‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’ Bregje Boonstra
bron Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog.’ In: Helma van Lierop-Debrauwer, Piet Mooren, Pieter Quelle en Herman Verschuren (red.), Zo goed als klassiek. NBLC Uitgeverij, Den Haag 1995, p. 58-64
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/boon033geen01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Bregje Boonstra
58
Geen held zonder heimwee Kinderen in Odysseus' kielzog Bregje Boonstra Bregje Boonstra recenseert jeugdliteratuur voor De Groene Amsterdammer. Zij recenseerde tien jaar lang voor NRC Handelsblad en verwierf daarmee veel waardering: in 1994 verscheen een selectie daarvan onder de titel Een iets te hoge toonbank. Voorts is zij freelance publiciste en redactrice. Haar professionele afkomst is het jeugd- en schoolbibliotheekwerk. Zij was enige jaren lid van de redactie van En nu over jeugdliteratuur en Leesgoed. Omdat het hier vandaag al goud is wat er blinkt en dan nog wel ‘Oud Goud’, kunnen alleen zij in Odysseus' kielzog varen die aan twee voorwaarden voldoen. In de eerste plaats zal het gaan over verhalen waar het predikaat ‘klassiek’ op van toepassing is. In de tweede plaats dient de helden een met dat van Odysseus vergelijkbaar lot beschoren te zijn. Dit dwingt mij om direct iets te zeggen over zowel het begrip klassiek als over het lot van Odysseus en dat doe ik met de nodige tegenzin. Het gaat dan immers over veelomvattende ideeën, waar al zoveel andere en geleerdere types dan ik zich over hebben uitgesproken en voor het formuleren van begripsbepalingen ben ik niet in de wieg gelegd. Laat ik toch een poging doen, die minimaal kan gelden voor de duur van dit betoog. Klassiek heeft in elk geval altijd te maken met tijdloosheid. De kern van een verhaal moet generatie na generatie herkend kunnen worden als iets dat onveranderbaar tot de essentie van het menselijk bestaan hoort. Lezers moeten geestelijk brood blijven zien in een boek en uitgevers materieel brood, want wie verdwijnt uit de Brinkman is gedoemd tot afsterven. Het lot van Odysseus is voor mij dat hij bezeten is van het idee naar gezin en vaderland terug te keren - hij wilde om te beginnen niet eens weg uit Ithaka - terwijl hij in dat streven onophoudelijk gedwarsboomd wordt door de onvoorziene moeilijkheden op zijn pad, die hij het hoofd moet zien te bieden. Dat doet hij met inzet van al zijn lichamelijke en vooral verstandelijke vermogens, in de hoogmoedige, maar menselijke veronderstelling dat hij het lot wel naar zijn hand zal kunnen zetten. Al direct wanneer de Muze aanvangt te ‘zingen’ wordt duidelijk, waar het vlak onder de laag van spectaculaire gebeurtenissen eigenlijk om gaat:
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’
59 Alle andere helden die aan het gapende graf van oorlog en zee ontkomen waren, zaten al thuis, maar hij werd, ziek van verlangen naar zijn vrouw en zijn thuiskomst, tegengehouden in de gewelfde grotten van een machtige nimf. En op de Olympus legt Pallas Athene het nog eens uit voor de goden: Odysseus wil alleen nog maar dood, zo kwellend is het verlangen om desnoods alleen maar wat rook te zien die boven zijn eigen vaderland Ithaka opstijgt. Dat verlangen naar huis, waarvan de hele Odyssee doortrokken is, lijkt mij elementair en algemeen menselijk. Dat die kerels tijdens hun woeste avonturen visioenen hebben van rook uit de eigen schoorsteen maakt hen roerend gewoon en herkenbaar. In een mooi stuk in NRC Handelsblad betoogde Willem Jan Otten eens dat Brittanicus van Racine in wezen gaat over buitengesloten worden, ‘een gevoel dat iedereen sinds Adam en Eva kent’, en dat dat gevoel de durende dramatische kracht van het stuk bepaalt. Precies zo zou je kunnen stellen dat de Odyssee over heimwee gaat. En heimwee is van alle tijden, van alle culturen en van alle leeftijden. Zijn er zo'n