Roo, Marijke de Van: Verzonden: Aan:
Onderwerp: Bijlagen:
Simon Berndsen <
[email protected]> maandag 03 november 2014 12:33 Friese Koers; Aar, Anton van der; Aardema, Max; Apperloo, Johan; Asten, Henni van; Bijlsma, Auke; Boer, Ynze de; Buisman, Pieter; Dorrepaal, Teus; Galien van der, Otto; Galien, Otto A. van der; Haga, Anja; Heide, Joop van der; Hettinga, Klaas; Hoek, Jacob van der; Honing, Retze van der; Hoogland, Douwe; Horst, Jos van der; Hosman, Sylvia; Janssen, Hetty; Kielstra, Klaas; Maurik, Remco van; Ottens, Wanda; Ozenga, Jornt; Pool, Dirk; Posthumus, Sybren;
[email protected]; Reitsma, Fenny; Teernstra, Fernande; Tjalsma, Johan; Toering-Schuurmans, Annigje; Veen van der, Henk; Visser, Jan; Vlugt, Riek van der; Voigt, Tjerk; Vos, Cees; ChristenUnie; Wagenaar, Ingrid;
[email protected]; Zee, Jouke van der; Statengriffie provinsje Fryslân 07 Idée fixe:”Windenergie is goed, dus het moet!” EROI en SAMENLEVING Feiten en cijfers.pdf; cpb-notitie-14jun2013-kbastructuurvisie-6000-mw-windenergie-op-land-1.pdf -
Geachte Statenleden, Idée fixe:”Windenergie is goed, dus het moet!” Het tegendeel van deze bewering wordt dagelijks bewezen. De C02 uitstoot neemt alleen maar dramatisch toe. Door te erkennen dat windenergie niet bijdraagt aan het terugdringen van de Europese en wereldwijde uitstoot van C02 moet u, net als Baron von Münchhausen, zich aan uw eigen haren uit het windenergie-moeras trekken. Friese windturbines zijn een schakel in de keten van lokale, nationale en Europese plannen om o.a. met windenergie de uitstoot van C02 te verminderen. Windenergie heeft, bewezen, geen enkel effect op de Europese en wereldwijde toename van C02 uitstoot. Dus ook niet op het klimaat. Integendeel! Ook in Friesland wordt. nu en straks. fors verdiend aan de mijarden subsidies op windmolens door bouwers, banken, adviseurs, molen exploitanten, kapitaaikrachtige investeerders, de provincies Friesland, Noord Holland, Gelderland en de gemeente Amsterdam. Deze miljarden worden alléén doorberekend aan kleingebruikers. En dat terwijl er in Europa en vooral wereldwijd alleen maar méér C02 wordt uitgestoten. Grootgebruikers (multinationals) betalen binnen de EU niet of nauwelijks energiebelasting. Als dit voor ze dreigt, en dat doet het nu, vertrekken ze naar elders. ‘We see Green taxes” Zij gaan waar de kostprijs van energie het laagst is. Iets wat wij burgers en het MKB niet kunnen. Over 10 jaar zijn alle grootste energieslurpers, de chemische en farmaceutische multinationals, uit de EU vertrokken. 56% Van het energiegebruik is hier dan weggevallen. Zitten wij straks met dure windparken plus overtallige energiecentrales. Wie betaalt dan weer de rekening voor die schade? Juist. Onze huishoudens en het MKB. Het saneren en intact houden van verliesgevende centrales als noodzakelijke back-up, gaat ons straks ook weer miljarden kosten. Omstreeks 2050 zal, volgens het TEA (International Energy Agency), het huidige energievermogen van 17 TW (1TW =1 mijard kilowatt) gestegen naar 67 TW. Die energie gaat volgens het TEA voornamelijk geleverd worden door goedkope steenkool. De uitstoot van CO2 1
zal dus wereldwijd verviervoudigen. Vooral ontwikkelingslanden kunnen hun energievoorziening alleen halen uit fossiele bronnen. Deze wind-waanzin moet hier en nu stoppen. Te beginnen in Friesland. Ook nu wordt er, geheel in de stijl van FFDW en de CvA, ook weer valseljk gegoocheld met gegevens en cijfers door het college van GS. Met een windpark van 350 MegaWatt in het Ijsselmeer, is o.a. een park van 36 MegaWatt bij de kop van de Afsluitdijk volstrekt overbodig. Het reeds bestaande vermogen van 178 MW + 350 MW in het IJsselmeer + de toezegging dat bestaande turbines op land iets mogen opschalen, wordt ruimschoots voldaan aan de garantie van de provincie Friesland aan het Rijk om in 2020 een vermogen van 530,5 MW te realiseren. Het zou van morele moed getuigen als u, Statenleden, de GS dringend zou adviseren om, samen met al haar partners in de volstrekt overbodige opschaling van windpark HH aan de kop van de afsluitdijk, te gaan participeren, saneren en opschalen in Windpark Friesland i.p.v. in het windpark HH. U bent in het IJsselmeer méér dan welkom! Dit zou een mooie start kunnen zijn in het terugdringen van het aantal molens op land en zal het andere initiatiefnemers zeker inspireren om te volgen. Als in 2015 de Europese Raad zal moeten besluiten dat het terugdringen van de C02 uitstoot, d.m.v. verduurzaming, niet gaat lukken omdat wereldwijd andere grote vervuilers (ondanks de dringende oproep van de VN nu) niet bereid zijn hetzelfde te doen, kan het ‘zwartepieten’ over de ,schadeschuld’ in Europa beginnen. Wij burgers zullen hiervoor, hoe dan ook, de rekening gepresenteerd krijgen. Dit kunt u helpen voorkomen. Het zou u sieren en geloofwaardiger maken als u, naast uw eigen politieke belangen, hieraan ook eens uitgebreid aandacht zou besteden. Dat gebeurd nu, helaas, veel te weinig. Enige hulp hierbij kunt u mogelijk (nogmaals) vinden in de bijlagen. Misschien kunt u dan, net als het CPB in de KBA Structuurvisie 6000 MW Windenergie op land, concluderen dat uitstel van het project ‘Wind op Land’ de beste optie is. Wacht nog een paar jaar.
(:Q)LLR AC..,E
Laat het Rijk in deze zaak beslissen, en straks dus ook op de blaren zitten. Alleen dan kunt u uw handen, op 18 maart, gerechtvaardigd wassen in onschuld! Maar dan ook alléén met het, door u publiekelijk uitgesproken, argument dat windenergie niet de oplossing is voor het wereldwijd terugdringen van de C02 uitstoot. Integendeel! Dat is een Idée fixe...
Hoogachtend, Simon Berndsen Riet Bakker Actiecomité Genôch=Genôch 2
Dorpsweg 9 8753JC Cornwerd 0515233867
3
EROI-Ratio en Samenleving Wind en zon hebben een veel te lage EROJ-ratio om fossiele energie te vervangen. Energie is fundamenteel voor elke samenleving. Zonder goedkope, betrouwbare energiebronnen geen moderne samenleving. Energie is de bepalende factor voor lange termijn overleving, welstand en welzijn. Volgens William Jevons (1865) is energie (steenkool) “the factor in everything we do.. .without it we are thrown back in to the laborious poverty of early times.” [Constable 2014]. Volgens Frederick Soddy is welstand “a form or product of energy’ en “the flow of energy should be the primary concern of economics’ [Soddy 1926]. Ondanks een moderne, goed opgeleide maatschappij raakte Holland in de 18e eeuw achterop omdat turf als energiebron onvoldoende was [Wrigley 2010]. Tot véér de industriële revolutie betrok de wereld haar energie uit ‘duurzame’ bronnen met lage energiedichtheid. De industriële revolutie werd mogelijk door een nieuwe, fossiele, energiebron met miljoen maal meer energiedichtheid: de steenkool. Het gevolg was een explosie van welstand, welzijn en kennis in principe voor iedereen. Energie is de grondslag van ons materieel en immaterieel kapitaal. De nieuwe energiebron kon ook veel meer mensen voeden, waardoor het aantal wereldburgers van 1 miljard in 1750 exponentieel is gestegen tot nu 7 miljard (met alle problemen van dien). Volgens E.A. Wrigley stoelt onze welvaart op entropie-reductie met productie van complexe materiële en immateriële structuren zoals onze rechtstaat met al haar instituten. De noodzakelijke entropie-reductie kan alleen gecreëerd en onder houden worden door een hoge “energy returned on energy used in generation” [Wrigley 2010]. Hiermee introduceert Wrigley het EROI-concept in de economie. De EROI-ratio
Het EROI concept (Energy Returned on Energy Invested) geeft inzicht in de netto beschikbare energie, het energie-surplus, of het energie-rendement van een energie-producerende activiteit. EROI
Energy Returned Energy Invested
Time
De EROI-ratio betreft geen financiële kosten, maar uitsluitend energie-opbrengst en energie-kosten van een energiebron gedurende de levensduur van die bron [Hall 2003, 2014; WeiLbach 2013]. Een ‘Social EROI’ betreft de ratio van de totale energie consumptie van een land en de investering die daarvoor nodig is. [Lambert 2014]. EROIsoc
=
Energy Returned to Society Enery Invested to get that Energy
1’
Time
De EROI-ratio maakt vergelijk mogelijk tussen energiebronnen en toont de onmisbaarheid aan van kernenergie, met name juist ook voor Nederland.
