© Copyright 2011 Uitgeverij Lambo bv Arnhem Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, digitaal door fotokopieën of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Geen
fabriekswerk
Roeien
met
de
wind
mee
en
de
stroom
tegen
Jac
Willekens
Er
zijn
er
al
velen
die
'de
ideale
methode'
op
de
markt
hebben
proberen
te
zetten,
maar
het
werkveld
blijkt
dan
uiteindelijk
toch
niet
overtuigd
en
zo
belandt
die
poging
dan
ook
weer
bij
de
bekende
boekhandel
waar
u
en
ik
vaak
binnenlopen
voor
het
meer
betaalbare
kunstboek.
Sinds
de
optimalisering
van
de
kopieermachines
groeit
de
berg
van
het
niet‐geheel‐zelf‐gemaakt
materiaal
gestaag,
niet
gehinderd
door
enige
juridische
hindernissen.
Ons
vakgebied
is
weliswaar
niet
omvangrijk
in
grootte,
maar
wel
enorm
uitgestrekt
in
het
aantal
'eigen
meningen'.
Het
lijkt
wel
of
er
bijna
evenveel
fundamentele
vakvisies
zijn
als
docenten.
Elke
nieuwe
poging
tot
het
schrijven
van
een
nieuwe
methode
getuigt
van
gedrevenheid,
creativiteit
en
van
een
positieve
levensinstelling!
Een
schrijver
met
zo’n
drive
is
Peter
van
Steenwijk.
Onlangs
kreeg
ik
een
exemplaar
van
zijn
nieuwe
methode
Factory
in
handen
uitgegeven
door
Lambo.
Factory
is
een
slim
gekozen
naam.
Het
verwijst
naar
de
'ideeënfabriek'
van
Andy
Warhol.
In
de
keuze
voor
deze
naam
spreekt
al
een
gevoel
voor
'richting
geven
en
tegelijk
ook
ruimte
laten
voor
het
eigene'.
Tevens
laat
het
subtiel
zien
dat
een
methode
in
de
kunstzinnige
afdeling
van
het
onderwijs
altijd
om
een
aanpassing
of
vertaling
vraagt
naar
de
eigen
werksituatie.
Ziedaar
de
naam
Factory!
Factory
is
ook
heel
doordacht
opgezet
en
bestaat
uit
losse
katernen
met
een
werkboek
voor
leerlingen.
Dat
alles
is
opgediend
met
een
fraai
lay‐out
sausje.
Eenzelfde
methode
heeft
Lambo
al
eerder
succesvol
toegepast
met
de
uitgaven
van
History
(CKV2).
Die
grote
groep
tevreden,
gebruikers
zal
dan
ook
onmiddellijk
gewonnen
zijn
voor
deze
aanpak!
Nu
vind
ik
dat
iedere
docent
mans/vrouws
genoeg
is
om
zelf
te
bepalen
of
hij/zij
deze
methode
wil
gaan
aanschaffen.
Belangrijke
pluspunten
bij
deze
opzet
zijn:
De
methode
is
vanuit
de
recente
eisen
voor
CKV3
geschreven
‐
De
methode
is
gegroeid
en
uitgeprobeerd
in
de
praktijk.
‐
De
methode
sluit
naadloos
aan
op
de
stof
van
CKV2:
een
unieke,
vaak
zeer
gewenste
situatie!
‐
De
methode
kan
ook
los
van
CKV2
worden
gebruikt,
bijvoorbeeld
voor
CKV3
in
de
vrije
ruimte!
‐
Er
is
uitgegaan
van
de
normuren
voor
CKV3
en
die
uren
zijn
dus
altijd
op
te
eisen!
‐
Er
wordt
gewerkt
met
de
basisoutillage
in
de
vaklokalen
CKV3.
Een
minpuntje?
Docenten
CKV3
zijn
wellicht
niet
gewend
vanuit
een
compleet
uitgewerkte
methode
te
werken,
maar
dat
een
kwestie
van
wennen.
En
een
mooi
verzorgd
en
werkbaar
boek
spreekt
meer
aan
dan
bekende
en
beduimelde
kopieën‐van‐kopieën.
Maar
wie
het
wiel
toch
weer
wil
uitvinden,
die
mag!
