De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op het bepaalde in artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2007; b e s l u i t: vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2009 (Verordening parkeerbelastingen 2009) Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven; c. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; d. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven: a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Artikel 3 Belastingplicht 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. 2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt: a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen; b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat: 1e. indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
1 - -
2e.
3.
4.
indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van: a. degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen; b. degene die het voertuig geparkeerd heeft op een parkeerplaats en in het bezit is van een geldige en behoorlijk leesbare gehandicapten parkeerkaart (GPK) en deze op een goed zichtbare plaats achter de voorruit van het voertuig heeft aangebracht; c. degene die het voertuig heeft geparkeerd in het gedeelte van het betaald parkeergebied dat wordt aangeduid als Zone “E”, voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf, overeenkomstig het Besluit parkeerschijf van 15 december 1997 (Staatscourant 245/1997), waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen en de toegestane parkeerduur van maximaal 1 uur niet is verstreken. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel. Artikel 5 Wijze van heffing 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel door middel van parkeerapparatuur. In de tarieventabel is vermeld in welk deel van de gemeente welke wijze van heffing van toepassing is. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften. 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. Artikel 7 Termijnen van betaling 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. 3. Een naheffingsaanslag dient te worden betaald binnen 3 weken na ontvangst van de ter zake toegezonden acceptgirokaart. Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.
2 - -
Artikel 9 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling 1. Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, kan aan het voertuig ook een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. 2. Het college wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast. 3. Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het voertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld. Artikel 10 Kosten 1. De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 51,05; 2. De kosten voor het overbrengen van het voertuig naar de bewaarplaats bedragen: a. basistarief/voorrijkosten : € 75,00 incl. BTW; b. overbrengkosten: € 60,87 incl. BTW. 3. De kosten van het bewaren van een voertuig bedragen: a. € 40,51 incl. BTW voor het eerste etmaal of een gedeelte daarvan; b. € 7,11 incl. BTW voor elk volgend eetmaal of een gedeelte daarvan. 4. Indien de eigenaar c.q. rechthebbende van een voertuig het voertuig verwijdert voordat met de overbrenging een aanvang wordt gemaakt, bedragen de kosten verbonden aan de voorbereiding van de overbrenging € 75,00 incl. BTW. 5. Het bedrag van de ingevolge het tweede en derde lid in rekening te brengen kosten wordt bij beschikking vastgesteld. Artikel 11 Kwijtschelding Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 12 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen. Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De ‘Verordening parkeerbelastingen 2008’ van 18 december 2007 en de daarbij behorende tarieventabel worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening parkeerbelastingen 2009’.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
3 - -
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op het bepaalde in artikel 228 van de Gemeentewet; b e s l u i t: vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2009 (Verordening Precariobelasting 2009).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van de verordening en tarieventabel wordt verstaan onder: a. een jaar: een kalenderjaar; b. een kwartaal: een kalenderkwartaal; c. een maand: een kalendermaand; d. een week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen; e. dag: een periode van 24 uren, aanvangende te 00.00 uur, of een gedeelte daarvan; f. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben; g. commerciële doeleinden: activiteiten met het doel uiteindelijk winst te behalen; h. niet commerciële doeleinden: activiteiten vanuit charitatieve, sociaal maatschappelijke of hobbymatige beweegredenen, zonder dat daarbij het behalen van persoonlijke winst uitgangspunt is; g. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam “precariobelasting” wordt een directe belasting geheven, overeenkomstig hetgeen in de volgende artikelen is bepaald, ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond. Artikel 3 Belastingplicht De belasting wordt geheven van degene van wie dan wel ten behoeve van wie, voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen. Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief De precariobelasting wordt geheven aan de hand van en naar de maatstaven en tarieven zoals opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Artikel 5 Berekening van de precariobelasting 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 wordt voor de berekening van de precariobelasting een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt. 2. Indien een tarief per oppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de horizontale projectie van de voorwerpen, tenzij anders bepaald. 1
3.
4.
5.
6. 7.
Indien een tarief per frontoppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de verticale projectie van de voorwerpen, tenzij anders bepaald. De oppervlakte van andere dan rechthoekige voorwerpen wordt gesteld op het product van de twee aangrenzende zijden van een om het voorwerp geplaatste denkbeeldige rechthoek. Indien in de tarieventabel voor het hebben van voorwerpen meerdere tijdsgebonden tarieven zijn opgenomen, is voor de berekening van de precariobelasting het tarief van toepassing dat aansluit bij een ter zake door de gemeente verleende vergunning, ontheffing of instemming. In gevallen waarin geen vergunning, ontheffing of instemming is verleend geldt het jaartarief. Open ruimten tussen op gemeentegrond geplaatste voorwerpen worden voor de berekening van de belasting mede geacht in gebruik genomen te zijn. Indien op grond van de tarieventabel meer dan één tarief toegepast zou kunnen worden, wordt de aanslag berekend naar het hoogste tarief.
Artikel 6 Belastingtijdvak 1. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. 2. Indien het belastbare feit zich heeft voorgedaan gedurende een gedeelte van het kalenderjaar is, in afwijking van het eerste lid, het belastingtijdvak gelijk aan een maand, week of dag, met dien verstande dat ook heffing voor elk belastbaar feit afzonderlijk kan plaats vinden. Artikel 7 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van; a. voorwerpen ten behoeve van percelen, waarvan de gemeente krachtens eigendom, bezit of beperkt recht de genothebbende is, met uitzondering van die percelen welke aan derden zijn verhuurd; b. voorwerpen welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd; c. het hebben van voorwerpen ten dienste van het wegverkeer, zoals wegwijzers en soortgelijke voorwerpen van de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond, A.N.W.B. en van daarmee op een lijn te stellen lichamen; d. het hebben van brievenbussen en telefooncellen (1 per 5.000 inwoners), voor zover de afzonderlijke aantallen daarvan niet boven een wettelijke verplichting tot plaatsing komen; e. het hebben van voorwerpen of werken, welke noodzakelijk voor de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak, door het rijk, de provincie, de gemeente of door de waterschappen, zijn aangebracht of geplaatst; f. het hebben van voorwerpen uitsluitend gebezigd voor een weldadig doel, ten dienste van een kerkgenootschap of ten dienste van door het rijk gesubsidieerde bijzondere scholen; g. het innemen van gemeentegrond, indien de verordening op de heffing en invordering van marktgelden van toepassing is; h. het hebben van borden, zuilen en dergelijke, aangebracht door of vanwege politieke partijen, bevattende uitsluitend verkiezingspropaganda; i. een vak van een reclamebord of zuil in gebruik bij en ten dienste van de gemeente voor het aanbrengen van stadsplattegronden; j. het innemen van gemeentegrond, indien hiervoor een pachtsom in rekening wordt gebracht dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen; k het hebben van afvoerbuizen van hemelwater welke aan een gebouw zijn aangebracht.
2
l.
het hebben van bloembakken, plantenbakken aan de gevel, voorzien van planten en of bloemen en uitsluitend gebezigd ten behoeve van opluistering, sfeer of versiering waarbij de bak niet groter is dan 0,5 m2 horizontaal geprojecteerd.
Artikel 8 Wijze van Heffing De belasting wordt geheven bij wege van aanslag dan wel door middel van een gedagtekende kennisgeving. Artikel 9 Termijn van betaling 1. De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde betalingstermijn. Artikel 10 1. 2.
3.
4.
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaartarieven geheven precariobelasting De naar jaartarieven geheven precariobelasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Indien het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar en het hebben van voorwerpen aanvangt in de loop van het tijdvak, beloopt de belasting zoveel twaalfden van het over een jaar te betalen bedrag als er na het aanvangstijdstip nog volle maanden van het tijdvak resteren. Indien het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar en de voorwerpen zijn verwijderd voor het verstrijken van het belastingtijdvak, wordt op aanvraag van de belastingplichtige naar evenredigheid ontheffing verleend voor zoveel twaalfden van het over een jaar te betalen bedrag na de verwijdering resterende volle maanden van het belastingtijdvak, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven.
Artikel 11
Ontstaan van de belastingschuld voor de niet in artikel 10 genoemde gevallen Andere precariobelasting dan die bedoeld in artikel 10 is verschuldigd bij aanvang van het belastbaar feit, tenzij deze over een belastingtijdvak wordt geheven.
