Gedragscode OZC Studenten: Anita Bijvoet Diana Breg Linda Dekker Angelique Lewakabessy Kitty Smit
maart 2001 Inhoudsopgave
Voorwoord
1
Inleiding
2
1.
Methodiek OZC
3
2. 2.1 2.2 2.3
Beschrijving begrippen Beschrijving bejegening Beschrijving intimiteit Beschrijving seksualiteit
4 4 5 5
3. 3.1 3.2 3.3
Gedragscode bejegening Tussen groepsleiding en cliënt Tussen groepsleiding en ouders Tussen groepsleiding/collega’s
7 7 8 8
4. 4.1 4.2 4.3
Gedragscode intimiteit Tussen groepsleiding en cliënt Tussen groepsleiding en ouders Tussen groepsleiding/collega’s
9 9 9 10
5. 5.1 5.2 5.3
Gedragscode seksualiteit Tussen groepsleiding en cliënt Tussen groepsleiding en ouders Tussen groepsleiding/collega’s
11 11 11 12
6. 6.1 6.2
Aanbevelingen Wettelijke bepalingen Advies
13 13 13
Literatuurlijst Bijlage 1
Samenvatting enquêtes
Voorwoord De afgelopen weken zijn wij druk bezig geweest met het maken van ‘De externe opdracht’ voor het OZC. Mede dankzij verschillende personen is dit product tot stand gekomen. Daarom willen wij hen bedanken. Als opdrachtgever en begeleider vanuit het OZC willen wij Toos van Vliet bedanken voor haar hulp en bijdrage. Zij heeft ons dusdanig geholpen om deze opdracht tot een goed resultaat te realiseren. Voor de begeleiding vanuit de opleiding willen wij Ab Meijs bedanken voor zijn hulp en enthousiasme. Dat heeft er mede aan bijgedragen dat wij gestimuleerd en gemotiveerd bleven voor de opdracht. Om gedetailleerde informatie te verkrijgen hebben wij verschillende werknemers van het OZC geïnterviewd. Peter Ouwerkerk, Silke Fromm, Trees de Boer, Nol den Bekker en Bert Schaap, bedanken wij hiervoor. Verder willen wij degene die hebben meegewerkt aan de enquêtes hartelijk bedanken voor de tijd die zij besteed hebben aan het invullen ervan. De vele antwoorden en tips waren zeer bruikbaar. Daarnaast willen wij iedereen bedanken die ons op welke manier dan ook hebben geholpen.
Met vriendelijke groet, Anita Bijvoet, Diana Breg, Linda Dekker, Angelique Lewakabessy, Kitty Smit.
Inleiding Je bent als groepsleider werkzaam op een van de groepen van het OZC. Je bent bezig met het opruimen van de ontbijttafel. Eén van je cliënten loopt ook in de keuken. Op een gegeven moment zegt hij; “Lekker kontje heb jij!!” en legt daarbij zijn hand op jouw billen… Hoe reageer je in zo’n soort situatie, wat zeg je en hoe kun je op dit moment het beste handelen? In iedere organisatie doen zich situaties voor die vragen om nader onderzoek of om ontwikkeling van een nieuwe aanpak. Gebrek aan tijd, geld of menskracht betekent vaak dat instellingen ervan afzien. Binnen het OZC ontbreekt een gedragscode, een eenduidige werkwijze, voor de medewerkers ten aanzien van bejegening van de cliënten (hoe gaan we met hen om) en diens ouders/verzorgers. Wij, Anita Bijvoet, Diana Breg, Linda Dekker, Angelique Lewakabessy en Kitty Smit zijn vierdejaars studenten aan de Hogeschool van Amsterdam. Met het project ‘De externe opdracht’ biedt de Hogeschool een aantrekkelijk alternatief om wèl onderzoek te doen of nieuw beleid te ontwikkelen. Zoals hierboven vermeld is zijn er binnen het OZC geen eenduidige richtlijnen ten aanzien van bejegening, intimiteit en seksualiteit. Zij heeft aan ons de volgende opdracht verstrekt. De probleemstelling luidt als volgt: “Binnen het OZC ontbreekt een gedragscode voor de medewerkers ten aanzien van bejegening van cliënten en diens ouders/verzorgers. Ook ontbreekt er een specifieke code op welke wijze de groepsleiding behoren om te gaan met bejegening rondom intimiteit en seksualiteit t.a.v. elkaar en de cliënten.” Hieruit is de volgende opdracht ontstaan: Het opstellen van een gedragscode met betrekking tot de bejegening van de cliënt en diens ouders/verzorgers. Voor alle medewerkers met als specifiek aandachtspunt t.a.v. seksualiteit en intimiteit t.a.v. de cliënten. De volgende hoofdstukindeling zal worden gehanteerd in dit product: In hoofdstuk 1 wordt de methodiek van het OZC beschreven. In het hoofdstuk 2 wordt een beschrijving geven van de begrippen ‘bejegening’, ‘intimiteit’ en ‘seksualiteit’. In hoofdstuk 3, 4 en 5 worden de uitgewerkte gedragscodes beschreven met betrekking tot bejegening, intimiteit en seksualiteit. Voor het uitwerken van de gedragscode is er voor gekozen om de verschillende kopjes onder te verdelen, ‘tussen groepsleiding en cliënt’, ‘tussen groepsleiding en ouders/verzorgers’ en ‘tussen collega’s/groepsleiding’. Hier is voor gekozen omdat op deze manier de gedragscode overzichtelijker wordt, en wij willen een duidelijk onderscheid maken tussen de verschillende betrokkenen. Aan de hand van onze bevindingen, bij het maken van dit product, zullen in hoofdstuk 6 de aanbevelingen worden beschreven. In dit product vermelden wij steeds de mannelijke vorm (hij), hier kan echter ook de vrouwelijke vorm worden gelezen. Tevens vernoemen wij de groepsleid(st)ers en werknemers van het OZC onder één noemer namelijk; groepsleiding. Voor het maken van dit product hebben wij verschillende informatiebronnen gebruikt, o.a. literatuur, enquêtes en interviews. De twee laatstgenoemde zijn bijgevoegd als bijlage.
1. Methodiek Het Orthopedagogisch Zorg Centrum te Alkmaar heeft zich de afgelopen 50 jaar ontwikkeld tot een regionaal deskundigheidscentrum op het gebied van zorg, opvoeding, behandeling en begeleiding van moeilijk lerende jongens en meisjes die naast een licht verstandelijke handicap tevens gedragsproblemen hebben. Het OZC biedt hulp aan ruim 200 kinderen en jongeren van 6 tot 21 jaar, verdeeld over: 9 leefgroepen, 2 behandelgroepen, een observatiegroep, een centrum voor arbeidstraining, een centrum voor hulpverlening na seksueel misbruik, dagbehandeling en groepen voor zeer intensieve behandeling, gevestigd in de regio’s Alkmaar, Zuid en Midden Kennemerland. Binnen het OZC zijn de volgende functies aanwezig; clustermanagers, teamleiders, groepsleiders en als staf: hoofd staf, gedragswetenschappers, maatschappelijk werkers, kinderpsychiater. Als ondersteunende diensten hoofd administratie, administratief en boekhoudkundige medewerkers, directie secretaresse, telefonistes, kooksters, huishoudelijke krachten en een technische dienst. Het OZC biedt kinderen en jongeren een tijdelijke leefwereld waarin de ontwikkeling van hun capaciteiten zo goed mogelijk gerealiseerd kan worden. Zij streven naar een zo optimaal mogelijk herstel van het gewone leven onder het motto: ‘Gewoon wat gewoon kan en speciaal wat speciaal moet’. Een belangrijk onderdeel van hun visie is de jongeren te laten inzien wat hun mogelijkheden, maar ook hun beperkingen zijn. Pas met het herkennen van hun handicaps kunnen zij hen leren daar zo goed mogelijk mee om te gaan. De doelstelling luidt als volgt: ‘Vanuit de visie dat ieder kind het recht heeft zich te ontplooien, is het OZC er juist op gericht dit te stimuleren en verder te ontwikkelen. Daarnaast wordt er vooral gestreefd naar een zo optimaal mogelijk herstel van het gewone leven. Uiteindelijk is het einddoel van ons hulpaanbod te werken naar een zo zelfstandig mogelijk functioneren in de samenleving van de kinderen en jong volwassenen.’ (Informatiebrochure werknemers OZC, Alkmaar, 2000.)
2. Beschrijving begrippen Voordat tot een gedragscode gekomen kan worden, zal eerst duidelijk moeten zijn wat de begrippen bejegening, intimiteit en seksualiteit inhouden. Deze zullen in dit hoofdstuk beschreven worden aan de hand van onze bevindingen en de literatuur.
2.1
Beschrijving bejegening
Bejegening is de wijze waarop men zich jegens iemand gedraagt. In de omgang met andere mensen neem je jezelf altijd mee. Het is daarom belangrijk te weten wie je zelf bent, wat het effect is van je benaderingswijze op het gevoel van de ander en hoe de relatie met die ander eruitziet. Hopelijk is daar al veel over nagedacht: alleen en met elkaar. Wanneer je immers respectvol wilt omgaan met mensen die aan jouw zorg zijn toevertrouwd, is het goed te bezien wat het effect is van je handelen op het welbevinden van die ander. Je kunt jezelf afvragen of de ander blij is met de manier waarop je hem tegemoet treedt. Wat een geluk dat hij jou treft in de zorgrelatie! Of heeft hij pech en is het benauwend voor hem je te moeten ontmoeten? Die ander moet het in eerste instantie immers met jouw handelen doen. Die ander reageert op jou als functionaris, als mens. Wat straal je uit? Hoe kom je over? Zoals je denkt dat je bij die ander overkomt? Mogelijk is de situatie aldus: die ander schat bepaalde aspecten van je persoonlijkheid en handelen heel anders in dan je vermoedt. Hij vindt je bijvoorbeeld overdreven lief of te emotioneel of mogelijk vervelend, lastig, irritant. Wie weet. Het is jammer als je je daarvan niet bewust bent. Je kunt je gedrag dan niet aanpassen en het gedrag blijft zoals het is. En je collega, wat straalt die uit? Is dat een totaal andere persoonlijkheid dan jij bent? Praat je daar wel eens over met elkaar? Wij hopen het. De cliënt heeft daar recht op. Vormen jullie samen een team, een hecht, veilig team waar je verschillend mag zijn en waar je emoties en die van je collega de ruimte krijgen die ze verdienen? Het zal je ten goede komen, evenals je relatie met je collega en vooral het welbevinden van de cliënt. Daar gaat het uiteindelijk om. Die ene mens die van jou afhankelijk is, die ene cliënt. Wie is de mens achter jou als functionaris? Wie ben je werkelijk? Wat krijgt de ander daarvan te zien? Welke emoties toon je in de omgang met die ander? De ene mens is puur functionaris, de ander pure emotie, weer een ander bespeeld methodisch de bij hem of haar opgeroepen emoties in de omgang met cliënten en collega’s methodiek met een menselijk gezicht. Cliënten zijn – de een weliswaar meer dan de ander – afhankelijk van onze bejegening. Deze bejegening tonen wij door onze attitude. Hierbij maakt het niet uit om wat voor situatie(s) het gaat: bejegend wordt er altijd. Cliënten komen met veel mensen in aanraking. Het is fijn als die mensen gezamenlijk een visie (uit)dragen die respectvolle bejegening veronderstelt en mogelijk maakt. De contacten die cliënten met hulpverleners aangaan kunnen kortdurend zijn of (zeer) langdurig. Dat maakt allemaal niets uit.
