GEREEDSCHAP VOOR HET OOG Onderzoek naar objectiveren van beeldend werk als interventie binnen een beeldend therapeutische setting.
Esther Peskens 466405 Lilly Ellwart 467422 Marloes Meijburg 471780 Rosalie Koedijk 464631
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 1
Gereedschap voor het oog Beeldtaal als instrument voor een heldere waarneming Onderzoek naar objectiveren van beeldend werk als interventie binnen een beeldend therapeutische setting.
Esther Peskens - Lilly Ellwart – Marloes Meijburg – Rosalie Koedijk Begeleider Thijs de Moor
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 2
“Het menselijk bewustzijn is het palet waar begrip en waarneming samen komen en waar zij met elkaar in verbinding worden gebracht”. Rudolf Steiner 1975
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 3
Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Aanleiding onderzoek 1.2 Situatieschets en praktijkvraag 1.3 Inhoudelijke oriëntatie 1.4 Probleemstelling 1.5 Doelstelling 1.6 Innovatie 1.7 Kernbegrippen 1.8 Onderzoeksvraag 1.9 Deelvragen 1.10 De vraagstelling in de historische context `
Pagina 1 Pagina 1 Pagina 1 Pagina 1 Pagina 2 Pagina 2 Pagina 3 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 4 Pagina 4
2. Onderzoeksmethode 2.1 Onderzoeksbenadering 2.2 Databronnen 2.2.1 Individuele personen - respondenten 2.2.2 Individuele personen - informanten 2.2.3 Documenten 2.3 Dataverzamlingstechnieken 2.3.1 Ondervragen 2.3.2 Inhoudsanalyse 2.4 Kwaliteitsactiviteiten 2.5 Verloop van Dataverzameling 2.6 Analysemethoden
Pagina 4 Pagina 4 Pagina 5 Pagina 5 Pagina 5 Pagina 5 Pagina 6 Pagina 6 Pagina 6 Pagina 7 Pagina 7 Pagina 8
3. Literatuuronderzoek 3.1 Waarnemen 3.1.1 Vorming van de persoonlijkheid 3.1.2 Stagnaties in de waarneming 3.1.3 Beeldend therapeutisch proces 3.1.4 Waarnemen binnen de beeldende therapie 3.1.5 Verbondenheid met het werkstuk 3.1.6 Waarneming van het eigen werkstuk 3.2 Beeldtaal 3.2.1 Werken met een begrippenapparaat 3.2.2 BeeldWaarNeming 3.2.3 BeeldWaarNeming als interventie 3.3 Objectiveren 3.3.1 Objectieve waarneming 3.3.2 Bevorderen van de objectiviteit 3.3.3 Objectiveren in de beeldende therapie 3.3.4 Mindfulness en de waarneming 3.4 Doelgroep jongvolwassenen 3.4.1 De fase van de jongvolwassene 3.4.2 Ontwikkeling van de zelfreflectie 3.4.3 Zelfreflectie en de waarneming van jongvolwassene
Pagina 8 Pagina 8 Pagina 8 Pagina 9 Pagina 9 Pagina 9 Pagina 10 Pagina 10 Pagina 10 Pagina 11 Pagina 11 Pagina 12 Pagina 12 Pagina 12 Pagina 13 Pagina 13 Pagina 14 Pagina 14 Pagina 14 Pagina 15 Pagina 15
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 4
3.4.4 Het ideaal zelf 3.4.5 Onderzoek afname creativiteit 3.4.6 Linker en rechter hersenhelft 3.4.7 Creativiteit en flow 3.4.8 Waarom dan BeeldWaarNeming
Pagina 16 Pagina 16 Pagina 16 Pagina 17 Pagina 17
4. Resultaten 4.1 Interviews 4.1.1 Cliënten 4.1.2 Studenten 4.1.3 Therapeuten 4.1.4 Andere professionals 4.2 Resultaten praktijkonderzoek studenten en cliënten 4.2.1 Uitkomsten per sessie studenten 4.2.2 Uitkomsten per onderwerp studenten 4.2.3 Uitkomsten per sessie cliënten 4.2.4 Uitkomsten per onderwerp cliënten 4.2.5 Vergelijking uitkomsten studenten en cliënten per onderwerp 4.2.6 Vergelijking uitkomsten studenten en cliënten per sessie
Pagina 18 Pagina 18 Pagina 18 Pagina 18 Pagina 19 Pagina 20 Pagina 21 Pagina 21 Pagina 22 Pagina 22 Pagina 22 Pagina 23 Pagina 24
5. Conclusie 5.1 Is er een verschil in effect van de bespreking met de BeeldWaarNeming tussen cliënten en studenten? 5.2 Welke behoefte is er in het werkveld en onder cliënten en studenten om te werken met een begrippenkader? 5.3 Voegt objectiveren met behulp van de BeeldWaarNeming als interventie iets toe aan ons vakgebied? 5.4 Antwoord op de onderzoeksvraag
Pagina 24
6. Discussie 6.1 Aanbevelingen
Pagina 27 Pagina 28
7. Nawoord
Pagina 29
8. Literatuurlijst
Pagina 30
9. Bijlagen 9.1 Bijlagen 1: BeeldWaarNemings lijst 9.2 Bijlagen 2: Waarneming Score Lijst 9.3 Bijlagen 3: Resultaten studenten 9.4 Bijlagen 4: Resultaten cliënten
Pagina 32 Pagina 32 Pagina 34 Pagina 36 Pagina 40
Pagina 24 Pagina 25 Pagina 26 Pagina 26
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 5
1
Inleiding
1.1 Aanleiding onderzoek Als vierdejaars studenten creatieve therapie, waren wij voor ons afstudeer onderzoek op zoek naar een boeiende onderzoeksvraag die ons zou uitdagen. Wij, Marloes Meijburg, Lilly Ellwart, Esther Peskens en Rosalie Koedijk, deelden het ideaal iets fundamenteels te willen bijdragen aan ons vakgebied. Vanuit onze verschillende achtergronden en specialisaties volgden vele brainstormsessies. Hieruit is een onderwerp ontstaan waarin wij de mogelijkheid zagen onze eigen visie uiteen te zetten en te werken vanuit eigen nieuwsgierigheid. 1.2 Situatieschets en Praktijkvraag Drie van ons hebben de vrije minor Beeldende diagnostiek en methoden gevolgd op de HAN te Nijmegen. Een onderdeel hiervan was het vak BeeldWaarNeming, gegeven door Annette Overberg. In deze lessen ondervonden wij hoe zeer de scholing in het waarnemen van beeldend werk een meerwaarde kan vormen voor het uitoefenen van ons vak. Wij bemerkten dat je, door het beschikken over meer beeldtaal, beeldend werk objectiever kan waarnemen en dat dit kan leiden tot een sterkere en meer autonome subjectvorming. Vanuit deze ervaring zijn wij geïnteresseerd geraakt in dit deze materie en zijn wij benieuwd of het objectiveren van de waarneming van beeldend werk een positief effect kan hebben op het beeldend therapeutische proces. De vierde student die aan dit onderzoek heeft meegewerkt heeft een stage gelopen vanuit psychoanalytisch gedachtegoed. Hierin stond het waarnemen van werk en de overdrachten die hierbij plaatsvonden vaak centraal. Vanuit oriënterende gesprekken en interviews met mensen uit het werkveld kregen wij aanmoedigingen om het waarnemen centraal te stellen in ons onderzoek. Velen erkende het gemis aan beeldtaal en de kracht van het werken met een begrippenkader. Door al deze geluiden uit de beroepspraktijk was dit voor ons het teken om het probleem globaal te onderzoeken en niet vanuit één praktijkvraag van een instelling te werken. Zodoende vormde zich het fundamentele karakter van dit onderzoek. Onder andere Marijke Kremers vertelde in een interview dat zij graag het belang van objectiveren en subjectiveren binnen de creatief therapeutische setting onderzocht zou willen hebben. Onze stageplekken waren allen geïnteresseerd in onze onderzoeksvraag en zij waren zeer bereid hieraan mee te werken. Uiteindelijk is onze onderzoeksvraag beantwoord vanuit onderzoek bij twee beroepspraktijken: Vincent van Gogh Instituut te Venray en GGZ Breeburg te Tilburg. Verder is er medewerking geweest vanuit de Goldsmiths University te London en Anglia Ruskin University. 1.3 Inhoudelijke oriëntatie De waarneming leek ons allen een cruciale term binnen ons vakgebied. In ons vooronderzoek hebben we onze vraagstelling gedefinieerd. Waarnemen van het werk vindt plaats in het creatief therapeutisch proces. De interactie die een cliënt heeft met zijn werkstuk is het domein waar wij allen proberen te interveniëren. In deze interactie is de waarneming het instrument voor de bewustwording van het denken/voelen/handelen in het medium. En daarmee zien wij de waarneming als het beginpunt van alle veranderingsprocessen. Na het afnemen van interviews en door het doen van oriënterend literatuuronderzoek, merkten wij op dat dit onderwerp in creatief therapeutische literatuur slechts terloops ter sprake komt en er nog weinig eenduidig onderzoek over te vinden is. Wij zien hier een groot belang voor ons vakgebied en willen met dit onderzoek een start maken om het begrip waarnemen met betrekking tot creatieve therapie helder uiteen te zetten.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 6
1.4 Probleemstelling Tijdens onze stages viel het ons op dat cliënten vaak moeite hebben om de analogie in hun werkstuk te herkennen en / of zichzelf hiermee te confronteren. “Ik zie er niks in” of “Zeg jij maar wat dit zegt over mij” zijn uitspraken die ook vele therapeuten niet onbekend in de oren klinken, zo bleek uit oriënterende interviews. Wij zagen tijdens onze stages veel cliënten die hun werk bleven afkeuren, weggooien of verbeteren. We merkten op dat cliënten het moeilijk vonden hun eigen werk te zien en daar tevreden over te zijn. Vaak hadden zij een kritisch oordeel over hetgeen zij maakten. Zeker wanneer de cliënten net begonnen met beeldende therapie, zagen wij dat deze kritische houding ervoor zorgde dat het moeilijk was om in een beeldend proces te komen. Het betekenis geven aan het werkstuk is door de kritische houding vaak negatief en sluit deuren naar een ontwikkeling in het beeldend proces. Het probleem is tevens dat de cliënt zo niet in staat is de analogie in zijn werk te zien omdat hij door de kritische houding niet meer met afstand kan kijken naar wat het werk over hem zegt. Zodoende zijn er in de praktijk veel cliënten die een moeizame beeldende ontwikkeling doorlopen. Verder ondervonden wij dat cliënten vaak geen woorden konden geven aan dat wat ze zagen. Er was vaak geen verbindende taal tussen therapeut, cliënt en het werkstuk. Vaak is het voor cliënten een nieuwe ervaring om met beeldende materialen te werken en merkten wij dat ze geen beeldtaal bezaten om het gemaakte werk te verbaliseren. In de praktijk heeft vaak enkel de therapeut de tools om de beeldtaal te hanteren, maar ook dit blijkt zelfs vaak niet het geval. Niet alleen bij cliënten zien wij het gemis aan een taal dat ons medium kan verwoorden. Uit oriënterend onderzoek bleek dat ook studenten behoefte hebben aan een duidelijk begrippenkader waar men houvast aan heeft. In de Minor Beeldende methoden en diagnostiek vonden de studenten de lessen van de BeeldWaarNeming zo waardevol dat men vond dat de lessen zouden moeten worden opgenomen in het tweede jaar van de opleiding. In de praktijk zagen we cliënten die niets waarnamen in hun beeldend werk, cliënten die kritisch en oordelend waren over hun werk en cliënten die niet in woorden konden uitdrukken wat zij bij het werk ervoeren. Hierdoor waren er cliënten die niet of vertraagd in een beeldend proces kwamen. Er is nog weinig bekend over hoe cliënten hun beeld waarnemen, en hoe dit blokkades oproept en hoe deze doorbroken kunnen worden. 1.5 Doelstelling Het kennisdoel van dit onderzoeksverslag is het vinden van een antwoord op de eerder genoemde probleemstelling. Dit wordt gedaan door middel van effectmeting op de gekozen interventie, door afname van interviews en door literatuuronderzoek. In dit onderzoek beogen wij kennis te vergaren over het effect van het objectiveren van de waarneming. We proberen te beantwoorden of de interventie kan bijdragen aan het gestelde probleem in de praktijk. Het gestelde probleem is dat er vele cliënten zijn die moeite hebben met het verwoorden van hun beeldend werk, moeite hebben onbevooroordeeld hun werk waar te nemen, of zelfs niets meer lijken te zien in het beeldend werk. Dit onderzoek zoekt een antwoord op de vraag wat voor effect objectief waarnemen zou kunnen hebben voor deze jongvolwassen cliënten in de beroepspraktijk. Het vergaren van deze kennis wordt gedaan via enerzijds kennisbronnen in de literatuur, anderzijds door onderzoek in de praktijk. Naast het kennisdoel is er een kennisbelang van waaruit dit onderzoek is opgezet. Hierin wordt het belang voor het publiek, de lezer duidelijk. Het kennisbelang van dit onderzoek wordt in het volgende stuk over innovatie uiteengezet. Hierin wordt verteld waarom dit onderzoek vernieuwend is en welk belang de lezer erbij heeft.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 7
1.6 Innovatie Dit onderzoek is allereerst innovatief vanwege het fundamentele karakter. Er is weinig gebundeld materiaal te vinden over de verbinding tussen het begrip waarnemen en beeldende therapie. Het is een uitdaging geweest om grote begrippen zoals waarneming en objectiviteit/subjectiviteit te belichten. Begrippen die aan de basis van beeldende therapie lijken te liggen. Door deze nauw met elkaar te verbinden is het mogelijk gemaakt iets toe te voegen aan de basis van het vakgebied beeldende therapie. Er is nadrukkelijk geprobeerd de probleemstelling en de onderzoeksvraag te belichten vanuit zoveel mogelijk perspectieven. Wij hebben een 360 graden triangulatie gebruikt en hebben zowel cliënten, studenten en therapeuten onderzocht. Innovatief is ook het feit dat wij de BeeldWaarNeming niet als diagnostisch middel hebben onderzocht maar als interventie. Een ander vernieuwend aspect is de vergelijking van het effect van de interventie op het beeldend proces van studenten en cliënten. Naast de focus op wat dit voor de cliënt kan betekenen, is er gekeken naar de studenten en hoe dit een toevoeging kan zijn aan ons vakgebied. Wat verandert er in de praktijk als alle betrokkenen in ons vakgebied vanuit een duidelijk begrippenkader communiceren? Er is gekeken hoe een meer universele beeldtaal ons vakgebied zou kunnen versterken. Het beantwoordt ook de vraag wat de lezer zou kunnen hebben aan de toepassing van de interventie op de eigen professionaliteit. 1.7 Kernbegrippen De volgende kernbegrippen worden verder toegelicht in de volgende paragrafen: Beeldtaal - Met beeldtaal wordt het begrip beeldtaal bedoeld zoals men dat in de kunstwereld hanteert. De beeldtaal is de taal waarmee je beelden kunt beschrijven. Daaronder vallen begrippen als compositie, vorm en kleur. BeeldWaarNeming - De BeeldWaarNeming (BWN) is een begrippenapparaat ontwikkeld door Ella Molenaar-Coppens. De BWN hanteert duidelijk omschreven beeldende begrippen die gebaseerd zijn op onder andere de studies van Itten en Beljon. De BWN kan ingezet worden ten behoeve van verslaglegging, onderzoek, diagnose en collegiale uitwisseling. Beeldend therapeutisch proces - Door het beeldend handelen komt de cliënt in een proces waarin nieuwe ervaringen worden opgedaan, deze zorgen voor een interne ontwikkeling. In dit onderzoek wordt ervan uit gegaan dat een cliënt pas in een beeldend proces is wanneer beeldende patronen worden doorbroken. Beeldende patronen - Dit zijn beeldelementen die herhaaldelijk terugkomen en analoog zijn met de toestand en het innerlijk van de cliënt. Betekenisverlening - In dit onderzoek spreken we over betekenisverlening, wanneer de cliënt het waargenomen werkstuk een innerlijke betekenis geeft. Het verbindt het object (werkstuk) met het subject (overtuiging). Jongvolwassenen - Jongvolwassenen zijn in dit onderzoek jongeren tussen de 18 en 24 jaar. Objectiveren - Objectiveren is het beoordelingsproces op basis van feiten die niet meer beïnvloed zijn door eigen gevoel of vooroordelen. Objectvorming - Objectvorming is het “zo onbevooroordeeld mogelijk” vormen van een beeld van de werkelijkheid. Hiermee wordt gedoeld op een zo oordeelvrij mogelijke waarneming. Subjectvorming - Subjectvorming is het tegenovergestelde van objectvorming. Het gaat hier om de vorming van een persoonlijk verhaal met individuele opvattingen. De werkelijkheid wordt subjectief beoordeeld, en krijgt een eigen betekenis met eigen oordelen. Waarnemen - In dit onderzoek wordt met het begrip waarnemen de visuele waarneming bedoeld. Visuele waarneming wordt beschreven als een externe prikkel die naar binnen komt via het oog en verwerkt wordt in onze hersenen. Waarnemingsobjectivering - Het objectiveren van de waarneming met als doel een zo oordeel- en waardevrij mogelijke waarneming. “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 8
1.8 Onderzoeksvraag Welk effect(O) heeft het objectiveren- met behulp van de BeeldWaarNeming van Ella MolenaarCoppens (I)- op de waarneming van het eigen werkstuk van de jongvolwassen cliënt (P)? P = Patient
I = Intervention
O = Outcome
1.9 Deelvragen *Welke behoefte is er in het werkveld en onder cliënten en studenten om te werken met een begrippenkader? *Is er een verschil in het effect van de BeeldWaarNeming bespreking tussen cliënten en studenten? *Voegt objectiveren met behulp van de BeeldWaarNeming als interventie iets toe aan ons vakgebied? 1.10 De vraagstelling in historische context De taal binnen beeldende therapie en de kunst is nog niet zo lang systematisch beschreven. In 1905 heeft Eugene Grasset een grammatica van de elementaire vormen ten behoeve van het kunstonderwijs ontwikkeld "Méthode de composition ornamentale". Johannes Itten maakt via Eugene en Hölzel, zijn leermeesters, kennis met deze taal over de elementaire vormen (Molenaar-Coppens, 1994). Samen met Klee en Kandinsky heeft Itten in zijn lessen aan de Bauhaus aan de opdracht gewerkt om een Vormenleer op te stellen. De beeldanalyse die hieruit voortvloeide was een poging om de waarneming - binnen -, en cognitie - kennis van dat daar buiten -, te verenigen. De BeeldWaarNeming is een methode die in 1987 door Ella Molenaar- Coppens is ontwikkeld (Molenaar Coppens, 2009). Zij heeft haar begrippenkader voornamelijk op de studies van Itten gebaseerd. Deze methode is verder uitgewerkt in een handleiding die nog steeds gebruikt wordt. Annette Overberg heeft de BeeldWaarNemings lijsten, die door Ella Molenaar- Coppens zijn ontworpen, aangepast speciaal gericht op persoonlijkheidsstoornissen en gebruikt deze in haar werk en geeft daarnaast cursussen aan beeldend therapeuten in de BeeldWaarNeming.
