisen vast voor de te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen. Uitsluitend beschermingsmiddelen die voldoen aan de OSHA/MSHA/NIOSH/ANSI-voorschriften mogen worden gebruikt.
5.15.1
Hoofdbescherming
Het dragen van goedgekeurde, niet-geleidende veiligheidshelmen, klasse B of E of hoger, is te allen tijde verplicht in alle projectgebieden. Zie ANSI Z89.1, "Safety Requirements for Industrial Head Protection" (Veiligheidsvoorschriften voor Industriële Hoofdbescherming). Aluminium veiligheidshelmen zijn niet toegestaan. Alle PBM moeten visueel worden geïnspecteerd vooraf aan het gebruik door de werknemer en na een incident dat het PBM nadelig kan beïnvloeden.
januari 2014 Rev. 5
54 | P a g e
5.15.2
Oog- en Gelaatsbescherming
Veiligheidsbrillen met zijkapjes moeten door de aannemer worden verstrekt en zijn te allen tijde verplicht. Veiligheidsbrillen met spiegel- of donkere glazen zijn binnen verboden. Alle werkomgevingen vereisen te allen tijde 100% oogbescherming. Minimumoogbescherming omvat goedgekeurde veiligheidsbrillen met zijkapjes of ruimzichtbrillen die voldoen aan de normen zoals gespecificeerd in ANSI Z87.1-1968, “Practice for Occupational and Educational Eye and Face Protection” (Werkwijze voor Oog- en Gelaatsbescherming voor op het Werk en in het Onderwijs), of een equivalente internationale norm. De aannemer moet er voor zorgen dat de beschermende uitrusting adequaat en effectief is voor de gevaren die aanwezig zijn - - een spatscherm is bijvoorbeeld niet hetzelfde als een slagbestendig scherm. o Werknemers moeten aanvullende oog- en gelaatsbescherming dragen bij: o Het lassen, branden of snijden met lasbranders o Het gebruik van slijpschijven, slijpmachines of vijlen o Het beitelen van beton, steen of metaal o Het werken met materialen die schilfers, splinters of spanen veroorzaken o Onder stoffige omstandigheden boren of werken o Zand- of waterstralen o Waterproofen o Het werken aan onder spanning staande schakelborden o Het gebruik van kruitschietgereedschap voor bevestigen of nagelen o Het werken met perslucht of andere gassen o Het werken met chemicaliën of andere gevaarlijke stoffen o Het in de nabijheid van de hierboven genoemde werkzaamheden werken
5.15.3
Adembescherming
De volgende werkwijzen specificeren de eisen voor het gebruik van ademhalingstoestellen om werknemers te beveiligen tegen het inademen van schadelijke luchtverontreinigende stoffen op de werkplek:
Ontwikkeling van een schriftelijk adembeschermingbeleid voor de keuze en het gebruik van ademhalingstoestellen waarin wordt gespecificeerd welk ademhalingstoestel onder welke omstandigheden gebruikt moet worden Ontwikkeling en implementatie van procedures voor medische keuring van iedere werknemer die ademhalingsapparatuur moet gebruiken (Opmerking: Medische toestemming is vereist vóór gebruik van ademhalingsapparatuur). Een geïmplementeerd testprogramma voor het geschikt zijn voor ademhalingstoestellen dat wordt uitgevoerd op het moment dat een ademhalingstoestel wordt verstrekt aan een medewerker, en jaarlijks daarna voor alle “nauwsluitende” ademhalingstoestellen. OPMERKING: elke medewerker die een nauwsluitend ademhalingstoestel gaat dragen moet een bewijs van medische goedkeuring hebben en documentatie van zijn test op geschiktheid, welke de fabricage, het model en de maat van het ademhalingstoestel identificeert, voordat hij mag werken in gebieden waar adembescherming verplicht is
januari 2014 Rev. 5
55 | P a g e
Ontwikkeling en implementatie van introductie- en jaarlijkse vervolgtraining voor werknemers m.b.t. het juiste gebruik en de beperkingen van ademhalingsapparatuur voor routine- en noodwerkzaamheden, waaronder selectie van ademhalingsapparatuur, en de functies en beperkingen van individuele typen ademhalingsapparatuur Ontwikkeling van procedures voor het testen van de goede werking die iedere persoon die ademhalingsapparatuur moet dragen, moeten worden bijgebracht Ontwikkeling van procedures en schema’s voor het reinigen, desinfecteren, opslaan, inspecteren, repareren, verwijderen en verder onderhouden van ademhalingsapparatuur. Identificatie en bekendmaken aan alle werknemers van werkomgevingen en specifieke werktaken die adembescherming vereisen Vaststellen van procedurele systemen om te garanderen dat ademhalingsapparatuur te allen tijde correct wordt gebruikt, waaronder een beleid voor gladgeschoren gezichten om er voor te zorgen dat de ademhalingsapparatuur precies aansluit op het gezicht
5.15.4
Gehoorbescherming
De criteria en eisen voor geluidsblootstelling op het werk zijn vervat in het FCX-beleid. Het gehoor van de werknemer dient te worden beschermd in overeenstemming met deze procedure en gebruikelijke gehoorbeschermingsmaatregelen. Het gehoorbeschermingsprogramma dient het volgende te omvatten: Een geschreven gehoorbeschermingsplan Het bepalen van werkopdrachten die een werknemer aan geluidsniveaus zouden kunnen blootstellen van boven de 85 dBA op basis van het gewogen gemiddelde over een periode van 8 uur, waarbij gehoorbescherming is vereist bij het overschrijden van 85 dBA. NB: het verstrekken van dubbele gehoorbescherming is vereist voor werknemers die worden blootgesteld aan geluidsniveaus van 105 dB of meer. Het implementeren van haalbare engineering- en administratieve controlemaatregelen om blootstelling van de werknemers te beperken tot 85 dBA of minder Training m.b.t. de effecten van geluidsblootstelling en het correcte gebruik van oordoppen en oorkappen Voorzieningen voor, en het afdwingen van, het gebruik van adequate oordoppen en oorkappen voor werknemers die werken in omgevingen boven de 85 dBA. Meting van basislijn vooraf aan blootstelling en jaarlijkse audiometrische hoortesten voor alle werknemers die worden blootgesteld aan geluid bij 85 decibel (dB) of meer op basis van het gewogen gemiddelde over een periode van 8 uur.
5.15.5
Veiligheidsschoenen
Lederen werkschoenen met stalen neuzen die voldoen aan de ANSI Z-41-norm, of een equivalente internationale norm, zijn vereist. Blote voeten, tennisschoenen, sandalen, bootschoenen, Hush Puppies of ander schoeisel dat niet voldoet aan de norm van lederen werkschoen met stalen neus, zijn verboden. Voor bepaalde werkzaamheden dient middenvoetsbescherming te worden gedragen, in het bijzonder bij het bedienen van apparatuur voor het aanstampen van beton en waar werknemers omgaan met zware gereedschappen of voorwerpen of deze dragen. januari 2014 Rev. 5
56 | P a g e
5.15.6
Handschoenen en Handbescherming
Geschikte handschoenen dienen te worden verstrekt en gedragen bij het omgaan met gevaarlijke voorwerpen of stoffen die de huid zouden kunnen opensnijden, openrijten, verbranden, door de huid zouden kunnen worden opgenomen of op andere wijze de handen of gezondheid van de werknemers zouden kunnen verwonden/schaden.
5.15.7
Andere Persoonlijke Beschermingsmiddelen
Andere vereiste middelen die onder bijzondere omstandigheden gebruikt moeten worden zoals heet werk, het omgaan met corrosieve vloeistoffen, etc., die niet specifiek in dit hoofdstuk worden behandeld, dienen door de projectmanager van de site en de aannemer onderzocht te worden en indien nodig verstrekt te worden.
5.15.8
Onderhoud
Persoonlijke beschermingsmiddelen dienen vernietigd te worden indien zij op welke wijze dan ook zo zijn gewijzigd dat de effectiviteit ervan is verminderd.
5.16 Brandbeveiliging Brandveiligheid dient een belangrijk onderdeel van het veiligheidsplan van de aannemer te zijn. Tot de voorschriften behoren onder andere: Het bedienen en onderhouden van tijdelijke verwarmingsapparatuur dient geen brandgevaar te veroorzaken. Het gebruik van kachels met vaste brandstof is verboden. Kleding mag niet gedroogd worden door het op of bij verwarmingen te plaatsen. Voor verwarming mogen uitsluitend rookloze brandstoffen worden gebruikt. Alle ontvlambare en brandbare materialen dienen met inachtneming van hun brandeigenschappen te worden opgeslagen en behandeld. Ontvlambare vloeistoffen dienen op een goedgekeurde manier te worden opgeslagen en uitsluitend worden gedistribueerd vanuit automatisch ontluchtende metalen veiligheidsblikken met vlamscherm. Alle containers moeten gelabeld zijn voor wat betreft hun inhoud en de gevarenklasse. Lasgassen dienen in geïsoleerde omgevingen te worden opgeslagen en gescheiden per type gas. Hout dient zo ver mogelijk van enige ontbrandingsbron te worden opgeslagen. Aarding moet geïnstalleerd worden voor opslagtanks of skids. Wanneer apparatuur wordt bijgevuld bij opslagtanks of skids, moet er voor verbindingsbanden worden gezorgd en moet de apparatuur en de brandstoftank fysiek worden verbonden tijdens het bijvulproces. Er dient een toegang tot de werkomgeving en omtrek in stand te worden gehouden voor gebruik door zwaar brandbestrijdingsmaterieel. Open vuur of ontstekingsbronnen mogen niet worden toegestaan binnen 15,24 m (50’) van de opslag- of gebruikslocaties van ontvlambare of brandbare materialen. januari 2014 Rev. 5
57 | P a g e
Alle verwarmingen dienen correct te werken, onder supervisie van correct getraind personeel te staan, en UL-gecertificeerd te zijn. Kachels dienen over omvalbeveiliging te beschikken. Brandbeveiligingsapparatuur moet worden verstrekt in alle gebieden waar brandbare materialen aanwezig zijn. Uitsluitend opgeleid personeel mag worden toegestaan om, indien nodig, brandbestrijdingsapparatuur te gebruiken. Tijdelijke brandbestrijdings- of brandbeveiligingsmiddelen dienen onmiddellijk na gebruik te worden vervangen en na oplevering van het project te worden verwijderd. Brandblusapparaten dienen maandelijks visueel te worden geïnspecteerd en hiervan dient verslag te worden gemaakt. Defecte units dienen buiten gebruik te worden gesteld. Op ieder brandblusapparaat dient een actuele inspectiekaart aanwezig te zijn. Ieder brandblusapparaat moet ieder jaar door een gecertificeerd persoon geïnspecteerd en gecertificeerd worden.
5.16.1
Specifieke Brandpreventiemaatregelen
Roken of open vuur is verboden in locaties waar brandbare of ontvlambare materialen zijn opgeslagen, zoals verfwerkplaatsen, brandstofstations, timmerwerkplaatsen, tankwagens en andere gebieden met beperkte toegang. Borden met “Roken en Open Vuur Verboden binnen 15,24 m (50’)” moeten op deze locaties worden opgehangen, van alle kanten zichtbaar en binnen 30,48 m (100’) vanwaar ontvlambare materialen worden gedistribueerd. Ontvlambare en brandbare materialen moeten apart en correct worden opgeslagen in goedgekeurde veiligheidsvaten. Al dergelijke opslagvaten moeten duidelijk te identificeren zijn door juiste etikettering. Het bijvullen van benzine- of vloeibaar-propaanapparatuur terwijl de motor draait, is verboden. Tijdens het bijvullen moeten verbindingskabels gebruikt worden. Veiligheidsafvalbakken met deksel dienen te worden verstrekt voor het wegdoen van oliehoudende poetsdoeken of andere brandbare materialen. Bij alle las- en snijwerkzaamheden dienen brandblusapparaten in de directe omgeving te zijn en deze dienen voortdurend tijdens en tot 30 minuten na afloop van de taak in de gaten te worden gehouden. Er mogen in de nabijheid geen onverenigbare materialen worden opgeslagen. De mate van scheiding moet toereikend zijn om het onderlinge contact te voorkomen in het geval van morsen of vrijkomen. De aannemer dient de noodzaak te bepalen voor het hebben en gebruiken van intrinsiek veilige gereedschappen, apparatuur of inrichtingen wanneer deze kunnen werken als een ontstekingsbron voor ontvlambare of brandbare materialen. De omstandigheden die worden beoordeeld dienen zowel normale en niet normale situaties te omvatten.