Bejegend wordt er altijd. Relaties zijn er altijd. Je kunt je niet niet-relationeel gedragen. Het gaat altijd om de kwaliteit van die bejegening, om de menselijke ontmoeting. (Bosch, E. Bejegening in de zorg, Uitgeverij Nelissen, H., 1998)
2.2
Beschrijving intimiteit
Intimiteit heeft te maken met de persoonlijke leefwereld van de mens. Het betreft het gehele doen en laten. Als hulpverlener treed je in de persoonlijke leefwereld van de cliënten. Je treedt daar binnen als persoon, in de woorden die je zegt, in de toon die je aanslaat en in de manier van helpen. Intimiteit heeft alles te maken met waarden en normen. Waarden zeggen iets over wat jijzelf waardevol vindt, over wat waarde heeft en over wat voor een ander waardevol is. Wat waarde heeft, is met normen en regels omgeven. (Kroon, H. & Ebskamp, J. Beroepsethiek, Uitgeverij Nijkerk, 1999)
Het definiëren van intimiteit is een moeilijke opgave; vrijwel overal wordt het woord op een dubbelzinnige manier uitgelegd. Enerzijds noemen woordenboeken trefwoorden als vertrouwen en gezelligheid, anderzijds zijn er ook altijd verwijzingen naar seksualiteit en lichamelijkheid. In ieder geval vindt men overal de verbinding met wederzijdsheid en saamhorigheid. Zonder intimiteit is er geen vertrouwen mogelijk. Vertrouwen vormt een basis van iedere hulpverleningsrelatie, dus ook binnen het OZC. (Prakken, J. & Driest, P. Intimiteit bedreigd of bedreigend, Uitgeverij NIZW, 1997)
Intimiteit speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven in instellingen van de gezondheidszorg. Verschillende instellingen willen geen excursies van schoolklassen, omdat hun bezoek wordt ervaren als ‘aapjes kijken’, de intimiteit wordt geschonden. Rapportbesprekingen in een verpleeghuis worden als ‘intieme’ vergaderingen ervaren. Intimiteit raakt ons verlangen naar veiligheid, naar bescherming. Er is een plek voor jou, voor mij. Het raakt het binnenste in jezelf. Een mens moet de deur dicht kunnen doen. Ieder mens is een ‘intimiteit’. In die zin ken je mensen nooit. (Kroon, H. & Ebskamp, J. Beroepsethiek, Uitgeverij Nijkerk, 1999)
2.3
Beschrijving seksualiteit
Seksualiteit is een onderdeel van het leven, zo is de huidige opvatting. In principe is ieder mens vrij om zijn of haar seksualiteit op eigen wijze vorm te geven, mits hij zichzelf en/of anderen daarbij geen schade toebrengt. (Rutgers stichting, 1999)
Vooral in de puberteit (12-18 jaar) gaat de seksuele ontwikkeling opvallen en is in deze periode een belangrijke ontwikkelingstaak. (Spanjaard, Slot, Haspels en de Lange, 1998) Er zijn veel lichamelijke veranderingen en jongeren experimenteren met seksueel gedrag. Binnen een leef- of behandelgroep zal de seksuele ontwikkeling anders verlopen dan binnen een gezin. Het is mogelijk dat kinderen en jongeren in intramurale instellingen meer positieve en negatieve ervaringen opdoen met intimiteit, lichamelijkheid en seksualiteit dan hun leeftijdgenoten in gezinnen. Meer dan in gezinnen hebben zij contact met leeftijdgenoten, doordat zij dezelfde badkamer gebruiken of elkaar bezoeken op de slaapkamer. Hierdoor doen zich gemakkelijk mogelijkheden voor intiem, lichamelijk en seksueel gedrag. Daarnaast wonen er in instellingen als het OZC relatief veel kinderen en jongeren die, bijvoorbeeld in het gezin van herkomst, te maken hebben gehad met seksueel misbruik. Dit zal van grote invloed zijn op de ontwikkeling van seksualiteit.
(OZC., beleid rondom lichamelijkheid, intimiteit en seksualiteit, 2001)
Het begrip seksualiteit omvat meer dan seks. We bedoelen er ook de seksuele identiteit mee. Dit is de mate waarin de jongere zich als jongen of meisje beleeft. Onder seksualiteit valt ook de sekserol. Sekserol is een verzamelnaam voor allerlei gedragingen die binnen een bepaalde cultuur als mannelijk en vrouwelijk gelden. De term seksuele voorkeur, of seksuele oriëntatie, wordt gebruikt om aan te geven of een jongen of meisje een hetero-, homo-, of biseksuele voorkeur heeft. Dan is er seksueel gedrag. Daaronder valt fantaseren, seks met jezelf, seks met anderen, maar ook toenaderingsgedrag zoals contact leggen en flirten. (Spanjaard, H., “Jongens, het kan ook anders!”, Uitgeverij NIZW, 1998)
Nu de begrippen duidelijk zijn, zal in het volgende hoofdstuk de gedragscode bejegening worden beschreven.
3. Gedragscode bejegening De gedragscode zal onderverdeeld worden in drie verschillende kopjes: Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen groepsleiding en cliënt, tussen groepsleiding en ouders/verzorgers en tussen groepsleiding en collega’s. Deze keuze is gemaakt omdat het hier drie verschillende relaties betreft. 3.1
Tussen groepsleiding en cliënt
- De groepsleiding heeft een voorbeeldfunctie: a. Kleding: Wij raden de groepsleiding aan met het gehele team een kledingvoorschrift te maken. b. Gedrag: Groepsleiding laat zien hoe je omgaat met andere mensen. Daar tussen moet een stuk overeenkomst zijn. Wat is normaal en niet normaal in de maatschappij, wat doe je wel en wat doe je niet. Als groepsleiding laat je zien hoe je je gedraagt in de maatschappij. c. Taalgebruik: Cliënten noemen bij naam, niet vloeken en schelden. Rustig en duidelijk praten, aangepast op niveau van de cliënt. -
De groepsleiding hanteert een bejegening gebaseerd op respect, rekening houdend met de beperkingen van een individu. Uitgaan van zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de cliënt. Zoals jezelf behandeld wilt worden, behandel je ook een ander.
-
De groepsleiding heeft respect voor en houdt rekening met cultuurverschillen van cliënten.
-
De groepsleiding accepteert geen agressieve gedragingen van cliënten, en neemt zelf geen initiatief tot agressieve gedragingen jegens hen. Wanneer dit zich wel voordoet probeert de groepsleiding altijd met z’n tweeën te handelen om hun veiligheid en die van de cliënt te kunnen blijven waarborgen.
-
De groepsleiding accepteert geen discriminerend gedrag van cliënten en werkt niet mee aan en of neemt zelf geen initiatief tot discriminerend gedrag.
-
De groepsleiding doet een appél op de mogelijkheden van een cliënt en niet op de onmogelijkheden. (Grenzen aangeven en duidelijkheid creëren.)
-
De groepsleiding maakt conflicten met de cliënten bespreekbaar, eventueel in of na overleg met collega’s.
-
De groepsleiding houdt werk en privé gescheiden ten opzichte van de cliënt.
-
De groepsleiding heeft respect voor de privacy van de cliënt, bijvoorbeeld kloppen als je een kamer binnen gaat.
-
De groepsleiding maakt melding van fysieke conflicten. De melding gaat schriftelijk naar de gedragswetenschapper.
-
De groepsleiding maakt in omgang met autochtonen en allochtonen geen onderscheid.
- De groepsleiding rookt niet op de groep, met uitzondering van de rookruimtes. 3.2 Tussen groepsleiding en ouders/verzorgers a. b. c.
De groepsleiding heeft tegenover de ouders/verzorgers een voorbeeldfunctie in: Kleding: (zie 3.1) Gedrag:(zie 3.1) Taalgebruik: Vragen of je mag tutoyeren, vragen wat ouders prettig vinden. (zie 3.1)
-
De groepsleiding gaat respectvol om met de ouders/verzorgers en laat de ouders/verzorgers in hun waarde.
-
De groepsleiding betrekt ouders/verzorgers intensief bij de hulpverlening. Bepaalde activiteiten als: kleding kopen, naar de dokter, naar de tandarts, naar de kapper of naar het ziekenhuis kunnen in overleg overgelaten worden aan ouders/verzorgers.
-
De groepsleiding bespreekt alle ontwikkelingen van de cliënt met de ouders/verzorgers.
-
De groepsleiding neemt telefonisch contact op met de ouders/verzorgers als de cliënt na een weekendverlof weer op de groep komt.
-
De groepsleiding informeert bij de ouders/verzorgers hoe zij met de cliënt omgaan en de groepsleiding legt uit hoe ze op het OZC gewent zijn met de cliënt om te gaan.
-
De groepsleiding heeft respect voor en houdt rekening met cultuurverschillen van cliënten.
-
De groepsleiding maakt in de omgang met autochtonen en allochtonen geen onderscheid.
-
De groepsleiding maakt melding van eventuele conflicten tussen ouders/verzorgers en groepsleiding bij de betreffende gedragswetenschapper.
-
De groepsleiding houdt privé en werk ten opzichte van de ouders/verzorgers gescheiden.
3.3
Tussen groepsleiding / collega’s
-
De groepsleiding maakt melding binnen het team als er privé problemen zijn die het werken beïnvloeden. De groepsleiding maakt hun werkwijze bespreekbaar binnen het team.
-
De groepsleiding ligt op één lijn in het verlenen van hulp. Elkaar niet afvallen in bijzijn van cliënten en ouders/verzorgers.
-
De groepsleiding mag kritiek hebben op de werkwijze van zijn collega’s.
-
De groepsleiding zorgt onderling dat zij een basis van vertrouwen, eerlijkheid en collegialiteit hebben.
-
De groepsleiding is open en duidelijk over zijn grenzen t.a.v. bejegening.
4. Gedragscode intimiteit
Net als bij de gedragscode bejegening zal ook hier onderscheid worden gemaakt in de drie verschillende relaties. Het betreft hier de intimiteit die een rol speelt binnen de hulpverlening.
4.1
Tussen groepsleiding en cliënt
-
De groepsleiding heeft een voorbeeld functie met betrekking tot intimiteit.
-
De groepsleiding leert de cliënten dat er qua intimiteiten verschillen zijn. Op schoot zitten doe je bij je ouders en niet bij iedere volwassene die je tegenkomt en die je eigenlijk niet kent.