2. Onderzoeksmethode 2.1 Onderzoeksbenadering Het onderzoek is zowel een inventariserend, beschrijvend als explorerend kwalitatief. De onderzoeksvraag is dus vanuit verschillende onderzoeksmethoden benaderd. In het onderzoek is sprake van een beschrijvende benadering omdat de praktijksituatie in kaart wordt gebracht (Donk & Lanen, 2011). Door middel van interviews met beeldende creatief therapeuten, studenten en cliënten wordt o.a. gekeken in hoeverre er in de praktijk met het objectiveren van de waarneming als interventie gewerkt wordt en in hoeverre hier behoefte naar is. Het is tevens een evaluerend onderzoek omdat het gaat over het onderzoeken van het effect van een interventie (Bakker & Buuren, 2009). De interventie in dit onderzoek wordt toegepast met behulp van de BeeldWaarNeming. Verder is er sprake van een verklarend (Donk & Lanen, 2011) of explorerend onderzoek, omdat er in dit onderzoek gezocht is naar verbanden of verklaringen (Bakker & Buuren, 2009). Binnen dit onderzoek worden verbanden gelegd tussen de interventie ‘objectiveren van de waarneming’ en het proces van beeldende therapie. Er wordt gezocht naar een verklaring voor de werking van deze interventie en wat het effect is van het objectiveren van de waarneming. Het onderzoek heeft zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Het onderzoek is kwalitatief omdat het om gegevens van ervaringen en belevingen van een kleine onderzoeksgroep gaat (Bakker & Buuren, 2009). In dit geval zijn dat de studenten en cliënten die aan de BeeldWaarNeming besprekingen hebben deelgenomen. Het onderzoek is deels kwalitatief doordat we gebruik gemaakt hebben van enquêtes en vragenlijsten aan een groot onderzoeksgroep, die in grafieken en cijfers samengevat worden. “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 9
2.2 Databronnen Volgens Migchelbrink (2006) kunnen er zeven verschillende typen databronnen worden onderscheiden. Dit zijn: individuele personen, documenten, mediaproducten, sociale werkelijkheid, fysieke sporen, literatuur en databanken en registratiesystemen. Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is er met name gebruik gemaakt van de databronnen: individuele personen, documenten en literatuur. 2.2.1 Individuele personen – respondenten De respondenten uit de volgende twee groepen hebben mee gedaan aan de BeeldWaarNeming besprekingen en hebben de Waarnemings Score Lijst gescoord die voor dit onderzoek is ontwikkeld. · Studentengroep Zes studentes uit het tweede studiejaar creatieve therapie beeldend aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), tussen de 19 en 24 jaar. Twee van deze studentes herhalen hun tweede studiejaar. De studenten wonen zelfstandig of bij hun ouders. Ze worden opgeleid als therapeut en hebben tijdens hun studie in meer of mindere mate kennis gemaakt met het beeldend medium. In dit proces worden de studentes gevormd tot beeldend therapeut en worden hierbij steeds bevraagd op zelfreflectie. De studentes hebben aan vijf sessies met de BeeldWaarNeming deelgenomen. · Cliëntgroep persoonlijkheidsstoornis Vier cliënten tussen de 17 en 21 jaar, die klinisch opgenomen zijn op de afdeling de Koers voor persoonlijkheidsstoornissen binnen het Vincent Van Gogh Instituut. Zij volgen minimaal een half jaar therapie waaronder twee maal beeldende therapie in de week. De cliënten zijn niet bekend met de BeeldWaarNeming. Voor dit onderzoek hebben zij aan vier sessies met de bespreking van de BeeldWaarNeming deelgenomen. De volgende respondenten hebben door middel van persoonlijke interviews bijgedragen. · Studentengroep Zes studenten uit het alle studiejaren creatieve therapie beeldend aan de Hogeschool Arnhem Nijmegen tussen de 18 en 26 jaar. · Studentengroep Engeland Zes Engelse Master studenten tussen de 25 en 51. Drie studenten van Goldsmith University London en drie studenten van Anglia Ruskin University Cambridge. · Cliëntgroep Drie cliënten binnen de GGZ Breeburg die gecategoriseerd worden in de doelgroep jongvolwassenen met een eetstoornis. 2.2.2 Individuele personen – informanten Deze laatste groep geeft informatie over het werken met cliënten en welke rol de objectieve waarneming als interventie in beeldende therapie heeft. · Beeldend therapeuten Zes beeldend therapeuten die met verschillende doelgroepen en binnen verschillende instellingen werken hebben een persoonlijk interview gegeven en 52 anonieme beeldend therapeuten hebben meegewerkt aan een online enquête. 2.2.3 Documenten Documenten die als data bron voor dit onderzoek zijn gebruikt zijn vooral de ingevulde Waarneming Score Lijsten van de studenten en cliënten. · Waarneming Score Lijst Deze lijst is ontworpen aan hand van een literatuurstudie over de plaats van waarneming binnen beeldende therapie en hoe het objectiveren van de waarneming invloed kan hebben op “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 10
het beeldend proces van de cliënt. De lijst heeft een kwantitatief karakter en bevat 11 verschillende stellingen die beantwoord worden naar mate van toepassing op een score van 1 tot en met 10. In deze stellingen komen thema’s aan bod die tijdens de beeldende therapie kunnen veranderen en die belangrijk zijn voor het therapeutisch proces van de cliënt. Een thema is bijvoorbeeld tevredenheid. Daarin wordt gescoord hoe tevreden de cliënt is over zijn eigen gemaakt beeldend werk en hoe dit verandert nadat hij de interventie van de BeeldWaarNeming heeft ervaren. Om dit onderzoek goed te kunnen begrijpen en te volgen is het aan te bevelen de Waarneming Score Lijst in de bijlage 2 te bekijken. · BeeldWaarNeming Verder is er gebruik gemaakt van de BeeldWaarNeming lijst van Ella Molenaar-Coppens en de bewerkte versie van Annette Overberg om het werk van studenten en cliënten te bespreken. Hoewel de informatie uit de lijst uiteindelijk niet zo belangrijk is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag is het toch belangrijk deze als bron aan te geven omdat de cliënten en studenten hun werk na de bespreking -naar aanleiding van deze lijst - anders waarnemen dan vooraf. De BeeldWaarNeming lijst is door Ella Molenaar-Coppens gemaakt en omvat 5 registers om een beeld te beschrijven. Register 1 omschrijft beeldelementen, register 2 de handelingen in het materiaal, register 3 concreet/ suggestie, register 4 vormcontrasten en relaties en register 5 beschrijft verschillende stijlenkenmerken van het werkstuk (Schweizer, 2009). · Literatuur documenten De literatuur die voor dit onderzoek is gebruikt komt vooral voort uit onderzoek scripties, boeken en artikelen die betrekking hebben tot de thema’s die aan bod komen zoals creatieve therapie, waarneming, BeeldWaarNeming en objectiviteit. 2.3 Dataverzamelingstechnieken De dataverzamelingstechnieken welke zijn toegepast zijn: het ondervragen en de inhoudsanalyse (Migchelbrink, 2006). 2.3.1 Ondervragen Bij het verzamelen van data door ondervragen zijn verschillenden manieren aan bod gekomen door het invullen van vragenlijsten. Er zijn bij meerdere beeldende therapeuten interviews afgenomen, in een individuele, face to face ondervraging met een half gestructureerde vragenlijst (Migchelbrink, 2006). Tijdens deze interviews is de visie en het belang van waarneming binnen de beeldende therapie naar voren gekomen. Verder is er nog een schriftelijke ondervraging gedaan via een online enquête. In de enquête zijn meer dan 100 beeldende therapeuten kort bevraagd over het thema waarneming in de beeldende therapie. Van alle bevraagde therapeuten hebben 52 de hele enquête beantwoord. Bij zowel studenten en cliënten als bij de therapeuten zijn individuele interviews afgenomen met een half gestructureerde vragenlijst. In het interview is een inventarisatie gedaan naar de probleemstelling van ons onderzoek door middel van vragen over het door hen gemaakte beeldend werk en de ervaringen die zij daarmee opdoen. 2.3.2 Inhoudsanalyse Er is ook gebruik gemaakt van de inhoudsanalyse waar de data met behulp van een categorieënstelsel wordt verzameld (Migchelbrink, 2006). Dit stelsel waar gebruik van is gemaakt, is de al eerder beschreven Waarneming Score Lijst (zie bijlage 2). Deze lijst is elke sessie twee keer ingevuld door de student of cliënt. Dit ging dan specifiek over het meegenomen werkstuk. Één keer voor de bespreking met de BeeldWaarNeming en één keer na de bespreking. Aan het begin en aan het eind van de reeks sessies is de lijst ingevuld over de waarneming van de werkstukken over het algemeen. Aan het einde van de reeks sessies is er een interview afgenomen. Hierin wordt besproken welke omgevingsfactoren er “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 11
mee hebben gespeeld tijdens het onderzoek en de meerwaarde die de cliënt/student heeft ervaren. Met de zes studenten zijn alle vijf registers van de BeeldWaarNeming besproken. De studenten hebben vijf sessies gehad met de BeeldWaarNeming en een zesde bijeenkomst voor de afname van het interview. Het interview aan het eind is door een andere onderzoeker afgenomen dan de voorafgaande sessies. De vier cliënten die deel hebben genomen aan het onderzoek hebben vier sessies gehad. Hierin is de focus vooral gelegd op de eerste drie registers van de BeeldWaarNeming. Verder is het interview aan het eind schriftelijk afgenomen zodat er geen contact was met de onderzoeker. 2.4 Kwaliteitsactiviteiten In dit onderzoek is er voor de validiteit en de betrouwbaarheid gezorgd door gebruik te maken van triangulatie. Er is gebruik gemaakt van brontriangulatie (verschillende databronnen raadplegen), methodische triangulatie (verschillende dataverzamelingsmethoden) en onderzoekerstriangulatie (verschillende onderzoekers) door met een groep van vier te werken (Donk & Lanen, 2011). · BeeldWaarNeming De BeeldWaarNeming is een methode die veel ervaring vraagt. Drie onderzoekers van de groep hebben een minor gevolgd waarin de BeeldWaarNeming uitgebreid aan bod kwam. Wel zijn de onderzoekers nog geen afgestudeerde creatief therapeuten. Om de resultaten betrouwbaar te maken, heeft iedere onderzoeker bij twee studenten de BeeldWaarNeming afgenomen. Bij twijfel of onduidelijkheden zijn we steeds met elkaar in overleg gegaan. Belangrijk te vermelden is dat de besprekingen met de BeeldWaarNeming in twee verschillende settings zijn getoetst. Studenten en cliënten zijn beiden bekend met creatieve therapie maar vanuit een andere rol. In de vergelijkingen wordt daarom rekening gehouden met deze verschillen, voor de invloed op het resultaat. Dat de studenten vijf en de cliënten vier sessies hebben gevolgd, heeft tevens invloed op de uitkomsten van het onderzoek. · Interviews De interviews met beeldend therapeuten en studenten zijn voorbereid met behulp van een vaste vragenlijst en zijn door verschillende onderzoekers afgenomen. Door half gestructureerde vragen te stellen wordt in deze interviews dezelfde soort informatie verzameld. · Controle interview Bij de studenten waar de Waarneming Score Lijst is afgenomen is na afloop van deze besprekingen een controle-interview gehouden. In dit interview is een kleine profielschets gemaakt om de resultaten goed te kunnen vergelijken en invloeden van achtergronden mee te nemen in de conclusie. Er is gevraagd naar de voorkennis die mensen hadden over de BeeldWaarNeming van Ella Molenaar-Coppens om te kunnen meten wat de invloed hiervan op het resultaat kan zijn. De vragen naar de toestand waarin men verkeerde tijdens het onderzoek, zorgen er voor dat omgevingsfactoren meegenomen worden in de resultaten en de conclusie. Om de resultaten die uit de besprekingen komen te valideren, wordt er ook in dit interview nog eens aandacht besteed aan de ervaring die men heeft gehad over de BWN als begrippenapparaat en hoe de deelnemers het objectiveren van de waarneming hebben ondervonden. 2.5 Verloop van Dataverzameling In het kort is de dataverzameling begonnen met een literatuurstudie voor het oriënteren op de onderzoeksvraag. Daarvoor zijn de verschillende thema’s (waarneming, beeldende therapie, objectiviteit, beeldtaal, doelgroep) die door de vraag geraakt worden grondig onderzocht. Op basis daarvan zijn half gestructureerde interviews voorbereid en gehouden met studenten, “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 12
cliënten en beeldend therapeuten. Daarnaast zijn de sessies BeeldWaarNeming met studenten en cliënten gedaan. Na afloop daarvan zijn alle verzamelde data samengevat en geanalyseerd. 2.6 Analysemethoden In de analyse zijn alle data uit de Waarneming Score Lijsten samengevat. De lijsten worden per student/cliënt samengevat in een tabel. In deze tabel is te zien hoe de deelnemer (student of cliënt) in elke sessie op ieder onderwerp scoort. Om tot een vergelijking en een effectmeting te komen zijn alle cijfers van voor de sessie en alle cijfers van na de sessie samengevat en is er een gemiddelde genomen. Per deelnemer wordt de gemiddelde score berekend. Één keer per sessie en één keer per gescoord onderwerp. Ditzelfde is gedaan met alle cijfers per onderzoeksgroep. Om deze uitkomsten duidelijker te maken zijn ze weergegeven in een grafiek. Dus de studenten zijn samengevat in een grafiek, één keer de gemiddelde score van de groep per sessie en één keer per onderwerp. Dit is ook voor de cliëntengroep gedaan. Er wordt gekeken wat bij de enkele proefpersoon voor een verschil is gemaakt, of zij gemiddeld hoger of lager scoort per sessie en wat opvallend is bij de score per onderwerp. Verder zijn de twee groepen van proefpersonen, de studenten en de cliënten, met elkaar vergeleken. Dit gebeurt op basis van de grafieken waar de groepen zijn samengevat.