5.16.2
Gebruik van Tijdelijke Draagbare Brandstoftanks onder Atmosferische Druk
Alle aannemers moeten aan de volgende specificaties voor tankconstructie en -ontwerp voldoen bij gebruik van deze apparatuur.
januari 2014 Rev. 5
58 | P a g e
Metalen tanks moeten UL-goedgekeurd zijn door een erkend bureau als een ontvlambare vloeistofopslagtank en voldoen aan NFPA-eisen The Flammable Liquids Code (Code voor Ontvlambare Vloeistoffen), of een equivalent daarvan. Tot de belangrijkste bepalingen van deze Code behoren o.a.: Tankgrootte: Minimaal 230,89 l (61 U.S. gallon), maximaal 2.271,18 l (600 U.S. gallon). Ontluchtingsvoorzieningen: Ten minste één ontluchtingsvoorziening met een minimum inwendige diameter van 31,75 mm (11/4”) is vereist. De automatische ontluchtingsklep dient zo te worden ingesteld dat deze opent bij 5 psi (0,34475 bar) en moet in staat zijn om de inwendige tankdruk te beperken tot 10 psi (0,6895 bar). Uitlaatkleppen, Nozzles, Slangen: Uitlaatkleppen, nozzles en slangen moeten UL-goedgekeurd zijn, of een equivalent daarvan, en van het automatisch zelfsluitende type dat met een hangslot aan de hanger kan worden vastgemaakt om te voorkomen dat ermee geknoeid wordt. Een zwaartekrachttank met aftap aan de onderzijde dient voorzien te zijn van een afsluiter op de afvoerpijp vóór de slang (bij voorkeur een thermische afsluiter). Een tank met aftap aan de bovenzijde dient voorzien te zijn van een ULgoedgekeurde, of een equivalent daarvan, pomp met anti-sifonwerking. Aarding en Verbinding: De tank dient geaard te zijn d.m.v. een metalen aardkabel met een elektrische weerstand van niet meer dan 1.000.000 ohm. Hij moet permanent verbonden zijn. Tanks met aftap aan de bovenzijde dienen ten minste 15,24 cm (6”) boven de grond te zijn gemonteerd. De steunen van de zwaartekrachttanks met aftap aan de onderzijde dienen vervaardigd te zijn van staal en maximaal 2,1336 m (7’) hoog te zijn. Etikettering: Alle tanks dienen correct gelabeld te zijn om de inhoud en de gevarenklasse te kunnen identificeren. Tanks dienen zich minimaal 15,24 m (50’) van faciliteiten, belangrijke apparatuur of andere materialen te bevinden. Indamming: De capaciteit van het ingedamde gebied mag niet minder zijn dan de capaciteit van de grootste tank. De dijk moet groot genoeg zijn om 125% van de capaciteit van de grootste tank tegen te houden en moet worden bekleed met ondoordringbaar materiaal. NB: Voor tanks met een dubbele wand is geen indamming vereist. De minimumafstand tussen de tank en de teen van de dijk dient 1,524 m (5’) te zijn. Opslag van brandbare materialen, lege of volle vaten, in het ingedamde gebied is verboden. Brandstoftanks mogen zich niet onder hoogspanningsleidingen bevinden. Elektrische apparatuur binnen 6,096 m (20’) van overhevelingslocaties dient geclassificeerd te worden als een NFPA/NEC Klasse I, Groep D-locatie, of vergelijkbaar.
januari 2014 Rev. 5
59 | P a g e
Borden met ”Roken en Open Vuur Verboden” moeten binnen 15,24 m (50’) van het gebied worden geplaatst. Er moet minimaal één 9,0718 kg (20 Engelse pond) ABC-brandblusapparaat worden verstrekt binnen 7,62 m (25’) van de opslagtank. Deze dienen beschermd te zijn tegen het weer, bevestigd en gelabeld. De opslagvaten moeten worden beschermd tegen aanrijdingen, tegen het worden geraakt of omgestoten door barricades, spijlen, of andere sterke inrichtingen.
5.17 Kraanveiligheid Alle kranen en met kabels (staaldraadkabel) uitgerust hijsmaterieel dienen een actuele jaarlijkse certificering te hebben van een erkende derde. Dit dient voorafgaand aan de werkzaamheden geregeld te zijn en tijdens de duur van het werk dient een actuele jaarlijkse inspectie te worden gehandhaafd. Versleten of beschadigde staaldraadkabel moet een reden zijn om de apparatuur buiten gebruik te nemen ter vervanging. Snaren, versnellingen, schachten, poelies, tandwielen, spindels, trommels, vliegwielen, kettingen of andere heen en weer gaande, draaiende of andere bewegende delen of apparatuur dient te worden beveiligd wanneer dergelijke onderdelen blootstaan aan contact met werknemers of op andere wijze een gevaar vormen. De beveiliging dient te voldoen aan de regelgevende of erkende nationale norm. Aannemers dienen voor iedere kraan en bijbehorend hijsmaterieel (rigging equipment) die op de site wordt gebracht documentatie van een jaarlijkse certificering op de site te bewaren. De certificering dient actueel gehouden te worden; hercertificering moet worden uitgevoerd indien de kraan beschadigd is of de certificeringsperiode van 12 maanden is verlopen. De kraanmachinist, of een ander Bevoegd Persoon, dient dagelijks vóór gebruik de kraan te inspecteren, om te verzekeren dat de kraan veilig is voor gebruik. Van deze inspectie dient een verslag te worden gemaakt dat te allen tijde ter inzage beschikbaar moet zijn. Onder geen voorwaarde mag iemand worden toegestaan zich mee te laten dragen op de zwevende last, haak of bal. Onder geen voorwaarde mag iemand worden toegestaan onder een zwevende last werkzaamheden uit te voeren of te lopen.
5.17.1
Mobiele Kraan – Opstelling Kraan
De machinist is verantwoordelijk voor: De juiste opstelling van de kraan in relatie tot de te hijsen last en het landingsgebied om de beste hijscapaciteit te behalen De juiste opstelling en het juiste gebruik van stempels voor alle hijsen behalve waar de fabrikant anders toestaat Bepaling van de stabiliteit van de grond of het ondersteuningsvlak De installatie en het onderhoud van de zwenkbereikbeveiliging van de kraan “Anti-two-block”-toestellen moeten op alle kranen worden geïnstalleerd januari 2014 Rev. 5
60 | P a g e
De installatie van een giekhoekmeter op kranen die direct zichtbaar is voor de machinist
5.17.2
Bepaling van Maximaal Draagvermogen
Het gewicht van hulpgereedschappen zoals hijsblokken, hijsballen, haken en kabels dient beschouwd te worden als een onderdeel van de totale last, naast het gewicht van alle op de site toegevoegde onderdelen. De machinist dient een kopie van de vrachtbrief te krijgen met het itemgewicht duidelijk leesbaar. Geen enkele kraan mag boven diens maximale draagvermogen worden belast of gebruikt voor andere doeleinden dan aangegeven. Een leesbare, specifiek voor de kraan geldende capaciteitstabel dient, goed zichtbaar voor de machinist, in de kraan aanwezig te zijn tijdens gebruik.
5.17.3
Kraaninspectie
Kranen dienen te worden geïnspecteerd na opstelling, vóór de eerste hijs en vóór iedere ploegendienst. Iedere kraanmachinist moet dagelijks kraaninspecties uitvoeren om het volgende te controleren: Alle controlemechanismen op slechte instelling, buitensporige slijtage of verontreiniging Alle veiligheidsapparatuur Verslechtering van luchthydraulische systemen Kraanhaken, stropkettingen en stroppen op slijtage Elektrische apparatuur op storingen, tekenen van buitensporige slijtage, ophoping van vuil of vocht
5.17.4
Documentatie voor Kranen
Van alle inspecties dient rapport te worden opgemaakt. Deze dienen op de site te worden bewaard ter inzage en beoordeling.
5.17.5
Kraanonderhoud
Alle onderhoud dient overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant te worden uitgevoerd.
5.17.6
Kraanopstelling – Stabiliteit Ondergrond
Voor maximumcapaciteit moet de kraan waterpas zijn, en het grondoppervlak moet geschikt zijn om de dynamische last van de werkende kraan te dragen.
januari 2014 Rev. 5
61 | P a g e
5.17.7
Berekenen van Belastingen
Uitsluitend kundige en gecertificeerde kraanmachinisten mogen belastingen berekenen. Kraangebruik boven de maximale belasting is niet toegestaan.
5.17.8
Stabiliteit Grond
Verschillende soorten grond hebben een verschillende draagkracht. Bij het opstellen van een kraan moet de bevoegde persoon onderscheid kunnen maken tussen de drie groepen grond, de juiste mengeling van elk, hun vochtgehalte en diepte. Factoren zoals de grondwaterspiegel en afstand tot graafwerkzaamheden die het vermogen van de grond om druk te weerstaan zonder te bezwijken beïnvloeden, moeten ook in aanmerking worden genomen door de bevoegde persoon.
5.17.9
Mobiele Kraan
5.17.9.1
Kwalificatie-eisen kraanmachinist
Kraanmachinisten moeten voldoen aan de eisen van de site om een kraan te bedienen. Kraanmachinisten die over een landelijk erkend(e) vergunning of diploma beschikken, moeten vóór aankomst op de site bewijs van hun opleiding, kwalificaties en vakbekwaamheid overleggen. In elk geval dient de machinist een actueel, toepasselijk bewijs van training te hebben voor de categorie van apparatuur die wordt bediend. Kraanmachinisten moeten vóór het aanvragen van een kraanmachinistvergunning voor het project een bewijs van een recente medische keuring overleggen, met inbegrip van een ogentest. (Opmerking: de D.O.T.-keuringsformulieren (Department of Transportation) voldoen aan bovengenoemde eisen en kunnen als richtlijn gebruikt worden.) Om een kraanmachinistvergunning voor het project te krijgen, moet de aanvrager een schriftelijk examen met goed gevolg kunnen afleggen dat minimaal de volgende elementen bevat: Kraanopstelling Het lezen van hijstabellen Het berekenen van het draagvermogen bij een bepaalde vlucht Het berekenen van verminderingen voor hijsmaterieel, blok, giek, etc. Correcte kraanbediening Hijsmiddelen en inspectie van hijsmiddelen Evalueren van omstandigheden van de site Inspectie voorafgaand aan werkzaamheden Potentiële kandidaten voor kraanmachinist moeten een praktische test met goed gevolg kunnen afleggen die de volgende vaardigheden omvat: Uitvoeren van inspectie voorafgaand aan gebruik Kraanopstelling voor een hijs Inspectie van hijsmiddelen Bedienen van kraan en tonen van vermogen om handseinen te volgen (i.e., zwenken giek, plaatsen haak, etc.) Vermogen om een hijstabel te lezen en belasting te berekenen Uitvoeren van een proefhijs
januari 2014 Rev. 5
62 | P a g e
Verslag dient te worden opgemaakt van de praktische test en resultaten dienen op verzoek te worden verstrekt.
5.17.9.2
De kraanmachinist mag tijdens het bedienen van de kraan niets doen dat zijn of haar aandacht zou kunnen afleiden en hij/zij mag nooit de bedieningsknoppen verlaten als er een last aan de haak hangt. De machinist mag de kraan niet bedienen indien hij geestelijk of fysiek niet fit is, of indien hij medicijnen slikt die zijn beoordelingsvermogen beïnvloeden. De machinist mag niet reageren op seinen die niet duidelijk zijn of die door een ander gegeven worden dan de aangewezen seiner (met uitzondering van een stopsein van wie dan ook). De machinist heeft de uiteindelijke verantwoordelijkheid en controle over de kraanwerkzaamheden. Bij twijfel over de veiligheid heeft de machinist de bevoegdheid om het hijsen van lasten te stoppen of te weigeren totdat de veiligheid verzekerd is. Managers, supervisors of personen die in dit respect de bevoegdheid van de kraanmachinist terzijde proberen te schuiven, zullen onmiddellijk van de site worden verwijderd. De last moet aan de haak worden vastgemaakt d.m.v. stroppen of andere goedgekeurde middelen en er mogen geen open haken worden gebruikt. Haken moeten voorzien zijn van functionele veiligheidsluitingen. Een D-sluiting moet gebruikt worden om twee of meer schalmen in de haak te houden, waarbij de haak niet zodanig mag zijn ontworpen dat er meerdere hijscomponenten kunnen worden bevestigd. Haken mogen op geen enkele wijze gewijzigd, beschadigd of vervormd worden. Haken die aan buitensporige hitte zijn blootgesteld zoals van lassen, branden, slijpen etc., mogen niet worden toegestaan op de site. De machinist dient de haak zo boven de last te plaatsen dat zwaaien van de last wordt voorkomen. De machinist dient vast te stellen dat de kabel correct in de haspel en in de katrolschijven zit; dat er geen kinken in de hijslijn zitten; en dat meerdere deellijnen niet om elkaar heen gedraaid zitten. Schudhaken mogen uitsluitend voor het uitschudden van materialen worden gebruikt. Tijdens het hijsen mag de machinist een bewegende last niet plotseling versnellen of vertragen; niet toestaan dat de last in contact komt met obstakels; lasten niet boven personeel zwaaien; of het schuin wegtrekken (schuine reeptrek) of slepen van lasten toestaan. De maximale belasting van alle hijsapparatuur moet correct zijn vastgesteld. De belastingen moeten op het toestel worden weergegeven.
