Geschiedenis van Zevenaar in vogelvlucht
1
Vanaf de elfde eeuw werd het gebied dat nu onder Zevenaar valt, bewoond. Kleine plaatselijke gemeenschappen legden dijkjes langs de rivieren aan om zich tegen het water te beschermen; ook maakten ze een begin met een ontginning: ze groeven afwateringssloten en verdeelden de ontwaterde gronden in kavels. Het gebied behoorde nu eens tot Gelre (Gelderland), dan weer tot Kleef (Duitsland). De Duitse keizer gaf in de Middeleeuwen stukken land te leen aan edelen. In 1049 schonk keizer Hendrik III (1017-1056) aan een zekere Anselm een landgoed te Zevenaar, mogelijk met de gedachte dat deze er een militaire post zou vestigen. In de tweede helft van de dertiende of in het begin van de veertiende eeuw werd de burcht (ook wel ‘slot’ of later ‘kasteel’ genoemd) Sevenaer gebouwd op de westelijke oever van de Aa, de waterloop die zuidnoord liep vlak ten oosten van de Zweeckhorst, het Grieth en de huidige binnenstad, en die bij Oud Zevenaar in verbinding met de Rijn stond. In de tweede helft van de veertiende en de eerste helft van de vijftiende eeuw verrees een kleine nederzetting langs de westelijke oever. Deze had nog het karakter van een dijkdorp: een lange straat met enkele korte zijstraatjes. Toen in 1355 graaf Jan van Kleef (12931368) door een pandverdrag met de Gelderse hertog Reinoud III (1333-1371) alle Gelderse rechten en De strategische ligging van de burcht. Kaart ontleend aan Van Dalen 1971. bezittingen in het ambt Liemers verwierf, stelde hij Anselm van Keken als ambtman aan en maakte hem slotvoogd van de burcht Sevenaer. In 1371 kwam het ambt Liemers in handen van Mechteld van Gelre (circa 1325-1384), weduwe van graaf Jan. Ze bezat het als weduwegift. Het ambtmanschap gaf ze aan Geryt Palick van Sevenaer. Later kwam de burcht weer in Kleefse handen en weer later opnieuw in Gelderse. Als kasteel Sevenaer in
Deel van het hertogdom Kleef in 1550
2
Gelderse handen was, was iemand van de familie Sevenaer kasteelheer; was Kleef er meester van, dan beschouwde de graaf het geheel als zijn eigendom en stelde er een slotvoogd over aan. Johan II (1458-1521), hertog van Kleef, verleende op 24 januari 1487 aan de ‘vrijheid’ Zevenaar stadsrechten: aan de grens met het Gelderse gebied diende Zevenaar een strategisch steunpunt te vormen. De burcht met zijn omringende bebouwing in de vorm van een rechthoek (circa 500 meter lang en 100 meter breed) vormde vanaf dat moment een tussenstation en een uitvalsbasis voor de hertogen van Kleef. Zevenaar werd niet ‘omwald’, maar ‘omgracht’ en kreeg vier poorten: de Bleekse Poort, Grietse Poort, Didamse Poort en Kerkpoort. De stadsrechten boden enkele voordelen. Ten opzichte van de omgeving verwierf Zevenaar het monopolie op markten en op de verkoop van brood en bier. Ook concentreerde zich er de rechtspraak. Het bedrijfsleven leek te zijn opgeroepen door het doorgaande wegverkeer. Naast de twee gilden van textielwerkers waren hier nog twee andere ambachten apart georganiseerd en wel de timmerlieden, wagenmakers en andere houtbewerkers, die Jezus als hun patroon in het vaandel voerden, en de zadel- en tuigmakers onder het patronaat van de derde eeuwse heiligen Crispinus en Crispinianus. Het stadje in de Liemers, dat nog geen 500 inwoners telde, was bepaald niet welvarend. Plunderingen van steeds wisselende legers zorgden ervoor dat in financieel opzicht weinig kon worden opgebouwd. Natuurlijke rijkdommen waren niet voorhanden. Wat men met hard werken verdiende, was nodig voor primaire levensbehoeften. Besmettelijke ziekten lieten regelmatig diepe sporen na. In het Kleefse gebied bekleedde Zevenaar een perifere positie.