3. Literatuur Dit onderzoek begint allereerst met een literatuuronderzoek waarin de belangrijkste begrippen worden toegelicht. De visie van dit onderzoek wordt hier uiteengezet, onderbouwd met relevante literatuur. 3.1 Waarnemen Dit onderzoek is gericht op de visuele waarneming omdat binnen de beeldende therapie hier het meest appel op wordt gedaan. Waarneming is vanuit verschillende oogpunten te benaderen. In de disciplines neurobiologie, kunst, beeldende therapie, psychologie en filosofie kom je andere opvattingen tegen over dit begrip. In dit onderzoek is er één visie over de waarneming aangenomen om gerichter onderzoek te doen. Een verklaring, van hoe we de wereld om ons heen kunnen waarnemen, kan gevonden worden vanuit de neurologie. Visuele waarneming wordt hier beschreven als een externe prikkel die naar binnen komt en verwerkt wordt in onze hersenen (Goldstein, 2008). Deze wetenschappelijke verklaring voor het begrip lijkt heel aannemelijk maar is niet makkelijk te bewijzen. Vanuit filosofisch gedachtegoed wordt hier op een andere manier naar gekeken. Filosofen vragen zich af of er überhaupt wel wetenschappelijk bewijs is omdat wij niet kunnen bewijzen of wat wij waarnemen wel de werkelijkheid is. 3.1.1 Vorming van de persoonlijkheid Om het ontstaan van de waarnemingsstagnatie begrijpbaar te maken is het nodig om de ontwikkeling van de mens uit een te zetten. Hoe een mens ontwikkeld is namelijk medebepalend voor de stagnaties die hij tegenkomt. In de Mentalizasion Based Treatment, ontwikkeld door Peter Fonagy en Anthony Bateman wordt psychisch lijden vanuit de ontwikkelingstheorie van Bowlby onderbouwd (Fonagy, 2008). Zij stellen dat mensen van buiten naar binnen leren. Via de reactie van onze omgeving leren we onze eigen innerlijke gemoedstoestand herkennen. De ouder reageert op de gevoelens van het kind en de reactie van de ouder bepaalt hoe het kind zich gedraagt en vormt zodoende zijn persoonlijkheid (Verfaille, 2011). Er ontstaan verstoringen wanneer de ouder niet empathisch reageert op de gevoelens van de baby. Hierdoor leert een kind later zijn eigen gevoelens niet herkennen. Dit leidt tot verwarring ten aanzien van eigen gevoelens en de communicatie met anderen. Het kan ook voorkomen dat “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 13
het kind niet leert om op deze gevoelens te reageren waardoor het kind overspoeld raakt. Het niet herkennen van emoties of het overspoeld raken door gevoelens, zijn stagnaties die zich bij cliënten kunnen voordoen (Hamming, 2009). Wanneer het kind opgroeit is er de behoefde om zichzelf in balans te brengen. Dit houdt in dat de gevoelens die voor hem niet begrijpbaar zijn, weer buiten zichzelf geplaatst moeten worden. Deze gevoelens worden dan op anderen geprojecteerd. 3.1.2 Stagnaties in de waarneming In beeldende therapie speelt waarneming een belangrijke rol. Verfaille stelt dat cliënten een ruim waarnemingsvermogen hebben. Zij lopen echter vast in het verwerken van die waarnemingen. Om te overleven vertrouwen cliënten niet meer op hun waarneming maar op hun verstand (Verfaille, 2011). Hierdoor ontstaat er een grote afstand tot het beeldend werk. Fritz Perls (1973) gaat ervan uit dat de cliënt zijn ratio gebruikt om negatieve gevoelens en conflicten uit de weg te gaan. Dit overlevingsmechanisme zorgt voor innerlijke disbalans en verstoort het contact met de omgeving. Tevens worden zo problemen in stand gehouden (Luttikhuis, 2012). Van de andere kant zijn er cliënten die, doordat het contact verstoord is, juist niet met afstand naar eigen beeldend werk kunnen kijken (Hamming, 2009). De cliënt kan dan niet meer waarnemen wat er op dat moment is (Luttikhuis, 2012). Emoties overspoelen de cliënt waardoor hij niet meer realistisch kan waarnemen en beoordelen. Het denken over zichzelf en het werk is dan vaak zeer negatief (Hamming, 2009). Wanneer iemand stagneert is er geen balans tussen verstand en gevoel. De cliënt kan daardoor niet tot creatieve oplossingen komen (Hänsel, 2010). Door de tastbaarheid van beeldend werk kunnen handelingen en patronen zichtbaar worden. Deze patronen ontstaan als gevolg van een onderliggende dynamiek (Bosman, 2008). Het doorbreken van deze beeldende patronen, die een afspiegeling zijn van problematisch gedrag van de patiënt, zijn de handvatten in de beeldende therapie. (Schweizer, 2009). In de beeldende therapie wordt dus geoefend om de vaste patronen te doorbreken en vanuit creativiteit tot eigen vormgeving te komen (Baeten, 2007). 3.1.3 Beeldend therapeutisch proces De beeldende therapie is een plek waar geoefend kan worden met het afstemmen op de omgeving en op zijn eigen gevoel. Samen met de therapeut zoekt de cliënt naar een passende beeldende oefening, waarin hij zichzelf kan uitdrukken. In deze therapeutische setting is er een dynamisch proces aan de gang. De cliënt kan met beeldend materiaal zijn eigen leven opnieuw vormgeven (Schweizer, 2009). De cliënt en zijn omgeving zijn steeds in beweging. Dit zorgt er voor dat de cliënt steeds op zoek is naar de juiste innerlijke balans met zichzelf en daarnaast ook met de wereld om hem heen (Schweizer, 2009). 3.1.4 Waarneming binnen de Beeldende therapie Bij beeldende therapie is het uitdrukken van gevoelens zichtbaarder dan in verbale therapieën. Er is minder overdracht tussen therapeut en cliënt omdat deze veelal verplaatst wordt naar het werkstuk (Verfaille, 2011). Baeten (2007) sluit hierop aan door te zeggen dat bij beeldend werken de overdracht buiten de maker komt te liggen en daardoor zichtbaar en bewerkbaar is. Het zichtbaar worden van de innerlijke dynamiek van de cliënt is een uitzonderlijk gegeven wat waarneembaar wordt binnen de beeldend therapeutische setting. De relevantie van dit onderzoek naar waarneming is daardoor groot in dit vakgebied. Volgens de analoge procestheorie wordt de problematiek van de cliënt zichtbaar in het beeldend werk (Smeijsters, 2008). Het werkstuk wordt verwerkt door de visuele cortex, waarop betekenisverlening volgt. Door het eigen werk bewust en met aandacht waar te nemen kan de cliënt komen tot functionele betekenisverlening (Verfaille, 2011). Er kan dus gesteld worden dat het grondig en zuiver waarnemen van het werkstuk niet alleen voor de therapeut inzicht geeft “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 14
over de problematiek van cliënt, maar ook voor de cliënt zelf inzichtgevend is. Wanneer de cliënt zijn eigen werk beter leert waarnemen, wordt het mogelijk om zichtbare uiterlijke patronen te ontdekken in het werk. Ook innerlijke patronen van de eigen waarneming en de daarop volgende betekenisverlening worden zichtbaar. 3.1.5 Verbondenheid met het werkstuk Verbondenheid met het werkstuk is volgens veel beeldende methoden belangrijk in het beeldend proces. De eerste criteria voor een gezonde verbinding is een goede afstand: niet te veraf, niet te dichtbij (Betten, 2003). In de verbale therapie gaat dit over de afstand en nabijheid van de cliënt naar de therapeut en andersom. Bij beeldende therapie verplaatst de afstand en nabijheid zich voor een deel naar de relatie tussen het werkstuk en de cliënt. Wanneer er een goed evenwicht is tussen afstand en nabijheid, wordt het werk niet te rationeel of te emotioneel bekeken. Wanneer dit in balans is, wordt er meer contact gemaakt met dat wat nodig is om tot een positieve verandering te komen binnen de therapie (Betten, 2003). 3.1.6 Waarneming van het eigen werkstuk De visuele waarneming wordt gebruikt bij het maken en bespreken van een beeldend werk (Itten, 2008). Waarneming zorgt voor contact met de wereld om ons heen en onze binnenwereld (Vandereycken, 2008). Als we er vanuit gaan dat gevoel een waarneming is van een bepaalde toestand in het lichaam (Damasio, 2008) kunnen we stellen dat het gewaarworden van het lichaam vervangen kan worden door het beeldend werk, ofwel beeldend werk is de metafoor voor onze lichamelijke gevoelswereld. Vanuit de methodiek Focussen wordt ook gesteld dat het lichaam veel kennis heeft over je fysieke en gevoelsmatige toestand (Betten, 2003). Focussen op het lichaam kan gebruikt worden bij observatie en reflectie van beeldend werk. Het waarnemen van het eigen werkstuk (extern) heeft dus overeenkomsten met gewaarworden van het eigen gevoel (intern). De cliënt kan zo in relatie komen met zijn innerlijke wereld. We kunnen via de waarneming van het werkstuk onze persoonlijkheid dus zelf leren kennen en vervolgens vormgeven. Belangrijk is kennis te hebben van het verschil tussen waarnemen en het gewaarworden. Waarnemen is met afstand kijken naar wat je ziet. Gewaarworden is voelen wat je ziet. Voor cliënten die snel overspoeld raken door gevoelens, of hun werk negatief beoordelen, zou objectief waarnemen een interventie kunnen zijn die ervoor zorgt dat er meer balans komt tussen verstand en gevoel. Andersom is het voor iemand die met veel afstand kijkt, belangrijk om vanuit objectiviteit nieuwe betekenis te geven aan zijn werk. Waardoor hij meer verbinding ervaart met het werkstuk. In dit onderzoek proberen wij te achterhalen of we door het stimuleren van de waarneming deze balans tussen verstand en gevoel kunnen vinden. We gaan er vanuit dat het beeldende werk hierbij kan helpen omdat het buiten ons ligt. Ligt het waargenomene binnen ons dan is er steeds een reactie op het gevoel dat we ervaren. We leggen bij het waarnemen van ons werk, ons gevoel stil en raken zo niet in een cyclus van emotie en voelen (Damasio, 2008). Beeldend werk bekijken kan zo een minder ingewikkelde manier zijn om onze gevoelens te herkennen. 3.2 Beeldtaal Beeldtaal is een ruim begrip en wordt ook buiten de beeldende therapie gebruikt. Beeldtaal is een beeld, of meerdere beelden die de gesproken taal overnemen of er symbool voor staan. Of simpel gezegd: ‘beeldtaal is de taal die door beelden wordt uitgedrukt’ (Boon & Geeraeerts, 2005). Beeldtaal, als begrip in de kunstwereld, is de taal waarmee je beelden kunt beschrijven. Daaronder vallen begrippen als compositie, vorm en kleur. Deze beeldtaal wordt door vele auteurs beschreven. Bekende voorbeelden hiervan zijn: Johannes Itten, J.J. Beljion en Ad de Visser. “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 15
In de beeldende therapie krijgt beeldtaal nog een andere betekenis. In de therapie maken beelden datgene zichtbaar dat vaak niet met woorden bespreekbaar is (Smeijsters, 2008). Truus Wertheim – Cahen zegt in zijn boek ‘Getekend bestaan’ , dat de essentie van creatieve therapie in het ervaren ligt; het beleven van gevoelens die naar boven komen door de beeldende werkvormen. Daarnaast gaat het om de dialoog over het werkstuk met anderen en de mogelijkheid van non-verbale communicatie, het vinden van een ‘beeldtaal’ voor gevoelens die niet in woorden geuit kunnen worden (Wertheim-Cahen, 1991). Een werkstuk kan voor de cliënt een emotionele waarde hebben, zonder dat hij begrijpt wat de reden daarvan is (Goos, 1996). De cliënt kan rationeel niet begrijpen wat hij emotioneel wel heel sterk beleeft tijdens het maken van een werkstuk. Dat komt omdat creatieve ervaringen zich veelal op onbewust niveau afspelen. Kandinsky: “Elke vorm, zelfs wanneer deze volkomen abstract en geometrisch is, vertegenwoordigt een innerlijke klank en is de drager van een symbolisch uitdrukking en een equivalent van iets psychisch en spiritueels” (Molenaar-Coppens, 1996). Ella MolenaarCoppens bevestigt deze uitspraak door te zeggen dat alles wat de mens maakt een symboolwaarde heeft (Molenaar-Coppens, 1996). Beeldtaal wordt in de beeldende therapie gebruikt voor het analyseren en bespreken van een werkstuk. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de morfologische beeldelementen zoals o.a.: lijn, vorm, vlak, punt en kleur. Door deze beeldtaal te gebruiken is het mogelijk in te gaan op wat er in het werkstuk te zien is voordat er wordt geïnterpreteerd. Verder geeft de beeldtaal de cliënt de mogelijkheid zijn handelen te verwoorden en te mentaliseren (Molenaar-Coppens, 2013). Een ander voordeel van het spreken in beeldtaal tijdens therapie is het feit dat uitspraken zoals ‘Ik heb maar wat gedaan’ verminderen (Overberg, 2012). 3.2.1 Werken met een begrippenapparaat Een begrippenkader is het geheel van een in vakgebied of theorie gebruikte begrippen (Boon & Geeraeerts, 2005). Een begrippenapparaat, -kader of systeem zorgt voor eenheid van taal of begrippen die in een bepaald vakgebied worden gebruikt. Door het gebruik van een begrippenkader wordt een begrip gedefinieerd en bedoelen alle gebruikers hetzelfde. Begrippenkaders worden veelal in de juridische beroepen gebruikt. In de creatieve therapie is er geen duidelijk omlijnde taal om over ons vak te communiceren. De BeeldWaarNeming (BWN) is wel een duidelijke taal en een begrippenapparaat dat ontworpen is voor beeldende therapie. Het voordeel van de BWN is dat de lijst structuur biedt voor de therapeut en voor de cliënt wat wederom zorgt voor veiligheid (Overberg, 2013). Het kan tevens de beeldende therapeut handvatten bieden in een multidisciplinair overleg, doordat de bevindingen in het beeldend werk objectiever worden onderbouwd (Overberg, 2013). 3.2.2 BeeldWaarNeming De BeeldWaarNeming is een beeldend begrippenkader dat vanaf 1987 is ontwikkeld door Ella Molenaar-Coppens. Uitgangspunt was vanaf 1992 dat “zelfs de eenvoudigste feitelijke waarnemingen betrekking hebben op relaties: iets heeft betekenis in betrekking tot iets anders.” (Schweizer, 2009, p. 244).De BeeldWaarNeming bestaat uit 5 registers die verschillende aspecten van een beeld beschrijven. · · · · ·
Register 1: Beeldelementen Register 2: Handelingen in het materiaal Register 3: Concreet/suggestie Register 4: Vormrelaties Register 5: Stijlen
De registers 1 en 2 zijn objectief van aard, register 3 is subjectief en register 4 en 5 zijn een integratie van objectieve en subjectieve gegevens uit de eerste drie registers. Zie bijlage 1 voor “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 16