Artikel 12 Kwijtschelding Bij de invordering van de precariobelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 13 Nadere regels Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de precariobelasting.
Artikel 14
Inwerkingtreding en citeertitel 3
1.
2. 3. 4.
De 'Verordening precariobelasting 2008’ vastgesteld op 16 december 2007, wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich hebben voorgedaan voor de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening precariobelasting 2009'.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
4
Tarieventabel behorende bij de ‘verordening precariobelasting 2009’ HOOFDSTUK
RUBRIEK
MAAT
TIJDVAK
TARIEF
Per m²
dag
€
0,25
1. Bouw- en onderhoudswerken 1.1.1
Voor het plaatsen of doen opslaan
1.1.2
van bouwmaterialen, grond, keten,
week
€
1,00
1.1.3
loodsen, bouwwerktuigen en al wat
maand
€
4,30
verder bij bouwwerken nodig is. 1.2.1
Voor het plaatsen of doen opslaan
dag
€
0,80
1.2.2
van bouwmaterialen, grond, keten,
week
€
5,35
1.2.3
loodsen, bouwwerktuigen en al wat
maand
€
22,45
dag
€
10,70 58,85
Per m²
verder bij bouwwerken nodig is, op een voor het betaald parkeren gereserveerde plaats. Stuk
1.3.1
Voor het bezetten van openbare
1.3.2
gemeentegrond met een container
week
€
1.3.3
voor afvoer van bouwmaterialen,
maand
€ 214,20
dag
€
puin, e.d. Stuk
21,20
1.4.1
Voor het bezetten van openbare
1.4.2
gemeentegrond met een container
week
€ 106,00
1.4.3
voor afvoer van bouwmaterialen,
maand
€ 318,00
maand
€
6,95
jaar
€
18,20
jaar
€
7,00
puin, e.d., op een voor het betaald parkeren gereserveerde plaats. 2. In gebruik genomen gronden 2.1.1
Voor het gebruik of genot van grond
2.1.2
als terras voor cafés, restaurants,
Per m²
lunchrooms en dergelijke inrichtingen. Het terras bestaat uit het geheel van stoelen, tafels, banken parasols, windschermen etc. 2.2.1
Voor het hebben van een
Per
windscherm, heg, hek, afrastering of strekkende dergelijk voorwerp.
meter
5
dag
€
standplaats voor commerciële
week
€
5,35
doeleinden, zoals verkoop of het
maand
€
21,40
Per m²
dag
€
0,25
Per bak
jaar
€ 188,00
Stuk
2.3.1
Voor het innemen van een
2.3.2 2.3.3
Per m²
1,00
verrichten van werkzaamheden tegen betaling; 2.4.1
Voor het innemen van een standplaats voor niet-commerciële doeleinden.
2.5.1
Het hebben van vuilnislaadbakken op openbare gemeentegrond. Voor het hebben van een
2.6.1
telefooncel:
jaar
€ 188,00
2.6.2
a. voor een enkel telefooncel
jaar
€ 374,00
2.6.3
b. voor een tweevoudige telefooncel
jaar
€ 563,00
c. voor een drievoudige telefooncel.
Voor het plaatsen van, wagens,
Stuk
Per
2.7.1
aanhangwagen, boten, boottrailers,
1ekwartaal:
€
18,75
2.7.2
handwagens, carriers, containers,
4ekwartaal:
€
18,75
2ekwartaal:
€
69,60
€
69,60
caravans en kampeerwagens 2.7.3 2.7.4
(campers) uitgezonderd
e
motorrijtuigen in de zin van de Wet
3 kwartaal:
op de motorrijtuigenbelasting 1966 buiten de daartoe in het bijzonder aangewezen terreinen. Stuk
Per
2.8.1
Voor het plaatsen van tractoren,
1ekwartaal:
€
18,75
2.8.2
bestemd voor het te water laten van
4ekwartaal:
€
18,75
2ekwartaal:
€
69,60
€
66,60
vaartuigen vanaf boottrailers of 2.8.3 2.8.4
andersoortige aanhangwagens
e
buiten de daartoe in het bijzonder
3 kwartaal:
aangewezen terreinen en voor zover zij geen kenteken voeren voor motorvoertuigen overeenkomstig de Wegenverkeerswet 1994.
6
3. Onderdelen van onroerend goed 3.1.1
Voor het hebben van een
Per m²
jaar
€ 14,50
Per m²
jaar
€ 14,50
Per
jaar
€
13,40
jaar
€
21,40
Stuk
jaar
€
13,40
Stuk
jaar
€
21,40
Stuk
jaar
€
32,10
Per m²
jaar
€ 37,45
gebouwde luifel, overkapping, uitbouw of verbouwing en dergelijke, zijnde onderdelen van onroerende zaken. 3.2.1
Voor het hebben van een zonnescherm, markies of zonnezeil zonder reclame-uiting.
4.
Aankondiging en reclamedoeleinde Voor het hebben van een verwijsof reclamebord, uithangbord, letteropschrift, letterreclame, gerekend naar de grootste frontoppervlakte van het voorwerp:
4.1.1
a. indien het voorwerp niet van verlichting is voorzien;
4.1.2
b. indien het voorwerp wel van verlichting is voorzien.
½ m² Per ½ m²
Voor het hebben van een lamp of lantaarn; 4.2.1
a. indien het voorwerp niet van een reclame-uiting is voorzien;
4.2.2
b. indien het voorwerp wel van een reclame-uiting is voorzien.
4.3.1
Losstaande borden voorzien van een reclame-uiting, aankondiging of aanwijzing.
4.4.1
Etalage, uitstalkast, vitrine of een dergelijk voorwerp gerekend naar de grootste frontoppervlakte van het voorwerp:
7
4.5.1 Voor het hebben van een
Per m²
jaar
€ 25,15
Per stuk
jaar
€ 32,15
Per m²
half jaar
€ 18,70
Stuk
jaar
€ 37,40
Per m²
jaar
€ 37,40
Stuk
jaar
€ 214,00
Stuk
jaar
€
zonnescherm, markies of zonnezeil voorzien van een reclame-uiting of aankondiging. 4.6.1
Voor het hebben van voorwerpen met een reclame-uiting, aankondiging, aanwijzing of als zodanig bedoelde vorm, op of boven gemeentegrond indien hiervoor niet in de hiervoor genoemd tarieven, 4.1 tot en met 4.4, is voorzien.
5.
Uitstallingen en toestellen
5.1.1
Uitstallen van goederen langs de gevel.
5.2.1
Voor het hebben van weeg- en/of meettoestellen.
5.3.1
Voor het hebben van een automatisch verkooptoestel, speeltoestel, of een toestel van gelijksoortige aard.
6.
Benzinepompinstallaties Voor het hebben van een installatie voor de levering van benzine of andere motorbrandstoffen, olie, lucht of water,
6.1.1
a. voor het aftappunt (met toebehoren) voor motorbrandstof
6.1.2
b. voor een verplaatsbaar aftappunt (met toebehoren) voor motorbrandstof of olie
8
48,20
6.1.3
c. voor een aftappunt (met
Stuk
jaar
€
48,20
Stuk
jaar
€ 133,90
Stuk
jaar
€ 214,30
jaar
€
14,50
jaar
€
21,40
toebehoren) voor lucht en water d. voor een benzine- of olietank (met toebehoren): 6.1.4
1. indien de inhoud is minder dan 4.000 liter;
6.1.5
2. indien de inhoud is 4.000 liter of meer.
6.2.1
Luifel, overkapping benzinestation Per m²
7
Overigen
7.1
Voor het hebben van voorwerpen
Per stuk
op of boven gemeentegrond indien hiervoor niet in de hiervoor genoemd tarieven, 1.1 tot en met 6.2.1 is voorzien.
Behorende bij het raadsbesluit van 16 december 2008 tot vaststelling van de “Verordening precariobelastingen 2009”. de griffier,
de voorzitter
9
TOELICHTING OP DE OMSCHRIJVING ZOALS OPGENOMEN IN DE TARIEVENTABEL 2008 De indeling draagt bij aan de praktische uitvoerbaarheid van de verordening en heeft in de meeste gevallen een relatie naar de uitvoerende afdelingen binnen de gemeente.