Detail van een kaart van Jan Ruysch, 1577. Rechts St. Andreaskerk, links de burcht. De wering is in de vorm van houten posten. De tekening laat een voorburcht met twee ronde torens en een enorme donjon zien, een tentoonspreiding van militaire kracht. Verder zijn twee bijgebouwen te zien. Het gebouw op de voorgrond vertoont boerderijachtige trekken. Het daarachter gelegen gebouw heeft een trapgevel en zal gezien het uiterlijk vertoon woon- of bestuursvertrekken hebben bevat. Mits de afbeelding natuurgetrouw is. Gelderse Rekenkamer no. 160 (inventarisnummer 858, A.R.A. Arnhem).
De tijd van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) - de opstand in de Nederlanden tegen het machtigste land in Europa, Spanje - was voor veel Zevenaarders zwaar. Regelmatig werden ze betrokken bij het oorlogsgeweld. Zo werden ze in 1572 opgeschrikt door te Bergh liggende soldaten die stad plunderden. Ook moesten ze hoge belastingen betalen om het oorlogsgeweld te bekostigen. Daarnaast hadden ze meermalen te maken met epidemieën als pest en cholera, met misoogsten en ziekten onder het vee. Grote gevolgen voor Zevenaar had het sterven in 1609 van de laatste vertegenwoordiger van het geslacht van Kleef, Johan-Willem (1592-1609), hertog van Gullik-Kleef. In Gullik-Kleef was het rooms-katholicisme het publiek erkende geloof. Tegelijk werd lutheranen, calvinisten (gereformeerden) en andere gelovigen geen strobreed in de weg gelegd. Johan Willem probeerde zijn hele gebied met geweld rooms-katholiek te maken. Zonder succes. De confessionele
3
veelkleurigheid bleef. Toen hij kinderloos stierf, sloten de twee gegadigden voor de erfenis, Johann Sigismund (1572-1619), keurvorst van Brandenburg en Wolfgang Wilhelm (1578-1653), hertog van Palts-Neuburg, een onderlinge overeenkomst om het hertogdom gezamenlijk te besturen. De confessionele sympathieën waren verdeeld tijdens de nu uitbrekende Gulliks-Kleefse oorlog (16101614). In het Kleefse voelden de landstanden meer voor een Brandenburgs bestuur; een kwart van de Kleefse onderdanen was luthers en voor een klein gedeelte calvinistisch. In Gullik voelden de landstanden samen met de vrijwel geheel rooms-katholieke bevolking meer voor de hertog van Palts-Neuburg. De twee gegadigden voor de Gullik-Kleefse erfenis – beiden luthers – beloofden vrije godsdienstuitoefening. In 1613 wisselden ze om politieke redenen van confessie. De Brandenburger, gesteund door de Republiek der Verenigde Nederlanden, werd calvinist (gereformeerd), de PaltsNeuburger werd, gesteund door Spanje, rooms-katholiek. In 1614 kwamen de gegadigden voor de erfenis bij het Verdrag van Xanten tot overeenstemming: de overwegend gereformeerde gebieden Kleef en Meurs werden aan Brandenburg toegewezen en de overwegend katholieke gebieden Gullik en Berg aan hertog van Palts-Neuburg.
Detail uit de kaart uit 1557 van Christiaan Sgrooten (Sgrothenthum, Schrotenus, Schrot, circa 1532-1608).