-
De groepsleiding toont warmte en empathie naar de cliënt. Door intimiteit is er vertrouwen mogelijk en dat kan de basis vormen van een hulpverleningsrelatie.
-
De groepsleiding blijft te allen tijde bewust van wat hij aan het doen is. Hierbij wordt werk en privé gescheiden gehouden. De groepsleiding is gevoelig voor de signalen van de cliënt. Je kunt signalen afgeven die door de cliënt anders kunnen worden geïnterpreteerd en vise versa.
-
De groepsleiding kijkt per groep, per cliënt en per situatie wat passend is met betrekking tot intimiteit (nachtzoen, op schoot zitten, arm om schouder). Er moet in ieder geval duidelijk zijn dat fysieke contacten in het belang moeten zijn van de cliënt en niet in het belang van de groepsleiding. Het contact moet passend zijn bij de situatie (bijvoorbeeld arm om schouder bij verdriet).
-
De groepsleiding dient rekening te houden en respect te hebben voor de geloofsovertuiging of de culturele achtergrond van een cliënt.
-
De groepsleiding maakt schriftelijk melding bij de gedragswetenschapper wanneer hij merkt dat een cliënt verliefd is op iemand van de groepsleiding.
-
De groepsleiding maakt melding binnen het team wanneer hij merkt dat cliënten onderling verliefd zijn of een relatie hebben. Met het team wordt er gekeken welke maatregelen er getroffen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de gevoelens van de cliënten.
-
De groepsleiding kleed zich niet uit in bijzijn van een cliënt.
-
De groepsleiding draagt tijdens een nachtdienst een pyjama broek met een T-shirt of een ochtendjas bij contacten met een cliënt. Dit zodat je te allen tijde een cliënt ten hulp kan schieten in gepaste kleding.
4.2 -
-
Tussen groepsleiding en ouders/verzorgers De groepsleiding informeert bij de ouders/verzorgers hoe zij qua intimiteit met hun kinderen omgaan. Daarbij is het voor de groepsleiding een taak om aan de ouders uit te leggen hoe je als groepsleiding gewent bent om met de cliënten om te gaan. De groepsleiding zoekt een balans tussen afstand en nabijheid ten aanzien van de ouders/verzorgers.
-
De groepsleiding houdt werk en privé gescheiden.
-
De groepsleiding maakt altijd schriftelijk melding bij de gedragswetenschapper als een ouder/verzorger grensoverschrijdend gedrag vertoont.
4.3
Tussen groepsleiding / collega’s
-
De groepsleiding heeft als team een voorbeeldfunctie naar de cliënten toe met betrekking tot intimiteit (bijvoorbeeld elkaar geen zoen geven in bijzijn van de cliënten).
-
De groepsleiding maakt als team de grenzen met betrekking tot intimiteit onderling duidelijk. Als team zit je op één lijn met betrekking tot intimiteit.
-
De groepsleiding maakt de intimiteit onderling bespreekbaar. Op deze manier ben je van elkaar op de hoogte hoe je handelt en hoe je er over denkt.
-
De groepsleiding bespreekt in het team welke groepsleiding een cliënt observeert bij de lichamelijke verzorging in de eerste periode van de opname.
-
De groepsleiding maakt melding bij het team wanneer hij merkt dat hij bepaalde gevoelens heeft richting een cliënt en wanneer een groepsleiding merkt dat een cliënt gevoelens heeft richting een groepsleiding.
5. Gedragscode seksualiteit Het OZC kent het protocol Seksueel Misbruik en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag. Daarin staat beschreven dat: - OZC medewerkers hebben meldingsplicht, dat wil zeggen dat zij een morele verplichting hebben om signalen en vermoedens van seksueel misbruik te melden, ongeacht de vaagheid van de signalen, de situatie waarin de vermoedens gerezen zijn en de personen die er (mogelijk) bij betrokken zijn. (OZC., Protocol Seksueel Misbruik en grensoverschrijdend gedrag)
Dit deel van de beschreven gedragscode seksualiteit is een voortvloeisel uit dit protocol. Ook hier is onderscheid gemaakt tussen de verschillende relaties.
5.1
Tussen groepsleiding en cliënt
-
De groepsleiding accepteert geen seksuele gedragingen van cliënten en neemt zelf geen initiatief tot seksuele gedragingen jegens hen.
-
De groepsleiding geeft de cliënten seksuele voorlichting wanneer dit nodig is. Denk hierbij aan lichamelijke beleving, lichamelijke kennis, omgaan met intimiteit en seksualiteit. Dit zijn vanzelfsprekende onderdelen van de opvoeding. De groepsleiding zal moeten proberen seksualiteit te normaliseren.
-
De groepsleiding bespreekt met elkaar, wanneer cliënten onderling een relatie hebben, tot welke hoogte de cliënten kunnen gaan op seksueel gebied.
-
De groepsleiding maakt melding, bij de betreffende gedragswetenschapper, bij vermoedens van seksuele intimidaties van cliënten onderling.
-
De groepsleiding praat niet met cliënten over zijn eigen seksuele ervaringen.
-
De groepsleiding staat masturberen op de groep niet toe. Er kan vorm worden gegeven aan eigen seksualiteit in de beslotenheid van zijn eigen kamer, mits dit geen schade oplevert voor de ontwikkeling van de cliënt of anderen.
-
De groepsleiding heeft respect voor de seksuele identiteit, sekserol en seksuele voorkeur van de cliënt. Mitst dit is toegestaan binnen de normen en waarden van de samenleving.
5.2 -
Tussen groepsleiding en ouders/verzorgers De groepsleiding bespreekt met de ouders/verzorgers wie van hen de cliënt seksuele voorlichting gaat geven, wanneer dit aan de orde is. De groepsleiding maakt met de ouders/verzorgers bespreekbaar wie van hen wat gaat vertellen bij het geven van seksuele voorlichting. Wanneer de groepsleiding deze taak op zich neemt meldt hij de ouders/verzorgers waarvan hij de cliënt in kennis heeft gesteld.
-
De groepsleiding bespreekt alle seksuele ontwikkelingen van de cliënt met de ouders/verzorgers mits de cliënt daar toestemming voor geeft.
-
De groepsleiding heeft respect voor de identiteit, sekserol, seksuele voorkeur en het seksuele gedrag van de ouders/verzorgers, mits dit is toegestaan binnen de geldende normen en waarden van de samenleving.
5.3
Tussen collega’s / groepsleiders
-
De groepsleiding bespreekt onderling hoe, wie van hen, welke cliënten seksuele voorlichting gaan geven.
-
De groepsleiding maakt onderling seksualiteit bespreekbaar. Het is van belang dat hier een open klimaat over bestaat. Wanneer groepsleiding onderling kan praten over dit onderwerp, kunnen zij het gemakkelijker overbrengen op de cliënt.
-
De groepsleiding gaat onderling geen (seksuele) relaties aan, wanneer zij in dezelfde groep werken.
6. Aanbevelingen In dit hoofdstuk zullen wij aanbevelingen doen die wellicht kunnen helpen bij het verder ontwikkelen van de gedragscode. Er zullen een aantal punten aangehaald worden waar de teams zelf nog over moeten spreken, eer dit vastgelegd kan worden in de gedragscode. Wij hebben dit gedaan omdat wij voor sommige punten niet tot een algemene regel kunnen komen voor in de gedragscode. De doelgroep varieert in leeftijd en de omstandigheden van de cliënten zijn veelal verschillend. Alvorens wij met aanbevelingen komen, willen wij eerst nog een aantal relevante wettelijke bepalingen onder de aandacht brengen om van hieruit tot aanbevelingen te komen.
6.1
Wettelijke bepalingen
De wettelijke bepalingen zijn vooral gericht op seksuele intimidatie, daar wij ook een gedragscode voor seksualiteit en intimiteit hebben ontwikkeld en dit een punt is waar toch nog tegenaan wordt gelopen op de werkvloer. Wat wordt bedoeld met seksuele intimidatie? Met ‘seksuele intimidatie’ wordt bedoeld: de als ongewenst ervaren seksueel getinte aandacht, die verbaal (opmerkingen), non-verbaal (gebaren) of fysiek (aanrakingen) kan zijn. Wanneer men deze vormen van aandacht als negatief ervaart of er last van heeft, wordt er tegenwoordig gesproken van seksuele intimidatie. •
• •
De werkgever is wettelijk verplicht zich als een goed werkgever te gedragen. Dit betekent dat een werkgever maatregelen moet treffen als er binnen de organisatie seksuele intimidatie plaats vindt en men daarvan op de hoogte is. De werknemer zal de werkgever dus op de hoogte moeten stellen van de seksuele intimidatie en zal dit ook aannemelijk moeten kunnen maken. De werkgever is verplicht een goed werkklimaat te scheppen voor de beide seksen en hij moet seksuele intimidatie op het werk voorkomen. De werkgever is verplicht om de werknemers in te lichten over het beleid van de organisatie tegen seksuele intimidatie, schriftelijk of tijdens bijeenkomsten of op welke manier dan ook. Dat betekent dat iedere werknemer kennis kan hebben van de gedragsregels die van hem binnen de organisatie worden verwacht. De werkgever kan de werknemer vervolgens verplichten zich te houden aan deze regels, en zonodig sancties opleggen wanneer men zich niet volgens de gedragsregels gedraagt. (Bezemer W. Drs., Seksuele intimidatie, antwoorden op vragen, Uitgeverij Kuiper A., 1995)
6.2 •
Advies
Werken met een protocol (gedragscode)
Werken met een protocol biedt een voordeel omdat het een hulpmiddel is dat tegelijk bescherming en verplichting biedt. Het biedt bescherming aan degene die handelt volgens het protocol: de betreffende hulpverlener is ‘gedekt’ door beleidsafspraken. Aan de andere kant geeft een protocol de verplichting op een bepaalde wijze te handelen en biedt het een instrument voor interne en externe toetsing van professioneel handelen. Op die manier vormt een protocol tevens een bescherming voor de betrokken cliënten en hun ouders/verzorgers. Tevens blijken protocollen, richtlijnen en beleidsafspraken inzake seksueel misbruik een positief effect te hebben op de signaalgevoeligheid en het zelfvertrouwen van hulpverleners om met een vermoeden van seksueel misbruik om te gaan. (Tilanus, C.D.G. Drs., Jeugdhulpverlening en de overheid, Uitgeverij SWP Utrecht, 1997)
Het lijkt ons daarom van belang dat alle werknemers op de hoogte zijn van de bestaande protocollen over intimiteit en seksualiteit. De gedragscode biedt hier een extra ondersteuning in. •
Fysieke confrontaties Als er fysieke confrontaties plaatsvinden tussen groepsleiding en cliënt, moet dit altijd schriftelijk gemeld worden bij de gedragswetenschapper. Dit voorkomt onduidelijkheden als de ouders/verzorgers op de confrontatie willen terugkomen. Het is belangrijk dat dit bekend wordt op alle hulpverleningsgroepen van het OZC.