drieduizend jaar na de Odyssee jeugdliteraire helden te vinden die enigszins in de schaduw kunnen staan van ‘de man van duizend listen’? Die door omstandigheden buiten hun macht verzeild raken in ingewikkelde avonturen en toch maar één doel voor ogen houden: naar huis! De allereerste die zich aandient, is Klein Duimpje. Perrault tekende in de zeventiende eeuw bestaande verhalen op, net zoals Homerus dat naar alle waarschijnlijkheid deed in zijn tijd. De nietige houthakkerszoon doet in sluwheid voor Odysseus niet onder. Vooral waar hij 's nachts de kroontjes van de dochters van de menseneter verruilt voor de mutsen van zijn broertjes, waan je je qua griezeligheid in het hol van de Cycloop. Prachtig in dit sprookje is de eerst nog in een rij kiezelstenen tastbare band met thuis, die later vervaagt door als broodkruim te verdwijnen in een vogelmaag. Maar in Klein Duimpje's geest blijft de band bestaan en die zet hem aan tot grote daden. En zelfs na twee maal het bos ingestuurd te zijn gaat hij tenslotte met al zijn geld weer braaf terug naar zijn vader en moeder. Blijkbaar ben je altijd nog beter af met een hardvochtig thuis dan dat je het helemaal zonder moet stellen. Ook het veel te brutale jongetje Max uit Max en de Maximonsters (1963, achtste druk 1993) van Maurice Sendak zou je kunnen zien als verre familie van Odysseus. Het zijn niet de goden die hem de wilde zeeën opsturen, maar zijn fantasie die gevoed wordt door wraaklust jegens zijn moeder. De monsters die vreselijk brullen, met hun vreselijke tanden knarsen, met hun vreselijke ogen rollen en hun vreselijke klauwen laten zien, zouden de
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’
60 zeskoppige Scylla doen verbleken van schrik, maar Max temt ze eenvoudigweg door ze ‘recht in hun gele ogen te kijken, zonder zelf een keer met zijn ogen te knipperen’. Nadat hij zijn kinderlijke machtswellust en agressie tegen de volwassenen ruimschoots heeft uitgeleefd, voelt de koning van alle Maximonsters zich echter eenzaam. Hij wou ergens zijn waar iemand veel van hem hield, heel veel. En er woei een geur van lekker eten om hem heen, helemaal van de andere kant van de wereld. En ondanks het feit dat de thuisvaart wel een jaar duurt, is op zijn kamer het eten nog steeds warm. Moeder Penelope heeft trouw gewacht op haar kleine geliefde. Zolang wij binnen de grenzen van het jeugdliteraire domein blijven, kunnen ook dieren optreden als navolgers van Odysseus en de zijnen. Tenslotte zijn mens en dier nergens zo gelijkwaardig als in het kinderboek. In De ongelooflijke reis van Sheila Burnford, dat dateert uit 1960 en inmiddels in de Nederlandse vertaling aan zijn tiende druk toe is, maken een Labrador, een oude Bull-Terrier en een Siamese kat een tocht van vierhonderd kilometer dwars door de Canadese wildernis. M e t e l k a a r s h u l p bestrijden ze honger, koude en wilde dieren en ongedeerd weten ze hun doel te bereiken. Het is niet zozeer het noodlot dat hen drijft, als wel hun instinct en de Labrador is de aanvoerder: Er was maar één ding dat hij zeker wist: hij ging naar huis, wat er ook zou gebeuren, naar huis, naar zijn eigen baas. De jonge hond mag dan de leider zijn, het is de Siamese kat die de ongenaakbare Odysseusrol vervult: ‘sluw, altijd bedachtzaam en nergens bang voor’. Het hart van de lezer zal waarschijnlijk uitgaan naar de ‘oude witte clown’, de gerafelde terriër die met zijn kunstjes en aandoenlijke mimiek de mensen om zijn stramme poot windt. Burnford observeert de dieren met een kennersblik vol genegenheid en laat ze in hun eigen waarde. Ondanks haar nogal stijve en kleurloze stijl is het verhaal meeslepend, omdat het roerende beestentrio zo zonder omwegen duidelijk maakt wat dat betekent, verlangen naar huis. De schrijfster geeft alleen maar aan. De lezer vormt daar zijn eigen emotionele beelden bij en zal aan het einde waarschijnlijk ongegeneerd meesnotteren bij het gelukkig weerzien met de baasjes. En dan zijn we aangeland bij wat je misschien echte kinder-odyssees zou kunnen noemen. Wie wil spreken over De kinderkaravaan van An Rutgers van der Loeff moet het eigenlijk eerst hebben over De kinderen van de grote fjeld, een verwant boek dat in 1931 vertaald werd door An Rutgers' moeder
