ADVIES 1406
Geweld in de georganiseerde vrije tijd Datum: 2 april 2014 Voorzitter: Lander Piccart Aanwezigen: Baetens Jo, Coenen Lotta, De Cat Ewout, De Ceulaer Niels, De Grez Nore, De Smet Dries, Degryse Stefaan, Dube Nozizwe, Laporte Farah, Nolf Mieke, Piccart Lander, Stevens Freek, Van Dinter Finn, Verachtert Didier, Verhaeghe Isaac, Vlasschaert Stijn, Wattiez Marie
De Vlaamse Jeugdraad, in vergadering op 2 april 2014, onder voorzitterschap van Lander Piccart, en met bovenvermelde aanwezigen, adviseert unaniem het volgende:
1. Ga niet mee in de moral panic rond geweld. Plaats de problematiek rond geweld in de juiste context met de beschikbare cijfers.
3
2. Doorbreek de stigmatisering van specifieke groepen kinderen en jongeren in de samenleving en pak structureel geweld aan.
3
3. Maak bestaande expertise, ondersteuning en hulpverlening vanuit andere sectoren beter bekend en toegankelijk opdat koepels van jeugd- en sportorganisaties hun beleid in het voorkomen van en omgaan met geweld kunnen uitbouwen.
4
4. Faciliteer als lokale en Vlaamse overheden het aanpassen en meer toegankelijk maken van specifieke vormingen voor jeugdbegeleiders zoals herstelgerichte methodieken omgaan met signalen van geweld en het fysiek tussenkomen in situaties van geweld. Doe dit door voorzieningen en organisaties aan te moedigen om meer op maat en vanuit de noden van specifieke vrijetijdscontexten te werken.
5
5. Zorg ervoor dat jeugdbegeleiders en hun organisaties door de hulpverlening erkend worden in hun belangrijke rol in de zorg en nazorg ten aanzien van kinderen en jongeren in een geweldsituatie. Zorg dat ze hiertoe de nodige informatie en ondersteuning krijgen.
6
6. Sensibiliseer kinderen en jongeren in het herkennen van geweld, de gevolgen ervan en maak hen wegwijs waar ze hiermee terecht kunnen. Doe dit in samenwerking met kinderen en jongeren zelf.
1
Situering
1.1
Aanleiding 1
7
De Vlaamse Jeugdraad en Steunpunt Jeugd zijn in 2012 een traject gestart over geweld in de georganiseerde vrije tijd van kinderen en jongeren. Aanleiding hiervan is een vraag tot advies van minister Pascal Smet op 23 mei 2012 over de ‘banalisering van geweld in onze samenleving’ aan het Vlaams Vredesinstituut en de Vlaamse Jeugdraad. Specifiek werd gevraagd aan de adviesverlenende instanties om te focussen op een analyse van geweld in de leefwereld van kinderen en jongeren. En op basis hiervan maatregelen voor te stellen om geweld te doen vermijden of
_________________ 1
Vanaf 2013 is dit een traject van De Ambrassade geworden.
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 1 > 7
2
tegen te gaan . De Vlaamse Jeugdraad besloot om geen advies uit te brengen, maar een dieper traject hieromtrent op te zetten in samenwerking met de jeugdsector en andere belanghebbenden. Uit de noden- en behoeftebevraging van de jeugdsector in 2012 werden namelijk noden in verband met geweld gesignaleerd. We stelden een stuurgroep samen bestaande uit vertegenwoordigers van De Ambrassade, het Kinderrechtencommissariaat, het Vlaams Vredesinstituut, Tumult, Kazou, Joetz, Scouts & Gidsen Vlaanderen, Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ), Arktos, Zijn vzw en het Internationaal Centrum voor Ethiek in de Sport (ICES).