HOOFDSTUK 1; BOUW EN ONDERHOUDSWERKEN In dit hoofdstuk wordt het in gebruik nemen van gemeentegrond voor met name bouwactiviteiten middels de precariobelasting geregeld zoals het plaatsen van hekwerken, opslaan van bouwmateriaal, plaatsen van steigers etc.. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het in gebruik nemen van gronden, andere dan betaald parkeren plaatsen en gemeentegrond die wordt ingezet als betaald parkeren plaats. Bij de tariefstelling wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsen bestemd voor betaald parkeren en overige gronden. Voor het innemen van gronden die bestemd zijn als betaald parkeren plaats wordt aansluiting gezocht bij de tarieven zoals die gelden bij de parkeerbelasting. De heffingsmaatstaf is vierkante meters. In paragraaf 1.3 en 1.4 wordt specifiek ingegaan op het in gebruik nemen van gemeentegrond door middel van het plaatsen van containers bestemd voor bouwafval. Deze containers worden doorgaans via een aantal leveranciers gehuurd door particulieren. Daarbij wordt eveneens onderscheid gemaakt tussen het in gebruik nemen van gronden, andere dan betaald parkeren plaatsen en gemeentegrond die wordt ingezet als betaald parkeren plaats. Bij de tariefstelling wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsen bestemd voor betaald parkeren en overige gronden. Voor het innemen van gronden die bestemd zijn als betaald parkeren plaats wordt aansluiting gezocht bij de tarieven zoals die gelden bij de parkeerbelasting. In de praktijk betekent dat meestal twee betaald parkeren plaatsen nodig zijn om de container te plaatsen en te gebruiken (rijplank ten behoeve van de afvoer van bouwafval). Daarnaast wordt bij het innemen van een betaald parkeren plaats aansluiting gezocht bij een gemiddelde bezettingsduur van 5 uur per dag. De heffingsmaatstaf is bepaald op stuks, in casu per container. Gedachte hierbij is dat de belasting wordt opgelegd bij de verhuurder van de container. De verhuurder geeft aan de gemeente door waar een container geplaatst wordt en hoelang die ter plaatse blijft.
HOOFDSTUK 2; IN GEBRUIK GENOMEN GRONDEN In dit hoofdstuk wordt het in gebruik nemen van gemeentegrond anders dan voor bouwactiviteiten. In de paragrafen 2.3 en 2.4 wordt onderscheid gemaakt tussen het innemen van een standplaats voor commerciële doeleinden en voor niet commerciële doeleinden. Met commerciële doeleinden wordt bedoeld dat de gebruiker van de kraam handel drijft met het uiteindelijke doel winst te behalen. De gebruikers zijn over het algemeen beroepsmatig geëngageerd. Met niet-commerciële doeleinden wordt bedoeld dat de gebruiker van de kraam vanuit charitatieve, sociaal maatschappelijke of hobbymatige beweegredenen de kraam bemand, zonder daarbij het behalen van persoonlijke winst als uitgangspunt te nemen.
10
Wanneer een markt, braderie of straatfeest wordt gehouden waarbij met de standplaatshouders is afgesproken dat alle behaalde opbrengst, na aftrek van kosten, ten goede komt aan een bepaald sociaal maatschappelijk doel, dan is sprake van niet-commerciële doeleinden. Het kan dus voorkomen dat op een jaarmarkt zowel kramen worden ingenomen die onder paragraaf 2.3 worden belast, als kramen die onder paragraaf 2.4 van de tarieventabel belast dienen te worden. Bij de hoofdstukken 3 tot en met 6 is geen toelichting aanwezig. HOOFDSTUK 7; KABELS EN LEIDINGEN In dit hoofdstuk wordt het in, op of boven gemeentegrond houden van kabels en leidingen behandeld. Alle leidingen in gemeentegrond kunnen in principe in de heffing worden betrokken voor zover er geen belemmeringen zijn die zijn vastgelegd in overeenkomsten met de eigenaren van de netwerken, of middels een wettelijke vrijstelling buiten de heffing blijven. Nutsvoorzieningen kunnen wellicht in de heffing worden betrokken voorzover er geen belemmeringen zijn. Op basis van ervaringen binnen gemeenten elders en jurisprudentie ligt er thans een voorstel tot wetswijziging voor afschaffing van het heffen van precariobelasting op kabels en leidingen. Dit jaar wordt het nog wel in de verordening opgenomen, maar niet toegepast in afwachting van deze wetswijziging.
11
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 224 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2009. (Verordening toeristenbelasting 2009). Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. college: het college van burgemeester en wethouders; b. vakantieonderkomens: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden; c. mobiele kampeeronderkomens: tenten, vouwwagens, kampeerauto's, toercaravans en soortgelijke voertuigen welke bestemd zijn dan wel gebezigd worden als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden; d. vaste jaarplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een jaar hebben van een zelfde mobiel kampeeronderkomen, stacaravan of vakantieonderkomen, dat doorgaans na afloop van het jaar niet wordt verwijderd; e. vaste seizoenplaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een seizoen hebben van een zelfde mobiel kampeeronderkomen, stacaravan of vakantieonderkomen, dat doorgaans na afloop van het seizoen niet wordt verwijderd en waarin het gedurende de winterperiode niet toegestaan is te overnachten; f. seizoenplaats: een terrein of terreingedeelte waar gedurende het seizoen hetzelfde mobiele kampeeronderkomen is geplaatst en dat na afloop van het seizoen wordt verwijderd; g. toeristische plaats: een terrein of terreingedeelte dat bestemd is voor het gedurende een jaar of seizoen plaatsen van steeds wisselende mobiele kampeeronderkomens. Artikel 2 Belastbaar feit Ter zake van het houden van verblijf met overnachtingen binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.
1
Artikel 3 Belastingplicht 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen. 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt. Artikel 4 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf: 1. door degene, die: a. als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van ouden van dagen verblijft; b. verblijf houdt in een gemeubileerde woning indien hij ter zake van het verblijf in of het ter beschikking houden van die woning forensenbelasting is verschuldigd; 2. van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers. Artikel 5 Maatstaf van heffing De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen. Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing 1. Het aantal personen dat heeft overnacht, wordt met betrekking tot: a. mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens op huurgrond en stacaravans op vaste jaarplaatsen bepaald op 2,5; b. mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens op huurgrond en stacaravans op vaste seizoenplaatsen bepaald op 2,5; c. mobiele kampeeronderkomens op seizoenplaatsen bepaald op 2,6. 2. Het aantal malen dat wordt overnacht, wordt met betrekking tot: a. de door lid 1, sub a, bedoelde personen bepaald op 58; b. de door lid 1, sub b, bedoelde personen bepaald op 58; c. de door lid 1, sub c, bedoelde personen bepaald op 54. 3. Het aantal mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens op huurgrond en stacaravans als bedoeld in het eerste lid sub. a, b en c, wordt vastgesteld op het aantal mobiele kampeeronderkomens, vakantieonderkomens en stacaravans welke door de belastingplichtige bij aangifte uit de verhuuradministratie zijn opgegeven, dan wel blijken. Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing In afwijking van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedaan verzoek de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijk aantal overnachtingen. Artikel 8 Belastingtarief Het tarief bedraagt per persoon per overnachting € 1,20. Artikel 9 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2
Artikel 10 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 11 Termijnen van betaling 1. De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van de aanslag. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn. Artikel 12 Kwijtschelding Bij de invordering van de toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 13 Aanmeldingsplicht De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet. Artikel 14 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de toeristenbelasting. Artikel 15 Registratieplicht 1. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden verblijfhoudenden te registreren in een daarvoor bestemd en door gemeente verstrekt nachtverblijfregister. 2. Het college stelt genoemd nachtverblijfregister kosteloos beschikbaar. 3. Het college kan nadere regels geven omtrent de inrichting en gebruik van het nachtverblijfregister. 4. De verplichting als bedoeld in de voorgaande leden geldt niet als de belastingplichtige geen gebruik maakt van de opteermogelijkheid als bedoeld in artikel 7. Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening toeristenbelasting Bergen 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. De verordening wordt aangehaald als “Verordening toeristenbelasting 2009”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
3
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 december 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 224 van de Gemeentewet: besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van watertoeristenbelasting 2009 (Verordening watertoeristenbelasting 2009).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. college: het college van burgemeester en wethouders; b. vaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebezigd voor vakantie- of andere recreatieve doeleinden; c. lengte: de lengte over alles; d. vaste ligplaats; een ligplaats die naar plaatselijk gebruik, zulks ter beoordeling van het college, is bestemd voor het regelmatig afmeren of ter anker leggen van een zelfde vaartuig gedurende een periode van ten minste een maand; e. niet vaste ligplaatsen: een ligplaats die naar plaatselijk gebruik, zulks ter beoordeling van het college, is bestemd voor het regelmatig afmeren of ter anker leggen van verschillende vaartuigen gedurende een periode van ten hoogste één maand per vaartuig; f. etmaal: een aaneengesloten tijdvak van 24 uren, aanvangend om 21.00 uur; g. maand: een aaneengesloten tijdvak van 30 etmalen; h. seizoen: het tijdvak van 16 april tot en met 16 oktober; i. kapitein: de gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt. Artikel 2 Belastbaar feit Ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente op vaartuigen waarvoor wegens de aanwezigheid in het watergebied van de gemeente in welke vorm dan ook een vergoeding wordt betaald door personen, die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam “watertoeristenbelasting” een directe belasting geheven. Artikel 3 Belastingplicht 1. Belastingplichtig is degene die tegen vergoeding gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 aan hem ter beschikking staande ligplaatsen dan wel op hem ter beschikking staande vaartuigen. 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
1
3.
Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig de kapitein, de eigenaar of de gebruiker van een vaartuig als in artikel 2 bedoeld dan wel een andere persoon die werkelijk verblijf houdt aan boord van een dergelijk vaartuig.
Artikel 4 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf: 1. door degenen die verblijf houden aan boord van: a. een vaartuig dat is ingericht en wordt gebruikt tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkige, van hulpbehoevenden of van bejaarden; b. kano’s, roei- en volgboten; c. motor- en zeilboten met een lengte van ten hoogste 4 meter; d. een vaartuig dat zich op last of bevel van de overheid in het gemeentelijke watergebied bevindt; 2. waarvoor de gemeente belasting heft ingevolge de verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting. Artikel 5 Maatstaf van heffing De belasting wordt geheven naar het aantal etmalen dat verblijf is gehouden. Voor de toepassing van dit artikel wordt een gedeelte van een etmaal voor een vol etmaal gerekend. Artikel 6 Belastingtarief Het tarief bedraagt per persoon per etmaal € 1,20. Artikel 7 Belastingjaar Het belastingtijdvak is gelijk aan het seizoen. Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na de dagtekening van de aanslag. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn. Artikel 10 Kwijtschelding Bij de invordering van watertoeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 11 Nadere regels door het college. Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de watertoeristenbelasting.
2
Artikel 12 Aanmeldingsplicht De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot verblijf verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231 tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet. Artikel 13 Registratieplicht 1. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden verblijfhoudenden te registreren in een daarvoor bestemd en door gemeente verstrekt verblijfregister. 2. Het college kan nadere regels geven omtrent de inrichting en gebruik van het verblijfregister. Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening watertoeristenbelasting 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 1. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 2. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening watertoeristenbelasting 2009”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
3
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van Bergen van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op het bepaalde in artikel 229, lid 1, sub b van de Gemeentewet ; b e s l u i t: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van IBA-aansluitrechten 2009.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a.
aansluitpunt:
het punt waarop de perceelseigenaar zijn leiding(en) voor de lozing van afvalwater dient aan te sluiten op de IBA.
b.
het college:
het college van burgemeester en wethouders
c.
gemeente:
de gemeente Bergen.
d.
IBA:
een bij de gemeente in eigendom zijnde systeem bestemd voor de individuele inzameling en behandeling van afvalwater, met bijbehorende leidingen, werken en apparatuur.
e.
particuliere afvoerleiding:
de bij de rechthebbende in eigendom zijnde binnen en/of buiten de kadastrale eigendomsgrenzen van het aan te sluiten perceel gelegen binnen- of buiten- of terreinrioolleidingen tot aan het aansluitpunt.
f.
rechthebbende:
1. de eigenaar, de vereniging van eigenaren of zakelijk gerechtigde van het perceel ten behoeve waarvan de aansluiting op een IBA wordt gerealiseerd en in stand gehouden. 2. De rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel van de onder 1. bedoelde personen.
Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam “IBA-aansluitrecht” wordt geheven: een eenmalig recht ter zake van het genot van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten tot de aanleg van en aansluiting van een eigendom op een IBA. Artikel 3 Belastingplicht Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de aanleg van een aansluiting op de IBA tot stand is gebracht. Artikel 4 Maatstaf van heffing Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven per IBA-aansluiting die ten behoeve van de belastingplichtige is aangelegd. Artikel 5 Tarief Het recht als bedoeld in artikel 2 bedraagt per IBA: € 1.040,00. Artikel 6 Wijze van heffing Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven bij wege van nota. Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld Het recht als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd op het tijdstip, waarop de IBA wordt aangelegd. Artikel 8 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de rechten worden voldaan binnen 30 dagen na de dagtekening van de nota. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn. Artikel 10 Kwijtschelding Bij de invordering van het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 11 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van het IBAaansluitrecht. Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening IBA-aansluitrechten en IBA-rechten 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening IBA-aansluitrechten 2009”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter, -2-
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van Bergen van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet, het bepaalde in artikel 229,lid 1,sub b van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; b e s l u i t: vast te stellen de Verordening aansluitvoorwaarden riolering gemeente Bergen 2009 Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a.
Aansluitleiding:
de particuliere afvoerleiding, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen.
b.
Aansluitpunt:
-
c.
Afvalwater:
afvalwater in de zin van de Wet milieubeheer met uitzondering van hemelwater, drainagewater, bronneringswater, schoon water en oppervlaktewater.
d.
Bronneringswater:
grondwater, onttrokken ten behoeve van (tijdelijke) verlaging van de grondwaterstand.
e.
College:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen.
f.
Drainagewater:
grondwater, ingezameld door een ingegraven doorlatend buizensysteem.
g.
Drainagestelsel:
gemeentelijk leidingstelsel, bestemd voor de afvoer van overtollig grondwater, met uitzondering van aansluitleidingen.
h.
Droogweerafvalwater:
de hoeveelheid afvalwater die in een droogweersituatie via het rioolstelsel wordt afgevoerd.
de ontstoppingsvoorziening, gelegen op het perceel van de gebruiker of in het openbaar gebied; - bij afwezigheid van de ontstoppingsvoorziening, bij een vrijvervalstelsel: het punt waar de aansluitleiding de kadastrale eigendomsgrens snijdt, bij een mechanisch stelsel: het punt gelegen op 1 meter van een gemeentelijke voorziening in de vorm van een (pomp)put. - een door burgemeester en wethouders in de aansluitvergunning ander aangewezen punt. Het aansluitpunt wordt ook het “overnamepunt” genoemd.
i.
Gebruiker:
de perceeleigenaar, de zakelijk gerechtigde van het perceel of de huurder die gebruik maakt van de aansluiting op het openbaar riool.
j.
Gemeente:
de gemeente Bergen.
k.
(Verbeterd) gemengd stelsel:
het openbaar riool voor de afvoer van afvalwater, inclusief hemelwater.
l.
(Verbeterd) gescheiden stelsel:
het openbaar riool met een buizenstelsel voor de afvoer van hemelwater dat in bepaalde gevallen ook dienst doet als leiding voor de afvoer van drainagewater, en een buizenstelsel voor de afvoer van het afvalwater.