5.17.9.3
Werkprocedures
Voorschriften voor Hijsmiddelen
Rigging mag uitsluitend worden uitgevoerd door bevoegde personen die getraind zijn in correcte rigging-technieken. De riggers moeten tijdens werkuren een bewijs van dergelijke training bij zich dragen.
januari 2014 Rev. 5
63 | P a g e
Alle hijsmiddelen dienen vóór ieder gebruik geïnspecteerd te worden. Beschadigde of defecte stroppen moeten onmiddellijk buiten gebruik worden gesteld en vernietigd worden. Geïmproviseerde/zelfgemaakte grijpers, haken, klemmen of ander hijsgereedschap zijn verboden. Alle hijsmiddelen moeten een veiligheidsfactor vijf hebben.
5.17.9.4
Stroppen mogen niet worden ingekort door knopen, bouten of andere geïmproviseerde middelen. Staaldraadkabelstroppen dienen met kantbeschermers tegen scherpe hoeken beschermd te worden. De belastingen van stroppen die in de vorm van een “mandje” gebruikt worden, moeten in evenwicht zijn om wegglijden te voorkomen. Lasten die met stroppen gehesen worden, dient men te laten zakken op stophout of stuwmateriaal zodat de stroppen niet onder de last vandaan getrokken worden of erdoor verpletterd worden. Stroppen die blootgesteld zijn aan schokbelasting dienen onmiddellijk verwijderd en vernietigd te worden. Bij alle hijswerkzaamheden moeten stuurlijnen gebruikt worden. Het is verboden om hijsmiddelen te repareren. Deze moeten verwijderd en vernietigd worden of voor reparatie naar de fabrikant gestuurd worden.
5.17.9.5
Veilige Werkwijzen
Inspecties en Documentatie
Stroppen, kabels en kettingen die in gebruik zijn, moeten regelmatig schriftelijk en grondig worden geïnspecteerd, maar niet minder dan eenmaal per zes maanden. Verslagen van inspecties dienen te worden bijgehouden/bewaard.
5.17.9.6
Aan Kranen Hangende Werkbakken
Een vergunning is vereist voorafgaand aan het gebruik van een kraan voor het ophijsen van personeel in een werkbak. De werkbak moet goedgekeurd zijn door een ingenieur. De aannemer zal de vergunning verstrekken nadat is vastgesteld dat het gebruik van een werkbak de enige methode is om de taak te volbrengen. De veiligheidschecklist die bij de vergunning hoort, moet gebruikt worden voordat personeel wordt gehesen. Voorafgaand aan de hijs moet er een vergadering gehouden worden waarvan verslag gemaakt moet worden. Valbeveiliging dient aangebracht te zijn volgens de regelgeving en FCX - Beleid voor Werken op Hoogte. Personeel en materialen kunnen niet tegelijkertijd worden gehesen.
januari 2014 Rev. 5
64 | P a g e
5.17.10
Vaste (niet mobiele) Kranen
5.17.10.1
Kwalificatie-eisen kraanmachinist
Kraanmachinisten moeten voldoen aan de eisen van de site om een kraan te bedienen. Kraanmachinisten die over een landelijk erkend(e) vergunning of diploma beschikken, moeten vóór aankomst op de site bewijs van hun opleiding, kwalificaties en vakbekwaamheid overleggen. In elk geval dient de machinist een actueel, toepasselijk bewijs van training te hebben voor de categorie van apparatuur die wordt bediend. Kraanmachinisten moeten vóór het aanvragen van een kraanmachinistvergunning voor het project een bewijs van een recente medische keuring overleggen, met inbegrip van een ogentest. (Opmerking: de D.O.T.-keuringsformulieren (Department of Transportation) voldoen aan bovengenoemde eisen en kunnen als richtlijn gebruikt worden.) Om een kraanmachinistvergunning voor het project te krijgen, moet de aanvrager een schriftelijk examen met goed gevolg kunnen afleggen dat minimaal de volgende elementen bevat: Kraanopstelling Het lezen van hijstabellen Het berekenen van het draagvermogen bij een bepaalde vlucht Het berekenen van verminderingen voor hijsmaterieel, blok, giek, etc. Correcte kraanbediening Hijsmiddelen en inspectie van hijsmiddelen Evalueren van omstandigheden van de site Inspectie voorafgaand aan werkzaamheden Potentiële kandidaten voor kraanmachinist moeten een praktische test met goed gevolg kunnen afleggen die de volgende vaardigheden omvat: Uitvoeren van inspectie voorafgaand aan gebruik Kraanopstelling voor een hijs Inspectie van hijsmiddelen Bedienen van kraan en tonen van vermogen om handseinen te volgen (i.e., zwenken giek, plaatsen haak, etc.) Vermogen om een hijstabel te lezen en belasting te berekenen Uitvoeren van een proefhijs Verslag dient te worden opgemaakt van de praktische test en resultaten dienen op verzoek te worden verstrekt.
5.17.10.2
Werkprocedures
De kraanmachinist mag tijdens het bedienen van de kraan niets doen dat zijn of haar aandacht zou kunnen afleiden en hij/zij mag nooit de bedieningsknoppen verlaten als er een last aan de haak hangt. De machinist mag de kraan niet bedienen indien hij geestelijk of fysiek niet fit is, of indien hij medicijnen slikt die zijn beoordelingsvermogen beïnvloeden. De machinist mag niet reageren op seinen die niet duidelijk zijn of die door een ander gegeven worden dan de aangewezen seiner (met uitzondering van een stopsein van wie dan ook).
januari 2014 Rev. 5
65 | P a g e
De machinist heeft de uiteindelijke verantwoordelijkheid over de kraanwerkzaamheden. Bij twijfel over de veiligheid heeft de machinist de bevoegdheid om het hijsen van lasten te stoppen of te weigeren totdat de veiligheid verzekerd is. Managers, supervisors of personen die in dit respect de bevoegdheid van de kraanmachinist terzijde proberen te schuiven, zullen onmiddellijk van de site worden verwijderd. De last moet aan de haak worden vastgemaakt d.m.v. stroppen of andere goedgekeurde middelen en er mogen geen open haken worden gebruikt. Haken moeten voorzien zijn van functionele veiligheidsluitingen. Een D-sluiting moet gebruikt worden om twee of meer schalmen in de haak te houden. Haken mogen op geen enkele wijze gewijzigd, beschadigd of vervormd worden. Haken die aan buitensporige hitte zijn blootgesteld zoals van lassen, branden, slijpen etc., mogen niet worden toegestaan op de site. De machinist dient de haak zo boven de last te plaatsen dat zwaaien van de last wordt voorkomen. De machinist dient vast te stellen dat de kabel correct in de haspel en in de katrolschijven zit; dat er geen kinken in de hijslijn zitten; en dat meerdere deellijnen niet om elkaar heen gedraaid zitten. Schudhaken mogen uitsluitend voor het uitschudden van materialen worden gebruikt. Tijdens het hijsen, mag de machinist een bewegende last niet plotseling versnellen of vertragen; niet toestaan dat de last in contact komt met obstakels; lasten niet boven personeel zwaaien; of het schuin wegtrekken (schuine reeptrek) of slepen van lasten toestaan. De maximale belasting van alle hijsapparatuur moet correct zijn vastgesteld. De belastingen moeten op het toestel worden weergegeven.
5.17.10.3
Rigging mag uitsluitend worden uitgevoerd door bevoegde personen die getraind zijn in correcte rigging-technieken. De riggers moeten tijdens werkuren een bewijs van dergelijke training bij zich dragen. Alle hijsmiddelen dienen vóór ieder gebruik geïnspecteerd te worden. Beschadigde of defecte stroppen moeten onmiddellijk buiten gebruik worden gesteld en vernietigd worden. Geïmproviseerde/zelfgemaakte grijpers, haken, klemmen of ander hijsgereedschap zijn verboden. Alle hijsmiddelen moeten een veiligheidsfactor vijf hebben.
5.17.10.4
Voorschriften voor Hijsmiddelen
Veilige Werkwijzen
Stroppen mogen niet worden ingekort door knopen, bouten of andere geïmproviseerde middelen. Staaldraadkabelstroppen dienen met kantbeschermers tegen scherpe hoeken beschermd te worden. De belastingen van stroppen die in de vorm van een “mandje” gebruikt worden, moeten in evenwicht zijn om wegglijden te voorkomen. Lasten die met stroppen gehesen worden, dient men te laten zakken op stophout of stuwmateriaal zodat de stroppen niet onder de last vandaan getrokken worden of erdoor verpletterd worden.
januari 2014 Rev. 5
66 | P a g e
Stroppen die blootgesteld zijn aan schokbelasting dienen onmiddellijk verwijderd en vernietigd te worden. Bij alle hijswerkzaamheden moeten stuurlijnen gebruikt worden. Het is verboden om hijsmiddelen te repareren. Deze moeten verwijderd en vernietigd worden of voor reparatie naar de fabrikant gestuurd worden.
5.17.10.5
Stroppen, kabels en kettingen die in gebruik zijn, moeten regelmatig schriftelijk en grondig worden geïnspecteerd, maar niet minder dan eenmaal per zes maanden. Verslagen van inspecties dienen te worden bijgehouden/bewaard.
5.17.10.6
Inspecties en Documentatie
Aan Kranen Hangende Werkbakken
Een vergunning is vereist vóórafgaand aan het gebruik van een kraan voor het ophijsen van personeel in een werkbak. De werkbak moet goedgekeurd zijn door een ingenieur. De aannemer zal de vergunning verstrekken nadat is vastgesteld dat het gebruik van een werkbak de enige methode is om de taak te volbrengen. De veiligheidschecklist die bij de vergunning hoort, moet gebruikt worden voordat personeel wordt gehesen. Voorafgaand aan de hijs moet er een vergadering gehouden worden waarvan verslag gemaakt moet worden. Valbeveiliging dient aangebracht te zijn volgens de regelgeving en de FCXnormen voor valbeveiliging. Personeel en materialen kunnen niet tegelijkertijd worden gehesen.
5.18 Hygiëne 5.18.1
Drinkwater
Iedere aannemer dient een adequate voorraad drinkwater te verstrekken. Er dient aandacht te worden geschonken aan factoren zoals temperatuur, hoogte, fysieke inspanning van de werknemers en het aantal waterconsumerende werknemers. Draagbare houders moeten goed gesloten zijn en uitgerust met een kraan. Water mag niet d.m.v. dopen uit de houders gehaald worden, en gebruik van een gezamenlijke drinkbeker is verboden. Houders die gebruikt worden voor het distribueren van drinkwater moeten duidelijk gelabeld zijn voor wat betreft de inhoud en mogen niet voor andere doeleinden gebruikt worden. Wegwerpbekers moeten verstrekt worden, samen met een hygiënische houder voor ongebruikte bekers en een verzamelbak met deksel voor de gebruikte bekers. Waterhouders moeten iedere week gesteriliseerd en geïnspecteerd worden. Toiletfaciliteiten moeten volgens de volgende criteria voor de werknemers verstrekt worden: Ten minste voldoen aan de regelgeving.
januari 2014 Rev. 5
67 | P a g e
5.18.2
De aannemer dient adequate wasfaciliteiten te verstrekken indien werknemers betrokken zijn bij het aanbrengen van verf, coatings, verdelgingsmiddelen, insecticiden of andere werkzaamheden waar contact met bepaalde stoffen schadelijk kan zijn voor de werknemers.
