Gelderse steden in profiel GSO monitor, nulmeting
In opdracht van Provincie Gelderland en de gemeenten Apeldoorn, Arnhem, Doetinchem, Ede, Harderwijk, Nijmegen, Tiel en Zutphen
André Buys Ilse Giesbers
juli 2002
RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020 522 11 11 telefax 020 627 68 40 http://www.rigo.nl
Rapportnummer: 81700
Inhoudsopgave 1
EEN STEDENMONITOR: WAT EN WAAROM?
1
1.1
INTRODUCTIE: DE GELDERSE GSO-STEDENMONITOR
1
1.2
WAT IS EEN MONITOR (EN WAT IS HET NIET)?
1
1.3
INHOUD EN BRONNEN
3
2
DE GELDERSE G8
7
2.1
CONTEXT: GROTE STEDEN
7
2.2
BEVOLKINGSSAMENSTELLING
8
2.3
WONINGVOORRAAD
10
3
DE VITALITEIT VAN DE G8
11
3.1
WAT ZIJN VITALE STEDEN?
11
3.2
SOCIAAL-ECONOMISCHE VITALITEIT
12
3.3
RUIMTELIJK-ECONOMISCHE VITALITEIT
17
3.4
SOCIAAL-RUIMTELIJKE VITALITEIT
21
3.5
CONCLUSIES
27
4
PROFIEL PER STAD
29
4.1
DE MONITORGEMEENTEN VERSUS DE REST
30
4.2
APELDOORN
31
4.3
ARNHEM
32
4.4
DOETINCHEM
33
4.5
EDE
34
4.6
HARDERWIJK
35
4.7
NIJMEGEN
36
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
4.8
TIEL
37
4.9
ZUTPHEN
38
5
SAMENVATTEND OVERZICHT
39
6
BIJLAGEN
41
6.1
OMSCHRIJVING INDICATOREN
41
6.2
OVERZICHT CIJFERS
44
EEN STEDENMONITOR: WAT EN WAAROM?
1 Een stedenmonitor: wat en waarom? 1.1
Introductie: de Gelderse GSO-stedenmonitor Acht Gelderse gemeenten voeren, in samenwerking met de Provincie, het Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid (GSO). In het kader van het GSO hebben de partijen besloten een monitor in het leven te roepen, die zicht moet geven op hoe het met de acht steden is gesteld en hoe de steden zich ontwikkelen. De eerste uitgave van deze monitor, die periodiek zal worden herhaald, ligt voor u. De monitor is primair bedoeld als hulpmiddel voor bestuurders, politici en beleidsambtenaren van de Provincie en de betreffende gemeenten. Omdat niet iedereen even goed bekend zal zijn met fenomeen monitor, beginnen we met een soort gebruiksaanwijzing. Wat is een monitor, wat kun je er mee en hoe verhoudt dit instrument zich tot ander beleidsondersteunend onderzoek?
1.2
Wat is een monitor (en wat is het niet)? Wat is een monitor? Een monitor is een instrument, een hulpmiddel, om ontwikkelingen in de gaten te houden, met als doel te kunnen (bij)sturen op het moment dat ongewenste ontwikkelingen worden gesignaleerd. De belangrijkste functie van een monitor is het signaleren van ontwikkelingen die voor het beleid relevant zijn. Met de signalen uit de monitor is het voor beleidsmakers mogelijk om een aantal wezenlijke vragen te beantwoorden, te weten: 1
Houden we ons (nog) wel met de goede onderwerpen bezig? De monitor geeft over een breed spectrum een beeld van de toestand in de steden en maakt op deze manier het gemeentelijke beleid op inhoud bespreekbaar. Vaak zullen beleidsmakers daarbij in hun keuzen worden bevestigd (“zie je wel dat we hoog scoren op werkloosheid, het is maar goed dat we daar in het beleid zo stevig op hebben ingezet”). In andere opzichten staat een stad er wellicht slechter of
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
1
2 EEN STEDENMONITOR: WAT EN WAAROM?
beter voor dan verwacht en kan de monitor aldus aanleiding zijn om accenten in het beleid te heroverwegen, het beleid te herijken. 2
Bereiken we onze doelen? De monitor maakt het mogelijk te constateren of de ontwikkelingen in de gewenste richting gaan. In dit verband wordt ook wel gesproken over outcome van beleid. Of deze outcome een gevolg is van het gevoerde beleid, valt uit de monitor niet ondubbelzinnig op te maken, maar kan wel worden beredeneerd. Zonder beleid zou het allicht niet zo goed zijn gegaan (of zou het nog veel erger zijn geweest). Uiteraard komt deze functie pas goed tot zijn recht bij meerdere metingen.
3
Hoe doet “mijn” stad het ten opzichte van de andere? De steden kunnen aan de hand van deze monitor vaststellen hoe ze er voor staan in vergelijking met de andere Gelderse gemeenten. Benchmarking heet dat in de economie. De geconstateerde profielen en ontwikkelingen krijgen daardoor extra reliëf. Het kan immers zijn dat een stad zich op bepaalde aspecten naar wens ontwikkelt, maar dat het in andere steden nog beter gaat.
Een monitor beperkt zich tot signaleren. De ontvanger van de signalen moet zelf bepalen wat hij of zij er mee doet. Soms is het niet meer dan een bevestiging van wat men al dacht. Opvallende signalen uit een monitor geven bijna altijd aanleiding tot nadere vragen. De gebruiker wil bijvoorbeeld weten hoe het komt dat “zijn” stad op bepaalde aspecten achterblijft bij de rest. Op deze manier geeft de monitor naast directe beleidsinformatie ook richting aan nader onderzoek.
Wat is deze monitor niet? De monitor is ook een aantal zaken niet. Om misverstanden te voorkomen, noemen we er een aantal expliciet. 1
Een evaluatie van de beleidsprestaties. Zoals gezegd houdt de monitor zich bezit met de outcome van beleid, ofwel met de maatschappelijke effecten. Dat is niet hetzelfde als de output, ofwel de prestaties van het beleid. Wie iets wil weten over een effectiviteit (doeltreffendheid) dan wel de efficiëntie (doelmatigheid) van het gevoerde beleid, moet de beleidspraktijk zelf onder de loupe nemen. Zo is het mogelijk om de output van de arbeidsbemiddeling te onderzoeken, door te kijken naar het aantal werklozen dat aan een baan is geholpen (effectiviteit) en welke inspanning en kosten daarvoor nodig waren (efficiëntie). De stedenmonitor constateert in dit verband slechts de ontwikkeling van het aantal werklozen, een gegeven waar ook externe factoren op van invloed zijn. De signalen uit de monitor kunnen aanleiding zijn om de output van gemeentelijke diensten eens naast elkaar te leggen.
2
Een snelle effectmeter. De monitor is zodanig opgezet dat de acht steden duidelijk worden geprofileerd op een aantal robuuste kenmerken. Een dergelijk profiel verandert wel, maar ook weer niet van de ene dag op de andere. Een stad is in dat opzicht te vergelijken met een olietanker, die langzaam van koers verandert. Het is niet realistisch te verwachten dat beleidswijzigingen binnen
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
EEN STEDENMONITOR: WAT EN WAAROM?
een paar maanden tot meetbare veranderingen in het stadsprofiel zullen leiden. Een aantal kenmerken uit het profiel wordt zelfs niet eens jaarlijks geactualiseerd. Nogmaals, wie snelle successen in beeld wil hebben moet kijken naar de output van het beleid: zo veel werklozen aan werk geholpen, zo veel woningen gebouwd, zo veel bedrijven aangetrokken. 3
Een evaluatie van beleidsafspraken. Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat de beleidspraktijk zelf geen onderwerp van monitoring is. Voor een evaluatie van in het kader van het GSO gemaakte afspraken bestaan meer geëigende middelen, zoals visitatie.
1.3
4
Een integraal model, dat output en outcome aan elkaar koppelt. Het valt al niet mee om gesignaleerde effecten ondubbelzinnig aan beleid toe te schrijven. Nog lastiger is het om de invloed van ene beleidsterrein op het andere te bepalen. De stedenmonitor is integraal in zijn signalering, maar heeft geen pretenties waar het gaat om het aangeven van causale relaties dan wel kruisverbanden. Overigens loopt er bij de Provincie Gelderland een project (“leefbaarheidsprofielen”) waarin juist wel wordt geprobeerd een groot aantal aspecten van het functioneren van steden te modelleren.
5
Een meetlat voor de Provincie. Er zijn geen Provinciale streefcijfers voor de in de monitor opgenomen indicatoren. Iedere stad is nu juist vrij gelaten in het aangeven van eigen doelstellingen. Als er al streefcijfers gewenst zijn, dan zouden de gemeenten die zelf voor hun stad moeten noemen. Mogelijk daagt deze nulmeting daartoe uit. Er is echter geen streven tot nivellering. De steden hoeven niet op elkaar te gaan lijken. Op deze manier wordt recht gedaan aan gegeven dat gemeenten van elkaar verschillen en dus ook een eigen profiel hebben.
Inhoud en bronnen De monitor is bewust beknopt gehouden. De valkuil van integraliteit is immers dat het nooit compleet genoeg is. Gezocht is naar een beperkte set indicatoren, die met elkaar een scherp beeld opleveren van de toestand in de steden en naar een presentatie in één integraal profiel. Inhoudelijk sluit deze monitor aan op de thematiek van het GSO en het ISV. Gebruikte indicatoren zijn geselecteerd op grond van de volgende criteria: •
Validiteit. Gezocht is naar indicatoren die ook echt iets zeggen over aspecten van stedelijke vitaliteit en die ook goed zijn te interpreteren. Indicatoren die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, zoals verhuisgeneigdheid, zijn niet gebruikt;
•
Toegevoegde waarde. Indicatoren die sterk samenhangen met andere en dus niets meer toevoegen zijn bewust weggelaten;
•
Herkenbaarheid. Er is bewust gekozen voor enkelvoudige gegevens en geen samengestelde variabelen of factorscores.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
3
4 EEN STEDENMONITOR: WAT EN WAAROM?
•
Vergelijkbaarheid. De gebruikte bronnen zijn ofwel gegevens die in alle gemeenten op dezelfde manier worden geregistreerd, ofwel landelijke onderzoeken, die in alle gemeenten op vergelijkbare manier worden uitgevoerd (zoals het Woningbehoefte Onderzoek).
•
Actualiseerbaarheid. Alle gebruikte bronnen worden periodiek geactualiseerd.
De monitor is samengesteld op basis van gegevens uit uiteenlopende reeds bestaande bronnen. Dat heeft als voordeel dat het pragmatisch is en dubbel werk wordt voorkomen. Er wordt immers al heel wat onderzocht en geregistreerd, al is het niet specifiek voor deze monitor. Een aantal gegevens is overgenomen uit de Sociale Atlas van de Provincie. Nog niet alle GSO-thema’s kunnen volledig worden gedekt. Witte vlekken zijn er met name nog op het gebied van milieu, welzijn en volksgezondheid, terwijl ook op het gebied van onderwijs nog verbeteringen wenselijk zijn. De monitor is wel zodanig opgezet, dat toevoegingen en verbeteringen gemakkelijk in een later stadium kunnen worden aangebracht. Bij de behandeling van de diverse thema’s worden suggesties gedaan voor toekomstige verbeteringen. Vanwege de veelheid aan ongelijksoortige gegevens loopt het peilmoment van de meest actuele cijfers sterk uiteen. Sommige bronnen zijn al weer enkele jaren oud, maar zijn vanwege hun zeggingskracht, toegevoegde waarde en vergelijkbaarheid toch opgenomen. Zo levert het Woningbehoefte Onderzoek (WBO) een aantal indicatoren met als peiljaar 1998. Het WBO wordt in 2002 opnieuw gehouden, zodat in een volgende versie van de monitor in één klap de ontwikkelingen over de afgelopen vier jaar zichtbaar worden. Omwille van de leesbaarheid vermelden we in tekst niet telkens uit welk jaar een gegeven afkomstig is. In de bijlage is terug te vinden welke bronnen zijn gebruikt en uit welk jaar de gebruikte gegevens stammen. De frequentie waarmee de bronnen worden geactualiseerd loopt uiteen. In sommige gevallen moeten we twee of zelfs vier jaar wachten op een volgende meting. Inhoudelijk is dat meestal geen bezwaar; het gaat om kenmerken van steden die slechts langzaam veranderen, zoals de waarde van het vastgoed of het inkomensniveau van de bevolking. Deze kenmerken zijn wel wezenlijk voor de vitaliteit van een stad, maar hoeven ook niet elk jaar te worden gemeten. Andere zaken, zoals werkloosheid, kunnen wel jaarlijks worden geactualiseerd.
