PROFIELWERKSTUK
Garnalen zonder luchtje Een onderzoek naar de verduurzaming van de garnalenvisserij Ruben Hoekstra 30-1-2013
Willem Lodewijk Gymnasium
Inhoudsopgave Woord vooraf .......................................................................................................................................... 3 Achtergrond & inleiding .......................................................................................................................... 4 1.
Wat houdt het begrip ‘duurzame visserij’ in? ................................................................................. 6 1.1.
1.1.1.
Brundtlanddefinitie ......................................................................................................... 6
1.1.2.
Triple P Theorie ............................................................................................................... 7
1.1.3
Componententheorie ...................................................................................................... 8
1.1.4
Trapsgewijs venndiagram ................................................................................................ 9
1.2.
2.
3.
Wat verstaat men onder ‘duurzaamheid’? ............................................................................. 6
Hoe zit dat dan in de visserij? ................................................................................................ 10
1.2.1.
Brundtlanddefinitie ....................................................................................................... 10
1.2.2.
Triple P theorie .............................................................................................................. 10
1.2.3.
De venndiagrammen ..................................................................................................... 11
Welke partijen zijn bij dit probleem betrokken?........................................................................... 13 2.1.
Rol en visie van de actoren.................................................................................................... 14
2.2.
Hoeveelheid invloed van de actoren ..................................................................................... 17
2.3.
Actorenanalyse ...................................................................................................................... 18
Wat zijn de meest gebruikte vismethodes en hoe groot is de ecologische impact? .................... 21 3.1
Actief vistuig .......................................................................................................................... 22
3.1.1.
Boomkorren................................................................................................................... 22
3.1.2.
Sleepnetten ................................................................................................................... 24
3.2.
Mobiel (semi-passief) vistuig ................................................................................................. 26
3.2.1. 3.3.
Passief vistuig ........................................................................................................................ 27
3.3.1. 4.
Zegens............................................................................................................................ 26
Kieuwnetten .................................................................................................................. 27
Hoe duurzaam zijn ‘duurzame’ methodes in de praktijk? ............................................................ 29 4.1.
Inleiding ................................................................................................................................. 29
4.2.
Achtergrond en theorie ......................................................................................................... 29
4.2.1.
Het zeefnet (zeeflap) ..................................................................................................... 29
4.2.2.
De brievenbus................................................................................................................ 30
4.2.3.
Hypothese...................................................................................................................... 30
4.2.4.
De Mann-Whitneytoets ................................................................................................. 31
4.2.5.
Het sorteerproces .......................................................................................................... 33
4.3.
Methode ................................................................................................................................ 33 Pagina 1 van 65
4.3.1.
De meetprocedure ........................................................................................................ 33
4.3.2.
Verwerking van de gegevens ......................................................................................... 35
4.4.
Waarnemingen en resultaten ............................................................................................... 36
4.4.1.
Algemene vangstinformatie .......................................................................................... 36
4.4.2.
Samenstelling totale vangst .......................................................................................... 38
4.4.3.
Hoeveelheid commerciële garnalen .............................................................................. 39
4.4.4
Samenstelling bijvangst ................................................................................................. 40
4.4.5
Aantallen bijvangst ........................................................................................................ 44
4.5.
Conclusie & Discussie ............................................................................................................ 49
Conclusie ............................................................................................................................................... 53 Nawoord ................................................................................................................................................ 55 Bibliografie ............................................................................................................................................ 56 Bijlagen .................................................................................................................................................. 58 Appendix A: de bouw van een brievenbus ........................................................................................ 58 Appendix B: het sorteerproces aan boord van de ZK 18 (foto’s) ...................................................... 59 Appendix C: aantallensamenstelling van de bijvangst van alle trekken ........................................... 60 Appendix C (vervolg) ......................................................................................................................... 61 Appendix D: volumesamenstelling van de bijvangst van alle trekken .............................................. 62 Appendix D (vervolg) ......................................................................................................................... 63 Appendix E: samenstelling bijvangst (ZK 18) van alle trekken (kg/hr.) ............................................. 64 Appendix F: berekening van de Mann-Whitneytoets bij de gegevens van IMARES ......................... 65
Pagina 2 van 65
Woord vooraf Voor u ligt een profielwerkstuk over duurzame garnalenvisserij. ‘Waarom een duurzame garnalenvisserij?’ zult u zich waarschijnlijk afvragen. Om antwoord te kunnen geven op die vraag moet ik het een en ander uitleggen: Ten eerste was natuurlijk mijn interesse een belangrijke factor in het kiezen van een onderwerp. De keuze om biologie als vak voor dit werkstuk te kiezen was al snel gemaakt. Ik wil zelf namelijk ook een studie doen in de biologische richting. De ecologische richting om precies te zijn. Een profielwerkstuk waar ecologische elementen in voorkomen leek me dus wel wat. De tweede reden voor mijn keuze is misschien op het eerste gezicht iets minder vanzelfsprekend: mijn woonplaats. Ik woon al mijn hele leven in Zoutkamp. Zoutkamp is een dorp met een rijke vissershistorie en anno 2013 is de invloed van de (garnalen)visserij in het dorp nog steeds erg groot. Om een voorbeeld te noemen: Heiploeg, de grootste garnalenverwerker van Europa, is gevestigd in Zoutkamp. Zelf ben ik ook erg geïnteresseerd in de visserij. Bovendien is het een uitermate geschikt en actueel thema voor een profielwerkstuk. Toch heb ik niet zelf de link gelegd tussen ‘iets met een ecologisch thema’ en visserij. Dat deed Jan Willem Buist. Hij bracht mij op het idee om een profielwerkstuk te schrijven over duurzame visserij. Jan Willem was degene die het balletje aan het rollen bracht. Hier wil ik hem voor bedanken. Natuurlijk zijn er nog meer mensen die meegewerkt hebben aan dit werkstuk en die ik daarvoor wil bedanken. De namen van deze personen zijn te vinden in het dankwoord, op het einde van het werkstuk. Ik hoop dat dit profielwerkstuk u het een en ander leert over de huidige situatie binnen de (garnalen)visserij en de verduurzaming ervan en dat het u eventueel een andere kijk op het geheel geeft.