meer informatie over de BWN lijst. De BWN kan ingezet worden ten behoeve van verslaglegging, onderzoek, diagnose en collegiale uitwisseling. In de beeldende therapie gebruik je de BeeldWaarNeming ook. Bij voorkeur tijdens de nabespreking ga je de lijst samen met de cliënt af. Het hangt van de cliënt af met welk register er begonnen wordt. Sommige cliënten hebben de behoefte allereerst hun verhaal te vertellen, dan wordt met register 3 begonnen. Andere vinden het juist fijn te beginnen met wat ze gedaan hebben om tot een werkstuk te komen, dan is het goed om met register 2 te beginnen. Weer andere zijn wat meer cognitief en kunnen met register 1 het best aan de slag (Molenaar-Coppens, 2013). Door de nabespreking met de BWN wordt de cliënt uitgenodigd zijn werk opnieuw waar te nemen, afstand te nemen van het net doorleefde werkproces en opnieuw naar zijn werkstuk te kijken (Overberg, 2012). 3.2.3 BeeldWaarNeming als interventie In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de BeeldWaarNeming als interventie om de cliënt zijn werk ruimer waar te laten nemen. Objectiveren en subjectiveren van de waarneming zijn kernbegrippen in dit onderzoek. Cliënten kunnen hun werkstuk vaak slechts vanuit één perspectief beschouwen. Met name daarom is het belangrijk dat zij zich bewust worden van hun eigen gevoelens en van hun eigen vooroordelen (Overberg, 2012). Het helpt de cliënt vanuit een afstand naar zijn werkstuk te kijken en andere invalshoeken te zien. Vanuit de feiten en nieuwe invalshoeken die tijdens het objectiveren ontdekt kunnen worden vormen cliënten weer nieuwe meningen, opvattingen en maken ze persoonlijke keuzes. Dit betekent dat er objectvorming voor vernieuwde subjectvorming kan zorgen. Woorden geven aan dat wat gezien wordt, is een proces van bewustwording en door bewustwording verandert datgene wat wij zien (Meerman, 1996). Door het objectiveren in de nabespreking, kan de cliënt weer opnieuw waarnemen en weer met zichzelf in contact komen (Overberg, 2012). Annette Overberg vertelt in haar interview, dat door het, doorlopen van de verschillende registers de cliënt erachter komt dat wat hij maakt altijd iets over hem zelf zegt. De relatie met het werkstuk verandert hierdoor en er ontstaat meer verbinding (Overberg, 2013). Voor de therapeut is het belangrijk om geoefend te zijn in het objectiveren, de waarneming los te kunnen koppelen van de eigen existentie (Overberg, 2012). 3.3 Objectiveren Iedereen heeft gevoelsmatig wel een idee over objectiviteit. Het is echter niet eenvoudig te definiëren. Van Dale beschrijft het als: “zich zonder eigen voorkeur te laten beïnvloeden; onbevooroordeeld, onbevangen”. De mogelijkheid van objectiviteit wordt door verschillende filosofen in twijfel getrokken, zoals de postmodernen. Zij betogen dat mensen, door hun onderlinge verschillen, slechts subjectieve interpretaties van de werkelijkheid kunnen maken. Hier wordt er dus vanuit gegaan dat die eigen voorkeur waar de Van Dale naar refereert, op zichzelf subjectief is en dat daarmee onbevooroordeeld zijn niet mogelijk is. In de context van dit onderzoek wordt vanwege deze onmogelijkheid ook niet gestreefd naar totale objectiviteit. Het begrip gebruikt als “zo onbevooroordeeld mogelijk” zijn. Hiermee wordt gedoeld op een zo oordeel- en waardevrij mogelijke waarneming. 3.3.1 Objectieve waarneming De meeste wetenschappers zijn het er over eens dat objectief waarnemen niet mogelijk is. Alleen als een ontvanger puur cijfermatig waarneemt hoe vaak iets heeft plaatsgevonden, zonder daar betekenis of een waardeoordeel aan toe te kennen, zou je dat objectieve waarneming kunnen noemen. Van de Ven (2009) pleit dat doordat een ontvanger nooit alle informatie kan waarnemen er eigenlijk al geen sprake meer kan zijn van objectiviteit. Hij schrijft “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 17
dat het hoofd keuzes registreert van gedragingen die hij wilt beoordelen. Hij refereert naar Gregersen & Køppe (1985) die schrijven dat waarnemen niet objectief gebeurt, maar wordt gekleurd of zelfs gestuurd door het perspectief waarvan uit je waarneemt. In de theorie van Gregersen & Køppe (1985) wijzen zij op een uitspraak van Einstein in diens briefwisseling met Heisenberg. Einstein stelt daarin dat objectief waarnemen niet mogelijk is; dat waarneming altijd theoriegeladen is. Van de ven (2009) parafraseert die uitspraak als ‘er is kennis nodig om te kunnen zien’ of gecategoriseerd gezegd: ‘als je niets weet, zie je niets’. Samenvattend wordt er gesteld dat waarnemingen betekenis krijgen vanuit het referentiekader van de waarnemer. De cliënt die in beeldende therapie komt neemt het werk dat hij maakt dus waar vanuit zijn eigen perspectief. De nadruk binnen dit onderzoek ligt op de vraag hoe de cliënt zijn werkstukken waarneemt en hoe hij deze waarnemingen beoordeelt. 3.3.2 Objectiveren/objectiviteit bevorderen Zoals hierboven beschreven is waarneming dus selectief. We kunnen onmogelijk alle stimuli (prikkels) waarnemen, daarom selecteren we. De Bil (2004) verklaart dat we over het algemeen vooral waarnemen wat anders is dan we verwachten of juist wat we herkennen en waar we gevoelig voor zijn op dat moment. De Bil zegt dat selectie alles te maken heeft met aandacht. Deze aandacht kun je leren richten op verscheidene prikkels tegelijkertijd. Door te objectiveren creëer je de mogelijkheid je aandacht te verleggen naar andere stimuli en daarmee minder selectief te zijn. Door regelmatig te reflecteren op wat je hoort en ziet, kun je nagaan hoe bij jou de perceptie- en selectieprocessen werken. In de BeeldWaarNeming leer je objectiever waarnemen, waardoor je minder selectief je werkstuk waarneemt. Als je je daar bewust van bent stelt de Bil (2004), kom je een stap dichterbij het doel om zo objectief mogelijk te observeren. Door het bewust worden van je eigen waarnemingspatronen leer je blokkades te herkennen. Hierdoor zou volgens De Bil een cliënt minder vastlopen in datgene waar hij normaliter tegen aanloopt. De cliënt gaat na waar hij de aandacht op richt en welke aannames hij maakt bij het waarnemen/beoordelen van zijn werkstuk. Dus door te objectiveren leer je jezelf anders en ruimer waarnemen. 3.3.3 Objectiveren in beeldende therapie Arnheim (1969) schrijft dat kunst het product is van mensen en daardoor niet meer en niet minder complex dan de mens zelf. In beeldende therapie zou dit in houden dat gemaakt werk een replica van het zelf is, en daarmee complex om waar te nemen. Arnheim pleit dat het vaak voorkomt dat we bepaalde kwaliteiten zien in een werk maar dit niet in woorden kunnen omvatten. In een interview met Marijke Kremers veronderstelt zij dat het vaak voorkomt dat cliënten gewoon niks in het werk zien omdat ze zichzelf voortdurend uitprojecteren naar de wereld toe. Door dit projecteren, stellen zij alles buiten zichzelf, daardoor is het niet verwonderlijk dat zij hun eigen werkstuk niet kunnen waarnemen. Kremers stelt dat als je in staat bent iemand te leren kijken dat je dan echt iets in handen hebt, dat dit heel behulpzaam is. Arnheim (1969) zegt dat de reden dat het lastig is om kwaliteit van werk in woorden uit te drukken niet de taal is. Hij schrijft dat men er nog niet in geslaagd is eigenschappen van beeldend werk te gieten in geschikte categorieën. Binnen dit onderzoek is het begrippen apparaat van Ella Moolenaar Coppens echter bevonden als een bruikbare en effectieve manier om eigenschappen van beeldend werk te categoriseren. Arnheim(1969) stelt dat taal niet recht doet aan een waarnemingservaring omdat er geen directe weg is voor zintuiglijk contact met de werkelijkheid. Het dient alleen om te benoemen wat we hebben gezien. Het verwijst naar niets anders dan perceptuele ervaringen. Deze ervaringen moeten echter worden gecodeerd door perceptuele analyse voordat ze kunnen worden benoemd. Waarnemingsobjectivering kan hier een brug in slaan. Het scherpt onze visie bij het doordringen van een kunstwerk. “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 18
3.3.4 Mindfulness en de waarneming In beeldende therapie zijn er methoden waarbinnen het oordeel vrije waarnemen ook centraal staat. Mindfulness is daarvan een recent veel gebruikte methode. Dit is een aandachtstraining waarbinnen de focus ligt op het reguleren van de waarneming en het bewust worden van de houding ten opzichte van dat wat in het aandachtsveld ligt (Smeijsters,2008). Er wordt aandacht besteed aan het bewust worden van lichamelijke gewaarwordingen, emoties, gedachten, en patronen die zich hierbij voordoen (Smeijsters 2008). Dit vergelijkbare proces vindt ook plaats wanneer je, met bijvoorbeeld het begrippenapparaat van Ella Molenaar Coppens werkt. Hierbij wordt de aandacht bewust gericht op hetgeen er oordeelvrij waar te nemen is. Ook belangrijk binnen zowel de Mindfulness als het objectiveren is het leren om een open, onbevangen en onderzoekende houding aan te nemen tegenover dat wat er ervaren wordt. Bovendien ligt bij beiden de focus op het oefenen van bewust worden van zich herhalende gedachten en geconditioneerde handelingen en emoties zodat deze herkend kunnen worden. Binnen de Mindfulness leer je deze iedere keer opnieuw los te laten. Binnen het objectiveringsproces, waar wij in dit onderzoek over spreken, word je gestimuleerd om met deze oordeelvrije houding open te staan voor een meer gedifferentieerde manier van waarnemen. Hierbij kan een cliënt tot een eigen autonoom en helderder verhaal komen over het beeldend werk. Volgens De Haas(2008) schuilt de kracht van Mindfulness- meditatie in het observerend waarnemen. Men reageert niet meer op de automatische piloot (reacting) maar bepaalt zelf de houding tegenover wat er gebeurt (responding).Deze theorie over reacting en responding zou ook van toepassing kunnen zijn op de objectiverings theorie die wij binnen ons onderzoek aanhouden. Cliënten krijgen de ruimte om niet op de ‘automatische piloot’ te oordelen en in hun kritische ego te schieten (reacting). Zij leren, door bewust te zijn over hun eigen oordelingsproces, een open houding aan te nemen tegenover hetgeen dat zij waarnemen (responding). 3.4 Doelgroep jongvolwassen Dit onderzoek is gericht op jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 24. Uit oriënterende interviews met beeldende therapeuten kwam naar voren dat de doelgroep jongvolwassenen een kritisch/veroordelende waarneming heeft die in deze fase nog sterk beïnvloedbaar is. Zodoende is er belang om de vorming van deze veroordelende blik te onderzoeken en nader te bekijken hoe de waarneming in deze fase gevormd wordt. De doelgroep jongvolwassenen is zeer breed, zeker wanneer wij spreken over jongeren met een psychische aandoening. In vele zorginstellingen zijn er afdelingen voor jong volwassenen met een apart programma dat rekening houdt met de betreffende leeftijdsfase van de cliënten. Blijkbaar is het wenselijk dat de jong volwassene specifiek wordt behandeld zodat er aandacht gaat naar de problemen omtrent deze fase. Wat kenmerkt de fase van de volwassene? 3.4.1 Fase van de jongvolwassene De fase van de jong volwassene markeert een tijd waarin het individu keuzes moet maken die invloed hebben op de rest van het leven. De jongvolwassene moet leren omgaan met de gerichtheid naar een onbekende toekomst en met persoonlijke verantwoordelijkheid. Hierbij creëert de bijna onbeperkte keuzemogelijkheden en de daarbij gepaard gaande vrijheid, gevoelens van angst en onzekerheid. (Verhoftstadt-Deneve, 1995). Volgens Erikson doorloopt elk persoon in deze fase onvermijdelijk een identiteitscrisis die uiteindelijk zorgt voor het ontwikkelen van een gezonde persoonlijkheid. In deze crisis wordt de jongere geconfronteerd met conflicten. Een meisje ontdekt bijvoorbeeld dat haar ideaal, een beroemde balletdanseres worden, nooit gaat lukken. Het zelfbeeld en het ideaalbeeld zijn in conflict met elkaar. (Erikson, 1968). Waar de jongvolwassene in verschilt met het kind, is naast de keuzes die hij/zij moet maken, het vermogen tot zelfreflectie. In deze roerige tijd is het zelfreflecterend vermogen tot “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 19
ontwikkeling gekomen. De waarneming van de jongvolwassene is anders dan het kind veelal gericht op het innerlijk, hij neemt zijn eigen psyche waar (Verhofdstad-Devene, 1995). Uit onderzoek van Schachtel blijkt dat wat een kind via de zintuigen waarneemt ook als de waarheid aangenomen wordt. Wanneer men het vermogen tot zelfreflectie ontwikkelt vermengt deze uiterlijke waarneming zich met de innerlijke (Schachtel, 1973). De jongvolwassene kan anders dan het kind het waargenomene op zichzelf gaan betrekken. Volgens Satre is de jongvolwassene in staat tot kritische bezinning op de inhoud van zijn eigen bestaan (Suhr, 2001). Deze mogelijkheid, om over het eigen ik na te kunnen denken (de metacognitie), leidt helaas vaak tot problemen, in het ergste geval tot een eenzame crisis (Delfos, 2005). Minstens één op de vijf jongeren heeft last een psychische stoornis (Schoemaker et al., 2008). Om deze reden zoeken steeds meer jongeren psychische hulp in deze periode van hun leven. 3.4.2 Ontwikkeling van de zelfreflectie Het reflectievermogen ontwikkelt zich tussen het achtste en twaalfde levensjaar (VerhofdstadDevene, 1995). In de allereerste fase van het kind bestaat er volgens Mahler (1975) een symbiotische relatie waarin het kind nog geen zelfbewustzijn heeft. Het Ik en het Mij staan nog niet los van elkaar. Het kind reflecteert en interpreteert nog niet (Verhoftstadt-Deneve, 1995).Volgens Winnicott begint er rond de negende maand een separatie-individualisatie proces. De ouder reageert dan niet meer zoals in de eerste fase direct op behoeftebevrediging maar stelt dit iets uit. Hierdoor wordt de opvoeder niet meer als verlengstuk gezien maar iets wat afzonderlijk van het kind bestaat (Winnicott, 1971). Er wordt geconstateerd dat in het tweede levensjaar het zelfbewustzijn zich begint te ontwikkelen. Kinderen beginnen dan met zelfbeschrijvingen zoals, ik speel, die uitspraken over een MIJ impliceren (Delfos, 2005). Het kind leert het verschil tussen intern en extern, tussen een Ik en de buitenwereld. Echter zijn deze ontwikkelingen nog heel pril. Een kind tussen de vier en zes vermoedt bijvoorbeeld dat anderen hetzelfde denken en voelen als hijzelf. Van acht tot tien is er de mogelijkheid van het kind om een ander perspectief in te nemen. Het inzicht komt dat anderen anders denken en voelen dan hijzelf (Verhoftstadt-Deneve, 1995).Van het achtste jaar tot het twaalfde jaar ontwikkelt het kind het besef tussen de verschillen denken, voelen en handelen. Het kind kan nu zijn/haar eigen gedrag evalueren en creëert een ideaal beeld van zichzelf. Het gaat reflecteren, wordt zich bewust van het eigen denken (Delfos, 2005). 3.4.3 Zelfreflectie en de waarneming van jongvolwassene Zelfreflectie is het doorgronden van de eigen gedachten en gevoelens met als doel om tot nieuwe inzichten en handelen te komen. Reflectie transformeert betekenissen die we aan ervaringen toekennen (Van den Berge, 2005). Daar waar nieuw begrip en betekenisverlening wordt gevormd, is er ook een grote kans dat dit in negatieve zin gebeurt. Vanuit onder andere de cognitieve gedragstherapeutische hoek kan deze foutieve betekenisverlening worden verklaard met de term ‘disfunctionele gedachten’ (Willson & Branch, 2010). Het waargenomen object wordt gekoppeld aan een interne foutieve overtuiging van het zelf (subject). Je kan er dus vanuit gaan dat het zelfreflecterend vermogen zowel ten behoeve van onze waarneming kan werken als dat het een oordeelvrije waarneming in de weg kan staan. Iemand met een psychische stoornis heeft vaak moeite met zelfreflectie en neemt hierdoor gekleurd, en zodoende minder oordeelvrij waar (Brinkgreve, 2009). Dit zelfreflecterend vermogen is vaak het terrein waar therapeuten proberen te interveniëren. De therapeut probeert iemand gezonder te laten reflecteren zodat datgene wat wordt waargenomen een functionele betekenis krijgt. In de creatief therapeutische setting zie je dat cliënten vaak een negatieve betekenis geven aan het gemaakte werkstuk. Denk hierbij aan een opmerking van een jongvolwassene die voor het eerst aan het kleien is en zegt “Zie je nou wel, ik ben helemaal niet creatief, alles wat ik maak en doe is lelijk!”. Het waargenomen object, het externe kleiwerkstuk, wordt in dit voorbeeld gelinkt aan de interne negatieve overtuiging van het subject. Door middel “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 20
