gebiedsgericht welstandsbeleid
BUITENGEBIED NOORD-OOST gemeente Apeldoorn
1
Gebiedsgericht welstandsbeleid Buitengebied Noord-Oost 013.00.01.20.11 mei 2013
4
INHOUDSOPGAVE 1.0
Inleiding
1.1 Gebiedsgericht welstandsbeleid
07
1.2 Ambitieniveau gebiedsgericht welstandsbeleid
07
06-07
2.0
Landschappelijke context
2.1 Inleiding
09
2.2 Plangebied
09
2.3 Lagenbenadering
09-11
2.3.1 De abiotische laag
2.3.2 De biotische laag
2.3.3 De occupatielaag
2.4 Cultuurhistorische landschapstypen
2.4.1 Het (historische) landgoederenlandschap
2.4.2 Het kampenlandschap
2.4.3 Het broekontginningenlandschap
2.4.4 De hooilanden
12-16
2.5 Landschappelijke kwaliteiten en diskwaliteiten
2.6 Gemeentelijke beleid
2.6.1 De Groene Mal van Apeldoorn
2.6.2 Visie Weteringse Broek
08-19
17
3.0
Welstandsthema’s
3.1 Welstandsthema’s
21
3.2 (Geo) morfologische gebiedsindeling
21-22
3.3 Welstandsniveaus
23
18-19
20-31
4.0
Algemene criteria voor het buitengebied
24-31
5.0
Welstandscriteria per deelgebied
32-47
5.1 Het open broekontginningenlandschap
34-35
5.2 Het kleinschalige broekontginningenlandschap
36-37
5.3 Het kampenlandschap
38-39
5.4 De Beemte
40-41
5.5 Het historische landgoederenlandschap
42-43
5.6 Het landgoederenlandschap
44-45
5.7 De hooilanden
46-47
Bijlage
Matrix - Samenvatting welstandscriteria hoofdstuk 5
Colofon
48-49
51
5
Schema welstandsbeleid (bron: Kadernota ‘Over welstand geschreven’, 2004)
6
1.0INLEIDING
1.1
Gebiedsgericht welstandsbeleid
1.2
Ambitieniveau gebiedsgericht welstandsbeleid
1.0
Wie in Nederland iets wil bouwen of verbouwen van enig formaat, heeft daarvoor een bouwvergunning nodig. Burgemeester en wethouders mogen (en moeten!) die bouwvergunning verlenen als het bouwwerk voldoet aan: het bouwbesluit, het bestemmingsplan, de bouwverordening én aan redelijke eisen van welstand. Het is dus een wettelijke vereiste dat een bouwplan naar uiterlijke verschijningsvorm voldoet aan hetgeen daarover is bepaald in de Woningwet, wat er in het kort op neerkomt, dat een bouwplan moet worden getoetst op zijn visuele kwaliteit, op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving. Daar is het algemeen belang mee gediend, want de buitenkant van het gebouw is de binnenkant van stad of dorp.
De Kadernota ‘Over welstand geschreven’ van de gemeente Apeldoorn is vastgesteld in 2004. Dit is het vastgestelde welstandsbeleid voor de gemeente Apeldoorn. De Kadernota vormt het toetsingskader voor het welstandsbeleid voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen de welstandscommissie). Dit gebiedsgerichte welstandsbeleid vormt een uitwerking van de welstandscriteria, zoals die zijn opgenomen in de Kadernota. Bouwplannen worden op basis van de in deze nota genoemde welstandscriteria beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Inwoners van Apeldoorn, ontwerpers en opdrachtgevers kunnen op basis van deze nota informatie krijgen over de punten waaraan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het bouwplan zal toetsen. Per bouwvergunning verschilt het welstandsbeleid. Dit blijkt uit het schema welstandsbeleid op pagina 6. Het gebiedsgerichte welstandsbeleid is het kader voor reguliere bouwvergunningen.
De kenmerkende kwaliteiten van de verschillende landschapstypen in het buitengebied Apeldoorn Noord-Oost zijn het uitgangspunt voor dit gebiedsgericht welstandsbeleid. Dat is ook de reden waarom in dit beleid wordt uitgegaan van een indeling in landschappelijke deelgebieden. Uitgangspunt is dat, per bouwplan, zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. Bebouwing en landschappelijke aanleg vormen in het beeld van het buitengebied een onlosmakelijk geheel. De inrichting van het erf en de vormgeving van het landschap in de omgeving dragen in belangrijke mate bij aan de inpassing van de bebouwing in het landschap. Het is daarom zaak dat, bij veranderingen op een erf, als eerste zorgvuldig wordt gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur. Vanuit een analyse van deze landschappelijke context moet een nieuwe situatie worden ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap. In bijzondere situaties kan er ook voor worden gekozen om een contrasterend element te maken in het landschap. Daarbij streeft de gemeente er naar dat waardevolle kenmerken behouden blijven, maar ook dat er ruimte ontstaat voor nieuwe architectonische en landschappelijke kwaliteiten. Gelet op het bovenstaande dienen grootschalige bouwplannen daarom vergezeld te gaan van een schetsplan voor de landschappelijke inpassing. Bij voorkeur vindt hierover in een vroegtijdig stadium overleg plaats tussen de initiatiefnemer en de gemeente, om aan de hand van de ontwerprichtlijnen uit het gebiedsgerichte welstandsbeleid te komen tot verdere planuitwerking. 7
8
Ligging buitengebied Noord-Oost
2.0 LANDSCHAPPELIJKE CONTEXT 2.1
Inleiding
2.0
In de afgelopen decennia is de betekenis van het (agrarische cultuur-) landschap voor de stedeling sterk toegenomen. Dit komt tot uiting in de woonfunctie die in veel voormalige boerderijen is ondergebracht, maar ook in het recreatieve gebruik van wandel-, fiets en kanoroutes, paardenbakken en rijhallen en minicampings. Anderzijds is door de schaalvergroting in de landbouw het boerenerf veranderd van een hallehuis, met alle functies onder één dak, tot een ogenschijnlijk onsamenhangend conglomeraat van bedrijfsbebouwing, stallen, schuren, bergingen, mest en voedersilo’s, mestverwerkingsinstallaties, kuilvoer, etc. Deze twee ontwikkelingen vragen, naast een algehele visie op beleid en beleving van het buitengebied (zie hoofdstuk 2.6) om een herschikking en ordening op de agrarische bouwkavels: 1. Een woonzone, met daarin de bedrijfswoning en de recreatieve functies gekoppeld aan de route structuren, en; 2. Een daarachter gelegen bedrijfsterrein met een eigen ontsluiting en functionele indeling. Deze zonering wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 4. De ontwikkeling van het agrarisch erf en bebouwing
Hallehuis; bijna alles onder één dak
2.2
Plangebied
2.3
Lagenbenadering
Boerderij met losse veestal & open kap schuur
Het buitengebied Apeldoorn Noord-Oost wordt begrensd door het Apeldoornsch kanaal (Noordwest), de A50 (west), de Woudhuizermark/N345/A1 (Zuid), de gemeentegrens (Oost) en de Broeklanderweg (Noord). Ten oosten van het gebied is de gemeente Voorst gelegen en ten noorden ligt de gemeente Epe (zie kaart ‘ligging buitengebied Noord-Oost’).
Het gebied staat sterk onder de invloed van ontwikkelingen in de agrarische sector. Met name in het noordelijke deel van het plangebied vindt men grootschalige landbouw met een beeldbepalend karakter. Om deze ontwikkelingen te kunnen sturen is dit gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Om ontwerprichtlijnen te kunnen toekennen, is het van belang meer inzicht te krijgen in de landschappelijke gegevenheden van het gebied en hoe deze de aanwezige bebouwing een plek geven. Door middel van een lagenbenadering krijgen we meer inzicht in de landschappelijke gegevenheden en de positie van de bebouwing daarin. We behandelen hier beknopt drie lagen: 1. De abiotische laag; 2. De biotische laag; 3. De occupatielaag. 9
2.3.1 De abiotische laag Deze laag behandelt de ondergrond. Hierbij kan men denken aan het bodemtype, de waterhuishouding en het reliëf van het gebied, oftewel de geomorfologie. Op pagina 10 staat een toelichtende kaart waarin het reliëf en de waterhuishouding te zien zijn. Deze kaart laat zien dat het gebied afloopt richting het noordoosten. Het hoogteverschil binnen het buitengebied varieert van 2,5 meter (lichtbruine/gele tint) tot 10 meter (donkerbruine tint). Ten westen van het gebied bevindt zich de Veluwe. Deze is op een stuwwal gelegen en kan oplopen tot een hoogte van 80 meter. Het buitengebied ligt op de flank van deze stuwwal en heeft zicht op het boslandschap van de Veluwe. De donkerbruine gebieden geven een hoogteverloop van 7,5 -10 meter aan. Opvallend zijn de bruine gebieden (5 - 7,5 meter) in de zone met de lichtbruine/gele tint (2,5 - 5 meter). Dit zijn zandruggen. In het huidige landschap liggen delen van de tracés van de Broeklanderweg en de Beemterweg op deze zandruggen. 2.3.2 De biotische laag De biotische laag beslaat alle opgaande natuurlijke elementen, zoals bossen, houtwallen, houtsingels, etc. Grote complexen van opgaand groen vindt men alleen in het zuiden van het plangebied. Dit gebied heeft een zeer karakteristieke variatie van dichte bossen en open plekken (percelen). Men vindt hier een aantal buitenplaatsen. In het overige deel van het plangebied vindt men zelden een boscomplex. Lineaire beplantingsstructuren zijn hier meer karakteristiek, zoals bomenlanen, houtwallen en houtsingels. De biotische laag hangt sterk samen met de abiotische laag. Men vindt de boscomplexen alleen op de hogere gronden (met name donkerbruine kleur),
Abiotische laag (reliëf & watersysteem) 10
Biotische laag (groenstructuren)
de lineaire beplantingsstructuren op de overgang naar de lagere gronden (bruine kleur, 5-7,5meter) en openheid (geen beplanting) in het laagste deel ten noorden van de Beemterweg. De lagere gelegen gronden ten zuiden van de Beemterweg hebben een kleinschaliger karakter door aanplant van elzensingels op de perceelsafscheidingen.