4
De Kleefde enclaves en dus ook de Lijmers (Liemers) kwamen onder het gezag van de keurvorst van Brandenburg. De keurvorst bood vrijheid van godsdienst. Daarmee kwam er ook rust in zijn gebied. Keurvorst George Willem (1595-1640), die Johan Sigismund in 1618 opvolgde, wilde zijn gebied protestantiseren en liet regeringorganen en magistraturen bezetten door gereformeerden. Drost en richter in de Liemers en de burgemeester van Zevenaar waren van nu af aan gereformeerd. De gereformeerde familie Wunder leverde vanaf 1649 drie richters en leden van de eveneens gereformeerde families Hecking en Papst waren weldra in de schepenstoelen te vinden. De opvolger van George Willem, Frederik Willem (1620-1688), streefde godsdienstvrede na. Hij erkende de Rooms Katholieke Kerk als die van de grootste meerderheid van het volk en waarborgde de vrijheid van de gereformeerde kerken. Onder George Wilhelm en Frederik Willem was er in Zevenaar een stabiel stadsbestuur. Tot enige welstand gekomen grondbezitters - oorspronkelijk bewoners van de havenzaten in de Liemers die hun bedrijf hadden verpacht of verkocht - kochten een huis in de stad of lieten dit bouwen. De stad bood ook huisvesting aan ambtenaren die nodig waren voor het bestuur. Voor de rest woonden er wat ambachtslieden en mensen uit verzorgende beroepen, een groot aantal landarbeiders en veel dagloners met en zonder werk. De burcht diende - tot deze in 1685 gesloopt werd - voornamelijk als onderdak voor van tijd tot tijd ingekwartierde soldaten. In 1701 werd Frederik III (1657-1713), de keurvorst van Brandenburg, koning van Pruisen. Zevenaar kreeg een Pruisische bestuursvorm. De Hoogduitse invloed op het leven werd sterker dan voorheen, wat ondermeer tot uitdrukking kwam in de taal van officiële stukken; voor die tijd werd in het Kleefsland meer Nederlands dan Duits gebruikt, maar vanaf 1701 meer Duits. De zoon van Frederik III, Frederik Willem I (1688-1740), bijgenaamd de soldatenkoning, die van 1713 tot 1740 regeerde, was voortdurend op oorlogspad en wendde de kosten daarvan af op zijn onderdanen. De drukkende belastingen fnuikten het economisch leven, ook in de Liemers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Koninklijke Pruisische Regering in Zevenaar over de jaren 1736-1746 een onderzoek gelaste naar de achteruitgang van Rechts op de tekening: de protestantse kerk (1745) de bevolking, samenhangende met de stijging van de kosten van levensonderhoud. Tot overmaat van ramp bleef het niet bij de gedwongen financiering van oorlogen, want onder de regering van Frederik II de Grote (1740-1786) werd de Liemers door de Zevenjarige Oorlog (1756–1763) in oorlogsverschrikkingen betrokken. Tijdens deze oorlog tussen enerzijds Pruisen, Groot-Brittannië en Hannover en anderzijds en het Russische Rijk, Oostenrijk, Zweden, Saksen en Frankrijk trokken bevriende en vijandelijke troepen al plunderend en afpersend door de Liemers en werden er van 1756 tot 1758 Franse soldaten en Pruisische huzaren in Zevenaar ingekwartierd op kosten van de bevolking. Na de oorlog was de ellende nog niet over. Over de jaren 1765-1767 werd een extra huisbelasting geheven ter delging van de schulden die door de oorlog waren ontstaan. In 1789 begon nogmaals een roerige tijd. De Franse revolutie brak uit: met de leuze ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ werd de monarchie vervangen door een republiek. De macht en de privileges van adel en geestelijkheid werden teruggedrongen ten gunste van de geletterde burgerij. De revolutie ontketende een periode van oorlog, ook in de omliggende landen. In de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden wilden de patriotten een einde maken aan de heerschappij van de regenten. Ook in Zevenaar was de invloed van de Franse revolutie merkbaar. De stad behoorde tot Pruisen. De koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm II (1744–1797), verklaarde in 1792 Frankrijk de oorlog. Het Kleefse land met de enclaves werd in staat van verdediging gebracht. Dat betekende vreemde troepen. In Zevenaar werden Engelsen, Hannoverianen, Hongaren en Kroaten gelegerd om de Franse opmars te stuiten. Het mocht niet baten. In januari 1795 trokken Franse legers over de grote bevroren rivieren de Nederlanden binnen. Ze maakten het de patriotten mogelijk een einde te maken aan de Republiek der Verenigde Nederlanden en het stadhoudersbewind van de Oranjes. Veel Oranjegezinden namen de wijk, ondermeer naar Zevenaar, waar het stadsbestuur oranjegezind was. In 1796 sloot Pruisen met Frankrijk een voorlopig akkoord. Hierin stond dat de positie van de enclaves een punt van verdere onderhandelingen zou zijn. Frankrijk ontruimde daarop de enclaves. Zevenaar kwam weer onder Pruisisch gezag. De meeste