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’
61 Nora Basenau-Goemans en dat nu aan de negentiende druk toe is. De auteur Laura Fitinghoff was een negentiende-eeuwse domineesdochter uit Zweden. In 1907 verscheen haar verhaal over zeven kinderen en een geit, die in de hongerwinter van 1868 rondtrekken door het noorden van Zweden, op zoek naar een plekje met voedsel en geborgenheid. Ze zijn ouderloos. Vader is bezweken aan de drank en moeder weggeteerd van verdriet en honger, ‘want het beetje eten dat zij bij elkaar kon schrapen gaf zij natuurlijk liever aan de kinderen dan dat zij er zelf iets van at’. Volgens het stramien van de tien kleine negertjes vinden ze alle zeven onderdak. Aan de ene kant zijn er welvarende huizen, waar ‘de mensen harde ogen en scherpe tongen’ hebben, aan de andere kant heerst weliswaar armoede, maar ook arbeidsvreugde en uiteraard godsvrucht. Er wordt veel geschreid en moedig voortgestapt en je vind er het traditionele ‘bleekneusje met holle ogen en dunne versleten vodden’. Het is een ouderwetse, inzielige geschiedenis met de bijbehorende oplossing dat iedereen voor eeuwig gelukkig zal zijn en dat blijft heerlijk om te lezen, zeker als kind. Het jammere is alleen dat het allemaal zo braaf en voorspelbaar en daardoor niet echt spannend is. ‘Voor ze het wisten waren ze goede vrienden’, staat er en zo is het precies: ook vóór de lezer het weet, is de vriendschap een feit. Het slinkend groepje kinderen arriveert bij een boerenhoeve waar zojuist een dochtertje overleden is en jawel hoor, dat komt goed uit: weer een pleeggezin gevonden! Het is letterlijk iets te veel van het goede. Bij An Rutgers van der Loeff daarentegen vraag je je, nadat haar verhaal nogal moeizaam op gang is gekomen, regelmatig af of die treurige kinderkaravaan het er ooit levend vanaf zal brengen. De bezoekingen zijn dan ook ongeveer van Odyssee-formaat. Op weg met een stoet huifkarren naar Oregon bezwijken de ouders van de kinderen Sager aan dysenterie. Met zijn zevenen trekken ze verder door de Rocky Mountains, in gezelschap van een hond, een os en een koe en onder de straffe leiding van de oudste broer. Ze overleven een prairiebrand, drie agressieve beren, stortregens, drijfzand, honger, uitputting en ziekte en bereiken uiteindelijk het doel dat vader Sager voor ogen had. Achter hen lag een harde, woeste wereld in zwart en wit. Als geduldige slakjes hadden ze daar hun weg gevonden, kruipend naar boven en kruipend naar beneden, een karavaantje van nietige dwergjes in het land der reuzen. En over die prestatie schrijft de auteur met groot respect. De kinderkaravaan dateert uit 1949 (in 1994 verscheen de 24ste druk) en is gebaseerd op historische gebeurtenissen. Het was An Rutgers' eerste kinderboek, maar het zou me niet verbazen als het binnen haar omvangrijke oeuvre het meest klassieke zal blijken te zijn. Afgezien van het ‘kinderen-rooien-het-zonder-grote-mensen’ aspect, dat ook voor de andere hier
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’