Occupatielaag (bebouwing & infrastructuur)
2.0
2.3.3 De occupatielaag Opvallend is dat er zeer weinig bebouwing voorkomt in het zuiden van het plangebied. Dit hangt samen met een grote areaal aan opgaand groen en de ligging van buitenplaatsen in dit gebied. Hier vindt dan ook vrij weinig agrarische activiteit plaats en de daarbij gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen. Het landgoederenlandschap is een vrij stabiel landschap vergeleken met de rest van het plangebied. Het gebied ten noorden van de spoorlijn Apeldoorn-Deventer wordt gekenmerkt door een vrij verspreide bebouwing. Deze verspreide bebouwing zet zich door tot aan de Beemterweg. De verspreiding van de bebouwing hangt samen met de grillige verkaveling van het kampenlandschap (eenmansessen). Ten noorden van de Beemterweg is de bebouwing gelegen in ontginningslinten. Dit heeft te maken met de lage ligging van het gebied. Door de natte omstandigheden (hoge grondwaterstand) zijn de percelen op een rationele manier verkavelt en heeft de bebouwing zich uitsluitend ontwikkeld aan de ontginningswegen. Deze ontginningswegen staan haaks op de oriëntatie van de percelen, in een noord-zuid richting.
Combinatiekaart 11
2.4
Cultuurhistorische landschapstypen (bron: cultuurhistorische analyse, Apeldoorn Noord-Oost)
1. Het (historische) landgoederenlandschap; 2. Het kampenlandschap; 3. Het broekontginningenlandschap; 4. De hooilanden.
Het buitengebied Noord-Oost is in te delen in vier verschillende cultuurhistorische landschapstypen. Deze landschapstypen zijn:
12
2.4.1 1872
Het (historische) landgoederenlandschap 1913
1958
2000
2.0
Het gebied tussen de spoorlijn Apeldoorn-Deventer en de A1 kenmerkt zich door grote hoeveelheden aangeplant bos. Deze bossen worden afgewisseld met open bouw- en graslanden, waardoor er een aangename afwisseling is van besloten en openheid van het landschap. Doordat er in dit gebied (historische) buitenplaatsen met bomenlanen aangelegd zijn, heeft het gebied een monumentaal karakter. Voor dit gebied geldt het welstandsniveau dan ook zwaar. Veel agrarische bedrijvigheid komt hier niet voor. Echter, door de toenemende maat van bebouwingskavels en de verschraling van landschapselementen (met name ten noorden van het historische landgoederenlandschap) dreigt de bebouwing beeldbepalender te worden. Door schaalvergroting is de overgang van het landgoederenlandschap naar het kampenlandschap verdwenen. Landschapselementen, zoals bospercelen en houtwallen, zijn sterk in verval geraakt of geheel verdwenen. Het is daarom belangrijk om bij een toenemende maat van bebouwingskavels ook landschappelijke structuren te realiseren, waardoor de bebouwing beter opgevangen wordt. Op het moment is het historische landgoederenlandschap een zelfstandig, vrijliggend gebied geworden. Het is wenselijk, deze overgang van het landgoederenlandschap naar het kampenlandschap weer vorm te geven. Dat houdt in, dat er in dit gebied aandacht geschonken moet worden voor extra aanplant van opgaand groen (landschapsherstel), zoals bomenlanen, houtwallen en bospercelen. Landschappelijke karakteristieken en aandachtspunten voor beeldkwaliteit 1. Variatie behouden van open bouw- en graslanden en beslotenheid door bos(percelen); 2. Grillige verkaveling; 3. Bebouwing inpassen in het landschap door middel van dichte randen van opgaand groen op de erfafscheidingen (versterking beslotenheid erf ); 4. Verspreide bebouwing (geen lintbebouwing); 5. Overgang van landgoederenlandschap naar kampenlandschap vormgeven door middel van aanplant van opgaand groen (zie iconen voor karakteristieke land- schappelijke elementen); 6. Bij toenemende maat van bebouwingskavels ook landschappelijke structuren realiseren. Beeldbepalende landschapselementen
bossen
bospercelen
houtwallen
bomenlanen
13
2.4.2 1872
Het kampenlandschap 1915
1958
2000
De onregelmatig gevormde kleine bouwlanden zijn karakteristiek voor dit landschap. Kenmerkend is het onregelmatige patroon van erven, bouwland en wei- en hooilanden met sterk gedefinieerde perceelsafscheidingen van opgaand groen. Het opgaande groen, in de vorm van houtwallen, hagen en singels deed dienst als veekering. Binnen dit patroon van lineaire beplantingselementen lagen ook bosvakjes (geriefhout). Door deze sterke landschappelijke structuur had de bebouwing een ondergeschikte betekenis. Tegenwoordig zijn echter veel van deze landschappelijke elementen verloren gegaan, waardoor de bebouwing ogenschijnlijk vrij in het landschap ligt. De karakteristieke kleinschaligheid staat hier dan ook onder druk.
Landschappelijke karakteristieken en aandachtspunten voor beeldkwaliteit 1. Oorspronkelijk kleinschalig landschap. De kleinschaligheid staat onder druk door verschraling van landschappelijke elementen. Behoud en herstel van landschaps- structuren is nodig (zie iconen voor karakteristieke landschappelijke elementen); 2. Grillige verkaveling; 3. Erfafscheidingen vormgeven door middel van lineaire landschappelijke elementen, zoals houtwallen, bomenrijen en struweelranden (zowel dichte- als transparante randbeplantingen versterken de inpassing van de bebouwing en de kleinschaligheid van het landschap); 4. Aan bomenlanen gelegen erven. Beeldbepalende landschappelijke elementen
houtwallen
14
bomenrijen
bomengroepen
struweelranden
bomenlanen
2.4.3
Het broekontginningenlandschap
1872
1915
1958
2000
2.0
Ten noorden en ten zuiden van de Beemterweg zijn, afwaterend op de Nieuwe Wetering, relatief grote ontginningsblokken aangelegd. Door hun rechtlijnige, geometrische patroon onderscheiden deze eenheden zich duidelijk van de omliggende onregelmatige blokverkaveling van het kampenlandschap. De ontginningsblokken zijn opgebouwd uit stroken- en blokverkavelingen en zijn haaks op de ontginningsassen georiënteerd. De bebouwing in dit landschapstype is oorspronkelijk agrarisch van aard en in ontginningslinten gelegen. De Beemterweg scheidt de twee broekontginningsgebieden van elkaar. Deze weg is gelegen op een dekzandrug waaraan bebouwing gelegen is en behoort tot het kampenlandschap. De twee verschillende broekontginningsgebieden verschillen in verschijningsvorm. Ten noorden van de Beemterweg speelt de openheid een belangrijke rol in de beleving van het landschap, terwijl ten zuiden van de Beemterweg een kleinschaliger karakter heerst. De smalle diepe percelen, aangezet met elzensingels, benadrukken de kleinschaligheid; terwijl ten noorden van de Beemterweg beplantingen vooral beperkt blijven tot laanbeplantingen en de wijdsheid van het gebied kenmerkend is. Landschappelijke karakteristieken en aandachtspunten voor beeldkwaliteit 1. De broekontginning ten zuiden van de Beemterweg heeft een kleinschalig karakter met elzensingels op de perceelsgrenzen. Ten noorden van de Beemterweg is de openheid van het landschap beeldbepalend (en het zicht op de Veluweflank); 2. Rationele (stroken)verkaveling; 3. Kleinschaligheid versterken door erfafscheidingen aan te sluiten op de elzen- singels. In het open landschap de beeldbepalendheid van de bebouwing ver- minderen door strategische positionering van opgaand groen; 4. De bebouwing koppelen aan het ontginningslint. Beeldbepalende landschappelijke elementen
elzensingels
bomenrij
bomengroepen
bomenlanen
15
2.4.4
De hooilanden
1872
1913
1958
2000
Een relatief klein deel van het plangebied valt binnen het landschapstype ‘hooilanden.’ Dit gebied wordt gekenmerkt door zijn natte karakter. De wetering ‘Groote Leigraaf’ is prominent aanwezig en het grondwaterpeil staat hier zeer hoog. Daardoor zijn de gronden amper geschikt om te laten begrazen door vee en worden ze uitsluitend gebruikt om te maaien (hooiland). De erven zijn aan een lint gelegen en hebben een vrij besloten karakter (door aanplant van erfafscheidingen en groen op de erven). Dit geeft een aangenaam contrast met de openheid van het (natte) landschap.