Hoofdstuk 2 De vergunning
Artikel 2 Vergunningplicht 1. Het is verboden zonder een daartoe verleende aansluitvergunning een aansluiting van een particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of drainagestelsel tot stand te brengen of te wijzigen. 2. Het college verleent een aansluitvergunning alleen voor het tot stand brengen en in stand houden van een aansluiting tussen de particuliere afvoerleiding en de perceelaansluitleiding: a. voor de afvoer van afvalwater en drainagewater naar een daarvoor bedoeld stelsel; b. voor de afvoer van hemelwater naar een hemelwaterriool; c. voor de afvoer van hemelwater, drainagewater naar een ander stelsel dan een hemelwaterriool of drainagestelsel indien infiltratie op of in de bodem, lozing op het oppervlaktewater of lozing op een hemelwaterriool technisch, milieuhygiënisch of juridisch niet mogelijk is. 3. Indien meer dan één aansluiting van een particuliere afvoerleiding op het openbaar riool tot stand dient te worden gebracht, alsmede wanneer meer dan één aansluiting dient te worden gewijzigd, is het eerste lid voor iedere aansluiting of wijziging afzonderlijk van toepassing. 4. In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften worden opgenomen met betrekking tot: a. het tot stand brengen van de aansluiting; b. het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de perceelaansluitleiding; c. sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende; d. de periode waarvoor de vergunning wordt verleend indien de aansluiting is bedoeld voor de afvoer van bronneringswater of indien het een tijdelijke aansluiting betreft. 5. In de aansluitvergunning kan, al dan niet op verzoek van de aanvrager en in afwijking van artikel 1, een ander aansluitpunt worden aangewezen. 6. Indien de rechthebbende binnen een jaar na verlening van de aansluitvergunning geen verzoek heeft gedaan de aansluiting of wijziging van de aansluiting waarop die aansluitingvergunning betrekking heeft, uit te voeren, kan het college de aansluitvergunning intrekken. Artikel 3 De vergunningaanvraag 1. De aanvraag van een aansluitvergunning wordt schriftelijk met behulp van een daartoe bestemd formulier, bij het college ingediend door de rechthebbende van het aan te sluiten perceel. 2. Bij de aanvraag van een aansluitvergunning dienen door de rechthebbende voldoende gegevens te worden verstrekt om het verzoek te kunnen beoordelen, waaronder in elk geval de volgende gegevens: a. de naam en het adres van de aanvrager en de rechthebbende; b. de dagtekening; -2-
c. de aanduiding dat het een verzoek om een aansluitvergunning betreft; d. het tijdstip waarop de aansluiting dient te worden gerealiseerd; e. de ligging van het aan te sluiten perceel of percelen: 1. aan de hand van straat en huisnummer en het kadastraal nummer van het betreffende perceel; 2. aangegeven op een situatieschets 1:1000 of grotere schaal; f. voor zover de lozing van proceswater betreft, de aard en de hoeveelheid van de af te voeren vloeistoffen, waarbij dient te worden aangegeven of niet verontreinigt water, zoals regen- of koelwater, en/of verontreinigd water, zoals huishoudelijk of industrieel afvalwater, zal worden afgevoerd; g. of het een aansluiting voor enkel lozing van huishoudelijk afvalwater betreft, of dat er daarnaast hemelwater en / of grondwater moet worden afgevoerd; h. met betrekking tot het aan te sluiten of te wijzigen particuliere afvoerleiding, ten minste: 1. het leidingverloop en de dimensionering; 2. een overzichtstekening waarop is aangegeven: de ligging van het aan te leggen of te wijzigen particuliere afvoerleiding, de gewenste locatie van het aansluitpunt, het vloerpeil, hoogte van het maaiveld ten opzicht van N.A.P. en de door de gemeente verstrekte rioolgegevens. De overzichtstekening dient van een deugdelijke maatvoering te zijn voorzien. 3. de hoogteligging van het particuliere riool; 4. het materiaal ter plaatse van het aansluitpunt; 5. de kleur van de droogweer- en hemelwaterafvoerleidingen van het particuliere riool of de markeringen die het onderscheid tussen beide leidingen aangeven; 3. Indien de gegevens bedoeld in het tweede lid, reeds zijn vastgelegd in de aanvraag om een voor het perceel afgegeven bouwvergunning of een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, kan bij de aanvraag van een aansluitvergunning voor dit perceel worden volstaan met het overleggen van een kopie van de gegevens uit deze vergunningaanvraag. 4. De aanvraag van een aansluitvergunning wordt slechts in behandeling genomen nadat bij de aanvraag alle in het tweede lid vermelde gegevens zijn verstrekt. Bij het ontbreken van gegevens wordt de rechthebbende daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld deze gegevens binnen vier weken na kennisgeving daarvan alsnog aan te vullen. Artikel 4 Weigering van de aansluitvergunning 1. Een aansluitvergunning kan slechts worden geweigerd indien aansluiting van de particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of wijziging van deze aansluiting vanwege technische, juridische of milieuhygiënische redenen bezwaarlijk is. 2. Aansluiting van de particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of wijziging van die aansluiting is in ieder geval bezwaarlijk indien: a. de hoogteligging van de particuliere afvoerleiding (binnenonderkant buis) lager ligt dan de bovenzijde van het openbaar riool, vermeerderd met 200 mm plus de benodigde hoogte voor het afschot van de aansluitleiding; b. de bovenzijde van een lozingtoestel lager is gelegen dan 150 mm boven de kruin van de straat, tenzij wordt aangesloten via een pompinstallatie voorzien van een terugslagklep; c. de gevraagde aansluiting een samengevoegde voorziening betreft, terwijl een gescheiden openbaar riool aanwezig is; d. voor een lozing van afvalwater een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, een ontheffing op grond van artikel 10.63 lid 1 van de Wet milieubeheer voor het aan te sluiten perceel is geweigerd of niet aan de algemene regels bij of krachtens de Wet milieubeheer of Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt voldaan; e. een bouwvergunning voor het aan te sluiten perceel is geweigerd; f. het een lozing van niet verontreinigd drainagewater betreft; g. de gevraagde aansluiting een afvoerleiding voor niet verontreinigd bronneringswater betreft, die zonder bezwaar, eventueel na behandeling, op het oppervlaktewater kan worden geloosd of middels retourbemaling kan worden afgevoerd; -3-
h. het openbaar riool ter plaatse van de aansluitleiding niet over voldoende capaciteit beschikt om de hoeveelheid te lozen vloeistoffen te kunnen afvoeren; i. in geval de aanvraag een lozing betreft van drainagewater, hemelwater of opgepompt grondwater op een ander rioleringsstelsel dan een gemengd rioolstelsel; 3. Een weigering van een aansluitvergunning is met redenen omkleed, waarbij het college de nadere eisen aangeeft waaraan de particuliere afvoerleiding dient te voldoen om voor vergunningverlening in aanmerking te komen. Artikel 5 Verlening van de aansluitvergunning 1. Het college besluit binnen 8 weken na ontvangst op de aanvraag. 2. In afwijking van het eerste lid houdt het college de beslissing omtrent een aanvraag van een aansluitvergunning aan indien er geen reden is de vergunning te weigeren, terwijl: a. voor het aan te sluiten perceel nog een aanvraag moet worden gedaan of een aanvraag in behandeling is voor een bouwvergunning op grond van artikel 40 Woningwet, b. voor het aan te sluiten perceel nog een aanvraag moet worden gedaan of een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op grond van artikel 8.1 Wet milieubeheer of een ontheffing krachtens artikel 10.63 lid 1 van de Wet milieubeheer. 3. De rechthebbende wordt zo spoedig mogelijk van de aanhouding op de hoogte gesteld. 4. Na verlening van de in lid 2 onder sub a en b bedoelde vergunningen, neemt het college alsnog binnen 8 weken een besluit op de aanvraag.
Hoofdstuk 3 De aansluiting
Artikel 6 Uitvoering aanleg of wijziging van de perceelaansluitleiding 1. De uitvoering van de aanleg of wijziging van de perceelaansluitleiding vindt niet anders plaats dan door of vanwege de gemeente. 2. Nadat de gemeente de perceelaansluitleiding heeft aangelegd, voert de rechthebbende zelf de aansluiting van de particuliere afvoerleiding uit. De rechthebbende onttrekt het aansluitpunt, na melding bij de gemeente dat de aansluiting is uitgevoerd, gedurende drie werkdagen niet aan het zicht. 3. De aansluiting van de particuliere afvoerleiding op de perceelaansluitleiding vindt slechts plaats, als de aan te sluiten particuliere afvoerleiding tot aan het aansluitpunt aanwezig is en voldoet aan de daaraan op grond van het Bouwbesluit, NTR 3216 en de Bouwverordening gemeente Bergen te stellen eisen. Artikel 7 Verzoek tot aanleg of wijziging perceelaansluitleiding 1. De rechthebbende aan wie ingevolge hoofdstuk 2 een aansluitvergunning is verleend, kan de gemeente verzoeken de aansluiting of wijziging van de aansluiting waarop die vergunning betrekking heeft uit te voeren. De rechthebbende dient een daartoe strekkend schriftelijk verzoek in te dienen bij het college. 2. Bij het verzoek tot aansluiting dienen in ieder geval de volgende gegevens door de rechthebbende te worden vermeld: a. de naam en het woonadres van de rechthebbende; b. het nummer van de aansluitvergunning; c. de door rechthebbende gewenste datum van uitvoering. Het verzoek tot aansluiting wordt slechts in behandeling genomen indien deze gegevens volledig zijn vermeld. 3. Indien de kosten van de aanleg van de aansluiting reeds zijn voldaan uit hoofde van een eerder door de rechthebbende met de gemeente gesloten overeenkomst of op andere wijze, dient de rechthebbende dit naast de in het tweede lid bedoelde gegevens bij het verzoek tot aansluiting te vermelden.