Ruben Hoekstra
Pagina 3 van 65
Achtergrond & inleiding De Nederlandse visserij staat onder druk. Enerzijds wordt het vissen steeds duurder en worden de opbrengsten steeds lager. De vissers krijgen steeds minder geld voor hun vangsten. Daarnaast blijven de brandstofkosten maar stijgen, waardoor het voor sommige vissers beter is om thuis te blijven in plaats van te gaan vissen. De kosten worden langzamerhand groter dan de winst. Anderzijds komt er steeds meer kritiek uit de maatschappij over de manier van vissen, vooral de traditionele boomkorvisserij, waarvan de precieze vistechniek in deelvraag 3 aan de orde komt. Deze manier van vissen beschadigt de mariene leefomgeving: de zeebodem en alles wat daarop leeft zou volgens onderzoek beschadigd worden. Bovendien wordt er naast de beoogde vissoorten ook een groot aantal aan ongewilde vis gevangen, die weer overboord gegooid wordt: de bijvangst of ‘discards.’ Een groot deel van de discards gaat dood na het overboord gooien. De vissers worden dus niet alleen door eigenbelang gedwongen om te veranderen, ook de maatschappij pusht de vissers naar een meer verantwoorde manier van vissen. Redenen om te hervormen zijn er dus genoeg. Kortom: de Nederlandse visserij moet duurzamer te werk gaan. Dit profielwerkstuk zal ik wijden aan een duurzame visserij. Ik zal antwoord geven op de volgende vraag: Wat is een duurzame visserij en hoe kan de Nederlandse visserij verduurzamen? ‘Duurzaam’ en ‘duurzaamheid’ zijn abstracte begrippen, die vaak te pas en te onpas gebruikt worden. Daarom zal ik in de eerste deelvraag een duidelijker beeld creëren van dit begrip. Globaal komt het er in ieder geval op neer dat er zo gevist moet worden, dat de visserij en het leven in zee bestaanszekerheid hebben. Maar hoe doe je dat dan? Verder zal ik me gaan richten op partijen die betrokken zijn bij het probleem. Natuurlijk zijn dit de vissers, maar het zal blijken dat er nog veel meer bij komt kijken. Dit werkstuk zal zich richten op de kern van het probleem: de vismethodes. De huidige vistechnieken (in het bijzonder de boomkorvisserij) zijn de grote boosdoener als het gaat om vernieling van de zeebodem en vangst van eventuele discards. Als er een methode gevonden kan worden, waarbij én de opbrengst (de vangst) goed is, én de impact op het ecosysteem zo laag mogelijk is, zal de visserij kunnen blijven bestaan en zal de kritische houding uit de maatschappij verdwijnen. Er zijn op het moment verschillende ontwikkelingen gaande, waarbij de huidige methodes verbeterd worden. Voorbeelden hiervan zijn de SumWing en de pulskor, twee manieren die gericht zijn op een lagere bodemberoering. Er zijn ook alternatieve vismethodes die gericht zijn op het verlagen van het aantal discards. De brievenbus is een van die methodes. Het derde deel van dit werkstuk zal gaan over de huidige methodes en hun invloed op het mariene leven. Daarnaast zal ik een aantal duurzamere methodes uitgebreid bespreken. De kern van mijn profielwerkstuk zal een onderzoek zijn. Ik zal onderzoeken of een theoretisch duurzame methode in de praktijk ook duurzamer is dan de traditionele vissersmethodes.
Pagina 4 van 65
In het kort zal ik dus antwoord geven op de volgende deelvragen: Wat houdt het begrip ‘duurzame visserij’ in? Welke partijen zijn bij dit probleem betrokken? Wat zijn de meest gebruikte vismethodes en hoe groot is de ecologische impact? Hoe duurzaam zijn ‘duurzame methodes’ in de praktijk? Als ik deze vier vragen heb beantwoorden, zal ik antwoord geven op de hoofdvraag van dit werkstuk.