Aandachtspunten beeldkwaliteit 1. Open landschap. Zeer nat karakter; 2. Rationele (stroken)verkaveling; 3. Contrast van beslotenheid van het erf tegenover openheid van het landschap; 4. Lintbebouwing. Beeldbepalende landschappelijke elementen
rietkragen
16
knotbomen
bomengroepen
bomenlanen
2.5
Landschappelijke kwaliteiten en diskwaliteiten
2.0
Aan de hand van de lagenbenadering (abiotische, biotische en occupatielaag) en de indeling in landschapstypen kunnen we landschappelijke karakteristieken onderscheiden. Deze karakteristieken zorgen voor een leesbaar landschap en worden dan ook als ruimtelijke kwaliteit beschouwd. Ontwikkelingen in het buitengebied kunnen op gespannen voet staan met deze karakteristieken en hier afbreuk aan doen. In dat geval spreken we van diskwaliteiten. Zie kwaliteiten en diskwaliteitenkaart (+ = kwaliteit / - = diskwaliteit / o = aandachtspunten).
Kwaliteiten en diskwaliteitenkaart 17
2.6 Gemeentelijke beleid 2.6.1 De Groene Mal van Apeldoorn (bron: De Groene Mal van Apeldoorn,2002) De Groene Mal is het groene kader waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen. Behoud en versterking van het groene karakter van Apeldoorn staan daarbij hoog in het vaandel. In het buitengebied van Apeldoorn Noord-Oost richt De Groene Mal zich op de grote groengebieden, weteringen en de groene wiggen: 1. De grote groengebieden (Weteringsebroek en Het Woudhuis); In grote groengebieden gaat het om het behouden, versterken en ontwikkelen van een aantrekkelijke combinatie van landbouwgebied, water, bos, natuur en recreatieve voor- zieningen. 2. De groene wiggen (Wolvenbos en Zuidbroek); Daarnaast is er sprake van groene wiggen, groene zones die een verbinding leggen tussen de stad en de grote groengebieden. De groene wig Wolvenbos (tussen de Oost-Veluweweg en het Apeldoorns Kanaal) en de groene wig Zuidbroek sluiten aan op het Weteringsebroek. 3. De verbindende wateren van de Weteringen. Ten slotte vormen de weteringen in het gebied de verbindingen tussen de grote groen- gebieden onderling; ook hier gaat het om het combineren van natuurlijke en recreatieve verbindingen. De grote groengebieden Met uitzondering van het landgoed Woudhuis heeft het landelijk gebied nog maar weinig betekenis als uitloopgebied voor de oostelijke stadsbewoners. De gemeente heeft daarom drie nieuwe grote groengebieden aangewezen om verder te ontwikkelen: het Beekbergherwoud, Landgoed Woudhuis en Weteringse Broek. Deze drie gebieden liggen op de overgang naar de IJsselvallei en hebben grote landschappelijke, recreatieve en natuurlijke potenties. De drie gebieden worden door weteringen aan elkaar verbonden en geven daardoor veel afwisseling in het landschap: vergezichten versus intieme plekken en plekken voor ontspanning en inspanning. Verbindingen van stad naar land: de groene wiggen De groene wiggen zijn te omschrijven als brede groenzones vanuit stad naar buitengebied. Het zijn zones die stadsdelen met het dichtsbijzijnde boscomplex verbinden. De groen wig Zuidbroek sluit aan op het Mheenpark en verbindt de nieuwe woon- en werklocatie Zuidbroek en het Weteringse Broek. De wig zal een combinatie zijn van recreatieve voorzieningen met natuur en water. De groene wig Wolvenbos ligt tussen de Oost-Veluweweg en het Apeldoorns Kanaal en zal aansluiting geven op het Weteringse Broek. Wolvenbos zal een natuurlijke buffer zijn tussen het bedrijventerrein en de Beemte. De kracht van deze groene peiler ligt in de combinatie van bos en water. Deze wig geeft de noordelijke entree van de stad een groen uiterlijk. Verbindend water: de weteringen Binnen De Groene Mal verbinden de weteringen de drie grote groengebieden. Nu hebben ze enkel functie als agrarische afwateringssloot en is het niet mogelijk erlangs te fietsen of te wandelen. Ook zijn ze nu weinig aantrekkelijk voor flora en fauna. Door weteringen heel anders in te richten zullen zowel mens als dier meer profijt hebben van het verbindende water tussen de drie natuurgebieden. Mooie poelen, natuurlijke oevers en fiets- en skeelerpaden maken het tot een aantrekkelijke route. 2.6.2 Visie Weteringse Broek (bron: Visie Weteringse Broek,2006) Het Weteringse Broek is benoemd als recreatief uitloopgebied van de stad Apeldoorn. De visie voor het Weteringse Broek is een ontwikkelingsvisie, mede tot stand gekomen via thematische gebiedsbijeenkomsten. De thema’s zijn vitale landbouw, natuurontwikkeling, landschap, water(berging), recreatie en wonen ( zie kaart). De Weteringen en de laaggelegen gronden worden aangegrepen voor het vasthouden van water en voor de ontwikkeling van natuur en recreatie. In het gebied wordt tot ca. 55 ha. natuur aangelegd en daarnaast wordt ingestoken op een verdere ontwikkeling van het landschap, mede door realisatie van landschapselementen. 18
Groene wig: Wolvenbos
2.0
Groene wig: Zuidbroek
Het Woudhuis
De Groene Mal van Apeldoorn
Ontwikkelingsvisie Weteringse Broek 19
20
kaart Welstandsthema’s (kleur) en deelgebieden (cijfers)
3.0 WELSTANDSTHEMA’S 3.1
Welstandsthema’s
Het plangebied van Apeldoorn Noord-Oost valt in de kadernota (‘Over welstand geschreven’) geheel onder het welstandsthema ‘agrarisch buitengebied.’ In dit gebiedsgericht welstandsbeleid, waar we op een kleinere schaal kijken, dienen we deze indeling te verfijnen. De kern ‘De Beemte’ valt onder het welstandsthema ‘dorpen’ en het landgoederenlandschap van ‘t Woudhuis valt onder het welstandsthema ‘instituten en buitenplaatsen.’ Echter, er zit ook een zeer grote variatie in het agrarische buitengebied (zie paragraaf 2.3; landschapstypen), waardoor hier ook een verfijning plaats dient te vinden. De landschapstypenkaart dient als basis voor deze verfijning in deelgebieden.
1. Het open broekontginingenlandschap; 2. Het kleinschalige broekontginningenlandschap; 3. Het kampenlandschap; 4. De beemte (welstandsthema dorp); 5. Het landgoederenlandschap; 6. Het historische landgoederenlandschap (welstandsthema instituten en buitenplaatsen); 7. De hooilanden.
3.2
(Geo) Morfologische gebiedsindeling
3.0
Het is moeilijk om het buitengebied Apeldoorn Noord-Oost in te delen aan de hand van harde grenzen, die een verdeling maken in landschappelijke deelgebieden. Veelal is er een vloeiende overgang tussen verschillende cultuurhistorische landschappen. Bovendien is door ontwikkelingen in het buitengebied, voornamelijk door de agrarische dynamiek, het onderscheidende karakter van de verschillende cultuurhistorische landschapstypen verzwakt. Om tot een landschappelijke indeling te komen, is dan ook niet uitsluitend vastgehouden aan de cultuurhistorische landschappelijke begrenzingen. Bij de landschappelijke indeling is ook gekeken naar het huidige gebruik van het landschap, het onderscheidende karakter en het gewenste toekomstbeeld (zie paragraaf 2.6, Gemeentelijk beleid). De huidige verschijningsvorm en de processen die daarop van invloed zijn geweest, oftewel de morfologische eigenschappen, bepalen de indeling in 7 deelgebieden:
Er zijn diverse landschappelijke karakterstieken, waarop deze indeling in landschappelijke deelgebieden gebaseerd is. Deze zijn: Besloten <-> Openheid Hierbinnen zijn verschillende niveaus te onderscheiden die de beleving en verschijningsvorm van het landschap bepalen. Wij onderscheiden: besloten landschappen, kleinschalige landschappen, half-open landschappen en open landschappen. Hoog en droog <-> Laag en nat Deze karakteristiek bepaalt in grote mate de verschijningsvorm van het landschap. Lage, natte gebieden zijn veelal open gebieden met veel sloten en weinig opgaand groen. Naarmate het gebied hoger en droger is, is er ook meer opgaand groen en een veelal beslotener karakter van het landschap. Rationele verkaveling <-> Grillige verkaveling De ingebruikname van het land hangt ook sterk samen met droge of natte omstandigheden. De nattere gebieden zijn veelal in stroken ontgonnen. De overgang van nat naar droog heeft een meer blokvormige verkaveling en de hoogste gronden hebben een grillige verkaveling. Wij maken onderscheid in deze drie typen: strokenverkaveling, blokvormige verkaveling en grillige verkaveling.