Het EROI-concept komt oorspronkelijk uit de biologie met de vraag of een biotoop voldoende energie-surplus biedt voor voeding en voortplanting voor plant of dier. Van belang is dus niet de totale hoeveelheid energie die een bron kan leveren, maar de beschikbare energie na aftrek van de energie-kosten, het energie surplus. De relatie tussen EROI en welstand is een hyperbool. Met stijgende energiebeschikbaarheid kan een opeenvolgende reeks van activiteiten ‘betaald’ worden. CIVIL WEALTH
EROI Lambert cl al (2014) Energy Policy, 64: 153-167
Fig 1. Hyperbole te/atje tussen EROJ-ratio en Welstand, met de hierarchie van energiegebruik [Lambert 2014].
Beschikbare energie wordt door de maatschappij gebruikt volgens de Hierarchy of Human Needs’ van Maslow [Maslow 1943]. Energiesurplus wordt primair benut voor fysiologische noden als voeding en reproductie. Slechts wanneer voldoende energie overschiet, komen successievelijk aan bod de bescherming van de groep, behuizing, verwarming en ten leste infrastructuur, onderwijs, gezond heidszorg en kunst met cultuur (fig 1.). Beschikbare energie overstijgt het belang van alle andere gangbare economische parameters. Ook economisch vertrouwen en marktprijs zijn secundair aan de energie-beschikbaarheid. Geldstromen faciliteren (‘smeren’) het economische bedrijf, maar blijven secundair aan de basale energie-beschikbaarheid. Het EROI concept bereikte de laatste tien jaar de algemene energie-discussie via de olieindustrie [Hall 2003] en recentelijk met ook het economische palaver [Wrigley 2010; King 201]; Tverberg 2013]. Sociale EROI-ratio
Een energiebron met EROI-ratio kleiner dan 1 levert gedurende de gehele levenscyclus minder energie dan er gedurende die levensduur in geïnvesteerd moest worden. Een EROI gelijk aan 1 levert net zoveel energie als er ooit in is geïnves teerd. Wanneer een vat olie een vat olie kost om het op te pompen, is er geen oliesurplus om te gebruiken. Dat help dus niet. Lambert et al berekenen dat een minimale sociale EROI van +10 de instandhouding van de basale noden van een
moderne maatschapij nog juist mogelijk maakt, dus zonder alle prettige extra’s als infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg en kunst met cultuur [Lambert 2014]. 1.00
015
0.50
0.25
0 0
10
20
30
40 EROlsoc
50
60
70
Fig 2. Sociale ERO! (totale EROJ van een land) in hyperbole relatie tot de Human Development Index (HDI) van dat land [Lamberi 2014].
De Human Development Index (levensverwachting, onderwijs en inkomen) stijgt afhankelijk van de sociale EROI. Onder de (arbitraire) EROI-drempel van + 10 faalt de economie. Voor welstand en welzijn zoals wij die kennen, berekent Lambert een sociale EROI-drempel van ±20-30. Verdere EROI-stijging verschaft niet veel hogere welstand, maar een gemeenschap die over energie met veel hogere EROI-ratio beschikt, kan dat energie-surplus gebruiken voor belangrijke extra’s als kunst en cultuur en uiteraard ook voor energie slurpende projecten als ruimtevaart, of de ontwikkeling van een modern wereldomvattend militair apparaat. Berekening EROI-ratio
EROI is een dimentieloze ratio. Het betreft uitsluitend energie, onbesmet door (financiële) waan van de dag, waardoor een zuivere vergelijking van verschillende energiebronnen mogelijk wordt, mits zorgvuldig aan alle voorwaarden voor de EROI-berekening is voldaan. Daar schort het nog wel eens aan. De energieopbrengst in de teller levert in het algemeen weinig problemen, maar met de energie-investering in de noemer wordt graag gezwendeld om aan eigen idealistische voorkeur tegemoet te komen. Zo verschenen de laatste jaren voor de zelfde energiebronnen sterk uiteenlopende EROI-ratio’s. Vergelijking van EROI-ratio’s heeft pas waarde wanneer de berekening goed gedefrniëerd en controleerbaar is uitgevoerd. Alle directe, maar ook indirecteenergie-investering moet in de noemer worden meegerekend. Bij berekening dient men rekening te houden met onderstaande criteria [WeiBbach 2013]. EROI berekening: 1. Energie nodig voor productie en transport van bouwmaterialen 2. Energie voor de bouw van een energiebron 3. Energie voor afbraak van de energiebron aan het einde van de levensloop.
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Energie voor bedrijfsvoering en onderhoud Energie van productie en transport van eventuele brandstof. Strikte beperking tot exergie, zonder ‘primary energy weighting’ Energie voor transport van energie van productielocatie naar consument Levensduur van de energiebron Energie voor Buffer (opslag, back-up en smart-grid) van intermitterende energiebronnen
Het laatste punt, de energie voor opslag en of buffer voor intermitterende energie is een betwist onderwerp. Voorstanders van wisselvallige en oncontroleerbare wind-en zonenergie laten buffer-energie stelselmatig weg uit de EROI-noemer, waarmee in hun publicaties de EROI van wind en zon prachtig lijken. Maar zonder opslag, back-up en smart-grid kunnen intermitterende energiebronnen geen betrouwbare, continue energievoorziening leveren. Andersom zijn energie-kosten voor opslag, back-up en smart-grid niet nodig voor stuurbare energiebronnen. Energiekosten voor opslag etc behoren derhalve aan de intermitterende bron toegerekend te worden [Wei(bach 2013]. EROI-ratio’s van WeiBbach et al. Een groep natuurkundigen uit Berlijn, Polen en Canada in 2013 berekenden volgens bovenstaande criteria en met gebruikmaking van de meest recente Life Cycle Assessments (LCA) zorgvuldige EROI-ratio’s voor de belangrijkste energiebronnen [Weil3bach 2013]. De EROI’s van Weisbach —impliciet buffer kregen tot op heden geen inhoudelijke kritiek. Voorlopig zijn de EROI-ratio’s van WeiBbach et al de beste voorhanden (in de waarden is overigens niet meegerekend energie voor transport van brandstof en opgewekte energie, omdat dat per regio te veel verschilt): 80
EZI
70
0
EROI met Buffer
40
Lii
r 3 h 5 lO, 92
‘k
4
%
Fig 3. EROI-ratio van de belangrijkste energie bronnen met in geel de waarden inclusief biijfer energie, iiaar het feitelijk omgaat [Weijbach 2013].
De duurzame EROI-ratio’s van zon, biomassa en wind-energie inclusief nood zakelijke buffer blijven onder de drempel van de basale energiebehoefte. Met zon, wind en biomassa kan men daarom geen moderne maatschappij in stand houden.
Van wind kan niet veel verbetering verwacht worden; dat is een vrijwel uitontwikkelde techniek. Zon-EROI in Spanje is iets hoger dan in duitsland: 2.45 in plaats van 1.6 [Prieto 20131. Fotovoltaische zon-energie (PV) heeft in de toekomst mogelijk meer potentie, maar blijft voorspelbaar beperkt als gevolg van de onvermijdelijk grote oppervlakte-behoefte. De EROI-ratio van zon-concentratie uit de Sahara (Desertec) ligt krap boven de economische drempel, maar de energiekosten van transport van elektriciteit van Sahara naar het geïndustria liseerde noorden zijn daarin nog niet meegerekend. Turbines in sneistromend water (geen dam of reservoir), zijn energetisch efficiënt, maar de capaciteit van de grote rivieren is te beperkt om van hydro-energie een factor van belang te maken, zeker in Nederland. Verloren investering in zon, wind en biomassa. De EROI-ratio van zon, biomassa en wind-energie blijft ruim onder de basale energiebehoefte. Daar hebben we dus niets aan. Het helpt ook niet om heel veel zonpanelen of windmolens te plaatsen, zoals Diederik Samsom dat graag wil (fig 4); de totale energie-productie stijgt dan wel, maar de energie-investering stijgt evenredig mee: de EROJ-ratio blijft onveranderd ruim onvoldoende. Méér wind energie betekent steeds minder energie-surplus voor andere zaken. Het is niet juist dat alle kleine beetjes helpen wanneer die beetjes teveel energie kosten. Investe ring van geld en energie in windmolens brengt niets op en de gelden gaan verloren voor een noodzakelijke transitie naar energiebronnen met wél voldoende EROI ratio.