Wat
mij
het
meeste
frappeert
in
de
aanpak
in
deze
methode,
is
de
vanzelfsprekendheid.
Wat
mij
verder
verbaast:
hoe
lukt
het
deze
betrekkelijke
'nieuwkomer'
het
vakgebied
CKV3
zo
helder
en
duidelijk
op
de
onderwijskaart
te
zetten?
Het
gebodene
is
echt
een
eye‐opener
en
meer
dan
de
moeite
waard
voor
een
verdere
verkenning!
Ik
heb
daarom
de
auteur
benaderd
en
hem
de
volgende
vragen
gesteld.
Wie
is
die
Peter
Steenwijk
en
wat
zijn
zijn
plannen?
Momenteel
werk
ik
als
docent
kunstvakken
en
kunstcoördinator
op
de
locatie
Carolus
Clusius
van
het
Agnietencollege
te
Zwolle
en
geef
ik
les
in
handenarbeid,
CKV1,
CKV2
en
CKV3.
Sinds
1982.
Daarnaast
ben
ik,
samen
met
mijn
muziekcollega,
kunstcoördinator.
Deze
job
doe
ik
met
veel
plezier
waarbij
mijn
uitdaging
ook
ligt
bij
de
meer
vakoverstijgende
projecten.
Zo
ben
ik
nu
betrokken
bij
de
voorbereiding
van
de
musical
Cats.
Daarnaast
en
daarbuiten
ben
ik
ook
actief
als
vrij
kunstenaar
en
exposeer
ik
geregeld.
Waardoor
ben
je
gekomen
tot
het
schrijven
van
deze
methode?
Mijn
collega
en
ik
hebben
vaak
geprobeerd
om
handenarbeid
en
tekenen
in
te
voeren
als
examenvak
maar
konden
dat
nooit
voor
elkaar
krijgen.
De
schoolleiding
gaf
als
reden
dat
er,
naast
de
gymnasiumgroep,
nog
een
groep
zou
ontstaan
die
niet
groot
genoeg
zou
worden
om
rendabel
te
kunnen
zijn.
We
vonden
dit
‐als
docenten
kunstvakken‐
een
teleurstellende
argumentatie
en
we
legden
ons
daar
niet
bij
neer.
We
hebben
ons
toen
vooral
ingezet
om
de
outillage
en
de
begroting
voor
materiaalkosten
te
verbeteren.
Daarbij
speelden
enkele
onderwijsontwikkelingen
ons
in
de
kaart.
Laat
ik
dat
even
toelichten:
Toen
er
sprake
was
van
de
invoering
van
de
tweede
fase
heb
ik,
samen
met
mijn
collega
Ari
van
Vliet
(docent
muziek)
een
aanvraag
ingediend
voor
pilotschool
kunstvakken
muziek
en
beeldende
vormgeving.
Hierdoor
kon
de
school
ook
gebruik
maken
van
extra
beschikbaar
gestelde
middelen
(onder
andere
taakuren).
De
fusie
met
het
Meandercollege
te
Zwolle
maakte
een
deelname
aan
dit
pilotproject
mogelijk,
omdat
deze
fusieschool
al
eindexamens
handvaardigheid
en
tekenen
had.
Op
de
Landelijke
Vakconferenties
Kunstvakken
in
1998
vergeleken
de
aanwezige
docenten
het
nieuwe
examen
steeds
met
de
bestaande
situatie
als
‘examendocent
muziek/tekenen/handvaardigheid/textiele
werkvormen’.
Maar
wij
kenden
deze
luxe
niet
en
kregen
niet
meer
dan
het
minimum
aantal
uren.
Daarbij
telde
het
cijfer
niet
mee
bij
de
overgang.
De
structuur
voor
de
nieuwe
kunstvakken
zoals
deze
in
het
examenprogramma
van
OCenW
werden
geformuleerd,
vonden
we
helder
en
doelmatig.
Hierin
werd
de
studielast
nauwkeurig
vastgelegd.
Het
opeisen
van
deze
studielasturen,
maakte
het
mogelijk
het
leerplan
voor
de
kunstvakken
op
onze
locatie
behoorlijk
uit
te
bereiden.