Relatie GSO met ISV Naast het Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid GSO bestaat ook het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Dit is een gebundelde doeluitkering voor wonen, ruimte, groen en de fysieke stadseconomie (VROM, EZ en LNV) met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de leef- en werkomgeving door middel van fysieke maatregelen. Dertig gemeenten (de zogenaamde G30) ontvangen rechtstreeks een bijdrage van het Rijk. Daar horen Arnhem en Nijmegen bij. Daarnaast zijn er bijna honderd gemeenten, die voor de uitvoering van hun programma’s via
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
EEN STEDENMONITOR: WAT EN WAAROM?
de provincie ISV-budget ontvangen. Daar horen de overige GSO-gemeenten bij: Apeldoorn, Doetinchem, Ede, Harderwijk, Tiel en Zutphen. Ook in het kader van het ISV wordt gemonitord: de Monitor Stedelijke Vernieuwing. Deze monitor verschilt echter wezenlijk van de GSO-monitor. De Monitor SV meet voor groepen gemeenten gezamenlijk de voortgang van de programma’s op aandachtsgebieden. De GSO-monitor daarentegen is inhoudelijk van aard en geeft een beeld van de steden afzonderlijk.
Leeswijzer De vitaliteit van de G8 wordt op twee manieren in beeld gebracht, thematisch (hoofdstuk 3) en per stad. Alvorens op indicatoren van stedelijke vitaliteit in te gaan, schetsen we de context (hoofdstuk 2). De lezer die echt alleen maar een A4tje wenst, wordt bediend in hoofdstuk 5, waar in het hele verhaal in één figuur is samengevat.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
5
DE GELDERSE G8
2 De Gelderse G8 2.1
Context: grote steden Acht gemeenten staan centraal in deze monitor, in alfabetische volgorde: Apeldoorn, Arnhem, Doetinchem, Ede, Harderwijk, Nijmegen, Tiel en Zutphen. Gezamenlijk vormen zij de Gelderse G8.
Harderwijk
Apeldoorn
Zutphen Ede Arnhem Doetinchem
Tiel Nijmegen
De G8 onderscheiden zich als groep duidelijk van de overige 63 gemeenten in Gelderland. Dat onderscheid geldt in de eerste plaats hun omvang. De G8 zijn samen goed voor 37% van de bijna twee miljoen inwoners in Gelderland. Vier van de acht tellen meer dan honderdduizend inwoners (figuur 1). De kleinste van de G8, Zutp-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
7
8 DE GELDERSE G8
hen, is met bijna 36.000 inwoners nog altijd bijna twee maal zo groot als het gemiddelde van de overige 63 gemeenten. Meer nog dan door hun omvang onderscheiden de G8 zich door hun typische “grootstedelijke” karakter. Om een indruk te geven: van alle werklozen in de provincie woont 57% in de G8. Van alle geregistreerde geweldsmisdrijven vindt 58% in de G8 plaats. De acht steden beschikken gezamenlijk over 48% van alle Gelderse sociale huurwoningen en maar liefst 71% van alle flat- en etagewoningen. En de G8 bieden onderdak aan 53% van alle allochtonen uit de Provincie.
figuur 1
Aantal inwoners van de Gelderse G8 (1-1-2001) Zutphen Tiel Harderwijk Doetinchem Ede Arnhem Apeldoorn Nijmegen
0
25.000
50.000
75.000
100.000
125.000
150.000
175.000
bron: Sociale Atlas Gelderland
In de volgende hoofdstukken schetsen we een beeld van de vitaliteit van de Gelderse G8. Alvorens dit te doen, is het zinvol om eerst een paar karakteristieken van de betreffende steden op een rij te zetten, die op zichzelf niets zeggen over de vitaliteit van de steden, maar die het interpreteren van de vitaliteitindicatoren kunnen vergemakkelijken.
2.2
Bevolkingssamenstelling De bevolkingssamenstelling in de G8 verschilt van in sommige opzichten van die in de rest van de provincie en ook tussen de G8 onderling bestaan verschillen. Een belangrijk aspect van de bevolkingssamenstelling, dat in de toekomst nog aan belang gaat winnen, is de vergrijzing. Twee gemeenten, Doetinchem en vooral Apeldoorn, zijn reeds beduidend meer vergrijsd dan de rest van de provincie. Twee andere, Harderwijk en Tiel, hebben juist (nog) weinig 65-plussers. De overige gemeenten nemen middenposities in (figuur 2).
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE GELDERSE G8
figuur 2
Aandeel inwoners van 65 jaar en ouder in de Gelderse G8 (1-1-2001) Apeldoorn
15,1%
Doetinchem
14,2%
Overig Gld.
13,7%
Nederland
13,6%
Zutphen
13,6%
Ede
13,6%
Arnhem
13,3%
Nijmegen
13,2% 12,1%
Harderwijk Tiel
11,3% 10%
11%
12%
13%
14%
15%
16%
bron: Sociale Atlas Gelderland
Een ander belangrijk contextgegeven is het aandeel allochtonen. In figuur 3 is te zien dat in alle G8-gemeenten het aandeel allochtonen veel hoger ligt dan in de rest van Gelderland. Arnhem, Nijmegen en Tiel scoren in dit opzicht nog boven het landelijke cijfer van 18%. Voor Arnhem en Nijmegen is dit weinig verrassend. Het hoge aandeel in Tiel is een erfenis van de instroom van grote aantallen gastarbeiders in het verleden.
figuur 3
Aandeel allochtonen (1-1-2001) Arnhem
26%
Nijmegen
23%
Tiel
21%
Nederland
18%
Zutphen
16%
Harderwijk
15%
Apeldoorn
14%
Doetinchem
13%
Ede
13%
Gelderland excl.
10% 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30% bron: CBS
De aanwezigheid van allochtonen is op zichzelf geen maat voor stedelijke vitaliteit, zoals werkloosheid dat bijvoorbeeld is. Het allochtoon-zijn is immers niet per defini-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
9
10 DE GELDERSE G8
tie ongunstig, zoals werkloosheid of een laag inkomen. Wel is het een feit dat allochtonen veelal een achterstand hebben op sociaal-economisch terrein (werk, opleiding, inkomen) en dat de aanwezigheid van veel allochtonen op buurtniveau soms leidt tot gevoelens van ontevredenheid. Vandaar dat het aandeel allochtonen wel als een belangrijke contextvariabelen mag worden beschouwd. Een hoog percentage allochtonen zal al snel samengaan met negatieve scores op sociaaleconomische en sociaal-ruimtelijke vitaliteitsindicatoren.
2.3
Woningvoorraad Niet alleen de bevolkingssamenstelling, ook de woningvoorraad van de G8 verschilt aanmerkelijk van die van de overige Gelderse gemeenten. In figuur 4 is dit te zien.
figuur 4
Woningvoorraad naar type en eigendomsverhouding (1-1-2000) 70% Nijmegen
Arnhem
60%
aandeel
Zutphen
Doetinchem
50%
Tiel
huurwoningen 40% overig Gelderland
Nederland Apeldoorn
Harderwijk Ede
30% 20% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
aandeel flat- en etagewoningen bron: Ministerie van VROM, DGW Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
Geheel in overeenstemming met het stedelijke karakter van de G8 bestaat de woningvoorraad vaker uit flat- en etagewoningen (ook wel meergezinswoningen genoemd). Tevens tellen de G8 naar verhouding veel huurwoningen, met uitzondering van Ede, waar het aandeel huurwoningen net zo klein is als in de nietmonitorgemeenten (35%). Binnen de G8 wijken Arnhem en Nijmegen weer af van de rest.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
3 De vitaliteit van de G8 3.1
Wat zijn vitale steden? In het Grotestedenbeleid (GSB) en het daarop geënte Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid (GSO) staat het begrip vitaliteit met hoofdletters geschreven. Het grote stedenbeleid heeft als doel te komen tot “een complete, vitale stad, die in fysiek, economisch en sociaal opzicht voldoet aan de – steeds hogere – eisen die bewoners, bedrijven, instellingen bezoekers en recreanten nu en in de toekomst aan de stad stellen”. In bovengenoemde omschrijving zijn de drie pijlers van het GSB te herkennen. Vitaliteit heeft zowel sociale, fysieke (ruimtelijke) als economische kanten. Kijken we naar een aantal sectorale doelstellingen van het GSO, dan blijken die zich veelal tussen twee pijlers te bevinden. Terugdringen van de werkloosheid en het streven naar een betere aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld, hebben zowel sociale als een economische kanten. De kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving (onder andere veiligheid, betrokkenheid) heeft sociale en fysieke aspecten. Verbetering van de werkgelegenheid heeft zowel een ruimtelijke, fysieke kant (bedrijfsterreinen, infrastructuur) als een economische (de concurrentiepositie ten opzichte van andere gebieden). Dat geldt ook voor een doelstelling als het verbeteren van de concurrentiepositie op de woningmarkt. Zo komen we op drie dimensies van stedelijke vitaliteit, die telkens twee pijlers raken: sociaal-economisch, sociaal-ruimtelijk en ruimtelijk-economisch. In bijgaand figuur (figuur 5) zijn deze drie dimensies en hun relatie tot de GSB pijlers schematisch weergegeven. In deze monitor drukken we de vitaliteit van de Gelderse G8 uit in de drie genoemde dimensies. In dit hoofdstuk gebeurt dat voor de drie dimensies afzonderlijk, waarbij per dimensie een aantal typerende indicatoren als maat voor vitaliteit wordt weergegeven. In het hierna volgende hoofdstuk combineren we de indicatoren tot een vitaliteitprofiel per stad.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
11
12 DE VITALITEIT VAN DE G8
figuur 5
Dimensies van stedelijke vitaliteit in relatie tot de GSB pijlers en in relatie tot een aantal sectorale doelstellingen
Economisch Sociaal-Economisch arbeidsparticipatie,
Ruimtelijk-Economisch concurrentiepositie op woningmarkt,
kansarmoede
werkgelegenheid
Sociaal
Ruimtelijk (fysiek) Sociaal-Ruimtelijk kwaliteit dagelijkse leefomgeving, veiligheid en veiligheidsbeleving
3.2
Sociaal-economische vitaliteit Als we het hebben over sociaal-economische vitaliteit, dan gaat het om werk, inkomen, opleiding, kortom de mate waarin de stedelijke bevolking deelt in de welvaart en de kansen die zij heeft om zich op dat gebied te ontwikkelen en te ontplooien. In dit verband wordt ook wel gesproken over kansarmoede of kansrijkdom. Langdurige werkloosheid in combinatie met een lage opleiding wordt over het algemeen beschouwd als een sterke indicator voor kansarmoede. Een hoog inkomen daarentegen is een uiting van vitaliteit.