Fig 4. Greenpeace activist Samsoin (met actie-krullen) eist van een bordkartonnen Balkenende (veel) windmolens op zee omdat die molens zonder buffer een aardige EROJ-ratio hebben, maar Samnson vergeet daarbij de noodzakelijke extra-energiekosten van opslag, back-up en smart-grid.
MacKay in ‘Sustainable energy’ Ook MacKay in zijn overigens aanbevelenswaardige boek ‘Sustainable energy. Without the hot air’, rekent alleen met energie-opbrengst zonder energie investering. MacKay berekent de energiebehoefte van een Engelsman op ± 200 kWh per dag per persoon, inculsief import. Met maximaal gebruik van verschil-
lende ‘duurzame’ energiebronnen bereikt MacKay theoretisch 63 kWh per dag per persoon, dat is dus ±30% ‘duurzame’ energie. MacKay rekent bewust niet met financiële kosten, maar ook niet met de energie-kosten. De EROI-ratio van de mix van duurzame energiebronnen van MacKay bedraagt bij elkaar niet meer dan 3.5 volgens de EROI-waarden van Weil3bach. Dat is ruim onvoldoende om fossiele energie in Engeland te vervangen lMacKay 2014]. In Nederland is de situatie nog somberder dan in Engeland. Wij beschikken niet over bergen. De stroomsnelheid van onze rivieren is niet optimaal. Nederland ligt niet aan de oceaan met hoge golven of krachtig tij. De stroomsnelheid van het getij voor de kust is laag (Structon werkt aan een pilot met turbines, met de bedoeling om die turbines vooral bij de Orkney eilanden te installeren omdat daar wél krachtige getijdenstroom staat). Ook wat betreft zon, biomassa en wind (sowieso onvoldoende EROI), is Nederland ongelukkig bedeeld; het is te dicht bevolkt en te klein voor uitgebreide oppervlakte-afhankelijke energiebronnen. Wanneer het Groningse gas op is, daalt de Nederlandse sociale EROI tot onder het keerpunt van ±10. Te weinig energie-surplus voor industrie en landbouw betekent minder nationaal inkomen. Slechts een deel van het tekort zal opgevangen kunnen worden door dienstverlening of doorvoerhandel. Kernenergie met hoge EROI-ratio is juist ook voor Nederland noodzakelijk. Kernenergie Weil3bach et al berekenen een EROI-ratio van 75 voor kernenergie. De literatuur meldt sterk uiteenlopende EROI-waarden voor kernenergie van <1 tot 90. Hall meldt een nucleaire EROI van slechts 14. Dat is vreemd, want Hall’s EROI-ratio’s van andere energiebronnen komen redelijk overeen met de (ongebufferde)waarden van Weil3bach. Wat de oorzaak is van de grote verschillen? De nucleaire EROI blijkt veelal sterk afhankelijk van de waardering voor kernenergie. Antikernenergie-artikelen citeren graag het werk van Jan Willem Storm van Leeuwen en Philip Smith, die extreem hoge energie-kosten (dus lage EROI-ratio’s) voor kernenergie berekenen IStorm 20051. Maar volgens veel onderzoekers overschatten Storm en Smith systematisch en schromelijk de energie-kosten voor alle onderdelen van de nucleaire keten ISevior and Flitney 2005; Lenzen 2007; Dones 2007]. Zo vallen veel schattingen van Storm en Smith een factor 10 hoger uit dan bij alle anderen. Storm en Smith zijn niet objectief. Zij overdrijven dusdanig dat Robert Dones van het gerenom meerde Paul Scherrer Institut een aparte critical note schreef waarin alle methodo logische fouten van Storm en Smith worden opgesomd [Dones 2007]. Sevior en Flitney beschrijven dat de (private) uraniummijnen in Australië met Storm’s schattingen al jaren failliet zouden moeten zijn en “In the case of the Rössing (mmiine in Naniib ja), the overprediction is larger than the energy consurnption of the entire country of Namibia.” Storm van Leeuwen blijft uiteraard een veel gevraagd spreker voor antikernenergie bijeenkomsten, maar de zorgvuldige en transparante berekeningen van WeiBbach’s EROI-ratio’s lijken vooralsnog betrouwbaarder dan EROI-ratio’s op grond van schattingen van Storm en Smith. De nucleaire EROI kan van 75 naar ± 2000 stijgen wanneer het ultimaal veilige generatie-IV kernreactoren betreft, zoals de ‘Molten Salt Reactor’ (MSR) van
Alvin Weinberg en de gepatenteerde Duitse variant, de snelle ‘Dual Fluid (Thorium) Reactor’ (DFR). Molten salt reactoren zijn energetisch veel goedkoper te bouwen, hebben geen Uranium-verrijking nodig, geen opwerking van oude brandstofstaven en geen energetisch dure radioactieve opslag omdat vrijwel alles wordt opgebrand. Deze reactoren kunnen theoretisch een EROI van 2000 bereiken IHuke 20131. Hier is in ieder geval grote winst te halen. Kernenergie heeft de toekomst. Daling EROI van olie en gas. Olie en gas zijn in de westerse wereld de belangrijkste energiebron. Er is nog voor jaren olie en gas aanwezig, maar het kost steeds meer energie om het op te pompen. Door energetisch steeds kostbaarder winning halveerde wereldwijd de EROI van olie en gas van een EROJ ±30 omstreeks 2000 naar een EROI ± 15 omstreeks 2008 IGagnon 20091. In de US is de daling nog indrukwekkender met een van EROI-daling van ±100 omstreeks 1900 naar een EROI ±10 in 2012 (fig 3). Met een EROI van ±10 nadert de oliewereld de economische drempel. Gemeten aan de EROI-waarde werd ‘Peak-oil’ dus feitelijk al in 2000 bereikt. Het is nog niet duidelijk of schaliegas een hogere EROI-ratio heeft. Getallen uit de literatuur hebben een ruime spreiding met een meerderheid rond ±17; het wachten is op betrouwbare berekeningen.
Gobal 011 and Gas EROI Values and Irends (199O2O1O) 60:1 • Global oh and gas (Gagnon et al. 2Ol) Global cii and gas trend.line
—
45:1 —
LLI
in 1900 ±100:1
30:1
15:1
1989
2000
2010
Fig 3. Wereldwijde daling van EROJ-ratios van olie en gas, met in rood de daling in de US.
Energy Cliff Onder een EROI-ratio van arbitrair ±10 kan een moderne economie niet voortbestaan; de ‘Energy Cliff’. Met de daling van EROI-ratio’s van olie en gas wordt dat punt snel bereikt indien men geen gebruik wil maken van steenkool of kernenergie. Zonder steenkool of kernenergie levert de dalende ‘social EROI’ onvoldoende energiesurplus voor de belangrijke extra’s die op dit moment nog onze welzijn en welstand garanderen. Duurzame zon, biomassa en wind kunnen steenkool niet vervangen. Bij dalende EROI zal de gemeenschap moeten afzien
van succesievelijk; kunst, kultuur, gezondheidszorg, educatie, infrastructuur en uiteindelijk ook basale behoeften.
EROI Lrnbert t 1 (2014) Energy Policy, 64: 1 53-16y
Fig 4. Wereldwijde daling van EROI van olie en gas brengt de wereld dichter bij de ‘Energy Cliff’, waaronder de welstand snel daalt. Explosie van broeikasgas wereldwijd
Slechts ±1 miljard van de 7 miljard wereldbewoners leeft in relatieve welvaart. De achtergestelde 6 miljard zal onvermijdelijk nog deze eeuw de welvaart van het Westen willen evenaren, compleet met moderne infrastructuur, industrie en ontwikkeling. De vraag is daarbij niet of de arme landen ons welstandsniveau kunnen bereiken, maar hoeveel méér fossiele energie zij daarvoor gaan gebruiken.
Welstand Spain 1 ’’.’Y •
0.9 0.8 0.7 0.6
z
/ • •
Japan
\ “France Chole Gernsany • .1 Poland South Korea Mexjc Kaldsstan.Russta •.. Saudia Arahia • .•J, China Africa • •Egypt lraq • India Pakistan Congo (Kinshasa)
•
3 0.5
Netherlands
UK
g
C
Australia
Canada
US
•
• • • • • •
Centra! and South Axnerica Deve!oping Asia Industrialized councries Africa Middie East Eastern Europe and former USSR
0.4
Z 0.3
HUMAN DEVEL.OPMFNT INDEX, a measure of basic human weli-being used by the United Nations,
Ethiopia
reaches a plateau at about 4000 kilowart hours of annual electricity use per capita. Sixty nations were
0.2
analyzed, representing 90% of Earth’s population. 0.1
0.00
2000
4000 8000 6000 10000 12 ANNUAL PER CAPITA ELETRJCITY USE (kWh)
1
Energie
Fig 4. Welstand van wereldbei’olking in relatie tot het electriciteirsgebruik. De 6 miljard achtergesrelden streeft naar een welstandniveau vergelijkbaar met Europa. Dat kan alleen door gebruik van steenkool of kernenergie [Pasternak 2000].