21
Lintbebouwing <-> Verspreide bebouwing Het bebouwingspatroon speelt een grote rol in de beleving van het landschap. Het gebiedsgericht welstandsbeleid kan alleen invloed uitoefenen op erfniveau en daarbij invloed uitoefenen op het behoud of de versterking van landschappelijke kwaliteiten. De positie van deze bebouwing bepaalt dan ook de mogelijkheden voor het gebiedsgericht welstandsbeleid. Wij onderscheiden: lintbebouwing en verspreide bebouwing. Elk deelgebied heeft dus verschillende morfologische eigenschappen. De morfologische eigenschappen per deelgebied zijn hieronder weergegeven: Deelgebied 1: Het open broekontginningenlandschap - Half-open landschap - Laag en nat - Rationele verkaveling - Lintbebouwing Deelgebied 2: Het kleinschalige broekontginningenlandschap - Kleinschalig landschap - Laag en nat - Rationele verkaveling - Lintbebouwing Deelgebied 3: Het kampenlandschap - Kleinschalig landschap - Hoog en droog tot laag en nat - Grillige verkaveling - Verspreide bebouwing Deelgebied 4: De Beemte - Landschap bepaalt beeld in het dorp en aan de randen - Veel onbebouwde (semi) agrarische percelen in het dorp - Verspreide bebouwing met zachte dorpsgrens - Historische lintbebouwing Deelgebieden 5 en 6: Het (historische) landgoederenlandschap - Besloten landschap - Hoog en droog - Grillige verkaveling - Verspreide bebouwing Deelgebied 7: De hooilanden - Open landschap - Laag en nat - Rationele verkaveling - Lintbebouwing De welstandscriteria per deelgebied zullen toegelicht worden in hoofdstuk 5.
22
3.3
Welstandsniveaus
Hoe groter de openbaarheid, hoe hoger de eisen zijn aan de vormgeving van gebouwen en de omgeving. Het welstandsniveau biedt goede mogelijkheid om te reguleren. Hoe lager het niveau, hoe minder regels er van toepassing zijn. Daarnaast bepaalt het niveau ook hoe strikt de welstandseisen toegepast worden. De marge om af te wijken van de bestaande kenmerken (die per landschappelijk deelgebied zijn opgesteld) verschilt. Het is aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om in ieder concreet geval te beoordelen of het ontwerp van een bouwplan binnen deze marge blijft. In het gebiedsgericht welstandsbeleid worden twee welstansdniveau’s aangehouden, normaal en zwaar. Om het welstandsniveau te bepalen, is gekeken naar de cultuurhistorische, landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische betekenis. In het buitengebied Noord-Oost komt geen welstandsniveau soepel voor. Een soepel welstandsniveau is te vrijblijvend voor de grote hoeveelheid aan ontwikkelingen die spelen (en gaan spelen) in het buitengebied Noord-Oost. Dit zijn niet alleen ontwikkelingen in de agrarische sector (zoals bedrijfsuitbreidingen), maar ook gemeentelijk beleid, zoals ‘De Groene Mal’ en ‘Visie Weteringse Broek’ (zie paragraaf 2.6) en de studie ‘A1-A50, zicht op de stad, de snelweg en het landschap’.
Welstandsniveau normaal: geldt voor gebieden die vanuit een algehele stadsvisie geen zware toetsing nodig hebben, maar waar wel aanleiding is om alert te zijn op ontwikkelingen in de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt bij dit niveau is een toets of kwaliteiten worden versterkt of dat bestaande kwaliteiten niet worden aangetast. Het gaat daabij om de relatie met de omgeving en het bouwplan op zich. De detaillering is alleen aan de orde als deze van belang is voor het behoud van de bestaande kwaliteiten.
kaart Welstandsniveaus
23
3.0
Welstandsniveau zwaar: geldt voor de hoofdstructuur en voor de gebieden die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad, de dorpen en het landschap. Uitgangspunt bij dit niveau is het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde ruimtelijke karakteristieken. Daarbij wordt zowel op de relatie met de omgeving, het bouwplan op zich en de detaillering gelet. Alle beschermde stads- en dorpsgezichten in Apeldoorn vallen in het zware welstandsniveau.
4.0 ALGEMENE CRITERIA VOOR HET BUITENGEBIED De algemene criteria gelden voor zover deze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Ondanks de verschillende te onderscheiden landschappelijke deelgebieden, gelden er algemene criteria die van toepassing zijn op het gehele buitengebied Noord-Oost. Deze criteria gelden zowel op landschap, erf als bebouwingsniveau. In deze algemeen geldende criteria zijn ook de welstandscriteria vanuit de welstandsthema’s (agrarisch buitengebied, dorp en instituten en buitenplaatsen) meegenomen (uit de Kadernota ‘Over welstand geschreven’).
LANDSCHAP Ruimtelijke kwaliteit Elke verandering op een erf dient een bijdrage te leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dat kan bijvoorbeeld door de sloop van gebouwen, versterking/herstel van gebiedsaccenten (bijvoorbeeld houtwallen) en realisatie van natuur. Een goede inpassing van bebouwing in het landschap is essentieel voor ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Daarom dient zorgvuldig gekeken te worden naar de plaatsing op het erf, de vormgeving en de inpassing in het landschap bij het toevoegen van nieuwe bebouwing. Gebiedsaccenten Elk landschapstype wordt gekenmerkt door specifieke gebiedsaccenten. Bij de landschappelijke indeling is met herstel/versterking van deze gebiedsaccenten rekening gehouden. Bij een verandering van het erf dient het nieuwe plan geen afbreuk te doen aan deze gebiedsaccenten en waar mogelijk deze gebiedsaccenten te versterken, door bijvoorbeeld de positionering van de gebouwen op het erf. In het schetsplan moet dat inzichtelijk worden gemaakt. Het agrarische buitengebied De boerenerven worden gekenmerkt door een sterke verwevenheid met het omringende landschap en weinig verharde buitenruimte. De gebouwen op een boerenerf hebben onderling een sterke (functionele) samenhang. De oudere boerderijen in het buitengebied lijken willekeurig in het landschap te liggen (kampenlanschap). De jongere boerderijen zijn vaker gebouwd aan de weg in bebouwingslinten (broekontginningen). Voorheen waren woonhuis en stal nog één geheel en het erf overzichtelijk. Tegenwoordig is het boerenerf uitgegroeid tot een vrij gelegen woonhuis, dat is omgeven door een bedrijfskavel (meerdere stallen, silo’s, opslag, etc.). Door ontwikkelingen op de boerenerven is de ordening van het erf veelal verzwakt. Het erf oogt veelal onoverzichtelijk, doordat het woongebouw zijn dominantie ten opzicht van de bijgebouwen verloren heeft. De bijgebouwen (stallen) zijn groter in schaal en kunnen het zicht op het woongebouw ontnemen. Uitgangspunt in het gebiedsgericht welstandsbeleid is het verhelderen van de structuur op het erf door een zonering toe te passen. Deze zonering bestaat uit een woonzone, een bedrijfskavel en een landschappelijke inpassingszone. Deze zonering van het erf zal verder toegelicht worden onder de algemene principes voor het erf. Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het pand en het erf als uitgangspunt. Bij (vervangende) nieuwbouw dient men hierbij te letten op het vormgeven van een overzichtelijk erf, waarbij men let op het intact houden/realiseren van een zonering (zoals dat hierboven omschreven is). Buitenplaatsen In het buitengebied Noord-Oost van de gemeente Apeldoorn komen uitsluitend buitenplaatsen voor in het landgoederenlandschap ‘t Woudhuis. Deze buitenplaatsen hebben een sterke relatie met het omringende landschap. De complexen zijn aangelegd in het groen. Door uitbreiding van complexen of het omvormen van (historische) buitenplaatsen tot instituten kan dit groen onder druk komen te staan. Als deze teveel in de openheid komen te liggen, wordt één van de belangrijkste karakterstieken aangetast; de besloten ligging. Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het complex als uitgangspunt. Daarbij dient aangesloten te worden bij de situering, massa, vorm en gevelkarakteristiek van de aanwezige bebouwing in de omgeving. Afhankelijk van het gebied en het welstandsniveau kan de ontwerper zich bij de detaillering, kleur en materiaal meer vrijheid veroorloven. 24
4.0
Dorp ‘De Beemte’ Kenmerkend voor de dorpen in het Apeldoornse buitengebied is de sterke verwevenheid van de bebouwing met het landschap. De dorpen hebben een relatief dunne, open bebouwing, waardoor het landschap het beeld bepaalt in het dorp en aan de dorpsranden. Het dorp ‘De Beemte’ bestaat uit historische lintbebouwing langs de hoofdwegen, de Beemterweg en de Oude Beemterweg. Naast een bebouwingsconcentratie (dorpskern) heeft er weinig bebouwing plaatsgevonden achter de lintbebouwing. Kenmerkend is de sterk verspreide bebouwing met een zachte dorpsgrens. Deze transparante grens zorgt voor een sterke verbondenheid met het agrarisch buitengebied en biedt sterke zichtrelaties vanuit het dorp naar het landschap. Tevens liggen in de kern veel onbebouwde (semi)agrarische percelen. Bij (vervangende) nieuwbouw dient dan ook aangesloten te worden bij de situering, massa en vorm van de aanwezige bebouwing in de omgeving. Gebruik van eigentijdse en afwijkende gevelkarakteristieken en detailleringen, kleuren en materialen is beargumenteerd mogelijk. Inbreidingen met complexmatige woningbouw of grootschalige gebouwen tasten het oorspronkelijke karakter van het dorp aan. Datzelfde geldt voor de toenemende verharding van de buitenruimte (zowel op erven als in de openbare ruimte). Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het pand als uitgangspunt. Aan de achterkant van de woning zijn, over het algemeen, meer mogelijkheden aanwezig om woningoppervlakte te verruimen dan aan de voor- en zijkanten. Ondanks de sterke variatie, wordt de architectuur vooral langs de hoofdwegen en linten gekenmerkt door ambachtelijkheid, wat zich uit in het gebruik van natuurlijke materialen en veel aandacht voor details, afwerking en eenvoudige ornamenten. De dorpsstraten hebben bovendien een informeel profiel. Dat wil ondermeer zeggen dat stoepen slechts sporadisch zijn toegepast en in plaats daarvan grindbermen of loopstroken zijn aangelegd voor de voetgangers.