3.2.1
Inkomens en inkomensontwikkeling Een hoog inkomen is zoals gezegd onmiskenbaar een teken van sociaaleconomische vitaliteit. Het Centraal Bureau voor de Statistiek stelt op grond van gegevens van de belastingdienst schattingen op van de inkomens in gemeenten. Deze zijn weliswaar niet super actueel – belastingaangiften lopen om te beginnen al een jaar achter de genoten inkomsten aan – maar wel zeer betrouwbaar. We kijken hier naar het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden. Daarbij is ingecalculeerd dat veel huishoudens hun inkomen uit meer dan één bron vergaren, de veelbesproken tweeverdieners.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
figuur 6
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden (1998) en inkomensontwikkeling per huishouden (1995-1998) 11%
Tiel
10% overig Gelderland
Ontwikkeling inkomen 1995-'98
Arnhem
Ede
Apeldoorn
Nijmegen
9%
Nederland
Doetinchem Harderwijk
8% Zutphen 7% € 18.000
€ 21.000
€ 24.000
€ 27.000
gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden (1998) bron: CBS Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
Een gemiddeld huishouden in Gelderland had in 1998 een besteedbaar inkomen van € 23.500. Dat is iets meer dan het Nederlands gemiddelde van € 22.700. In figuur 6 (horizontale as) is te zien dat de inkomens in alle monitorgemeenten met uitzondering van Ede beduidend onder het niveau van overig Gelderland liggen. Huishoudens in Arnhem en Nijmegen hebben het minst te besteden (€20.000). In Zutphen is de koopkracht nauwelijks groter (€ 20.400). Huishoudens in Ede beuren het meest (€ 24.700) en zijn te vergelijken met die uit de niet-monitorgemeenten. De overige gemeenten scoren op dit punt in de middenmoot, iets onder het niveau van Gelderland als geheel. Tussen 1995 en 1998 is het besteedbaar inkomen per huishouden in Gelderland met 9,2% toegenomen. Daarmee doet Gelderland het een fractie beter dan Nederland als geheel (8,6%). Kijken we naar de ontwikkeling, dan zijn de verschillen tussen de monitorgemeenten niet groot. Zutphen blijft iets achter. Nijmegen doet het opvallend goed, gegeven de achterstand die deze stad nog heeft op de rest. De grootste verrassing komt uit Tiel, dat met een ontwikkeling van 10,7% met afstand de grootste inkomensgroei heeft doorgemaakt.
3.2.2
Lagere inkomens Vergelijking van gemiddelde inkomens zegt ons iets over de welvaartsverschillen tussen steden. Binnen de steden kunnen achter die gemiddelden weer scheve verdelingen schuil gaan. Daarom is het zinvol om ook een blik te werpen op de inkomensverdeling, in het bijzonder het aandeel lagere inkomens. De inkomensverdeling is bekend voor huishoudens die het hele jaar (52 weken) inkomen hebben ge-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
13
14 DE VITALITEIT VAN DE G8
noten. Landelijk gezien had in 1999 30% van deze huishoudens een besteedbaar inkomen van minder dan € 16.200. Hoe dat in de Gelderse steden zit, is weergegeven in figuur 7.
figuur 7
Aandeel huishoudens met een besteedbaar jaarinkomen van minder dan € 16.200 (1999) overig Gld.
24,4% 24,4%
Ede
26,3%
Harderwijk Apeldoorn
27,8%
Gelderland
27,9% 28,3%
Doetinchem
28,9%
Tiel
30,0%
Nederland
36,6%
Zutphen
39,7%
Arnhem
40,9%
Nijmegen 20%
25%
30%
35%
40%
45%
bron: CBS; regionale inkomensverdeling 1999
We zien dat in Gelderland als geheel naar verhouding iets minder huishoudens met lagere inkomens wonen dan in Nederland (27,9% tegen 30%). Van de Gelderse G8 springen er drie uit met beduidend meer “arme” huishoudens dan de rest, te weten Zutphen, Arnhem en Nijmegen. Apeldoorn, Harderwijk en vooral Ede hebben relatief weinig huishoudens met lagere inkomens, maar nog altijd meer dan overig Gelderland (de niet-monitorgemeenten). Doetinchem en Tiel nemen middenposities in. Het beeld uit figuur 7 komt grotendeels overeen met dat uit figuur 6. Er zijn kleine verschillen. Zo telt Apeldoorn meer huishoudens met lagere inkomens dan Harderwijk, maar is het gemiddelde huishoudensinkomen in beide steden gelijk. Dit zit hem in het feit dat in Apeldoorn naast lagere inkomens ook veel huishoudens uit de hoogste inkomensklassen wonen, terwijl het topsegment in Harderwijk heel smal is. Omdat voor het beleid vooral de concentratie van lagere inkomens relevant is, zijn de cijfers uit figuur 7 gebruikt voor de profielen (hoofdstuk 4).
3.2.3
Opleidingsgraad Naast inkomen is opleiding een belangrijke indicator van sociaal-economische vitaliteit. Traditioneel zijn de inwoners van de steden in Gelderland beter opgeleid dan de bevolking van het platteland. In de steden bevonden zich immers de “hoge-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
re” scholen en was werk voor de geschoolde arbeiders en voor de “hogere employees”, zoals dat in vroeger tijd werd aangeduid. Deze erfenis werkt heden ten dag door in het gemiddelde opleidingsniveau. In figuur 8 is dat te zien. Alleen Tiel en Ede tellen nog meer laag opgeleiden dan de niet-monitorgemeenten. In de overige monitorgemeenten is het aandeel laag opgeleiden betrekkelijk laag. Vooral Nijmegen als universiteitsstad doet het op dit punt goed, maar ook Doetinchem springt er in positieve zin uit.
figuur 8
Aandeel laag opgeleiden op de totale bevolking (1998) Tiel
46% 42%
Ede
42%
overig Gld.
41%
Harderwijk
40%
Nederland
39%
Zutphen
39%
Arnhem 37%
Apeldoorn
36%
Doetinchem 29%
Nijmegen 20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
bron: CBS, cijfers overgenomen uit de Sociale Atlas
We moeten bedenken dan het plaatje van figuur 8 sterk is gekleurd door ouderen, die hun opleiding in een ver verleden genoten. Of het opleidingsplaatje er voor de jongere generaties er ook zo uit gaat zien is de vraag. Dat hangt van de schoolprestaties van nu af. Veel kinderen op het Gelderse platteland verkeren door het lage opleidingsniveau van hun ouders in een achterstandssituatie. In de steden is dat minder het geval, maar daar zijn weer veel kinderen van allochtone afkomst. In hoeverre dit alles doorwerkt op het uiteindelijke opleidingsniveau zal nog blijken. We mogen in ieder geval veronderstellen dat achter het gemiddelde opleidingsniveau van de steden behoorlijk wat spreiding schuil gaat. In het kader van de monitor is het daarom uiterst relevant te kunnen beschikken over vergelijkende cijfers met betrekking tot schoolprestaties van basisschoolleerlingen dan wel het opleidingsniveau van jonge huishoudens. De jeugd vormt immers de toekomst van de steden. Een bron die ons hierover iets kan vertellen zijn de CITO-scores van de basisscholen. Het ontsluiten van deze bron is een project op zich, dat niettemin de moeite waarde zou kunnen zijn en voor toekomstige edities van de stedenmonitor een belangrijke aanvulling zou zijn.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
15
16 DE VITALITEIT VAN DE G8
3.2.4
Werkloosheid Het hebben van een baan is een belangrijke voorwaarde voor ontplooiing en welvaart. In Gelderland waren in oktober 2000 een kleine 52.000 mensen zonder werk op zoek naar een baan (zogeheten niet-werkenden werkzoekenden). Bijna 30.000 daarvan stond al langer dan een jaar ingeschreven bij bemiddelende instanties. Op de totale theoretische beroepsbevolking (iedereen tussen de 15 en de 65 jaar) is dat 2,3%. Het aandeel niet-werkende werkzoekenden loopt sterk uiteen tussen de monitorgemeenten. In Arnhem en Nijmegen zijn relatief veel mensen al langer dan een jaar op zoek naar werk (respectievelijk 5,2% en 5,6%). In Harderwijk, Ede en Apeldoorn gaat het om nog geen 2% van de (theoretische) beroepsbevolking. Tiel, Zutphen en Doetinchem nemen tussenposities in (figuur 9).
figuur 9
Aandeel langdurig niet-werkende werkzoekenden (> 1 jr.) op de totale bevolking van 15-64 jaar en aandeel niet-werkende werkzoekenden met ten hoogste basisschool (oktober 2000) 40%
Ede Tiel Harderwijk
35%
Apeldoorn aandeel laag opgeleiden op alle
Zutphen
30%
Arnhem 25%
werkzoekenden
overig Gelderland
Doetinchem
Nijmegen
20%
15% 0%
1%
2%
3%
4%
5%
6%
aandeel langdurig werkzoekenden (> 1 jr.) op de bevolking van 15-64 jr. bron: Rba’s Gelderland, bewerking op basis van gegevens uit de Sociale Atlas Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
De kans voor niet-werkende werkzoekenden om uiteindelijk aan een baan te komen, hangt voor een deel af van hun opleidingsniveau. Een kwart van alle werkzoekenden heeft niet meer dan basisschool. In Ede en Harderwijk ligt dit aandeel beduidend hoger (38% rexpectievelijk 37%). De werkloosheid is in deze plaatsen dus weliswaar laag, de mensen om wie het gaat zijn wel relatief moeilijk bemiddelbaar. Ook in Tiel en in mindere mate Apeldoorn en Zutphen bestaat een groot deel van de werkzoekenden uit mensen met een zeer lage opleiding. In Doetinchem, Arnhem en Nijmegen is dat veel minder het geval. De hoge werkloosheid in Arnhem en Nijmegen heeft duidelijk een complexere achtergrond dan alleen een
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
lage opleiding van de betrokkenen. Mogelijk spelen culturele belemmeringen een rol. Ook de aard van de werkgelegenheid is van invloed op de kansen om aan het werk te komen. Het vereist nader onderzoek om de situatie in Arnhem en Nijmegen te verklaren.
3.3
Ruimtelijk-economische vitaliteit Ruimtelijk-economische vitaliteit heeft te maken met de “marktwaarde” of “concurrentiepositie” van een gebied. Vitale woongebieden zijn gewild op de woningmarkt. Vitale werkgebieden bieden ook volop werkgelegenheid.