van objectiveren wordt het externe object (klei) en de interne overtuiging (“alles wat ik maak en doe is lelijk”) gescheiden van elkaar. Dit biedt ruimte om te bekijken hoe je je verhoudt tot de buitenwereld. 3.4.4 Het ideaal zelf Het kind begint tussen de leeftijd van acht en twaalf een ideaal zelf en een ideaal meta zelfbeeld te vormen (Verhoftstadt-Deneve, 1995). Het ideaal meta zelfbeeld gaat over hoe degene denkt dat anderen vinden dat hij/zij moet zijn. Het meta zelfbeeld zou een verklaring kunnen geven voor het feit dat jongvolwassenen vaak heel resultaatgericht aan een werkstuk werken en niet toekomen aan de vrije creatieve beleving zoals een kind dat heeft. Door de meta cognitie is de jongvolwassene in beslag genomen door wat anderen van zijn werkstuk vinden (Hermans, 2006). Volgens Hermans is het probleem van het meta reflecteren dat iemands denken wordt overheerst door het verdedigen en verantwoorden van zichzelf en zijn handelen naar anderen toe. Het ideaal metazelfbeeld staat het maken van eigen keuzes in de weg, omdat men teveel nadenkt over wat de ander zou vinden (Hermans, 2006). 3.4.5 Onderzoek afname creativiteit Uit onderzoek blijkt dat wanneer de zelfreflectie en het ideaal meta zelfbeeld op gang komen de creativiteit gemiddeld enorm daalt. In 1968 werd er onderzoek gedaan door de NASA. George Land gaf 1600 vijfjarigen een creativiteittest, ontwikkeld door de NASA om innovatieve techneuten te selecteren. Hij testte de kinderen opnieuw toen ze de leeftijd van 10 en 15 hadden bereikt. De resultaten gaven aan dat 98 procent van de vijfjarigen het level creativiteitsgenie hadden maar dat op 10 jarige leeftijd nog maar 30 procent dit level bereikte en op 15 jarige leeftijd nog maar 12 procent. Dezelfde test werd bij 280.000 volwassenen afgenomen, slechts 2 procent werd gescoord als creativiteitsgenie (Ainsworth-Land & Jarman, 1992). Volgens de auteurs wordt de creativiteit afgeleerd op school doordat men het divergent denken afleert. Dit denken is het vermogen om meerdere antwoorden te bedenken op één vraag (Ainsworth-Land & Jarman, 1992). Jonah Lehrer schrijft in zijn boek Hoe creativiteit werkt dat men zich op school vooral richt op de linkerhersenhelft, (taal en cognitie) en zodoende de verbindingen met de rechterhersenhelft (associatie) verloren gaat en creativiteit in feite wordt afgeleerd (Lehrer, 2012). In een ander Amerikaans onderzoek in 2011 werd gesteld dat de creativiteit in Amerika daalt. 300.000 Amerikaanse leerlingen werden getest op reflectievermogen, originaliteit en out-of-thebox-denken. Tussen 1990 en 2008 daalde de uitkomsten met 10 procent terwijl het IQ 4 procent steeg. De jongeren worden dus wel slimmer maar minder creatief (Mieras, 2011). De onderzoekers waren ervan overtuigd dat deze afname kwam doordat er in plaats van spelactiviteiten (rechterhersenhelft) meer aandacht ging naar rekenen en taal (linkerhersenhelft). Ook hier blijkt dus dat de ontwikkeling van talige activiteiten de creativiteit in de weg kan staan. 3.4.6 Linker en rechterhersenhelft Wil Michels en Ineke Huyskens beschrijven in hun boek ‘Brand-id’ dat de rechter hersenhelft bij jonge kinderen overheersend actief is (Michels & Hyskens, 2011). Jonge kinderen worden geboren met een dominante rechter hersenhelft. Zij maken nog geen gebruik van taal. Wanneer het kind opgroeit komt het steeds meer in zijn linkerhersenhelft. De linkerhersenhelft is het gebied van de taal, de analyse en de zetel van de zelfreflectie (Ykema, 2002). Betty Edwards, schrijft in haar boek, Drawing on the right side of the brain, dat de rechterhersenhelft anders denkt, namelijk tijdloos en in het hier en nu. Ook categoriseert de rechterhelft niet in mooi of lelijk, goed of slecht. Jonge kinderen kunnen, doordat ze nog veelal in hun rechterhersenhelft zijn,vrij spelen zonder kritiek naar zichzelf. Ze kunnen nog geheel opgaan in het proces doordat hun rechterhersenhelft geactiveerd is (Edwards,2007). Dit “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 21
suggereert dat jongvolwassenen, die de shift hebben gemaakt naar hun linkerhersenhelft meer moeite hebben om in een creatief proces ontspannen te zijn. Door de actieve linkerhersenhelft kan iemand teveel in zijn talige deel en in zijn zelfreflectie zitten en het waargenomen beeld koppelen aan een negatieve overtuiging van het zelf (Edwards,2007). 3.4.7 Creativiteit en de flow Creativiteit is een ruim begrip waar de combinatie waarnemen - denken - doen samen komt. Volgens Hinz (2009) heeft creativiteit een helende functie voor de mens. Door het spontane, expressieve,open karakter en het onbekende kan creativiteit zorgen voor zelfactualisatie, het ontplooien van je eigen potentie. De zoektocht naar het eigen ik en de eigen potentie is groot in de fase van de jongvolwassene. Vaak komt de vraag, ‘wie ben ik’, ‘wat wil ik’ en ‘wat kan ik’ naar voren in de therapieën (Delfos, 2005). Door de eigen creativiteit te ontdekken is een jongvolwassene beter in staat tot psychische groei en tot het maken van eigen keuzes (Hinz, 2009). De creativiteit is optimaal wanneer iemand in de flow is. De flow wordt beschreven als een optimale ervaring die je overkomt terwijl je iets aan het ontdekken bent (Csikszentmihalyi, 2011). Wanneer we in de flow zijn verliezen we de grip op de tijd, zitten we in een hyperfocus en zijn we verlost van de angst om te falen. Dit komt omdat we ons op de bezigheid concentreren (Csikszentmihalyi, 2011). Door deze concentratie wordt de zelfreflectiemodus (linkerhersenhelft) uitgeschakeld en verplaatst de aandacht zich naar de rechterhersenhelft, waar de flow ervaren wordt. Men wordt door de flow als het ware één met de bezigheid. Volgens Lusebrink (2004) is deze creatieve betrokkenheid van het in de flow zijn, op zichzelf al helend, zonder dat hier cognitief over nagedacht of geïnterpreteerd hoeft te worden. Het stimuleren van de flow leidt volgens Hinz dus tot psychische groei van de jongvolwassene. 3.4.8 Waarom dan BeeldWaarNeming? Naar voren is gekomen dat taal en zelfreflectie een afbreuk doen aan de creativiteit. Wij veronderstellen dat dit komt omdat de zelfreflectie bij de jongvolwassenen vaak zeer subjectief en gekleurd van aard is. Tijdens ons interview met Ella Molenaar Coppens bevestigde zij het probleem dat cliënten vaak negatief en kritisch hun werk waarnemen. Volgens Ella heeft een cliënt vaak een te grote afstand tot het werk of een te grote nabijheid. Het doel van het beter leren waarnemen is ervoor te zorgen dat hier meer evenwicht in komt. Zo kan iemand ruimer en gedifferentieerder zijn werk en zichzelf gaan waarnemen. De identiteit wordt dan versterkt en er vormt zich een hechter innerlijk weefsel (Molenaar-Coppens, 2013). Wanneer iemand zich meer los kan maken van de eigen subjectieve gedachten die iemand projecteert op zijn werk, is de persoon beter in staat tot creatieve uitingen. De persoon raakt dan niet vast in het denken, de linkerhersenhelft, maar kan zich ook richten op de rechterhersenhelft en kan eerder in de flow geraken. Wij zijn van mening dat juist jongeren extra hulp kunnen gebruiken bij het helder waarnemen en reflecteren zodat zij niet vastraken in disfunctionele gedachten en overtuigingen. Jongeren zijn immers vaak ontzettend in de knoop met de waarneming van het zelf (Delfos, 2005). Therapeuten zouden jongeren moeten stimuleren in helder waarnemen zodat zij creatievere verbindingen kunnen leggen en zo ook tot psychische ontplooiing en groei kunnen komen (Hinz, 2009). Door middel van dit onderzoek willen wij er achter komen of jongvolwassenen tot een meer objectievere reflectie van eigen werk kunnen komen door middel van de BeeldWaarNeming. Wij veronderstellen dat wanneer de waarneming objectiever is, het gemakkelijk is ‘in de flow’ te geraken en men gemakkelijker een switch kan maken naar de rechterhersenhelft waar meer ruimte is voor creativiteit. In een interview met Ella Molenaar Coppens, vertelde zij, dat het van belang is dat cliënten gedifferentieerder leren waarnemen zodat zij zich bewust kunnen worden van de signalen in hun eigen werk. Volgens haar structureert het beter waarnemen en de BeeldWaarNeming het innerlijke zelf. De cliënt leert het evenwicht te vinden tussen het kijken vanuit nabijheid en vanaf afstand (Molenaar-Coppens, 2013). “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 22
4.
RESULTATEN
4.1 Interviews Via verschillende data verzamelingtechnieken hebben wij onderzoek gedaan naar welke behoefte er leeft in de vakwereld naar het objectiveren van de waarneming zoals wij deze in ons onderzoek hebben onderzocht en presenteren. 4.1.1 Cliënten Cliënten - interview / Cliënten GGZ Breeburg / Eetstoornissen In deze interviews met cliënten is niet direct gevraagd naar hun behoefte naar het objectiveren van de waarneming omdat deze vraag dermate complex is voor iemand die niet binnen dit onderwerp bekend is, dat dit te moeilijk te beantwoorden is. Om toch in kaart te kunnen brengen of er behoefte is bij cliënten hebben wij vragen opgesteld vanuit onze probleemstelling. Hiermee is onderzocht hoe cliënten hun eigen beeld waarnemen en hoe dit hun kijk op hun werkstuk beïnvloedt. Zij waren het er allen over eens dat het beeldend werk een spiegel is waarin zij eigen handelingen en gevoel herkennen. Het beoordelen van het werk hangt voor de meeste cliënten af van de stemming waar ze in verkeren. “Op dagen dat ik me niet goed voel zie ik mijn werk anders dan op dagen dat ik me goed voel”, was het antwoord van een van de geïnterviewde cliënten. Deze zelfde cliënt gaf overspoeld te kunnen worden door emoties die er in haar lijf aanwezig zijn. Een andere cliënt gaf aan tijdens het beeldend werken niet bewust te zijn van wat het werk over haar zegt en daardoor weinig verbinding te voelen. “In de nabespreking komt vaak pas binnen wat het betekent”. Cliënten – Interview na BWN / Cliënten Vincent van Gogh Instituut / Persoonlijkheidsstoornis Uit de interviews die na de BeeldWaarNeming bespreking zijn afgenomen kwam duidelijk naar voren dat de cliënten tot een betere/meer heldere subjectvorming komen en meer tevreden zijn over hun werk. Ze kunnen met meer afstand naar hun werk kijken, zijn minder kritisch en in staat om zich meer verbonden te voelen met hun gemaakte werk. Alle cliënten gaven aan dat ze de BeeldWaarNeming een waardevolle manier vinden om hun werk te bekijken en te bespreken. Drie van de vier cliënten zijn hun werk objectiever gaan waarnemen blijkt uit de vragenlijst. Één cliënt heeft neutraal gescoord en heeft niet veel verschil gemerkt, twee personen zijn hun werk positiever gaan waarnemen en één cliënt juist kritischer. Één van de cliënten vatte het nut van de bespreking samen in de zin: “Ik vond het leuk en interessant om te zien dat ook in werken waar ik het idee had weinig te zien, eigenlijk heel veel zit.” Deze cliënt gaf aan veel nieuwe beeldtaal te bezitten om woorden te geven aan haar waarnemingen. Dit was de cliënt die vertelde kritischer te zijn gaan kijken maar zei hierover: “Al kijk ik kritischer, ik vind het zeer zinvol omdat ik meer inzicht heb gekregen”. Een andere cliënt gaf ook na de besprekingen aan anders te zijn gaan kijken naar zijn werk. “Ik vond mildheid naar mijzelf. Ik denk dat mocht ik dit hebben gedaan vanaf het begin van mijn opname ik nu helemaal geen straffer meer zou hebben (angst onzekerheid, afkeur naar een van mijn werkstukken).” Ze gaf aan het fijn te vinden dat er iemand was die haar hielp inzicht te krijgen in haar beeldend werk en zei nu met minder veroordelen te kijken. 4.1.2 Studenten Studenten – Interview na BWN / Tweedejaar studenten Hogeschool Arnhem Nijmegen De studenten die deelnemer waren aan het praktijk onderzoek via de Waarneming Score Lijsten hebben na afloop hiervan een interview gehad. Uit deze interviews kwam een sterk en eenduidig geluid. Iedere student was er van overtuigd dat er meer aandacht moet komen naar de objectivering van de waarneming. De studenten zeiden, over de behoefte voor hun eigen proces, dat ze het begrippenkader een bruikbaar middel vinden dat hun meer inzicht kan geven “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 23
over hun manier van beeldend werken. Ze ervoeren het als een middel waarmee zij tot meer bewustwording kwamen en met meer afstand konden reflecteren over wat zij in hun beeldend werk zagen. Zij gaven aan dat zij het objectiveren van de waarneming graag meer zouden willen bestuderen tijdens hun studie. Het wordt gezien als een toegevoegde waarde aan het huidige studieaanbod. Dit wordt belangrijk gevonden omdat het als handvat kan dienen voor een nabespreking en een middel kan zijn voor een groter bewustzijn van zowel de cliënt als de therapeut. L.S. zei hierover: “Alleen het benoemen is vaak al heel zinvol”, tevens zou ze het als interventie willen onderzoeken en gebruiken. Student M. Gaf aan: “Dit is zo essentieel aan beeldend. Het geeft woorden aan gevoel in een werk. Je interpreteert niet met een verhaaltje maar kan iets objectief bekijken”. Uit de resultaten blijkt ook dat de studenten geïnteresseerd zijn geraakt in wat dit zou kunnen toevoegen aan hun kwaliteiten als therapeut. Ze weten nog niet precies hoe dit in de praktijk zou uitzien en of het voor iedere doelgroep geschikt is maar zijn het er over het algemeen over eens dat het hun zou helpen bij het interveniëren in het proces van de cliënt. Cliënt W. geeft aan dat het voor de therapeut ook een goede basis kan zijn om “oordeel vrij te zijn en waarde vrij naar het werk van cliënten te kijken”. 4.1.3 Therapeuten Beeldend therapeuten - interviews De beeldend therapeuten die zijn geïnterviewd bestaan uit therapeuten met een achtergrond in de BeeldWaarNeming en uit therapeuten die vanuit andere uiteenlopende visies en met verschillende methodes en doelgroepen werken. In de interviews kwam sterk naar voren dat de manier waarop cliënten hun beeld waarnemen een belangrijk middel is voor zowel de cliënt als de therapeut. Iedere therapeut zei eigenlijk in eigen woorden dat de waarneming van het werkstuk te zien is als de bron van het beeldend proces. Als vanzelfsprekendheid werd er gesproken over dat het creëren van iets zichtbaars zeer waardevol is voor het proces van waarneming. Hiermee werk je als therapeut zegt Madelon Smits; “Het is hetgeen dat je benoemt of teruggeeft aan een cliënt of waar je op doorborduurt.” Daarmee is het het middel waarmee je als beeldend therapeut kan interveniëren. Bettina stelt dat cliënten leren hun waarneming te differentiëren een belangrijk proces is. ”Ik denk dat het voor allen die willen controleren om hun veiligheid te waarborgen, helpend kan zijn om grijzen te leren zien en te leren gedifferentieerd waar te nemen.” Het gedifferentieerder waarnemen is voor Ella Moolenaar-Coppens ook een van de aanleidingen geweest om de BeeldWaarNeming te ontwerpen. Het belang ligt dus op niet alleen bij objectiever beeldend werk waarnemen maar met name hoe dit objectiveren kan leiden tot een differentiatie. Annette Overberg is een beeldend therapeut die werkt met de BeeldWaarNeming. Een voordeel aan het objectiveren vindt zij dat het als interventie gebruikt kan worden. Ze zegt: “Wat ik zie in het werk; de vormgeving, de handelingen en de sporen die zichtbaar zijn, geef ik terug aan de cliënt.” Door de BeeldWaarNeming bij de cliënt af te nemen komt de cliënt vanuit een betere objectivering tot een subjectvorming. Ze vertelt dat dit mede komt doordat er een betere communicatie ontstaat tussen de cliënt en het werk waar een analogie plaats vindt. De beeldend therapeuten hebben vanuit hun ervaring en expertise verteld over verschillende obstakels die hen opvallen bij cliënten wanneer zij hun eigen beeld waarnemen. Zo onderschrijft Ella Moolenaar-Coppens het probleem dat cliënten vaak moeite hebben met objectief naar hun werk te kunnen kijken. Ze ziet dat cliënten vaak snel in een kritisch, negatieve houding terecht komen. Suse Meffert schetst ook een beeld over de innerlijke criticus die voor oordelende stemmetjes zorgt: “Ik kan het toch niet” of “het is waardeloos”. Suse Meffert ziet dat er hierdoor soms te veel of juist te weinig afstand kan ontstaan tussen de cliënt en zijn werk. Ella Moolenaar Coppens vertelt daarover. “Je hebt mensen die verzuipen in de emotie en daarnaast mensen die alleen maar objectief aan het constateren zijn, die zijn niet nabij.” Zij stelt dat je als beeldend therapeut deze range aan ervaringen moet leren begrijpen. Marijke Kremers ervaart “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 24