-4-
4. Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 4 weken na de ontvangst van het verzoek stelt het college zoveel mogelijk in overleg met rechthebbende een termijn vast voor uitvoering van de perceelaansluitleiding. Bij vaststelling van het tijdstip van uitvoering wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het door de rechthebbende gewenste tijdstip. De afspraak wordt schriftelijk door de gemeente aan de rechthebbende bevestigd.
Hoofdstuk 4 Beheer en Onderhoud Artikel 8 Beheer, onderhoud, renovatie en vervanging 1. Het beheer en onderhoud, de renovatie dan wel de vervanging van de perceelaansluitleiding wordt uitgevoerd door of namens de gemeente en voor rekening van de gemeente, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik van de particuliere afvoerleiding. In dit geval zullen de kosten voor rekening van de rechthebbende of veroorzaker komen. 2. Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval begrepen: a. het via deze aansluiting lozen van stoffen die, vanwege hun aard en samenstelling, verstoppingen in de aansluitleiding of het openbaar riool kunnen veroorzaken; b. het via deze aansluiting lozen van stoffen die, door hun aard of concentratie, de constructie van de aansluitleiding kunnen aantasten; c. onjuiste lozingen op een niet daarvoor bedoeld stelsel. 3. De kosten voor het onderhoud van de particuliere afvoerleiding komen voor rekening van de rechthebbende, tenzij onomstotelijk vaststaat dat de noodzaak tot onderhoud is veroorzaakt door inspoeling vanuit het openbaar riool. Bij aansluitingen die beneden het zogenoemde spiegelpeil liggen, zijn kosten genoemd in dit artikellid voor rekening van de rechthebbende. 4. Onder renovatie wordt tevens begrepen het aanpassen van de perceelaansluitleiding ten gevolge van een wijziging van het openbaar riool. Artikel 9 Calamiteiten 1. Bij een verstopping of een andere storing graaft de rechthebbende of gebruiker zonodig het aansluitpunt op en onderzoekt of het een verstopping of een storing betreft in de particuliere afvoerleiding of in de perceelaansluitleiding. 2. Indien na het in lid 1 bedoelde onderzoek wordt vermoed dat sprake is van een verstopping of storing in de perceelaansluitleiding of van een verstopping of storing als gevolg van inspoeling vanuit het openbaar riool, neemt de rechthebbende of de gebruiker contact op met de gemeente voor het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden. Indien door of namens rechthebbende of de gebruiker, zonder expliciete voorafgaande toestemming van de gemeente, werkzaamheden worden verricht, komen de kosten daarvan voor rekening van die rechthebbende of gebruiker. 3. Indien na het in lid 1 bedoelde onderzoek blijkt dat er sprake is van een verstopping of storing in de particuliere afvoerleiding dient deze verstopping of storing door of vanwege rechthebbende verholpen te worden. 4. Bij het door de gemeente verrichten van de in lid 2 bedoelde werkzaamheden dient de rechthebbende of gebruiker, voordat met de werkzaamheden wordt gestart, tevoren schriftelijk akkoord te gaan met de voorwaarde dat de kosten van de werkzaamheden aan hem in rekening worden gebracht indien na afloop of tijdens de werkzaamheden blijkt dat deze kosten op grond van hoofdstuk 4 ‘Beheer en onderhoud’ voor zijn rekening zijn. Hoofdstuk 5 Sloop- en andere werkzaamheden, beëindiging gebruik Artikel 10 Zorgplicht Bij sloopwerkzaamheden of andere werkzaamheden op een op het openbaar riool aangesloten perceel, moeten door de rechthebbende of gebruiker zodanige voorzieningen aan de particuliere afvoerleiding worden getroffen dat iedere belemmering van het goed functioneren van het openbaar riool en de perceelaansluitleiding wordt voorkomen. -5-
Artikel 11 Beëindiging gebruik 1. Indien het gebruik van een aansluitleiding definitief wordt beëindigd, is de rechthebbende verplicht de gemeente hiervan in kennis te stellen. 2. Indien het gebruik van een aansluitleiding definitief wordt beëindigd, wordt de op de aansluitleiding betrekking hebbende vergunning ingetrokken, waarna de particuliere afvoerleiding op kosten van de rechthebbende door de gemeente wordt verwijderd.
Hoofdstuk 6 Kosten van de aansluiting
Artikel 12 Begripsbepalingen 1. Voor toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. Aansluiting De aanleg door of vanwege de gemeente van een leiding van het openbaar riool naar het eigendom ten behoeve waarvan de aansluiting geschiedt, ertoe dienende om ten behoeve van een eigendom een directe of indirecte lozing op het openbaar riool mogelijk te maken b. Afvalwater Afvalwater in de zin van de Wet milieubeheer met inbegrip van hemelwater, drainagewater, bronneringswater, schoonwater en oppervlaktewater. 2. Ingeval van een (verbeterd) gescheiden stelsel worden de twee afzonderlijke leidingen, die voor hemelwater en die voor het overige afvalwater, voor toepassing van dit hoofdstuk als één aansluiting aangemerkt. Artikel 13 Belastbare feit Onder de naam “rioolaansluitrecht” wordt geheven: een recht ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten bestaande uit het tot stand brengen of wijzigen van een directe of indirecte aansluiting op een mechanische riolering of vrij vervalriolering. Artikel 14 Belastingplicht Het rioolaansluitrecht wordt geheven van de degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de aansluiting op het openbaar riool tot stand is gebracht of is gewijzigd. Artikel 15 Maatstaf van heffing en tarief De rioolaansluitrechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Artikel 16 Wijze van heffing Het rioolaansluitrecht wordt geheven bij wege van nota. Artikel 17 Ontstaan van de belastingschuld Het rioolaansluitrecht is verschuldigd op het tijdstip waarop de particuliere afvoerleiding direct of indirect verbonden is met het openbaar riool. Artikel 18 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet het rioolaansluitrecht worden voldaan binnen 30 dagen na de dagtekening van de nota. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.