3.3.1
Waarde en waardeontwikkeling van het vastgoed Een maat voor ruimtelijk-economische vitaliteit is de economische waarde van het onroerend goed. Daartoe kijken we naar de taxaties die zijn verricht in het kader van de WOZ. De WOZ waarde is zowel een maat voor de kwaliteit als voor de marktpositie van de woningvoorraad.
figuur 10
Gemiddelde woningwaarde (WOZ taxatie, peiljaar 1999) en waardeontwikkeling van woningen (1995-1999) 200%
Ede
Zutphen 175%
Apeldoorn
Nijmegen
Waarde ontwikkeling
overig Gelderland
Nederland
1995-1999
Arnhem Doetinchem
150%
Harderwijk
Tiel
125% € 100.000
€ 120.000
€ 140.000
€ 160.000
€ 180.000
WOZ taxatie 1999 bron: CBS, taxaties 1999 onder voorbehoud van eventuele correcties als gevolg van lopende bezwaarschriften Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
De woningvoorraad wordt om de vier jaar getaxeerd. De meest recente taxatie heeft als peiljaar 1999. In figuur 10 (horizontale as) is te zien dat de gemiddelde woningwaarde in Gelderland in dat jaar € 147.000 bedroeg. Daarmee worden de woningen in Gelderland door de gemeentelijke taxateurs aanzienlijk hoger aange-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
17
18 DE VITALITEIT VAN DE G8
slagen dan gemiddeld in Nederland (€ 132.000). De monitorgemeenten hebben op één na allemaal een waarde onder het Gelderse gemiddelde en ver onder het gemiddelde van de niet-monitorgemeenten (€ 157.000). Zutphen wordt gemiddeld genomen het laagst getaxeerd. De ene uitzondering is Ede, dat met een gemiddelde van € 165.000 relatief hoog wordt gewaardeerd. De relatief jonge, vooral uit koopwoningen bestaande voorraad zal hieraan debet zijn. Qua waardeontwikkeling doet Gelderland het iets beter dan Nederland als geheel. Dit is in de figuur te zien op de verticale as. Ten opzichte van de vorige taxatie, die als peiljaar 1995 had, is de waarde van de woningen in Gelderland met 69% toegenomen (Nederland 66%). Ede, dat toch al hoog werd gewaardeerd, heeft ook een relatief hoge stijging doorgemaakt (85%). Maar vooral Zutphen heeft de waarde van het onroerend goed bovengemiddeld zien stijgen (88%) en lijkt bezig aan een inhaalrace. Ook de waardestijgingen in Apeldoorn en Nijmegen waren aanzienlijk. De overige monitorgemeenten blijven achter bij de waardeontwikkeling in Gelderland als geheel en al helemaal bij de waardeontwikkeling in de nietmonitorgemeenten. De geringste waardestijging deed zich voor in Tiel (40%). De WOZ-taxatie vindt eens in de vier jaar plaats. Omdat de gegevens uit de jongste taxatie (met als peiljaar 1999) onlangs beschikbaar zijn gekomen, is voor deze eerste editie van de stedenmonitor gekozen voor de WOZ-waarde als indicator. Een alternatieve indicator voor vervolgmetingen binnen vier jaar is de gemiddelde transactieprijs van eengezinshuizen. Deze heeft weliswaar slechts betrekking op een deel van de woningvoorraad, maar heeft als voordeel dat het jaarlijks wordt geactualiseerd.
3.3.2
Krapte en slaagkansen op de woningmarkt Een maat voor de druk op de woningmarkt is de zogeheten vraagdruk. Dit is de vraag gedeeld door het potentiële aanbod uit de voorraad. Er is vrijwel altijd meer vraag dan aanbod, omdat er altijd starters zijn die wel een woning vragen, maar er geen achterlaten. De vraagdruk is ook groter naarmate zich meer mensen van buiten de stad willen vestigen en er minder huishoudens de stad wensen te verlaten. De vraagdruk wordt vastgesteld met behulp van integraal Woningbehoefte Onderzoek (WBO) van het ministerie van VROM. De laatste versie van dit onderzoek dateert uit 1998. In 2002 wordt het onderzoek opnieuw gehouden. In tegenstelling tot de meeste indicatoren, is er bij de vraagdruk geen sprake van “hoe groter hoe beter” of “hoe kleiner hoe beter”. Een te grote vraagdruk duidt op een overspannen markt met grote tekorten in het aanbod en kan leiden tot prijsopdrijving en stagnatie. Een te lage vraagdruk is ook niet wenselijk, want wijst er op dat de gemeente niet erg populair is en dat er risico bestaat op leegstand. In Gelderland als geheel bedraagt de vraagdruk 1,40 (figuur 11).1 Dat wil zeggen dat er tegenover 100 potentieel uit voorraad vrijkomende woningen 140 woning-
voetnoot 1
Het Woningbehoefte Onderzoek is een steekproefonderzoek. Dat brengt met zich mee dat uitkomsten binnen bepaalde onzekerheidsmarges de werkelijkheid weerspiegelen. Omdat
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
zoekenden staan. In Ede en Apeldoorn is de vraagdruk het grootst. Hier willen veel mensen een (andere) woning en weinig mensen vertrekken. Ook in Nijmegen zoeken veel huishoudens een (andere) woning. In Doetinchem en Zutphen is de markt het ruimst, althans in kwantitatieve zin. Tegenover elke 100 aanbieders staan in Zutphen slecht 127 vragers.
figuur 11
Vraagdruk en slaagkansen op de woningmarkt 1,50 Ede
Apeldoorn 1,45 Nijmegen
overig Gelderland
1,40 Tiel
vraagdruk
Arnhem
Harderwijk
1,35
Doetinchem 1,30 Zutphen 1,25 15%
17%
19%
21%
23%
25%
27%
29%
31%
slaagkans bron: CBS / VROM, WBO 1998, bewerking RIGO Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
Tegenhanger van de vraagdruk is de slaagkans. Deze geeft de verhouding weer tussen het aantal huishoudens dat wenst te verhuizen en het aantal daadwerkelijk betrokken woningen in de periode voorafgaand aan het WBO. Er zijn altijd veel meer huishoudens die zeggen te willen verhuizen dan huishoudens die de daad bij het woord voegen. Het feit dat een verhuizing niet tot stand komt kan onder meer liggen aan kwalitatieve discrepanties tussen vraag en aanbod. Ook een geringe nieuwbouwproductie kan leiden tot een stagnerende doorstroming en dus een lage slaagkans. Voor Gelderland als geheel bedraagt de slaagkans, zoals gemeten in het WBO’98, 25%. Dat wil zeggen dat een woningzoekende eind jaren negentig gemiddeld een kans van 25% maakte om binnen een jaar de woning te vinden waar hij naar op zoek is. Dit lijkt een kleine kans, maar we moeten bedenken dat er vele kritische doorstromers zijn, die liever wat langer zoeken dan snel toehappen. In Ede was de kans van slagen het grootst (40%), hetgeen zal liggen aan het feit dat het aanbod
vraagdruk en slaagkans verhoudingsgetallen zijn, zijn deze marges relatief groot. De verschillen hebben vooral indicatieve waarde en aan kleine verschillen tussen steden mag niet te veel betekenis worden gehecht.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
19
20 DE VITALITEIT VAN DE G8
hier erg courant is (veel relatief nieuwe eengezinshuizen) en ook ten tijde van het WBO 1998 nog voortdurend werd aangevuld. Ondanks het feit dat de vraagdruk op de Edense markt relatief groot is, slagen woningzoekenden er dus toch betrekkelijk snel. Ook in Doetinchen en Zutphen is de kans van slagen vrij groot. Woningzoekenden in Harderwijk en Tiel maken aanmerkelijk minder kans om op korte termijn te vinden wat ze zoeken. De druk op de markt is hier weliswaar niet zo groot, maar kennelijk sluit het aanbod kwalitatief niet voldoende aan op de vraag. In 2002 zal opnieuw een Woningbehoefte Onderzoek worden gehouden en zullen vraagdruk en slaagkans opnieuw worden berekend. Gezien de afgenomen woningbouwproductie mogen we verwachten dat de slaagkans over de gehele linie zal zijn afgenomen.
3.3.3
Werkgelegenheid en ontwikkeling van werkgelegenheid Een heel ander aspect van ruimtelijk-economische vitaliteit is de werkgelegenheid. Een vitale stad biedt volop werk en er ontstaan voortdurend nieuwe banen. Gelderland telde in 2000 in totaal 865.000 banen. Alle monitorgemeenten beschikken over een groot aantal banen, zeker als we dat vergelijken met overig Gelderland. De acht monitorgemeenten zijn samen goed voor bijna de helft (46%) van alle werkgelegenheid in de provincie. De drie grote steden Arnhem, Nijmegen en Apeldoorn beschikken samen over 30% van alle banen in geheel Gelderland.
figuur 12
Aantal arbeidsplaatsen per 100 inwoners in 2000 en relatieve groei van het aantal banen tussen 1996 en 2000
14% overig Gelderland
Tiel Harderwijk Nijmegen
Ede
12%
Doetinchem
Arnhem
Apeldoorn
groei aantal banen 1996-2000 10%
Zutphen 8% 35
40
45
50
55
60
65
70
aantal banen per 100 inwoners bron: Provinciale Werkgelegenheids Enquete Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
In figuur 12 (horizontale as) is te zien dat Arnhem 66 banen per 100 inwoners telt. Dat is veel, als we bedenken dat van die inwoners een groot deel niet tot de be-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
roepsbevolking behoort. Anders gezegd: een groot deel van deze banen levert werk op voor mensen die niet in Arnhem wonen. Ook in Nijmegen en, wellicht verrassend, Doetinchem is de werkgelegenheid groot ten opzichte van het aantal inwoners. Hierin weerspiegelt zich de functie van Doetinchem als centrum van werkgelegenheid in de regio. Ter vergelijking: in de niet-monitorgemeenten zijn op elke honderd inwoners slechts 39 banen beschikbaar. Dit zijn over het algemeen meer woonplaatsen dan werkplaatsen. Van alle monitorgemeenten is het aantal banen per inwoner het kleinst in Ede, Tiel en Harderwijk. In deze plaatsen wordt in vergelijking met de andere monitorgemeenten meer gewoond dan gewerkt. In figuur 12 is tevens de groei van de werkgelegenheid tussen 1996 en 2000 te zien (verticale as). In geheel Gelderland nam het aantal banen in die periode met 12% ofwel ruim 95.000 stuks toe. Ede, Harderwijk en Tiel zijn hun achterstand enigzins aan het inlopen. Het aantal banen nam er meer dan gemiddeld toe. Ook in Nijmegen ontwikkelt de werkgelegenheid zich bovengemiddeld. De banengroei in Arnhem blijft verhoudingsgewijs iets achter (11%). In absolute zin gaat het ook in Arnhem echter nog altijd om een groei van 9.400 banen. Eigenlijk ontlopen de steden elkaar niet zo veel wat groei van de werkgelegenheid betreft. Opvallend is dat de banengroei ook in overig Gelderland op een vergelijkbaar niveau ligt. Alleen Zutphen blijft met een groei van 9% duidelijk achter bij de rest. Vergelijken we nu de werkgelegeheid als indicator van ruimtelijk-economische vitatliteit met de werkloosheid als indicator van sociaal-economische vitaliteit (paragraaf 3.2.4), dan blijkt een hoge score op de ene dimensie niet noodzakelijk samen te gaan met een hoge score op de andere. In Arnhem bijvoorbeeld is er veel werkgelegeneheid, maar eveneens heerst er relatief veel werkloosheid. Klaarblijkelijk komt de werkgelegenheid in Arnhem vooral ten goede aan werknemers van buiten de stad, terwijl de werkzoekenden uit Arnhem zelf niet aan de bak komen. Over de achterliggende oorzaken van de hoge werkloosheid in Arnhem kunnen we op deze plek alleen maar speculeren – de monitor heeft slechts een signalerende functie. Een verklaring is mogelijk te vinden in de aard van de werkgelegenheid. Arnhem is vooral een kantorenstad en mist werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Er zijn gegevens over de aard van de werkgelegenheid beschikbaar. Indien gewenst kan daar in de volgende versie van de monitor expliciet op worden ingegaan.