•
Wat te doen met vermoedens Wat moet je doen als je vermoedt dat een collega zich schuldig maakt aan seksuele intimidatie naar een cliënt toe of wanneer jij als groepsleider seksueel geïntimideerd wordt door een cliënt? Het is van belang om degene die zich hieraan schuldig maakt op zijn gedrag aan te spreken. Ten alle tijde dien je als groepsleider melding te maken van het gebeuren bij de gedragswetenschapper. Indien het aanspreken van de bewoner geen effect resulteert, meldt het slachtoffer dit wederom aan de gedragswetenschapper. Ook is het van belang om de directie op de hoogte te stellen. Zij zijn degene die eventuele stappen kunnen ondernemen. (Bezemer, W. Drs., Seksuele intimidatie, antwoorden op vragen, Uitgeverij Kuiper, A., 1995)
Het is van belang om de gebeurtenissen open te maken. Zo is iedereen op de hoogte van de situatie en kunnen er eventuele stappen worden ondernomen. Dit voor de veiligheid van cliënten en groepsleiding •
Kledingvoorschriften Door de enquêtes en interviews is gebleken dat veel medewerkers van het OZC een kledingvoorschrift belangrijk vinden. We zijn er achter gekomen dat het erg moeilijk is om te beslissen wat wel en niet kan. Het is daarom van belang, dat elke groep een eigen kledingvoorschrift maakt. Zo kunnen de groepen zelf bepalen welke kleding wel en/of niet gepast is op de groep. Daarbij is het van belang om rekening te houden met de cliënten en diens ouders/verzorgers. Je hebt een voorbeeldfunctie en deze moet je naar de cliënten en ouders/verzorgers uitoefenen. Wel lijkt het ons verstandig om met een nachtdienst een pyjamabroek met jasje/t-shirt aan te trekken of een badjas, zodat je te allen tijde op de groep en buiten de groep kunt vertonen.
•
In overleg met Toos van Vliet raden wij aan de gedragscode als voorlegbad te gebruiken bij het ‘protocol seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag’. Het idee om
de gedragscode als flyer te gebruiken is niet te realiseren, omdat het moeilijk is de gedragscode beknopt weer te geven. Een voorlegblad lijkt ons een goed alternatief. •
•
•
Wij raden wel aan om in het boekje ‘praktisch ingewerkt’ te vermelden dat er een gedragcode bestaat t.a.v. bejegening, intimiteit en seksualiteit bijvoorbeeld door een verwijszin. Het is belangrijk dat alle medewerkers hiervan op de hoogte zijn en deze informatie zich eigen kan maken. Bij het schrijven van de gedragscode zijn we punten tegengekomen waar wij niet over kunnen beslissen. Dat zijn bijvoorbeeld de volgende punten; - een cliënt een nachtzoen geven, - een cliënt op schoot nemen, - een cliënt (innig) omhelzen, - lichamelijk contact tussen twee cliënten die een relatie hebben, - kledingvoorschrift, - etc. Het is het moeilijk hier één richtlijn aan te geven, want veel punten zijn afhankelijk van leeftijd, ontwikkelingsniveau en de cliënt zelf. Daarom raden wij aan dit bespreekbaar te maken binnen het team. Wij stellen voor dat het team ongeveer twee keer per jaar de richtlijnen bespreekt en zo nodig bijstelt en verscherpt.
Wij hopen dat deze gedragscode een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de hulpverlening die u uw cliënten biedt binnen het OZC.
Bijlage 2 Samenvatting interviews
Literatuurlijst 1. Bezemer, W. Drs., Seksuele intimidatie, antwoorden op vragen, Uitgeverij Kuiper, A., 1995. 2. Bosch, E., Bejegening in de zorg, Uitgeverij Nelissen, H., 1998. 3. Kroon, H. & Ebskamp, J., Beroepsethiek, Uitgeverij Nijkerk, 1999. 4. OZC, beleid rondom lichamelijkheid, intimiteit en seksualiteit, 2001. 5. Prakken, J. & Driest, P., Intimiteit bedreigd of bedreigend, Uitgeverij NIZW, 1997. 6. Rutgers Stichting, 1999. 7. Spanjaard, H., “Jongens, het kan ook anders!”, Uitgeverij NIZW, 1998. 8. Tilanus, C.D.G. Drs., Jeugdhulpverlening in de overheid, Uitgeverij SWP Utrecht, 1997.
Samenvatting enquêtes Bij het uitwerken van de enquêtes hebben we iedere enquête een nummer gegeven. Vandaar dat de volgorde van nummering ‘niet klopt’. Een enkele keer staat er achter een uitspraak bijvoorbeeld 2x of 8x. Dit houdt in dat meerdere personen een soortgelijk antwoord hadden. Zo hebben wij kunnen meten hoe de verschillende meningen verdeeld waren.
Vraag 1. Wat verstaat u onder bejegening?
1. De benadering van en omgang met cliënten en hun ouders / familie op een professionele open en eerlijke manier. 8x. 2. Een bepaalde houding (ook taal en expressie) die je aanneemt in contact met anderen. 2x
3. Begeleiding in de vorm van sturen.
4. Het respectvol omgaan met cliënten en hun netwerken. Een cliënt in zijn / haar waarde laten.
5. Elkaar aanraken wat één van de personen niet prettig vindt.
10.
De grondhouding naar cliënten toe.
15. Fysieke en verbale omgang met cliënten En met derden (collega’s en staf) praten over cliënten.
Vraag 2. Wat zijn uw normen en waarden t.a.v. bejegening t.o.v. de cliënten? 1. Normen en waarden van thuis meegekregen. Een gezond opvoedingsklimaat bieden waarbij de beleefdheid, (dingen vragen, rustmomenten inbouwen e.d.) van belang zijn. Duidelijkheid en consequentie. 2. - Steeds heel bewust ‘het goede voorbeeld geven’, - Liever positief dan negatief, - Je afvragen waarom een kind zo doet en daar je respons aan aanpassen. 3. Integratie van algemene maatschappelijke normen en waarden die de cliënt helpen in het dagelijks leven. 4. Hoe de cliënten ook tegen je doen, in je achterhoofd moet je houden dat ze zich verzetten tegen een groepsleiding. Die jij uitoefent en niet tegen je persoonlijk
5. Bewoners in 1e instantie niet aanraken. Geven zij (non) verbaal aan dit prettig te vinden kan dit binnen mijn grenzen en die van de maatschappij. 6. Respect tonen en hetzelfde terug verwachten. 7. Cliënten in hun waarde laten en een respectvolle behandeling. 3x 8. Respect voor de ander zijn waarden en normen. En een professionele werkafstand. 4x 10. Een bejegening hanteren gebaseerd op respect, rekening houdend met de beperkingen van een individu. Uitgaan van zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de cliënt Als werker ben ik wel eindverantwoordelijk en dus bepalend. 2x
Vraag 3. Wat zijn uw normen en waarden t.a.v. bejegening t.o.v. uw collega’s 1. Open en eerlijk zijn naar collega’s toe. In hun waarde laten als er verschillen in normen en waarden zijn. 2. Veel overleg. Ieder heeft een eigen werkwijze en eigen kwaliteiten, daarom zijn we allemaal waardevol. 2x 4. Kritiek op werkwijze mag, kritiek op persoon niet. 5. Respectvol omgaan met elkaar. In waarde laten. 6x 10. Dezelfde basis als naar cliënten toe, alleen geen opvoedende taak, maar een gelijkwaardige houding. 14. Vertrouwen, eerlijkheid, open communicatie, collegialiteit. 2x
Vraag 4. Is lichamelijkheid volgens u een basis voor vertrouwen en vertrouwelijkheid? 1. Weet niet of het een basis is voor vertrouwen. Vindt lichamelijk contact als een schouderklop, kus voor het slapen gaan, wel gewenst zolang het van de cliënt mag. 3x 3. Lichamelijk contact alleen bij bijvoorbeeld verjaardag, verdriet e.d. 4. Nee vertrouwen en vertrouwelijkheid hebben m.i. meer te maken of je iemand serieus neemt en uit kan stralen dat je er voor ze bent. 2x 5. Nooit een kus!! Geen basis voor vertrouwen. 3x 6. Lichamelijk contact binnen de grenzen, mits bewoner het aankan. Kan gevoel van veiligheid geven. 8. Nee, geen basis. Kan wel als middel gebruikt worden. Eerste vertrouwen daarna lichamelijkheid. 2x
12. M.i. is veiligheid de basis voor vertrouwen. 14. Afspraken nakomen (doen wat je zegt). Een arm mag bij iemand die bijvoorbeeld getroost moet worden, dat kan vertrouwen geven (hangt wel van jongere en situatie af. Kus voor het slapen gaan kan maar moet wel van het kind uitgaan en moet absoluut op de wang (is wel zo gepast). Nabijheid is dus alleen gepast als de cliënt dat zelf wil (bij verdriet). 2x Vraag 5. Welke grenzen hanteert u bij intimiteit en seksualiteit? 1. Als kinderen op de groep aangevend dat ze bijvoorbeeld geen nachtzoen willen, dan niet. T.a.v. intimiteit en seksualiteit vind ik van belang dat een kind weet dat zijn lichaam van zichzelf is, privé en niet voor anderen. Oudere kinderen die bijvoorbeeld gaan masturberen moeten dit op hun kamer doen. 2. Vraagt zich af of het zelf prettig had gevonden toen ze klein was en of ze haar gedrag verantwoorden kan naar ouders en collega’s. 3. Op professionele wijze. Grenzen ten bate van de cliënt. 4. Weinig tot geen lichamelijk contact, wel een klein kind handje geven bij buiten wandelen. Geen massage, schoot zitten en nachtkusjes. 3x 6. De grens is dat ik bepaal hoever de intimiteit gaat. Nachtzoen kan niet. 2x 7. Zie de enquête. 9. Relatie is nooit geforceerd en tegen de wil van het kind. Verder geen geheimpjes met kinderen en dingen doen die je niet zou doen als je collega erbij had gestaan. 10. Ik vind het vervelend als de cliënt veel aan me hangt, kusjes wil geven. Een nachtzoen vind ik prima, op schoot zitten kan ook. 2x 14. We gaan starten met het geven van seksuele voorlichting aan kinderen met hun ouders. Veel praten bij het geven van voorlichting, stilstaan bij persoonlijke vragen van kinderen. Informeren m.b.v. plaatjes, video en boeken. 2x
Vraag 6. Moet u regelmatig uw grenzen verruimen? Komt u daar vooruit? 1. Komt ervoor uit grenzen te moeten aanpassen bij ouder wordende kinderen. 2. Grens blijft hetzelfde. Vindt overleg met collega’s belangrijk. “Wat zou jij gedaan hebben”. 3. Is duidelijk in grenzen aangeven. Wil een kind meer, verwijs ik het naar een iemand anders. 5x 6. Heeft wel eens grens verlegd (bij het geven van seksuele voorlichting) en is hier binnen het team voor uitgekomen. 2x
10. Nee. 2x 11. De grens is afhankelijk van hoe lang je de cliënt kent en wat voor band je er mee hebt. Hoe veilig voelt hij zich bij jou. Kan wel uitkomen voor eigen grenzen.