Milieu
Er moet worden voldaan aan alle relevante en toepasselijke federale, nationale en plaatselijke wetten en vergunningen, het milieubeleid van de hele onderneming en het toepasselijke milieubeleid op de site. Alle afvalstoffen die tijdens activiteiten worden geproduceerd dienen overeenkomstig de siteprocedures of richtlijnen correct te worden gelabeld, verzameld en verwijderd. Een aannemer mag in geen enkel geval afval buiten de site dumpen. De aannemer moet alle afvalactiviteiten met de Milieuafdeling coördineren. Er worden geen afvalwagens, verwijderaars, recyclers of veegwagens toegestaan op de site zonder de voorafgaande toestemming van de Milieuafdeling. Er dient geen materiaal te worden achtergelaten op de site. Wanneer er materialen worden aangetroffen op de site, dan zal de aannemer verantwoordelijk zijn voor alle kosten voor wat betreft het verzamelen, verwerken en afvoeren van de achtergelaten materialen. In geen enkel geval dient een nieuw chemisch product of materiaal op de site te worden gebruikt voordat er een Veiligheidsinformatieblad (Safety Data Sheet, SDS) en Productgoedkeuringsformulier zijn ingediend en goedgekeurd door de Afdelingen Milieu en Gezondheid en Veiligheid. Wanneer het materiaal is goedgekeurd, moet het correct worden gelabeld en het toepasselijke SDS hebben. Ongebruikt materiaal moet door de aannemer van de site worden verwijderd wanneer het werk is voltooid. De aannemer dient niet toe te staan dat er in afvoeren en/of riolen wordt geloosd zonder de voorafgaande toestemming van de Milieuafdeling. Er dient binnen redelijke grenzen te worden voorkomen dat er gevaarlijke materialen vrijkomen of worden geknoeid. De aannemer dient alle geknoeide of vrijgekomen materialen of andere milieu-incidenten direct te melden bij de Milieuafdeling, de project engineer en/of de supervisor van het gebied. Alle werknemers dienen correct te worden getraind en bevoegd te zijn om het toegewezen werk en de taken uit te voeren, inclusief het correct hanteren van materialen en apparatuur, de juiste reactie op incidenten voor wat betreft zijn materiaal en de algemene informatie met betrekking tot het Milieubeleid van de site. De trainingsdocumentatie moet vooraf aan de start van de werkzaamheden aan de Milieuafdeling worden verstrekt. De aannemer dient vooraf aan de start van de werkzaamheden alle noodzakelijke milieutoestemmingen of -vergunningen in bezit hebben en kopieën van dergelijke vergunningen/toestemmingen aan de Milieuafdeling verstrekken. De aannemer moet toestemming hebben van de Milieuafdeling voordat de volgende werkzaamheden worden gestart: o Installeren van een nieuwe tank o Verplaatsen van een bestaande tank o Veranderen van een tank
januari 2014 Rev. 5
68 | P a g e
o Opnieuw in gebruik nemen van een tank die buiten bedrijf is gesteld o Met een tijdelijke of permanente status legen van een tank Bakken met deksels (vuilnisbakken) voor vuilnis en ongevaarlijk afval dienen overal op de site te worden opgesteld voor het verzamelen van afvalmaterialen. Er dient door de aannemer op doorlopende wijze orde en netheid te worden gehandhaafd. Accumulatie van vuil, puin, constructiematerialen, afval, etc. is streng verboden. Het wordt aan niemand toegestaan om te eten, drinken of roken waar chemicaliën, gevaarlijke materialen of afvalmateriaal aanwezig is.
5.19 Motorvoertuigen en Zwaar Materieel Voertuigen en machines die op de site worden gebracht, dienen geïnspecteerd en getest te worden en gecertificeerd te worden dat zij in een veilig bruikbare staat verkeren. De inspectie-, test- of certificatiedocumentatie moet beschikbaar zijn ter inzage. Alle gemotoriseerde voertuigen dienen o.a. voorzien te zijn van de volgende in goed bruikbare staat verkerende apparatuur: Adequaat remsysteem, noodremsysteem en remlichten Twee koplampen en twee achterlichten Claxon Veiligheidsriemen (gebruik is verplicht) Goede banden (groter dan 20/32”) Voorruiten, elektrische wissers en ontdooiers Achteruitkijkspiegel indien van toepassing Brandstofdoppen Brandblusapparaat (minimaal 2,27 kg (5 Engelse pond)) EHBO-doos Een lange autoantenne met vlag die voldoet aan de eisen van de site voor zichtbaarheid voor voertuigen die in de mijn werken Uitsluitend bevoegde, gediplomeerde, gecertificeerde (volgens de eisen van de site) bestuurders met een rijbewijs mogen zwaar materieel bedienen. Alle glas van de cabine moet veiligheidsglas zijn of een equivalent daarvan, waardoor geen zichtbare vervorming optreedt. Werknemers mogen geen motorvoertuig of materieel gebruiken indien het achteruitzicht belemmerd is, tenzij: Het voertuig een achteruitrijalarm heeft dat hoorbaar is boven het omgevingsgeluidsniveau Het voertuig uitsluitend achteruitgereden wordt indien een toeschouwer aangeeft dat het veilig is Personeel mag niet op- of afspringen van bewegende voertuigen of machines. Zware machines, apparatuur, of delen daarvan die in de lucht hangen of omhooggehouden worden door het gebruik van stroppen, hijstoestellen of krikken, dienen stevig geblokkeerd of gestut te worden om omvallen of verschuiven te voorkomen voordat werknemers eronder of ertussen mogen werken. Bladen van bulldozers en januari 2014 Rev. 5
69 | P a g e
schrapers, bakken van voorladers, dumpers, en vergelijkbare apparatuur dienen volledig omlaag te zijn of geblokkeerd wanneer zij gerepareerd worden of niet in gebruik zijn. Alle bedieningsknoppen moeten in neutraal staan, de motoren uitgeschakeld zijn, de sleutel verwijderd en de unit gelabeld: “Niet Gebruiken”, de remmen vastgezet en de wielen geblokkeerd, tenzij de werkzaamheden anders vereisen. Motoren moeten uitgeschakeld zijn tijdens tanken en onderhoudswerkzaamheden en wanneer zij onbeheerd achtergelaten worden. Ontkoppelingshendels voor achterkleppen van dumpers en zwaar materieel dienen zo opgesteld te zijn dat tijdens het dumpen de operator zich op een veilige afstand bevindt. Alle voertuigen moeten aan het begin van iedere ploegendienst gecontroleerd worden om te verzekeren dat apparatuur en accessoires in een veilig bruikbare staat verkeren en vrij zijn van zichtbare schade die tijdens gebruik storing zou kunnen veroorzaken. De resultaten van deze inspectie en de corrigerende maatregelen dienen op schrift te worden gesteld en dit dient één jaar of voor de projectduur te worden bewaard. Personen mogen niet meerijden in de laadbak van een vrachtwagen, behalve wanneer er voor zittingen, gordels en omvalbeveiliging is gezorgd. Er mag met voertuigen niet harder gereden worden dan de aangegeven maximumsnelheid voor de site. Weersomstandigheden, verkeer, breedte van kruispunten, karakter van de weg, type motorvoertuig en andere omstandigheden kunnen deze maximumsnelheid verlagen. Een toegankelijk brandblusapparaat klasse 5 BC of hoger dient beschikbaar te zijn voor de operator van materieel of voertuigen. Omvalbeveiliging (Rollover Protection System = ROPS) zoals voorgeschreven door de federale, regionale, plaatselijke autoriteiten is vereist voor alle op het project bediende materieel. Uitzonderingsclausules mogen niet worden geaccepteerd. Op apparatuur moet een sticker of bordje van de ROPS-certificering worden aangebracht. Aannemers dienen zoveel mogelijk aanvoerwegen of parallelwegen te gebruiken. De hoofdwegen mogen uitsluitend gebruikt worden als er geen andere toegangsweg is. Bestuurders/operators in het actieve mijngebied dienen een recente rijtraining te hebben gevolgd, specifiek voor de site. Indien zij gebruikt moeten worden, hebben vrachtwagens en zwaar materieel te allen tijde voorrang. Voertuigen of materieel mogen niet over elektriciteitskabels of pijpleidingen heenrijden behalve op speciaal daarvoor bestemde oversteekplaatsen waar deze tegen schade zijn beveiligd. Bij het bedienen van een voertuig in de nabijheid van een mijn of zwaar wegmaterieel, moet een veilige volgafstand bewaard worden in navolging van de eisen op de site. Personen die in de mijn of vervoersgebieden moeten rijden dienen een speciaal rijbewijs voor in de mijn te hebben dat op de site verkregen kan worden.
5.20 Bescherming van de Werknemers en de Gemeenschap Alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen dienen genomen te worden om letsel aan de gemeenschap of schade aan de eigendommen van anderen te voorkomen. Voorzorgsmaatregelen dienen het volgende, doch niet uitsluitend, te omvatten: januari 2014 Rev. 5
70 | P a g e
Er mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd in een gebied dat in gebruik is door Freeport-McMoRan of de gemeenschap zonder de uitdrukkelijke toestemming van Freeport-McMoRan. Indien het nodig is de publieke functie van werkgebieden in stand te houden voor wat betreft voetpaden en wegen, dienen aannemers de gemeenschap te beschermen met passende beveiligingsschermen, signalering, versperringen, relingen, voldoende zicht en een toegang/uitgang. Passende waarschuwingen en instructieveiligheidsborden dienen goed zichtbaar te worden geplaatst. Daarnaast dient een seiner de bewegingen van gemotoriseerd materieel te controleren in gebieden waar de gemeenschap gevaar zou kunnen lopen. Er dient een tijdelijk hek te worden verzorgd rondom de omtrek van bovengrondse werkzaamheden die grenzen aan publieke gebieden. Grenshekken dienen ten minste 1,83 m (6’) hoog te zijn. Versperringen dienen waar nodig te worden verzorgd tussen werkgebieden en looppaden tenzij er hekken of relingen, of overdekte doorgangen zijn gebruikt. Versperringen dienen te worden vastgezet om onvoorziene verplaatsing te voorkomen en dienen in stand te worden gehouden tenzij tijdelijke verwijdering noodzakelijk is om werkzaamheden uit te voeren. In de periode dat een versperring tijdelijk wordt verwijderd voor werkzaamheden, dient er een bewaker te worden geplaatst bij iedere opening in de versperring. Tijdelijke voetpaden dienen te worden verzorgd indien een permanent voetpad geblokkeerd is door de werkzaamheden van de aannemer. Waarschuwingslichten dienen aan te worden gehouden van zonsondergang tot zonsopgang bij graafwerkzaamheden, versperringen of obstakels in aangewezen gebieden. Verlichting dient te worden verschaft van zonsondergang tot zonsopgang voor alle tijdelijke looppaden zowel in gebieden van de opdrachtgever als in projectgebieden.
5.21 Werkzaamheden bij Verkeerswegen Alle werkzaamheden op, of grenzend aan, bestaande openbare wegen en wegen van de site dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen van de site en de toepasselijke wettelijke voorschriften. Zie de Australische norm (Australian Standard (AS)) 1742.3-2009 Manual of Uniform Traffic Control (Handleiding m.b.t. Uniforme Verkeersleiding) of de huidige U.S. Federal Highway Administration Manual on Uniform Traffic Control Devices (Handleiding van De Federale Overheid van de V.S. m.b.t. Uniforme Verkeersleidingsinstrumenten voor Straten en Verkeerswegen), voor richtlijnen.
5.22 Sloopwerkzaamheden Vooraf aan de start van elke sloopactiviteit dient door een bevoegd persoon een bouwkundig onderzoek te worden uitgevoerd.
januari 2014 Rev. 5
71 | P a g e
5.22.1
Openbare Voorzieningen
Alle openbare voorzieningen en productleidingen van het proces dienen voor zover van toepassing te worden geïdentificeerd, afgesloten en vergrendeld zodat werknemers geen letsel oplopen door elektriciteit, aardgas of andere energiebronnen.
5.22.2
Processen
Alle processen die normaal plaatshebben binnen de te slopen constructie dienen te worden stopgezet, geleegd of ontlucht, alle proceschemicaliën deugdelijk verwijderd, en leidingen grondig gereinigd. Leidingen, vaten, tanks, etc. dienen te worden getest om te verifiëren dat het legen en reinigen de betreffende materialen effectief hebben verwijderd.
5.22.3
Milieublootstellingen
Asbest en andere schadelijke stoffen dienen door gecertificeerde aannemers te worden geïdentificeerd en verwijderd overeenkomstig de nationale en lokale veiligheidsvoorschriften. Werknemers dienen tijdens en volgend op de verwijderingswerkzaamheden correct te worden beveiligd tegen de blootstelling. Dergelijke stoffen moeten onder controle gehouden worden om milieuverontreiniging te voorkomen. Tijdens vroegere werkzaamheden kunnen materialen gebruikt zijn die arsenicum, lood of andere giftige stoffen bevatten of daarmee verontreinigd zijn. Deze materialen moeten geïdentificeerd en op de juiste manier verwijderd worden door gecertificeerde aannemers.
5.22.4
Stofbeheersing
Indien verwacht wordt dat sloopwerkzaamheden stof zullen produceren, moet er water of een ander voor het milieu acceptabel materiaal worden gebruikt om dat stof te beheersen.