Voorspellingen van ondermeer het International Energy Agency (TEA) luiden dat het huidige vermogen van 17 TW, wereldwijd zal stijgen naar ±67 TW in om streeks 2050. Die energie gaat -ook volgens het IEA- voornamelijk geleverd worden door goedkope steenkool. Onze duurzame’ energiebronrien zijn veel te duur en leveren onvoldoende energie. De voorspelling impliceert een explosie van broeikasgasuitstoot. Met ontwikkeling van ‘duurzame’ windenergie wordt de derde wereld niet geholpen. Goedkope, veilige en schone kernenergie lijkt als enige grootschalige energiebron instaat om op termijn de fossiele-energie behoefte te vervangen. Kernenergie is onontkoombaar. Conclusie 1. Marx was fout; niet arbeid, maar energiesurplus is bepalend voor welstand. 2. De EROI-ratio is een praktische maat voor het energiesurplus. 3. EROI van wind en zon zijn te laag om fossiele energie te vervangen. 4. EROI-daling van olie en gas vormt ernstige bedreiging voor onze maatschappij. 5. Kernenergie met hoge EROI-ratio kan fossiele energie vervangen. 6. De derde wereld zorgt voor een onstuitbare broeikasgasexplosie. 7. Investering in windenergie helpt de derde wereld niet. 8. De miljarden van het energie-akkoord dient men niet te verspillen aan nutteloze windmolens, maar aan de ontwikkeling van schone, goedkope en ultimaal veilige generatie-IV kernenergie, mede ten behoeve van de derde wereld. 9. Kernenergie is onontkoombaar. MCP Braat,
Voordracht Probus juni 2014
Referen ties Dones R (2007). Critical note on the estimation by Storm van Leeuwen J.W. and Smith P. of the energy uses and corresponding C02 emissions from the complete nuclear energy chain. Paul Scherrer Institut Benka SG (2002). The Energy Challenge. Physics today, 4: 38-39 Constable J (2014). Thermo-economics: energy, entropy and wealth. Economic Research Council. 44:3-14 Hall CAS et al (2009). What is the Minimum EROI that a Sustainable Society Must Have? Energies, 2: 25-47 Hall CAS et al (2003). 1-lydrocarbons and the evolution of human culture. Nature, 426: 3 18-322. Hall CAS et al. (2014). EROI of different fuels and the implications for society. Energy Policy. 64: 14 1-152. Huke A et al (2013). The Dual Fluid Reactor a new concept for a highly effective fast reactor. -
IAEA Procedings. http://dual-fluid-reaktor.de/iaea-frl 3 -proceeding King CW and Hall CAS (2011). Relating Financial and Energy Return on Investment. Sustainability, 3: 1810-1832. Lambert JG et al (2014). Energy, EROI and quality of life. Energy Policy. 64: 153-167. MacKay DJC (modified 2014). Sustainable energy, without the hot air. http://www.withouthotair.com/ Maslow, A. H. (1943). A theory of human motivation. Psychological Review, 50: 370-396. Pasternak A (2000). Global Energy Futures and Human Development: A Framework for Analysis, Lawrence Livermore National Laboratory rep. no. UCRL-ID-140773. Prieto P and Hall CAS (2013). Spain’s Photovoltaic Revolution. The Energy Return on lnvestment. Sevior M and Flitney A (2005). The Benefits of Nuclear Power. University of Melbourn. http://nuclearinfo.net/Nuclearpower/TheBenefitsOfNuclearPower Soddy F (1926). Wealth, virtual wealth and debt. ISBN- 13: 978-0317532180 Tverberg 0. (2013). Energy Return on Investment is too Low to Maintain Current Economie System. http://ourfiniteworld.com/20l 3/06/24/energy-products-return-on-investment-is-alreadytoo-low/ Wrigley EA (2010). Energy and the English Industrial Revolution. ISBN-13: 978-0521131858
CPB Notitie 114 juni
2013
KBA Structuurvisie 6ooo MW Windenergie op land Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Infrastructuur en Milieu
Centraal Planbureau
c F B [I Otiti e Aan:
Ministeries EZ en I&M
Centraal Planbureau Van Stoikweg 14 Postbus 80510 2508GM Den Haag T (070)3383380 1 www.cpb.oI Contactpersoon Annemiek Verrips, Rob Aalbers en Free Huizinga
Datum: Betreft:
14juni2013 KBA Structuurvisie Windenergie op land
Op verzoek van de ministeries van EZ en I&M heeft het CPB een maatschappelijke kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van de Rijksstructuurvisie 6000 MW Windenergie op land (SVWOL). Het CPB is daarbij ondersteund door het Energie Onderzoek Centrum Nederland (ECN). Aanleiding vormt de bijdrage van Nederland aan de Europese afspraken om per 2020 14% (16% in het Regeerakkoord) hernieuwbare energie te realiseren en de CO -uitstoot te reduceren met 20% ten 2 opzichte van 1990. Deze notitie geeft de resultaten weer van een KBA van het bijplaatsen van 3500 MW windenergie op land tussen 2015 en 2020.
Uitstel project Wind op land maatschappelijk de beste optie De maatschappelijke kosten en baten van het project om 3500 MW aan windenergie op land bij te plaatsten zijn ongeveer met elkaar in evenwicht, afgezien van gevolgen van het mogelijk niet halen van de Europese doelstelling voor hernieuwbare energie en potentieel grote effecten voor het landschap. De onzekerheden zijn echter groot. Daarnaast is dit neutrale saldo de som van een negatief saldo aan het begin en een positief saldo na een aantal jaren. Op basis van de KBA concludeert het CPB dat uitstel van het project met ongeveer 5 jaar maatschappelijk gezien de beste optie is. De reden voor het negatieve saldo in de eerste jaren is de combinatie van de economische crisis waardoor de vraag naar energie laag is en de al bestaande en nog groeiende overcapaciteit. Zo blijft de elektriciteitsvraag door de (voortgaande) economische crises ver achter bij de in het vorige decennium geformuleerde verwachtingen. Het gevolg is dat de vele nieuwe en gereviseerde centrales die de afgelopen jaren reeds in bedrijf zijn of binnenkort in bedrijf zullen worden genomen, grotendeels zonder afnemers zitten. Tegelijkertijd heeft de Amerikaanse schaliegasrevolutie de Europese elektriciteitsprijzen verder onder druk gezet. De wereldmarkt wordt overspoeld door
kolen, omdat de Amerikaanse centrales overschakelen naar aardgas. Dit aanbod van kolen heeft in Europa geleid tot een grotere inzet van kolencentrales. Daarnaast voert vooral Duitsland een ambitieus investeringsprogramma door voor hernieuwbare energie. Door deze combinatie van factoren zijn de elektriciteitsprijzen op dit moment zo laag, dat elke uitbreiding van de productiecapaciteit verliesgevend is. Dat geldt ook voor wind op land. De verwachting is dat de elektriciteitsprijzen substantieel zullen stijgen in de toekomst door afname van de overcapaciteit en stijging van de C0 2 emissiehandelprijzen. Die verwachting is echter met grote onzekerheden omgeven. Wanneer het herstel van de prijzen plaatsvindt en met welk tempo is onzeker. Uitstel heeft daarmee het additionele voordeel dat beter kan worden ingespeeld op de prijsontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt. Hoeveel uitstel? Dat is op voorhand lastig exact te voorspellen, juist vanwege de onzekerheden in de elektriciteitsprijzen. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen de provincies. In Friesland waait het het hardst en zijn de opbrengsten het hoogst. Plaatsing van extra windmolens is in die provincie dan ook het eerst winstgevend zo rond 2020. Windparken in Overijssel, Limburg en Noord-Brabant zijn naar verwachting niet voor 2040 rendabel te exploiteren. Een gefaseerde invoering van het project, afhankelijk van de toekomstige prijsontwikkeling, ligt dan ook voor de hand. Een mogelijk argument tegen uitstel is dat uitvoering van het project conform de planning 1,5%-punt bijdraagt aan het bereiken van de duurzaamheids doelstelling van 14 of 16% in 2020. Uitstel van het project maakt het lastiger om die doelstelling te halen. Uitstel heeft echter geen of nagenoeg geen effect op achterliggende doelen voor het klimaatbeleid, milieu, voorzieningszekerheid en kennisaccumulatie via leereffecten. Behalve potentieel grote effecten voor het landschap zijn de effecten buiten de business case relatief zeer beperkt. Wel is het mogelijk dat het niet halen van de doelstelling hoge boetes tot gevolg heeft. In het geval dat de doelstelling niet gehaald wordt en de boetes erg hoog zouden zijn, zou een analyse moeten worden uitgevoerd naar de goedkoopste manier om die doelstelling alsnog te halen, waarbij naast wind op land ook andere opties worden bekeken. Daarbij moeten dan ook de eveneens mogelijk grote effecten op het landschap die met wind op land gepaard gaan meegenomen worden in de afweging. Voor de staatskas is uitstel gunstig, omdat er dan minder subsidies verstrekt hoeven te worden. De verliezen die de windparkexploitanten in de eerste jaren lijden, worden door de overheid vergoed via SDE+-subsidies. Met uitstel worden deze verliezen kleiner, waardoor het overheidsbeslag daalt. Uiteindelijk zijn, voor een aantal provincies, naar verwachting helemaal geen SDE+-subsidies meer nodig,
2
omdat windenergie op land op termijn bedrijfseconomisch rendabel wordt vanwege de verwachte stijging van de elektriciteitsprijzen.