Voorbeeld van een huidig boerenerf
25
ERFINDELING Zonering Aan de voorzijde van de kavel bevindt zich een woonzone met de daarbij behorende woon- en recreatieve functies. Belangrijk is dat er geen massieve, hoog opgaande elementen in deze woonzone een plek krijgen, zoals stallen. De woonzone heeft als doel afstand te creëren tussen de ontsluitingsweg en het bedrijfskavel, een voorgrond te creëren waardoor massieve elementen, zoals stallen, minder beeldbepalend zijn en het erf als geheel overzichtelijk te maken. Elementen als paardenbakken of functies zoals kamperen bij de boer kunnen een plek krijgen in de woonzone, mits deze goed ingepast worden. De woonzone dient landschappelijk ingericht te worden. De zone heeft dus een ‘groene’ uitstraling. Per deelgebied kan deze zone verschillend vormgegeven worden (gebiedseigen beplantingen, natuurontwikkeling, waterstructuren, etc.) Compact erf De oorspronkelijke vormgeving van het erf dient gerespecteerd te worden. Dat betekent dat het erf als een geheel moet worden beschouwd. Een compacte erfindeling wordt nagestreefd. Hoofdgebouw vs. bijgebouw Er dient samenhang te zijn in de gebouwen op het erf. De gebouwen moeten een zekere verwantschap hebben met elkaar. Dat moet blijken uit zowel de plaatsing van de gebouwen als uit de vormgeving. In essentie moet de oude woonbebouwing gerespecteerd worden, als het hoofdgebouw en de nieuwe bebouwing een visueel ondergeschikte positie innemen door middel van plaatsing op het erf of door vormgeving (bijvoorbeeld door een lagere goothoogte). Hierbij wordt gestreefd naar het behoud van karakteristieke en waardevolle boerderijen, die op oorspronkelijke agrarische erven zijn te herkennen als hoofdgebouw. Samenhang van de bebouwing op het erf kan tevens de aanleg van gezamenlijke parkeerfaciliteiten en gezamenlijke zorg voor het onderhoud van het erf stimuleren. Verhogingen en vergravingen Gelet op de karakteristieken van de deelgebieden in het buitengebied Noord-Oost zijn opgehoogde erven of terpen niet toegestaan. Ook vergravingen voor een garage of kelder zijn niet wenselijk en mogen in ieder geval niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Erfafscheidingen Opvallende terreinafscheidingen, zoals hekwerken en muren, moeten worden voorkomen. Streekeigen boomsoorten als opgaand groen,hagen en heggen hebben de voorkeur.
Principe zonering: woonzone, bedrijfskavel en landschappelijke inpassing 26
Voorbeeld van een paardenbak met landschappelijke inrichting
Voorbeeld van een boerenerf met de bedrijfswoning voor op de kavel (woonzone) en de bedrijfsbebouwing daarachter (bedrijfskavel) 27
4.0
Voorbeeld van een paardenbak zonder landschappelijke inrichting
BEBOUWING Vormgeving van de bebouwing (zie ook schetsen op pagina 30) In het buitengebied is bebouwing vaak al van een grote afstand waarneembaar. Hoe hoger de bebouwing, hoe zichtbaarder deze aanwezig is in het landschap. In plaats van dat het landschap een positie krijgt tussen de bebouwing, is het belangrijk dat de bebouwing zijn plek krijgt in het landschap. Hiervoor dient de bebouwing niet te nadrukkelijk aanwezig te zijn en daarmee landschappelijke waarden uit het oog te laten verdwijnen. Om te streven naar een goede samenhang van bebouwing en landschap, is het belangrijk deze goed vorm te geven. Door middel van een horizontale lijnvoering (in plaats van de hoogte in, de diepte in) van de gebouwen, blijven deze ondergeschikt aan landschapselementen, zoals houtwallen, houtsingels, etc. Het is van belang dat het dakvlak beeldbepalend is en het gebouw een enkelvoudige hoofdvorm heeft. De bebouwing heeft dan een sobere uitstraling, hetgeen beter samengaat met het beeld van het landschap. Gevels van gebouwen bevatten over het algemeen vrij veel vestorende informatie ( zoals kozijnen, bakstenen, metalen platen,etc.) en benadrukken de verticaliteit van het gebouw. Het dakvlak daarentegen is eenvoudiger, heeft daardoor een rustigere uitstraling en benadrukt de horizontaliteit van het gebouw. Een goede dak-gevelverhouding van het gebouw is dan ook zeer belangrijk. Hierbij hanteren we als goede standaard een verhouding van 2:1. Dit houdt in dat het dak twee keer zo groot is als de gevel (bij een goothoogte van 3 meter is het dakvlak 6 meter hoog, de nokhoogte is dan 9 meter). Het is dus gewenst om de goothoogte zo laag mogelijk te houden, waardoor het dakvlak een ruimere maat kan krijgen. Strategische positionering van beplanting in de landschappelijke inpassingszone (zie algemene principes voor het erf ) is dan al vaak voldoende om het gebouw te verbinden met zijn omgeving (landschap). Vanwege functionele eisen aan een gebouw is het echter niet altijd mogelijk een dak-gevelverhouding van 2:1 te realiseren. Een hogere goothoogte kan nodig zijn, waardoor de dak/gevelverhouding richting 1:1 gaat, of zelfs 1:2. Naarmate de goothoogte hoger ligt en het dakvlak minder beeldbepalend is, wordt er ook meer gevraagd voor de landschappelijke inpassing van het gebouw. Beplantingen kunnen het zichtbare geveloppervlak terugdringen en daardoor het ruimtelijke effect in het landschap nuanceren (zie schetsen). Eén bouwlaag met kap Voor het buitengebied Noord-Oost geldt een bouwhoogte van één bouwlaag met kap. Bij hogere bouwlagen begint de gevel beeldbepalender te worden en komt de samenhang tussen bebouwing en landschap in het geding. Bij een asymmetrische dak is het mogelijk een hoogte van maximaal 1,5 bouwlaag met kap aan te houden, indien deze hogere bouwlaag (hoger dan één bouwlaag met kap) op het erf georiënteerd is. Voor de bebouwingszijde die op het landschap georiënteerd is, geldt nog steeds een maximale hoogte van één bouwlaag met kap, waarbij het dakvlak beeldbepalend moet zijn. Enkelvoudige hoofdvorm Bij functieverandering of nieuwbouw gaat de voorkeur uit naar het toevoegen van woningen met een enkelvoudige hoofdvorm in plaats van een geschakelde hoofdvorm. Deze hoofdvorm hoeft niet persé ontworpen te worden in de traditionele stijl van oude boerderijen. De architectuur kan hier op een vernieuwende manier op inspringen (zie illustraties), zolang deze recht doet aan de richtlijnen van een sobere detaillering boven ooghoogte en zolang van enige afstand het dakvlak beeldbepalend is en niet de voorgevel. Ondanks dat grote aan- of uitbouwen niet gewenst zijn, zijn deze wel toegestaan in landschapstypen die een meer besloten karakter hebben. Indien geschakelde bebouwing geen afbreuk doet aan gebiedsaccenten, is een geschakelde hoofdvorm toegestaan. Dakhelling De helling van het dak kan variëren van 15 tot 30 graden voor bedrijfsgebouwen en 40 tot 45 graden voor woningen. Detaillering Bebouwing dient boven ooghoogte een vrij sobere uitstraling te hebben. Teveel details hebben een verstorend effect op de samenhang met het landschap. Beneden ooghoogte is ruimte voor variatie, aangezien deze mate van detaillering pas waarneembaar is op korte afstand van het bouwkavel. Kleurgebruik Overwegend gedekte tinten voor gevels en daken zoals, roodbruin metselwerk voor de gevels. Daken van riet, (gesmoorde) grijze dakpannen of golfplaten. In principe een traditionele bedekking, maar innovatieve plannen krijgen de ruimte (bijvoorbeeld zonnepanelen). 28
Materiaalgebruik Natuurlijke materialen zoals hout of bakstenen voor de gevels. Kozijnen met negge. Witte windveer. Indien gebruik van metalen platen aan de gevels deze een donkergroene tint geven. Goede standaard Recent zijn veel nieuwe stallen in het buitengebied gerealiseerd. Daaraan is de “goede standaard” ontleend, waarbij alle aspecten van hoofdvorm, dakhelling, kleur en materiaalgebruik in samenhang zijn afgebeeld.
HARDHEIDSCLAUSULE
4.0
Indien de toepassing van dit beeldkwaliteitsplan kennelijk onredelijk en onbillijk uitpakt in individuele gevallen kan het College van Burgemeester en Wethouders hiervan gemotiveerd afwijken. Daarbij moet aangetoond worden dat een bouw- en inrichtingsplan aantoonbaar een duidelijke meerwaarde heeft voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, bijvoorbeeld door een betere afstemming met de erfsituaties in de omgeving.