1.2
Afbakening van het traject geweld
“Zoals verbale agressie erbij hoort, hoort ook pesten erbij. Ik ben vroeger veel gepest geweest en dat voelt dan ook echt aan als geweld” (kampleidster, vakantieorganisatie voor personen met een beperking). We vinden het belangrijk om de definiëring van geweld breed te houden. Een brede definiëring voorkomt stereotypering en stigmatisering. En laat bovendien toe om de beleving van kinderen en jongeren zelf mee te nemen. Geweld definiëren we als: elke situatie of handeling die een inbreuk en/of bedreiging betekent voor de fysieke of emotionele integriteit van een jonge persoon. Vaak is er sprake van een machtsonevenwicht tussen de betrokkenen. Onder deze omschrijving verstaan we dus fysiek geweld, emotioneel geweld, pesten, agressie, etc. Ons concentreren op de leefwereld van kinderen en jongeren was een te brede vraag, aangezien dit heel wat contexten omvat zoals de thuissituatie, de school, de openbare ruimte, werk, vrije tijd, specifieke contexten (bv. jeugdzorg, asielcentra), etc. Daarom bakenen we het traject af tot de georganiseerde vrije tijd, waarbij we ons focussen op jeugdwerk en sport. Tegelijk beseffen we dat geweld dat zich afspeelt in de georganiseerde vrije tijd, niet altijd en volledig kan los gezien worden van geweld in andere contexten. 3
Het onderzoeksrapport “Geweld gemeld en geteld” van het Kinderrechtencommissariaat geeft wel informatie over de 4 prevalentie van geweld en het onderzoeksrapport “Jongeren en Geweld” van het Vlaams Vredesinstituut geeft informatie over de prevalentie en beleving van geweld bij dader en slachtoffer. Maar over hoe organisaties en 5 jeugdbegeleiders zelf in de praktijk omgaan met geweld en welke noden zij hebben om hier op een adequate manier mee om te gaan, is weinig geweten. Daarom besloten we om een bevraging te doen bij de jeugd- en sportsector. Het traject bestond uit drie grote luiken: • Met een online vragenlijst gericht aan de (koepels van) jeugd- en sportorganisaties peilden we naar aanwezige beleidsinstrumenten waarover organisaties beschikken om te voorzien in een kwalitatieve omgeving voor kinderen en jongeren (kwaliteitsbeleid), om geweld te voorkomen (preventiebeleid) en om adequaat om te gaan met geweld (reactiebeleid). En ook welke noden deze organisaties hebben hieromtrent. We bereikten hiermee 59 van de circa 100 jeugdorganisaties, erkend en gesubsidieerd binnen het Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleid en twee van de 6 vijf bovenbouwactoren uit de sport . • Om meer verdieping te krijgen in de beleving van geweld en specifieke noden, organiseerden we daarnaast focusgroepen met jeugdbegeleiders die zelf activiteiten organiseren met en voor kinderen en jongeren. In totaal hielden we vier focusgroepen: bij speelpleinwerk; vakantieorganisaties voor personen met een beperking; werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en sportvakanties. • In november 2013 organiseerden we drie vormingsavonden “Slaat ’t erop?” te Antwerpen, Gent en Leuven. De doelstellingen van deze vormingsavonden waren tweeledig. Enerzijds het versterken van de competenties van _________________ 2
Het Vlaams Vredesinstituut bracht zijn advies uit op 22 juni 2012: “Advies over geweld in de leefwereld van jongeren en aandacht voor conflicthantering.”
3
Kinderrechtencommissariaat (2011). Geweld, gemeld en geteld. Aanbevelingen in de aanpak van geweld tegen kinderen en jongeren. http://www.kinderrechtencommissariaat.be/advies/geweld-gemeld-en-geteld. 4
Vlaams Vredesinstituut (2011), Jongeren en geweld. Acco: Leuven.
5
Met jeugdbegeleiders bedoelen we zowel begeleiders in het jeugdwerk als in de sport.
6
Aangezien we hoofdzakelijk organisaties bereikten in de jeugdsector en slechts in mindere mate in de sportsector, spreken we ons vooral uit over jeugdorganisaties. Enkele algemenere adviespunten zijn echter evenzeer van toepassing voor de sportsector. In deze adviespunten vermelden we expliciet de sportsector.
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 2 > 7
jeugdbegeleiders in het voorkomen van en omgaan met geweld. Anderzijds aftoetsen in hoeverre het bestaande vormingsaanbod rond geweld toereikend en bruikbaar wordt geacht door jeugdbegeleiders en welke noden zij verder hebben. We bereikten met onze vormingsavonden een 150-tal jeugdbegeleiders. 7
Uit de bevindingen die voortkomen uit de bevraging en de vormingsavonden hebben we de belangrijkste aspecten gehaald als input voor dit advies, aangevuld met bestaand onderzoek hieromtrent. Met deze gesignaleerde noden richten we ons tot het beleid, zonder de verantwoordelijkheid van de jeugd- en sportsector zelf te ontkennen.