dat wanneer cliënten vanuit een contact positie kunnen kijken naar hun beeldend werk, de waarneming helderder is. Dan is er een balans tussen afstand en nabijheid. “Als cliënten helder kunnen waarnemen dan kan kunnen ze ook vaak heel snel zien waar ze heen willen, wat ze niet willen en hoe ze verder willen”, vertelt Kremers. Ella Moolenaar-Coppens vertelt dat wanneer cliënten zich meer verbonden voelen met hun werkstuk de eigen identiteit en autonomie wordt versterkt. Veel cliënten beoordelen hun werken op esthetische kwaliteiten, zegt Marijke Kremers. Cliënten kunnen zich ongemakkelijk voelen om naar hun eigen werk te kijken, zijn kritisch, herkent Annete Overberg. Marijke Kremers probeert haar cliënten te stimuleren te kijken met hun hart of vanuit hun buik. Dus niet te kijken met die kritische blik. Zo probeert ze voelen te koppelen aan het visuele waarnemen. Ze laat cliënten zien dat hun werk mooi is of zij het esthetisch nou zo ervaren of niet; “het is eerlijk of waarachtig of het is gepast.” Annette vertelt ook over haar ervaring met cliënten die zich loskoppelen van het werk dat ze maken. Ze ziet dat cliënten vaak vervreemd zijn van zichzelf en denken dat ze maar gewoon wat gedaan hebben. Zij vertelt dat de cliënt door middel van het doorlopen van de registers van de BeeldWaarNeming er achter kan komen dat wat hij maakt altijd iets over hem zegt. Daardoor verandert de relatie met het werk en ontstaat er meer verbinding. Over de plek van beeldtaal en het beschikken van beeldtaal als cliënt kwamen verschillende visies naar voren. Beeldtaal is belangrijk in de waarneming, stelt Klein, zeker in het achteraf bekijken van beeldend werk. Ze vindt het belangrijk dat beeldtaal verschijnt tijdens het proces maar benoemd daarbij nooit bij kennis over beeldtaal een proces te starten uit de veronderstelling dat het zich vanzelf zal voordoen. Suse Meffert vindt het ook belangrijk dat cliënten het door hen gemaakte beeldend werk kunnen beschrijven. Ze gelooft dat iedereen dit, of al heeft of dit kan ontwikkelen in een korte periode. Iedereen spreekt wel in eigen taal schetst Meffert in het interview “De een komt niet tot betekenis, de ander praat alleen maar over gevoel. De een richt zich op metafoor de ander veel minder.” Marijke Kremers, een beeldend therapeut die bewust bezig is met het objectiveren van de waarneming, vertelde ook over methodes waarin dezelfde principes naar voren komen. Kremers heeft zich veel verdiept in de methode Mindfulness en ziet overeenkomsten. Het objectiveren zorgt ervoor om even afstand te kunnen nemen. “Het heeft niks met reflecteren te maken, want dat is cognitief, het is een innerlijke beweging die je maak, net zoals bij Mindfulness.” Annette Overberg vertelt dat beeldend therapeuten vaak te horen krijgen dat ze interpreteren. Door met de BeeldWaarNeming te werken kunnen bevindingen in het beeldend werk beter worden onderbouwd. Vanuit het Multidisciplinair team wordt beter naar de beeldende therapeut geluisterd, heeft Annette gemerkt. Er heerst in de wetenschap ook altijd een behoefte naar objectiviteit. In de wetenschap wordt geen recht gedaan aan de ervaring, zegt Ella Moolenaar Coppens. Zodoende is er dus behoefte aan een objectivering middel. 4.1.4 Andere professionals - interviews Mathieu Knippenberg deelt zijn ervaring over het waarnemen van beeldend werk vanuit zijn visie als docent beeldend. Hij beschrijft dat in het beeldend werken met studenten alles gericht is op het verscherpen van de waarneming. Hij legt uit hoe geconditioneerd studenten zijn als ze net met de opleiding beeldende therapie starten. Hij ziet dat studenten waarnemen vanuit hoe zij opgevoed zijn in deze maatschappij en vindt de waarneming van de studenten op dat moment heel gekleurd en star. Mathieu probeert dit als docent met interventies wat losser te weken en stelt dat wanneer je afstand neemt, je veel meer vanuit jezelf kan kijken. Vergelijkbaar is dit met het geluid dat therapeuten geven over de balans vinden tussen afstand en nabijheid. Mathieu legt uit hoe anders mensen waarnemen en hoe wij ons allen in een subjectieve wereld begeven. Hij doet dit aan de hand van een bloementuin. Twee mensen die daar lopen zullen beiden een ander verhaal hebben; iets anders gezien hebben. Dit komt, zegt Mathieu, door de “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 25
aandacht die iedereen op iets anders focust. Het uitwisselen van deze verschillende ervaringen kan er voor zorgen dat je anders gaat waarnemen wanneer je dezelfde bloementuin weer in loopt. In het beeldend werken met studenten doet hij hetzelfde. Hij helpt studenten anders te kijken door hun aandacht en focus te weerleggen. Mathieu vertelt dat een proces alleen maar doorgemaakt kan worden door in contact te zijn met je beeldend werk. Je moet het zien en beleven om het te laten bewegen, anders vind er geen verandering plaats. Therapeuten - Enquête / 52 verschillende beeldende therapeuten Er zijn 52 beeldend therapeuten die hebben meegedaan door middel van een digitale enquête. Het grootste deel hiervan heeft aangegeven te werken met volwassenen tussen de 25 en 65 (38) jaar of met jongeren van 18 tot en met 25 jaar (26). Meer dan de helft van de therapeuten (62,26%) werkt nooit met de BeeldWaarNeming of een vergelijkbaar begrippen kader. Er zijn maar vier personen in deze groep therapeuten die aangeven er altijd of vaak mee te werken. Aan deze therapeuten werd de vraag gesteld of zij ervaren dat cliënten over voldoende beeldtaal beschikken. Het merendeel antwoordde hier op dat cliënten over te weinig beeldtaal beschikken om hun eigen werk te beschrijven. Vraag vier laat zien dat 23,08% van de therapeuten helemaal niet het idee heeft dat het niet objectief kunnen waarnemen stagnaties kan oproepen. Meer dan de helft is van mening dat het geen of heel weinig stagnaties oproept. Alleen 3 therapeuten scoren hier met een 10 (ja), wel zijn het in totaal 16 die met ja of soms antwoorden. De laatste vraag beantwoorden rond 35 therapeuten positief, 15 mensen geven aan vaak het objectiveren van de waarneming als interventie te gebruiken om aan blokkades te werken. Drie mensen geven zelfs aan het objectiveren altijd als interventie te gebruiken. 4.2 Resultaten praktijkonderzoek studenten en cliënten Voor het samenvatten en presenteren van de resultaten van het onderzoek met de studenten en cliënten is er gekozen voor het werken met grafieken. Deze grafieken worden aan de hand van tekst beschreven. In de bijlagen 3 en 4 kunt u alle grafieken van de onderzochte cliënten en studenten raadplegen, wij hebben er echter in de tekst voor gekozen te werken met twee samengevoegde grafieken. In de eerst grafiek, uitkomsten per sessie, is te zien hoe de student zijn eigen werk algemeen en specifiek per sessie beoordeeld. De blauwe balk presenteert de score VOOR de BeeldWaarNeming bespreking van studenten. De rode balk staat voor de score NA de BeeldWaarNeming bespreking van studenten. In de groene balk staan de scoren van cliënten VOOR de bespreking van de BWN en in de paarse balk de scoren NA de bespreking van de BeeldWaarNeming van cliënten. In de tweede grafiek staan de scores van de Waarneming Score Lijst per onderwerp. Hierin kan duidelijk gekeken worden naar de verschillen van voor en na de bespreking van de BeeldWaarNeming. Bij alle cliënten is er ook een Voor en Na meting gedaan die te zien is in de kolom Algemeen. Hierin wordt gevraagd hoe de deelnemer over het algemeen het werk waarneemt. In bijlage 2 kunt u de Waarneming Score Lijst raadplegen, wij raden aan deze alvorens door te nemen zodat u weet welke onderwerpen passen bij welke vraagstelling. 4.2.1. Uitkomsten per sessie studenten Er zijn zes vrouwelijke tweedejaars studenten onderzocht in het onderzoek, student, L., M, S.A., F, W en L.S.. In dit deel worden de resultaten per student per sessie besproken. In de grafieken valt op dat niet iedereen na elke sessie een vooruitgang laat zien. Bij student L. is te zien dat zij na elke BeeldWaarNeming (BWN) bespreking haar werk gemiddeld hoger scoort op de Waarneming Score Lijst. Opvallend bij L. is dat in de tweede sessie de cijfers voor de BWN erg laag zijn. Voor de afname scoort zij gemiddeld 4,40 punten en na de bespreking een gemiddelde van 6,73. Ze maakt een hier een groei door van 2,33. L.S. scoort twee keer na de bespreking hoger dan daarvoor en één keer blijft het gelijk. W. scoort na iedere sessie lager “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 26
dan van tevoren. Net als bij L.S. heeft zij een minimaal verschil van 0,2 punten van voor en na de sessies. M. scoort alleen bij sessie twee lager. Voor de tweede sessie een 8,09 en daarna een 6,27, een daling van 1,82. F. scoort alleen in sessie twee minder hoog na de afname van de BWN. S.A. gaat in drie sessies omhoog en bij twee naar beneden. Opvallend is dat de twee studenten die op meerdere sessies lager scoren, allebei studenten zijn die zijn blijven zitten in het tweede jaar. 4.2.2 Uitkomsten per onderwerp studenten De tweede reeks grafieken (per student per onderwerp), laat zien dat student L. de meeste vooruitgang heeft ervaren. Zij scoort gemiddeld op elk onderwerp één punt hoger behalve bij ‘voelen’. Bij haar blijkt als enige dat ze minder overspoeld raakt en minder negatieve gedachten over haar eigen beeldend werk heeft. Student W. daarentegen heeft op bijna ieder onderwerp lager gescoord dan voor de sessie, uitgezonderd ‘verbondenheid’ en ‘tevredenheid’ waar zij hoger op scoort en ‘autonomie’ wat gelijk blijft. Student S.A. scoort op acht van de elf onderwerpen positiever, op ‘autonomie’, ‘overspoelen’ en ‘negatieve gedachten’ minder. Bij student M. is opvallend dat de uitslagen ‘handelen’ en ‘verbondenheid’ hoger zijn dan de rest van de onderwerpen. Student F. scoort ook op zeven van de elf onderwerpen hoger dan voor de sessies, de onderwerpen ‘handelen’ en ‘autonomie’ blijven op dezelfde hoogte. Ze raakt wel meer overspoeld en heeft meer negatieve gedachten na de besprekingen. Student L.S. scoort hoger op ‘voelen’ maar minder op ‘handelen’ en ‘beschrijving’. Verder blijft ‘esthetiek’, ‘verbondenheid’ en ‘negatieve gedachten’ hetzelfde. 4.2.3 Uitkomsten per sessie cliënten Er zijn vier vrouwelijke cliënten onderzocht in dit onderzoek, cliënt Z., S., P. en N. In dit deel worden de resultaten per cliënt per sessie besproken. De grafiek per sessie laat zien dat cliënt N. gemiddeld elke sessie hoger scoort. Het grootste verschil tussen voor en na de BeeldWaarNeming bespreking is in de eerste sessie te zien. Cliënt Z. scoort na de bespreking van de BeeldWaarNeming in sessie één lager, in sessie twee tot vier scoort zij hoger. Opvallend is dat zij op de algemene lijst veel hoger scoort dan dat zij groeit in de sessies. Cliënt S. scoort elke sessie hoger na de bespreking van de BeeldWaarNeming. Gemiddeld maakt de cliënt een groei door van 0,52. Verder valt op dat de cliënt op alle sessies gemiddeld hoger scoort dan andere cliënten. Cliënt P. scoort per sessie twee keer lager en twee keer hoger, in de algemene afname scoort zij wel hoger. 4.2.4 Uitkomsten per onderwerp cliënten Als er naar de resultaten per onderwerp per cliënt wordt gekeken valt op dat N. bijna op alle onderwerpen positiever op scoort. Lager scoort ze op de thema’s ‘negatieve gedachten’ en ‘autonomie’. ‘Esthetiek’ en ‘voelen’ blijven gelijk bij cliënt N.. Gekeken per onderwerp scoort cliënt Z. bijna overal hoger op. Alleen bij het onderwerp ‘patronen’ is er een achteruitgang, ‘overspoelen’ blijft hetzelfde. Bij cliënt Z. valt op dat ze de onderwerpen ‘tevredenheid’ en ‘esthetiek’ in vergelijking met anderen cliënten lage cijfers geeft. ‘Tevredenheid’ wordt vooraf met een 3,20 en achteraf met een 4,00 gescoord. ‘Handelen’, ‘overspoelen’ en ‘denken’ worden positiever gescoord. Cliënt S. heeft een grote vooruitgang geboekt op het gebied van ‘tevredenheid’, ‘esthetiek’ en ‘negatieve gedachten’. Bij het ‘handelen’ en ‘patronen herkennen’, is er echter lager gescoord. Per onderwerp gekeken valt op dat cliënt P. vooral hoger scoort op ‘verbondenheid’ en ‘negatieve gedachten’. Ook laat de grafiek zien dat ze meer emotioneel overspoeld raakt, minder patronen ziet en zich minder autonoom voelt. ‘Voelen’ wordt heel laag gescoord, voor de afname is dit een 2,6 en daarna een 2,8. ‘Overspoelen’ word in vergelijking met de anderen onderwerpen hoog gescoord.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 27
4.2.5
Vergelijking uitkomsten studenten en cliënten per onderwerp
Astitel
sessie scoren clienten en studenten 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
studenten voor BWN Studenten na BWN Cliënten voor BWN Cliënten na BWN
In de vergelijking van de tabellen is zichtbaar dat cliënten en studenten na de bespreking met de BeeldWaarNeming op de meeste onderwerpen hoger scoren dan voor de bespreking. Op de vraag ‘verbondenheid’ wordt door studenten en cliënten de grootste groei gemeten. Cliënten hebben een groei van 1,19 punten en studenten een groei van 1,30 punten. Ze scoren ook hoger op ‘tevredenheid’ en ‘esthetiek’. Studenten groeien in verhouding meer op deze twee onderwerpen en geven hogere cijfers in vergelijking met cliënten. Op het onderwerp ‘handelen’ en ‘beschrijven’ scoren studenten en cliënten ook positiever, waarbij studenten hier meer groei door maken dan cliënten. Bij studenten is er alleen een daling te zien bij de onderwerpen: ‘voelen’ en ‘overspoelen’ en ‘negatieve gedachten’. Cliënten groeien juist op deze drie onderwerpen. Cliënten laten een daling zien bij de onderwerpen: ‘denken’, ‘patronen’ ‘autonomie’. Op deze onderwerpen laten studenten juist weer een stijging zien.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 28
4.2.6
Vergelijking uitkomsten studenten en cliënten per sessie
8 7 6 5 sudenten voor BWN
4
studenten na BWN
3
cliënten voor BWN
2
cliënten na BWN
1 0
In alle sessies is er een zichtbare groei doorgemaakt door studenten en cliënten. Cliënten maken in de sessies 1 t/m 4 gemiddeld een minder grote groei door dan studenten in sessie 1 t/m 5. Cliënten groeien gemiddeld 0,34 en studenten 0,37. In sessie één en twee is er meer groei bij cliënten en in sessie drie en vier stijgen studenten meer. Cliënten en studenten laten ook in de Voor en Nameting (zie kolom Algemeen) een duidelijke groei zien. In de Voor en Na meting scoren cliënten vooraf 5,34 en achteraf 6,43 wat een groei is van 1,09. Bij studenten word er minder groei aangegeven in deze algemene scorelijst namelijk 0,30. Cliënten maken meer groei door in sessie één in vergelijking met de studenten. In sessie twee laten cliënten de grootste groei zien en scoren zelfs gemiddeld een hoger cijfer dan studenten, dit is opmerkelijk omdat in andere sessies studenten hogere cijfers geven. In de derde sessie laten studenten de grootste groei zien ten opzichte van cliënten die juist de kleinste groei door maken. Studenten geven in sessie vier gemiddeld het hoogste cijfer na de bespreking met de BeeldWaarNeming.