Tijdens
de
bijeenkomsten
van
docenten
van
de
pilotscholen
werd
onze
manier
van
werken
opgemerkt
door
Bert
Boermans
van
uitgeverij
Lambo.
Hij
is
toen
op
mijn
locatie
komen
kijken
naar
het
werk
van
de
leerlingen
en
heeft
gevraagd
of
ik
mijn
manier
van
aanpak
vorm
zou
willen
geven
in
een
methode.
Ik
was
verrast
door
deze
vraag,
maar
zag
ook
een
mogelijkheid
om
de
structuur
van
mijn
manier
van
werken
bruikbaar
te
maken
voor
collega's
waardoor
er
niet
elke
keer
hetzelfde
wiel
uitgevonden
hoeft
te
worden,
terwijl
er
ook
ruimte
is
voor
andere
manieren
van
werken
binnen
het
gebruik
van
de
methode.
Welke
levensfilosofie
zit
achter
jouw
Factory?
Deze
opzet
van
mijn
methode
vindt
zijn
oorsprong
in
mijn
opvatting
over
onderwijs
die
zich
wijzigde
na
het
lezen
van
het
boek
van
Robert
M.
Pirsig
"Zen
en
de
kunst
van
het
motoronderhoud".
De
auteur
geeft
in
een
passage
in
zijn
boek
aan
dat
hij
als
professor
teleurgesteld
is
in
studenten
die
feilloos
zijn
vragen
oplossen
waarbij
hij
slechts
als
controleur
fungeert.
Hij
maakt
herhaaldelijk
hetzelfde
proces
door
en
ervaart
dat
studenten
toewerken
naar
die
ene
oplossing
en
bevestigd
willen
worden
in
het
door
hen
behaalde
resultaat.
De
uitdaging
en
het
onderzoek
lijden
hieronder.
Door
aan
zijn
studenten
vragen
te
stellen
waarvan
hij
de
oplossing
van
tevoren
niet
kent,
wijzigt
zich
het
gehele
studieproces
met
daarbij
de
studieresultaten
van
zijn
studenten.
Hoe
vind
ik
dit
terug
in
jouw
methode?
Ik
denk
dat
in
de
huidige
tijd
waarin
informatieverwerking
en
ervaring
zo
persoonsgebonden
zijn,
de
begeleiding
in
het
onderwijs
moet
uitgaan
van
mogelijkheden
en
leervragen
van
de
leerlingen.
Natuurlijk
geef
ik
wel
de
kaders
aan,
maar
als
docent
luister
ik
tegenwoordig
vaak
naar
de
theoretische
deskundigheid
van
de
leerling.
Verder
volg
en
begeleid
ik
hen
vaak
in
hun
beeldende
ontwikkeling
in
de
richting
die
zijzelf
verkiezen.
CKV3
vind
ik
een
geweldig
vakgebied
waar
een
grotere
de
diepgang
mogelijk
is
dan
bij
CKV1.
Het
is
fantastisch
om
leerlingen
te
begeleiden
bij
hun
vormproblemen
en
over
kunst
te
kunnen
praten.
Als
vakdocenten
menen
we
dat
er
een
permanent
beschikbaar
atelier/studio‐lokaal
moet
zijn.
Sinds
dit
jaar
beschikken
we
gelukkig
over
zo'n
atelier/studio‐lokaal
waar
leerlingen
op
intekenen
en
zelfstandig
kunnen
musiceren
of
beeldend
werken.
Is
de
beoogde
koppeling
CKV2
en
CKV3
in
deze
methode
ook
echt
haalbaar?
De
methode
Factory
sluit
naadloos
aan
op
de
stof
van
CKV2
(vooral
op
die
van
History).
CKV2
en
CKV3
kunnen
nu
eindelijk
als
eenheid
aangeboden
worden
waardoor
leerlingen
verbanden
ontdekken
tussen
theorie
en
praktijk.
Daarnaast
blijft
het
mogelijk
voor
leerlingen
die
CKV3
in
de
vrije
ruimte
kiezen,
om
Factory
te
gebruiken
omdat
het
programma
ook
onafhankelijk
van
CKV2
kan
worden
aangeboden.