-6-
Artikel 19 Vrijstelling 1. Het rioolaansluitrecht wordt niet geheven met betrekking tot een aansluiting waarvoor de kosten van aanleg zijn of worden verhaald door middel van: a. de verkoopprijs van gemeentelijk bouwgrond; b. een bijdrage ingevolge de gemeentelijk exploitatieverordening; c. een baatbelasting als bedoeld in artikel 222 van de Gemeentewet; d. een overeenkomst gesloten in het kader van het Saneringsplan buitengebied februari 2004 2. Geen rioolaansluitrecht is verschuldigd indien de aansluiting wordt gewijzigd als gevolg een wijziging van het openbaar riool. Artikel 20 Kwijtschelding Bij de invordering van het rioolaansluitrecht wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 21 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van het rioolaansluitrecht. Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 22 Overgangsrecht 1. Op aansluitingen die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening krachtens de tot dan geldende wetgeving en voorschriften tot stand zijn gebracht, zijn de bepalingen van hoofdstuk 4 en 5 van deze verordening rechtstreeks van toepassing. 2. Bij strijd van deze verordening met bepalingen in overeenkomsten gesloten tussen de gemeente en de rechthebbende, prevaleert het bepaalde in deze overeenkomsten. Artikel 23 Hardheidsclausule Het college kan van de bepalingen van hoofdstuk 2 afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Artikel 24 Inwerkingtreding en citeerartikel 1. De “Verordening aansluitvoorwaarden riolering gemeente Bergen 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening aansluitvoorwaarden riolering gemeente Bergen 2009”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
-7-
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van Bergen van 11 november 2008 ; gelezen het advies van de Algemene raadscommissie van 2 december 2008 ; gelet op het bepaalde in artikel 228a juncto artikel 216 van de Gemeentewet; b e s l u i t: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2009 (Verordening rioolheffing gemeente Bergen 2009) Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan; b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft; d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater. e. college: college van burgemeester en wethouders. f. regeling automatische incasso: de regeling zoals vastgesteld door het college op 30 oktober 2007. Artikel 2 Aard van de belasting Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan: a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. 2. Met betrekking tot de belasting wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt; b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan. Artikel 4 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing 1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. 2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling. 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd. 5. Voor zover de gegevens als bedoeld in het tweede lid niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door het college vastgesteld naar rato van het waterverbruik bij vergelijkbare roerende of onroerende zaken. Artikel 6 Belastingtarieven De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt bij een hoeveelheid kubieke meters water van: 0 501 1001 1501 2001 2501 3001
m3 m3 m3 m3 m3 m3 m3
t/m 500 t/m 1000 t/m 1500 t/m 2000 t/m 2500 t/m 3000 en meer
m3 m3 m3 m3 m3 m3
€ 179,00 € 670,00 € 1.409,00 € 2.218,00 € 3.083,00 € 4.029,00 € 5.039,00
Artikel 7 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt. -2-
Artikel 10 Termijnen van betaling 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals neergelegd in de Regeling automatische incasso. 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid en de Regeling automatische incasso geldt dat de verschuldigde bedragen van de middels de gecombineerde aanslagen 2009 met dagtekening 28 februari 2009 opgelegde aanslagen, in tien gelijke termijnen door middel van automatische incasso kunnen worden betaald, waarbij de eerste termijn moet worden betaald op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Voor alle overige aanslagen opgelegd in het kalenderjaar 2009 geldt het tweede lid. 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 11 Kwijtschelding Bij de invordering van de belasting wordt kwijtschelding verleend. Artikel 12 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing. Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening rioolrechten 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing gemeente Bergen 2009”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008. de griffier, de voorzitter,
-3-
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 december 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2009 (Verordening reinigingsheffingen 2009). HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Inleidende bepaling Krachtens deze verordening worden geheven: a. een afvalstoffenheffing; b. reinigingsrechten; c. college: het college van burgemeester en wethouders; d. regeling automatische incasso: de regeling automatische incasso zoals die is vastgesteld door het college op 30 oktober 2007. Artikel 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder a. grijs afval: bestanddeel van bedrijfsafvalstoffen, dat naar aard, omvang en samenstelling overeenkomt met huishoudelijke afvalstoffen uitgezonderd grove huishoudelijke afvalstoffen, dat op dezelfde wijze ter inzameling wordt aangeboden als huishoudelijke afvalstoffen en dat in dezelfde reguliere inzamelgang door de inzameldienst met het huishoudelijke afval kan worden ingezameld. b. het college: het college van burgemeester en wethouders. c. 2e woning/vakantiewoning: woning zoals bedoeld in de Verordening op de heffing en invordering forensenbelasting. HOOFDSTUK II
AFVALSTOFFENHEFFING
Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit 1. Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. 2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Artikel 4 Belastingplicht 1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. 1
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel; b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief De belasting wordt geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel. Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat op verzoek aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die betrekking hebben op het lopende belastingjaar worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals neergelegd in de Regeling automatische incasso. 3. In afwijking van het tweede lid en de Regeling automatische incasso, geldt dat de verschuldigde bedragen van de middels de gecombineerde aanslagen 2009 met dagtekening 28 februari 2009 opgelegde aanslagen, in tien gelijke termijnen door middel van automatische incasso kunnen worden betaald, waarbij de eerste termijn moet worden betaald op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Voor alle overige aanslagen opgelegd in het kalenderjaar 2009 geldt het tweede lid. 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
2
Artikel 10 Kwijtschelding Bij de invordering van afvalstoffenheffing wordt kwijtschelding verleend. HOOFDSTUK III
REINIGINGSRECHTEN
Artikel 11 Belastbaar feit Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Artikel 12 Belastingplicht De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt. Artikel 13 Maatstaf van heffing en belastingtarief 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de hoofdstukken 2 en 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt. Artikel 14 Belastingjaar Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 15 Wijze van heffing 1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag, met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd. 2. De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Artikel 16 1. 2.
3.
4.
Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat (op verzoek) aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist.
Artikel 17 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. 3
Artikel 18 Termijnen van betaling 1. De op grond van artikel 15, eerste lid, verschuldigde rechten moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. De op grond van artikel 15, tweede lid, geheven rechten moeten worden betaald: a. ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking; b. ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen veertien dagen na de dagtekening. 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 19 Kwijtschelding Bij de invordering van reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend. HOOFDSTUK IV
AANVULLENDE BEPALINGEN
Artikel 20 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing en reinigingsrechten. Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening reinigingsheffingen 2008” van 18 december 2007 en de bijbehorende tarieventabel, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening reinigingsheffingen 2009”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008. de griffier,
de voorzitter,
4
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 223 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2009 (Verordening forensenbelasting 2009). Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder a. woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet; b. college: het college van burgemeester en wethouders; c. waarde: de waarde in het economische verkeer als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht 1. Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. 2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Artikel 3 Vrijstellingen Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een vertegenwoordigend openbaar lichaam, waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft. Artikel 4 Maatstaf van heffing 1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uit maakt voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt is vastgesteld. 2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde in het economisch verkeer, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld onder toepassing van artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken. 3. In geval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de waarde. 4. De vaststelling van de waarde bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 220d van de Gemeentewet, met dien verstande dat daarbij artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken niet wordt toegepast.
1
Artikel 5 Belastingtarief 1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt: 0,44% 2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele euro’s. Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in het belastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na de eerste vervaldag. 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag. 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 10 Kwijtschelding Bij de invordering van forensenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 11 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de forensenbelasting. Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening forensenbelasting 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening forensenbelasting 2009”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008. de griffier,
de voorzitter,
2
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 226 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2009 (Verordening hondenbelasting 2009). Artikel 1 Begripsomschrijving Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder: 1. college: het college van burgemeester en wethouders; 2. regeling automatische incasso: de regeling automatische incasso zoals die is vastgesteld door het college op 30 oktober 2007. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. Artikel 3 Belastingplicht 1. Belastingplichtig is de houder van een hond. 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. Artikel 4 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van honden: a. die uitsluitend dienen om blinde personen te begeleiden; b. die door de “Stichting Hulphond Nederland” als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld; c. die als blindengeleide- of gehandicaptenhond in opleiding worden gehouden door degene die deze opleiding verzorgt; d. waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging; e. die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit; f. die uitsluitend ten verkoop in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit; g. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij te samen met de moederhond worden gehouden; f. waarvan de houder geen ingezetene van de gemeente is en die ter zake van dezelfde hond in een andere gemeente belastingplichtig is; 1
g.
die in hoofdzaak ingezet worden ten behoeve van de bewaking van het mobilisatiecomplex Egmond.
Artikel 5 Maatstaf van heffing De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden. Artikel 6 Belastingtarief 1. De belasting bedraagt per belastingjaar: a. voor de eerste hond € 95,50 b. voor elke volgende hond € 174,50 c. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland € 620,-Artikel 7 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, wordt op verzoek ontheffing verleend voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. Artikel 10 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die betrekking hebben op het lopende belastingjaar worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals neergelegd in de Regeling automatische incasso. 3. In afwijking van het tweede lid en de Regeling automatische incasso, geldt dat de verschuldigde bedragen van de middels de gecombineerde aanslagen 2009 met dagtekening 28 februari 2009 opgelegde aanslagen, in tien gelijke termijnen door middel van automatische incasso kunnen worden betaald, waarbij de eerste termijn moet worden betaald op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Voor alle overige aanslagen opgelegd in het kalenderjaar 2009 geldt het tweede lid. 2
4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Kwijtschelding Bij de invordering van hondenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 12 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting. Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening hondenbelasting 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening hondenbelasting 2009”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
3
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009 (Legesverordening 2009).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders; b. “dag”: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt; c. “week”: een aaneengesloten periode van zeven dagen; d. “maand”: het tijdvak dat loopt van ne dag in een kalendermaand tot en met de (n-1)e dag in de volgende kalendermaand; e. “jaar”: het tijdvak loopt van de ne dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar; f. “kalenderjaar”: de periode van 1 januari tot en met 31 december; g. APV: de Algemene Plaatselijke Verordening. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van, door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. Artikel 4 Vrijstellingen Leges worden niet geheven: a. van openbare besturen, ambtenaren of instellingen van de diensten door hen in het algemeen belang verzocht, met uitzondering van die genoemd onder hoofdstukken 4 en 5; b. van schoolbesturen en daarmede gelijk te stellen organisaties ten aanzien van inlichtingen of opgaven uit het bevolkingsregister en uit de registers van de burgerlijke stand; c. ter zake van het in behandeling nemen en verrichten van dienstverleningen en van handelingen ter zake van: 1. voor de afgifte van bewijzen van onvermogen; 2. attestaties de vita tot ontvangst van aan Nederlandse ridderorden verbonden lijfrente, pensioen, wachtgeld of uitkeringen;
1
3.