29
Goede standaard
Het dakvlak is beeldbepalend door een dak/gevelverhouding van 2:1. Boven ooghoogte heeft de bebouwing daardoor een rustige uitstraling, hetgeen beter past in het samenspel tussen bebouwing en landschap. Strategische beplanting om de lengte van het gebouw visueel te doorbreken, is voldoende.
Dakverlenging_optie 1
Ondanks dat de goothoogte vrij hoog is, is de gevel niet dominant over het dakvlak. Door het dakvlak over de goothoogte door te trekken, wordt de zichtbare geveloppervlakte verkleind. Hierdoor past de bebouwing beter in het samenspel met het landschap en is vrij weinig beplanting nodig (doorbreken van lengte van het gebouw).
Dakverlenging_optie 2
Ondanks dat de goothoogte vrij hoog is, is de gevel niet dominant over het dakvlak. Door het dakvlak over de goothoogte door te trekken, wordt de zichtbare geveloppervlakte verkleind. Hierdoor past de bebouwing beter in het samenspel met het landschap en is vrij weinig beplanting nodig (doorbreken van lengte van het gebouw).
Open gevel
Door de hogere goothoogte begint de dak/gevel verhouding uit balans te raken (1:1). Echter, doordat de gevel open is, valt deze minder op en is daardoor minder beeldbepalend. Er is meer beplanting nodig om de bouwmassa op te breken.
Dak/gevelverhouding 1:1
Door de hogere goothoogte begint de dak-gevelverhouding uit balans te raken (1:1). Om de visuele dominantie van de gevel terug te dringen, is aanplant van laag opgaand groen nodig (struweel). Tevens kan aanplant van bomen de beeldbepalendheid van de gevel terugdringen.
Folie stal
Door de hogere goothoogte is de dakgevelverhouding uit balans (1:2). Beplanting is nodig om de hoeveelheid van details terug te dringen (zicht op raamwerk en alles wat onder de folie stal ligt). Voor een rustigere uitstraling richting het landschap zijn zowel struweelranden als bomen nodig. Bijvoorbeeld in de vorm van houtwallen/singels. 30
MATE VAN LANDSCHAPPELIJKE INPASSING
voorbeeld goede standaard (met te weinig opgaand groen)
4.0
voorbeeld open gevel
voorbeeld dak-gevelverhouding 1:1
voorbeeld folie stal 31
5.0
32
Welstandscriteria per deelgebied (de welstandscriteria gelden voorzover deze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan)
33
5.1HET OPEN BROEKONTGINNINGENLANDSCHAP WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Landschappelijke karakteristiek (morfologische eigenschappen) Openheid Laag en nat Verkavelingstype Bebouwing
Situering
Behoud van de openheid van het gebied. Behoud/versterken van de oost-west georiënteerde structuur van sloten/percelen. Strokenverkaveling. Aan ontginningslinten gelegen bebouwing.
Positie onderling Afstand onderling
Per ontginningslint zijn 4 - 7 erven gelegen. Deze liggen over het algemeen direct aan het ontginningslint en dienen de woonbebouwing (woonzone) op de kop van het erf en de bedrijfsbebouwing daarachter te hebben. Geen vorming van dichte bebouwingslinten. Hiermee gaat de zicht op het open landschap verloren en verzwakt de zichtrelatie met de Veluweflank. De afstand tussen de erven dient minimaal even breed te zijn als de langste zijde van het grootste betreffende bedrijfskavel. Verder geldt een minimale afstand tussen de erven van 100 meter.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
Voorbeeldsituatie 1 (indicatief )
De erven kunnen zowel in de breedte als in de lengterichting uitbreiden (groene pijlen). De onderlinge afstand is groot genoeg om te voorkomen dat er een clustering van bebouwing ontstaat of dat er een dicht bebouwingslint gevormd wordt. Het is niet gewenst dat de erven aan de andere kant van de weg uitbreiden (rode pijlen).
34
Voorbeeldsituatie 2 (indicatief )
De erven zijn beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Het middelste erf is zeer beperkt vanwege de onderlinge afstand ten opzichte van de andere erven. Deze afstand is minder dan 100 meter of is kleiner dan de lengte van de bedrijfskavel. Uitbreiden is dan niet mogelijk (rode pijlen). De oranje pijlen geven een beperkte uitbreiding aan. Als deze erven de oranje gestippelde lijn overschrijden, begint de verhouding openheid en bebouwingsmassa uit balans te raken. De andere twee erven hebben de beste mogelijkheden om uit te breiden in de richting van de groene pijlen
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf
(aanbeveling)
Kavelvorm Plaatsing op kavel (aanbeveling) Bouwrichting Ontsluiting (aanbeveling) Erfbeplantingen
Gevarieerd. Bij voorkeur niet te diep het perceel op zodat de openheid van het gebied zo min mogelijk aangetast wordt. Ontwikkeling in de breedte aan het ontginningslint is gewenst, indien de woonzone intact blijft en de onderlinge afstand van de erven groot genoeg blijft. Rechthoekige of blokvormige kavelvorm. Aan het ontginningslint dient de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. Bij voorkeur haaks op de weg zodat de diepte van het perceel benadrukt wordt. Gezamenlijke of gescheiden ontsluiting. Bij een ontwikkelingsrichting in de breedte aan het ontginningslint is een gescheiden ontsluiting gewenst. Hierdoor is het erf sterker verankerd aan het lint. Bij een ontwikkelingsrichting in de diepte is, indien mogelijk, een gezamenlijke ontsluiting gewenst. Hierdoor blijft de verharding op het erf beperkt en vormen erfbeplantingen een betere overgang naar het landschap (ipv een extra ontsluitingsweg langs de rand van het erf ). Strategische positionering van opgaand groen op de erfscheidingen. Bij grotere bouwvolumes ook meer beplanting om deze op te vangen. Erfbeplantingen dienen te zorgen voor een geleidelijker overgang van het erf naar het landschap. Bij ontwikkelingen in de diepte geldt dan vooral beplantingen toevoegen over de lengte van de kavel. Bij ontwikkelingen in de breedte met name beplantingen aan de achterzijde van de kavel. Gebruik van gebiedseigen (natte) soorten zoals: elzen, wilgen en essen.
5.0
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Hier gelden de algemene criteria (zie hoofdstuk 4)
Voorbeeld (indicatief ) Uitbreiding van een erf aan het ontginningslint. 35
5.2 HET KLEINSCHALIGE BROEKONTGINNINGENLANDSCHAP WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Landschappelijke karakteristiek (morfologische eigenschappen) Kleinschaligheid Laag en nat Verkavelingstype Bebouwing
Situering
Behouden en versterken van de kleinschaligheid van het gebied. Behoud/Versterken van de structuur van sloten/percelen. Strokenverkaveling. Aan ontginningslinten gelegen bebouwing.
Positie onderling Afstand onderling
Variatie in afstand van het erf tot aan het ontginningslint. Sommige erven liggen direct aan het lint, andere erven verder op het perceel via een erftoegangsweg. Woonbebouwing (woonzone) op de kop van het erf en de bedrijfsbebouwing daarachter. Geen vorming van dichte bebouwingslinten. Hiermee gaat het zicht op het kleinschalige landschap verloren. De afstand tussen de erven dient minimaal even breed te zijn als de lengte van het grootst betreffende bedrijfskavel. Verder geldt een minimale afstand tussen de erven van 100 meter.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
Voorbeeldsituatie (indicatief )
Het is gewenst dat de erven zich in de diepte uitbreiden. Hierdoor wordt de strokenverkaveling van het gebied helderder en kan er bijgedragen worden aan het versterken van de kleinschaligheid van het gebied (door middel van het toevoegen van opgaand groen op de erfscheidingen). In deze voorbeeldsituatie dienen de erven zich uitsluitend in noordelijke richting uit te breiden. Het gebied heeft namelijke een noord-zuid gerichte percelering. Uitbreiding aan het lint, in de breedte, is niet gewenst. DIt leidt tot dichte bebouwingsstroken waardoor het achterliggende kleinschalige landschap niet meer zichtbaar is. Tevens verzwakt een uitbreiding aan het lint de diepte werking van de strokenverkaveling (sloten worden aan de voorkant gedempt, hetgeen de leesbaarheid van het landschap verzwakt). 36
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf Kavelvorm Plaatsing op kavel Bouwrichting Ontsluiting (aanbeveling) Erfbeplantingen
Uitsluitend in de diepte van het perceel. Dit versterkt de ervaring van de strook- vormige percelering en verbindt het erf sterker met de landschappelijke beplantingsstructuren (elzensingels). Rechthoekige/Strookvormige kavelvorm. Op de kop van het erf dient de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. In de lengterichting van het perceel, zodat de diepte van het perceel benadrukt wordt. Gezamenlijke ontsluiting. Bij een ontwikkelingsrichting in de diepte is, indien mogelijk, een gezamenlijke ontsluiting gewenst. Hierdoor blijft de verharding gelegen op het erf en vormen erfbeplantingen een betere overgang naar het landschap (ipv een extra ontsluitingsweg langs de rand van het erf ). Herstel/versterken van de elzensingels. Aanplant van elzen langs erfscheidingen die aan de waterlopen gekoppeld zijn (realisatie elzensingel). De elzensingels versterken het kleinschalige karakter van het gebied en beperken de beeldbepalendheid van de bebouwing. Gebruik van gebiedseigen (natte) soorten zoals: elzen, wilgen en essen.