3.4
Sociaal-ruimtelijke vitaliteit De sociaal-ruimtelijke vitaliteit is moeilijker in beeld te brengen dan beide andere vormen van vitaliteit. Het gaat hier om de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Zijn er voldoende voorzieningen? Is het schoon en veilig op straat? Voelen mensen zich een beetje betrokken bij hun omgeving? Deze dimensie heeft heel duidelijk een ruimtelijke component. Het zijn niet zozeer de bewoners die worden
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
21
22 DE VITALITEIT VAN DE G8
gekwalificeerd – zoals de “werkzoekenden” bij de sociaal-economische dimensie – als wel de woongebieden: een (on)veilige stad, een schone stad. Veel sociaal-ruimtelijke zaken worden ook wel onder het containerbegrip “leefbaarheid” geschaard. Voor veel mensen staat leefbaarheid in de eerste plaats voor “schoon, heel en veilig” op straat. Het begrip leefbaarheid wordt echter ook in ruimere betekenis gebruikt. Om begripsverwarring te voorkomen, zullen we de term leefbaarheid hier verder niet bezigen.
3.4.1
Tevredenheid met en betrokkenheid bij de woonomgeving In figuur 13 is de tevredenheid met de woonomgeving in het algemeen weergegeven, gecombineerd met de actieve betrokkenheid van bewoners bij hun buurt. Een samenhang tussen deze twee grootheden ligt voor de hand, maar is ook weer niet vanzelfsprekend. Mensen kunnen heel tevreden zijn met hun woonomgeving zonder zelf actief iets voor hun buurt te doen.
figuur 13
Tevredenheid met de woonomgeving en actieve betrokkenheid bij de buurt 95% overig Gelderland 90%
Apeldoorn Ede
(zeer) tevreden
Doetinchem
85%
met de woonomgeving
Zutphen
Tiel
Harderwijk
80% Nijmegen 75% Arnhem 70% 0%
5%
10%
15%
20%
25%
sterke mate van actieve betrokkenheid bij de buurt bron: WBO 1998 Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
Goed beschouwd zijn er maar weinig mensen actief betrokken bij hun buurt. In heel Gelderland gaat het maar om 16% van alle huishoudens. Op het Gelderse “platteland” (overig Gelderland) is dit aandeel hoger dan in de meeste G8 gemeenten. Een zeer lage betrokkenheid treffen we aan in Arnhem, Nijmegen en Tiel. De lage betrokkenheid in Tiel mag opmerkelijk worden genoemd. Wat betreft tevredenheid met de woonomgeving blijven alle G8 gemeenten achter bij de rest van Gelderland. Het minst tevreden zijn de inwoners van Arnhem. Hier geeft slechts 74% aan tevreden tot zeer tevreden te zijn, tegen 87% gemiddeld in
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
Gelderland. In Tiel is ondanks een lage betrokkenheid toch nog 83% van de huishoudens tevreden met de woonomgeving.
3.4.2
Geweld en vernielingen op straat Onveiligheid op straat is een belangrijk thema. Hoe het daarmee staat kan worden afgeleid uit het aantal bij de politie geregistreerde misdrijven. Nu is die registratie behalve een afspiegeling van de daadwerkelijke misdaad ook een weergave van de registratiecapaciteit van de politie zelf, maar als we aannemen dat die zich over heel Gelderland gelijkmatig ontwikkelt geeft een vergelijking tussen de Gelderse gemeenten toch een goed inzicht in de verschillen die er tussen de gemeenten bestaan op het gebied van veiligheid. We lichten er twee soorten misdrijven uit: geweldsmisdrijven en misdrijven van openbare orde en vernielingen.
figuur 14
Geweldsmisdrijven en misdrijven van openbare orde en vernielingen, 1999 10 Nijmegen
9 aantal
8
geweldsmisdrijven
7
per 1000 inwoners
6
Arnhem
Apeldoorn
Harderwijk
Tiel
Zutphen
Nederland
5 4
Ede
Doetinchem
overig Gelderland
3 2 8
10
12
14
16
18
20
aantal misdrijven van openbare orde en vernielingen per 1000 inwoners bron: CBS, gegevens overgenomen uit de Sociale Atlas Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer
Zoals we mogen verwachten is het aantal misdrijven in de G8 groter dan gemiddeld in Gelderland en veel groter dan in de overige Gelderse gemeenten. Ede scoort nog het dichtst bij het Gelderse gemiddelde. Tussen de typen misdrijven bestaat een redelijk sterk statistisch verband: een plaats met meer geweldsmisdrijven kent meestal ook meer misdrijven van openbare orde en vernielingen. Ook andere vormen van misdrijven, die hier niet zijn weergegeven maar die wel worden geregistreerd, komen in die gevallen vaker voor. Nijmegen springt er uit door een groot aantal geweldsmisdrijven, Tiel en in mindere mate Zutphen door een groot aantal vernielingen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
23
24 DE VITALITEIT VAN DE G8
3.4.3
Slachtofferschap: inbraken Niet alle misdrijven worden geregistreerd door de politie. Om te weten hoe veel mensen feitelijk slachtoffer zijn van misdrijven, moeten we bij de mensen zelf te raden gaan. In de Politiemonitor bevolking wordt dit gedaan. Gevraagd wordt of mensen de afgelopen twaalf maanden slachtoffer zijn geweest van diverse typen misdrijven. In figuur 15 is weergegeven hoe veel er in de Gelderse steden wordt ingebroken. Omdat de politiemonitor een steekproefonderzoek is, is dit gegeven helaas slechts voor vijf van de acht monitorgemeenten statistisch betrouwbaar. De ontbrekende drie (Harderwijk, Doetinchem en Zutphen) zijn wel meegenomen in het cijfer voor de G8 als geheel.
figuur 15
Aandeel woningen waar de afgelopen twaalf maanden een inbraak of een poging tot inbraak heeft plaatsgevonden overig Gld.
4,9% 6,2%
Ede Apeldoorn
6,4% 6,6%
Tiel
6,7%
Nederland
7,5%
G8 Arnhem
8,5%
Nijmegen
10,9%
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
bron: Politiemonitor 1999 G8 is inclusief Harderwijk, Doetinchem en Zutphen
Het is duidelijk dat in de G8 aanmerkelijk meer wordt ingebroken dan in de rest van de provincie. In de G8 werd in 1999 in 7,5% van de woningen ingebroken, in de overige gemeenten in 4,9%. Binnen de G8 is het aantal inbraken (en pogingen daartoe) in Arnhem en vooral Nijmegen naar verhouding groot. In Ede hoeven de verzekeraars het minst vaak uit te keren.
3.4.4
Beleving van de woonomgeving Objectieve veiligheid is één ding, de beleving van de bevolking een ander. In de Politiemonitor Bevolking is onder meer gevraagd hoe de inwoners van Nederland de veiligheid en de vervuiling ervaren. Het antwoord staat weergegeven in figuur 16. Met de onveiligheidsgevoelens in Ede zit het wel goed; die is niet groter dan in
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
overig Gelderland en kleiner dan in Gelderland als geheel. In Arnhem, Nijmegen, Tiel en Apeldoorn voelt een relatief groot deel van de inwoners zich onveilig. In het geval van Apeldoorn is dit opmerkelijk, omdat deze stad er wat daadwerkelijke misdrijven betreft helemaal niet ongunstig uit springt. Wel wordt in het ontwikkelingsplan melding gemaakt van een concentratie van onveiligheid in de binnenstad. Mogelijk heeft dit een negatieve uitstraling.
figuur 16
Onveiligheidsgevoelens en ergernis aan vervuiling
9 Apeldoorn 8
Tiel
7 % inw. dat zich onveilig voelt
Nederland
6
Arnhem
5 4
G8
Nijmegen
overig Gelderland
Ede
3 2 1 0 45
50
55
60
65
70
perc. inwoners dat zich ergert aan vervuiling bron: Politiemonitor 1999 Het assenkruis geeft de gemiddelden voor geheel Gelderland weer G8 is inclusief Harderwijk, Doetinchem en Zutphen
Waar het gaat om ergernis aan vervuiling valt Apeldoorn juist weer in positieve zin op. In Ede en Tiel ergeren zich naar verhouding de meeste inwoners zich aan vervuiling. Alleen in Tiel gaat dit ook samen met meer misdrijven van vernieling en openbare orde. Vreemd genoeg ergert een groot deel van de Tielse bevolking zich aan vervuiling, maar zet slechts een zeer gering deel van die zelfde bevolking zich actief in voor de buurt (zie figuur 13).
3.4.5
Achterstandswijken De sociaal-ruimtelijke vitaliteit van een stad (of het ontbreken daarvan) komt veelal tot uiting op het schaalniveau van buurten en wijken. Het gaat immers om de kwaliteit en de beleving van de dagelijkse leefomgeving. Het kan zijn dat steden als geheel als alleszins leefbaar naar voren komen, maar dat er niettemin buurten en wijken zijn die sociaal-ruimtelijk beduidend minder vitaal zijn. Omdat deze monitor het schaalniveau van gemeenten heeft, bestaat het gevaar dat problemen op wijkniveau onopgemerkt blijven. Daarom kan het geen kwaad om op deze plek te verwijzen naar indicatoren op wijkniveau, die er op duiden dat
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
25
26 DE VITALITEIT VAN DE G8
er ook in sociaal-ruimtelijk vitale gemeenten wel degelijk “achterstandswijken” bestaan. In tabel 1 is het aantal Gelderse wijken weergegeven met een samengestelde achterstandscore onder het Nederlandse gemiddelde. Deze achterstandsmaat is door het Centraal Bureau voor de statistiek samengesteld en heeft betrekking op de situatie in het jaar 1995. De scores per wijk zijn terug te vinden in de Sociale Atlas van de Provincie Gelderland. Zowel bij de zeggingskracht van de achterstandsmaat als bij de geografische afbakening door middel van postcodegebieden zijn kanttekeningen te plaatsen. De scores moeten dan ook met de nodige voorzichtigheid worden gekeken. Het is echter duidelijk dat zich in alle monitorgemeenten meerdere wijken bevinden met een score onder het Nederlandse gemiddelde. Tegelijk is duidelijk dat ook in andere Gelderse gemeenten, die als groep uitermate vitaal scoren, achterstandswijken voorkomen. Bij nadere beschouwing blijken er van de twintig Gelderse wijken met de ongunstigste score veertien in de G8 te liggen. Bij de honderd “slechtste” wijken van Gelderland zijn zeven van de acht monitorgemeenten vertegenwoordigd.