5.
Conclusie
5.1 Is er een verschil in effect van de bespreking met de BeeldWaarNeming tussen cliënten en studenten? Cliënten en studenten scoren gemiddeld na elke sessie hoger op de Waarneming Score Lijst. De scores van de studenten stijgen iets meer en zij geven gemiddeld hogere cijfers op de schaal. Dit valt te verklaren door de verschillende achtergronden van de twee onderzochte groepen. De studenten hebben meer ervaring met het beeldend medium en zijn over het algemeen beter in staat tot ‘gezonde’ reflectie en betekenisverlening. In de uitkomsten per onderwerp zijn ook verschillen op te merken. Opvallend is dat daar waar de scores van de cliënten stijgen, de scores van de studenten juist dalen en andersom. Studenten voelen minder lichamelijke sensaties, raken meer overspoeld en hebben meer negatieve gedachten. De verklaring hiervoor is moeilijk te vinden. Mogelijk is dat studenten een grotere confrontatie kunnen aangaan met wat het werk over hun innerlijk vertelt en daardoor meer overspoelen. Verder kan het zijn dat de studenten tijdens de werkbespreking met de BeeldWaarNeming meer in het denken en reflecteren zitten dan in het navoelen van de handelingen tijdens het beelden “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 29
werken. Daardoor zijn ze zich achteraf minder bewust van het voelen van lichamelijke sensaties. Cliënten voelen zich minder in staat tot reflecteren, het herkennen van patronen en om eigen keuzes te maken. Ella Molenaar Coppens vertelde dat zij dat geen raar effect vond. Doordat de cliënt in het onderzoek extra wordt begeleid in het waarnemen zal dat in het begin aanvoelen als iets waar de cliënt alleen met begeleiding van de therapeut toe in staat is. Studenten maken beelden werk met en zonder begeleiding/opdracht, cliënten daarentegen maken meestal alleen werkstukken tijdens de therapieën. Dus zijn studenten meer leidend in hun beeldend proces dan cliënten. Bij cliënten kan dit een negatief effect oproepen omdat zij in hun beeldend proces minder autonoom zijn. Studenten zijn hier meer autonoom waardoor het eerder een positief effect heeft. Studenten scoorden op de onderwerpen ‘denken’, ‘patronen’ en ‘autonomie’ in vergelijking met cliënten hoger. Dit zou te verklaren zijn doordat de studenten zich competent voelen door de nieuw verworven beeldtaal. 5.2 Welke behoefte is er in het werkveld en onder cliënten en studenten om te werken met een begrippenkader? Zowel de geïnterviewde studenten als therapeuten lijken eenduidig een mening te hebben over het proces van het waarnemen van beeldend werk, ze ervaren dit als de basis van beeldende therapie. Het wordt gezien als middel voor de cliënt om in proces te komen en een belangrijk middel van de therapeut om vanuit te interveniëren. Cliënten bevestigen dit ook door allen de vraag positief te beantwoorden of zij het door hen gemaakte beeldend werk ervaren als een spiegel waarin zij eigen handelingen en gevoel herkennen. Dit sterke geluid laat ons concluderen dat er grote behoefte is naar nader onderzoek binnen dit onderwerp. Interessant is om te zien dat bij de vergelijking van de interviews cliënten vaak de probleemstelling bevestigen die therapeuten tegenkomen tijdens hun werk. Namelijk dat het vaak voorkomt dat cliënten het gevoel kunnen hebben niets in het door hen gemaakte werk te zien totdat zij in de bespreking dieper op het werk in gaan en merken dat er “eigenlijk heel veel in zit”. Hierin komt de behoefte aan het werken met een begrippenkader naar voren. Daarnaast kwam uit de resultaten met de beeldend therapeuten voort dat zij vaak bemerken dat cliënten vastlopen in het waarnemen van hun werk omdat zij vanuit een kritische en oordelende blik kijken. Hierdoor zien zij dat cliënten minder verbonden zijn met hun werkstuk. Uit de interviews die na de BeeldWaarNeming bespreking zijn afgenomen komt duidelijk naar voren dat cliënten en studenten met meer afstand naar hun werk kunnen kijken nadat zij de registers zijn doorgelopen. Door het objectiveren in de nabespreking, kan de cliënt weer opnieuw waarnemen en weer met zichzelf in contact komen zegt een van de beeldend therapeuten hierover. De beeldend docent die is geïnterviewd bevestigd ook dat je door een balans te vinden in afstand en nabijheid je meer van uit jezelf kan kijken en ziet hier het belang voor studenten. Één van de beeldend therapeuten die de BeeldWaarNeming toepast als interventie zegt dat wanneer cliënten zich meer verbonden voelen met hun werkstuk de eigen identiteit en autonomie wordt versterkt. Uit deze resultaten kan geconcludeerd worden dat de behoefte naar een objectiverend middel van de waarneming er is. De behoefte blijkt niet alleen te liggen bij het objectiever waarnemen maar met name hoe dit objectiveren kan leiden tot een meer gedifferentieerde waarneming. De BeeldWaarNeming kan helpend zijn om grijzen te leren zien en minder vanuit eigen kritische oordelen naar een werk te kijken. Een van de geïnterviewde therapeuten die veel met de BeeldWaarNeming werkt, vertelt dat beeldend therapeuten vaak te horen krijgen dat ze interpreteren. Door met de BeeldWaarNeming te werken kunnen bevindingen in het beeldend werk beter worden onderbouwd. Vanuit het Multidisciplinair team wordt beter naar de beeldende therapeut geluisterd, heeft zij gemerkt. Er heerst in de wetenschap ook altijd een behoefte naar “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 30
objectiviteit. Omdat er weinig recht wordt gedaan aan de ervaring is er dus grote behoefte aan een objectivering middel. 5.3 Voegt objectiveren met behulp van de BeeldWaarNeming als interventie iets toe aan ons vakgebied? Door met een begrippenkader te werken is er een beeldtaal van waaruit beeldend therapeuten op een duidelijkere manier kunnen communiceren. Deze heldere communicatie heeft op de gehele therapeutische driehoek invloed. Dit wil zeggen dat zowel de cliënt en therapeut samen beter kunnen communiceren en daarnaast de cliënt en de therapeut individueel het medium beter kunnen verwoorden. Uit de resultaten van ons onderzoek is gebleken dat de eigen waarneming van de therapeut en de cliënt wordt verscherpt door het werken met de BeeldWaarNeming en minder afhankelijk is van eigen referentiekader. Dit creëert een helderder bewustzijn over de overdrachten die in en via de waarneming plaatsvinden. Het hebben van duidelijkere handvaten door het beschikken over een meer universele beeldtaal kan de beeldend therapeut sterker laten staan in het vakgebied. De wetenschap verlangt daarnaast altijd naar een mate van objectiviteit, zodoende is er dus behoefte aan een objectiverend middel. Annette Overberg (2013) vertelt dat beeldend therapeuten vaak te horen krijgen dat ze interpreteren. Door met een duidelijk begrippenkader te werken kunnen bevindingen in het beeldend werk beter worden onderbouwd en ook duidelijker gecommuniceerd worden. Vanuit het Multidisciplinair team wordt er dan ook beter naar de beeldende therapeut geluisterd, heeft Overberg gemerkt. Een ander groot voordeel voor het vakgebied is dat door het werken met een begrippenkader er vast omlijnde begrippen zijn waar vanuit onderzoeken gestart kunnen worden. Er zou minder ‘vaagheid’ kunnen ontstaan binnen ons vakgebied. De resultaten van dit onderzoek kunnen zodoende tot meer beroepsmogelijkheden leiden. Namelijk het versterken van eigen vakgebied door een objectievere toon te slaan. Dat zorgt er voor dat ons vakgebied er sterker voor staat en serieuzer wordt genomen. In termen van wetenschappelijkheid zien wij hier veel mogelijkheden liggen. 5.4 Antwoord op de onderzoeksvraag Welk effect(O) heeft het objectiveren- met behulp van de BeeldWaarNeming van Ella MolenaarCoppens (I)- op de waarneming van het eigen werkstuk van de jongvolwassen cliënt (P)? Vanuit cliënten, studenten en beeldend therapeuten is een eenduidig en krachtig geluid vernomen. Allen zijn het er over eens dat de manier waarop een beeld wordt waargenomen een belangrijk middel is waar een therapeut vanuit intervenieert en waaruit een cliënt in proces komt. Iets dat daarmee centraal staat in ons vak. Uit interviews met cliënten bleek dat zij de interventie als zeer waardevol hebben ervaren en het een bijdrage vinden voor de beeldend therapie. Vanuit de resultaten uit de sessies met de BeeldWaarNeming is te zien dat het objectiveren effect heeft op elk getoetst onderwerp. Dit houdt in dat er na elke bespreking verandering heeft plaatsgevonden. Na de bespreking zijn de cliënten gemiddeld meer tevreden over hun eigen werkstuk en vinden het esthetisch mooier. Het grootst gemeten effect is dat cliënten en studenten meer verbonden zijn met hun werkstuk. Het werkstuk voelt meer eigen en laat iets van zichzelf zien, ook zeggen hun handelingen meer over het eigen Ik. Deze verbinding met het werkstuk wordt in de literatuur beschreven met de begrippen afstand en nabijheid. Wanneer iemand beter leert waarnemen is er een gezondere balans tussen het verstand en gevoel. De cliënt raakt niet overspoeld door wat hij ziet en neemt niet te veel afstand door het vanuit zijn ratio te verklaren (Hamming, 2009). Er is dan evenwicht tussen nabijheid en afstand tot het werk en dus ook met zichzelf (Molenaar-Coppens, 2013). Wanneer er balans is, wordt er meer contact gemaakt met dat wat nodig is om tot een positieve verandering te komen binnen de therapie (Betten, 2003). De cliënt kan dan tot creatieve oplossingen komen (Hänsel, 2010). Het “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 31
feit dat hoger gescoord wordt op ‘verbinding’ laat dus een positieve verandering zien tussen de cliënt en de verhouding die hij heeft met zijn eigen werkstuk. Voor het onderzoek is dit een belangrijk positief effect. Naast het feit dat cliënten in interviews vertellen dat ze over meer beeldtaal beschikken na toepassing van de BWN werd dit ook in de resultaten gemeten. Door het beschikken over eenduidige beeldtaal is er opening tot gesprek over het beeldend werk en kunnen cliënten en therapeuten beter communiceren. De cliënt kan zich bewust worden van eigen waarnemingspatronen en leert zo blokkades te herkennen. Hierdoor zou volgens De Bil (2004) een cliënt minder vastlopen in datgene waar hij normaliter tegen aanloopt. Het doel van het beter leren waarnemen is er voor om te zorgen dat iemand zichzelf en zijn werk ruimer en gedifferentieerder gaat waarnemen zodat de eigen identiteit versterkt wordt (MolenaarCoppens, 2013). Uit de resultaten blijkt dat cliënten minder emotioneel overspoeld raken, meer lichamelijke sensaties voelen en minder negatieve gedachten hebben als ze naar hun werkstuk kijken. Het objectiveren van de waarneming helpt de cliënt vanuit afstand naar zijn werkstuk te kijken en andere invalshoeken te zien (Overberg, 2012). Dit kan leiden tot meer functionele betekenisverlening (Verfaille, 2011).Voor het beeldend proces is het gunstig dat iemand zich los kan maken van de eigen subjectieve gedachten die iemand projecteert op zijn werk. De persoon raakt dan niet vast in het denken, de linker hersenhelft, maar kan zich ook richten op de rechter hersenhelft en kan eerder in de flow geraken (Edwards, 2007). Cliënten zouden door de stimulatie van helder waarnemen creatievere verbindingen kunnen leggen en zo ook tot psychische ontplooiing en groei kunnen komen (Hinz, 2009). Een ander effect is dat de cliënten na de bespreking met de BeeldWaarNeming minder goed op hun eigen werk kunnen reflecteren en hun patronen herkennen. Verder geven de deelnemende cliënten aan minder goed in staat te zijn om keuzes te maken met betrekking tot het door hen gemaakte beeldend werkstuk. Geconcludeerd kan worden dat het effect niet op alle onderwerpen positief is. Het is echter wel aannemelijk dat dit te verklaren valt doordat cliënten, in de beginfase van beeldende therapie of bij de start van de BWN besprekingen, nog niet dermate beschikken over dus danige autonomie dat zij eerst meer zelfstandigheid en veiligheid moeten voelen voordat zij hoger gaan scoren op deze onderwerpen. In contact met Ella Molenaar Coppens over de resultaten bleek dat zij dit een acceptabele uitleg vond (MolenaarCoppens, 2013). Interessant is verder dat de interventie alleen effect had op het moment van toepassing. Het werkstuk wat besproken werd, werd achteraf gemiddeld positiever/gedifferentieerder waargenomen. Dit betekende echter niet dat in de volgende sessie gestart werd met een zelfde cijfer ofwel een meer oordeelvrije waarneming. Geconcludeerd kan worden dat het objectiveren, met behulp van de BeeldWaarNeming verschil oplevert met betrekking tot het waarnemen van het eigen werkstuk. Door het objectiveren ontstaat er vooral meer verbinding tussen de maker en zijn werkstuk. Cliënten hebben zichtbare veranderingen doorgemaakt tijdens de sessies.
6.
Discussie
De interventie (objectiveren) die in onze onderzoeksvraag beschreven staat bleek achteraf breder gedefinieerd te worden. Tijdens de bespreking met de BeeldWaarNeming is immers niet alleen geobjectiveerd, achteraf is in register drie ook juist naar het subjectieve verhaal gevraagd. Enkel gebruik maken van objectiveren is niet voldoende, zo bleek ook uit het interview met Ella Molenaar-Coppens. Juist de verbinding van het objectiveren en subjectiveren van de waarneming maakt dat iemand tot meer evenwicht komt. Wel kwamen we erachter dat het objectiveren in bijna alle gevallen leidt tot een verbeterde subject vorming. De Waarneming Score Lijst, die in het onderzoek gebruikt is om het effect van de bespreking “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 32
met de BeeldWaarNeming te meten, zou in vervolg aangepast kunnen worden. De vraag over lichamelijke sensaties behoeft herformulering’. Dit vanwege het feit dat het in de vraag niet duidelijk wordt of er meer gevoeld wordt tijdens het werken of tijdens de bespreking met de BeeldWaarNeming. Verder heeft de formulering van de vraag over ‘negatieve gedachten’ ervoor gezorgd dat student M. naar eigen zeggen verkeerd gescoord heeft. Zij zou in plaats van een daling een groei doorgemaakt hebben. Deze aanpassing zou er voor zorgen dat over alle studenten genomen negatieve gedachten minder worden in plaats van meer. Om de Waarneming Score Lijst en de resultaten daarvan echt valide en betrouwbaar te maken, kan het ook belangrijk zijn te onderzoeken wat een gezonde score hoogte is. Bij de onderdelen ‘voelen’ en ‘overspoelen’ rijst namelijk de vraag of een hoge score wel een positieve verandering is. Het zou wellicht beter zijn om een gemiddelde score van rond de vijf te halen, zodat er een balans is tussen te veel en te weinig voelen. In de literatuur wordt het balans in gevoel en verstand steeds als belangrijk omschreven (Betten, 2003). De kwaliteit van dit onderzoek was lastig te waarborgen. Vanwege het korte tijdsbestek zijn er niet genoeg personen onderzocht en niet voldoende sessies afgenomen om valide uitspraken te doen. In het geval van bijvoorbeeld 50 personen, had de student M., die de vraag verkeerd begrepen had, een veel minder grote invloed op het resultaat. Ook zou er bij een grotere groep meerdere doelgroepen onderzocht kunnen worden. Verder zouden uitschieters in welke vorm dan ook minder van invloed zijn. Om echt effect te kunnen meten is het nodig om een groep cliënten langere periode te onderzoeken. De effecten zouden dan veel beter zichtbaar worden. Tevens zou wanneer er gewisseld wordt met onderzoekers gekeken kunnen worden naar het belang van de onderzoeker. Het is immers zo dat volgens Frank (1991) de therapeutische relatie voor een groot deel de therapie bepaald. Voor de uitbreiding van ons onderzoek hebben wij aan Annette Overberg en Anika Talkenberger, twee beeldende therapeuten die met de BeeldWaarNeming werken, gevraag of ze bij hun cliënten ook de Waarneming Score Lijst konden afnemen . A. Talkenberger had deze lijst door één cliënt meerdere keren laten invullen. Dit is echter niet op dezelfde manier gebeurd dan bij studenten en cliënten waardoor deze resultaten niet te vergelijken zijn. A. Overberg heeft de Waarneming Score Lijst bij twee cliënten in een sessie laten invullen. Bij deze twee cliënten is ook een verschil te zien tussen de voor en nameting. Echter is het ook hier moeilijk een conclusie te trekken omdat er alleen één sessie per cliënt is afgenomen. 6.1 Aanbevelingen/ nieuwe vragen voor vervolgonderzoek Het zou interessant zijn om in een vervolgonderzoek te kijken naar de invloed die de veranderde waarneming van de cliënt heeft op het beeldend therapeutisch proces. Het onderzoek is namelijk niet direct gericht geweest op het behandelen van deze vraag. Echter veronderstellen wij vanuit onze resultaten dat er zeer waarschijnlijk verandering plaatsvindt in het beeldend proces van de jongvolwassenen. Het zou heel interessant zijn een groep cliënten langer te onderzoeken met daarnaast een controle groep met cliënten van dezelfde doelgroep. Zou de ene groep meer groei doormaken in de beeldende therapie? Het zou interessant zijn om te onderzoeken of de interventie van het objectiveren, wanneer deze verder in een langere tijdsperiode wordt toegepast, ook een groter effect heeft. Tot nu toe bleek dat de interventie alleen op het moment van toepassing verandering teweegbrengt. Zullen cliënten na meerdere sessies ook vanaf het begin van de sessie hoger scoren op de Waarneming Score Lijst? Dus kan er stijging van bijeenkomst naar bijeenkomst plaatsvinden tijdens het doorlopen van de sessies? Een andere interessante vraag zou zijn: Wat zou het toepassen van het afnemen van enkel de door ons ontwikkelde Waarneming Score Lijst kunnen toevoegen binnen creatieve therapie? De lijst is immers ontwikkeld om de groei te meten die de cliënt heeft met betrekking op de verhouding tot zijn eigen werkstuk. Wanneer deze in de praktijk ingezet zou worden, zou de lijst “Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 33
wellicht als diagnose middel voor een ‘gezonde waarneming’ binnen de creatieve therapie kunnen gelden. Een andere laatste vraag die interessant lijkt is: ‘Wat is het belang van het aanleren van beeldtaal bij cliënten en wat heeft het voor invloed op de therapeutische relatie; verbeterd deze door een heldere communicatie’? Een aanbeveling vanuit ons onderzoek zou zijn om de BeeldWaarNeming op te laten nemen in het tweede studiejaar van de opleiding. Alle geïnterviewden waren het er over eens dat het begrippenkader zeer nuttig is voor het vak en voor de professionaliteit. De BeeldWaarNeming zou daarbij langzaamaan kunnen bijdragen aan de helderheid van de taal waarmee creatief therapeuten communiceren.