5.0
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Hier gelden de algemene criteria (zie hoofdstuk 4)
Voorbeeld (indicatief ) Uitbreiding van een erf aan het ontginningslint. 37
5.3 HET KAMPENLANDSCHAP WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Landschappelijke karakteristiek (morfologische eigenschappen) Kleinschaligheid Behouden en versterken van de kleinschaligheid van het gebied. Hoog en droog tot laag en nat Behoud/versterken van glooiende landschap en de structuur van weteringen. Verkavelingstype Grillige verkaveling. Bebouwing Verspreide bebouwing.
Situering
Positie onderling Afstand onderling
Variatie in afstand van het erf tot aan de ontsluitingsweg. Sommige erven liggen direct aan een doorgaande weg, andere erven zijn ontsloten via een erftoegangs- weg. De erven liggen vrij verspreid in het gebied. Woonbebouwing (woonzone) op de kop van het erf en de bedrijfsbebouwing daarachter. Er geldt geen minimale afstand wat betreft de beeldkwaliteit. Wel moeten de erven zichtbaar gescheiden zijn van elkaar (zodat het als twee aparte erven ervaren wordt en niet één cluster van bebouwing). Aanplant van opgaand groen op de erfscheidingen is dan ook essentieel.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
Voorbeeldsituatie (indicatief )
Het is gewenst dat de erven zich in de diepte uitbreiden. De voorkanten van de kavels dienen beperkt te blijven in hun breedte en als hoofdtoon een woonzone te bevatten (gezicht van het erf). Door ontwikkeling van de erven in de diepte blijft het zicht op het achterliggende landschap behouden en kunnen de erfscheidingen bijdragen aan het versterken van de kleinschaligheid van het gebied (door middel van aanplant van opgaand groen, zoals houtwallen en houtsingels). In de schets is dit met de groene zone weergegeven. De erven dienen zich in de diepte aan deze perceelsgrens te ontwikkelen, zodat deze versterkt kan worden met opgaand groen. Aangezien de kleinschaligheid van het kampenlandschap in dit gebied onder druk staat, is het nodig bij uitbreidingen de perceelsgrenzen op te zoeken en deze weer aan te planten. Hierdoor kan gewerkt worden aan het herstellen van een landschappelijk raamwerk. 38
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf Kavelvorm Plaatsing op kavel Bouwrichting (aanbeveling) Ontsluiting Erfbeplantingen
Uitsluitend in de diepte van het perceel. Hierdoor blijft het zicht op het achter- liggende landschap behouden en kan een landschappelijke structuur gecreëerd worden waaraan het erf verankerd ligt. Grillige kavelvorm. Op de kop van het erf dient de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. In de lengterichting van het perceel, zodat de diepte van het perceel benadrukt wordt en het bouwkavel een geringe breedte heeft. Gezamenlijke ontsluiting. Bij een ontwikkelingsrichting in de diepte is, indien mogelijk, een gezamenlijke ontsluiting gewenst. Hierdoor blijft de verharding gelegen op het erf en vormen erfbeplantingen een betere overgang naar het landschap (ipv een extra ontsluitingsweg langs de rand van het erf ). Herstel/versterken van lineaire landschapselementen, zoals houtwallen en hout- singels. Het opgaande groen versterkt het kleinschalige karakter van het gebied en beperkt de zichtbaarheid van de bebouwing in het landschap. Gebruik van gebiedseigen (natte) soorten zoals: eiken, ruwe berk, meidoorn, hazelaar, elzen, wilgen en essen.
5.0
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Hier gelden de algemene criteria (zie hoofdstuk 4)
Voorbeeld (indicatief ) Uitbreiding van een erf aan een perceelsgrens. 39
5.4 DE BEEMTE WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Karakteristiek Besloten/Openheid Relatief dunne, open bebouwing met zachte dorpsgrens. Hoog en droog tot laag en nat De Beemte is gelegen in het kampenlandschap. Verkavelingstype Grillige verkaveling met historische dorpslinten (Oude Beemterweg en Beemterweg). Bebouwing Verwevenheid met het landschap
Situering
Positie onderling Afstand onderling
Het dorp bestaat uit een historische lintbebouwing met daaraan gelegen een bebouwingsconcentratie (dorspkern). Verder heeft er weinig bebouwing plaats- gevonden achter de lintbebouwing, waardoor de kern een zachte dorpsgrens heeft. Deze dient behouden te blijven. Inbreidingen met complexmatige woningbouw of grootschalige gebouwen tasten het oorspronkelijke karakter van het dorp aan. Datzelfde geldt voor de toe- nemende verharding van de buitenruimte (zowel op erven als in de openbare ruimte). Kenmerkend voor de Beemte zijn de vele onbebouwde (semi) agrarische percelen. Inbreidingen zijn mogelijk, als deze geen afbreuk doen aan de bestaande kwaliteiten.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
De Beemte
Bij (vervangende) nieuwbouw dient aangesloten te worden bij de situering, massa en vorm van de aanwezige bebouwing in de omgeving. Gebruik van eigentijdse en afwijkende gevelkarakteristieken en detailleringen, kleuren en materialen is beargumenteerd mogelijk. Inbreidingen met complexmatige woningbouw of grootschalige gebouwen tasten het oorspronkelijke karakter van het dorp aan. Datzelfde geldt voor de toenemende verharding van de buitenruimte (zowel op erven als in de openbare ruimte).
40
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf Kavelvorm Plaatsing op kavel Bouwrichting Ontsluiting Erfbeplantingen
Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het pand/erf als uitgangspunt. Aan de achterkant van de woning zijn over het algemeen meer mogelijkheden aanwezig om de woningoppervlakte te verruimen, dan aan de voor- en zijkanten. Klein en fijnkorrelig tot middelgroot in geval van woonbebouwing, groot in geval van bedrijfsbebouwing of bijzondere functies langs de hoofdwegen en linten. Gevarieerd. In gevallen van boerenerven, op de kop van het erf dient de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. Overwegend haaks op de weg. Veel eenheid in richting langs dezelfde straat. Veelal is de bebouwing aan (historische) linten gelegen, een enkele keer dieper op het perceel via een erftoegangsweg. De wegen hebben een informeel karakter. Stoepen ontbreken in de meeste gevallen. Wel veel grindbermen en loopstroken toegepast. In geval van boererven: Herstel/versterken van lineaire landschapselementen, zo als houtwallen en houtsingels. Het opgaande groen versterkt het kleinschalige karakter van het kampenlandschap en beperkt de zichtbaarheid van de bebouwing in het landschap. Gebruik van gebiedseigen (natte) soorten zoals: eiken, ruwe berk, meidoorn, hazelaar, elzen, wilgen en essen.
Ligging Hoogte Vorm Kapvorm Detaillering Kleurgebruik Materiaalgebruik Uitzonderlijke architectuur
Verspringingen in voorgevellijn. Gevarieerd. Eén of twee lagen met kap. Overwegend enkelvormige bouwmassa’s. Overwegend haaks (langs hoofdwegen en linten) met zadeldak, soms voorzien van wolfseind. Gevarieerd. Zowel ambachtelijke rijke detailleringen als minimale ingetogen detaillering. Gevarieerd. Ingetogen kleurgebruik. Kleuren in harmonie met elkaar. Gebruik van gedekte tinten. Bij verbouwing of renovatie het oorspronkelijke kleur gebruik als uitgangspunt nemen. Ondanks de sterke variatie, wordt de architectuur vooral langs de hoofdwegen en linten gekenmerkt door ambachtelijkheid. Dit uit zich in het gebruik van natuur- lijke materialen en veel aandacht voor details, afwerking en eenvoudige ornamenten. Gebruik van eigentijdse en afwijkende gevelkarakteristieken en detailleringen, kleuren en materialen zijn beargumenteerd mogelijk.
41
5.0
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Voor boerenerven gelden de algemene criteria. Voor woonbebouwing in de kern ‘De Beemte’ gelden enkele aanvullende criteria:
5.5 HET LANDGOEDERENLANDSCHAP WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Landschappelijke karakteristiek (morfologische eigenschappen) Besloten openheid Hoog en droog Verkavelingstype Bebouwing
Situering
Behouden en versterken van de variatie in beslotenheid van het bos(perceel) en openheid van de bouw- en graslanden. Behoud/versterken grillige perceelsvormen. Grillige verkaveling. Verspreide bebouwing.
Positie onderling Afstand onderling
Variatie in afstand van het erf tot aan het ontginningslint. Sommige erven liggen direct aan het lint, andere erven verder op het perceel via een erftoegangsweg. Woonbebouwing (woonzone) op de kop van het erf en de bedrijfsbebouwing daarachter. Grote onderlinge afstand.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
Voorbeeldsituatie landgoederenlandschap (indicatief )
Het is gewenst dat er weer een natuurlijke overgang ontstaat van het historische landgoederenlandschap naar het kampenlandschap. Dit gebied, ten zuiden van de spoorlijn Apeldoorn-Deventer is een sterk verschraald en open landschap. De erven worden dan ook niet opgevangen door de landschapselementen zoals deze in het historische landgoederenlandschap te vinden zijn, bospercelen, houtwallen en bomenlanen. Doel is om erven in dit gebied sterker te verbinden met deze lanschapselementen.