2 Advies 2.1
Prevalentie van geweld Ga niet mee in de moral panic rond geweld. Plaats de problematiek rond geweld in de juiste context met de beschikbare cijfers.
8
De perceptie leeft dat geweld de laatste jaren is toegenomen en blijft toenemen. Uit de cijfers die het Vredesinstituut onlangs publiceerde, blijkt dat er geen objectieve toename is van fysiek geweld bij jongeren. Ook het laatste JOP9 onderzoek bevestigt dit en geeft aan dat de onderzoeksresultaten zelfs eerder een afname van dader- en slachtofferschap suggereren. Het verschil tussen perceptie en cijfers kan misschien verklaard worden door een verhoogde gevoeligheid in de samenleving voor thema’s zoals geweld, die op termijn kunnen ontaarden in een ‘moral panic’ rond geweld. Niet zelden komen kinderen en jongeren dan zelf in het vizier – hetzij als dader, hetzij als slachtoffer – waarbij de maatschappelijke context soms buiten beschouwing wordt gelaten. In onze bevraging van de koepels van jeugd- en sportorganisaties is het aantal meldingen van geweld relatief klein. De diversiteit aan jeugdwerkinitiatieven maakt bovendien dat geweld zeer verschillende gedaantes aanneemt. Het soort meldingen is met andere woorden zeer afhankelijk van de context, bv. de doelgroep, de werkvorm (een vaste groep of wisselende groep), etc. Zo is er bijvoorbeeld minder kans op systematisch pesten op een vakantiekamp met een tijdelijke groep dan in een jaarwerking met een vaste groep. Globaal gezien hebben meldingen meestal betrekking op geweld tussen kinderen en jongeren zelf, of signalen van geweld die plaatsvinden buiten de context van de georganiseerde vrije tijd en die door een jeugdbegeleider worden opgevangen. Werkingen voor personen met een mentale beperking en werkingen met kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties krijgen dan weer meer te maken met agressie en frustratie vanuit de deelnemers naar de begeleiding. Niet alle incidenten stromen echter door naar de koepels, aangezien ze meestal lokaal of intern worden opgelost. We hebben echter geen indicaties gevonden dat er, zoals in de adviesvraag geformuleerd staat, een banalisering is van geweld bij kinderen en jongeren. De bevraagde jeugdbegeleiders gaan hier niet licht over en maken zich hier terecht zorgen over. Het gebruik van geweld dient echter gekaderd te worden binnen de ontwikkeling van kinderen en jongeren, het aftasten van grenzen wat eigen is aan opgroeien. Maar het wordt ook bewerkstelligd door bepaalde levensomstandigheden waarin kinderen en jongeren opgroeien. Dus laat dit ook vooral een spiegel zijn voor de maatschappij.
_________________ 7 In het voorjaar van 2014 ontsluit De Ambrassade alle bevindingen en aanbevelingen uit de bevraging en de vormingsavonden ter ondersteuning van de jeugd- en sportsector en ter inspiratie voor organisaties of voorzieningen met een (vormings)aanbod rond geweld. 8
Vlaams Vredesinstituut (2011), Jongeren en geweld. Acco: Leuven.
9
Bradt, L., Pleysier, S., Put, J., Siongers, J. & B. Spruyt (eds.), (2014). Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit de JOP-monitor 3 en de JOPschoolmonitor 2013. Acco: Leuven.
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 3 > 7
2.2
Geweld bij kinderen en jongeren: een spiegel voor de samenleving Doorbreek de stigmatisering van specifieke groepen kinderen en jongeren in de samenleving en pak structureel geweld aan.