5.23 Afstemming met de Fabriek In gebieden waar de werkzaamheden van de aannemer afgestemd moeten worden op de lopende activiteiten van de opdrachtgever, moet er vóór de aanvang van de werkzaamheden en daarna dagelijks contact opgenomen worden met de Operations Supervisor van de opdrachtgever. Alle werkzaamheden moeten gedurende de hele duur van de activiteit gepland en gecoördineerd worden met de Operations Supervisor. Het personeel van de aannemer moet zich binnen het gebied aan alle gezondheids- en veiligheidsprocedures houden. Activiteiten aan de zijde van ofwel de opdrachtgever of de aannemer die kunnen leiden tot gevaarlijke of schadelijke omstandigheden of activiteiten dienen, wanneer ze optreden, dagelijks te worden gecommuniceerd. januari 2014 Rev. 5
72 | P a g e
5.24 Springwerkzaamheden Verwacht wordt dat aan alle federale, regionale, lokale voorschriften wordt voldaan indien “blasting”-activiteiten (gecontroleerd opblazen) nodig zijn. Alle aannemers die “blasting”activiteiten zullen uitvoeren tijdens de duur van het contract moeten naast het Beleid voor Oppervlakte-Blasting ook de voorschriften voor “blasting”-activiteiten van veiligheidsinstanties de richtlijnen die zich in de bijlagen van deze handleiding bevinden, onderzoeken en zich daaraan houden. De aannemer moet Freeport-McMoRan een kopie verschaffen van de vergunning voor “blasting”-activiteiten voor de werkzaamheden. Zie in het geval van de afwezigheid van de voorgeschreven eisen 1) de aanbevelingen van de fabrikant; 2) het U.S. Departement van Alcohol, Tabak en Vuurwapens (U.S. Department of Alcohol, Tobacco and Firearms, ATF); of 3) de plaatselijke “blasting”-expert. De aannemer moet een veiligheidsplan voor de beheersing van explosieven en “blasting” ter inzage en goedkeuring aanbieden aan de Projectmanager.
5.25 Mobiele Vergruizers Indien op het project een mobiele vergruizer wordt gebruikt, dient de aannemer een vergunning te verkrijgen van de juiste veiligheidsinstantie vóór de assemblage van de unit. Waar van toepassing dienen alle andere registraties of certificeringen (zoals een Mijnidentificatienummer) aan de Projectmanager te worden verstrekt. Kopieën van de vergunning, registratie, certificeringen, etc. dienen vóór de start van de werkzaamheden aan Freeport-McMoRan te worden verstrekt.
januari 2014 Rev. 5
73 | P a g e
6.0 Gevarencommunicatie
januari 2014 Rev. 5
74 | P a g e
6.1
Lijst van Gevaarlijke Stoffen
Voor alle gevaarlijke stoffen, inclusief chemicaliën is goedkeuring vereist van de H&S of Milieu Afdeling voordat ze op de site mogen worden gebracht. De aannemer dient een lijst te verzorgen van alle gevaarlijke stoffen die worden voorgesteld voor de werkzaamheden, samen met het veiligheidsinformatieblad (SDS) voor elke stof; de geanticipeerde hoeveelheid voor de site; en de locatie. Deze informatie dient ter goedkeuring aan Freeport-McMoRan te worden verstrekt. De lijst en veiligheidsinformatiebladen dienen op doorlopende basis te worden bijgewerkt -- stoffen die niet eerder waren opgenomen in de eerste indiening zijn onderhevig aan goedkeuring op de site en moeten worden beoordeeld voordat ze op de site worden gebracht. Er moet voor worden gezorgd dat er materialen worden gekozen en gebruikt waarmee de vereiste werkzaamheden succesvol kunnen worden uitgevoerd met een minimale belasting voor de gezondheid en het milieu -- bijvoorbeeld het gebruik van straalgrit voor het verwijderen van verf dat geen silica bevat. Behalve wanneer schriftelijk specifiek anders wordt bepaald, dient de aannemer alle gevaarlijke stoffen binnen 3 dagen na het voltooien van de werkzaamheden die de stoffen betreffen, of binnen 3 dagen na het voltooien van het contract, welke van de twee het eerst geldt, van de site te verwijderen.
6.2
Veiligheidsinformatiebladen (SDS)
Naast het bijhouden van de lijst met chemische stoffen, moeten aannemers de meest actuele door de fabrikanten en distributeurs verstrekte veiligheidsinformatiebladen bijhouden. Indien de aannemer geen SDS van de fabrikant of distributeur ontvangt, moet dit aangevraagd en verkregen worden. Kopieën dienen op de site beschikbaar te zijn ter inzage door iedere werknemer, instantie of vertegenwoordiger van Freeport-McMoRan. Op verzoek dient een kopie van het SDS aan de H&S Afdeling van Freeport-McMoRan te worden verstrekt.
6.3
Etiketten op Verpakking
Aannemers dienen ervoor te zorgen dat bestaande etiketten op binnenkomende verpakkingen niet worden verwijderd of beschadigd en dat zulke verpakkingen duidelijk gemarkeerd zijn als gevaarlijk. Op iedere verpakking dient de identiteit van de chemische stof vermeld te staan, de gevarenwaarschuwingen die gelden voor werknemerbescherming en de naam en het adres van de fabrikant. Etiketten moeten goed leesbaar zijn, in de Engelse taal (plus eventuele andere vereiste talen) gesteld zijn en duidelijk zichtbaar zijn.
januari 2014 Rev. 5
75 | P a g e
6.4
Schriftelijk Gevarencommunicatieprogramma
Iedere aannemer dient een schriftelijk, allesomvattend gevarencommunicatieprogramma op te stellen met richtlijnen voor het verkrijgen en bijhouden van SDS, de lijst gevaarlijke stoffen en correcte etikettering op de verpakking. Er moet een beschrijving van de werknemerstraining in opgenomen zijn die tijdens de introductietraining gegeven wordt en het moet voldoen aan alle veiligheidsvoorschriften.
6.5
Werknemerstraining
Aannemers dienen een trainings- en informatieprogramma op te stellen voor personeel dat in hun werkomgeving wordt blootgesteld aan gevaarlijke chemicaliën bij hun eerste werkopdracht, indien er een nieuw gevaar in hun werkomgeving wordt geïntroduceerd en daarna ieder jaar. De training dient een behandeling te omvatten over het gebruik en de toepassing van het specifieke product die de blootstellingsgevaren voor de werknemer kunnen beïnvloeden. Het onderwerp dient in ieder geval het volgende te beslaan: Het bestaan van deze gevarencommunicatienorm en de voorschriften van de norm De componenten van het gevarencommunicatieprogramma op de werkplek Werkzaamheden in de werkomgeving waar gevaarlijke chemicaliën aanwezig zijn Locatie en gebruik van de schriftelijke gevarenanalyseprocedures, het communicatieprogramma, de lijst gevaarlijke chemicaliën en de vereiste veiligheidsinformatiebladen Gezondheidseffecten en symptomen van te lange blootstelling aan de gebruikte chemicaliën Veilige werkwijzen om te lange blootstelling te voorkomen Uitleg over het etiketteringssysteem Toegang tot SDS-en Behandeling van relevante of belangrijke hoofdstukken uit het SDS
januari 2014 Rev. 5
76 | P a g e
7.0 Betreden van Besloten Ruimten
januari 2014 Rev. 5
77 | P a g e
7.1
Verantwoordelijkheden
7.1.1 Veiligheidsdeskundige van Aannemer op Site en Bevoegd Persoon De aannemer moet op de site een schriftelijk programma hebben voor het betreden van een besloten ruimte dat aan alle veiligheidsvoorschriften voldoet. De veiligheidsdeskundige van de aannemer op de site is verantwoordelijk voor het toezicht op de technische aspecten van deze procedure. De veiligheidsdeskundige of de Bevoegde Persoon: Classificeert iedere besloten ruimte voor wat betreft noodzaak voor een vergunning voor betreden Traint supervisors in hun verantwoordelijkheden en plichten m.b.t. het programma voor het betreden van een besloten ruimte Beoordeelt de selectie van alle persoonlijke beschermingsmiddelen en -instrumenten en keurt deze goed Controleert de uitvoering van het programma voor het betreden van een besloten ruimte Beoordeelt iedere besloten ruimte op bestaande of mogelijke gevaren voorafgaand aan het betreden Controleert de atmosfeer van de besloten ruimte met een acceptabele analysator en zorgt ervoor dat de instrumenten correct worden onderhouden en gekalibreerd Identificeert in een besloten ruimte uit te voeren taken die een gevaarlijke atmosfeer zouden kunnen creëren Verstrekt een vergunning voor het betreden Bespreekt de bepalingen van de vergunning nogmaals met werknemers die de besloten ruimte binnengaan voorafgaand aan betreden Geeft instructies aan werknemers en leidt de uitvoering van het betreden van de besloten ruimte volgens de vastgestelde procedures Zorgt ervoor dat de correcte persoonlijke beschermingsmiddelen worden verstrekt en gebruikt zoals voorgeschreven Wijst een getrainde wacht aan voor iedere besloten ruimte Traint al het betrokken personeel in procedures voor het betreden van besloten ruimten en reddingsoperaties, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de training specifiek is voor de configuratie, gevaren, attributen en controleert op elke soort of klasse van besloten ruimte (met soort of klasse wordt bedoeld onderscheid te maken tussen verschillende ruimten, zoals mijnen, gewelven, vaten, kamers, tanks, etc.) Verifieert na afloop van het betreden dat al het personeel en alle apparatuur uit de besloten ruimte verwijderd zijn en geeft aan dat de ruimte weer voor gebruik kan worden klaargemaakt Heeft reddingsapparatuur beschikbaar in geval van nood Stopt werkzaamheden indien hij of zij vermoedt dat men zich niet houdt aan de vergunning, of omstandigheden in de besloten ruimte zijn gewijzigd Zorgt er voor dat het programma voor het betreden van een besloten ruimte van de aannemer voldoet aan de toepasselijke federale, regionale en plaatselijke regelgeving en de eisen van de Richtlijnen voor Besloten Ruimten van Freeport-McMoRan FCX. januari 2014 Rev. 5
78 | P a g e
Zie Richtlijnen voor Besloten Ruimten van Freeport-McMoRan FCX.
januari 2014 Rev. 5
79 | P a g e
8.0 Beheersing Gevaarlijke Energie
januari 2014 Rev. 5
80 | P a g e
8.1
Doel
Deze hoofdelementen zijn vereist voor de beheersing van gevaarlijke energie waar de onverwachte energietoevoer en het onbelemmerd vrijkomen van gevaarlijke energie een incident zouden kunnen veroorzaken. Deze elementen dienen door werknemers te worden gebruikt om persoonlijke verantwoordelijkheid te nemen voor het bedacht zijn op consequenties (consequence thinking) en het isoleren, vergrendelen, labelen en testen van apparatuur (LOTOTO (lockout/tagout/tryout)). De werkzaamheden mogen NIET WORDEN VOORTGEZET totdat er actie is ondernomen om alle blootstelling aan gevaarlijke energie te elimineren of beheersen zodat er GEEN incident ZAL plaatsvinden. Aannemers dienen over een schriftelijke Procedure voor de Beheersing van Gevaarlijke Energie te beschikken die op de site bewaard dient te worden ter inzage en beoordeling door de werknemers en personeel van Freeport-McMoRan en die de volgende elementen bevat.
8.2
Omvang
Deze hoofdelementen gelden voor alle vormen van energie, met inbegrip van, maar niet beperkt tot: elektrische, pneumatische, hydraulische, mechanische, chemische en potentiële energie en menselijk gedrag. Deze hoofdelementen gelden voor alle contractwerknemers van FreeportMcMoRan.