42
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf Kavelvorm Plaatsing op kavel Bouwrichting (aanbeveling) Ontsluiting (aanbeveling) Erfbeplantingen
Variërend. Grillige kavelvorm. Op de kop van het erf dient de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. Variërend. Gezamenlijke of gescheiden ontsluiting. Bij een ontwikkelingsrichting in de breedte is aan de bomenlaan een gescheiden ontsluiting gewenst. Hierdoor is het erf sterker verankerd aan de bomenlaan. Bij een ontwikkelingsrichting in de diepte is, indien mogelijk, een gezamenlijke ontsluiting gewenst. Hierdoor blijft de verharding op het erf beperkt en vormen erfbeplantingen een betere overgang naar het landschap (ipv een extra ontsluitingsweg langs de rand van het erf ). Herstel/versterken van de bospercelen en houtwallen. De erven liggen nu in een vrij open landschap. Een landschappelijke structuur is gewenst om deze boeren- erven op te vangen en een verbinding richting het kampenlandschap te realiseren. Gebruik van gebiedseigen soorten zoals: beuken, eiken, ruwe berk, meidoorn, hazelaar.
5.0
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Hier gelden de algemene criteria (zie hoofdstuk 4)
Voorbeeld (indicatief )
Uitbreiding van een erf in het landgoederenlandschap
43
5.6 HET HISTORISCHE LANDGOEDERENLANDSCHAP WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Landschappelijke karakteristiek (morfologische eigenschappen) Besloten openheid Hoog en droog Verkavelingstype Bebouwing
Situering
Behouden en versterken van de variatie in beslotenheid van het bos(perceel) en openheid van de bouw- en graslanden. Behoud/versterken van de structuur van sloten/percelen. Grillige verkaveling. Verspreide bebouwing.
Positie onderling Afstand onderling
Functioneel en ruimtelijk geordend. Variërend van dicht naast elkaar tot grote onderlinge afstand.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
‘t Woudhuis
De erven liggen vrij vespreid over het gebied. De oranje stippellijnen geven de perceelsranden aan van de open bouw- en graslanden in het gebied. De overige ruimte van het historische landgoederenlandschap wordt gekenmerkt door bossen, bospercelen, houtwallen en bomenlanen. Het gebied kent een grillige verkaveling, zoals te zien is aan de vorm van de open bouw- en graslanden. Voor dit gebied geldt een zwaar welstandsniveau. Dit houdt in dat er goed gekeken moet worden naar de ruimtelijke kwaliteit van het gebied alvorens uitbreiding kan plaatsvinden. Pas wanneer aantoonbaar is dat het plan geen afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit, maar deze behoud of zelfs versterkt (door extra aanplant van houtwallen en bospercelen), is uitbreiding mogelijk.
44
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf Kavelvorm Plaatsing op kavel Bouwrichting Ontsluiting Erfbeplantingen
Bij uitbreiding, verbouwing of renovatie dient het oorspronkelijke karakter van het erf als uitgangspunt. Daarbij dient aangesloten te worden bij de situering, massa, vorm en gevelkarakteristiek van de aanwezige bebouwing in de omgeving. Middelgroot tot groot. Grillige vorm. Gevarieerd. In een aantal gevallen (op onderdelen) symmetrisch geordend. In gevallen van boerenerven dient, op de kop van het erf de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. Hoofdgebouw staat gericht op de weg. Gevarieerd. Soms zijn de erven direct gelegen aan de doorgaande weg, soms aan toegangswegen. Er zijn zowel pleinachtige ruimten als lanen, straten en paden. In geval van boererven: Herstel/Versterken van de variatie in open en beslotenheid door landschapselementen, zoals bosperclen en houtwallen. Dit geldt met name voor het landgoederenlandschap van paragraaf 4.5. In het historische landgoederenlandschap wordt vooral ingezet op het behoud van de landschappelijke karakteristiek. Gebruik van gebiedseigen soorten zoals: beuken, eiken, ruwe berk, meidoorn, hazelaar.
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Voor boerenerven gelden de algemene principes. Voor de buitenplaatsen van ‘t Woudhuis gelden enkele aanvullende criteria: Hoofdgebouw staat gericht op de weg. Gevarieerd. Gevarieerde hoofdvorm: zowel compact en enkelvoudig als samengesteld; veelal met aanbouwen. Duidelijk onderscheid hoofd- en bijgebouwen. Gevarieerde kapvormen, met hellende dakvlakken, zowel enkelvoudig als samengesteld; ook platte daken. Gevarieerd. Zowel ambachtelijke rijke detailleringen als minimale ingetogen detaillering. Gevarieerd. Veel voorkomend is roodbruin metselwerk, soms in een lichte kleur gepleisterd, stuc- of schilderwerk. Daken bedekt met rode of (gesmoorde) grijze dakpannen of riet. Steenachtig (voornamelijk baksteen), houten geveldelen en kozijnen.
5.0
Ligging Hoogte Vorm Kapvorm Detaillering Kleurgebruik Materiaalgebruik
45
5.7 DE HOOILANDEN WELSTANDSCRITERIA LANDSCHAP
Landschappelijke karakteristiek (morfologische eigenschappen) Openheid Laag en nat Verkavelingstype Bebouwing
Situering
Behouden en versterken van de openheid en het natte karakter van het gebied. Behoud/versterken van de structuur van sloten/percelen. Strokenverkaveling. Aan ontginningslinten gelegen bebouwing.
Positie onderling Afstand onderling
Direct aan het lint gelegen erven. Woonbebouwing (woonzone) op de kop van het erf en de bedrijfsbebouwing daarachter. Geen vorming van dichte bebouwingslinten. Hiermee gaat het zicht op het achterliggende landschap verloren. De afstand tussen de erven dient minimaal even breed te zijn als de lengte van de grootste betreffende bedrijfskavel. Verder geldt een minimale afstand tussen de erven van 100 meter.
Welstandsniveau
Zie paragraaf 3.3. Pagina 23.
De hooilanden (indicatief )
Binnen de gemeente van Apeldoorn zijn de boerenerven aan één ontginningslint gelegen. Daarachter heeft een open landschap een duidelijke oost-west georiënteerde perceelsrichting. De wetering ‘Groote Leigraaf’ onderbreekt deze percelen en geeft het gebied zijn natte karakter. De erven hebben een vrij besloten karakter. Dit vormt een mooi contrast met het open landschap. Belangrijk is dat aan de voorkant van de erven de woonzone in tact blijft. Om te voorkomen dat de bebouwing een dicht lint gaat vormen, is uitbreiding in de breedte niet gewenst. Door het bedrijfskavel in de diepte uit te breiden, wordt aangesloten bij de dieptewerking van de strokenverkaveling en blijft het zicht naar het achterliggende landschap gehandhaafd. 46
WELSTANDSCRITERIA ERF Ontwikkelingsrichting erf Kavelvorm Plaatsing op kavel Bouwrichting (aanbeveling) Ontsluiting Erfbeplantingen
Uitsluitend in de diepte van het perceel. Dit versterkt de ervaring van de strook- vormige percelering. Rechthoekige/Strookvormige kavelvorm. Op de kop van het erf dient de woonzone in tact te blijven. Hier dienen grote opgaande massa’s (stallen) geen plek te krijgen. Uitbreidingen achter de woonzone op het bedrijfskavel plaatsen. In de lengterichting van het perceel, zodat de diepte van het perceel benadrukt wordt. Gezamenlijke ontsluiting. Bij een ontwikkelingsrichting in de diepte is, indien mogelijk, een gezamenlijke ontsluiting gewenst. Hierdoor blijft de verharding gelegen op het erf en vormen erfbeplantingen een betere overgang naar het landschap (ipv een extra ontsluitingsweg langs de rand van het erf ). Behoud/versterken van de beslotenheid van het erf. De erven kenmerken zich niet door zich te verbinden met landschapslementen zoals elzensingels (in het broekontginningengebied, zie paragraaf 5.2). De boerenerven vormen juist een contrast met de openheid door een sterke rand van opgaand groen op de erf- scheidingen te hebben. Dit kan in de vorm van een elzensingel zijn, maar bomen- groepjes kunnen voldoen om het erf een besloten karakter te geven. Gebruik van gebiedseigen (natte) soorten zoals: elzen, wilgen en essen (en eventueel rietkragen aan de slootranden).
5.0
WELSTANDSCRITERIA BEBOUWING Hier gelden de algemene criteria (zie hoofdstuk 4)
Voorbeeld (indicatief ) Uitbreiding van een erf aan het ontginningslint. 47
Bijlage Matrix - Samenvatting welstandscriteria hoofdstuk 5 (de welstandscriteria gelden voorzover deze niet in strijd zijn met het bestemmingsplan)
Bijlage
Opdrachtgever gemeente Apeldoorn
Contactpersoon de heer E. Leusink
Gebiedsgericht welstandsbeleid de heer ir. F. Fähnrich BügelHajema Adviseurs
Vormgeving
Projectleiding de heer drs. H.J. Veldhuis BügelHajema Adviseurs
Supervisie de heer ir. J.A. van den Berg BügelHajema Adviseurs
Projectnummer 013.00.01.20.11
BügelHajema Adviseurs BV Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Vestigingen te Amersfoort, Assen en Leeuwarden Utrechtseweg 7 3800 CD Amersfoort Telefoon: (033) 465 65 45 Telefax: (033) 461 14 11 Email:
[email protected] Internet: www.bugelhajema.nl
Colofon
Colofon
de heer ir. F. Fähnrich BügelHajema Adviseurs