5
evangelisch gereformeerden konden zich daar wel in vinden. De onderhandelingen over de positie van de enclaves vond in Zevenaar plaats. De situatie bleef gespannen. Een order van de Koninklijk Pruisisch-Cleefs-Meurse Krijgs- en Domeinkamer bepaalde op 27 januari 1802, dat de inwoners van Zevenaar zich niet buiten hun woonplaats mochten begeven zonder een verplicht paspoort. Intussen werd de verwarring in de Liemers steeds groter. Het gebied werd verwaarloosd. Napoleon Bonaparte (1769—1821), de keizer van de Fransen (1804-1815) werd het getouwtrek over de enclaves zat en plaatste ze – zij het niet zonder fel protest van de Zevenaarse magistraat - onder het bestuur van zijn zwager Joachim Murat (1767-1815), de groothertog van Berg. Deze maakte van de Liemers een wingewest. Gevolg: gebrek aan voedsel, hogere prijzen en pachten en afschaffing van de vrijheid op belasting. In 1806 wisselde het toneel opnieuw. Joachim werd koning van Napels en de broer van Napoleon, Lodewijk Napoleon (1778-1846) werd gekroond tot koning van Holland. Weer volgde een periode van onderhandeling over de enclaves. Ze leverden voorlopig niets op. Op 21 april 1808 marcheerden Hollandse troepen Zevenaar binnen: de 650 soldaten die uit Doesburg kwamen, werden onder klokgelui en saluutschoten aan de Bleekse Poort ontvangen door burgemeester Gotthold Friedrich Ludwig Bötticher (1776-1859). ’s Avonds was er een maaltijd en bal bij baron Carel Herman van Nispen (1764-1819) op Huis Hoek (waar nu het bevrijdingsmonument staat). De stad kwam voor even onder Hollands bewind. De protestantse gemeente die tot dan tot de classis Wezel (Kleef) had behoord, werd in 1808 gevoegd bij de classis Zutphen, ring Doesburg. In juli 1810 deed Lodewijk Napoleon troonsafstand. Daardoor verloor Nederland – en daarmee ook de Liemers – zijn zelfstandigheid en maakte vanaf dat moment deel uit van het Franse keizerrijk. Zevenaar viel nu onder de ‘Mairie’ Zevenaar, dat de stad en het kerspel Oud-Zevenaar omvatte. Op 31 december 1810 liet Rusland weten geen bondgenoot meer te willen zijn van Frankrijk. Napoleon was het hier niet mee eens, en trok naar Rusland; hij had het plan om heel Europa te veroveren. In 1812 maakten Frankrijk en Rusland zich dan ook klaar voor de oorlog. Napoleon trok op tegen Rusland. De veldtocht verliep rampzalig. Dit leidde tot een anti-Franse stemming in alle landen onder Frans gezag en tot onrust in Italië, de Nederlanden en Zwitserland. In Spanje raakten de Fransen in het defensief. Pruisen, tot dan toe een onwillige bondgenoot, verklaarde Napoleon de oorlog. Rusland stond dus niet langer alleen. Frankrijk gaf zich echter nog niet gewonnen en versterkte zijn leger. In mei 1813 versloegen de Fransen hun Pruisische en Russische tegenstanders te Lützen en bij de Slag bij Bautzen. Maar in augustus 1813 rukten drie tegen Napoleon verbonden legers op naar Saksen (de Oostenrijkers, een Russisch-Pruisisch leger en een legermacht van Zweden en Russen). Tussen 16 en 19 oktober vond bij Leipzig de grote Volkerenslag plaats, waarin Napoleon verpletterend werd verslagen. De keizer trok zich vervolgens terug achter de Rijn. Ondanks zijn desastreuze nederlaag hoopte hij Frankrijk nog voor een invasie te kunnen behoeden. Pruisische en Russische troepen brandschatten de Liemers. In Zevenaar werd een kozakkenregiment gelegerd. Zevenaar kwam weer (vanaf 17 december 1813) onder Pruisisch bewind en werd een Burgermeisterey vallende onder de Kreis Rees. De geallieerde troepen veroverden op 31 maart 1814 Parijs. Napoleon moest op 6 april 1814 afstand doen van de troon en werd verbannen naar Elba, een eiland in de Middellandse Zee vlakbij de kust van Italië. Tien maanden na zijn verbanning ontsnapte hij en kwam weer aan de macht. Rusland, Oostenrijk, Pruisen en De eerste juni 1816 was voor Zevenaar een historische dag. De Engeland maakten zich klaar voor een gouverneur van Gelderland, Jan Carel Elias graaf van Lynden nieuwe oorlog. Friedrich Wilhelm van (1770- 1825), werd bij Westervoort opgewacht. De Duivense Pruisen riep alle mannen in zijn landstormers begeleidden de koets tot de grens van Zevenaar. machtsgebied op zich als soldaat te Daar stonden de Zevenaarse landstormers met burgemeester melden. In Zevenaar meldden zich acht Gotthold Friedrich Ludwig Bötticher (1775-1859) gereed om vrijwilligers. Napoleon wilde in de hen te ontvangen. Bij de Bleekse poort stond een erewacht. Zuidelijke Nederlanden de Engelsen en Omstreeks 11.30 uur werd op de markt de proclamatie van de inlijving van de Liemers bij het Koninkrijk der Nederlanden de Pruisen verslaan, voordat ook de voorgelezen.