Pagina 5 van 65
1. Wat houdt het begrip ‘duurzame visserij’ in? 1.1.Wat verstaat men onder ‘duurzaamheid’? Inmiddels is duidelijk geworden wat het doel is van dit profielwerkstuk: alternatieve, duurzamere vismethodes bespreken en onderzoeken of deze in de praktijk echt duurzamer zijn. Om dit proces goed te kunnen doorlopen, is het belangrijk te weten wat het exacte doel van die nieuwe methodes is. Een ‘duurzame visserij’ klinkt als een duidelijk doel, maar wat houdt het precies in? Om hier antwoord op te kunnen geven, begin ik bij het begin: wat is duurzaamheid? 1.1.1. Brundtlanddefinitie De huidige en meest gebruikte definitie die voor duurzaamheid, of een duurzame ontwikkeling, wordt gebruikt is “de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen” (United Nations World Commission on environment and Development (‘Brundtlandcommisson’), 1987). Hieruit kunnen we concluderen dat wij, de huidige generatie mensen op aarde, nu onze behoeftes hebben die verzadigd moeten worden. Daarvoor hebben we hulpbronnen nodig en moeten we die benutten, maar we mogen niet op een dergelijke manier de hulpbronnen uitputten, dat toekomstige generaties er niet meer voldoende gebruik van kunnen maken (World Commission on Environment and Development, 2010). Kortom: we moeten verantwoordelijk omgaan met onze hulpbronnen. Zoals eerder gezegd, moeten wij onze behoeftes bevredigen door gebruik te maken van hulpbronnen en -middelen. De behoefte aan eten, om een voorbeeld te noemen, kan verzadigd worden door gewassen te verbouwen op een akker. Deze gewassen kunnen gegeten worden, waardoor de behoefte aan eten (tijdelijk) verdwijnt. Globaal zijn de hulpbronnen onder te verdelen in drie vormen van ‘kapitaal’: natuurlijk, sociaal en economisch (Dyllick & Hockerts, 2002). Hier moet wel bij gezegd worden dat het begrip ‘hulpbron’ niet van toepassing is bij sociaal en economisch kapitaal, maar juist het meest aansluit bij natuurlijk kapitaal. ‘Hulpmiddelen’ is het begrip dat past bij sociaal en economisch kapitaal. Een korte toelichting, zoals beschreven door Dyllick en Hockerts: Natuurlijk kapitaal: alle hulpbronnen die de aarde ons te bieden heeft, zowel eindig als onuitputtelijk. Sociaal kapitaal: de hulpmiddelen die in een gemeenschap aanwezig zijn om de gezins- en sociale organisatie vorm te geven. Economisch kapitaal: het totaal van kapitaalgoederen of de waarde van alle kapitaalgoederen in een maatschappij.
Tropisch Regenwoud
Voorziening van grondstof om papier van te maken
CO2 uit de atmosfeer opnemen
Biodiversiteit onderhouden
Figuur 1.1: een aantal (niet-vervangbare) functies van het tropisch regenwoud
Pagina 6 van 65
Bovenstaande vormen van kapitaal hebben alle drie als kenmerk dat ze onvervangbaar zijn. Dit is goed te zien bij een natuurlijke hulpbron die meerdere functies heeft, zoals te zien in figuur 1.1. Als wij het tropisch regenwoud uitbuiten, zal het geen van zijn huidige functies meer kunnen vervullen en is het dus geen hulpbron meer. Als men deze uitgeputte hulpbron wil vervangen, zal de bron dus ‘vervangen’ moeten worden door een hulpbron met dezelfde functies. Dergelijke hulpbronnen met exact dezelfde functies bestaan niet (Daly, Towards a Steady State Economy, 1973) Daarnaast is natuurlijk kapitaal ook (deels) onomkeerbaar. Dat wil zeggen dat eindige hulpbronnen niet meer terugkeren als mensen er (overmatig) gebruik van maken. Het verlies van biodiversiteit is een proces dat niet meer recht te zetten is. Als er eenmaal dier- of plantensoorten zijn uitgestorven, kan de schade niet meer hersteld worden (Daly, Towards a Steady State Economy, 1973) 1.1.2. Triple P Theorie Uit bovenstaand verhaal blijkt dus dat de mens goed en verantwoordelijk om moet gaan met de hulpbronnen en –middelen en (dus de verschillende soorten kapitaal) die hij tot zijn beschikking heeft. Naast de Brundtlanddefinitie is er daarom nóg een theorie wat betreft duurzaamheid, waar het belang van de drie types kapitaal erg goed in naar voren komt: de Triple Bottom Line theorie (Elkington, 1997). Deze theorie wijst ons erop dat duurzaamheid in wezen uit drie elementen bestaat: het sociale element, het economische element en het ecologisch element (United Nations General Assembly, 2005). Deze elementen worden ook wel ‘people’ (het sociale aspect), ‘profit’ (economisch aspect) en ‘planet’ (ecologisch aspect) genoemd (Elkington, 1997). Daarom wordt deze theorie ook wel de Triple P theorie genoemd. Pas als er aan de voorwaarden van deze drie elementen voldaan is, is er sprake van een daadwerkelijke duurzame ontwikkeling. Een korte toelichting bij deze drie elementen (Productschap Vis, 2012): People heeft betrekking op de mensen. Mensen mogen immers geen schade ondervinden Economie aan een bepaalde ontwikkeling. Ter illustra(Profit) tie: een proces waarbij producten gemaakt worden door middel van kinderarbeid is geen voorbeeld van een duurzame ontwikkeling, omdat er mensen zijn die er schade van ondervinden, namelijk de kinderen in de fabrieken. Er moet dus sprake zijn van een eerlijke Maatschappij Milieu en humane behandeling van de ‘people’ in (People) (Planet) kwestie. Planet heeft te maken met onze planeet en alles wat daar op groeit, bloeit en, in algemenere zin, aanwezig is. Hierbij doel ik onder Figuur 1.2: duurzaamheid schematisch weergegeven (Adams, andere op de hulpbronnen die onze planeet 2006): alleen als aan de sociale, economische en ecologische te bieden heeft. Een duurzame ontwikkeling belangen wordt voldaan, is er sprake van een duurzame ontwikmoet op een dergelijke manier verlopen, dat keling (‘sustainable development’) hij geen natuurlijke hulpbronnen uitput. Als dit het geval is, kunnen de hulpbronnen zich na gebruik weer herstellen en blijven ze dus intact. In dit geval is er dus sprake van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Profit staat voor de winst, of, in bredere zin, de economische opbrengst. Pagina 7 van 65
