NL
Geconsolideerde TEKST samengesteld door het
CONSLEG-systeem
van het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen
CONSLEG: 1980L0155 — 31/07/2001
Aantal bladzijden: 7
<
Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 1 Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
►B
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 21 januari 1980 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige (80/155/EEG) (PB L 33 van 11.2.1980, blz. 8)
Gewijzigd bij: Publicatieblad nr.
blz.
datum
►M1 Richtlijn 89/594/EEG van de Raad van 30 oktober 1989
L 341
19
23.11.1989
►M2 Richtlijn 2001/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2001
L 206
1
31.7.2001
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 2 ▼B RICHTLIJN VAN DE RAAD van 21 januari 1980 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige (80/155/EEG) DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 49, 57 en 66, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Europese Parlement (2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3), Overwegende dat krachtens artikel 57 van het Verdrag de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundigen moet worden verwezenlijkt; dat men om redenen van volksgezondheid binnen de Gemeenschap moet streven naar een gemeenschappelijke afbakening van het werkterrein van de betrokken beroepsbeoefenaren en van hun opleiding; dat het te dien einde niet wenselijk voorkwam voor alle LidStaten een zelfde studieprogramma verplicht te stellen; dat aan deze LidStaten daarentegen de grootst mogelijke vrijheid moet worden gelaten bij de organisatie van hun onderwijs; dat bijgevolg de beste regeling erin bestaat om alleen minimumnormen vast te leggen; Overwegende dat de door deze richtlijn beoogde coordinatie van de uitoefeningsvoorwaarden een verdere coordinatie evenwel niet uitsluit; Overwegende dat er in de meeste Lid-Staten momenteel geen onderscheid bestaat tussen de opleiding van verloskundigen in loondienst en die van zelfstandige verloskundigen; dat het derhalve noodzakelijk lijkt het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot verloskundigen in loondienst, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 1. De Lid-Staten stellen de toegang tot de werkzaamheden van verloskundige en de uitoefening ervan onder de in artikel 1 van Richtlijn 80/154/EEG (4) bedoelde titels afhankelijk van het bezit van een diploma, certificaat of andere titel ►M2 als bedoeld in de bijlage ◄ van voornoemde richtlijn, waardoor wordt gewaarborgd dat de betrokkene gedurende zijn totale opleidingstijd: a) voldoende kennis heeft verworven van de wetenschappen waarop de werkzaamheden van de verloskundige berusten, met name de verloskunde en de gynaecologie; b) voldoende kennis heeft verworven van de beroepsethiek en de beroepswetgeving; c) een diepgaande kennis heeft verworven van de biologische functies, de anatomie en de fysiologie op het gebied van de verloskunde en de perinatalogie, alsmede een kennis van het verband tussen de gezondheidstoestand en de natuurlijke en sociale omgeving van de mens, en van zijn gedrag;
(1) (2) (3) (4)
PB nr. C 18 van 12. 2. 1970, blz. 1. PB nr. C 101 van 4. 8. 1970, blz. 26. PB nr. C 146 van 11. 12. 1970, blz. 17. Zie blz. 1 van dit Publikatieblad.
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 3 ▼B d) voldoende klinische ervaring heeft opgedaan onder toezicht van deskundigen op het gebied van de verloskunde en in erkende inrichtingen; e) het noodzakelijke begrip heeft verkregen betreffende de opleiding van het op het gebied van de gezondheidszorg werkzame personeel, en ervaring heeft opgedaan op het stuk van samenwerking met dit personeel. 2.