8.3
Definities
Definities kunnen uitgebreid worden om te voldoen aan specifiek voor de site geldende eisen, maar deze dienen te voldoen aan de MSHA-, OSHA-, NFPA 70E-, NEC-, Sernageomin- en eventuele andere geldende internationale normen. Betrokken Werknemer – Een werknemer tot wiens taak het behoort om apparatuur te bedienen of gebruiken waaraan onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitgevoerd moet worden met inachtneming van lockout/tagout/tryout (vergrendelen, labelen, testen), of om in een ruimte te werken waar dergelijke onderhouds- of reparatiewerkzaamheden plaatsvinden. Geautoriseerde Werknemer – Een werknemer die een persoonlijk slot op isolatoren voor apparatuur aanbrengt om onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uit te voeren aan de apparatuur. Een Betrokken Werknemer wordt een Geautoriseerde Werknemer wanneer het uitvoeren van onderhouds- of reparatiewerkzaamheden tot de taken van die werknemer behoort. Bevoegde Werknemer – Een werknemer die getraind is in en bekend is met de bediening en veiligheidsrisico’s van de apparatuur waaraan gewerkt wordt. In het verlengde daarvan is een Bevoegde Werknemer ook: In staat om gevaren te herkennen die aan de werkzaamheden kleven In staat om gevaren te vermijden die aan de werkzaamheden kleven In staat en bevoegd om energie te isoleren en af te voeren januari 2014 Rev. 5
81 | P a g e
In staat en bevoegd om energie te meten en te testen Energy Control Coordinator (ECC - Energiebeheersingscoördinator) – Een Geautoriseerde Werknemer die verantwoordelijk is voor een lockout/tagout/tryout wanneer meerdere energiebronnen en/of meerdere werknemers een lock-box (doos voor sloten) gebruiken. Deze persoon moet praktijkkennis hebben van het te isoleren apparaat en wordt per individuele taak door de supervisor aangewezen. De ECC moet de assistentie van een Bevoegde Werknemer inroepen om de energiebron(nen) te isoleren. Een ECC kan een Bevoegde Werknemer zijn. ECC-slot – Slot dat is aangebracht (door een Bevoegde Werknemer) op door de ECC geïsoleerde energiebronnen om te voorkomen dat energie weer ingeschakeld kan worden of weer vrij kan komen. Ieder ECC-slot moet één sleutel hebben en het ECC-slot mag nooit en te nimmer gebruikt worden om een persoon te beschermen. Identificatielabel (Tag) voor ECC-slot – Een identificatielabel dient aan het ECC-slot te worden bevestigd en een trekkracht van 22,68 kg (50 Engelse pond) te kunnen weerstaan. Het identificatielabel moet een passende waarschuwing bevatten en een vermelding dat het onbevoegd loskoppelen en verwijderen van de label verboden is. Op de label moet vermeld staan dat het om een ECC-label gaat en de naam van de ECC die de label heeft aangebracht. Energiebron – Iedere bron van elektrische, mechanische, hydraulische, pneumatische, chemische en thermische energie, energie veroorzaakt door menselijk gedrag en andere energie. Voorzien van Energie – Verbonden met een energiebron (elektrisch, hydraulisch, pneumatisch, chemisch, mechanisch, potentieel) of restenergie of opgeslagen energie bevattend. Energie-isolator – Een mechanisch middel dat het overbrengen of vrijkomen van energie fysiek voorkomt, met inbegrip van maar niet beperkt tot het volgende: een handmatige bediende stroomonderbreker, een werkschakelaar, een handmatig bediende schakelaar waarmee geleiders van een stroomkring kunnen worden losgekoppeld van alle ongeaarde voedingsgeleiders, een inline afsluiter, block of een soortgelijk middel om energie te isoleren of blokkeren. Drukknoppen, keuzeschakelaars en andere regelapparatuur zijn geen energie-isolatoren. Hazardous Energy Inventory Analysis (HEIA) – Een analyse waarbij alle gevaarlijke energiebronnen worden vastgesteld. Job Safety Analysis (JSA) – Een schriftelijk document waarin het werkproces, de veiligheidsvoorschriften en de gevaren die samenhangen met een bepaalde verrichting worden geanalyseerd. Lockout (Vergrendelen) – Het aanbrengen van een lockout/tagout-middel op een energieisolator om ervoor te zorgen dat de energie-isolator en het apparaat dat ermee gecontroleerd wordt, niet bediend kunnen worden totdat het lockout-middel verwijderd is.
januari 2014 Rev. 5
82 | P a g e
Lockout-middel – Een positief middel zoals een slot, lock-box, ketting, kabel, multi-lock hasp (grendel voor meerdere sloten), etc. om een energie-isolator in de veilige positie te houden en het vrijkomen van een energiebron te voorkomen. Identificatielabel (Tag) voor Lockout-middel – Identificatielabels moeten aan het lockoutmiddel worden bevestigd en een trekkracht van 22,68 kg (50 Engelse pond) kunnen weerstaan. Zij moeten ook bestand zijn tegen de omgevingsomstandigheden van de werkplek. De identificatielabels of informatie op het slot moeten een passende waarschuwing bevatten en een vermelding dat het onbevoegd loskoppelen en verwijderen van de label verboden is. Op de label dient de naam van de werknemer die het slot heeft aangebracht vermeld te staan. Normale Bediening – Het apparaat gebruiken waar het voor bedoeld is. Persoonlijk Slot – Een slot met een eigen sleutel of een serie sloten die voor persoonlijke bescherming worden gebruikt, waar slechts één sleutel voor is. Wanneer deze sloten zijn aangebracht, moet de sleutel onder de exclusieve controle van de geautoriseerde werknemer blijven die de onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert. Deze sloten dienen op iedere site gestandaardiseerd te zijn qua kleur, vorm en grootte en mogen niet voor andere doeleinden gebruikt worden. Pre-Job Safety Discussion – Een veiligheidsbespreking tussen de Geautoriseerde en Betrokken Werknemers voorafgaand aan de werkzaamheden. Tryout/Test out (Testen) – Verificatie dat alle energiebronnen correct zijn geïsoleerd, afgevoerd of onder controle gebracht.
januari 2014 Rev. 5
83 | P a g e
9.0
Ontruiming bij Calamiteiten
januari 2014 Rev. 5
84 | P a g e
9.1
Doel
Alle aannemers hebben de verantwoordelijkheid om een actueel Calamiteitenresponsplan/Ontruimingsplan voor hun werknemers op de site te ontwikkelen en onderhouden. Voor dit plan wordt een noodsituatie of calamiteit gedefinieerd als een gebeurtenis of omstandigheid die lichamelijk letsel of schade aan de werknemers zou kunnen toebrengen en/of aanzienlijke schade aan de fabriek en/of infrastructuur.
9.2
Verantwoordelijkheden
Aannemers moeten een specifiek voor de site geldend calamiteitenresponsplan opstellen in lijn met de specifiek voor de site geldende plannen en procedures met o.a. vluchtroutes, verzamelpunten, calamiteitencoördinatoren, communicatieplannen, noodalarmen /-signalen en training voor werknemers.
9.3
Procedure
Nadat een noodsituatie is afgekondigd voor het project, moeten de alarm- en verzamelprocedures onmiddellijk geïmplementeerd worden. Het dient te worden begrepen en verwacht dat de respons acties dient te omvatten om het werk op een correcte wijze te stoppen of af te sluiten waarbij dit niet leidt tot letsel bij werknemers of de mogelijkheid creëert om de noodsituatie te verergeren of te laten escaleren.
9.3.1 Alarm Bij een calamiteit zal het fabrieksalarm afgaan of wordt het noodsignaal afgegeven over de radio. Al het Projectpersoneel dient zich naar de vooraf vastgestelde verzamelruimten te begeven. Na het afgaan van het alarm of het afgeven van een noodsignaal, mag het radioverkeer uitsluitend voor noodcommunicatie gebruikt worden. Telefoonlijnen mogen uitsluitend gebruikt worden voor het oplossen van de noodsituatie door diegenen die daartoe bevoegd zijn.
9.3.2 Verzamelen Zodra zij opdracht hebben gekregen om zich te verzamelen, moeten alle vaklieden hun werkruimten borgen en zich kalm en ordelijk naar de verzamelruimte begeven. Het borgen van een werkruimte omvat o.a., maar is niet beperkt tot, het volgende: Alle apparatuur voorzien van een motor, lasapparatuur en brandapparatuur moet uitgeschakeld worden. Alle apparatuur aangedreven door benzine, diesel, propaan, elektriciteit, open vuur of andere middelen moet onmiddellijk worden uitgeschakeld. Werkvergunningen zijn niet meer geldig. Al het elektrisch gereedschap moet van de energiebron worden losgekoppeld. januari 2014 Rev. 5
85 | P a g e
Werknemers die gemotoriseerd(e) materieel /voertuigen bedienen, moeten deze van de wegen van de site af parkeren, op ruime afstand van brandbeveiligingsmiddelen zoals kasten met brandslangen, brandkranen en PI-afsluiters. Het gebruik of doseren van ontvlambare of brandbare vloeistoffen en gassen dient te worden gestaakt en de containers hiervan moeten worden afgesloten. Het gebruik of doseren van corrosieve vloeistoffen of vaste stoffen dient te worden gestaakt en de containers hiervan moeten worden afgesloten.
OPMERKING: In een noodsituatie mag uitsluitend met toestemming van de Site Security met andere voertuigen dan noodvoertuigen op de site worden gereden.
9.4
De supervisors van de aannemers moeten ervoor zorgen dat alle werknemers in afgelegen gebieden en in besloten ruimten gewaarschuwd worden en zich begeven naar de verzamelruimte. Er mogen geen pogingen ondernomen worden om vermiste werknemers te zoeken totdat: Er toestemming is gegeven voor een zoektocht door de EMS Incident Commander van de site of door Veiligheidspersoneel dat zich op de plaats van de ramp bevindt Er is vastgesteld dat een zoek- en reddingsteam redelijk beschermd kan worden tijdens een dergelijke zoektocht Medisch personeel van hulpdiensten op het project moeten zich in de ruimte voor de Eerste Hulp verzamelen, gereed om eventuele taken die zij toebedeeld kunnen krijgen, uit te voeren.
Ontruimingsprocedures bij Calamiteiten
9.4.1 Gebruikelijke Calamiteiten Veel voorkomende typen noodgevallen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, lekken of vrijkomen van chemische stoffen, brand of explosie, het weer of bedreigingen van werknemers.
9.4.2 Het Testen van het Alarmsysteem / Oefeningen
In alle door de aannemer gecontroleerde/gebruikte gebouwen dienen ontruimingsplannen in geval van calamiteiten te hangen Ontruimingsprocedures bij calamiteiten moeten ten minste iedere zes maanden getest worden. Indien het noodalarm van de fabriek afgaat, moeten alle werkzaamheden onmiddellijk worden stopgezet. Werknemers dienen zich op ordelijke wijze naar het aangegeven verzamelpunt te begeven. Wanneer werknemers de locatie eenmaal hebben verlaten, is het
januari 2014 Rev. 5
86 | P a g e
hen niet toegestaan om welke reden dan ook terug te keren totdat de noodsituatie onder controle is. Werknemers dienen in de groep te blijven waar zij mee aan het werk waren zodat precies geteld kan worden hoeveel werknemers er zijn. De supervisors dienen de telling onmiddellijk door te geven aan het directieteam van de site. Indien er vermisten zijn, moet dit onmiddellijk aan Freeport-McMoRan worden doorgegeven. Supervisors moeten bij hun ploegen blijven en het volgende doen: In de gaten houden of de werknemers tekenen of symptomen van blootstelling vertonen Waar nodig assistentie verlenen of vragen Bereid zijn om leiding te geven aan werknemers met behulp van de instructies die door de directie zijn gegeven. Er mag niet naar de locatie worden teruggekeerd totdat het signaal dat alles veilig is, is gegeven
januari 2014 Rev. 5
87 | P a g e
10.0 Het Testen op Alcohol en Drugs / Programma’s
januari 2014 Rev. 5
88 | P a g e
10.1 Beleid De veiligheid van al het personeel en de kwaliteit van het werk zijn van het grootste belang. De volgende activiteiten zullen niet getolereerd worden en zijn gronden voor verwijdering van de eigendommen van Freeport-McMoRan en voor plaatsing op de lijst van personen aan wie toegang tot alle activiteiten van Freeport-McMoRan wordt ontzegd: Het onder invloed zijn van alcohol of drugs terwijl men zich op de site bevindt Het gebruik van alcohol of verboden middelen terwijl men zich op de site bevindt Het bezit van alcohol of verboden middelen terwijl men zich op de site bevindt Het verspreiden van alcohol of drugs op de site De aanwezigheid van alcohol of verboden middelen in voertuigen, kantoren of andere werklocaties
10.2 Programma ter Preventie van Alcohol- en Drugsmisbruik Aannemers met een alcohol- en drugsprogramma dienen te beschikken over een schriftelijk alcohol- en drugsprogramma dat in overeenstemming is met de landelijke en plaatselijke voorschriften. Het programma dient op verzoek beschikbaar te worden gesteld. Aannemers zonder alcohol- en drugsprogramma dienen schriftelijk te melden aan de Projectmanager van Freeport-McMoRan dat er geen alcohol- en drugsprogramma aanwezig is. Het is het uitgangspunt en de intentie van Freeport-McMoRan om de werkplek vrij te houden van het gebruik en de invloed van alcohol en drugs - dit betreft alle betrokkenen op een veilige werkplek, inclusief de aannemers. Personeel van de aannemer dient te worden onderworpen aan testen om een oorzaak te achterhalen. Personeel van de aannemer zal regelmatig worden meegenomen bij willekeurige testen op de site waarbij de waarschijnlijkheid te worden geselecteerd 20 % is (ofwel een kans van 1 op 5).
10.2.1
Toepassing van het Programma
Dit programma geldt voor alle aannemers (waaronder onderaannemers), alle gewone full-time en part-time werknemers, alle tijdelijke arbeidskrachten en ingehuurde werknemers, en leveranciers.