Voorwaarde voor een duurzame ontwikkeling is dus dat er een evenwicht geldt tussen het sociale, economische en ecologische aspect. In figuur 1.2 is dat schematisch op een duidelijke manier aangegeven. Het raakvlak van het sociale, economische en ecologische element is de visualisering van een ‘sustainable development’ . Dat evenwicht geldt als er met alle kenmerken rekening wordt gehouden. Maar hoe is dat in de praktijk te realiseren? Om hier antwoord op te geven, verwijs ik terug naar het verhaal over de hulpbronnen waar wij als mens gebruik van mogen maken. Als men de hulpbronnen uit het sociaal, ecologisch en economisch kapitaal (vergelijk met people, planet en profit) niet onherstelbaar uitput en er verantwoord mee omgaat, kunnen deze zich weer herstellen en hebben toekomstige generaties ook nog baat bij deze hulpmiddelen. En dan is er sprake van duurzaamheid. Met andere woorden: elke ontwikkeling die bijdraagt aan een gezonde aarde met daarop gezonde, welvarende mensen, kan duurzaam genoemd worden. 1.1.3 Componententheorie Hoewel figuur 1 doet vermoeden dat elk aspect van duurzaamheid een even grote waarde heeft, hoeft dat nog niet altijd het geval te zijn. Er is dan ook meer dan eens kritiek geuit op deze visuele weergave van een ‘sustainable development’. Een veelgehoord argument tegen dit diagram is dat duurzaamMilieu heid niet wordt bereikt door rekening te houden met (Planet) drie ‘puzzelstukjes’ en dat die vanzelf dan in elkaar vallen. Onder deze critici bevindt zich Herman Daly. Hoe hij het wel wil zien, kan het beste geïllustreerd worden met Maatschappij zijn vraag “What use is a sawmill without a forest?” (Daly (People) & Cobb, For the Common Good. Redirecting the Economy toward Community, the Environment, and a Sustainable Future, 1989), oftewel: zonder moeder Economie Natuur zijn we nergens. Daly prefereert daarom een (Profit) visualisering zoals in figuur 1.3, een componentendiagram met als fundament het milieu, oftewel het ecologisch kapitaal. Figuur 1.3 geeft dezelfde ‘onderdelen’ aan als die gebruikt zijn in figuur 1.2, maar hier is meer sprake van interactie en onderlinge verhoudingen.
Figuur 1.3: schematische weergave van zowel de componententheorie als het trapsgewijs venndiagram
We beginnen met de aarde. Wij, mensen, hebben onze maatschappij gebouwd op de aarde en haar verder opgebouwd met behulp van haar hulpbronnen. Dat verklaart waarom een deel van de groene cirkel, het milieu of de aarde, in gebruik is genomen door de blauwe cirkel, de maatschappij. Toch wordt niet de hele aarde gebruikt om onze maatschappij te voeden. Dat verklaart dan ook waarom niet de hele groene cirkel wordt bezet door de ‘maatschappijcirkel’. Idem voor de economie: de economie is een belangrijk onderdeel van onze maatschappij. Maar het is dus niet zo dat de maatschappij gelijk staat aan alleen maar economie. Er is ook nog een aanzienlijk deel van de maatschappij dat niet voor economische doeleinden gebruikt wordt (Porritt, 2006). Kortom: de economie is een component van de maatschappij, die op haar beurt weer een component van de aarde (het milieu) is. Deze redenering draagt een belangrijke consequentie met zich mee: opbrengst in de ene component betekent automatisch verlies in (één van) de omringende secPagina 8 van 65
toren en vice versa. Een voorbeeld: om de export van hout te stimuleren, moeten er bomen gekapt worden, waardoor er een stukje aarde (milieu) verloren gaat. In dit geval betekent winst in de economische sector verlies in de milieusector. Als het hout daarnaast op een niet-humane manier verkregen wordt, is er ook verlies in de maatschappijsector. Als we deze situatie nu eens vergelijken met figuur 1.2, zien we dat er in dat geval alleen maar de ‘profit’ in orde is. Volgens beide diagrammen is er dus geen sprake van een sustainable development. 1.1.4 Trapsgewijs venndiagram Figuur 1.3 zou ook op een andere manier geïnterpreteerd kunnen worden. Er is dan geen sprake meer van een diagram met componenten, maar van een diagram met trapsgewijze relaties. De basis voor een duurzame situatie is het milieu, oftewel het ecologisch kapitaal. Wij bouwen onze gehele maatschappij op de aarde en we maken gebruik van haar hulpbronnen. Daarom is de blauwe cirkel, die de maatschappij voorstelt, getekend op de groene ‘milieucirkel’. Hetzelfde geldt voor de economie: de economie is gebouwd op en uit onze maatschappij. Dit betekent echter wel dat we er zuinig mee om moeten gaan: als de maatschappij in negatieve zin aangetast wordt, kan dat ook gevolgen hebben voor onze economie, simpelweg omdat deze op de maatschappij gebouwd is. Een ander, misschien nog wel drastischer voorbeeld: als we onze aarde niet goed behandelen, bijvoorbeeld door te veel en te intensief gebruik te maken van de aan ons aangeboden hulpbronnen, zalvolgens het diagram-de maatschappij, en indirect dus ook de economie, hieronder te lijden hebben. Nu zijn we dan ook aangekomen bij de reden voor het standpunt van Daly, dat de natuur de basis, het grote, alle dragende, fundament is. Voor een duurzame economie is het volgens figuur 1.3 dus noodzaak dat er eerst een gezonde leefomgeving en een gezonde maatschappij aanwezig moeten zijn. Alleen dan kan er een gezonde, duurzame economie ontstaan.