Oostenrijkers een leger konden sturen. De Fransen, de Engelsen en een klein contingent Nederlandse troepen troffen elkaar vlak bij Waterloo. Napoleon viel meerdere keren aan, maar de Engelsen hielden stand en toen de Pruisen zich bij de Engelsen aansloten, verloor Napoleon op 18 juni 1815 de slag bij Waterloo. Napoleon moest opnieuw afstand doen van de troon. De Engelsen beloofden hem aanvankelijk asiel, maar verbraken die belofte en verbanden hem naar het afgelegen eiland Sint-Helena in de Atlantische Oceaan nabij Zuid-Afrika. In Wenen werden de grenzen van de landen in West-Europa vastgesteld. Zevenaar ging vanaf 1 juni 1816 behoren tot het Koninkrijk der Nederlanden. 6
De roerige jaren 1789-1815 hebben de positie van de kerk in de samenleving en van de plaatselijke gemeente ingrijpend veranderd. De patriotten maakten in de jaren negentig van de achttiende eeuw het mogelijk de verworvenheden van de Franse Revolutie – vrijheid, gelijkheid en broederschap – op staatkundig terrein in te voeren. Ze werden zelfs met een zeker enthousiasme ontvangen, niet alleen door de eigenlijke patriotten, maar ook door groepen die zich tot dan een onderdrukte minderheid hadden gevoeld. Zo hoopten ook op kerkelijk gebied rooms-katholieken, doopsgezinden, remonstranten en lutheranen, dat voor hen de tijd van pesterijen en achterstelling ten einde zou zijn en een punt zou worden gezet achter de overheersende positie van de gereformeerde kerk. Al in augustus 1796 verklaarde de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek inderdaad, dat het bestaan van een bevoorrechte kerk in strijd is met de idealen van de revolutie: alle kerken en geloofsovertuigingen behoren gelijke rechten en vrijheid te hebben; elk vertoon, waarmee een kerk zich in het openbare leven presenteert en waaraan iemand die niet tot die kerk behoort zich zou kunnen ergeren, dient achterwege te blijven; het in het openbaar dragen van ambtskleding, klokgelui en het houden processies, zijn voortaan verboden. De Staatsregeling van 1798 bepaalde dat a. iedere burger vrij is God te dienen zoals hij dat wil, b. geen enkele kerk bevoordeeld of benadeeld mag worden, en c. iedere kerk zelf moet zorg dragen voor haar financiële huishouding. Deze formele gelijkstelling van alle bestaande kerkgenootschappen bleef voortaan gehandhaafd. In de zeventiende en achttiende eeuw veranderde er weinig aan het aanzien van de stad: de meeste huizen stonden vrij en waren opgetrokken uit hout en steen en voorzien van dakpannen of een rieten dak. Bij vrijwel elk huis was en erf en een tuin. De meeste huizen hadden geen privaat. Waar wel een privaat was, ontbrak vaak een behoorlijke afscheiding met het vertrek waarin werd geslapen of waarin eetwaren werden bewaard. Het aantal huizen schommelde tussen 180 en 190, het aantal inwoners lag tussen 900 en 1.100. Omstreeks 1760 woonden er circa 1.300 mensen in Zevenaar. In 1792 was het aantal door dysenterie en andere ziekten, veroorzaakt door slechte hygiënische omstandigheden en gebrek aan goed voedsel, gedaald tot 900. In de buurtschappen was het merendeel van de grond in gebruik als bouwland en probeerde men de kost te verdienen met de verbouw van tabak
Foto van maquette circa 1840 (in: Liemers Museum). De gebouwen dateren niet allemaal uit die tijd. Zo bijvoorbeeld de middeleeuwse burcht (rechts), de Bleckse poort en het gemeentehuis in de Didamse straat (van 1903) .