We focussen met dit advies op de georganiseerde vrije tijd, maar vinden het zeer belangrijk om dit gegeven in een bredere maatschappelijke context te plaatsen. Risico’s voor jongeren om slachtoffer en/of dader te worden van fysiek geweld zijn namelijk ongelijk verdeeld. In het onderzoek van het Vlaams Vredesinstituut blijkt vooral de onderwijsrichting een rol te spelen. Geweld blijkt systematisch meer voor te komen bij scholieren in een TSO- of BSOrichting. In het onderzoek van het Kinderrechtencommissariaat blijkt kansarmoede een belangrijke rol te spelen. Dit 10 wordt bevestigd door Bernard de Vos , hoofd van het Europees netwerk van kinderombudsmannen: "Meer huishoudens ervaren een hogere financiële druk door de economische crisis waardoor meer gezinnen onder de armoedegrens komen. Hierdoor neemt het risico op geweld tegen kinderen toe." In onze bevraging blijkt ook omgaan met de toenemende diversiteit een belangrijke factor en uitdaging. Vooral tijdens de focusgroepen bij speelpleinwerk, werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en vakantiewerkingen met kinderen en jongeren met een beperking kwam dit tot uiting. Discriminatie, racisme, sociale ongelijkheid en dergelijke zien wij ook als vormen van geweld, die nog steeds sterk aanwezig zijn in onze samenleving. We stellen ook een verminderde verdraagzaamheid en een verharding van onze samenleving vast: het individueel schuldmodel, waarbij de verantwoordelijkheid haast louter en alleen bij het individu komt te liggen, waardoor uitsluitingsmechanismen die gecreëerd worden door de samenleving en haar instellingen niet meer in vraag gesteld worden. Verschillende groepen bevinden zich in maatschappelijk kwetsbare situaties, wat zich uit in negatieve contacten met politie, uitval in onderwijs, zich gestigmatiseerd voelen, etc. Jongeren lopen dan vaak ook met vele terechte frustraties, die ze wel eens uiten in één of andere vorm van geweld. Maar heb niet enkel oog voor geweld tussen jongeren onderling, maar ook voor het institutioneel geweld. Er is daarom dringend nood om de negatieve beeldvorming en stigmatisering van specifieke groepen kinderen en jongeren te doorbreken en structureel, vaak niet direct zichtbaar geweld aan te pakken.
2.3
Een beleidskader op organisatieniveau Maak bestaande expertise, ondersteuning en hulpverlening vanuit andere sectoren beter bekend en toegankelijk opdat koepels van jeugd- en sportorganisaties hun beleid in het voorkomen van en omgaan met geweld kunnen uitbouwen.
Voorkomen van en omgaan met geweld is niet voor alle bevraagde jeugdorganisaties een even groot issue. Bijvoorbeeld bepaalde vormingsorganisaties die in een andere context (een school, een jeugdorganisatie, etc.) vorming geven, komen nauwelijks met geweld in aanraking. Bij jeugdorganisaties waarvoor geweld wel een issue is, is het cruciaal om geen apart beleid over voorkomen van en omgaan met geweld te voeren, maar te integreren in hun bestaand beleidskader vanuit de missie en de visie van de organisatie. Zo’n beleid hoeft niet voor ieder soort organisatie even uitwerkt te zijn. Vooral jeugdorganisaties die werken met specifieke doelgroepen (bv. personen met een beperking of maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren) of vakantieorganisaties, waarbij er vooral korte contacten zijn met kinderen en jongeren en hun begeleiding, zijn gebaat met meer duidelijkheid. Ze hebben daarom vaak striktere handelingsregels voor begeleiding en stappenplannen op basis van het soort geweldsituatie dat zich voordoet. _________________ 10
http://www.childsafetyeurope.org/archives/news/2014/info/ciir-report.pdf
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 4 > 7
Waarden als vertrouwen in vrijwilligers, het kunnen en mogen leren als begeleider, het complementair zijn als begeleidingsploeg maken dat jeugdorganisaties voorstander zijn van goede coaching, vorming, intervisie van jeugdbegeleiders. Eerder dan bepaalde regels of gedragscodes te gaan formaliseren. De grote meerderheid van de organisaties geeft aan over een laagdrempelig aanspreekpunt te beschikken, waar jeugdbegeleiders terecht kunnen. Jeugdorganisaties hebben reeds heel wat beleidsinstrumenten voorhanden voor het voorkomen van en omgaan met geweld. Maar er worden evenzeer belangrijke noden aangegeven op dit vlak, vooral naar concrete tools. Ongeveer de helft van de bevraagde jeugdorganisaties vindt een stappenplan in het omgaan met geweld wenselijk, met de nuance dat iedere situatie anders is en dat maatwerk zeer belangrijk blijft. Aspecten die volgens de organisaties prioritair deel moeten uitmaken van een stappenplan zijn: •
een goede ondersteuning bieden aan daders, slachtoffers, groepen en de bredere omgeving;
•
een goede communicatie verzorgen naar alle betrokkenen;
•
procedures om een melding te behandelen;
•
doorverwijsmogelijkheden naar gespecialiseerde diensten (hulpverlening, politie, etc.)