Een
voorbeeld:
dit
jaar
vroegen
CKV2‐leerlingen
om
Cats
te
mogen
bestuderen
als
PO
voor
CKV2.
Dat
kon
gehonoreerd
worden
waarbij
binnen
CKV3
in
de
uitwerkingsperiode
door
een
aantal
leerlingen
gewerkt
kon
worden
aan
het
uitvoeren
van
een
aantal
liedjes
(CKV3
muziek)
en
bijbehorende
grime,
kostuums
en
het
decor
(
CKV3
beeldend).
Vorig
jaar
hadden
we
op
deze
manier
een
vakoverstijgend
project
CKV3
muziek/beeldend
en
Duits
gerealiseerd
voor
de
Dreigroschenoper
van
Bertold
Brecht.
Leerlingen
kwamen
nu
zelf
met
de
vraag
of
Cats
kon
worden
uitgevoerd.
Wat
er
nu
zo
specifiek
en
bijzonder
is
aan
de
structuur
in
deze
methode?
‐
De
grondstructuur
(studielast,
studieperiode
en
uitwerkingsperiode)
vormt
de
basis
van
mijn
methode
en
is
direct
afgeleid
van
het
in
1998
aangeboden
examenprogramma.
Leerlingen
en
docenten
maken
steeds
gebruik
van
dezelfde
en
dus
herkenbare
structuur.
Daarnaast
is
het
verplicht
inruimen
van
de
studielast
met
het
daarbij
behorende
gebruik
van
een
logboek
cruciaal.
Deze
gestructureerde
manier
van
werken
(met
PTA,
werkwijzers,
planningsformulieren,
enzovoorts)
keert
elke
periode
terug
waarbij
de
studies
worden
afgesloten
met
een
vink
(
handelingsdeel)
en
de
uitwerkingsperiode
met
een
cijfer.In
het
examenjaar
waar
drie
perioden
gelden,
wordt
een
studie
en
uitwerkingsperiode
in
een
periode
van
10
weken
gecombineerd.
Leerlingen
hebben
dan
voldoende
ervaring
opgedaan
om
dit
te
kunnen
realiseren.
‐
De
studielast
en
de
verdeling
studieperiode
en
uitwerkingsperiode
zijn
erg
belangrijk
in
het
totaal
van
het
studieproces
van
de
leerling.
Vaak
kwam
het
voor
dat
leerlingen
aan
het
begin
van
een
periode
al
wilden
vastleggen
wat
ze
gingen
maken.
Bij
andere
methoden
is
studie
vaak
een
aanloop.
In
de
methode
Factory
maakt
studie
de
helft
van
de
totale
studietijd
uit.
Nu
moeten
ze
eerst
een
aantal
studies
maken
die
ze
in
ongeveer
10
weken
moeten
uitwerken.
Pas
nadat
deze
studies
in
een
toetsingsmoment
zijn
afgevinkt
mogen
ze
een
eigen
opzet
maken
voor
de
uitwerking
van
hun
thema
in
een
eindwerkstuk
gedurende
10
weken.
Veelal
kiezen
ze
dan
op
grond
van
hun
ervaringen
voor
een
onverwachte
uitwerking.
Leerlingen
inspireren
elkaar
ook
vaak
als
ze
de
verschillende
mogelijkheden
van
een
thema
zien.
De
docent
kan
in
de
studie
periode
ook
zelf
zijn
techniek
en
keuze
van
leerstof
aanbieden.
Daarom
denk
ik
dat
de
methode
ook
geschikt
is
voor
docenten
die
een
beperkte
omvang
van
leerstof
aan
leerlingen
willen
aanbieden
en
daarbij
meer
diepgang
willen
bereiken.
Mijn
opzet
is
een
leerlingengerichte
methode:
de
leerlingen
verzamelen
ordenen,
bestuderen
en
presenteren
zelf
leerstof.
De
leerlingen
zoeken
in
overleg
met
de
docent
naar
een
verwante
kunstenaar
en/of
kunststroming.
Ze
mogen
zelf
een
museum
kiezen
om
in
de
periode
te
bezoeken.
‐
Een
individuele
toetsing
en
presentatie
inbouwen
voorkomt
het
gebruik
van
gedownloade
internetteksten.