De in lid 1 bedoelde opleiding omvat:
— hetzij een specifieke full-time opleiding tot verloskundige van ten minste drie jaar praktisch en theoretisch onderwijs; voor de toelating tot deze oplei ding is vereist dat de eerste tien jaar van de algemene schoolopleiding met goed gevolg zijn doorlopen; — hetzij een specifieke full-time opleiding tot verloskundige van ten minste achttien maanden, voor de toelating waartoe men in het bezit moet zijn van een diploma, certificaat of een andere titel van verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, ►M2 bedoeld in de bijlage bij Richtlijn 77/452/EEG ◄ (1). 3. De in het voorgaande lid, eerste streepje, bedoelde specifieke opleiding tot verloskundige moet ten minste betrekking hebben op de vakken van het in de bijlage opgenomen opleidingsprogramma. De in lid 2, tweede streepje, bedoelde opleiding moet ten minste betrekking hebben op die onderdelen van het in de bijlage opgenomen opleidingsprogramma die niet gelijkwaardig zijn onderwezen in het kader van de opleiding tot verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger. 4. De Lid-Staten zien erop toe dat de met de opleiding van verloskundigen belaste inrichting verantwoordelijk is voor de coordinatie tussen theorie en praktijk gedurende het gehele studieprogramma. Het theoretische en technische onderwijs, bedoeld in deel A van de bijlage, moet in evenwicht worden gebracht en worden gecoordineerd met de klinische opleiding voor verloskundigen, bedoeld in deel B van dezelfde bijlage, zodat de in lid 1 aangegeven kennis en ervaring op voldoende wijze kan worden verworven en opgedaan. Voor de klinische opleiding voor verloskundigen moeten stages worden gevolgd in ziekenhuisafdelingen of bij andere inrichtingen voor gezondheidszorg welke door de bevoegde autoriteiten of instanties zijn erkend. Tijdens deze opleiding nemen de leerling-verloskundigen deel aan de werkzaamheden van de betrokken diensten, voor zover deze werkzaamheden bijdragen tot hun opleiding. Zij worden vertrouwd gemaakt met de verantwoordelijkheden die aan de werkzaamheden van verloskundigen verbonden zijn. ▼M1 5. Deze richtlijn doet voor de Lid-Staten geen afbreuk aan de mogelijkheid om op hun grondgebied, volgens de door hen toegepaste regeling, de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige toe te staan aan de houders van diploma's, certificaten en andere titels die niet in een Lid-Staat werden verkregen. 6. Bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van de leden 1 en 4 mag Spanje, waar volgens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen een opleiding was toegestaan die op het tijdstip van inwerkingtreding van Richtlijn 80/154/EEG en van de onderhavige richtlijn niet in overeenstemming was gebracht met de onderhavige richtlijn, die bepalingen blijven toepassen op degenen die uiterlijk op 31 december 1985 met hun specifieke opleiding tot verloskundige zijn begonnen. Elke ontvangende Lid-Staat mag van de houders van diploma's, certificaten en andere titels van verloskundige die door Spanje werden afgegeven na afsluiting van specifieke opleidingen waarmee vóór 1 januari 1986 een aanvang werd gemaakt, verlangen dat hun diploma's, certificaten en andere titels vergezeld gaan van een verklaring waarin
(1) PB nr. L 176 van 15. 7. 1977, blz. 1.