Een belangrijk signaal dat we opvangen is echter dat organisaties aangeven niet altijd over de noodzakelijke expertise te beschikken om zulke instrumenten te ontwikkelen. Tegelijkertijd bestaat er binnen en buiten de 11 jeugd- en sportsector heel wat expertise hieromtrent. We denken hierbij aan het “Raamwerk seksualiteit en beleid” , ontwikkeld door Sensoa en Child Focus, dat mits een grondige verbreding en hertaling ook toepasbaar is op het ontwikkelen van een beleid rond geweld. Maar evenzeer denken we aan de expertise van Vertrouwenscentra Kindermishandeling, Centra Algemeen Welzijnswerk, etc. Deze expertise is echter weinig bekend of toegankelijk binnen de jeugd- en sportsector. Onze bevraging toont bovendien aan dat hulpverleningsinstanties relatief weinig bekend zijn bij de koepels van jeugd- en sportorganisaties: 26% kent Vertrouwenscentra Kindermishandeling niet, 20% kent Slachtofferhulp van de Centra Algemeen Welzijnswerk niet, 13% kent Centra Geestelijke Gezondheidszorg niet en 30% kent 1712 niet. Terwijl dit juist de instanties zijn, waartoe organisaties zich zouden moeten richten bij ernstige incidenten van geweld. Ook is het niet altijd duidelijk wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn van een adviesvraag of melding bij deze instanties. Er is een grote nood aan transparantie.
2.4
Vormingsnoden van jeugdbegeleiders Faciliteer als lokale en Vlaamse overheden het aanpassen en meer toegankelijk maken van specifieke vormingen voor jeugdbegeleiders zoals herstelgerichte methodieken, omgaan met signalen van geweld en het fysiek tussenkomen in situaties van geweld. Doe dit door voorzieningen en organisaties aan te moedigen om meer op maat en vanuit de noden van specifieke vrijetijdscontexten te werken.
“[…] je merkte wel dat iedereen er iets kon uithalen maar iedereen bleef ook wel op zijn honger zitten omdat de problematiek zodanig divers is. Het zijn totaal verschillende werelden. Het is allemaal wel met kinderen en jongeren maar de werkingen zijn zo verschillend. Dat is wel jammer. Dat het aanbod er vaak is maar dat het niet altijd even toegespitst is op de vraag [...] De Jeugdhuizen waren wat teleurgesteld, de chiro was teleurgesteld, het speelplein was wat teleurgesteld [...]” (begeleidster speelpleinwerk). Uit de vormingsavonden en de focusgroepen komt duidelijk naar boven dat jeugdbegeleiders met betrekking tot vorming het meest gebaat zijn met concrete en praktische handvatten met voldoende theoretische onderbouwing. Van workshopgevers wordt geapprecieerd dat ze veel praktijkervaring en een goede bagage hebben. Maar nog belangrijker is de manier hoe vorming aan hen wordt aangeboden. Jeugdbegeleiders geven het belang aan van differentiatie naargelang de doelgroep waarmee ze werken (bv. leeftijd, achtergrond), de jeugdwerkvorm waarin ze werkzaam zijn (bv. speelpleinwerk, vakantiekamp), de gehanteerde methodes (bv. werken met beeldmateriaal, ruimte _________________ 11
http://www.seksuelevorming.be/projecten/raamwerk-seksualiteit-en-beleid
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 5 > 7
om te oefenen) etc. Het is daarom belangrijk dat vormingsorganisaties voldoende affiniteit hebben met deze verschillende contexten en hun aanbod kunnen afstemmen op de specifieke noden, zodat jeugdbegeleiders met concrete en bruikbare handvatten aan de slag kunnen gaan. We zien hier een belangrijke rol in weggelegd voor de koepels van de jeugd- en sportorganisaties zelf. Maar ook voorzieningen en organisaties uit andere sectoren dienen een dergelijke ‘hertaling’ te maken, in samenwerking met de betrokken organisaties voor wie de vormingen bedoeld zijn. Jeugdbegeleiders geven verschillende noden aan wat betreft de inhouden van vorming over geweld. Belangrijk voor hen is