62 genoemde titels geldt, is er de gloed van romantiek die om alles uit het vroegere ‘Wilde Westen’ heen hangt en die we tegenwoordig voornamelijk nog kennen uit de sigarettenreklame. Maar de echte verdienste van An Rutgers is dat ze niet alleen oog heeft voor de dramatiek van het afzien in Gods barre natuur, maar ook voor een veel persoonlijker, innerlijk drama. Met de dertienjarige John heeft ze een tragische, voor Odysseus niet onderdoende held geschapen, die lang niet altijd op de sympathie van de lezer zal kunnen rekenen. Onbarmhartig in zijn radeloosheid jaagt hij zijn broers en zusjes op. Hij is eenzaam en haat zichzelf, maar de factoor van Fort Boisé schrijft aan zijn oude moeder: ‘Zelfs onze hemelse Vader moet door dit vice-vaderschap diep ontroerd zijn’. De andere kinderen begrijpen zijn houding vaak niet, maar de lezer krijgt af en toe een kijkje in Johns kwetsbare binnenste. Zo wordt langzamerhand duidelijk dat de jongen gedreven wordt door trouw aan zijn vaders idealen. De baby met de symbolische naam Independentia moet en zal wonen in de heerlijke vallei van de Columbiarivier. Het begrip heimwee krijgt hierdoor een nieuwe nuance. De Sagers zijn niet zo hardnekkig op weg naar een thuis dat ze zelf kennen, maar naar de plek van hun vaders verlangen. Ze worden gedreven door de hang naar geborgenheid - met als basisvoorwaarde dat ze allemaal bij elkaar kunnen blijven - en door respect voor hun ouders en waar die voor stonden. Zo er één jeugdboek betiteld zou kunnen worden als ‘moderne Odyssee’, dan is het het eerste deel uit Cynthia Voigts Tillermanserie. In het Engels heet dat dan ook Homecoming. De Amerikaanse uitgave verscheen in 1981. Vier jaar later bracht Querido de vertaling uit in twee delen: Onder de blote hemel en Samen onder dak. Na tien jaar is het nog niet mogelijk om van klassiek te spreken, maar er verschenen in die tijd drie drukken en vorig jaar werd Onder de blote hemel als vierde druk opgenomen in de Jeugdsalamanders. In het licht van het adembenemende tempo waarin uitgevers hun boeken op- en afvoeren lijken de overlevingskansen voor Voigt dus niet ongunstig. Op bladzijde één stapt de moeder van de vier kinderen Tillerman de auto uit voor een boodschap, met de klassieke opvoederstekst ‘zoet zijn, hoor’. Ze blijkt daarmee ook het leven van haar kinderen uitgewandeld te zijn, terwijl de vader er al jaren eerder vandoor was gegaan. De redenen blijven vaag. Onder leiding van de dertienjarige Dicey beginnen de Tillermans aan een tocht van ongeveer zevenhonderd kilometer langs de Amerikaanse oostkust, op zoek naar een thuis. Thuis betekent voedsel, rust en een plek waar de broers en zusjes samen kunnen blijven. Vierhonderd bladzijden verder blijkt hun narrige oude grootmoeder tegen alle verwachting in bereid om haar huis en hart open te stellen. Waarom is mijn Odysseegevoel hier zo sterk? Ten eerste omdat de omzwer-
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’
63 vingen van de Tillermans wezenlijk avontuurlijk zijn. Hoe duidelijk het doel ook is, de weg erheen is onbekend en grillig en de afloop ongewis. Ook al is de setting met supermarkten, parken en highroads vol razend verkeer Amerikaans en zeer grootstedelijk, toch wekt de auteur met het slapen ‘onder de blote hemel’, de kampvuurtjes en de vakkundige bereiding van zelfgevangen vis en mosselen de indruk van overleven in de vrije natuur. Het gebied vlak achter de snelweg waar de kinderen doorheen moeten trekken, beschrijft ze met liefdevolle aandacht en soms klinkt er bijna letterlijk een echo van Homerus: Bij de eerste voorboden van de dageraad, het eerste roze schijnsel, het eerste aarzelende vogelgezang, deed Dicey haar ogen open. Spanning heeft bij Voigt weinig te maken met het doorsnee avontuur op televisieformaat. Elke dag draait om niet ontdekt worden, een veilige slaapplaats en genoeg te eten. Met vindingrijkheid en enorme energie gaan de kinderen het leven te lijf, vastbesloten om hun situatie te veranderen. Het grootste gevaar is dat ze gedemoraliseerd zullen raken en het grootste monster de boer die het troepje na een uitputtende dag tomaten plukken zonder loon en met een bloeddorstige hond op de hielen de bossen injaagt. Het meest wezenlijke gevecht dat plaats vindt, is dat tussen Dicey en haar wereldvreemde grootmoeder. Opmerkelijk is dat de Odysseusrol hier voor het eerst is weggelegd voor een meisje. Zij