4. 5. 6. 7.
8. 9. 10.
de aan belanghebbende uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan, houdende aanstelling, benoeming, bevordering, ontslag, toekenning van bezoldiging, vergoeding of toelage, dan wel verhoging hiervan, van enige gemeentelijke functie of dienstverlening jegens de gemeente; de aan belanghebbende uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan, houdende beslissing op een verzoek om subsidie uit de gemeentekas; het ter secretarie persoonlijk afhalen van de in de bij deze verordening behorende tabel onder hoofdstuk 2 omschreven agenda’s en notulen; een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van het scheuren van grasland; voor het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in onderdeel 17.6. van de bij deze verordening behorende tarieventabel, indien deze aanvraag een vergunning betreft voor een plaatselijke instelling die zich blijkens haar statuten de uitoefening ten doel stelt van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard en waarbij de activiteiten in hoofdzaak worden verricht door vrijwilligers; het afgeven van beschikkingen op verzoek- en bezwaarschriften ter zake van plaatselijke belastingen; het doen van nasporingen in het gemeente-archief ten behoeve van een wetenschappelijk doel; het verstrekken aan publiciteitsmedia van voorstellen aan de raad.
Artikel 5 Tarieven 1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt; 3. De eventuele kosten van registratie, legalisatie, portikosten en andere rechten worden apart van de verschuldigde leges geheven. Artikel 6 Wijze van heffing De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekend gemaakt. Artikel 7 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6: a. mondeling wordt gedaan, op het moment van doen van de kennisgeving; b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerst lid gestelde termijnen. Artikel 8 Kwijtschelding Bij de invordering van leges wordt geen kwijtschelding verleend.
2
Artikel 9 Teruggaaf 1. Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges ter zake van een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen bepaling. 2. Voor de toepassing van artikel 28, vierde en vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 wordt de teruggaaf van leges, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als een vermindering van de belastingaanslag. Artikel 10 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de leges. Artikel 11 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel 1. De “Legesverordening 2008” van 18 december 2007 en de daarbij behorende tarieventabel, laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van 24 juni 2008 worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Legesverordening 2009”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
3
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2009 (Verordening lijkbezorgingsrechten 2009).
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. het college: het college van burgemeester en wethouders; b. begraafplaats Bergen: de gemeentelijke begraafplaats aan de Kerkedijk te Bergen met uitzondering van de daar gelegen oorlogsgraven en de geallieerden graven; begraafplaats Egmond: de gemeentelijke begraafplaats te Egmond aan Zee; begraafplaats Schoorl: de begraafplaats aan de Molenweg te Schoorl; c. eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon voor bepaalde tijd het gebruiksrecht is verleend tot: het doen begraven en begraven houden van lijken; het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen; het doen verstrooien van as; d. algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot: het doen begraven van lijken; het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen; e. urnennis: een algemeen graf voor 1 of 2 asbussen in een urnennis of urnenmuur; f. algemene urnennis: een nis waarin aan een ieder de gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen; g. asbus: een bus ter berging van as van een overledene; h. urn: een voorwerp ter berging van één of meer asbussen; i. gedenkplaats: een plaats ingericht om overledenen te gedenken; j. rechthebbende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een eigen graf; k. gebruiksrecht: het uitsluitend recht van een rechthebbende tot het doen begraven of begraven houden van een stoffelijk overschot; l. verstrooiingsplaats: een permanent daartoe bestemd terrein waarop as wordt verstrooid, dan wel een plaats waarvoor voor bepaalde of onbepaalde tijd het recht is verleend om as te doen verstrooien; m. beheersverordening: verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen voor de gemeente Bergen; n. kindergraf: bestemd voor een graf (één diep).
1
Artikel 2 Belastbaar feit Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats. Artikel 3 Belastingplicht De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt. Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt. Artikel 5 Belastingjaar 1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. 2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 4, onder punt 4.2 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht. Artikel 6 Wijze van heffing 1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd. 2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Artikel 7
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten Andere rechten als bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.
2
Artikel 9 Termijn van betaling 1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel, moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet of de schriftelijke kennisgeving. 2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel worden, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, betaald binnen 14 dagen na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in lid 1 gestelde termijn. Artikel 10 Kwijtschelding Bij de invordering van de lijkbezorgingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 11 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten. Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening lijkbezorgingsrechten 2008” van 18 december 2007 en de daarbij behorende tarieventabel worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als de “Verordening lijkbezorgingsrechten 2009”. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
3
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a. en b. van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van marktgelden 2009 (Verordening marktgelden 2009). Artikel 1 Begripsomschrijving Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder college: het college van burgemeester en wethouders. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam ”marktgeld” wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats, als bedoeld in de marktverordening. Artikel 3 Belastingplicht Het recht wordt geheven van degene, aan wie een standplaats is toegewezen. Artikel 4 Belastinggrondslag Het recht wordt geheven naar de breedte van de standplaats in strekkende meters (m1). Artikel 5 Tarief Het recht bedraagt: a. per dag of gedeelte daarvan € 1,26 per stekkende meter of gedeelte daarvan; b. per kwartaal of gedeelte daarvan € 13,13 per strekkende meter of gedeelte daarvan. Artikel 6 Wijze van heffing Het recht wordt geheven bij wege van een mondelinge dan wel gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Artikel 7 Tijdstip van betaling Het recht is verschuldigd op het tijdstip waarop een standplaats wordt ingenomen en moet worden betaald in geval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6: a. mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving; b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen twee weken na de dagtekening van de kennisgeving. Artikel 8 Kwijtschelding Bij de invordering van de marktgelden wordt geen kwijtschelding verleend.
1
Artikel 9 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het marktgeld. Inwerkingtreding en citeertitel De “Verordening marktgelden 2008” van 18 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening marktgelden 2009”.
Artikel 10
1.
2. 3. 4.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008.
de griffier,
de voorzitter,
2
De raad van de gemeente Bergen; gelezen het voorstel van het college van 11 november 2008; gelezen het advies van de algemene raadscommissie van 2 december 2008; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet; b e s l u i t: vast te stellen de: Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2009 (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009). Artikel 1 Begripsomschrijving Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder: 1. college: het college van burgemeester en wethouders; 2. regeling automatische incasso: de regeling automatische incasso zoals die is vastgesteld door het college op 30 oktober 2007. Artikel 2 Belastingplicht 1. Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebuikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. 2. Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld. 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Artikel 3 Belastingobject 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
1
Artikel 4 Maatstaf van heffing 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar in artikel 2. 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 5 Vrijstellingen 1. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
2
k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 3. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan de woondoeleinden. Artikel 6 Belastingtarieven 1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage voor: a. de gebruikersbelasting 0,15% b. bij de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,09% 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,17% 2. Indien de heffingsmaatstaf beneden € 5.000,-- blijft, wordt geen belasting geheven. 3. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele euro's. Artikel 7 Wijze van heffing De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 8 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die betrekking hebben op het lopende belastingjaar worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso in tien gelijke termijnen kunnen worden betaald. De inning door middel van automatische incasso vindt plaats op de wijze zoals neergelegd in de Regeling automatische incasso. 3. In afwijking van het tweede lid en de Regeling automatische incasso, geldt dat de verschuldigde bedragen van de middels de gecombineerde aanslagen 2009 met dagtekening 28 februari 2009 opgelegde aanslagen, in tien gelijke termijnen door middel van automatische incasso kunnen worden betaald, waarbij de eerste termijn moet worden betaald op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Voor alle overige aanslagen opgelegd in het kalenderjaar 2009 geldt het tweede lid. 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 9 Kwijtschelding Bij de invordering van de onroerende-zaakbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.
3
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen. Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2008’ van 18 december 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009. 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2009’ Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 16 december 2008. de griffier,
de voorzitter,
4