7.
Nawoord
Met veel enthousiasme hebben wij aan dit onderzoek gewerkt. Er is ruimte geweest om eigen visie en nieuwsgierigheid te verweven met het doel innovatief bezig te zijn voor ons vakgebied. Het onderzoeken heeft ons verscherpt in onze opvattingen over ons vakgebied. Tevens weten wij nu beter hoe wij ons kunnen profileren in ons vakgebied -zowel op grote schaal als binnen onze persoonlijke professionaliteit als beeldend therapeut. Het heeft zowaar ons eigen vakgebied beeldende therapie objectiever laten waarnemen. We hebben buiten onze eigen referentiekaders om gezocht naar antwoorden en daar veel boeiende resultaten voor terug gekregen. We hopen hiermee alle geïnteresseerden in dit onderwerp te hebben geïnspireerd en geënthousiasmeerd. Wij danken alle deelnemers voor hun inzet en bijdrage; door deze mensen hebben wij een breed scala aan bronnen kunnen presenteren. Graag willen wij alle studenten en cliënten die de BeeldWaarNemings besprekingen hebben gevolgd en/of mee hebben gewerkt aan interviews bedanken voor hun bereidwilligheid en enthousiasme. Grote dank gaat uit naar het GGZ Breeburg en Vincent Van Gogh Instituut voor het mede mogelijk maken van ons onderzoek. Speciale dank gaat uit naar Guus van Enckevort en afdeling de Koers. Het onderzoek heeft het ons ontzettend geïnspireerd en heeft ons met veel diverse beeldend therapeuten en andere professionals in contact gebracht, daarom willen we ook hen graag bedanken voor hun tijd en interessante gesprekken. Als laatste willen wij Thijs de Moor bedanken voor het begeleiden van dit onderzoek.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 34
8.
Literatuurlijst
A. Ten Broeke. (2008). Opgeroepen op april 22, 2013, van zelfreflectie maakt neit gelukkig: http://www.kennislink.nl/publicaties/zelfreflectie-maakt-niet-gelukkig Arnheim. (1969). Visual thinking Univirsity of Callifornia Press. Baeten, N. (2007). Beeldende therapie in de forensische . Spinhex en Industrie: Amsterdam. Berge, A. V. (2005). Reflectie, wat is dat? leren in ontwikkeling. 24-27. Betten, H. (2003 8 januari). Luister naar je lichaam. Tijdschrift voor creatieve therapie , p. 11-15. Bil, P. d. (2004). Observeren, rapporteren en interpreteren. Soest: Uitgeverij Nelissen. Boon, T. d., & Geeraeerts, D. (2005). Groot woordenboek van de Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. Bosman, A. M. (2008). Pedagogische wetenschap, koortdansen tussen kunst en kunde. Hilversum: Uitgeverij Eenmalig. Branch, R. W. (2010). cognitieve gedragstherapie voor dummies. Amsterdam: Pearson Education Benelux B.V. Brinkgreve, C. (2009). De ogen van de ander. Antwerpen: Augustus. Csikszentmihalyi, M. (2011). Creativiteit. Meppel: Boom. Damasio, A. (2008). Het gelijk van spinoza. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Dijkstra, J. (1995). Ik zie, ik zie...wat jij niet ziet. Nijmegen: Hogeschool Arnhem Nijmegen. Donk, C. v., & Lanen, B. v. (2011). Praktijkonderzoek in zorg en welzijn. Bussum: Uitegeverij Coutinho . E.Schachtel. (1973). Metamorfose: ontwikkeling van affect, waarneming, aandacht en geheugen. Rotterdam: Lemniscaat. Edwards, B. (2008). Drawing on the right side of the brain. London: HarperCollingsPublishers. Erikson, E. (1968). Identity, youth and crisis. New York: W.W. Norton Company. Evelein, F. (2007). Flow in kunsteducatie, leren oefenen in flow. Kunstzone , p 3. G.T. Ainsworth-Land, B. (1992). Break-point and Beyond. New York: Harper Business. Gieben, R. (1997). Als een vriend er bij zijn. tijdschrift voor creatieve therapie , p 3. Goldstein, E. B. (2008). Wahrnehmungspsychologie, der Grundkurs. Heidelberg: Spektrum. Goos, I. (1996). De brugfunctie van symbolen. In E. J. Caro de Bruijn, Symbolen in de creatieve therapie (pp. 52-61). Utrecht: NVKT. Gregersen, F. &. (1985). Videnskab og lidenskab. Om humanioras videnskabsteori, videnssociologi, videnskabshistorie og samfundsmæssighed. København: Tiderne Skift. Haas, N. d. (2008). Training en therapie. Opgeroepen op april 22, 2013, van www.nouddehaas.nl Hamming, J. (2009). Gevoelens in beeld, de therapeutische kracht van beelden en beeldend werk bij het stimuleren van het mentaliserende vermogen. Tijdschrift voor vaktherapie, jaargang 5, nr3. , 9-15. Hänsel, Y. R. (2010). Surface and Symbol, beeldwaarneming bij persoonlijkheidstoornissen. Hogeschool Arnhem Nijmegen. Havelaar, R. (2006, december 13). Student leerd minder uren omdat hij werkt. De Volkskrant , p. 13. Hermans, H. (2006). Dialoog en misverstand. Amsterdam: Boom-Nelissen. Hinz, L. (2009). Expressieve Therapies Continuum. New York: Routledge.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 35
Hopman, M. (1995). Creativiteit onder druk. Zwollen/Kampen: Hogeschool Constatijn Huygens. Huyskens, W. M. (2011). I. Brand-id, inspiratie boek voor creatief denken. Zaltbommel: Thema. Itten, J. (2008). Kleurenleer. Utrecht: Tirion Creatief. Lehrer, J. (2012). Hoe creativiteit werkt. Amsterdam: Business Contact. Linehan, M. (2002). Dialectische gedragstherapie bij Bordeline persoonlijkheidsstoornis. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V. Luttikhuis, C. (2012). MOVE. lesmateriaal M.F.Delfos. (2005). Ontwikkeling in vogelvlucht. Amsterdam: Harcourt. Klein, B. (2013, Maart 18). (E. Peskens, Interviewer)
Knippenbergh, M. (2013, Februari 10). (M. Meijburg, Interviewer) Kremers, M. (2013, Februari 12). (M. Meijburg, Interviewer) Meerman, A. (1996). Vergeten Symbolen. In C. d. Bruijn, E. jongman, m. v. Werf, & R. Wilbers, Symbolen in de creatieve therapie (pp. 25-36). Utrecht: NVKT. Meffert, S. (2013, April 15). (E. Peskens, & R. Koedijk, Interviewers) Mieras, M. (2011, December 24). Er gaat niets boven hutten bouwen. Trouw , p. 25. Molenaar-Coppens, E. (2013, Mai 22). BeeldWaarNeming. (L. Ellwart, & M. Meijburg, Interviewers) Molenaar-Coppens, E. (1996). Krom en recht - De Kromme en de Rechte als symbool. In C. d. Bruin, E. Jongman, M. v. Werf, & R. Wilbers, Symbolen in de creatieve therapie (pp. 37-51). Utrecht: NVKT.
Mutsaarts, M. (2013, Januari 29). (E. Peskens, Interviewer) Overberg, A. (2013, April 3). BeeldWaarNeming. (R. Koedijk, & E. Peskens, Interviewers) Overberg, A. (2012). Concreet en Suggestie. Nijmegen. Lesmateriaal Overberg, A. (2012). Waarnemen: betekenis en belang. Nijmegen. Lesmateriaal P. Fonagy, J. A. (2008). Mentaliseren in de klinische praktijk. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwerzijds. Perlz, F. (1973). The Gestalt Approach and Eye Witness to Therapy. Palo Alto: Science & Behavior Books. Polet, S. (1996). De creatieve factor. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Schoenmaker. (2008). Hoe vaak komen psyschische problemen bij jeugd voor. Opgeroepen op mei 23, 2013, van van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-enziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-leven/psychisch-functioneren/psychischfunctioneren-jeugd/hoe-vaak-komen-psychische-problemen-bij-jeugd-voor/ Schweizer, C. (2009). Handboek Beeldende Therapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Sesink, E. (2006). Basisverpleegkunde. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Smeijsters, H. (2008). Handboek creatieve therapie. Bussum: uitgeverij coutinho.
Smits, M. (2013, April 10). (E. Peskens, Interviewer) Vandereycken, W. C. (2008). Handboek psychopathologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Verfaille, M. (2011). Mentaliseren in beeldende vaktherapie. Apeldoorn: GarantUitgevers n.v. Verhofstadt-Deneve, L. (1998). Zelfreflectie en persoonsontwikkeling. Leuven/ Amersfoort: Acco. Wertheim-Cahen, T. (1991). Getekend bestaan . Utrecht: ICODO. Winnicott, D. (1971). Playing and reality. London: Penguin books.
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 36
Ykema, F. (2002). Het Rots en Water perspectief. Amsterdam : SPW.
9.
Bijlagen
9.1
Bijlagen 1: BeeldWaarNemingslijst
Scorelijst BeeldWaarNeming benoemingsapparaat in beeld specifieke termen, © Ella Molenaar-Coppens. Doelgroep Persoonlijkheidsstoornissen, toepassing A.Overberg 2011. Materiaal en opdracht Datum
Register 1a fundamentele beeldelementen VORM PUNT LIJN VLAK KLEUR Beweging/Handeling
Register 1b samengestelde beeldelementen Richting Herhaling Ritme Voorstelling Dimensie Ruimtegebruik Ruimte uitbeelding Ruimte en beweging Standpunt Schema Structuur (ordening) Compositie (vormgeving)
Register 2 Handelingen in het materiaal: Omschrijven in werkwoorden. DenkenVoelen-Doen. Schriftuur. Appèlwaarden. Verband handeling en vorm.
Register 3 Concreet/suggestie: Concreet Objectief Suggestie / verhaal Subjectief
Register 4a Vormcontrasten Vormcontrast Krom/recht, Klein / groot, Hol / Bol, licht / donker Richting contrast Horizontaal/verticaal Middelpuntvliedend/ zoekend Stralend / spiralend Kleurcontrast Complementair Kwaliteit /
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 37
kwantiteit Koud / warm Ritmecontrast Op en af / Sterk en zwak / Lang en kort Materiaalcontrast Ongevormd Voor gestructureerd Gestructureerd
Register 4b Vormrelaties: Manifestatie: Terugtrekken, Aanpassen, Bijdragen, Controleren, Overweldigen
Integratie: On - Over Gedifferentieerd, Versmolten, Geïntegreerd W el of niet verbonden
Congruentie: W el of niet Congruent
Spanning: Onder – Over of spanning, Slap, Kalm, Cyclisch
Harmonie: These, Antithese of Synthese
Focus Gecentreerd, Diffuus, Verspreid.
Register 5 Stijlen: Experimenteel
↓↑
Formeel ↑↓ Figuratief / Abstract Grafisch Symbolisch Schematisch Chaotisch Impressies Expressief Anekdotisch Schetsmatig
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 38
9.2
Bijlagen 2: Waarnemingsscorelijst
WAARNEMINGS SCORE LIJST Naam: Datum: Bijeenkomst: Voor bespreking / Na bespreking/Algemeen Probeer de vragen zo eerlijk mogelijk te beantwoorden op de schaal van 1 tot 10. Wanneer je wilt antwoorden met absoluut nee, vul dan een 1 in. Wanneer je een absoluut Ja wilt antwoorden een 10. Omcirkel het cijfer wat je geeft met je pen of potlood. VRAAG 1 Tevredenheid Ik ben tevreden over mijn werkstukken. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 2 Esthetiek Ik vind mijn werkstukken mooi. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 3 Handelen Mijn handelingen in het beeldend werken zeggen iets over mezelf. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 4 Voelen Ik ben bewust van mijn lichamelijke sensaties tijdens het beeldend werken. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 5 Emotioneel overspoeld Ik heb word niet overspoeld door emoties als ik mijn werkstukken waarneem. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 6 Verbondenheid Mijn werkstukken voelen ‘eigen’. Ze laten iets zien van mijzelf. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 7 Denken Vanuit mijn verstand kan ik op mijn werkstukken reflecteren. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 8 Negatieve gedachten Ik heb geen negatieve gedachten als ik naar mijn werkstukken kijk.
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 39
Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 9 Patronen Ik herken vaste patronen in mijn denken, voelen, handelen. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 10 Beschrijving Ik beschik over voldoende beeldtaal om mijn werkstukken te beschrijven. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 -------------------------------------------------------------------------------------------------------VRAAG 11 Autonomie Ik ben in staat keuzes te maken in het beeld dat ik maak. Nee 1........2……….3…………4……….5……….6…………7…..…..8………..9……...10 --------------------------------------------------------------------------------------------------------
Ja
Ja
Ja
Ja
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 40
9.3
Bijlagen 3: Resultaten studenten
S.A. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
S.A. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
L. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 41
L. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
W. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
W. per sessie 10 8 6 4 2
Voor BWN Na BWN
0
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 42
L.S. per onderwerp 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
Voor BWN Na BWN
L.S. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
F. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 43
F. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
M. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
M. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 44
9.4
Bijlagen 4: Resultaten cliënten
Z. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
Z. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
N. per onderwerp 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
Voor BWN Na BWN
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 45
N. per sessie 10 8 6 4
Voor BWN
2
Na BWN
0
S. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
S. per sessie 10 8 6 4 2
Voor BWN Na BWN
0
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 46
P. per onderwerp 10 8 6 4 Voor BWN
0
Na BWN
Tevredenheid Esthetiek Handelen Voelen Overspoelen Verbondenheid Denken Neg. gedachten Patronen Beschrijving Autonomie
2
P. per sessie 10 8 6 4 2
Voor BWN Na BWN
0
“Gereedschap voor het oog” – Esther Peskens Marloes Meijburg Rosalie Koedijk Lilly Ellwart – Juni 2013 47