Wel
dient
de
begeleidende
docent
enigszins
op
de
hoogte
te
zijn
van
hetgeen
de
leerling
gaat
presenteren
zodat
de
resultaten
wel
op
het
moment
van
toetsing
bediscussieerd
kunnen
worden.
De
ervaring
is
dat
een
tijdsbestek
van
10
minuten
voor
presentatie
en
beoordeling
per
leerling
voldoende
is
wanneer
de
docent
het
studieproces
van
de
leerling
goed
heeft
kunnen
volgen.
Het
initiatief
voor
begeleiding
komt
ook
vaak
vanuit
de
leerling
zelf
omdat
de
manier
van
werken
leerling
gericht
is.
Daarnaast
vragen
ze
vaak
om
advies
om
een
verwante
kunstenaar
of
kunststroming
te
selecteren.
Na
dat
advies
zijn
ze
vaak
enthousiast
over
het
gevonden
werk
omdat
het
raakvlakken
vertoont
met
hun
eigen
beeldend
werk.
‐
Leerlingen
maken
met
deze
methode
ook
veel
gebruik
van
visuele
informatie
die
beschikbaar
is
op
Internet.
Studies
en
uitwerkingen
zijn
voor
mij
als
docent
vaak
verrassend
en
geven
plezier
aan
mijn
werk.
Gezien
de
vele
klassen
en
leerlingen
die
een
docent
kunstvakken
doorgaans
begeleidt,
is
het
ook
goed
dat
de
leerling
zichzelf
verantwoordelijk
voelt
voor
zijn
studieresultaten.
Je
laat
als
docent
je
leerlingen
wel
vrij
in
het
kiezen
van
hun
leerstof
maar
anderzijds
veroorzaakt
de
aangebrachte
structuur
van
de
methode
een
gerichtheid
van
de
leerling
op
de
reactie
van
de
docent
ten
aanzien
van
zijn
behaalde
resultaten.
Leerlingen
die
twijfelen
aan
hun
resultaten
voor
het
toetsingsmoment
trekken
zich
meestal
voortijdig
terug
en
besluiten
dan
later
te
herkansen.
Dit
katern
heeft
als
onderwerp
massacultuur.
Is
dit
omdat
het
de
leerlingen
aanspreekt
of
gaan
de
plannen
verder?
Het
plan
is
om
aan
elk
CKV2‐thema
(katern
van
History)
een
nieuw
deel
Factory
te
koppelen!
Op
dit
moment
is
het
mijn
streven
alle
katernen
zoals
ze
vermeld
staan
in
de
docentenhandleiding
te
gaan
schrijven.
In
mijn
lessituatie
hanteer
ik
deze
thema's
al
en
ben
daar
best
tevreden
over.
Daarnaast
wacht
ik
met
spanning
af
wat
de
politiek
gaat
doen.
De
wijziging
dat
CKV2/3
geen
kernvak
meer
hoefde
te
zijn
binnen
C&M
gaat
ons
wellicht
veel
leerlingen
kosten.
Het
kan
dus
zijn
dat
C&M
CKV2/3
niet
veel
gekozen
wordt,
omdat
leerlingen
weten
dat
met
C&M
een
aantal
keuzemogelijkheden
voor
verdere
studie
wordt
uitgesloten
terwijl
C&M
niet
vereist
is
voor
toelating
tot
de
kunstacademie
of
het
conservatorium.
Leerlingen
kiezen
dan
voor
veiligheid
en
algemeenheid
waarbij
CKV3
als
een
zwaar
programma
wordt
gezien
wat
veel
tijd
(
lees
studielast)
kost.
Voor
een
eventuele
vervolgstudie
op
het
conservatorium
of
de
academie
nemen
ze
dan
CKV3
in
de
vrije
ruimte.
De
leerlingen
die
nu
CKV2
en/of
CKV3
kiezen
zijn
wel
bijzonder
gemotiveerd
wat
tot
heel
goede
resultaten
leidt.
Waarom
kiezen
jij/jullie
voor
twee
katernen:
een
aparte
leerlingenhandleiding
naast
het
magazine
Factory?
Bij
het
gebruik
van
de
leerlingenhandleiding
ben
je
als
docent
van
het
kopiëren
af.