7
en later ook van mangelwortels, gerst, tarwe, rogge, aardappelen en suikerbieten. In 1816 telde Zevenaar 2.564 inwoners waarvan er ongeveer 1.000 in de stad zelf woonden, in 1860 was dit aantal respectievelijk 3.657 en ongeveer 1.300. De landbouw en veeteelt waren het voornaamste middelen van bestaan. Veel boeren en vooral de vele keuterboertjes leden een armoedig bestaan ten gevolge van misoogsten en ziekten onder het vee. De koopprijs van landerijen was hoog. Handel was er nauwelijks en de nijverheid stelde niet veel voor: er was slechts een bierbrouwerij, een hoedenfabriek, een beeldhouwerij voor meubels en een rosoliemolen; daarnaast waren er twee leerlooierijen. Aan het begin van de negentiende eeuw bedroeg het loon van een arbeider in de zomer gemiddeld f 0,65 en in de winter f 0,50 per dag; aan het eind van de eeuw wad dit respectievelijk f 0,70 en f 0,60. Hiervoor maakte men werkdagen van 11 à 12 uur in de zomer en 7 à 9 uur in de winter. De Liemerse vrouwen drukten de mannen op het hart met geld thuis te komen en zich bij de boeren niet af te laten schepen met rogge of iets dergelijks. Het loon van losse arbeiders lag iets hoger dan dat van vaste. In de stad Zevenaar was het voor arbeiders moeilijker dan in de buurtschappen rondom: ze verdienden minder en gebruikten gewoonlijk meer sterke drank. Voor de kleine zelfstandigen (ambachtslieden, winkeliers) was er voldoende werk. Ze hielden hun inkomen dan ook aardig op peil. Van 1815 tot 1877 was in de stad een kantongerecht dat werk bood aan gerechtsdienaren. Als grensplaats bood de stad ook enig emplooi aan commiezen.
Station 1857. Steendruk gekleurd door P. Blommers naar een tekening van J.H. Heymans. Van links naar rechts: herv. kerk, Doelengebouw, Sint Andreaskerk, Stationsgebouw. Collectie GMA, inventarisnr. 12.992
Enig leven in de brouwerij kwam er in 1856, toen de spoorlijn Arnhem-Emmerich in gebruik werd genomen en in 1885, toen de spoorlijn Zevenaar-Winterswijk gereed was. Het Zevenaarse station kreeg in 1875 de status van hoofdstation. Het speelde een belangrijke rol in de internationale verbinding met Duitsland, een positie die tot de Tweede Wereldoorlog alleen maar aan belang zou winnen door de groei in het Ruhrgebied en de transitohandel met Rotterdam en Amsterdam. Infrastructurele aanpassingen, zoals een draaischijf voor de locomotievenwisseling, een vergroting en uitbreiding van de gebouwen voor douane, marechaussee en trein- en postpersoneel, leidden tot extra werkgelegenheid voor honderd tot tweehonderd mensen. Intussen veranderde in de landbouw ook het een en ander. De mechanisatie begon op gang te komen. Boeren gingen gebruik maken van een rijzaaimachine, grasmaaimachine, paardenhooihark en/of dorswerktuig, waardoor ze veel arbeidsloon bespaarden. Aan het eind van de negentiende eeuw zetten veel Liemerse boeren, als reactie op de landbouwcrisis in 1880, bouwland om in grasland. Dit leidde tot
8
toename van het aantal melkkoeien met de daarmee samenhangende innovaties, zoals de opkomende zuivelverwerking en de machinale verwerking van vleesproducten. In 1909 kwam er een slachterij langs de spoorlijn. Elders in het land was na de agrarische crisis de industrialisatie op gang gekomen. Dit leidde tot rijkdom en welvaart van een kleine bevolkingsgroep, maar ook tot een splitsing van de samenleving in een bezittende en niet-bezittende klasse. De splijting werd versterkt door een schrijnend gebrek aan sociale voorzieningen, een laag ontwikkelingspeil en een onvermogen van de niet-bezittende klasse om invloed uit te kunnen oefenen op de politieke besluitvorming. In Zevenaar bleef de industrialisatie wat achter. De weinige fabrieksnijverheid die er aan het eind van de negentiende eeuw was, was van geringe betekenis en kreeg ook niet veel kansen. Grootgrondbezitters die grond in de onmiddellijke nabijheid van de vestiging van een fabriek bezaten, weerden met de meeste hardnekkigheid deze nijverheid of namen de bepaling op dat geen gebruik mocht worden gemaakt van ‘eenen gedruischmakende inrichting.’ Gemeentelijke