Pagina 9 van 65
1.2.Hoe zit dat dan in de visserij? In bovenstaand verhaal heb ik geprobeerd om de verschillende visuele weergaven wat betreft duurzaamheid toe te lichten. Nu probeer ik om op deze basis, dit fundament, verder te bouwen. In deze paragraaf vergelijk ik de huidige situatie in de visserij met één van eerdergenoemde diagrammen en geef ik aan met welk diagram de situatie het best overeenkomt. De visserij vertoont kenmerken van bovenstaand verhaal. Om te beginnen vertoont de visserij kenmerken van de Brundtlanddefinitie: 1.2.1. Brundtlanddefinitie Deze definitie wijst ons erop dat we, terwijl we nu aan onze behoeften moeten voldoen, we tegelijkertijd rekening moeten houden met toekomstige generaties. In het geval van de visserij is dit in wezen erg gemakkelijk. Het basisprincipe van visserij is het onttrekken van vis en andere zeeorganismen om verschillende redenen, voornamelijk om aan de vraag naar voedsel te voldoen. Om aan deze voedselvraag te voldoen, moet er dus vis (en andere zeeorganismen) uit de zee worden onttrokken. We maken dus gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Als we, volgens de Brundtlandcommisie, duurzaam willen handelen, moeten we dus vis overlaten voor toekomstige generaties, zodat ook zij aan hun voedselvraag kunnen voldoen. In theorie is dit goed realiseerbaar, omdat de vispopulatie zich na een tijdje weer hersteld, mits we er goed mee om gaan. Dat wil zeggen: de zee niet in een dergelijke mate leegvissen, dat de vispopulaties zich niet meer kunnen herstellen. 1.2.2. Triple P theorie Naast de Brundtlanddefinitie kan de Triple P theorie ook erg goed gebruikt worden om de huidige situatie in de visserij weer te geven. In het verhaal over de visserij is namelijk zowel een planet- als een people- en profit-kenmerk te vinden (Productschap Vis, 2012): Planet: de zee en haar natuurlijke hulpbronnen, dus een aanzienlijk deel van alle zeeorganismen. Maar het gaat hier niet alleen om de zee zelf, maar vooral om de impact van de visserij op de zee. Profit: Het uiteindelijke doel van de vissers is winst maken. De Nederlandse vissector kent een jaaromzet van 3,6 miljard euro (Productschap Vis, 2012). De visserij is dan van economisch belang voor Nederland. People: de mensen die het meest betrokken zijn bij de visserij zijn natuurlijk de vissers zelf. Om een duurzame situatie te bereiken, moeten zij onder gezonde en humane omstandigheden hun werk kunnen verrichten.
Winst (Profit)
Vissers en andere betrokken mensen
De zee (Planet)
(People)
Dit geldt natuurlijk voor de gezonde en veili- Figuur 1.4: de Triple P theorie toegepast op de situatie binnen de visserij ge kant van de werkomstandigheden, maar er moet ook rekening worden gehouden met de visserijcultuur en –tradities. Bepaalde ingrepen, die het werk gemakkelijk zouden maken kunnen misschien geen werkelijkheid worden, omdat ze een te grote verandering in de tradities met zich meebrengen. Pagina 10 van 65
Als we in dit werkstuk uitgaan van de Triple P theorie als het op duurzaamheid aankomt, betekent dat dus dat we een duurzame situatie bereikt hebben als zowel de zee met haar organismen als de betrokken mensen, onder wie dus de vissers, er géén hinder van ondervinden. Daar komt nog bij dat er ook nog winst moet worden gemaakt. 1.2.3. De venndiagrammen Dan hebben we nog de weergave als in figuur 1.3, het zogenaamde trapsgewijze venndiagram, welke op 2 manieren uitgelegd kan worden. Beide manieren zijn al eerder in deze paragraaf uitgelegd. Samenvattend: De zee 1) De componentinterpretatie waar elke schijf een deel is van de omringende schijf. Verlies in de ene schijf heeft winst in de andere schijf als gevolg en vice versa. 2) De trapinterpretatie, waar elke ‘schijf’ gebouwd is op de onderliggende schijf. Een negatieve invloed op een bepaalde ‘schijf’ kan dan ook negatieve gevolgen hebben voor een bovenliggende schijf.