Leerlingen
die
toevallig
een
keer
niet
aanwezig
zijn,
beschikken
toch
over
alle
vereiste
formulieren.
Leerlingen
en
ouders
weten
tegenwoordig
goed
wat
hun
rechten
zijn.
Het
vergeten
van
het
aanbieden
van
een
studieformulier
door
de
docent
kan
tot
vervelende
discussies
leiden
op
het
moment
van
toetsing.
Een
herkenbaar
en
steeds
te
gebruiken
leerlingenkatern
voorkomt
dit.
Het
leerlingenkatern
komt
met
een
paar
foto's
in
het
dossier
van
de
school.
We
worden
geacht
leerlingenmateriaal
twee
jaar
op
te
slaan,
maar
dat
vind
ik
logistiek
niet
mogelijk.
We
beschikken
eenvoudigweg
niet
over
de
opslagruimte
hiervoor.
Past
dit
idee
wel
binnen
het
streven
van
schooldirecties
voor
een
lager
budget
van
boekenfondsen?
Leerlingen
hebben
nu
maar
één
deel
in
gebruik
en
dat
is
goedkoper.
Anders
moet
elke
jaarlaag
van
een
boek
worden
voorzien
waarvan
ze
maar
gedeeltelijk
gebruik
maken.
Leerlingen
bergen
het
katern
en
de
leerlingenhandleiding
gemakkelijk
op
in
hun
ringband.
Meestal
zit
daar
ook
het
katern
History
in.
Katernen
transporteren
ook
gemakkelijker
als
dikke
boeken.
Ben
je
niet
bang
dat
vakgroepen
die
wars
zijn
van
methodes,
een
exemplaar
aanvragen
en
vervolgens
niets
meer
van
zich
laten
horen?
Dat
kan
gebeuren.
Natuurlijk
bestaat
het
gevaar
dat
docenten
kunstvakken
hun
boekengeld
niet
willen
gebruiken
en
graag
blijven
kopiëren.
Mogelijk
gaan
ze
dan
later
over
tot
aanschaf
van
de
leerlingenhandleiding.
Ik
hoop
dat
een
aantal
collega's
plezier
en
gemak
van
deze
methode
zullen
hebben.
De
methode
geeft
structuur
aan
de
lessen.
Oud‐leerlingen
CKV3
hebben
mij
al
laten
weten
dat
ze
tijdens
hun
verdere
studie
veel
plezier
ondervonden
van
de
zelfstandige
manier
van
werken
en
plannen
die
hen
geleerd
was
bij
CKV3.
Door
het
ontwikkelen
van
een
methode
is
voor
derden
zichtbaar
te
maken
dat
de
kunstvakken
volwaardig
kunnen
functioneren
binnen
de
tweede
fase
zonder
dat
elke
docent
kunstvakken
een
nieuw
en
eigen
programma
moet
schrijven.
Het
leerlingenkatern
laat
het
PTA
zien
en
studie‐
cq.
werkwijzers.
Is
dit
niet
schoolbepaald?
Voor
collega's
en
leerlingen
is
in
een
dergelijk
geval
zichtbaar
wat
er
gevraagd
zou
kunnen
worden.
Zelf
wijs
ik
mijn
leerlingen
erop,
bij
het
uitreiken
van
de
leerlingenhandleidingen,
dat
het
PTA
van
de
school
rechtsgeldig
is.
De
werkwijzers
zijn
afgeleid
van
het
PTA.
Ik
heb
er
de
voorkeur
aan
gegeven
een
compleet
document
aan
te
bieden.
Het
heeft
ook
een
hele
tijd
geduurd
voordat
ik
een
totaalplan
voor
de
methode
had
dat
werkte
in
de
praktijk.
Tot
zover
een
kijkje
in
de
methodekeuken
van
Factory.
Voorwaar
geen
fabriekswerk!
Persoonlijk
spreekt
me
vooral
aan
dat
dit
een
methode
is,
die
vanuit
de
praktijk
is
ontstaan
en
ook
echt
blijkt
te
functioneren!
Het
is
aan
het
onderwijsveld
om
zich
er
een
oordeel
over
te
vormen.
Kijk
voor
verdere
informatie
op
www.lambo.nl.