1
De business case
Het KBA-saldo wordt sterk gedomineerd door de posten in de puur financiële business case. Daarom behandelen we deze posten eerst. Het saldo van financieeleconomische kosten en baten is ongeveer nul, maar heeft wel een grote onzekerheidsmarge. Hoogte van elektriciteitsprijzen cruciaal voor de uitkomsten De uitkomsten zijn erg gevoelig voor de geraamde elektriciteitsprijzen gedurende de levensduur van het project. Er is sprake van een groot risico: een kleine daling van de elektriciteitsprijs maakt de business case van wind op land onrendabel. In het basis pad is gerekend onder de aanname dat de ETS na 2020 blijft voortbestaan en de -prijs langzaam stijgt van 5 euro per ton in 2015 tot 38 euro per ton in 2030 en 2 C0 later. Elektriciteitsprijzen’ stijgen van 6,3 ct/kWh in 2015 naar uiteindelijk 9,8 ct/kWh in 2 040.2 In gevoeligheidsanalyses is gerekend met een prijspad waarin de emissiehandelprijs van C0 2 gedurende de hele periode blijft steken op S euro/ton en met een prijspad waar de C0 -prijzert vanaf 2030 stijgen tot 52 euro/ton. De business 2 case verslechtert in het eerste geval met 0,6 mld euro netto contante waarde (NCW) en verbetert in het tweede geval met 0,5 mld euro NCW. Opbrengsten windenergie substantieel omlaag door profieleffect
Een kWh windenergie is gemiddeld genomen beduidend minder waard dan de elektriciteitsprijzen uit de Referentieraming, 3 omdat een windmolen relatief veel elektriciteit produceert op momenten dat de prijs van elektriciteit laag is. Een windmolen produceert alleen elektriciteit als het waait. Als het waait is het totale aanbod aan elektriciteit groter en dus de prijs van elektriciteit lager dan wanneer het niet waait. Dit effect wordt het profieleffect genoemd. Hoe hoger het percentage windenergie (onshore en offshore) in de West-Europese elektriciteitsmarkt, hoe 4 Het profieleffect neemt gedurende de projectperiode sterk toe, groter dit effect. vanwege de voorziene groei van de windcapaciteit (vooral in het buitenland). In 2015 bedraagt de gemiddelde prijs van een kWh windenergie 83% van de , in 2040 is di3 59%. 3 elektriciteitsprijs
Met de elektriciteitsprijzen wordt in deze notitie consequent de prijs voor basislast bedoeld, dat is de gemiddelde prijs van een levering van 1 kWh gedurende het hele jaar. 2 Update Referentieraming ECN april 2013. Alle prijzen zijn reëel, prijspeil 2013. Basislastprijs, zie voetnoot 1. In de analyse zijn de ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt in Nederland, België. Duitsland en Frankrijk betrokken,
3
In de KBA is rekening gehouden met het profieleffect. In gevoeligheidsanalyses is een analyse gemaakt van de omvang van dit effect als het buitenland minder investeert in wind (lagere windpenetratie). De business case voor wind op land verbetert dan met 0,4 mld euro. Dit profieleffect bij windenergie geldt ook voor windenergie op zee. Een verdere toename van windenergie op zee vergroot het profieleffect. Een substantiële toename van zonne-energie zou het profieleffect juist enigszins kunnen temperen, omdat als het hard waait, de zon vaak minder schijnt en de toename van het aanbod van wind dus deels gecompenseerd wordt door de afname van het aanbod door zon. De business case voor wind op land verbetert dan met 0,2 mid euro. Een indicatie van het optimale investeringsmoment en van de waarde van uitstel per provincie
Zoals hierboven vermeld is het KBA-saldo de som van een negatief saldo aan het begin en een positief saldo na enkele jaren. Dit betekent dat uitstel (een latere startdatum) een hoger rendement oplevert. De intuïtie hiervoor kan het beste worden weergegeven via onderstaande twee grafieken voor een gestileerde voorbeeldsituatie. Figuur 1.1
Netto baten op jaarbasis
mln euro
2015
2025
2030
2035
2040
-2
—Netto baten
4
Figuur 1.2 12
NCW als functie van de startdatum
mln eUrO
10
S
6
4
2
2015
2020
2025
2030
2035
2040
—NCW
In figuur 1.1 zijn de netto baten [baten minus kosten) van het project per jaar weergegeven vanaf 2015. In de eerste jaren zijn de netto baten negatief, maar ze stijgen in de tijd door de stijgende elektriciteitsprijzen en vanaf 2020 zijn ze positief. In dit voorbeeld is de elektriciteitsmarkt vanaf 2025 in evenwicht en daarom zijn de netto baten vanaf dat jaar constant (in reële termen, dus gecorrigeerd voor inflatie). Figuur 1.2 geeft de NCW van het project weer afhankelijk van de startdatum. 5 Als het project start in 2015, is de NCW van het project gelijk aan de verdisconteerde som van de netto baten vanaf 2015. De NCW bevat dus zowel alle verliezen in de beginjaren als de winstjarerl vanaf 2020. In dit voorbeeld wegen de winsten in de later jaren zwaarder dan de verliezen in de beginjaren, zodat de NCW voor 2015 positief is. Dit is weergegeven via de positieve waarde van de NCW in 2015 in figuur 1.2. Als het project in 2016 begint, dus met een jaar uitstel, is de NCW gelijk aan de verdisconteerde waarde van de netto baten vanaf 2016. Het verschil met de situatie waarin het project in 2015 start, is dat de negatieve netto bate in 2015 niet meer meetelt. Daarom is de NCW als het project in 2016 start hoger dan bij de start in 2015. De NCW-curve is bij 2016 dus hoger dan bij 2015. Als het project nog een jaar wordt uitgesteld en in 2017 begint, telt ook het jaar 2016 niet mee in de berekening van de NCW van het project. Omdat in 2016 nog steeds verlies wordt geleden, is de NCW bij start in 2017 nog hoger dan hij start in 2016. De NCW-Iijn stijgt daarom nog verder. Dit gaat zo door tot en met 2020. Als het project start in 2020 worden alle verliesjaren daarvoor overgeslagen en is de NCW van het project gestegen tot de waarde in figuur 1.2 bij 2020.
Bij alle netto contante waardeberekeningen zijn baten kosten verdisconteerd naar het jaar 2013 en wordt uitgegaan van een gelijke horizon van 20 jaar, de economische levensduur van een windmolen.