Marktstraat, gesigneerd R.S. 1897; olieverf op linnen, Zevenaar: Liemers Museum. Op de voorgrond het kruispunt Marktstraat en Arnhemseweg. Het eerste huis links is Huize Hoek, waar de familie van Nispen woonde en waar nu het bevrijdingsmonument ‘de vier tamboers’ staat. Op de Didamseweg is een ruiter in uniform te zien, in de Marktstraat een man met een kruiwagen en een voetganger. Achter de rij huizen rechts staat de Hervormde kerk (niet te zien) en de Sint Andreaskerk. Voor de Sint Andreaskerk staat de markthal met overkapping uit 1865. In 1955 werd deze afgebroken. De huizen op de voorgrond werden op 3 april 1945 door de Duitsters opgeblazen,
initiatieven om industrie aan te trekken, ontbraken en particuliere uitvoering van wat gemeentelijke taken zouden kunnen zijn, werd tegengewerkt. Omdat er moeilijk werk te vinden was, kozen tussen de dertig en zeventig personen per jaar ervoor om tijdelijk als boerenknecht, zadelmaker, schoenmaker (leerfabriek in Kleef) of dienstbode in Duitsland te gaan werken. De meesten van hen keerden na een aantal weken of soms maanden weer terug. Pas in 1907 kreeg Zevenaar enige fabrieksnijverheid: Max von Gimborn vestigde zijn inktfabriek in Huis De Doelen. In juli 1915 werd door tussenkomst van de inmiddels opgerichte Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij (PGEM) Zevenaar van stroom voorzien.
9
Tegelijkertijd met de allereerste elektrische bekabeling werd de communicatie per telefoon geprofessionaliseerd. Voor de mechanisering en stimulering of opleving van de aanwezige fabrieken oefende de elektriciteit veel invloed uit. Zo haalde de in 1920 gevestigde Turkish Macedonian Tobacco Company (Turmac) direct voordeel uit de aanwezigheid van elektriciteit, omdat elektromotoren heel geschikt waren voor de tabaksverwerking. Misschien was de mogelijkheid om de arbeiders een lager loon te geven dan elders, een belangrijke reden voor de tabakhandelaren W.C. en H.J. Buschhammer om hier een sigarettenfabriek te beginnen, maar de aanwezigheid van elektriciteit speelde zeker ook een rol evenals de aanwezigheid van transportmogelijkheden via het spoor. De Turmac werd de werkgever voor Zevenaar en omgeving waar in 1921 206 personeelsleden werkten, waarvan 121 onder de zestien jaar en vijf jaar later 418, waarvan 163 kinderen. Vooral de laatste groep bezorgde in de jaren twintig de plaatselijke overheid en de aanwezigen geestelijken de nodige kopzorgen. Men vroeg zich af of een dergelijk beroep niet zou leiden tot een voortijdige ontsporing. Met de komst van de bedrijven rekende Zevenaar af met het landbouwverleden. De tabaksgeur kreeg al snel de overhand op de geur van mest en hooi en de stank van de toen nog niet gedempte stadsgrachten. Het gemeentebestuur bleef sterk conservatief ingesteld. Om dit bestuur er telkens weer telkens weer op te wijzen een zo gunstig mogelijk vestigingsklimaat voor bedrijven te creëren, werd in 1928 de Rooms-katholieke Middenstandsvereniging Zevenaar Vooruit opgericht. Deze belangengroep diende verscheidene rekesten in die innovaties moesten ondersteunen die deel uitmaakten van de toen nog broodnodige infrastructuur, zoals de drinkwaterleiding, riolering, elektriciteit en gas. Met de komst van de spoorwegen en later van bedrijven zette de groei van de stad in. Tussen 1860 en 1870 nam het aantal inwoners met 120 toe, tussen 1870 en 1880 met 300 en tussen 1980 en 1890 met 240. Vooral het aantal ambtenaren en employees bij het spoor, de douane en de post- en pakketdienst nam toe. In 1900 telde Zevenaar ruim 4.400 