14. Moet bespreekbaar zijn in het team, daar moet de ruimte voor zijn anders wordt het moeilijk goed te functioneren. Je grenzen verruimen levert onduidelijkheid op in de groep.
Vraag 7. Moet u regelmatig uw grenzen verscherpen? Komt u daar vooruit? 1. Komt voor. Komt ervoor uit. Wordt in team besproken / aandacht aan geschonken. 4x 3. Verlegt ze niet. Maar verscherpt ze wel bij bepaalde situaties, alert blijven. 2x 4. Nee. Als je duidelijk weet wat je grenzen zijn en je hier bewust mee omgaat, zullen je grenzen niet snel vervagen. Ben gewoonweg zeer duidelijk vanaf het begin. 4x 7. Ben duidelijker als mijn grenzen bij kinderen vervagen. 12. Als groepsleider moet je altijd bedachtzaam zijn op afstand en nabijheid. 13. Ik laat ten opzichte van mijn collega’s soms te veel ruimte toe. Maak dit wel bespreekbaar in het team. 14. Bij deze doelgroep moet je altijd alert zijn wat betreft je grenzen. Vele jongeren zijn grenzeloos. Als je je grenzen blijft verruimen creëer je alleen maar onduidelijkheid.
Vraag 8. In hoeverre kent u de grenzen die uw collega’s hanteren? 1. In teamverband wordt daarover gesproken en worden er groepsnormen en waarden bepaald. 2. Je weet globaal wat de grenzen zijn. Grenzen hangen ook af van humor en sfeer. 4x 3. Wat ik zie op de groep, wat ik hoor van collega’s, ik weet waar hun grenzen liggen. Openheid in het team is zo belangrijk! 5x. 4. Hij praat erover tussen de diensten door. Deze heb je te respecteren. 2x 5. Dingen zien, leest in verslagen / rapportages en hoort van jongeren terug.
Vraag 9. “Lekker kontje heb jij” zegt een cliënt veel betekent, hij legt zijn hand op uw billen. Hoe reageert u daarop? Is de relatie met uw cliënt verstoord? 1. Reageert afwijzend. Relatie is niet verstoord. Maakt dit bespreekbaar met betreffende cliënt (zegt dit tegen eerste groepsleiding) 13x 2. Relatie verandert in die mate dat ik bewust let op de interactie; welke signalen geef ik wellicht en wat laat ik de cliënt merken.
15. Zal een instructie geven te stoppen “zo ga je niet met volwassenen om” Vraag 10. Het is een warme zomerdag. Uw collega komt in dienst en u ziet dat zij een kort rokje en een doorzichtig shirtje draagt. Wat vindt u hiervan en hoe reageert u? 1. Niet goed. Voorbeeldfunctie. Zal dit met collega bespreken. Dit kan niet op deze doelgroep. Juist omdat doelgroep grensoverschrijdend is past kleding die algemeen geaccepteerd is. 13x 10. Krijgt gegarandeerd reacties van kinderen, vind het alleen niet haar taak om anderen te bekritiseren.
Vraag 11. Ideeën suggesties voor de gedragscode. -
Duidelijkheid in grenzen aangeven. 2x Tot hoever kun je gaan t.a.v. intimiteit en seksualiteit. Verzorgde kleding. Niet schelden. Respectvolle behandeling. 2x Eerlijkheid. Bespreekbaarheid van dingen die gebeuren. Onderscheid leeftijd (kinderen behandel je anders dan jongeren bij bijv. kus voor slapen gaan). Intimiteit is niet verkeerd. Rekening houden met elkaars normen en waarden. Kledingsnorm Waarde van intimiteit benoemen. Sleutelwoord is respect. VOORBEELDFUNCTIE Aangeven van grenzen en benoemen, daardoor een natuurlijke manier van omgang Cultuur, geloof, algemeen geldende normen en waarden. Fysieke afstand bewaren. Bespreken van problemen of het geven van voorlichting in neutrale kamer (niet in de slaapkamer) Afspraken over kleding (niet in onderbroek over gang, wel in ochtendjas) Groepsleiding douchet apart van kinderen (zwembad) Misschien afspraken over het douchen van jonge kinderen (meisje met vrouwelijke groepsleider en vice versa)
Samenvatting interviews In deze bijlage zullen de uitgewerkte interviews worden beschreven.
Interview Nol den Bekker 1. Wat verstaat u onder bejegening? De wijze waarop je mensen waar je mee te maken hebt tegemoet treedt. Bejegening zegt iets over de wijze waarop je met elkaar om gaat. 2. Normen en waarden, bejegening t.o.v. de cliënt straalt uit… - veiligheid - respect Hij sluit aan bij de mogelijkheden van de cliënt. Hij doet een appel op de mogelijkheden van een client en sluit niet aan bij de onmogelijkheden van de client. 3. Bent u aanhankelijk of geeft u een kind een kus als het naar bed gaat? Nee, nooit! Ik ben geen familie maar groepsleider. Een van de velen die een kind in zijn leven tegen zal komen. Ik vind dat kinderen moeten leren (kinderen in de hulpverlening, omdat zij veel mensen tegenkomen) dat er qua intimiteiten verschillen zijn. Als ze mij aardig vinden mogen ze me een hand geven. Op schoot zitten doe je bij je vader of moeder. Niet bij iedere volwassene die je tegenkomt. 4. En wat als kinderen hier al een tijdje wonen? Dan nog blijf ik in mijn houding herkenbaar, duidelijk. Als een kind huilt dan wordt het getroost, aai over de bol, arm om zich heen. Maar ik blijf een zekere afstand bewaken. Een zoen op de mond vind ik grensoverschrijdend, een kamer binnenlopen zonder kloppen ook. 5. Als er een nieuwe groepsleiding komt en die is wel aanhankelijk, wil wel kinderen op schoot nemen, wordt daar iets van gezegd door de andere groepsleiding? Dat is zeker onderwerp van gesprek. Ik zal haar niet zeggen dat ze dat niet mag, maar meer van: dit is onze doelgroep, zij hebben die handicap en dit zijn de moeilijkheden die ze zijn tegengekomen. Dit is jou rol en verantwoordelijkheid als hulpverlener. Dat heeft zijn consequenties, o.a. bejegening. Natuurlijk warmte en geborgenheid geven maar er zijn grenzen aan. 6. Bestaan er (ongeschreven) regels voor jullie bejegening? Staat het in het beleid? Voor een kind specifiek hadden we het op papier staan, hij heeft een hechtingsstoornis. Daarin stond wat wel en wat niet. Als er een nieuw groepswerker komt wordt hij of zij ingelicht over de bejegening, het is niet zo dat iedereen doet wat hij denkt dat hij moet doen. 7. Hoe groot is het belang dat iedereen zich houdt aan het beleid, waar we net over spraken? Wezenlijk! Denk aan afstand en nabijheid. Hoe dichtbij kom je en hoe veraf blijf je? En hoe zoek je nou precies de balans daartussenin. Teveel dichtbij kan en kind niet hanteren, maar als je te veraf blijft wordt het kind ook niet gewaardeerd. Het moet wel het gevoel hebben welkom te zijn. 8. Moet u regelmatig uw grenzen verruimen?
Nee. Ik ben heel herkenbaar in mijn houding. Behandel ieder kind hetzelfde. Iedereen heeft evenveel warmte en liefde nodig, dat is menselijke basisbehoefte die voor iedereen geldt. Daarom bestrijd ik de stelling dat het ene kind meer liefde en warmte nodig zou hebben als een ander. Je moet op de juiste manier afstand en nabijheid hanteren. Te dichtbij vind ik niet professioneel. 9. Wat is voor u te dichtbij? Te fysiek! Te zeer op knuffelen, te veel op schoot, te zeer op fysieke contactname. Een aai over de bol kan en mag, maar moet passen bij de situatie op dat moment. Bij verdriet hoort troost, bij iets goed doen hoort waardering. Dus je hoeft in die zin nooit je grenzen te verruimen want je bent in je houding t.o.v. de kinderen hetzelfde. 10. In hoeverre kent u de grenzen die uw collega's hanteren? Ik weet dat iedereen grenzen heeft, maar weet ook dat het soms heel moeilijk is deze te hanteren. 11. Het is een warme zomerdag. Uw collega komt in dienst en u ziet dat ze een doorzichtig truitje draagt en een kort rokje. Wat doet u? Zij krijgt kleding advies. Voorlichting over het effect van haar gedrag. Misschien zou ik haar weer even naar huis sturen. De reacties van de kinderen zijn namelijk enorm. We hebben geen kledingvoorschriften, en een navel mag je heus zien, maar niet te. Laatst kwam een collega binnen met een walkman op. Terwijl wij de kinderen leren zich veilig te gedragen in het verkeer. Wat jij doet moet jij weten, maar zodra jij deze straat inrijdt heb je een voorbeeldfunctie. 12. Hoe gaan jullie met de ouders om? Die worden steeds belangrijker en meer betrokken bij de behandeling. Er heerst nu steeds meer de tendens dat wat ouders kunnen doen, we ze ook laten doen. Denk aan tandartsbezoek, ziekenhuis, kapper. Bij de intake wordt dan ook altijd gevraagd naar wat ouders op prijs stellen: wat wilt u dat wij doen en wat wilt u graag zelf doen, (bijv. kleding wassen). 13. De kinderen gaan naar huis, hoe gaat dat in het weekend? De ouders krijgen 'gereedschap' mee om het kind te begeleiden in het weekend. Binnenkort gaan we naar een gezin kijken hoe bijvoorbeeld het kamertje en de dagroutine eruit ziet in huis. We willen ouders sterker maken in het opvoeden van hun kind. Concretiseren. Waar liggen valkuilen. Daarbij ouders leren vooral te zeggen wat een kind wel moet doen. 14. Hoe ver gaan jullie hierin als ouders er niet voor open staan? Dat ligt eraan. Pas wanneer we zien en merken dat er dingen thuis afspelen bij het kind waarvan we weten dat het niet in het belang is van het kind dan kan het zelfs zover gaan dat de raad van de kinderbescherming ingeschakeld wordt. Denk aan drugs, mishandeling, alcohol, gokverslaving. Sowieso wordt direct de gedragswetenschapper ingeschakeld. Om de communicatie zo open mogelijk te houden. Het mag niet voorkomen dat zij achteraf pas op de hoogte wordt gesteld van bepaalde zaken. Dat kan gewoonweg niet. 15. Hoe heeft u de training van Trees de Boer ervaren? Geweldig! Het heeft nut gehad om gericht heel intensief met je team hieraan te werken. Veel doe - dingen, rollenspelen, signaleren, eigen normen en waarden etc.