10.3 Algemene Bepalingen 10.3.1
Definities
Drugs – Niet-voorgeschreven verdovende middelen en verboden middelen, met inbegrip van marihuana, de bij de drugs behorende attributen en imitatie-drugs. Gebouwen en Terreinen van het Bedrijf – Voor het doel van dit beleid, omvat de term gebouwen en terreinen van het bedrijf eigendommen, kantoren, faciliteiten, land, gebouwen, constructies, parkeerplaatsen, toegangswegen, roerende goederen, installaties, auto’s, vaten, vrachtwagens en alle andere voertuigen en materieel.
januari 2014 Rev. 5
89 | P a g e
10.3.2
Voorgeschreven Medicijnen
De aannemer dient te onderkennen dat werknemers op het werk kunnen komen terwijl zij medicijnen nemen die door een arts zijn voorgeschreven. Werknemers dienen de mogelijke bijwerkingen van medicijnen met hun arts te bespreken. Werknemers die voorgeschreven medicijnen innemen die bijwerkingen kunnen veroorzaken die de uitvoering van hun taken op het werk kunnen beïnvloeden, dienen hun supervisor en/of het aangewezen veiligheidspersoneel van de site daarover in te lichten. Werknemers mogen zich niet op het werk melden wanneer zij onder de invloed zijn van drugs/medicijnen, alcohol of andere middelen die op welke manier dan ook hun vermogen om te werken negatief zullen beïnvloeden, waaronder hun alertheid, coördinatievermogen of veiligheid. De aannemer dient te zorgen voor training voor hun supervisors om ze te onderrichten met betrekking tot signalen en symptomen van misbruik van middelen; de acties die moeten worden ondernomen wanneer er een redelijke verdenking is dat de werknemer onder invloed kan zijn van het gebruik van drugs of alcohol; en moet de bronnen beschikbaar hebben om testen op drugs en/of alcohol uit te voeren om een oorzaak te achterhalen of bij redelijke verdenking.
10.3.3
Screening op Drugs
Voor zover de wet dit toestaat, moeten alle werknemers of tussenpersonen van aannemers bij werkzaamheden in de VS deelnemen aan het drugs- en alcoholnalevingsprogramma op de site, waarbij een NIDA-gecertificeerd laboratorium moet worden gebruikt. Voor alle andere werkzaamheden dient een gecertificeerd laboratorium te worden gebruikt wanneer dit is vereist door plaatselijke autoriteiten. Drugs- en alcoholtesten dienen te worden uitgevoerd op het moment van aanstelling volgens de regels van het alcohol- en drugsprogramma van de aannemer. In die gevallen waarbij de werknemer het contract met de aannemer verbreekt en vervolgens terugkeert, dan dient er opnieuw te worden getest als een onderdeel van het proces van terugkeren/opnieuw aannemen. De aannemer dient een doorlopend alcohol- en drugsprogramma te onderhouden, welk willekeurig testen, testen om een oorzaak te achterhalen, testen na ongevallen, etc. omvat. Bij het vervallen of deactiveren van het programma wordt vereist dat alle werknemers die zijn toegewezen aan het werk of een project op een site van Freeport-McMoRan worden getest voordat ze zich op de site begeven. Voor de test op de aanwezigheid van drugs moet iedere werknemer zijn of haar monster produceren (een biologisch monster, bestaande uit een of meer van de volgende: urine, bloed, haar, ademlucht, zoals van toepassing en relevant). Freeport-McMoRan neemt geen verantwoordelijkheid voor de kosten en onkosten die verbonden zijn aan het testen op de aanwezigheid op drugs. In overeenstemming met het Programma ter Preventie van Alcohol- en Drugsmisbruik van Freeport-McMoRan, moet het urinemonster ten minste op de volgende stoffen getest worden en op alle andere stoffen die op het tijdstip van testen toepasselijk zijn: Cocaïne Metaboliet Opiaten Fencyclidine
januari 2014 Rev. 5
Amfetaminen Alcohol Cannabinoïden
90 | P a g e
Werknemers met een positieve uitslag van de test mogen gedurende een periode van 3 jaar vanaf de datum van de positieve uitslag op GEEN ENKEL eigendom van Freeport-McMoRan werken. Aannemers die programma’s hebben voor rehabilitatie of “meerdere hits” moeten direct na het vernemen van de positieve uitslag Freeport-McMoRan inlichten en die werknemer van de site verwijderen en ervoor zorgen dat hij of zij tijdens de schorsingsperiode van drie jaar niet wordt toegewezen aan een andere locatie van Freeport-McMoRan. Alle testresultaten zullen met de grootste vertrouwelijkheid behandeld worden. Toegang zal uitsluitend aan diegenen worden verstrekt die de resultaten dienen te weten. Bij overdracht van de monsters wordt te allen tijde geregistreerd wie de monsters in bewaring heeft. Naast het testen op de aanwezigheid van drugs dat wordt uitgevoerd voordat de werknemer met zijn werkzaamheden op de site begint, moet de aannemer een permanent D&A-programma onderhouden dat bedoeld is om een drugsvrije werkplek te garanderen. Dergelijke programma’s dienen willekeurige drugstesten te omvatten, testen na een incident en testen om een oorzaak te achterhalen.
10.4 Toezicht op Naleving Aannemers mogen het gebruik, het bezit of de distributie van alcoholische dranken of drugs op de site niet toestaan, noch de aanwezigheid van een persoon die onder invloed is van drugs of alcohol. Personen van wie ontdekt wordt dat zij dit beleid overtreden moeten direct van de site weggevoerd worden. In overeenstemming daarmee moet personen die de indruk geven onder invloed te zijn, opdracht gegeven worden het eigendom van de opdrachtgever te verlaten en niet terug te keren totdat de werkgever van de werknemer tegenover de opdrachtgever kan bevestigen dat de uitslag van een tijdige drugstest en/of niet-invasieve alcoholtest bij de werknemer negatief was en dat de werknemer dus niet onder invloed van drugs of alcohol verkeerde. Personen van wie de test positief uitvalt, en welke weigeren zich binnen een tijdige periode te laten testen, verliezen hun recht om op een site van Freeport-McMoRan te werken. De aannemer dient op een driemaandelijkse basis informatie te verstrekken over zijn processen en programma voor testen op drugs en alcohol, waarbij de informatie het volgende omvat: Het aantal personen dat elk jaar wordt getest Het aantal positieve uitslagen dat elk jaar wordt bepaald Het percentage van de personen dat wordt geselecteerd om willekeurig te worden getest, samen met de frequentie van willekeurig testen De naam van het consortium waaraan ze deelnemen (indien van toepassing) De naam van de MRO (Medical Review Officer) Een basale programmabeschrijving welke het geïmplementeerde proces beschrijft en wie het programma handhaaft OPMERKING: De aannemer dient geen informatie te verstrekken die de namen van individuen bevat, welke waren of zijn onderworpen aan de testen, noch persoonlijke informatie zoals burgerservicenummers.
januari 2014 Rev. 5
91 | P a g e
11.0 Appendix
januari 2014 Rev. 5
92 | P a g e
11.1 Sites die vallen onder de Voorschriften van de OHSA De meeste veiligheidsnormen voor constructie bevinden zich in CFR (Code of Federal Regulations – Wetboek Nationale Voorschriften) 29, Deel 1926. Aanvullende veiligheidsnormen kunnen zich ook bevinden in CFR 29, Deel 1910 - General Industry Safety Standards (Algemene Industriële Veiligheidsnormen). Alle aannemers zijn verplicht om te voldoen aan alle H&S-Normen uit zowel 1910 als 1926 die van toepassing zijn. OSHA vereist dat alle werkgevers effectieve veiligheidsprogramma’s opstellen en onderhouden. 1926 (6) (1) Zie volgende voorbeeld. Veiligheidsprogramma’s moeten voorzien in veelvuldige en regelmatige inspecties van de Werkruimten, materialen en apparatuur. Gebreken of problemen moeten genoteerd en gecorrigeerd worden alvorens een aanvang met de werkzaamheden wordt gemaakt. De rapporten van inspecties moeten gedurende het hele project bewaard worden. Iedere werkgever moet een OSHA-poster met betrekking tot Veiligheid en Gezondheid op het Werk op een prominente plaats op de site ophangen. Iedere werkgever moet een door de OSHA voorgeschreven Overzicht en Samenvatting van Werkgerelateerde Letsels en Ziekten bijhouden. Alle dodelijke ongelukken en incidenten waarbij drie of meer werknemers in het ziekenhuis moeten worden opgenomen moeten binnen acht uur aan het regionale kantoor van de OSHA ofwel mondeling ofwel persoonlijk worden gemeld en de volgende informatie moet daarbij verstrekt worden: Naam van het bedrijf Locatie van het incident Tijdstip van het incident Aantal dodelijke slachtoffers of werknemers die in het ziekenhuis moesten worden opgenomen Contactpersoon Contacttelefoonnummer Korte beschrijving van het incident
Training De werkgever dient iedere werknemer te trainen in het herkennen en vermijden van onveilige situaties en te instrueren over de voorschriften die gelden voor zijn werkomgeving om gevaren of andere risico’s op ziekte of letsel te beheersen of elimineren. Documentatiemateriaal over training, vergunningen, veiligheidsvergaderingen, etc. dienen gedurende een periode van minimaal een jaar te worden bewaard, behalve wanneer er een reglementaire eis voor ze bestaat dat ze gedurende een langere tijdsperiode moeten worden bewaard.
januari 2014 Rev. 5
93 | P a g e
Eisen voor het aanleggen en bewaren van documentatiemateriaal voor Constructie
OSHA 300 overzichten – 5 jaar plus het huidige jaar OSHA 301 of equivalent daarvan Gegevens over jaarlijkse kraaninspecties Hijstabellen voor kranen Werkbak – ontwerptekeningen en testgegevens Op maat gemaakte hijsmiddelen – ontwerptekeningen en testgegevens Testgegevens voor beton Diagrammen voor bekisting Onderzoeksrapporten van verzekeringsmaatschappijen Notulen van veiligheidsbijeenkomsten Schriftelijk veiligheidsprogramma Gegevens over onderzoeken van incidenten Lijst van chemicaliën op de site Schriftelijk gevarencommunicatieprogramma Schriftelijk programma voor ademhalingstoestellen en testgegevens van ademhalingstoestellen Gegevens over het nemen van monsters voor asbest, silica of andere verontreinigende stoffen OSHA-poster Openbare verklaring over toegang tot medische gegevens Material Safety Data Sheets (MSDS - veiligheidsinformatiebladen) Programma voor het betreden van besloten ruimten Lockout – Tagout-programma Gegevens over hydrostatisch testen van brandblusapparaten Inventarisatie van explosieven Programma voor gewaarborgde aarding van apparatuur Gegevens over uitgevoerde testen van de luchtkwaliteit in tunnels/besloten ruimten Programma voor heet-werkvergunning Actieplan bij noodsituaties en calamiteiten Gegevens over inspecties van EHBO-doos Gegevens over inspecties van ladders Gegevens over inspecties van valbeveiligingsmiddelen Gegevens over vereiste trainingen Bevoegd Persoon voor uitgravingen en processen en procedures voor veilige uitgravingen volgens 29 CFR 1926.651 Plannen voor uitgravingen die een diepte bereiken van 6,10 m (20’) of meer
januari 2014 Rev. 5
94 | P a g e
Programma voor Veiligheid en Gezondheid van de Werkgever
Inzet en Leiderschap van de Directie
Beleidsverklaring: Doelstellingen dienen te zijn vastgesteld, uitgevaardigd en gecommuniceerd aan de werknemers Het programma dient ieder jaar herzien te worden Deelname aan veiligheidsbijeenkomsten en inspecties; agendapunten in vergaderingen Adequate toezegging van middelen Veiligheidsvoorschriften en -procedures dienen geïntegreerd te zijn in de werkzaamheden op de site De directie dient zich te houden aan de veiligheidsvoorschriften
Toewijzen van Verantwoordelijkheid
Persoon die is aangesteld voor de veiligheid op de site die kundig is en verantwoording schuldig is De verantwoordelijkheden van de supervisors voor veiligheid en gezondheid dienen duidelijk te zijn Werknemers dienen zich aan veiligheidsvoorschriften te houden
Vaststellen en Beheersen van Gevaren
Supervisors dienen betrokken te zijn bij periodiek inspectieprogramma voor veiligheid op de site Preventieve beheersmaatregelen dienen aanwezig te zijn (PBM, onderhoud, technische controlemiddelen) Er moet actie zijn ondernomen om gevaren het hoofd te bieden Er dient, waar nodig, een veiligheidscommissie ingesteld te zijn Er dienen technische referenties beschikbaar te zijn De directie dient procedures voor toezicht op naleving te hebben opgesteld
Training en Opleiding
Supervisors dienen basistraining te krijgen Waar nodig dient men speciale training te krijgen Er dient een permanent en effectief trainingsprogramma te zijn voor werknemers
Het Bijhouden van Gegevens en Risicoanalyse
Gegevens over de ziekten en letsels van werknemers dienen bijgehouden en opgehangen te worden Supervisors dienen incidenten te onderzoeken, de oorzaken ervan vast te stellen en herstelmaatregelen voor te stellen
januari 2014 Rev. 5
95 | P a g e
Letsels, bijna-incidenten en ziekten moeten geëvalueerd worden om trends en vergelijkbare oorzaken te ontdekken; er dienen herstelmaatregelen genomen te worden
Eerste Hulp en Medische Assistentie
Er dienen eerstehulpvoorzieningen en medische hulp voorhanden te zijn Werknemers dienen geïnformeerd te worden over medische uitslagen
Melding Alle incidenten (ongeacht de ernst ervan) dienen onmiddellijk bij de Veiligheidsafdeling van Freeport-McMoRan op de site gemeld te worden.