tabel 1
Aantal wijken met een samengestelde achterstandscore onder het Nederlandse gemiddelde (1995) Aantal wijken (postcodegebie-
Waarvan met een achterstands-
den)
score onder het Nederlands gemiddelde
Apeldoorn Arnhem
31 25
6 11
Doetinchem Ede Harderwijk
10 16 9
7 6 3
Nijmegen Tiel Zutphen
21 11 7
17 4 5
347
164
Overig Gelderland
bron: CBS, gegevens overgenomen uit de Sociale Atlas
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
DE VITALITEIT VAN DE G8
3.5
Conclusies De thema’s overziend valt allereerst op dat de Gelderse G8 er uitspringen als echte grote steden. Met name sociaal-ruimtelijke problemen als criminaliteit en vervuiling, die over het algemeen als typisch grootsteeds worden beschouwd, komen in de G8 veel meer voor dan in de rest van de provincie. De inwoners van de G8 zijn minder tevreden met hun woonomgeving en voelen zich ook minder betrokken bij hun woonomgeving dan de inwoners van het Gelderse “platteland”. Vooral de echt grote steden Nijmegen en Arnhem springen er in dit opzicht uit, maar ook Tiel valt op in negatieve zin. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor de openbare ruimte veel meer dan elders bij de overheid ligt. In de meeste gevallen zullen problemen op sociaal-ruimtelijk terrein zich concentreren in specifieke buurten. Ook op sociaal-economisch gebied zijn de bewoners van de G8 minder goed af dan elders in de provincie. Ze hebben een lager inkomen en zijn vaker werkloos. Alleen qua opleidingsniveau wijken de steden vooralsnog in gunstige zin af. Het is echter nog maar afwachten hoe zich dat ontwikkelt, gezien de vele schoolgaande kinderen van allochtone afkomst. Op ruimtelijk-economisch gebied is het beeld complexer. Werkgelegenheid is er in de meeste steden volop. Doetinchem bijvoorbeeld springt er in dit opzicht duidelijk uit als centrumstad. Des te opvallender is het dat zoveel inwoners van diezelfde steden zonder werk zitten. Waar het gaat om de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt lijkt er nog wel het een en ander aan winst te behalen. Tegelijkertijd schiet de kwaliteit van de woningvoorraad duidelijk tekort om mensen met werk (en dus midden- en hogere inkomens) vast te houden of aan te trekken. De slaagkans op de woningmarkt is in sommige steden gemiddeld genomen niet beroerd – kennelijk is er voldoende dynamiek op de markt - maar voor kwaliteit moeten we toch vooral buiten de steden zijn. Gevolg is dat de steden vooral werk leveren voor mensen die elders wonen. Alleen in Ede is het precies andersom.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
27
PROFIEL PER STAD
4 Profiel per stad Elke stad heeft zo zijn specifieke kenmerken. Zetten we die kenmerken op een rij, dan ontstaat een karakterschets. Voor de karakterschets gebruiken we deels indicatoren die ook in het thematisch geordende hoofdstuk zijn beschreven, alleen nu per stad gegroepeerd tot een profiel. Het profiel is een dwarsdoorsnede door alle onderwerpen tegelijk. Teneinde de vele ongelijksoortige cijfers (geldbedragen, absolute aantallen, percentages; appels en peren, zouden ze in Tiel zeggen) over verschillende onderwerpen in één figuur af te beelden, zijn de indicatoren “gestandaardiseerd”. 2 De figuren in dit hoofdstuk zijn als volgt opgebouwd. In de vorm van een ‘web’ wordt een beeld gegeven van een monitorgemeente ten opzichte van Gelderland. Gelderland is hierbij weergegeven als gekleurd vlak met op elk aspect de referentiewaarde nul, de rode lijn geeft de afwijking van de betreffende gemeente weer. Een score buiten het referentievlak betekent dat het betreffende aspect in deze gemeente vaker voorkomt, hoger scoort of groter is dan gemiddeld in Gelderland, bij een waarde binnen het vlak is het omgekeerde het geval. De drie dimensies van vitaliteit zijn in de figuren terug te vinden. In blauw staan de indicatoren weergegeven die betrekking hebben op de dimensie ruimtelijkeconomisch, in rood de indicatoren betrekking hebbend op sociaal-economisch en in groen de indicatoren op het gebied van sociaal-ruimtelijke aspecten.
voetnoot 2
Ten behoeve van deze vergelijking zijn de variabelen gestandaardiseerd, waarbij Gelderland de gemiddelde waarde nul heeft en de standaardafwijking voor alle Gelderse gemeenten 1 bedraagt (zogeheten Z-scores).
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
29
30 PROFIEL PER STAD
4.1
De monitorgemeenten versus de rest Voor te beginnen met een profielbeschrijving per gemeente, eerst een korte presentatie van de monitorgemeenten gezamenlijk ten opzichte van totaal Gelderland.
figuur 17
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de monitorgemeenten totaal Waarde vastgoed (RE)
Gelderland monitorgemeenten
Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
overig Gld.
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Woonomgeving (SR)
Betrokkenheid (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Kenmerkend voor de monitorgemeenten is hun sterke centrumfunctie. Daarmee samenhangend worden de G8 gekenmerkt door typische grootstedelijke problemen. Op de dimensie sociaal-ruimtelijk scoren de monitorgemeenten vrij slecht. De steden kennen veel misdrijven en de tevredenheid met de woonomgeving is matig. Daarnaast is de betrokkenheid bij de woonomgeving lager dan op het “platteland”. Ook op sociaal-economisch gebied wijken de indicatoren ongunstig af van het Gelderse gemiddelde. Er is sprake van een hoge werkloosheid en relatief veel huishoudens met een laag besteedbaar inkomen. Wel is het opleidingsniveau in de G8 hoger dan in overig Gelderland. Dit hangt voor een deel af van de aanwezigheid van opleidingscentra, voor een deel is dit historisch bepaald; de oudere generatie op het platteland is nog altijd laag opgeleid. De derde dimensie, de ruimtelijk-economische, laat een gemengde score zien ten opzichte van Gelderland als geheel. De WOZ-waarde ligt wat lager, de slaagkans rond het gemiddelde. Qua werkgelegenheid zijn de G8 duidelijk beter bedeeld dan de rest van Gelderland.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
PROFIEL PER STAD
4.2
Apeldoorn
figuur 18
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Apeldoorn Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Apeldoorn scoort op veel indicatoren rond het gemiddelde van Gelderland. Dit betekent dat Apeldoorn het als grote stad vrij goed doet. De waardering voor de woonomgeving is zelfs hoger dan het Gelders gemiddelde, iets dat geen van de andere grote steden kan zeggen. Op sociaal-ruimtelijk gebied is alleen het aantal misdrijven aan de hoge kant. In het ontwikkelingsplan wordt dit in verband gebracht met de onveiligheid in de binnenstad. Ook op sociaal-economisch gebied doet Apeldoorn het goed. Het opleidingsniveau ligt hoger en de werkloosheid ligt zelfs wat lager dan gemiddeld in Gelderland. Er wonen in Apeldoorn niet bijzonder veel mensen met een laag inkomen. Bij de ruimtelijk-economische dimensie valt vooral op dat er een hoog aanbod van werkgelegenheid is. In het ontwikkelingsplan van Apeldoorn wordt aangegeven dat de werkgelegenheid vooral te danken is aan de sterke vertegenwoordiging in de sectoren informatie-, communicatie en milieutechnologie en zakelijke dienstverlening. Daarnaast is recreatie en toerisme een belangrijke economische factor voor de gemeente. Op de woningmarkt functioneert Apeldoorn goed. De stad paart een hoge kwaliteit – zeker in vergelijking met de andere grote steden – aan een redelijke kans van slagen voor woningzoekenden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
31
32 PROFIEL PER STAD
4.3
Arnhem
figuur 19
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Arnhem Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Arnhem wijkt op het merendeel van de indicatoren sterk af van het Gelders gemiddelde. Arnhem is net als in Nijmegen een centrumstad en heeft te kampen met enkele grootstedelijke problemen. Op sociaal-ruimtelijk gebied geven de indicatoren voor Arnhem geen gunstig signaal af. Er is een groot aantal misdrijven en een zeer lage betrokkenheid met de buurt. Relatief veel mensen zijn ontevreden met de woonomgeving. In het ontwikkelingsplan van Arnhem wordt dit ook geconstateerd en in verband gebracht met een relatief omvangrijke drugsscene. Ook de in het plan gesignaleerde toename van het aantal dak- en thuislozen in de stad past in dit plaatje. Sociaal-economisch valt op dat de werkloosheid zeer groot is en het gemiddeld besteedbaar inkomen erg laag. Ruimtelijk-economisch doet Arnhem het heel goed wat betreft de werkgelegenheid. Woningzoekenden slagen relatief gemakkelijk, maar de kwaliteit en daarmee de waarde van de woningen ligt betrekkelijk laag. Opvallend is de hoge mate van werkloosheid in combinatie met het hoge aanbod aan werkgelegenheid. Blijkbaar sluiten aanbod en vraag niet goed op elkaar aan. Volgens het ontwikkelingsplan schort het in en om Arnhem aan banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Arnhem heeft een grote kantorenfunctie. De werkgelegenheid wordt bijgevolg veelal benut door mensen van buiten Arnhem. De goede bereikbaarheid van de stad helpt daarbij.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
PROFIEL PER STAD
4.4
Doetinchem
figuur 20
Stedelijk Vitaliteitsprofiel van de gemeente Doetinchem Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Doetinchem doet zich op het merendeel van de indicatoren niet veel anders voor dan de Gelderse gemeenten totaal en lijkt daarbij enigszins op Apeldoorn. Opvallende afwijking zijn de relatief grote werkgelegenheid en de hoge slaagkans op de woningmarkt. Wat betreft misdrijven en betrokkenheid scoort Doetinchem gunstig. Kijkend naar de monitorgemeenten totaal zien we een hoge score bij misdrijven en een lage score bij betrokkenheid. Doetinchem is dus een uitzondering op deze aspecten. De drie indicatoren op sociaal-economisch gebied laten ook een score van rond het gemiddelde zien. Alleen wat betreft het opleidingsniveau springt de stad er uit. In het ontwikkelingsplan wordt dan ook aangeven dan Doetinchem een hoog aantal schoolvoorzieningen heeft. Deze worden echter niet alleen door inwoners van Doetinchem gebruikt, maar ook komen er dagelijks zo’n 18.000 leerlingen naar Doetinchem om lbo-, mbo-, of hbo-opleidingen te volgen. Vergeleken met de andere grote steden in Gelderland scoort Doetinchem relatief goed op de indicator werkloosheid. Ruimtelijk-economisch zien we dat de waarde van de woningen iets lager ligt dan Gelderland totaal. Mensen die graag willen verhuizen hebben een iets grotere slaagkans om een (nieuwe) woning in Doetinchem te vinden dan in gemiddeld Gelderland. En de werkgelegenheid is in Doetinchem zoals gezegd vrij hoog. In het ontwikkelingsplan wordt gemeld dat het bedrijfsleven een grote verscheidenheid ken: van zware industrie tot dienstverlenende instellingen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
33
34 PROFIEL PER STAD
4.5
Ede
figuur 21
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Ede Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Ede doet het op vrijwel alle fronten beter dan de meeste andere Gelderse gemeenten, hoewel het natuurlijk altijd nog beter kan. Het aantal misdrijven ligt rond het gemiddelde, er is een sterke mate van betrokkenheid bij de buurt. Men is tevreden met de woonomgeving. Sociaal-ruimtelijk scoort Ede dus gunstig. Ook ruimtelijk-economisch scoort Ede zeer goed. Er is een grote slaagkans voor woningzoekenden en de kwaliteit van de woningvoorraad is boven gemiddeld. Dit laatste hangt samen met het gegeven dat in Ede nog steeds woningen worden bijgebouwd. Ook de werkgelegenheid doet niet onder voor het Gelders gemiddelde. In vergelijking met de andere monitorgemeenten ligt de werkgelegenheid in Ede wel iets lager. Sociaal-economisch zien we dat de inkomens in Ede hoger zijn dan in gemiddeld Gelderland. Het opleidingsniveau is wat lager. In tegenstelling tot het merendeel van de grote gemeenten in Gelderland ligt de werkloosheid lager. We zien in Ede een aantal kenmerken elkaar in gunstige zin versterken. De meeste inwoners van Ede hebben een baan. Weliswaar is die baan vaak buiten de gemeente gelegen, maar er is in ieder geval weinig werkloosheid. Dit brengt met zich mee dat de inkomens hoog liggen. En omdat het relatief gemakkelijk is om een kwalitatief goede woning in Ede te bemachtigen, blijven de huishoudens met hogere inkomens ook in de stad wonen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