Kinderen moet echt geleerd worden wat wel kan en wat niet. Masturberen kan, maar uitsluitend op je kamer, maar niet anderhalf uur. We geven nu seksuele voorlichting. Twee keer een bijeenkomst van een kwartier We hebben het over ouder worde, verliefd zijn, haar krijgen, meisjes, vriendjes of vriendinnetjes krijgen, wat gebeurt er in je lichaam. Ook het aanleren van normen. Aanleren hoe je je moet gedragen. De kinderen vinden het geweldig. We hebben een boek die de kinderen zelf mogen lezen en bekijken. Vragen van kinderen worden beantwoord. Met uitzondering van persoonlijke dingen. Ik kan een kind wel uitleggen hoe hij moet masturberen, maar zal het hem nooit voordoen, dat is de grens. Als een kind bij ons binnenkomt wordt goed overlegd wie van ons hem gaat observeren bij zijn lichamelijke verzorging. Eén keer kijken bij een douchebeurt is voldoende, misschien wat uitleg over volgorde. 16. Heeft u ideeën voor de gedragscode? Er moet altijd een open sfeer zijn. Alles moet schriftelijk worden gemeld, er wordt niet met verborgen agenda's gewerkt. Alles gaat open en naar boven toe. - Kledingvoorschrift. - Fysieke confrontaties (agressie) altijd met twee groepsleiders, wat doe je wel en wat doe je niet. Het vergroot de veiligheid en de kans dat een kind uit zijn dak gaat is minder groot. - Altijd melding maken van grensoverschrijdend gedrag! Daar is een klachtencommissie voor.
Interview Trees de Boer 1. Wat houdt uw functie in? Trees de Boer werkt voor het ambulant centrum in Driehuizen. Daar is zij werkzaam als psychomotorisch therapeut. Zij werkt met licht verstandelijk gehandicapte die seksueel misbruikt zijn, in de leeftijd van 5 tot en met 35 jaar uit heel Noord-Holland. Zij doet dit met zowel de slachtoffers als met de plegers. Dit wordt nu ook ingevoerd bij het OZC in Alkmaar, omdat daar veel behoefte aan is. In alkmaar is Trees de Boer dan ook de coördinator hiervan, maar zij doet hier geen inhoudelijk werk voor. Verder geeft Trees de Boer trainingen op het gebied van seksualiteit en intimiteit aan de groepsleiders. 2. Training seksualiteit en intimiteit. Het OZC heeft nog geen beleid over seksualiteit en intimiteit. Trees de Boer zit samen met twee andere hulpverleners in een groepje waar zij dit beleid op papier gaan zetten. Hier is het groepje net mee begonnen. Het is haar opgevallen dat instellingen waar een open beleid over seksualiteit en intimiteit wordt gevoerd minder last heeft van seksueel misbruik en andere toestanden. Vanwege het opzetten van dit beleid is Trees de Boer begonnen met het geven van trainingen over seksualiteit en intimiteit om zo een goed beeld te krijgen over hoe iedereen het ervaart en ermee omgaat. Het OZC heeft wel een protocol, maar dat is eerder een strafbeleid. Tijdens de trainingen wordt er gekeken naar ieder zijn eigen normen en waarden, hoe je seksuele voorlichting moet geven en hoe je seksueel misbruik kan signaleren en hoe je daar verder mee omgaat. Trees wil ons van deze trainingen de evaluatieverslagen geven, omdat hierin ook veel tips naar voren komen die mogelijk handig kunnen zijn voor het opstellen van de gedragcode. De training wordt één keer per jaar herhaald voor de nieuwe groepsleiders en daarna is er voor iedereen een terugkomst dag om te evalueren 3. Wat verstaat u onder bejegening, intimiteit en seksualiteit? Het is een omgangsvorm; hoe ga je met iemand om en wat zijn jouw grenzen hierin. Een moeilijk punt hierin is om telkens een middenweg te vinden, omdat ieder mens andere grenzen heeft. Bijvoorbeeld het begroeten; de een doet dit door alleen een hand te geven en de ander wil graag een knuffel of een zoen geven. Je kunt ook niet alleen maar jouw eigen normen en waarden doorvoeren op de werkvloer, omdat je het OZC niet als een soort thuissituatie moet beschouwen. Wanneer je gewend bent om thuis in je blootje te lopen dan kun je dit niet op het OZC doen en dit mogen de cliënten ook niet. 4. Waar ligt volgens u, maar ook binnen het OZC, de grens t.a.v. intimiteit van groepsleiding t.o.v. kinderen en jongeren? De grens ligt hoog. Er zijn veel verschillende groepen waar ook weer anders met de kinderen en jongeren wordt omgegaan. Een kindje van 6 jaar neem je op je schoot, maar iemand van 16 jaar niet en dan nog ligt het aan de achtergrond van het kind. De kunst van het werk is om warmte en empathie te kunnen tonen naar de bewoner, en aanraken mag en moet zelfs (binnen bepaalde normen) bij deze verwaarloosde kinderen, maar je moet wel continu oppassen waar de grens ligt en gevoelig zijn voor signalen van anderen. Je moet ook nooit dingen doen die je tegen staan, maar daarentegen ook weer niet teveel op je eigen normen en waarden gaan zitten. Wanneer je een kind een knuffel geeft dan moet je wel aangeven dat ze dit niet bij iedereen moeten doen.
Ten aanzien van ouders moet je niet teveel afstand nemen, want dan kun je geen vertrouwensband opbouwen. Het ligt aan de leeftijd of je ‘je’ of ‘u’ zegt. Wanneer je bij de ouders thuis komt kan het makkelijk gebeuren dat ouders je bijvoorbeeld iets te koop aanbieden, omdat ze weten dat jij daar naar op zoek bent. Dit moet je niet doen want dan betrek je ook jouw persoonlijke belangen erin en dat kan voor verwarring zorgen. 5. Is lichamelijkheid volgens u een basis voor vertrouwen en vertrouwelijkheid? Lichamelijkheid is belangrijk. Aanraken is hieraan onlosmakelijk gebonden om je werk goed te kunnen doen. Kinderen die seksueel misbruikt zijn moeten hun lichaam weer leren waarderen. Met deze kinderen heb je het daarom regelmatig over hun lichaam en hun grenzen die ze daarin moeten stellen. 6. Hoe denkt u of wilt u dat een gedragscode eruit zal komen te zien, heeft u suggesties? Eerst zal er op papier gezet moeten worden wat de visie is van het OZC en op basis daarvan kan de gedragscode ontwikkeld worden. Het moeilijke van een gedragscode is dat het zo specifiek wordt, je gaat teveel regels opstellen waardoor het betuttelend over kan komen. Ik vind het moeilijk om aan te geven wat er wel in moet komen omdat er nog geen duidelijke visie op papier staat. 7. Bejegening ten aanzien van collega’s. Er moet een bepaalde vertrouwelijkheid zijn onder de collega’s om over intimiteit en seksualiteit te praten. Je moet bij een collega je verhaal kwijt kunnen maar ook elkaar feedback kunnen geven. Door middel van de training proberen wij hier een opening in te maken, zodat de collega’s dit onderwerp makkelijker bespreekbaar kunnen maken.
Interview Silke Fromm 1. Wat is uw functie binnen het OZC? Mijn functie is vooral gedragswetenschapper. Dit houdt in dat ik eind verantwoordelijk ben voor de behandeling en begeleiding van de kinderen die het OZC bezoeken of die er wonen. Samen met de groepsleiding schrijf ik een zorgplan voor de kinderen en zorg ik er voor dat er een actieplan komt. Dit is de basis voor de behandeling. Verder woon ik de teamvergaderingen bij en ga ik bij de groepsleiding na hoe het met het kind gaat. Als er problemen zijn dan zal ik erover in gesprek gaan.
2. Heeft u alle groepen onder u hoede of zijn het er enkele? Nee ik heb enkele groepen. Er zijn meerdere orthopedagogen op het OZC. Drie in Alkmaar, en vier in Velzen. Ik werk zelf voor 2 groepen. Een behandelgroep en een leefgroep. De behandelgroep vind ik zelf iets moeilijker doordat ze iets drukker zijn.
3. Krijgt u met uw functie te maken me intimiteit? Ik sta zelf niet op de groepte werken en ik werk niet met de kinderen op zo’n soort manier. Ik zie de kinderen alleen wel eens als ik een keer op de groep kom. Op deze manier krijg ik dus met intimiteit te maken. Maar op een andere manier krijg ik er meer mee te maken. Groepsleiding die te maken krijgen met ongewenste intimiteiten behoren dit bij mij te melden.
4. In hoe verre heeft u te maken met seksualiteit? Hierbij geldt eigenlijk hetzelfde als bij de vorige vraag. Ik bewaak wel de preventie ten aanzien van de seksualiteit. Hiermee bedoel ik dat er de openheid voor de groepsleiding bestaat om er met mij over te beginnen. Ik geef ze tips, adviezen en stuur ze waar dat kan en nodig is. Ik bewaak dus dat de groepsleiding wel voorlichting geeft aan de kinderen en dat dit op een juiste manier gebeurt. Bijvoorbeeld op het bed van een kind vind ik niet kunnen, maar in een aparte ruimte of kamer wel.
5. Hoe heeft u de training ‘Seksualiteit en intimiteit’ van Trees de Boer ervaren? Ik vond de training heel erg leuk en ik vond ook zeker dat er goede dingen werden behandeld. Er waren veel discussies, wat kan wel en wat kan niet, elkaars grenzen kennen. Het is jammer van zo’n cursus dat het in het begin nog wel vers in je geheugen ligt, maar het zakt toch wel aardig snel weer weg. Dit doordat er niet altijd sprake van is. Vaak is mijn ervaring, heb je het er later niet meer over. Ik vind het goed dat je na een paar maanden nog een training van een dag moet bij wonen. Hierin kun je je ervaringen vertellen en in de tussentijd kun je er mee oefenen. Op deze manier vergeten mensen het minder. En door het te doen en het te ervaren verleer je het ook minder. Voor dat de training gegeven was, was er heel weinig aandacht voor het onderwerp seksualiteit en intimiteit. Nu na de cursus is er veel meer aandacht voor.
6. De mensen die hier nieuw komen te werken, hoe worden zij op de hoogte gesteld? Nieuwe mensen moeten hier eigenlijk de kennis al hebben door hun vorige werk of door de opleiding die ze gevolgd hebben. Wel denk ik dat er eens in de zoveel tijd een training moet worden gegeven voor nieuwkomers. Om toch zo op een lijn te komen. De drempel om over seks te praten ligt vrij hoog bij de meeste mensen. Ook binnen de verschillende teams. Door er meer over te praten in teamvergaderingen wordt de drempel lager.