(Planet) Vissers etc. (People)
Winst (Profit)
De betekenis van de componenten of schijven verschilt niet zozeer in vergelijking met figuur 1.4: Figuur 1.5: het venndiagram toegepast op de situatie binnen
Het milieu is in dit geval weer de zee en alles de visserij wat zich aan organismen daarin bevindt. (Planet) De maatschappij is hier de hele maatschappij die zich rond de visserij gevormd heeft. (People) Bij de economie moet er gedacht worden aan de winstgevende sector van de visserijwereld. (Profit)
Er is dus geen duidelijk verschil met figuur 1.4 te vinden. Het grote verschil verschuilt zich in de interactie tussen deze schijven. Uitgaande van interpretatie 1 is de hele vissersmaatschappij en – economie een onderdeel van de visgronden en dat winst in bijvoorbeeld de economische sector van de visserij verlies in de (kwaliteit van de) visgronden als gevolg heeft. De tweede interpretatie zegt juist dat de zee het grote fundament is waar de hele visserswereld (de maatschappij én de economie) op is gebouwd. Als de zee, en dan met name haar organismen/natuurlijke hulpbronnen, beschadigd raakt door toedoen van (in dit geval) de vissers zelf, zal de hele maatschappij die daarop gebouwd is, er ook hinder van ondervinden. De drie zojuist genoemde weergaven van het begrip ‘duurzaamheid’ zijn dus allemaal (enigszins) van toepassing zijn op de situatie zoals die zich in de visserswereld voordoet. In mijn ogen is figuur 1.5 de meest juiste manier om de duurzame ontwikkeling in de visserijsector weer te geven. De reden hiervoor is dat er in figuur 1.5 de nadruk wordt gelegd op het feit dat de zee (het milieu, de aarde) het fundament is voor de visserij en alle economische winst. Dit is natuurlijk erg aannemelijk, want zonder vis is er natuurlijk ook geen visserij mogelijk. Er wordt vaak zo veel mogelijk winst uit de economische ‘schijf’ van dit model gehaald, wat, zoals eerder Pagina 11 van 65
vermeld, vaak tot verlies van het ecosysteem en van de visstand leidt of kan leiden. In mijn ogen moet er dus eerst goed geïnvesteerd worden in de ecologische component van een duurzame situatie, om daarna een gezonde, winstgevend en duurzame vissersmaatschappij te verkrijgen. Pas dan is de ideale situatie in figuur 1.2 en figuur 1.4 bereikt: een duurzame situatie.
Pagina 12 van 65
2. Welke partijen zijn bij dit probleem betrokken? Nu we weten wat we verstaan onder duurzaamheid en een duurzame visserij, moet er verder gekeken worden. Belangrijke vragen zijn: welke partijen zijn er bij betrokken? Hoe staan de partijen tegenover een eventuele duurzame visserij? En hoeveel invloed hebben deze partijen? Bij een dergelijk probleem als er hier sprake van is, zijn erg veel partijen betrokken. Allemaal hebben ze een eigen visie op het probleem en eventuele oplossingen, iets wat het proces niet vergemakkelijkt. Globaal komt het op de volgende partijen neer (De Vos & Hoefnagel, 2006): Tabel 2.1: partijen die betrokken zijn bij een transitie naar een duurzame visserij, gesorteerd per categorie
Categorie Politiek
Actor Ministerie van Infrastructuur & Milieu o.l.v. minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus Kamerleden Lokale en regionale bestuurders Europese Commissie o.l.v. EU commissaris Overige Europese instanties als de Visserijraad en OSPAR
Natuur- en milieuorganisaties WWF Greenpeace Stichting de Noordzee Wakker Dier Waddenvereniging FAO IUCN Sectorvertegenwoordigers
Nederlandse Vissersbond Federatie van visserijverenigingen/Grote visbedrijven Productschap vis/ Producentenorganisaties Jonge vissers Europeche
Advies-/onderzoeksgroepen
NIOZ IMARES LEI ICES NIOO Waddenacademie
Ketenpartijen
Handel/verwerking Consument/burger Unilever Supermarkten (Ahold) Afslagen MSC
Pagina 13 van 65
Overig
Media Banken Sportvissers Viskwekers Scheepsbouw
Uit tabel 2.1 blijkt dat er heel veel actoren bij dit proces betrokken zijn. Hierdoor gaat het overzicht verloren. Omdat ik me alleen ga richten op het ecologische deel van de duurzame visserij, dat wil zeggen de invloed van de visserij op het milieu en de leefomgeving, beperk ik me ook alleen op de partijen die hierbij betrokken zijn. Hieronder vallen de natuur- en milieuorganisaties, de onderzoeksen adviesgroepen en de (visserij)sectorvertegenwoordigers.
2.1.Rol en visie van de actoren Vervolgens is het zaak om de eigen visie op het proces en de rol van de actoren in het proces te vermelden. Hiervan staan de resultaten in tabel 2.2. Tabel 2.2: rol en visie van de actoren betrokken bij het transitieproces naar een duurzame visserij. Informatie is, tenzij anders aangegeven, afkomstig van interviews gehouden door De Vos en Hoefnagel (De Vos & Hoefnagel, 2006)
Actor
Categorie
Rol in het proces
Visie op de vissector (En evt. toekomstbeeld zoals actor in kwestie het graag ziet) Kritisch: huidige situatie is niet bevredigend, visserij moet nog sterk veranderd worden. Einddoel is een duurzame vissector. D.w.z. met duurzame vismethodes en zeereservaten.