verzint de plannen en de smoezen, zij gaat in onzekere situaties alleen op onderzoek uit, zij leest de kaart en houdt de moed erin. Ze is een typische oudste dochter, vroeg wijs, gevoelig voor ieders stemming en met een duidelijk verantwoordelijkheidsbesef. De strijd tegen Gro voert ze vlak onder de oppervlakte, met een combinatie van kinderlijkheid en vrouwelijke intuïtie. Oma en kleindochter zijn zoals Voigt het noemt ‘met hetzelfde sop overgoten’, onafhankelijke, sterke vrouwen met wie de schrijfster duidelijk affiniteit heeft. Aandoenlijk is de strategie om zich zonder dat grootmoeder er erg in heeft onmisbaar te maken, haar lege huis te vullen en zo de eigenares stukje bij beetje te veroveren. Hartverscheurend eenzaam is Dicey waar ze het op wil geven: Misschien konden ze allemaal gewoon zo hier blijven, zonder zich te bewegen, en in steen veranderen. Dan zouden al haar zorgen voorbij zijn. (...) Er was niets meer dat ze kon doen. Ze had haar best gedaan en dat was niet genoeg. En dan spreekt Gro toch nog de niet meer verwachte verlossende woorden: ‘Klaar om naar huis te gaan?’ Naar huis! Voigt geeft steeds een stukje invulling aan dat begrip en daarmee aan de thematiek van het heimwee. De caesuur in de tocht ligt op het
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’
64 moment dat de Tillermans het huisje van nicht Eunice bereiken en korte tijd denken dat ze daar kunnen blijven. Maar deze ingesnoerde oude vrijster doet alleen zuchtend haar christenplicht en haar prijs is dat de kinderen nooit mogen vergeten dankbaar te zijn. Dat is Dicey te duur: dan maar liever weer op weg. Zij wil ‘gratis’ ergens thuis zijn. Dat kon bij mama, maar die moet waarschijnlijk voor altijd in een inrichting blijven. Grootmoeder is ‘next best’ of preciezer gezegd, de plek waar zij woont. Daar ruikt het net als waar de kinderen vandaan komen naar zout, vis en motorolie. Er is bos, er is moeras en een baai om krabben te vangen en een zeilboot neer te leggen. Van belang is ook dat moeder Lisa hier als meisje woonde: in een van de kamers staat nog haar kindertekening op de deur. Toch gaat het niet alleen om de plek, want uit hetzelfde huis waar Dicey, James, Maybeth en Sammy zo graag willen blijven is de complete vorige generatie Tillermans weggevlucht. Het thuisgevoel heeft dus uiteindelijk vooral met mensen te maken en het is Gro die de werkelijke geborgenheid kan bieden. ‘Thuis is de jager, thuis uit de bergen en de zeeman thuis van de zee’, leest Dicey op een grafsteen waar ze langs komen en ze vindt dat een koude, harde gedachte. Cynthia Voigt laat haar zwaar beproefde viertal gelukkig niet rondzwerven tot aan het graf vóór ze een veilige haven mogen binnenlopen. Het zal duidelijk zijn dat de James Joyce van de jeugdliteratuur nog geboren moet worden. Daar zitten we ook niet echt op te wachten. Door eigenmachtig de Odyssee te versmallen tot een boek van heimwee kon ik een aantal belangrijke kinderboekhelden laten ronddobberen in Odysseus' kielzog, zonder zijn koers al te precies aan te houden. Anderen zullen met Homerus' meesterwerk in de hand heel andere verwantschappen naar voren willen halen. Het boek biedt de mogelijkheid tot vele interpretaties en ook dat behoort tot de kenmerken van wat wij rangschikken onder klassieken. Het is ook vast niet zo dat Maurice Sendak, Sheila Burnford, Laura Fitinghoff, An Rutgers van der Loeff en Cynthia Voigt zich bewust aan Homerus gespiegeld hebben. Meer voor de hand ligt dat het verhaal van de zwerftocht die de held uiteindelijk naar huis zal brengen - thuis uit de bergen, thuis van de zee - zo klassiek is dat het altijd weer zal worden opgeschreven. Het gaat immers over het spanningsveld tussen de hang naar avontuur en de behoefte aan veiligheid en daarmee is het het verhaal van net leven zelf.
Bregje Boonstra, ‘Geen held zonder heimwee. Kinderen in Odysseus' kielzog’