S
Omdat 2020 het breakeven jaar is met netto baten van nul, maakt het niet uit of het project in 2020 of in 2021 begint. In beide gevallen is de NCW de verdisconteerde waarde van de winsten vanaf 2021. De NCW voor start in 2020 en start in 2021 is dus even hoog. Verder uitstel heeft geen zin en leidt tot een lagere NCW van het project. Er worden nu immers jaren overgeslagen met positieve netto baten. De NCW daalt dan ook vanaf 2021. Hoe langer het project verder wordt uitgesteld, hoe meer winstgevende jaren worden overgeslagen. Uiteindelijk daalt de NCW van het project tot vrijwel nul, omdat de winstgevende jaren die nog wel worden meegenomen zo ver in de toekomst liggen, dat de contante waarde van die netto baten ongeveer nul is. De optimale startdatum is de datum waarop de NCW van het project het hoogst is, dus waar de lijn in figuur 1.2 het hoogst is. De optimale startdatum is dus 2020 of 2021. Om de intuïtie zo duidelijk mogelijk te maken, is in dit voorbeeld bewust gekozen voor een situatie waarin de NCW al positief is als het project start in 2015, dus zonder uitstel. Dus ook als het project onmiddellijk start, levert het project een positieve bijdrage aan de welvaart. Toch is uitstel beter. Bij uitstel levert het project namelijk een nog hogere bijdrage aan de welvaart op. Merk tevens op dat we voor de bepaling van de optimale startdatum alleen figuur 1.2 nodig hebben. De optimale startdatum is de datum waarop de NCW van het project het hoogst is, dus de datum waarin de lijn in figuur 1.2 het hoogst is. Voor de staatskas is uitstel gunstig, omdat er dan minder subsidies verstrekt hoeven te worden. De verliezen die de windparkexploitanten in de eerste jaren lijden, worden door de overheid vergoed via SDE+-subsidies. Met uitstel worden deze verliezen kleiner, waardoor het overheidsbeslag daalt. Uiteindelijk zijn, voor een aantal provincies, naar verwachting helemaal geen SDE+-subsidies meer nodig, omdat windenergie op land op termijn bedrijfseconomisch rendabel wordt vanwege de verwachte stijging van de elektriciteitsprijzen. Wel rijst de vraag waarom de overheid überhaupt subsidie zou verlenen als de business case positief is. Hier komen we later op terug. Verschillen per provincie
De KBA voor een windmolenpark op een bepaalde locatie hangt af van hoe hard het gemiddeld waait op die plek, en dat verschilt per provincie. Om het effect daarvan te illustreren, hebben we de NCW berekend van het plaatsen van 100 MW extra capaciteit in verschillende provincies. Om de berekeningen binnen de perken te houden hebben we bij de berekening van die NCW alleen de posten van de business case meegenomen. De NCW geeft dus 6
alleen het bedrijfseconomische resultaat weer. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met eventuele baten van luchtkwaliteit en voorzieningzekerheid. Evenmin is rekening gehouden met de kostendaling van onroerend goed en de aantasting van natuur en landschap. Als we deze zaken wel zouden meenemen, zou dit echter geen significant ander beeld opleveren, afgezien van gevolgen van het mogelijk niet halen van bovengenoemde Europese afspraken en potentieel grote effecten voor het landschap. Conform bovenstaande intuïtie hangt de NCW van de extra capaciteit af van het jaar waarin het geplaatst wordt. We hebben de NCW per provincie berekend voor plaatsing in elk van de jaren 2015-2040. Dit levert voor elk van de provincies een grafiek op zoals in figuur 1.2. Het totaalbeeld is weergeven in figuur 1.3. De figuur bevat 12 lijnen, een voor elk van de provincies. Elke lijn geeft de NCW (van de business case) van plaatsing van 100 MW in de betreffende provincie in het aangegeven jaar. De berekeningen zijn gebaseerd op de windsnelheden in de gebieden die zijn aangewezen in de SVWOL aangevuld met additionele locaties die nodig zijn om de totale 6000 MW capaciteit te kunnen bereiken. Deze additionele locaties zijn door het ECN bepaald op basis van het Interprovinciaal Overleg uit 2012. Daarbinnen heeft ECN de meest geschikte locaties gekozen. Voor provincies waar geen specifieke gebieden in de SVWOL zijn aangegeven, is gerekend met de gemiddelde windsnelheid in die provincie. De bovenste lijn heeft betrekking op Friesland. De lijn begint in 2015 en geeft aan dat plaatsing van die 100 MW in 2015 een positief saldo heeft van ongeveer 8 mln euro. De lijn stijgt eerst, wat aangeeft dat plaatsing in een later jaar tot een hogere NCW leidt. De contante waarde is het hoogst rond 2019, daarna daalt deze weer. De grafiek geeft dus aan dat de contante waarde het hoogst is als de 100 MW rond 2019 geplaatst wordt.
7
Figuur 1.3 15
NCW business case 100 MW windenergie op land in de startjaren 201 5-2040 in verschillende provincies
mln euro
1:
0
FR FL, NH
--
ZH
__—---__
•E,..
-
DR,UT,GE,ZE
2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
De NCW van de business case van windparken in Friesland is veruit het gunstigst, gevolgd door de provincies Flevoland en Noord-Holland. Deze provincies hebben, hij gemaakte veronderstellingen, een positieve NCW bij plaatsing in elk van de jaren in de periode 20 15-2040. De verschillen tussen provincies zijn relatief groot. Zo kennen windparken in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Overijssel, bij de gemaakte veronderstellingen in de KBA, een negatieve NCW, ongeacht het jaar van plaatsing. De omvang van de NCW van de business case is verder afhankelijk van het moment van plaatsing en neemt grosso modo af in de tijd.6 Voor Friesland, Flevoland en Noord-Holland is de NCW positief ongeacht de startdatum van het project, dus ook bij investering conform planning in 2015. Zoals hierboven beargumenteerd wil dit echter niet zeggen dat het verstandig is om al in 2015 te investeren in windparken in deze provincies. Het meest gunstige startjaar is immers het punt van de curve waar het bedrijfseconomische rendement het hoogst is, dus rond 2019-2020. Voor alle provincies stijgt de NCW van de bedrijfseconomische opbrengsten in de beginjaren. Dit betekent dat uitstel (een latere startdatum) voor alle provincies een hogere NCW van de business case oplevert. Voor de meest windrijke provincies is dat rond het jaar 2020, maar de grafiek geeft aan het optimale startjaar wel verschilt per provincie. De provincies met de hoogste curve hebben ook de eerste optimale startdatum. De intuïtie hiervoor is dat in provincies waar het minder hard waait, het langer duurt voordat het project rendabel is. Het ligt dan ook voor de hand om het 6
De afname in de tijd waarbij de resultaten voor bijna alle provincies naar ongeveer dezelfde waarde tenderen, is het gevolg van de discontering over de tijd met 5,5%. Een park met een gunstig rendement dat pas in 2040 gebouwd zal worden, heeft verdisconteerd naar vandaag een relatief beperkte waarde. 8
project gefaseerd in te voeren, te beginnen met de locaties waar het het hardst waait (zoals Friesland) en daarna verder met andere locaties afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen. Deze curves zijn slechts illustratief voor de KBA en zijn niet bedoeld en geschikt om het exacte optimale investeringsjaar uit af te lezen. Het ‘optimum’ zal met name afhangen van het uiteindelijke verloop van de elektriciteitsprijzen en daarover bestaan inherent onzekerheden. Daarom is ook in de gevoeligheidsanalyses van de KBA met alternatieve prijspaden gerekend. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de tijd die nodig is om de windmolens te plaatsen en aan te sluiten. Het verloop van de curves ondersteunt wel de conclusie dat uitstel en gefaseerde uitvoering van het project vanuit het oogpunt van kosten en baten maatschappelijk de beste optie is. De figuur laat tevens zien dat het project (bedrijfseconomisch) rendabeler wordt als de locaties voor de windmolenparken (deels) verschuiven naar de provincies waar het meer waait. Als dat onmogelijk is, bijvoorbeeld vanwege ruimtelijke inpassingproblemen, zou het zinvol zijn om de geplande bouw van windmolenparken te schrappen in provincies waar wind op land waarschijnlijk nooit rendabel wordt. SDE+-subsidies en een positieve business case?
Als er voor bepaalde locaties inderdaad sprake is van een positieve business case rijst de vraag waarom er voor die locaties nog SDE+-subsidies nodig zijn. Waarom staan bedrijven op dit moment niet in de rij om in Friesland ook zonder subsidie een windpark te willen exploiteren? Een mogelijk antwoord is dat onze analyse van de business case te optimistisch is. Dat zou kunnen. We wijzen zelf al op veel onzekerheden over de prijs van elektriciteit: aan de vraagkant onder andere het (tempo van het) herstel van de economische groei, aan de aanbodkant het tempo van de afname van de overcapaciteit en andere factoren zoals het effect van schaliegas. Mogelijk is onze inschatting van het rendement van wind gewoon te hoog. Dat zou betekenen dat in figuur 1.1 de curve omlaag gaat zodat het breakeven punt naar rechts verschuift, In figuur 2.1 leidt dat tot een later optimaal moment van investeren (de curve verschuift naar beneden en naar rechts). Dus naarmate de markt terecht aangeeft dat wind minder rendabel is dan in onze KBA naar voren komt, wordt het argument voor uitstel sterker. Een mogelijk ander antwoord is dat de bedrijven een hogere risicoaversie hebben dan de overheid en dat de business case vanuit het oogpunt van bedrijven dus negatiever is dan hier berekend. Een gevolg hiervan kan zijn dat de bedrijven maximale terugverdientijden hanteren die korter zijn dan de levensduur van windmolens. Ten slotte kunnen bedrijven in de huidige economische crisis extra
9
voorzichtig zijn en/of kan de kredietverlening in deze tijd moeizamer verlopen dan normaal. Hoe dan ook, deze bedrijfsmatige redenen voor niet investeren zijn echter op zich geen reden voor een SDE+-subsidie. De al dan niet maatschappelijk optimale voorzichtigheid geldt immers voor veel private investeringen. De staalindustrie bijvoorbeeld kampt ook met overcapaciteit, lage prijzen en onzekere vooruitzichten. De SDE÷-regeling is niet in het leven geroepen om in deze zakelijke afwegingen te interveniëren. De legitimiteit voor de SDE+-subsidies moet dus elders gezocht worden. Daar komen we in de volgende paragraaf op terug.