om zowel het preventieve als het curatieve verhaal mee te krijgen. Zowel bij de focusgroepen als op de vormingsavonden kwamen veel vragen rond het interveniëren in fysieke geweldsituaties, herstelgericht werken, wat te doen wanneer je foutief tussenkwam of strafte, de veiligheid bewaken, het inschatten van geweldsituaties, omgaan met signalen van geweld, etc. Ondanks het feit dat er voor enkele van deze vragen vormingen bestaan, blijken deze niet steeds toegankelijk en even bruikbaar voor jeugdbegeleiders: • Vanuit organisaties die werken met kinderen en jongeren in maatschappelijke kwetsbare situaties, maar ook breder, is er opvallend veel vraag naar de LSCI-methodiek (Life Space Crisis Intervention). Het uitgangspunt van deze methode is dat zowel jongeren als hun omgeving gebaat zijn bij een constructieve oplossing voor een crisis. Deze training blijkt echter zeer duur en dus weinig toegankelijk voor jeugdbegeleiders. In het onderwijs bestaan eveneens heel wat herstelgerichte methodieken, die bovendien goedkoper zijn. Deze hebben echter nood aan een hertaling, opdat deze bruikbaar zijn in jeugd- en sportcontexten. • Vormingen ‘Omgaan met signalen van geweld’ door de Vertrouwenscentra Kindermishandeling werden door de deelnemers van de vormingsavonden zeer gewaardeerd en als bruikbaar ervaren. Vertrouwenscentra Kindermishandeling kunnen echter geen vormingen aanbieden aan vrijwilligers binnen het jeugdwerk en de sport. We vragen om rond dit thema een specifiek vormingsaanbod te voorzien dat zich ook richt naar jeugdbegeleiders actief in de vrije tijd. • Heel wat jeugdbegeleiders blijken nood te hebben aan methoden om fysiek tussen te komen in een situatie van geweld. En dit op een respectvolle wijze, waarbij zowel de veiligheid van de begeleider als de betrokken jongere(n) gewaarborgd kan worden. En waarbij ook aandacht is voor leeftijdsverschillen, machtsonevenwichten en andere persoons- of situatiegebonden kenmerken. Op basis van de gesprekken die we hadden met jeugdbegeleiders, is hiervoor naar ons weten geen aanbod beschikbaar. We vragen daarom om te zoeken op welke wijze aan deze geformuleerde (vormings-)nood kan tegemoet gekomen worden.
2.5
Ondersteuning van jeugdbegeleiders en hun organisaties Zorg ervoor dat jeugdbegeleiders en hun organisaties door de hulpverlening erkend worden in hun belangrijke rol in de zorg en nazorg ten aanzien van kinderen en jongeren in een geweldsituatie. Zorg dat ze hiertoe de nodige informatie en ondersteuning krijgen.
Jeugdbegeleiders spelen een unieke rol in het leven van kinderen en jongeren. Ze zijn vaak een luisterend oor en zijn in staat om – veelal door hun mede ‘jong’ zijn – een vertrouwensband op te bouwen. Dit is de grote sterkte van jeugdbegeleiders, enkel en alleen door er te ‘zijn’. Dit gegeven zorgt er echter ook voor dat jeugdbegeleiders signalen kunnen opvangen over een mogelijke geweldsituatie in de leefwereld van kinderen of jongeren. Jeugdbegeleiders worstelen in zulke situaties hard met hun rol: hoever moet je hierin gaan? Een jeugdbegeleider is geen professioneel hulpverlener en zou dus in principe het voorval moeten signaleren zodat er kan doorverwezen worden. Maar tegelijkertijd heeft een jeugdbegeleider vaak een vertrouwensfunctie ten aanzien van de kinderen en jongeren en voelt deze zich (te) verantwoordelijk, waardoor niets doen soms ook geen optie is. Jeugdbegeleiders moeten bovendien ook weten wanneer ze een melding moeten doen, wat niet evident is voor vaak jonge vrijwilligers. Het is cruciaal dat jeugdbegeleiders in zulke situaties ergens terecht kunnen voor een goede ondersteuning. De koepelorganisatie is hierin een belangrijke actor of maar een jeugddienst evenzeer, omdat die vaak nog korter bij een lokale groep staat.