11.2 Sites die vallen onder de Voorschriften van de MSHA Een aantal voorschriften worden in dit hoofdstuk belicht. De aannemer dient echter te voldoen aan alle voorschriften die van toepassing zijn die in de Code of Federal Regulations (CFR 30) uiteen zijn gezet.
CFR 30 Deel 41: Melding van Wettelijke Identiteit Aannemers die mijnbouw-, maal- en/of vergruiswerkzaamheden uitvoeren, dienen de MSHA op de hoogte te stellen van de werkzaamheden en dienen een wettelijk identiteitsnummer toegewezen te krijgen. In alle correspondentie dient het mijnidentificatienummer van de site vermeld te zijn met het identiteitsnummer van de aannemer daaraan toegevoegd. Rapporten en archieven dienen voor iedere site waar de aannemer werkt apart gehouden worden. Het ingehuurde bedrijf dient ook, waar nodig, het State Mine Office op de hoogte te stellen om een staatsmijnidentificatienummer te verkrijgen.
CFR 30 Deel 43: Procedures voor het behandelen van klachten over gevaarlijke situaties CFR 30 Deel 45: Onafhankelijke Aannemers Het Algemene Handhavingsbeleid voor Onafhankelijke Aannemers Definitie van een Onafhankelijke Aannemer MSHA-identificatie van onafhankelijke aannemers Een archief van onafhankelijke aannemers
januari 2014 Rev. 5
96 | P a g e
CFR 30 Deel 48: Training en aanvullende training van “Mijnwerkers”
Alle training dient voltooid te zijn voordat een werknemer een aanvang maakt met de werkzaamheden Nieuw in dienst genomen onervaren mijnwerker Nieuw in dienst genomen ervaren mijnwerker Training m.b.t. potentiële gevaren Training die specifiek voor de site geldt Training die specifiek voor de taak geldt Jaarlijkse bijscholingscursus Training in EHBO van supervisors en werknemers Alle training dient op een 5000-23-formulier geregistreerd te worden Alle aannemers dienen een trainingsprogramma in te dienen ter goedkeuring door de MSHA en dienen over een erkende instructeur te beschikken voor training op de site. Voor werkzaamheden aan de oppervlakte mag coöperatieve (bestaande uit een combinatie van theorie en praktijk) training gebruikt worden. Hierin moeten twee dagen theorie inbegrepen zijn. Bedrijven dienen zich echter te realiseren dat in de training van nieuwe mijnwerkers nog een extra dag training is inbegrepen (24 uur). De derde dag van de training dient op de site van de mijn te worden afgewerkt voorafgaand aan een werkopdracht en een 5000-23formulier moet door een door de MSHA erkende instructeur worden ondertekend. Voor ondergrondse werkzaamheden dient in de training 30 theorie uur inbegrepen te zijn en ten minste 8 uur op de site van de mijn.
CFR 30 Deel 56 en 57: Voorschriften voor Veiligheid en Gezondheid bij Metalen en Niet-Metalen
Alle aannemers dienen zich te houden aan alle bovengenoemde voorschriften en aan alle andere voorschriften die in de CFR 30 uiteen zijn gezet. Vertegenwoordigers van FreeportMcMoRan mogen te allen tijde inspecties uitvoeren voor wat betreft gezondheid en veiligheid om zich ervan te verzekeren dat de voorschriften worden nageleefd en/of melding te maken van verbeteringen. Veiligheidsdeskundigen van Freeport-McMoRan op de site kunnen assisteren bij vragen met betrekking tot de naleving van nationale of lokale voorschriften. Melden Alle incidenten (ongeacht de ernst ervan) dienen onmiddellijk aan de Afdeling voor Veiligheid & Gezondheid van Freeport-McMoRan gemeld te worden.
CFR 30 Deel 50: Ongelukken, Letsels, Ziekten, Arbeidsgegevens en Kolenproductie in Mijnen De volgende onderdelen van de Wet dienen bestudeerd en begrepen te worden door aannemers die op een site werken die valt onder de voorschriften van de MSHA. Dagvaardingen voor het verzuimen om te melden overeenkomstig Deel 50 Deel 50 Inspectie na een dodelijk ongeluk Deel 50 Voorschriften voor melding, onderzoek, rapportage en bewaren van gegevens en verslagen
januari 2014 Rev. 5
97 | P a g e
Melden en onderzoeken van een geblokkeerde passage via de “tailgate”-zijde van de longwall” Mijnbouwwerkzaamheden in kolenmijnen Criteria – Verschillen tussen Medische Behandeling en Eerste Hulp
CFR 30 Deel 50.10: Onmiddellijke Melding Indien zich bepaalde soorten incidenten voordoen dient een operator onmiddellijk (binnen 15 minuten) contact op te nemen met het Regionale of Subregionale Kantoor van de MSHA dat bevoegdheid heeft over de mijn. Daarnaast vereisen ook vele staten dat zij onmiddellijk ingelicht worden. De aannemer is verantwoordelijk voor het vaststellen van de lokale en nationale voorschriften voor melding en de naleving daarvan. Het personeel van Freeport-McMoRan moet onmiddellijk worden ingelicht VOORDAT een overheidsinstantie wordt ingelicht. Indien een operator het correcte Regionale of Subregionale Kantoor van de MSHA niet kan bereiken, dient deze onmiddellijk telefonisch contact op te nemen met het hoofdkantoor van de MSHA in Arlington, Virginia op (800) 746-1553.
CFR 30 Deel 50.2(h): Ongelukken die onmiddellijk gemeld dienen te worden
Het overlijden van een persoon in een mijn Een letsel dat een redelijke kans op overlijden biedt Een persoon die langer dan 30 minuten gevangen zit Een ongeplande overstroming van een mijn door een vloeistof of een gas Een ongeplande ontbranding of explosie van gas of stof Een ongeplande brand in een mijn die niet binnen 30 minuten is geblust Een ongeplande ontbranding of explosie van een springstof of een explosief Een ongepland instorten van het dak in of boven de verankeringszone in een actieve mijn waar dakbouten in gebruik zijn; of een ongepland instorten van het dak of de steunmuur in een actieve mijn waardoor de ventilatie verslechtert of de doorgang belemmerd wordt Het afbreken van kool of rots waardoor mijnwerkers zich langer dan een uur moeten terugtrekken of waardoor de ontginningswerkzaamheden langer dan een uur verstoord worden Een onstabiele situatie bij een opstuwing, afvalberg of dam van kolengruis waardoor noodmaatregelen vereist zijn om te voorkomen dat deze falen of waardoor personen geëvacueerd moeten worden; of het falen van een opstuwing, afvalberg of dam van kolengruis Schade aan hijsapparatuur in een schacht of op een helling die een persoon in gevaar brengt of het gebruik van de apparatuur langer dan 30 minuten belemmert Een gebeurtenis in een mijn die leidt tot de dood van of lichamelijk letsel bij een persoon die ten tijde van de gebeurtenis niet in de mijn was
januari 2014 Rev. 5
98 | P a g e
CFR 30 Deel 50.20: Het invullen en indienen van het MSHA meldingsformulier 7000-1 – Melding van een mijnongeluk, letsel en ziekte Alle incidenten die volgens de criteria gemeld moeten worden, dienen met behulp van het 70001 formulier gemeld te worden. Indien het incident gemeld moet worden maar volgens de criteria niet onmiddellijk gemeld hoeft te worden, dient het formulier binnen 10 dagen na melding van het letsel ingediend te worden. De incidenten die zijn weergegeven op het 7000-1 formulier moeten éénmaal per kwartaal worden samengevat op het MSHA 7000-2 formulier.
Onderzoek van het Incident
Alle ongelukken of incidenten die de dood tot gevolg hebben, letsel waardoor tijd verloren gaat, letsel dat medische behandeling behoeft, schade aan eigendommen of apparatuur, of een ernstig bijna-incident moeten grondig door de aannemer worden onderzocht zodra de situatie onder controle is. De resultaten van het onderzoek, met inbegrip van ondertekende getuigenverklaringen, foto’s, formulieren met de eerste rapportage van letsel, complete analyse, schetsen, tekeningen (om de afstand en locatie etc. aan te geven) dienen geregistreerd en ondertekend te worden. Een kopie van alle stukken dient beschikbaar te zijn voor inzage door Freeport-McMoRan en, indien nodig, door veiligheidsinstanties. Daarnaast moet de werkgever (indien werkzaam in Arizona) het Arizona State Mine Inspectors Accident Report (meldingsformulier voor incidenten voor de mijninspecteurs van Arizona) invullen voor ieder incident waardoor tijd verloren is gegaan. Aannemers die vragen hebben over de voorschriften met betrekking tot training moeten niet schromen om contact op te nemen met de Veiligheidsafdeling van de site van de opdrachtgever. Alle cursussen en het bijbehorende cursusmateriaal moeten aangepast worden aan de specifieke werkzaamheden en werkwijzen van waar de werknemers van de aannemer werken, en moeten uitgevoerd worden op de wijze zoals beschreven in het goedgekeurde trainingsprogramma van de aannemer in overeenstemming met CFR 30 Deel 48.
januari 2014 Rev. 5
99 | P a g e
Appendix C: Checklist voor steigers Werklocatie: ____________________________________________ Datum opgezet/verplaatst/aangepast/ontmanteld: _____________________ Gekwalificeerd persoon: _______________________________________ Aanduiding steiger: ______________________________________ Gekwalificeerd persoon op locatie en toezicht gehouden op: Constructie steigers Ja Nee Aanpassing van steigers Ja Nee Ontmantelen van steigers Ja Nee Periodieke inspectie van steigers Ja Nee Steiger is waterpas, loodrecht en stevig Ja Nee Geschikte planken voor steigers gebruikt Ja Nee Planken overlappen elkaar voldoende Ja Nee Steigerpoten zijn stevig en kunnen maximale beoogde belasting dragen Ja Nee Handrails, middenrails, voetenplanken (zoals vereist) zijn naar behoren aangebracht aan open zijden Ja Nee Ladder voor toegang of gelijkwaardige veilige toegang aanwezig Ja Nee Door weersomstandigheden veroorzaakte toestand effectief opgelost Ja Nee Is de steiger door andere groepen gebruikt (werkers of vaklui) Ja Nee Is er tijdens hijswerkzaamheden een meetlijn op de steiger aanwezig Ja Nee Is de capaciteit van de meetlijn beoordeeld Ja Nee Steigers zijn opgezet met de juiste onderdelen Ja Nee
N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t. N.v.t.
Beschadigde onderdelen van steigers moeten onmiddellijk worden herstel of buiten gebruik worden gesteld en worden voorzien van de markering “NIET GEBRUIKEN” Opmerkingen: Supervisor/handtekening: ______________________________/___________________________\
januari 2014 Rev. 5
100 | P a g e
Appendix D: Documenten die deel uitmaken van Deel Twee van de Veiligheidshandleiding voor Aannemers (online) De volgende documenten maken integraal deel uit van de Veiligheidshandleiding voor Aannemers en deze handleiding is niet volledig zonder deze documenten. Ze zijn te vinden op de DOHS SharePoint-pagina op FM Web en ook op FCX.Com onder “Doing Business with Us>Policies”. Elk van de onderstaande documenten vormt een zelfstandig FCX-beleid en moet op de site aanwezig zijn en ter referentie en beoordeling beschikbaar zijn in de loop van het project. Bus Safety Policy Confined Space policy Working at Heights Policy Hot Work Guidelines Fatigue Management Surface Blasting HDPE Pipe Safety Supervisor Incident Investigation Report RCA
januari 2014 Rev. 5
101|Pagina