2
Overige elementen in de KBA
De kosten en baten buiten de business case zijn relatief beperkt, met uitzondering van het mogelijk niet halen van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 en de effecten voor het landschap. In deze paragraaf worden deze kosten en baten besproken. Uitstel betekent 1,5%-punt minder hernieuwbare energie in 2020
De 6000 MW wind op land levert in 2020 ca. 16,8 TWh elektriciteit op jaarbasis, ca. 13% van de verwachte elektriciteitsconsumptie in 2020 (en 2,5% van het totale energetisch eindverbruik). In het Regeerakkoord is de ambitie voor hernieuwbare energie in 2020 opgeschroefd van 14% van het energetisch eindgebruik uit de EU richtlijn voor Hernieuwbare Energie uit 2009 naar 16%. Het verschil tussen project en referentiealternatief van 3500 MW windenergie op land draagt 1,5%-punt bij aan het bereiken van die duurzaamheidsdoelstelling. Zonder dit project wordt het lastiger om de doelstellingen voor hernieuwbare energie in 2020 te halen. Uitstel heeft geen effect op achterliggende doelen maar leidt mogelijk wel tot boetes
De duurzaamheidsdoelstelling is geen doel op zich maar een middel om een bijdrage te leveren aan de reductie van C0 , het vergroten van de voorzieningszekerheid door 2 de afhankelijkheid van conventionele bronnen te verkleinen en om kennis-spillovers ten aanzien van leereffecten te bewerkstelligen. Hoewel door uitstel het aandeel hernieuwbare energie daalt, is er echter nauwelijks effect op deze achterliggende doelen. De totale uitstoot van COz wordt niet beïnvloed door het project, tenzij in het onwaarschijnlijke geval het ETS na 2020 ophoudt te bestaan (zie hierna). De baten voor de voorzieningszekerheid zijn onzeker en treden sowieso niet voor 2020 op, omdat op dit moment sprake is van overcapaciteit. De leereffecten van wind op land zijn zeer beperkt. Andere externe effecten zijn erg bescheiden. De effecten voor C0 , 2 de voorzieningszekerheid en externe effecten worden hieronder nader toegelicht. 10
Wel is het mogelijk dat het niet halen van de doelstelling hoge boetes tot gevolg heeft. In het geval dat de doelstelling niet gehaald wordt en de boetes erg hoog zouden zijn, zou een analyse moeten worden uitgevoerd naar de goedkoopste manier om die doelstelling alsnog te halen, waarbij naast wind op land ook andere opties worden bekeken. Windenergie levert geen 2 C0 reductie in een wereld met emissiehandel
Het effect van een windpark in Nederland op de C02-uitstoot in de EU moet worden bekeken in de context van het emissiehandelsysteem [ETS), waar de C0 -uitstoot 2 wordt bepaald door het afgesproken plafond. Binnen deze context heeft een windpark in Nederland geen invloed op de totale uitstoot van C0 2 in de EU. De vermeden uitstoot in het projectalternatief ten opzichte van het nulalternatief impliceert alleen maar dat er minder emissierechten hoeven te worden aangeschaft door de elektriciteitsproducenten, waardoor de vraag naar en dus de prijs van emissierechten daalt. Dit leidt vervolgens tot extra vraag naar emissierechten bij andere bedrijven in de EU, zodat de totale C0 -uitstoot in de EU niet verandert. 2 Het project draagt binnen het ETS dus niet bij aan een reductie van de C0 -uitstoot. 2 De totale emissies blijven gelijk aan het vastgestelde plafond. In de KBA zijn de baten voor C0 -reductie dan ook nihil. 2 Maatschappelijke rentabiliteit windenergie neemt toe in wereld zonder emissiehandel
In een wereld zonder emissiehandel zal uitvoering van het project wél effecten hebben op de uitstoot van C0 . Tot 2020 zal het ETS in ieder geval blijven 2 voortbestaan. De kans dat het ETS na 2020 wordt verlaten, lijkt zeer gering. De reductie van C0 2 die in dat geval plaatsvindt, is gewaardeerd tegen schadekosten van 20 tot 50 euro/ton, met een jaarlijkse stijging van 1,1%, op basis van de literatuur. De baten van de reductie van C0 2 zijn weergegeven in een gevoeligheidsanalyse en bedragen ca. 0,2-1,5 mid euro NCW. Baten vermeden emissies luchtkwaliteit beperkt Stikstofoxiden (NOg), zwaveloxiden (SO) en fijnstof (pmlO) hebben negatieve effecten voor milieu en gezondheid. Bij de elektriciteitsproductie door windturbines komen deze stoffen niet vrij, terwijl dit hij conventionele bronnen (gas en kolen) wel het geval is. Hoeveel emissies uiteindelijk worden vermeden, hangt af van het gevoerde klimaatbeleid, het luchtkwaliteitsbeleid en de ontwikkelingen binnen de elektriciteitsmarkt. De NCW van de waardering van deze vermeden emissies bedragen tezamen 0-ca. 0,25 mid euro [maximaal ca. 4% van de elektriciteitsbaten). Baten voor de voorzieningszekerheid onzeker
De introductie van windenergie leidt tot een diversificatie van energiebronnen voor de Nederlandse energievoorziening, en tot geringere afhankelijkheid van gas en, meer in het algemeen, van fossiele brandstoffen. Deze diversificatie zou mogelijk tot uitdrukking kunnen worden gebracht door een afslag van de disconteringsvoet, 11
hetgeen het KBA-saldo zou verhogen. De baten zijn weergegeven in een gevoeligheidsanalyse, omdat de wetenschappelijke discussie over de validiteit van deze redenering nog geen eenduidige conclusie heeft opgeleverd. De baten stijgen in dat geval met ca. 0,4 mid euro (ca. 7% van de verwachte elektriciteits opbrengsten). Effecten voor landschap en natuur zijn in potentie groot
De gevolgen voor het landschap en natuur zijn locatiegebonden. Vanwege de hoogte van de windmolens van 100 meter zijn de gevolgen voor het landschap wijd reikend. Voor de natuur zijn gevolgen voor vogels en met name vleermuizen te verwachten. Een deel van de zoekgebieden voor grootschalige windenergie maakt deel uit van Natura 2000-gebieden of de ecologische hoofdstructuur (EHS). Ook ligt een deel in aangewezen ‘stiltegebieden’. Een monetarisering van de effecten voor landschap en natuur is niet goed mogelijk. De KBA verwijst voor de effecten naar de P1anMER. De P1anMER geeft een indicatie dat de effecten voor landschap en natuur in potentie groot zijn. De effecten voor recreatie zijn waarschijnlijk gering. Effecten voor de werkgelegenheid nihil
Het project creëert zeker banen. Voor het effect op de welvaart is het echter van belang of die banen additioneel zijn. Als bijvoorbeeld de mensen die in dit project gaan werken anders elders een baan zouden hebben, is er geen sprake van additionele werkgelegenheid en dus ook niet van een positief welvaartseffect. Voor de langere termijn geldt dat de werkgelegenheid in Nederland bepaald wordt door het arbeidsaanbod en institutionele factoren. Dit project heeft daar geen effect op en daarom ook niet op de totale werkgelegenheid. Dus op de langere termijn (zodra de economische crisis weer voorbij is) is er geen netto welvaartseffect via extra werkgelegenheid. Op de korte termijn zou er in principe vanwege de mogelijk nog hoge werkloosheid, vanaf 2015 wel een positief effect kunnen zijn als het project ertoe zou bijdragen dat het economische herstel wat sneller verloopt. Echter, vanwege de SDE+-constructie is dit zeer onwaarschijnlijk. Het totale subsidiebedrag van de SDE+-regeling is namelijk vast. Dus als dit project doorgaat, gaat een ander innovatieproject niet door en omgekeerd. Zelfs al zou de SDE+-regeling als geheel bijdragen aan een versnelling van het economische herstel, geldt dat niet voor dit afzonderlijke project. De welvaartsbaten van de werkgelegenheid verbonden aan dit project zijn dus nihil. Effecten van waardedaling van onroerend goed zijn beperkt De kosten van mogelijke waardedalingen van onroerend goed in de nabijheid van windparken zijn relatief beperkt met ca. 60 mln euro NCW, ca. 1,5% van de investeringskosten. Binnen een straal van 1,1 km van een windmolen is vanuit de literatuur een gemiddelde daling van onroerendgoedprijzen van 4-5% denkbaar, wat overeenkomt met ca. 9000 euro per woning. Waardedalingen buiten deze straal zijn voor de KBA verwaarloosbaar. Omdat de nieuw te bouwen windmolens van 100 meter beduidend hoger zijn dan bestaande windmolens, zijn de berekende effecten 12
verhoogd met 50%. In 1/3 van de zoekgebieden in de SVWOL is de nabijheid van woonbebouwing een aandachtspunt. De legitimiteit van SDE+-subsidies Zoals in de vorige paragraaf beschreven, moet de legitimiteit voor een SDE+-subsidie voor dit project buiten de posten van de business case gezocht worden. In deze paragraaf is gebleken dat er twee mogelijk grote verschillen zijn tussen de private en de maatschappelijke afweging. Ten eerste de mogelijke EU-boetes voor het niet halen van de 14% doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020. Zulke boetes worden opgelegd aan de Staat en private bedrijven houden hier dus geen rekening mee. Daar staat tegenover dat er mogelijk grote negatieve effecten op het landschap zijn, waar bedrijven eveneens geen rekening mee houden. Het eerste effect pleit voor subsidies, het tweede ertegen.