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 4 ▼M1 wordt bevestigd dat zij gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren in de loop van de vijf jaren die aan de afgifte van de verklaring voorafgingen, daadwerkelijk en op wettige wijze de werkzaamheden van verloskundige hebben verricht, tenzij deze diploma's, certificaten of andere titels vergezeld gaan van een verklaring die is afgegeven door de bevoegde Spaanse autoriteiten en waarin wordt bevestigd dat zij een opleiding afsluiten die volledig in overeenstemming is met dit artikel en met de bijlage. ▼B Artikel 2 Na op gezette tijden de resultaten van de verschillende in artikel 1, lid 2, genoemde wegen voor de opleiding te hebben onderzocht, brengt de Commissie, voor de eerste maal zes jaar na kennisgeving van deze richtlijn, verslag uit aan de Raad. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met bijstand van het Raadgevend Comité voor de opleiding van verloskundigen. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek legt de Commissie wijzigingsvoorstellen voor om de vastgestelde minimumcriteria van de genoemde opleidingswegen aan te passen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 2, lid 1, eerste streepje, eerste substreepje, en tweede streepje, van Richtlijn 80/154/EEG. De Raad neemt over deze voorstellen onverwijld een besluit. Artikel 3 Niettegenstaande het bepaalde in artikel 1 kunnen de Lid-Staten een part-time opleiding toestaan onder voorwaarden waarmee de bevoegde nationale autoriteiten instemmen. De totale duur van de part-time opleiding mag niet korter zijn dan die van de full-time opleiding. Het opleidingsniveau mag niet door het parttime karakter in gevaar worden gebracht. Artikel 4 De Lid-Staten dragen er zorg voor dat verloskundigen ten minste toegang hebben tot de hierna genoemde werkzaamheden en deze tevens mogen uitoefenen: 1. goede voorlichting en adviezen over geboorteregeling verstrekken; 2. zwangerschap vaststellen en het normale verloop ervan blijven volgen, onderzoeken verrichten die nodig zijn voor het toezicht op het verloop van de normale zwangerschap; 3. de onderzoeken voorschrijven of adviseren die nodig zijn voor het zo vroeg mogelijk stellen van de diagnose van een zwangerschap met gevaar voor complicaties; 4. een programma opstellen ter voorbereiding op het ouderschap en de volledige voorbereiding op de bevalling, en de ouders raadgevingen verstrekken over hygiëne en voeding; 5. de vrouw tijdens de bevalling bijstaan en de toestand van de foetus in utero volgen met behulp van passende klinische en technische middelen; 6. normale bevallingen verrichten bij achterhoofdsligging en daarbij zo nodig episiotomie toepassen, alsmede in noodgevallen bevallingen verrichten bij stuitligging; 7. bij moeder en kind de tekenen van stoornissen onderkennen waarbij het ingrijpen van een geneesheer vereist is en hem in geval van ingreep assisteren; bij afwezigheid van de geneesheer de nodige spoedmaatregelen nemen, met name de placenta met de hand verwijderen en eventueel daarna de baarmoeder inwendig onderzoeken; 8. de pasgeborene onderzoeken en verzorgen; zo nodig alle nodige maatregelen nemen en in voorkomend geval onmiddellijk reanimatie toepassen;
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 5 ▼B 9. de kraamvrouw verzorgen, toezien op de gevolgen van de bevalling voor de moeder en alle nuttige adviezen verstrekken, zodat de pasgeborene in de beste omstandigheden kan worden grootgebracht; 10. de door een geneesheer voorgeschreven behandeling toepassen; 11. de nodige schriftelijke verslagen opstellen. Artikel 5 Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de onderdanen van de LidStaten die, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (1), in loondienst een van de werkzaamheden (zullen) uitoefenen die worden bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 80/154/ EEG. Artikel 6 1. De Lid-Staten treffen binnen drie jaar na kennisgeving van deze richtlijn de maatregelen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 7 Wanneer zich, bij de toepassing van deze richtlijn, op bepaalde terreinen ernstige moeilijkheden mochten voordoen voor een Lid-Staat, onderzoekt de Commissie deze moeilijkheden samen met die Staat en wint zij het advies in van het Comité van hooggeplaatste ambtenaren van volksgezondheid ingesteld bij Besluit 75/365/EEG (2), laatstelijk gewijzigd bij Besluit 80/157/EEG (3). In voorkomend geval legt de Commissie passende voorstellen aan de Raad voor. Artikel 8 Uiterlijk zes jaar na kennisgeving van deze richtlijn besluit de Raad op voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, of de afwijking overeenkomstig punt 3 van deel B van de bijlage moet worden opgeheven dan wel of de draagwijdte ervan moet worden beperkt. Artikel 9 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
(1) PB nr. L 257 van 19. 10. 1968, blz. 2. (2) PB nr. L 167 van 30. 6. 1975, blz. 19. (3) Zie blz.15 van dit Publikatieblad.