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 6 > 7
“Ik weet ook niet exact hoe het in elkaar zit, ondanks het feit dat ik al drie, vier jaar hoofdleiding ben. Mijn reflex zou ook zijn van naar de jeugddienst te stappen maar dat is ook omdat wij een aanspreekbare jeugddienst hebben waar je gemakkelijk binnen en buiten loopt wanneer je maar wil. Maar ik denk dat er andere plaatsen zijn, speelpleinen waar men denkt van, ‘Technisch gezien, is dit niet mijn probleem. Dus ik ga mij daar een beetje vanaf houden van die wespennest.’ Dus moest VDS ne keer een brochure ofzo uitgeven waar in staat bij wie we terecht kunnen daarvoor, al is het maar gewoon de jeugddienst.” (begeleidster speelpleinwerk). Bij ernstige geweldsituaties moeten jeugdbegeleiders eveneens ondersteund kunnen worden door de hulpverlening. Een situatie wordt bij melding echter al snel uit handen genomen van de jeugdbegeleiders. Terwijl zij op dat moment wel nood hebben aan ondersteuning en informatie van hulpverleningsinstanties of zelfs politie om op hun beurt een goede ondersteuning te kunnen bieden aan de betrokkenen. We stellen hiermee het beroepsgeheim niet in vraag, maar pleiten er wel voor dat jeugdbegeleiders en hun organisaties die informatie kunnen krijgen om een goede ondersteuning mogelijk te maken. De hulpverlenende instanties en meer specifiek de Vertrouwenscentra kindermishandeling moeten daarom bereid zijn om mee te stappen in de context van de jeugdbegeleiders vanuit hùn beleving. Maar eveneens om hen te betrekken als sleutelfiguren in het leven van kinderen en jongeren, maar daarbij de draagkracht van jeugdbegeleiders niet te overschrijden.
2.6
Sensibilisering over het voorkomen van geweld Sensibiliseer kinderen en jongeren in het herkennen van geweld, de gevolgen ervan en maak hen wegwijs waar ze hiermee terecht kunnen. Doe dit in samenwerking met kinderen en jongeren zelf.
Ook voor kinderen en jongeren zelf is het belangrijk om hen bewust te maken van wat kan en niet kan. Kinderen geweld leren herkennen en onderkennen, leren opkomen voor zichzelf, de ernstige gevolgen van pesten aantonen, etc. blijven belangrijke aandachtspunten. In de georganiseerde vrije tijd kan hiervoor ruimte gemaakt worden, maar ook in andere levensdomeinen moet hier blijvend aandacht aan gegeven worden. 12
Uit het onderzoek van het Kinderrechtencommissariaat blijkt bovendien dat kinderen en jongeren nauwelijks weten waar ze terecht kunnen wanneer ze geconfronteerd worden met geweld. Aangeboden hulp is bovendien niet steeds geschikt of bruikbaar. En rond het zoeken naar hulp leeft nog steeds een sterk taboe. Wat 1712 betreft, heeft de Vlaamse Jeugdraad reeds van bij de opstart gepleit voor meer kindvriendelijkheid, bijvoorbeeld door de communicatiekanalen beter af te stemmen op de leefwereld van kinderen en jongeren. Daarom is het belangrijk om kinderen en jongeren hier zelf in te betrekken. Vanuit de jeugdsector werd reeds gesignaleerd dat een nummer dat enkel bereikbaar is tijdens de kantooruren, niet opportuun is vanuit een vrijetijdscontext. We erkennen de inspanningen die reeds worden gedaan rond het meer bekend en kindvriendelijk maken van 1712. We zijn dan ook zeer benieuwd naar de resultaten van het onderzoek dat Kind en Samenleving hieromtrent doet en hopen dat er gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen die hieruit voortkomen. Ook andere hulpverleningsdiensten die zich rechtstreeks richten tot kinderen en jongeren, zoals de Jongerenadviescentra, vragen we om een gelijkaardige oefening te maken om op die manier meer toegankelijk te zijn. Niet enkel fysiek, maar ook psychologisch. Geef de Jongerenadviescentra daarom de mogelijkheid om terug en vertrouwensband op te bouwen met kinderen en jongeren en beperk het werk van Jongerenadviescentra niet tot een instrumentele aanpak.
_________________ 12
Kinderrechtencommissariaat (2011). Geweld, gemeld en geteld. Aanbevelingen in de aanpak van geweld tegen kinderen en jongeren. http://www.kinderrechtencommissariaat.be/advies/geweld-gemeld-en-geteld.
Advies 1406: Geweld in de georganiseerde vrije tijd • 2 april 2014 • pagina 7 > 7