Greenpeace
Natuur- en milieuorganisatie
Consument beïnvloeden o.a. d.m.v. ranglijst supermarkten en andere acties, fysiek actievoeren tegen milieuonvriendelijke visserijvormen en van zich laten horen op conferenties.
Stichting de Noordzee
Natuur- en milieuorganisatie
Advocaat en waakhond. Dialoog met visserij, alternatieven aandragen (niet per se technisch)
Ze zijn niet tegen visserij, maar voor duurzame visserij. Consumenten moeten bewust worden en duurzame vis kopen
Wakker Dier
Natuur- en milieuorganisatie
Een beter dierenwelzijn voor vissen bereiken via lobby en onderzoek.
Kritisch vanwege dieronvriendelijkheid van vangst- en dodingmethode.
Waddenvereniging
Natuur- en milieuorganisatie
Een lobbyorganisatie: de Waddenvereniging probeert beleid te beïnvloeden. Voorheen was dat vooral via de juridische weg, tegenwoordig door het maken van afspraken vóór vergunningverlening.
De Waddenvisserij van de toekomst kenmerkt zich door kleinschaligheid en kwaliteit en is afgestemd op de ecologische draagkracht van de Waddenzee. Te bereiken door samenwerking tussen visser en natuurbeschermer.
(Greenpeace, 2012), (Greenpeace, 2012)
Pagina 14 van 65
FAO
IUCN
Natuur- en milieuorganisatie
Natuur- en milieuorganisatie
Het versterken van het wereldwijde bestuur en de technische capaciteiten van de lidstaten en het begeleiden van de consensusvorming over verbeterde bescherming en gebruik van mariene hulpbronnen. Op basis van wetenschappelijke adviezen de overheid stimuleren tot een verduurzaming van visserij. Dialoog met visserijsector met als doel motivatie tot een duurzamer gebruik. van hulpbronnen.
De visie van het FAO is een wereld waarin verantwoordelijk en duurzaam gebruik van visserij en aquacultuur een bijdrage leveren aan welzijn, voedselzekerheid en bestrijding van armoede. Een visserij waarin sociale, economische en ecologische aspecten in balans komen. Daarnaast ziet IUCN graag dat er meer transparantie in de keten komt.
WWF
Natuur- en milieuorganisatie
Streven naar verdubbeling beschermde zeegebieden, bedrijven en consument bewegen, debat losweken, onderzoek ondersteunen
Ze zijn niet tegen visserij, maar voor duurzame visserij. Consumenten moeten bewust worden en duurzame vis kopen.
Nederlandse Vissersbond
Sectorvertegenwoordigers
Mild. Complexe situatie, verdeeld probleem, niet één oorzaak. Gebrek aan Communicatie.
Federatie van visserijverenigingen/Grote visbedrijven
Sectorvertegenwoordigers
Productschap vis/ Producentenorganisaties
Sectorvertegenwoordigers
Jonge vissers
Sectorvertegenwoordigers
Individuele vissers
Sectorvertegenwoordigers
Mediator, om maatschappelijke normen te vertalen naar vissers en andere partijen om zo het beleid en de doelstelling te halen welke je met elkaar hebt afgesproken. Spelregels die in het plan geformuleerd zijn goed tussen de oren van de producenten/vissers/schippers te krijgen. Wanneer de mentaliteit van de vissers verandert is er draagvlak. Faciliterend en ondersteunend voor sector en keten. Via Task Force, onderzoek, RAC Bijdragen aan toekomst visie. Jonge vissers organiseren in platform, één organisatie met een toekomstvisie. De individuele vissers hebben de taak zich open te stellen voor verbeteringen en rond de tafel te gaan
(FAO, 2013)
(IUCN, 2013)
Kritisch: mentaliteit van (sommige) vissers moet veranderen.
Mild. Er is veel onzekerheid (beleid, financieel). Wel iets veranderen aan attitude vissers. Mild/kritisch Op gasolie gebied zijn we niet duurzaam bezig. Vissers staan aan de zijlijn, hebben niet veel te vertellen. Op het gebied van ‘betere’ vangstmethodes wordt afwisselend gereageerd. Als er aangepast wordt, zodat er goedkoper
(Rispens, 2012)
Pagina 15 van 65
met andere partijen die bij het proces betrokken zijn. NIOZ
IMARES
LEI
NIOO
ICES
Waddenacademie
Advies/onderzoeksgroe pen
Advies/onderzoeksgroe pen
Advies/onderzoeksgroe pen Advies/onderzoeksgroe pen
Advies/onderzoeksgroe pen
Advies/onderzoeksgroe pen
Het verkrijgen en uitdragen van wetenschappelijke kennis over zeeën en oceanen voor een goed begrip en een duurzame toekomst van onze planeet. Wetenschappelijk onderzoek doen om visserij op een duurzame en rendabele manier mogelijk te maken. Daarnaast werkt IMARES veel samen met een groot deel van de in deze tabel beschreven actoren. Sociaal en economisch onderzoek verrichten voor organisaties, overheden en bedrijven. Het doen van fundamenteel en strategisch ecologisch onderzoek naar organismen, populaties, levensgemeenschappen en ecosystemen. Op basis van wetenschappelijk onderzoek overheidsorganen en internationale instanties advies geven op het gebied van mariene ecologie en de menselijke invloed op mariene ecosystemen. De Waddenacademie versterkt de samenhang tussen het onderzoek op regionaal, nationaal en internationaal niveau en bevordert de kennisuitwisseling in en tussen de onderzoeksgroepen, de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappelijke organisaties.
gevist kan worden, is er een goede toekomst voor de visserij mogelijk. Geen duidelijke visie op de (toekomst van de) vissector.
