Fysiotherapie bij mensen met een verstandelijke beperking en spasticiteit: een inventarisatie
Erik Gielen 2011
Spasticiteit
Gevolgen van spasticiteit Belemmering motorische activiteiten Verminderde conditie Pijn Verminderd gevoel van eigenwaarde Beïnvloed stemming en motivatie Verhoogde kans op isolement Thimpson et al. 2005
Incidentie
Een motorische ontregeling, gekarakteriseerd door een snelheidsafhankelijke toename van spierspanning met verhoogde peesreflexen ten gevolge van overprikkelbaarheid van de rekreflex als onderdeel van het ’upper motor neuron syndroom’ Lance 1980
Methode •Negen afdelingen voor fysiotherapie zijn benaderd met de vraag een enquête in te vullen. •Afspraak gemaakt voor een gestructureerd interview. •Grote spreiding door het land. •Grote spreiding in doelgroep en vorm (kdc, dvo, intramurale instelling).
•Ongeveer 110.000 mensen met een verstandelijke handicap. Schrojenstein 2002 •Hoeveel % spastisch in onbekend. •Hoeveel fysiotherapeuten werkzaam in deze sector is onbekend.Heerkens 2002 •Over de werkwijze van de fysiotherapeuten in deze sector is weinig bekend. Heerkens 2002
Methode Onderzoek richt zich op de volgende 10 onderwerpen: 1. Doelgroep 2. Spasticiteit 3. Formatie 4. Diagnose 5. Visie
1
Methode 6. Indicatie 7. Behandeldoelen 8. Behandelvormen 9. Evaluatie en verslaglegging 10. Meetinstrumenten en afronding
Resultaat “Spasticiteit” Percentage cliënten met spasticiteit 35,4% (min. 6,5%-max 80%)
Resultaat “doelgroep” •Dit onderzoek betrof instellingen met in totaal 3881 cliënten. •2462 cliënten, 63,4 % (min.21,2%max.88,9%), was daadwerkelijk onder behandeling van een fysiotherapeut. •Verhouding behandelen- begeleiden en overhead is 60%-20%-20%.
Resultaat “Formatie” Aantal minuten dat fysiotherapeuten gemiddeld per cliënt per maand konden besteden 20,7 (min. 8,0 minuten, max. 58,4 minuten) Aantal minuten dat ergotherapeuten gemiddeld per cliënt per maand konden besteden 6,6 minuten per cliënt (min.0, max 30,9) Aantal minuten fysio/ergotherapie dat maandelijks gemiddeld werd besteed aan de cliënten van de verschillende instellingen is 27,2 (min.8,0, max.89,3).
Resultaat “Formatie”
Resultaten “Diagnose”
Er werd geen structureel gebruik gemaakt van externe fysiotherapeuten. Drie van de negen ondervraagden gaf aan onvoldoende bezetting te hebben. Nergens was sprake van een wachtlijst.
Bij vier van de negen instellingen (samen 1168 cliënten) stelde de specialist de diagnose. Bij één instelling (1150 cliënten) was de huisarts degene die in de meeste gevallen de diagnose stelde. Bij vier instellingen (samen 1563 cliënten) stelde de AVG de diagnose meestal.
2
Resultaten “Diagnose”
Resultaten “Diagnose”
•Vier instellingen (1317 cliënten) gaven aan dat tonusproblemen vaak de bepalende factor waren voor het stellen van de diagnose. •Drie instellingen (1897 cliënten) stelden de diagnose spasticiteit op grond van onderzoek. •Bij twee instellingen (667 cliënten) was de bepalende factor onbekend.
Zeven van de negen teams waren het lang niet altijd eens met de diagnose “spasticiteit” als de snelheidsafhankelijke component hierin bepalend is.
Resultaat “Visie op spasticiteit” Zeven van de negen organisaties had een visie op het behandelen van cliënten met spasticiteit, waarbij “begeleiden niet behandelen” het meest genoemd werd.
Resultaten “Behandelvormen” •Actieve bewegingstherapie •Passieve bewegingstherapie •Vojta •Petö •NDT •Combinatie van oefenvormen
Resultaten “Indicatie en behandeldoelen” Zes van de negen teams gaan behandelen bij verminderde a.d.l. Eén instelling ging behandelen bij pijn. Eén instelling ging behandelen bij problemen in de verzorging. Eén instelling ging behandelen bij toename van contracturen.
Resultaten “Behandelvormen” •Functioneel bewegen •Hippotherapie •Fysische therapie i.e.z. •Anders:…
3
Resultaten “behandelvormen”
Resultaten “behandelvormen”
•Vier van de negen instellingen heeft “functioneel bewegen” als de meest voorkomende behandelvorm. •Drie instellingen oefenen het meest met NDT. •Eén instelling heeft voorkeur voor passieve oefentherapie en één voor actieve oefentherapie.
•Petö en Vojta werden niet genoemd, maar zouden in combinatie therapieën gebruikt kunnen worden. •Hippotherapie kwam marginaal voor.
Resultaten “behandeldoelen”
Resultaten “Evaluatie en verslaglegging”
•De meest voorkomende frequentie was twee behandelingen per week (zes van de negen instellingen), daarna één behandeling per week. •De meest voorkomende behandelperiode was één tot vijf jaar.
•De behandelresultaten werden bij vijf van de negen instellingen multidisciplinair geëvalueerd. •In één instelling werden zowel met de cliënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger als met de verwijzer de resultaten besproken
Resultaten “Evaluatie en verslaglegging”
Resultaten “Evaluatie en verslaglegging”
•In twee instellingen werd alleen met de verwijzer geëvalueerd. •Eén fysiotherapieteam evalueerde naar eigen inzicht.
In drie instellingen werd verslag gedaan in een elektronisch dossier. In zes instellingen gebruikte men een papierdossier.
4
Resultaten “Meetinstrumenten” geen (2) Tardieu schaal (2) Ashworth schaal (4) Amiel Tison (2) orthese (1) goniometer (7) video (1)
Conclusies 1) Grote verschillen in behandelpercentages (21,2% versus 88,9%) 2) Groot verschil in formatie (60 min. versus 8 min.) 3) Groot verschil in % spastische populatie (6,5% versus 80%)
Conclusies
Conclusies
4) Zeven van de negen fysiotherapeuten geeft aan het niet eens te zijn met de diagnose spasticiteit als snelheidsafhankelijke tonus specifiek wordt geacht voor spasticiteit. 5) Spastische cliënten worden wel gevolgd, maar niet (veel) behandeld.
6) De meest voorkomende reden om tot behandeling over te gaan, is een achteruitgang in de functionele motoriek. 7) Structureel overleg is heel gangbaar binnen de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking.
Conclusies
Discussie
8) Passieve bewegingstherapie wordt niet gebruikt om functionele motoriek te verbeteren of achteruitgang tegen te gaan. 9) “Ashworth achtige schalen” worden in vier van de negen instellingen onterecht gebruikt.
1) Slechts negen instellingen betrokken. 2) Verslag van de meest voorkomende reden om iets (niet) te doen. Geen tweede en derde keus. 3) Gegevens worden niet overal gestructureerd bijgehouden. 4) Vraagstelling is niet altijd duidelijk.
5
Vragen?
6