PROFIEL PER STAD
4.6
Harderwijk
figuur 22
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Harderwijk Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Harderwijk wijkt niet sterk af van het gemiddelde van Gelderland. Sociaal-ruimtelijk is er in Harderwijk niet veel aan de hand. De indicatoren op dit gebied staan licht negatief, maar niet alarmerend. Er zijn iets meer misdrijven en er is een gemiddelde betrokkenheid bij de buurt, hetgeen voor een stad een sterke score is. In de monitorgemeenten als geheel is het aantal misdrijven over het algemeen erg groot en de betrokkenheid laag. Ook de tevredenheid met de woonomgeving is niet uitzonderlijk laag. Op sociaal-economisch gebied ligt het inkomen en het opleidingsniveau rond het gemiddelde en ligt de werkloosheid zelfs wat lager. Even een korte terugblik naar het figuur van de monitorgemeenten totaal laat zien dat over het algemeen de werkloosheid in de monitorgemeenten erg hoog ligt. Harderwijk doet het dus zeer goed op deze dimensie. Ruimtelijk-economisch wijkt Harderwijk sterk af van Gelderland wat betreft de slaagkans voor op de woningmarkt. Het is blijkbaar moeilijk om een woning te vinden voor mensen die zich willen vestigen in Harderwijk of willen verhuizen binnen Harderwijk. Dit kan zowel met de kwaliteit van het woningaanbod te maken hebben als met de kritische wensen die mensen hebben ten aanzien van een nieuwe woning. Ook een geringe dynamiek op de woningmarkt werkt negatief op de slaagkans.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
35
36 PROFIEL PER STAD
4.7
Nijmegen
figuur 23
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Nijmegen Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Nijmegen heeft een vergelijkbare centrumfunctie als Arnhem. We zien in beide steden een aantal uitschieters op dezelfde indicatoren. Op sociaal-ruimtelijk gebied scoort Nijmegen net als Arnhem erg slecht. Er is een zeer afwijkende score bij het aantal misdrijven. Volgens het ontwikkelingsplan zijn er in Nijmegen enkele wijken waar deze problematiek zich het meeste uit. Daarnaast scoort de betrokkenheid extreem laag. De sociaal-economische dimensie geeft ook een aantal extremen weer. Door het hoge aantal studenten in Nijmegen wijkt het opleidingsniveau sterk af van Gelderland totaal. Dit heeft alles te maken met de onderwijsvoorzieningen die in de stad aanwezig zijn. Verder valt op dat het inkomensniveau sterk afwijkt onder het Gelderse gemiddelde. Werkloosheid is nadrukkelijk aanwezig in Nijmegen. Volgens het ontwikkelingsplan zijn het vooral de laaggeschoolden en allochtonen die hier het grootste deel van uitmaken. Op het ruimtelijk-economisch gebied scoort Nijmegen vrij goed. Er is een veel werkgelegenheid in Nijmegen. Net als in Arnhem zien we een hoge werkgelegenheid in combinatie met een hoge werkloosheid.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
PROFIEL PER STAD
4.8
Tiel
figuur 24
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Tiel Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Tiel is niet groot qua inwonertal, maar wel duidelijk begiftigd met een aantal grootstedelijke kenmerken. De stad doet het op geen enkele indicator duidelijk beter dan het provinciale gemiddelde en heeft in dat opzicht een uniek profiel. Op sociaal-ruimtelijk gebied geven bewoners aan dat ze weinig betrokken zijn met de buurt. Ook het aantal misdrijven ligt hoger dan in Gelderland en er zijn betrekkelijk veel mensen ontevreden over de woonomgeving. Sociaal-economisch zien we in Tiel relatief veel laaggeschoolden. De werkloosheid is erg hoog. Tegen deze achtergrond valt het aantal huishoudens met lage inkomens wel mee; niet meer dan gemiddeld. Het ontwikkelingsplan geeft aan dat er voor de laaggeschoolden te weinig werkgelegenheid is en tevens tekort aan werkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening. Er is in de jaren tachtig van de twintigste eeuw veel werkgelegenheid in de industrie uit Tiel verdwenen. Hiervan ondervindt Tiel nog steeds de gevolgen. Verspreid over de stad liggen oude bedrijventerreinen die om een nieuwe invulling vragen. Het verlies aan laaggeschoolde arbeidsplaatsen is onvoldoende gecompenseerd door nieuwe banen. Op de ruimtelijk-economische dimensie zien we een woningwaarde die aanmerkelijk lager ligt dan in de Gelderse gemeenten totaal. Bepaalde woningen in de naoorlogse wijken voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De woningvoorraad kent weinig variatie en er zijn weinig buurten voor hogere inkomensgroepen, meldt het ontwikkelingsplan. Hiermee samen hangt de lage kans dat woningzoekenden slagen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
37
38 PROFIEL PER STAD
4.9
Zutphen
figuur 25
Stedelijk vitaliteitsprofiel van de gemeente Zuthpen Waarde vastgoed (RE) Opleiding (SE)
Slaagkans (RE)
Inkomens (SE)
Werkgelegenheid (RE)
Werkloosheid (SE)
Betrokkenheid (SR)
Woonomgeving (SR)
Misdrijven (SR)
SE = Sociaal-economisch; RE = Ruimtelijk-economisch; SR = Sociaal-ruimtelijk Afwijkingen buiten het vak zijn gunstig, binnen het vak ongunstig
Ook Zutphen kent een aantal (groot-)stedelijke problemen. Sociaal-ruimtelijk valt vooral het hogere aantal misdrijven op. De tevredenheid met de woonomgeving houdt niet over en de betrokkenheid is gering. De afwijkingen zijn niet extreem, zoals in Arnhem en Nijmegen, maar staan wel allemaal de “verkeerde” kant op. Sociaal-economisch ligt de werkloosheid hoger dan in Gelderland, maar niet extreem laag. Zutphen telt opvallend veel huishoudens met een laag besteedbaar inkomen. Vergeleken met Gelderland beschikt Zutphen over veel werkgelegenheid. Volgens het ontwikkelingsplan vervult Zutphen een regionale opvangfunctie wat betreft werkgelegenheid. Er zijn ongeveer 17.000 arbeidsplaatsen, verdeeld over ca. 1.200 bedrijven. Van deze banen wordt bijna de helft door inwoners van Zutphen ingevuld. In Zutphen is binnen de dienstverlenende sector veel werkgelegenheid te vinden in de justitiële sfeer. Daarnaast is de industrie sterk vertegenwoordigd. Het onroerend goed in Zutphen wordt laag getaxeerd, hetgeen zal samenhangen met een relatief grote oude voorraad. In het ontwikkelingsplan wordt aangegeven dat het karakter van de wijken divers is. De gemeente signaleert een tekort aan goedkope en dure koopwoningen. Niettemin zien we dat de slaagkans voor woningzoekenden hoger ligt dan in Gelderland.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
SAMENVATTEND OVERZICHT
5 Samenvattend overzicht Speciaal voor de snelle lezer hebben we alle essentiële indicatoren over alle steden in één figuur bij elkaar gezet, waarbij vanzelfsprekend een aantal nuances is gesneuveld. Omwille van de overzichtelijkheid hebben we ons beperkt tot één kleur per stad per thema. Het resultaat is te zien in figuur 26.3 De figuur is op twee manieren te lezen. De thema’s staan onder elkaar. Elke regel geeft op het desbetreffende thema de verschillen tussen de acht monitor gemeenten weer. De gemeenten staan naast elkaar. Elke kolom geeft het profiel per stad weer. Door kolommen te vergelijken kunnen we ook de steden ten opzichte van elkaar plaatsen. Teneinde deze vergelijking extra reliëf te geven is ook “overig Gelderland” (Gelderland exclusief de G8) in het schema opgenomen. Als we de steden vergelijken, is het eerste dat opvalt dat geen twee steden hetzelfde profiel hebben. Arnhem en Nijmegen lijken wel op elkaar, maar Nijmegen scoort op een aantal aspecten extremer: een beduidend hoger opleidingsniveau bijvoorbeeld. Voorts valt op dat de meeste grote steden op vrijwel alle aspecten duidelijk afwijken van het Gelderse gemiddelde. Alleen Harderwijk en Apeldoorn steken niet scherp af tegen Gelderland als geheel. Deze twee steden verschillen echter wel weer duidelijk van “overig Gelderland”. Ten slotte komt een aantal typerende karaktertrekken van de verschillende steden in het schema nog eens scherp naar voren: de relatieve concentratie van werkgelegenheid in Doetinchem, de welvaart in Ede. Wie het schema goed bestudeert kan naar believen zijn eigen accenten leggen. Wel is een waarschuwing op zijn plaats. In al zijn eenvoud geeft het schema de lezer licht aanleiding tot snelle conclusies over individuele steden. Dat zou wel erg kort door de bocht zijn.
voetnoot 3
Een gemeente scoort “gunstig” of “ongunstig” bij een afwijking van min 0,40 respectievelijk plus 0,40 op de gestandaardiseerde variabele. Een afwijking groter dan 1,2 leidt tot de score “zeer ongunstig”.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
39
40 SAMENVATTEND OVERZICHT
overig Gld.
Zutphen
Tiel
Nijmegen
Harderwijk
Ede
Doetinchem
Arnhem
Totaaloverzicht vitaliteitscores per stad per thema Apeldoorn
figuur 26
Werkloosheid
0
2
0
0
0
2
1
1
0
Inkomen
0
2
0
-1
0
2
0
1
-1
Opleiding
-1
0
-1
0
0
-2
1
0
0
Waarde vastgoed
0
2
1
-1
0
1
1
2
0
Slaagkans
0
0
0
-2
2
0
2
-1
0
Werkgelegenheid
-1
-2
-1
0
0
-1
0
0
1
Misdrijven
0
2
0
0
0
2
1
1
-1
Betrokkenheid
0
2
0
-1
0
2
2
1
-1
Woonomgeving
0
2
0
0
1
1
1
1
-1
Aandeel allochtonen
0
2
0
0
0
2
1
1 -0,5
Sociaaleconomisch
Ruimtelijkeconomisch
Sociaalruimtelijk Context
gunstig Signaal
neutraal ongunstig / problematisch zeer ongunstig / problematisch
Bij vervolgrapportages in het kader van de provinciale stedenmonitor kan het kleurenschema mogelijk worden uitgebreid met thema’s die we nu bij gebrek aan vergelijkende cijfers hebben moeten laten rusten. We denken daarbij met name aan de onderwerpen volksgezondheid, welzijn en milieu. Deze zouden nog een wezenlijke toevoeging aan het profiel kunnen vormen. Los van deze lacunes: de G8 zijn in beweging en ook overig Gelderland staat niet stil. De nu opgenomen variabelen worden allen periodiek geactualiseerd. De volgende keer zal het kleurenschema er ongetwijfeld anders uit zien.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGEN
6 Bijlagen 6.1
Omschrijving indicatoren
Indicator
Omschrijving
bron
Aantal inwoners
Totale bevolking per gemeente in 1999, 2000, 2001, 2002
CBS
Allochtonen
Percentage allochtonen, 1e + 2e generatie, ten opzichte van de totale bevolking, 1 janua-
CBS
Context
ri 2001
Flat en etagewoningen
Percentage meergezinswoningen, 2000
VROM, DGW
Huurwoningen
Percentage huurwoningen, 2000
VROM, DGW
Theoretische beroepsbevolking
Totale bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar,
CBS
2000
Ruimtelijk economisch Arbeidsplaatsen
Alle banen, inclusief uitzendkrachten per 100 inwoners, 31-12-1996, 31-12-2000
Pwe, Gelderland
Mutatie arbeidsplaatsen
Mutatie aantal arbeidsplaatsen per 100
Pwe, Gelderland
Slaagkans
Slaagkans verhuisgeneigden, 1998. De kans dat een woningzoekende binnen een jaar een woning vindt. Ofwel het jaarlijks aantal
inwoners vanaf 1996 t.o.v. voorgaand jaar, 31-12-2000 CBS/VROM, WBO
verhuizingen in de periode voorafgaand aan het WBO gedeeld door het aantal verhuisgeneigden dat in de betreffende stad een
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
41
42 BIJLAGEN
Indicator
Omschrijving
bron
woning zoekt. Vraag / aanbodverhouding op de woningmarkt, 1998, ofwel het totaal aantal starters, vestigers en doorstromers dat een woning
Vraagdruk
CBS/VROM, WBO
zoekt gedeeld door het potentiële aanbod uit de bestaande voorraad door doorstroming, vertrekkers en woningverlaters.