7. Denkt u dat er behoefte is aan een gedragscode? Ja ik denk dat daar zeker behoefte aan is.
8. Hoe denkt u dat een gedragscode eruit moet komen te zien? Ik denk dat het een soort boekwerk is waar alles in staat. Ik bedoel hier mee dat er in staat waar je je zo ongeveer aan moet houden. Richtlijnen waar je je aan vast kunt houden. Je hebt hiermee iets achter de hand. Een gedragscode is een code over hoe je je behoort te gedragen. Dus per groep een uitgebreide versie en het idee om een flyer in het boekje praktisch gericht vind ik een goed idee.
9. Waar ligt voor u de grens ten aan zien van intimiteit? Het kussen op de mond van een kind vind ik niet kunnen. Ook vind ik dat je niet heel knus met een kind op de bank kunt gaan zitten. Ik had laatst een keer een gesprek met een meisje. Ik ging bij haar onderzoeken of ze seksueel misbruikt was. Op een gegeven moment moet het meisje naar de wc. Ik loop met haar mee om de wc aan te weizen en blijft wachten. Opeens trekt ze haar onderbroekje naar beneden, waar ik bij ben. Ze wilde aan me laten zien waar ze pijn had. Op dat moment was ik helemaal perplex. Ik had het meisje net twee keer ontmoet. Ik wist zelf niet goed hoe ik moest reageren, het overkwam me. Ik heb haar daarna vlug haar onderbroek omhoog laten trekken en zei er niets meer over. Dit was eigenlijk een heel goed leermoment voor mijzelf door tegen het meisje “nee” te zeggen. Achteraf ben ik naar het meisje toe gegaan en heb ik haar uitgelegd dat wat ze deed niet zomaar kan. Ik heb ook nog met haar groepsleiding hier over gepraat om misverstanden te voorkomen. Nog een grensgeval waarvan ik vind dat het niet kan is, als ik om vier uur op de groep kom en daar zitten twee al iets oudere kinderen in hun pyjama. Met hele jonge kinderen vind ik het iets anders. Alhoewel ik het nog een raar tijdstip vind, en vooral vind ik het niet kunnen als er nog 30 andere kinderen bij zitten. Dit omdat er een feestje was. Opzich zijn hier wel vaste regels voor gemaakt maar ze staan alleen niet op papier. Net zo als overdag slapen vind ik niet kunnen, alleen als je ziek bent kan dat. Ik vind dat je de laatste paar punten niet zo in een gedragscode kunt neerzetten. Wel kun je neer zetten “denk aan ….” 10. Is lichamelijkheid een basis voor vertrouwen en vertrouwelijkheid? Ik vind het belangrijk dat je de kinderen leer wat normaal is en wat niet normaal is. Per kind verschilt het hoe je er mee om gaat. Een grenzenlooskind moet je bijvoorbeeld niet op schoot nemen maar je kan hem wel bij de hand nemen. Het is de taak van de groepsleiding om hier mee op een lijn te komen. Ik vind dat lichamelijkheid in bepaalde mate moet kunnen.
11. Wat verstaat u onder bejegening? Bejegening is voor mij de manier waarop je met elkaar omgaat. Ik vind het bijvoorbeeld heel belangrijk dat je eerst een paar keer klopt op een deur van een kind voordat je de kamer binnen stapt. Zeker als je onverwachts komt. Je moet zelf beseffen dat je niet thuis bent maar ook de kinderen moeten beseffen dat ze niet thuis zijn. Dus dat de dingen die thuis heel gewoon zijn op de instelling niet zo gewoon zijn. Als groepsleiding heb je een voorbeeldfunctie. Ook ten aanzien van je collega’s.
12. Hoe wordt er binnen het OZC met de ouders omgegaan? De ouders worden steeds meer betrokken bij de behandeling van hun kind. Ook ten aanzien van de ouders heb je als groepsleiding een voorbeeld functie. Ook hier zijn voor mij een aantal grens gevallen op te noemen namelijk: Laar je een dronken ouder op de groep? Hoe ga je om met ouders die je de huid vol schelden? Sigaretje roken met een ouder kan dit of kan dit niet? Ik denk dat er bij groepsleiding behoefte is aan duidelijkheid bij dit soort situaties. Mag jij ouders wegsturen, mag jij een grote mond terug geven enz. wat vaak ook erg moeilijk is hoe stem je de bejegening van de ouders naar hun kind toe af en hoe stem je de bejegening van de groepsleiding naar het kind en de ouders af.
13. Suggesties voor punten in de gedragscode? Mogen kinderen elkaar kittelen of niet. En zo ja, tot hoe ver stel je de grens. Het is misschien een idee om de gedragscode onder te verdelen in verschillende kaders. Kader lichamelijk contact Kader bejegening ouders Kader uiterlijk en kleding Ik denk dat het belangrijk is dat er in staat wat je van de kinderen kunt verwachten en wat je van de teamleiders kunt verwachten.
14. Heeft u nog verdere vragen? He is misschien goed om bij andere instellingen te informeren naar een gedragscode. Als je een voorbeeld hebt kun je hem veel makkelijker maken en zie je veel meer dingen minder snel over het hoofd. Als we nog geen gedragscode kunnen vinden mogen we Silke Fromm ook altijd nog een keer bellen. We moeten het niet te veel alleen op het seksuele toespitsen. Ik denk dat de gedragscode richtlijnen zijn waar je je aan met houden, maar waar je je eigen inbreng in hebt.
Interview Peter Ouwerkerk Functie van Peter op het OZC: Hoofd van de staf, is een nieuwe functie, hij werkt hier nu twee jaar. Drie verschillende taken; - verantwoordelijk voor behandelbeleid van de instelling, - kwaliteitsbeleid, - geef leiding aan de staforganisatie. Samen met de directie verantwoordelijk voor het plannen en bedenken van nieuwe hulpverleningsvormen. Zodat de hulpverlening nog beter aan sluit bij de klant. 1. Dat deze opdracht ter sprake kwam, wat wist u daarvan, is het belangrijk dat er een gedragscode kwam? Ik ben zelf degene geweest die vorig jaar eigenlijk heeft gezegd dat we een gedragscode missen voor mensen. Iedereen die hier komt werken moet weten wat er van hem of haar verwacht wordt en waar hij/zij zich aan te houden heeft. Hij geld voor alle medewerkers, zodat klanten ook weten als ik te maken heb met een medewerker van het OZC dan kan ik ervan op aan dat zij mij op die en die manier bejegent. Toen Peter op het OZC kwam werken toen trof hij hier een instelling die duidelijk in de groei was. Van 130 naar 220 medewerkers in twee jaar. Het aantal groepen en hulpverleningsvormen is uitgebreid. Door al deze ontwikkelingen wordt het nog belangrijker dat er een gemeenschappelijke visie komt, hoe zijn wij nou eigenlijk met z’n allen bezig. Als je geen gemeenschappelijk visies hebt dan krijg je dat er misschien allemaal verschillende culturen ontstaan. Je krijgt mono-groepen en dat moet je niet hebben als instelling. Dus vandaar dat ze hebben gezegd we moeten formuleren waar zijn we eigenlijk voor, wat willen we bereiken en wat kan de klant van ons verwachten. Met dat doel hebben ze een werkgroep voorgesteld. Zij zijn begonnen met het formuleren van een visie, missie en doel van de instelling. Een uitgangspunt in de werkgroepen is bejegening, hoe gaan we nou eigenlijk met de klanten om, wie zien wij als onze klanten, Peter is een voorstander van systeemgericht werken. Dus de klanten zijn het hele gezin. Over het algemeen wordt die visie gedeeld (systeemgericht werken). Je kijkt niet naar ouders met we gaan het even beter doen, maar meer hoe kunnen we de oefeningsvaardigheden van de ouders versterken. 2. Als ik het goed begrijp is het voor onze gedragscode dus heel erg van belang dat wij de ouders erbij betrekken? Ja, ik zou heel graag zien dat jullie niet alleen naar het kind kijken maar naar het hele systeem waar het kind uit komt. Maar het vergt dus dat de groepsleiding, dat is vooral jullie taakopdracht, dat die dus heel anders gaat kijken van wie is nou de cliënt De ouders dus ook meer gaat zien als partners dan als mensen met wie je moet gaan concurreren De nieuwe logo van het OZC is ook de partner in de zorg. Het samenwerken met de ouders. 3. Als ik nou naar de gedragscodes ga, zijn/bestaan er al gedragscodes hoe de groepsleiding met de cliënten om moet gaan? In het verslag van de werkgroep staan een aantal begrippen zoals respectvolle bejegening, dat zijn redelijk algemene begrippen. Dat moet geconcretiseerd worden, overgegoten worden in allerlei adviezen t.a.v. opleiding, training, scholing. Het hele denken en attitude vorming van de groepsleiding moet anders. Dat vergt nog wel wat, daar om is het heel belangrijk dat je echt heel concreet beschrijft wat dat nou allemaal impliceert Dat was de reden om met Toos van Vliet te praten over een project.
4. Wat betekent bejegening voor u? Heel veel hulpverlening gaat er altijd van uit dat de hulpverlener het beter weet dan de klant. In zekere zin klopt dat natuurlijk, maar het gaat er met name om hoe je die expertise inzet. Als je denkt in termen u weet het niet, ik wel, we moeten het zo doen. Dan kom je er natuurlijk niet. De klanten in deze tijd zijn bijzonder mondig, ze weten wat je met dingen bedoelt, je moet veel uitleggen. Dan komt de bejegening weer om de hoek kijken, je moet naast de klant gaan staan en samen met die klant met hen uit gaan zoeken wat er aan de hand kan zijn, je brengt een bepaalde meerwaarde in en je gaat de klant als het ware verleiden om het op jou manier te gaan proberen. 5. Dus bejegening is voor u: ‘het omgaan met de cliënt’? Ja, precies, en daar zitten dus allemaal waarden en normen aan. Een klant moet je gaan behandelen op een manier als ook een winkelier zijn klanten behandelt. Je probeert je product te verkopen maar je probeert ook aardig te zijn, iemand op zijn gemak te stellen, want de klant gaat anders weg. Er zijn nog groepswerkers op het OZC die werken en denken zoals jaren geleden, die toch roepen ik weet het beter, ik ben hier de baas, dus daar is het van belang dat die mensen geholpen worden om anders te leren denken en anders te leren handelen. 6. Wat vindt u belangrijk hoe de groepsleiding met de cliënt om gaat? Is lichamelijk contact belangrijk voor een vertrouwensband? In algemene zin denk ik dat mensen niet zonder lichamelijk contact kunnen, dat hoort bij een normale opvoeding. Wij doen aan professionele opvoeding dus dan is het logisch dat je de kinderen aanraakt. Maar daar moet je wel bijzonder voor oppassen. Met name bij onze doelgroep omdat die uitblinken door grenzeloosheid. Men heeft vaak simpele ideeën over wat bepaalde handelingen kunnen impliceren of andersom heeft het kind er geen flauw benul van. Je moet de klant in bescherming nemen, weerbaarheidstraining. Ik vind het een heel moeilijk punt. Ja, het hoort wel bij een vertrouwensband, afhankelijk van de leeftijd. Een zoen voor het slapen gaan is afhankelijk van de leeftijd. Je zit altijd met het punt dat je niet de natuurlijke opvoeders bent, maar professionals Daar zitten gewone dingen in, maar het is nooit zo vertrouwd als de eigen ouders. Het is altijd zoeken hoever je daar in gaat. Je kunt algemene richtlijnen vermelden die voor iedereen gelden, bijvoorbeeld dat aanraken van kinderen hoort bij de gewone opvoeding, bij de sociale emotionele ontwikkeling van kinderen. Een kind wat seksueel misbruikt is moet je natuurlijk niet geforceerd gaan knuffelen. Er zijn is ook een groep waar jongeren tot 22/23 worden opgenomen. Er werkt ook groepsleiding wat even oud of niet veel ouder is dan de jongeren. Als je een zaak van verliefdheden hebt wordt het bijzonder ingewikkeld. Daar zou ik ook graag algemeen beleid over hebben. Als je merkt dat persoonlijke gevoelens van de klant of groepsleider een rol gaat spelen. Dat iemand dat dan meld en er bijvoorbeeld mentorwisseling plaatsvindt Dat je dat opneemt in je hulpverleningsplan. 7. Waar ligt voor u de grens van seksualiteit? Ik denk dat seksualiteit tussen medewerkers en klanten altijd uit den boze is. Als iemand daarop betrapt wordt krijg je op staande voet ontslag. Daar is geen enkele discussie over mogelijk. Het is medewerkers niet toegestaan in te gaan op wat voor seksueel getinte avances van klanten. Of over hen eigen privé leven wordt ook niet over gesproken. Op het moment dat iemand in zo’n grijs gebied terechtkomt dan is het belangrijk dat collega’s daar met elkaar over praten. En het niet voor zichzelf houden. Als een groepswerker bepaalde gevoelens merkt richting een klant dat het belangrijk is dat hij / zij dit meteen ter sprake brengt.