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 6 ▼B BIJLAGE OPLEIDINGSPROGRAMMA VOOR VERLOSKUNDIGEN Het opleidingsprogramma voor het behalen van het diploma, het certificaat of een andere titel van verloskundige omvat de volgende twee onderdelen: A. THEORETISCH EN TECHNISCH ONDERWIJS a) Basisvakken 1. Grondbeginselen van de anatomie en de fysiologie 2. Grondbeginselen van de pathologie 3. Grondbeginselen van de bacteriologie, virologie en parasitologie 4. Grondbeginselen van de biofysica, biochemie en radiologie 5. Kindergeneeskunde, in het bijzonder met betrekking tot pasgeborenen 6. Hygiëne, gezondheidsleer, voorkomen van ziekten, vroegtijdig opsporen van ziekten 7. Voedingsleer en dieetleer, in het bijzonder met betrekking tot de vrouw, het pasgeboren kind en de zuigeling 8. Grondbeginselen van de sociologie en medisch-sociale vraagstukken 9. Grondbeginselen van de farmacologie 10. Psychologie 11. Pedagogie 12. Wetgeving op het gebied van de gezondheidszorg, sociale wetgeving en organisatie van de gezondheidszorg 13. Beroepsethiek en beroepswetgeving 14. Sexuele voorlichting en geboorteregeling 15. Juridische bescherming van moeder en kind b) Specifieke vakken voor de werkzaamheden van verloskundige 1. Anatomie en fysiologie 2. Embryologie en ontwikkeling van de foetus 3. Zwangerschap; bevalling en kraambed 4. Gynaecologische en verloskundige pathologie 5. Voorbereiding op de bevalling en op het ouderschap, inclusief de psychologische aspecten 6. Voorbereiding van de bevalling (inclusief kennis en gebruik van de technische apparaten in de verloskunde) 7. Analgesie, anasthesie en reanimatie 8. Fysiologie en pathologie van het pasgeboren kind 9. Verzorging van en toezicht op het pasgeboren kind 10. Psychologische en sociale factoren.
▼M1 B. PRAKTISCHE EN KLINISCHE OPLEIDING Deze opleiding wordt gegeven onder passend toezicht. 1. Onderzoek van en voorlichting aan zwangere vrouwen (ten minste 100 prenatale onderzoekingen). 2. Toezicht op en begeleiding van ten minste 40 vrouwen in partus. 3. Eigenhandig verrichten door de leerling van ten minste 40 bevallingen; wanneer dit aantal niet kan worden bereikt, doordat er geen zwangere vrouwen beschikbaar zijn, kan dit tot minimaal 30 worden teruggebracht, mits de leerling daarnaast actief deelneemt aan 20 bevallingen. 4. Actieve deelname aan bevallingen in stuitligging. Alleen wanneer tijdens de opleiding onvoldoende vaginale bevallingen in stuitligging plaatsvinden kan het klinisch onderwijs vervangen worden door een gesimuleerde situatie op het droge bekken. 5. Verrichten van episiotomieën en het leren hechten. Het leren van of de inleiding tot moeten zowel het theoretische onderricht als klinische oefeningen omvatten. Dit betreft voor dit punt theorie en praktijk van het hechten van episiotomieën en eenvoudige rupturen van het perineum.
1980L0155 — NL — 31.07.2001 — 002.001 — 7 ▼M1 Alleen dan, wanneer het volledig onmogelijk is dit in de klinische situatie te leren, kan gebruik worden gemaakt van een gesimuleerde situatie. 6. Toezicht op en verzorging van 40 zwangere vrouwen bij wie gevaar voor complicaties bestaat tijdens de zwangerschap, tijdens de baring of na de bevalling. 7. Toezicht op en verzorging, inclusief onderzoek van ten minste 100 kraamvrouwen en gezonde pasgeboren baby's. 8. Observatie en verzorging van pasgeborenen die speciale zorg nodig hebben, onder andere te vroeg of te laat geboren zijn, minder dan normaal wegen, of ziek zijn. 9. Verpleging van vrouwen met gynaecologische en obstetrische pathologie. 10. Inleiding tot de verpleging in de genees- en de heelkunde. Deze inleiding moet zowel theoretisch onderricht als klinische oefeningen omvatten.