inwoners, van wie de meesten een karig bestaan vonden in de landbouwsector. In 1936 overschreed het inwonersaantal de 7.000. Op 31 december 1945 telde Zevenaar 8.071 inwoners. De beginjaren vijftig waren moeilijk. Het grensverkeer per trein kreeg een andere opzet. Niet langer moest men voor de douanecontrole op het station uitstappen. Gevolg was dat Zevenaar veel diensten kwijtraakte, zoals stationsrestauratie, enkele hotels met hun toeleveringsbedrijven en veel diensten van de post, marechaussee en douane. Om het hoofd boven water te houden ging het stadje zich in toenemende mate presenteren als regionaal centrum met de nodige infrastructuur aan middenstandsbedrijven, scholen voor voortgezet onderwijs, industriële bedrijvigheid en een ziekenhuis . Buiten de voormalige gracht en wal werden nieuwe woonwijken opgetrokken. In 1958 verwelkomde Zevenaar haar 10.000e inwoner, in 1970 haar 20.000e. Op 1 januari 2007 telde de stad Zevenaar 24.615 inwoners. Ze vormde vanaf dat moment samen met Angerlo, Babberich, Giesbeek en Lathum de gemeente Zevenaar, met totaal 31.840 inwoners. De Liemers is van oudsher overwegend rooms-katholiek. Er vonden geen grote verschuivingen plaats. Zevenaar vormde daarop geen uitzondering. Zo telde de stad in 1811 1.078 inwoners: 900 rooms-katholieken (83,5%), 143 gereformeerden (hervormden) (13,3%) , 26 lutheranen (2,4%) en 9 joden (0,8%). Bij de R.A.G.volkstelling in 1869 telde de stad 3.769 inwoners, van wie 89,2% roomskatholiek was, 7,9% hervormd en 2,9% bij een overig kerkgenootschap was aangesloten. In 1900 telde Zevenaar 4.414: 3.952 rooms-katholieken (89,5%), 368 hervormden (8,3%), 78 ‘Israeliet’ (1,7%, 10 gereformeerden (0,2%), 4 lutheranen (0,1%), 1 oud-katholiek (0,02%) en 1 remonstrant (0,02%). Volgens de C.B.S.volkstelling in 1960 was van de 10.609 inwoners 89,7 % rooms-katholiek, 7,7% hervormd, 0,8% gereformeerd, 0,3% overig en was 1,5% aan geen enkele geloofsgemeenschap verbonden. In de zeventiende en achttiende eeuw was het protestantisme sterk vertegenwoordigd onder het stadspatriciaat. Onder de mensen van het platteland had het nauwelijks wortel geschoten. Het getalsmatig overwicht van rooms-katholieken leidde aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw tot het ontstaan van een groot aantal rooms-katholieke organisaties, waarbij veel kapelaans en pastoors betrokken waren als adviseur of oprichter. De stad werd in deze jaren wel getypeerd als een roomse burcht. Ze werd bestuurd door een confessionele en conservatieve club, bestaande uit rooms-katholieken, waarvan sommigen door grondbezit, afkomst of familiekapitaal feodale trekken vertoonden en niet geheel los waren van een regentenmentaliteit. Handhaving van orde en gezag, een beperkte horizon, vooroordeel, achterdocht en het niet kunnen scheiden van personen en zaken bepaalden de gang van het gebeuren. Nieuwkomers die in de tamelijk besloten gemeenschap (met een hele cultuur aan bijnamen en zoveel standen als er huizen stonden) kwamen, werden niet altijd even gemakkelijk
geaccepteerd, zeker niet als bleek dat ze een duidelijke visie hadden, bestuurlijk capabel waren en niet van plan waren alleen maar toe te kijken. Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw kwam hier geleidelijk aan verandering in. De katholieke adel zag haar bestuursmacht afnemen. Invloedrijke boeren, adellijke personen en andere lieden uit de bezittende klasse moesten gaandeweg plaatsmaken voor personen die afkomstig waren uit bijvoorbeeld het onderwijs, de administratieve sector en de zorgsector. De roomse burcht brokkelde steen voor steen af. Ontzuiling, ontkerkelijking, toenemende pluralisering van de bevolking en tal van andere zaken bewerkstelligden dat het instituut kerk steeds meer in de marge van de samenleving terecht kwam. 10
© L. den Besten