Woz-waarde
Gemiddelde WOZ-waarde van woningen, voorlopige cijfers, peildatum 1999
CBS
Ontwikkeling WOZwaarde
De ontwikkeling van de WOZ-waarden van woningen, 1995-2001
CBS
Besteedbaar inkomen (huishouden)
gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen per huishouden, 1995, 1998
CBS
Besteedbaar inkomen (laag)
Aandeel huishoudens met een besteedbaar jaarinkomen van minder dan 16.200 euro. (Laagste 30% besteedbaar huishoudensin-
CBS, regionale inkomensstatistiek
Sociaal economisch
komens van huishoudens met 52 weken inkomen, 1e drie decielen). 1999.
Ontwikkeling inkomen
Ontwikkeling gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden, 1995-1998
CBS
Opleiding
Aantal laag opgeleiden in procenten van de bevolking, 1996/1998. Bij de profielen is het plus/min teken omgedraaid ten behoeve van
CBS, Sociale atlas
de leesbaarheid. Hoge score betekent weinig laag opgeleiden.
Werkloosheid1
aandeel langdurig niet werkende werkzoekenden (> 1 jr.) op de theoretische beroepsbevolking (15-64 jarige), 2000
Rba’s Gelderland, Sociale atlas
Werkloosheid2
Niet-werkende werkzoekenden, waarbij maximaal genoten opleidingsniveau basis-
Rba’s Gelderland, Sociale atlas
school, in % van de niet werkende werkzoekenden, 2000
Sociaal ruimtelijk Betrokkenheid
aandeel huishoudens dat in sterke mate actief betrokken is bij de buurt, 1998
WBO
Geweldsmisdrijven
Aantal geweldsmisdrijven per 1000 inwoners, 1999
CBS, Sociale atlas
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGEN
Indicator
Omschrijving
bron
Inbraken
% inbraken en pogingen tot inbraak ten opzichte van het totaal aantal huishoudens,
Politiemonitor
1999 Totaal aantal misdrijven per 1000 inwoners,
Misdrijven totaal
CBS, Sociale atlas
1999
Misdrijven van openba-
Aantal misdrijven van vernieling en openbare
re orde en vernielingen
orde per 1000 inwoners, 1999
CBS, Sociale atlas
Onveiligheid
aantal inwoners dat zich vaak onveilig voelt per 100 inwoners, 1999
Politiemonitor
Tevredenheid woonomgeving
aandeel huishoudens dat (zeer) tevreden is met de woonomgeving, 1998
WBO
Vervuiling
Aantal inwoners dat van mening is dat hondenpoep op straat of rommel vaak voorkomt per 100 inwoners, 1999
Politiemonitor
Gebruikte afkortingen:
GSO: Gelders Stedelijk Ontwikkelingsbeleid NWW: Niet-werkende werkzoekenden PWE: Provinciale Werkgelegenheids Enquete VROM/DGW: Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer / Directoraat-Generaal Wonen. WBO: Woningbehoefte Onderzoek WOZ: Wet Waardering onroerende zaken
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
43
44 BIJLAGEN
6.2
Cijfers achter de figuren uit hoofdstuk 3
Context
Aantal inwoners van de Gelderse G8 (1-1-2001) Gemeente
Aantal inwoners 2001
Nijmegen
154.000
Apeldoorn
154.000
Arnhem
139.000
Ede
102.000
Doetinchem
48.000
Harderwijk
40.000
Tiel
40.000
Zutphen
36.000
Monitorgemeenten
712.000
Gelderland excl.
1.222.000
Gelderland
1.934.000
Aandeel inwoners van 65 jaar en ouder in de Gelderse G8 (1-1-2001) Gemeente
65+
Tiel
11,3%
Harderwijk
12,1%
Nijmegen
13,2%
Arnhem
13,3%
Ede
13,6%
Zutphen
13,6%
Nederland
13,6%
Gelderland excl.
13,7%
Doetinchem
14,2%
Apeldoorn
15,1%
Monitorgemeenten
14%
Gelderland
14%
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGEN
Aandeel Allochtonen (1-1-2001) Gemeente
Aandeel allochtonen
Ede
13,3%
Doetinchem
13,5%
Apeldoorn
13,7%
Harderwijk
15,1%
Zutphen
16,2%
Nederland
18,0%
Tiel
20,6%
Nijmegen
22,7%
Arnhem
26,3%
Monitorgemeenten
18,6%
Gelderland excl.
9,7%
Gelderland
13,0%
Woningvoorraad naar type en eigendomsverhouding (1-1-2000) Gemeente
Aandeel flat- en etagewoningen
Aandeel huurwoningen
Apeldoorn
24%
45%
Arnhem
44%
65%
Doetinchem
18%
48%
Ede
21%
35%
Harderwijk
16%
42%
Nijmegen
37%
63%
Tiel
19%
47%
Zutphen
29%
51%
Gelderland
16%
42%
Nederland
29%
48%
8%
36%
30%
53%
Gelderland excl. Monitorgemeenten
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
45
46 BIJLAGEN
Sociaal-economisch
Gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden (1998) en inkomensontwikkeling per huishouden (1995-1998) Gemeente
gemiddeld besteedbaar inko-
Ontwikkeling besteedbaar inko-
men per huishouden, 1998
men per huishouden, 1995-1998
€ 23.300
8,9%
Arnhem
€ 20.000
8,7%
Doetinchem
€ 22.800
8,6%
Ede
€ 24.700
9,3%
Harderwijk
€ 23.300
8,4%
Nijmegen
€ 20.000
9,3%
Tiel
€ 22.800
10,7%
Zutphen
€ 20.400
7,9%
Monitorgemeenten
€ 21.800
9,0%
Gelderland excl.
€ 24.600
9,4%
Gelderland
€ 23.500
9,2%
Nederland
€ 22.700
8,6%
Apeldoorn
Aandeel huishoudens met een besteedbaar jaarinkomen van minder dan €16.200 (1999) Gemeente
inkomen
Nijmegen
40,9%
Arnhem
39,7%
Zutphen
36,6%
Tiel
28,9%
Doetinchem
28,3%
Apeldoorn
27,8%
Harderwijk
26,3%
Ede
24,4%
monitorgemeenten
33,4%
overig Gld.
24,4%
Gelderland
27,9%
Nederland
30,0%
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGEN
Aandeel laag opgeleiden op de totale bevolking (1998) Gemeente
% laag opgeleiden
Nijmegen
29%
Doetinchem
36%
Apeldoorn
37%
Arnhem
39%
Zutphen
39%
Harderwijk
41%
Ede
42%
Tiel
46%
Monitorgemeenten
37%
overig Gld.
42%
Gelderland
40%
Nederland
40%
Aandeel langdurig niet-werkende werkzoekenden (>1 jr.) op de totale bevolking van 15-64 jaar en aandeel niet-werkende werkzoekenden met ten hoogste basisschool (oktober 2000). Gemeente
Aandeel nww (>1 jr.)
aandeel nww met ten hoogste basisschool
Apeldoorn
1,9%
32%
Arnhem
5,2%
26%
Doetinchem
2,6%
23%
Ede
1,7%
38%
Harderwijk
1,6%
37%
Nijmegen
5,6%
25%
Tiel
3,6%
36%
Zutphen
3,2%
33%
Monitorgemeenten
3,5%
28%
Gelderland excl.
1,6%
22%
Gelderland
2,3%
25%
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
47
48 BIJLAGEN
Ruimtelijk-economisch
Gemiddelde woningwaarde (WOZ taxatie, peiljaar 1999) en waardeontwikkeling van woningen (1995-1999) Gemeente
WOZ waarde
Waarde ontwikkeling 1995-1999
Apeldoorn
€ 145.000
171%
Arnhem
€ 112.000
160%
Doetinchem
€ 128.000
149%
Ede
€ 165.000
185%
Harderwijk
€ 142.000
154%
Nijmegen
€ 118.000
169%
Tiel
€ 122.000
140%
Zutphen
€ 109.000
188%
Gelderland
€ 146.700
169%
Nederland
€ 132.300
166%
Gelderland excl.
€ 157.400
171%
Monitorgemeenten
€ 130.500
167%
Vraagdruk en slaagkansen op de woningmarkt gemeente
slaagkans
vraagdruk
Apeldoorn
24%
1,48
Arnhem
25%
1,36
Doetinchem
27%
1,31
Ede
30%
1,47
Harderwijk
19%
1,38
Nijmegen
24%
1,42
Tiel
21%
1,37
Zutphen
27%
1,27
monitorgemeenten
24%
1,40
Gelderland excl.
26%
1,41
Gelderland
25%
1,40
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGEN
Aantal arbeidsplaatsen per 100 inwoners in 2000 en relatieve groei van het aantal banen 19962000 gemeente
aantal per 100 inwoners 2000
%groei
Apeldoorn
54
11,8%
Arnhem
66
11,4 %
Doetinchem
59
12,4 %
Ede
48
13,0 %
Harderwijk
48
13,2 %
Nijmegen
58
12,7 %
Tiel
47
13,1 %
Zuthpen
50
8,9 %
Gelderland
45
12,4 %
Gelderland excl.
39
12,6 %
monitorgemeenten
56
12,1 %
Sociaal-ruimtelijk
Tevredenheid met woonomgeving en actieve betrokkenheid bij de buurt Gemeente
Actief betrokken met buurt
(zeer) tevreden met de woonomgeving
Apeldoorn
19%
88%
Arnhem
10%
74%
Doetinchem
19%
86%
Ede
22%
87%
Harderwijk
16%
84%
Nijmegen
9%
79%
Tiel
8%
83%
Zutphen
14%
81%
Gelderland
18%
87%
Gelderland excl.
21%
91%
Monitorgemeenten
14%
82%
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
49
50 BIJLAGEN
Geweldsmisdrijven en misdrijven van openbare orde en vernielingen, 1999 gemeente
promillage misdrijven openbare
promillage geweldsmisdrijven
orde en vernielingen Apeldoorn
12
6,2
Arnhem
15,6
7,4
Doetinchem
13,2
4,3
Ede
11,1
4,3
Harderwijk
13,4
6,3
Nijmegen
14,3
9,8
Tiel
18,5
6,3
Zutphen
16,4
6,3
Gelderland
10,7
4,3
Nederland
11,9
5,5
Gelderland excl.
8,9
2,9
Monitorgemeenten
13,8
6,8
Aandeel woningen waar de afgelopen twaalf maanden een inbraak of een poging tot inbraak heeft plaatsgevonden, 1999 Gemeente
inbraken of pogingen daartoe (1999)
Nijmegen
10,9%
Arnhem
8,5%
G8
7,5%
Nederland
6,7%
Tiel
6,6%
Apeldoorn
6,4%
Ede
6,2%
overig Gld.
4,9%
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGEN
Onveiligheidsgevoelens en ergernis aan vervuiling Gemeente
% inwoners dat zich ergert
% inwoners dat zich onvei-
aan vervuiling
lig voelt
Apeldoorn
52%
8,4%
Arnhem
56%
6,0%
Ede
63%
3,3%
Nijmegen
59%
6,0%
Tiel
67%
7,6%
Gelderland
54%
4,6%
Nederland
58%
6,0%
Gelderland excl.
52%
3,8%
Monitorgemeenten
57%
5,8%
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
51