Daarnaast geldt dat ook als het effect van de EU-boetes domineert er zoals gezegd eigenlijk een analyse moeten worden uitgevoerd naar de goedkoopste manier om die doelstelling alsnog te halen, waarbij naast wind op land ook andere opties worden bekeken. Al met al is de noodzaak voor de subsidies voor dit project dus onduidelijk.
13
3
Overzicht van de KBA uitkomsten
De volgende tabellen geven de KBA-resultaten weer in het basispad en de effecten op het saldo van een aantal gevoeligheidsanalyses. Tabel 3.1
Overzicht kosten en baten projectalternatief ten opzichte van nulalternatief (NCW in mld euro)
Kosten
Baten
Investeringskosten Onderhouds- en pachtkosten Additionele netwerkkosten Kosten reservecapaciteit Totale financieel-economische kosten
3,7 2 0,03 0,03 5,8
Elektriciteitsopbrengsten zonder rekening met profieleffect Afslag i.v.m. profieleffect Netto elektriciteitsopbrengsten
8,3 -2,5 5,8
Totaal financieel-economische opbrengsten
5,8
Saldo financieel-economische kosten en baten Kosten natuur en landschap Kosten prijsdaling onroerend goed
0
pm
Werkgelegenheid
0,06 Reductie Reductie Reductie Reductie
Totale kosten Saldo kosten en baten
Tabel 3.2
0
5,8÷pm
C0 2 emissies NO -emissies SO -emissies pmlO-emissies
0 0-0,16 0-0,04 0-0,04
Totale baten
5,87-6 -0,1-pm tot +0,2-prn
Effect van gevoeligheidsanalyses op KBA-saldo (NCW in mld euro) NCW (mld euro) Wijziging KBA-saldo
Fin-ec saldo
Saldo KBA
Lager prijspad
-0,6
-0,6
-0,7 tot -0,4-pm
Hoger prijspad
+0,5
+0,5
+0,3 tot +0,6-pm
Lagere windpenetratie
+0,4
+0,4
+0,2 tot +0,5-pm
Daling profieleffect door zonne-energie
+0,2
+0,2
+0,1 tot +0,4-pm
10% lagere opbrengsten Baten vermeden C0 2 Baten voorzieningszekerheid Hogere leereffecten
-0,6
-0,6
-0,7 tot -0,4-pm
+0,2 tot +1,5
-0,7
+0,1 tot +1,7-pm
+0,4
0
+0,3 tot +0,6-pm
0
0
-0,1 tot +0,2-pm
Saldo KBA
De NCW van de financieel-economische kosten en baten zijn met elkaar in evenwicht. Het saldo van maatschappelijke baten en kosten bedraagt ca. -0,1 tot +0,2 mld euro NCW minus een pm-post voor de kosten voor natuur en landschap. Deze kosten voor
14
natuur en landschap hebben we niet in euro’s kunnen uitdrukken maar zijn potentieel wel hoog. Financieel-economische kosten
De kosten zijn opgebouwd uit ca. 3,7 mld euro aan investeringskosten, 2 mld euro aan onderhouds- en pachtkosten en relatief bescheiden bedragen voor additionele netwerkkosten op plaatsen waar aansluitpunten ver van de windparken zijn verwijderd en kosten voor reservecapaciteit. De kosten van de reservecapaciteit is een geringe post voor onverwachte uitval van windparken door defecten. De kosten voor reservecapaciteit, omdat het niet altijd waait, zijn besloten in het zogenaamde profieleffect, een reductie op de baten van elektriciteitsopbrengsten. Bij de investerings- en onderhoudskosten is rekening gehouden met leereffecten, waardoor investerings- en onderhoudskosten van windparken in beperkte mate goedkoper worden in de toekomst. Financieel economische baten
De NCW van de elektriciteitsopbrengsten die hier tegenover staan, bedragen ca. 5,7 mld euro. Een kWh windenergie is gemiddeld genomen beduidend minder waard dan de elektriciteitsprijs 7 uit de Referentieraming van ECN, omdat een windmolen relatief veel elektriciteit produceert op momenten dat de prijs van elektriciteit laag is. Dit is het profieleffect. De relatieve omvang van dit profieleffect neemt toe naarmate de windpenetratie toeneemt. In deze KBA brengt dit effect een afslag op de elektriciteitsopbrengsten zonder profieleffect van ca. 30% teweeg. Maatschappelijke effecten buiten de business case
Naast de financieel-economische kosten en baten kan een aantal maatschappelijke effecten worden onderscheiden. De kosten van mogelijke waardedalingen van onroerend goed in de nabijheid van windparken is relatief beperkt met ca. 60 mln euro NCW. De kosten voor natuur en landschap zijn sterk locatieafhankelijk en zijn in potentie groot. Deze post staat op pm, omdat het niet goed mogelijk is om deze kosten te waarderen. De baten van werkgelegenheid zijn nihil. Bij het voortbestaan van het ETS blijven de totale emissies aan C0 2 gelijk aan het vastgestelde plafond. In de KBA zijn de baten voor C0 -reductie dan ook nihil. De geraamde baten van de reductie van 2 de emissies van stikstofoxiden, zwaveloxiden en fijn stof (NO, SO en pmlO) bedragen tezamen 0-0,25 mid euro NCW.
Basislastprijs. 15
Gevoeligheidsanalyses Er is een aantal gevoeligheidsanalyses uitgevoerd, waarvan de effecten op het RBA saldo in tabel 2.2 zijn weergegeven. Het gaat om de volgende analyses:
•
•
•
•
•
•
•
•
8
Lager prijspad: De C0 -emissiehandelprijzen blijven tot 2040 op het niveau 2 van 5 euro/ton. De elektriciteitsprijs 8 stijgt van 6,3 ct/kWh in 2015 naar 7,1 ct/kWh in 2020 en uiteindelijk 8,3 ct/kWh in 2040. Hoger prijspad: De C0 -emissiehandelprijzen stijgen naar 52 euro/ton vanaf 2 2030. De elektriciteitsprijs 9 stijgt van 6,3 ct/kWh in 2015 naar 8,4 ct/kWh in 2020 en uiteindelijk 10,4 ct/kWh in 2040. Lagere windpenetratie: Indien de groei van windparken in het buitenland twee maal zo traag zou gaan dan geraamd in het basispad, daalt de invloed van het profieleffect. De elektriciteitsopbrengsten nemen dan toe. Daling profieleffect door zonne-energie: Bij een substantieel aandeel aan zonne-energie in de elektriciteitsopwekking in plaats van conventionele opwekking, neemt het profieleffect van windenergie met maximaal 10% af. De elektriciteitsopbrengsten nemen dan toe. 10% lagere opbrengsten: In de berekeningen is geen rekening gehouden met bijvoorbeeld hoogtebeperkingen en andere mogelijke beperkingen. De elektriciteitsproductie zou hierdoor ca. 10% lager uit kunnen vallen dan geraamd in het basispad. De bedrijfseconomische opbrengsten nemen dan navenant af. Baten vermeden COz: De kans dat het ETS na 2020 wordt verlaten, lijkt zeer gering. In het geval het ETS ophoudt te bestaan, treden wel effecten op voor de uitstoot van C0 . Deze hangen af van de schadekosten van C0 2 2 waarmee wordt gerekend. Baten voorzieningszekerheid: De introductie van windenergie leidt tot een diversificatie van energiebronnen voor de Nederlandse energievoorziening. Deze diversificatie zou mogelijk tot uitdrukking kunnen worden gebracht door een afslag van de disconteringsvoet. Hogere leereffecten: In de gevoeligheidsanalyse is ervan uitgegaan dat de leereffecten twee maal zo snel gaan als in de KBA is aangenomen.
Basislastprijs. Beide prijspaden zijn afkomstig uit een update van de Referentieraming van ECN van april 2013. 16
Dit is een uitgave van: Centraal Planbureau Van Stoikweg 14 Postbus 80510 1 2508 GM Den Haag T (070) 3383 380 infocpb.nl www.cpb.nl Juni
2013