8. Geven groepswerkers ook seksuele voorlichting aan de cliënten? Ja, we hebben zelfs begin vorig jaar gestart met het project seksualiteit en intimiteit. Daarbij is het praten tussen collega’s hierover erg belangrijk. Er is geleerd te praten over seksualiteit, zodat het gewoon wordt. Ze hebben geleerd seksuele voorlichting gegeven en hebben geleerd om te praten over wat vinden we wel en wat vinden we niet normaal. Seksualiteit is voor mij iets wat gewoon bij het leven hoort. 9. Is dat dan ook een punt voor onze gedragscode ‘hoe om te gaan met seksualiteit binnen de instelling’, hoe wordt erover gepraat. Is dat ook van belang voor onze gedragscode? Ja, ik denk wel, ja. Je moet een klant zien in al zijn facetten. Niet alleen of hij lastig is of niet, maar ook in de normale ontwikkeling. Het zijn zaken die je ook moet meenemen, de sociale ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de seksuele ontwikkeling. Aan al deze verschillende aspecten wordt rekening gehouden in het behandelplan. 10. Hoe ik nu door dit gesprek naar de gedragscode kijk, dan zie ik hem voor me met allemaal subhoofdstukjes, hoe de groepsleiding onderling met bejegening omgaat, hoe de groepsleiding in het hele systeem met bejegening omgaat? Dat kan een zinvolle indeling zijn. 11. Wij leggen uit dat we een flyer maken voor het informatie boekje en een groot verslag hiervan. Ik zou eigenlijk nog een stap verder willen gaan, ik heb vorig jaar voorgesteld om op het moment dat wij een soort gedragscode ontwikkelen, dat we die als onderdeel van de arbeidsovereenkomst laten meegaan. Dat mensen ervoor tekenen dat er het een en ander van ze verwacht wordt op de manier van werken. 12. Wilt u zelf nog iets zeggen? Ik ben blij dat jullie dit hebben opgepakt, ik denk dat dat heel belangrijk is.
Interview Bert Schaap 1. Wat verstaat u onder bejegening? Bejegening is hoe je iemand behandeld in je doen en laten. Ik weet niet of iedere groepsleiding er hetzelfde over denkt. In de groep, onder de groepsleiding, hebben we het er nooit specifiek over gehad. In je werkwijze zit een manier van bejegening. Hoe je omgaat met de bewoners, wat zeg je tegen de bewoners, hoe doe je tegen de bewoners, hoe behandel je de bewoners, het heeft allemaal te maken met een manier van omgaan. Hoe kijk je je aan tegen de doelgroep, tegen je medewerkers, je hebt er allemaal mee te maken. Hier praten we wel over in specifieke onderwerpen, maar over alleen bejegening hebben we het nog nooit gehad. Hoe ga je bijvoorbeeld om met iemand van vijftien jaar die ’s avonds naar buiten wil. Vind je dat het kan? Vind je dat het niet kan? Dan ga je putten vanuit je eigen visie. Wat vindt jezelf wat wel en niet kan, wat vind jij belangrijk. Hoe deed je het zelf vroeger? In die zin komt het met vergaderingen wel ter sprake. Niet specifiek hoe iemands grondhouding is naar de bewoners toe. 2. Zijn er geschreven regels over het omgaan met de bewoners? Er zijn geen geschreven regels op onze groep. Onderling hebben we wel ongeschreven regels. Je hebt een voorbeeld functie. Je moet laten zien hoe je omgaat met andere mensen. Daar tussen moet een stuk overeenkomst zijn. Wat is normaal en niet normaal in de maatschappij, wat doe je wel en wat doe je niet. Als team moet je laten zien hoe je je gedraagt in de maatschappij. 3. Hoe wordt er omgegaan met intimiteit? Krijgt een kind een nachtzoen met het naar bed brengen, een arm om z’n schouders als het verdriet heeft, etc. Het is niet vanzelfsprekend dat je met het naar bed brengen een nachtzoen geeft. Je bent op zo’n moment intiem met een kind. Je hebt een basis van vertrouwen nodig. Wat kan wel en wat kan niet. Je moet jezelf afvragen wat het doel is van een nachtzoen. Is het normaal dat je iemand van achttien een nachtzoen geeft, ik denk het niet. Is het normaal dat je iemand van tien een nachtzoen geeft, ik denk het wel. Je moet altijd bewust blijven van wat je aan het doen bent. Als je een kind een nachtzoen geeft, moet je het zeker eerst aan het kind vragen, je moet het niet zomaar uit jezelf doen. 4. Als het kind al een aantal jaar op de groep woont, is intimiteit dan vanzelfsprekend? Het hoeft niet vanzelfsprekend te zijn als iemand hier twee à drie jaar woont. Je moet je afvragen voor wie het belangrijk is. Voor jou als groepsleiding of voor het kind zelf. De basis van het vertrouwen moet ontwikkeld zijn. Als je een kind een nachtzoen geeft, moet je je ten alle tijden bewust blijven van wat je aan het doen bent. Als je het doet, moet het in alle openheid zijn. De slaapkamerdeur bijvoorbeeld altijd open laten. 5. Is lichamelijkheid belangrijk? Lichamelijkheid staat los van de hulpverlening. Vertrouwelijkheid is een basis geen lichamelijkheid. Een arm om de schouder als troost is toegestaan. Het moet bij de situatie passen. 6. Hoe gaan de jeugdigen onderling om met intimiteit? Mogen groepsgenoten bijvoorbeeld onderling verkering met elkaar? Mogen de vriendjes/ vriendinnetjes mee op de slaapkamer? De kinderen mogen onderling verkering met elkaar. Liefde kun je niet verbieden. Maar liever willen we dit natuurlijk niet. Het is erg moeilijk en het moet hanteerbaar blijven.
Je merkt dat ze het constant voor elkaar opnemen. En als ze onderling ruzie hebben is de sfeer natuurlijk om te snijden. Er wordt individueel gekeken naar de mogelijkheden met verkering. Hoe gaat iemand bijvoorbeeld om met seksualiteit. De één kan hier goed mee omgaan en een ander van dezelfde leeftijd niet. Het hangt natuurlijk ook af wie het vriendje/ vriendinnetje is. Als groepsleiding onderling praten we erover en kijken per individu wat wel en niet kan. 7. Moet u vaak uw grenzen verruimen en/ of verscherpen? Ik hoef mijn grenzen niet te verruimen. De kinderen weten precies tot hoever ze kunnen gaan. Wel moet ik mijn grenzen soms verscherpen. Je loopt het risico dat je grenzen vervagen. Daar moet je bij stil blijven staan en je grenzen weer gaan verscherpen. Hier wordt tijdens vergaderingen aandacht aan besteed. De grenzen zijn binnen het team duidelijk en hier is over te praten met elkaar. 8. Hoe wordt er omgegaan met seksualiteit? Wordt daar openlijk over gesproken? Seksualiteit proberen we te normaliseren. Er wordt in groepsverband, maar ook individueel over gesproken. Je voorbeeldfunctie is ook hier van belang. Op de tv is veel te doen op seksueel gebied, het is niet altijd normaal wat daar wordt vertoont. Je probeert het op een bepaalde manier uit te leggen in hun taal. Herhalen is belangrijk, je hebt te maken met de leermogelijkheden van de bewoners. 9. Bestaan er kledingvoorschriften voor de groepsleiding? Wij hebben geen kledingvoorschriften. Ook hier moet je er rekening mee houden dat je een voorbeeldfunctie hebt. Je kan niet met te blote kleding op de groep verschijnen. Het roept bij de bewoners seksuele gevoelens op. Als de kleding van een collega te prikkelend is, zou ik haar naar huis sturen voor andere kleding. Het past niet in de situatie van opvoeder. 10. Is het belangrijk dat er een gedragscode komt? En hoe ziet u deze? Ik denk dat het wel belangrijk is. Je voorbeeldfunctie moet daarin vernoemd worden. Waar praat je wel en niet met de bewoners over. Een gedragscode zijn richtlijnen hoe je je gedraagt als hulpverlener. Wat is gepast en niet gepast. Bepaalde punten moeten bespreekbaar worden.
11. Als er in de gedragscode komt te staan dat je de cliënt niet meer mag aanraken, wat vind u daar van? Het is onnatuurlijk om de cliënten niet aan te raken. Thuis zou je ook je kind troosten als het verdriet heeft. Hier natuurlijk ook. Het is anders erg onpersoonlijk. Je moet wel altijd bewust blijven van wat je doet. 12. Is er veel contact met de ouders? We hebben vrij veel contact met de ouders. Telefonisch of/ en persoonlijk. Dit is per kind en ouder verschillend. We betrekken de ouders bij de hulpverlening van hun kind. De kinderen gaan waar mogelijk op weekend naar hun ouders. Er worden tips gegeven, daarbij wordt gekeken naar het zorgplan van het kind. Als een kind op weekend is geweest, nemen we altijd even contact op met de ouders over het verloop hiervan. Dit is van belang omdat je informatie terug krijgt waarmee je iets kunt doen. Je blijft zo ook op de hoogte van het verloop van zo'’ weekend.