Een duurzame en rendabele manier van vissen met zomin mogelijke impact op het milieu, zoals bijvangsten (discards) en met zomin mogelijk beschadigingen aan habitats.
Geen duidelijke visie op de (toekomst van de) vissector.
Geen duidelijke visie op de (toekomst van de) vissector.
Een visserij die op basis van wetenschappelijke adviezen vist met besef dat de mariene leefomgeving bewaard moet blijven.
Niet een erg duidelijke visie op de vissector, maar meer een visie op de toekomst van de Waddenzee: de Academie wil het waddengebied (laten) ontwikkelen tot een kraamkamer voor kennis over duurzame ontwikkeling van een kustgebied, waar natuurwaarden centraal staan en een dragend onderdeel vormen van de lokale en regionale economie.
(NIOZ, 2013)
(Wageningen UR, 2013)
(Wageningen UR, 2013)
(NIOO, 2013)
(ICES, 2013)
(Waddenacade mie, 2013)
Pagina 16 van 65
2.2.Hoeveelheid invloed van de actoren Het behoeft verder geen uitleg dat niet elke partij evenveel invloed heeft in het probleem. En daarom heeft ook niet elke partij een even grote inbreng op het gebied van oplossingen. Daarom hebben De Vos en Hoefnagel de partijen betrokken bij het duurzame-visserijprobleem gesorteerd op mate van invloed. Aangezien ik me alleen richt op de partijen die in tabel 2.2 staan, heb ik de gegevens van De Vos en Hoefnagel gefilterd, waardoor nu alleen de ‘ecologische’ partijen weergegeven zijn. Onderstaand figuur geeft de mate van invloed aan van de partijen uit tabel 2.2. Elke cirkel staat voor een actor. Hoe dichter de cirkel van de desbetreffende actor bij het centrum van het blauwe cirkeldiagram staat, hoe meer invloed die partij in kwestie heeft. Daarnaast geeft de kleur van de cirkels aan tot welke categorie in tabel 2.2 de partij behoort: groen staat voor de natuur- en milieuorganisaties, rood staat voor de visserijsectorvertegenwoordigers en de oranje cirkels geven aan dat de partij onder de categorie advies- en onderzoeksgroepen valt. De grootte van de cirkels van de verschillende actoren heeft overigens geen betekenis.
Voedingscentrum
IMARES
IUCN
NIOO
Wakker Dier
Productschap Vis
WNF
FAO Stichting De Noordzee
Vissersbond
NIOZ
Jonge Vissers
Federatie van visserijverenigingen
LEI
Individuele vissers
Greenpeace
Waddenacademie
Waddenvereniging
ICES
Figuur 2.1: de hoeveelheid invloed van de partijen (ingedeeld per categorie) die betrokken zijn bij de transitie naar een duurzame visserij (Naar: De Vos & Hoefnagel, 2006)
Pagina 17 van 65
2.3.Actorenanalyse Nu we weten hoeveel invloed de betrokken actoren hebben, is het zaak om de wisselwerking tussen de partijen in kaart te brengen. Hiervoor maak ik gebruik van een actorenanalyse (Beleidsimpuls, 2012). Een actorenanalyse is een schema waarin de relaties en invloeden tussen de verschillende partijen duidelijk weergegeven worden. Daarnaast geeft het ook informatie over de grootte van de invloed van de verschillende partijen. Omdat er veel verschillende actoren (namelijk alle actoren genoemd in tabel 2.2) betrokken zijn bij dit proces, verdeel ik de partijen in 5 groepen, omdat anders het overzicht verloren zou gaan. Alle actoren binnen dezelfde groep hebben nagenoeg dezelfde belangen. Daarom heb ik er dan ook voor gekozen om elke groep in het analysediagram van figuur 2.2 te betitelen met het belang dat zij nastreven. Hieronder staat aangegeven welke actor uit tabel 2.2 onder welke belangengroep hoort: ‘Voedselvoorziening’: de FAO ‘Dierenrechten’: stichting Wakker Dier ‘Behoud van de mariene leefomgeving’: alle actoren binnen de categorie ‘natuur- en milieuorganisaties’ in tabel 2.2, met uitzondering van de hierboven genoemde groepen. ‘Visserij als bron van inkomsten’: alle ‘sectorvertegenwoordigers’ uit tabel 2.2 ‘Onderzoek & advies’: de actoren die in tabel 2.2 onder de categorie ‘onderzoeks- en adviesgroepen’ vallen. Een analyse als die in figuur 2.2 dient als volgt geïnterpreteerd te worden: De groene, oranje en rode cirkels geven de vijf genoemde groepen actoren aan. In die cirkels staan de belangen die zij bij dit probleem hebben. De kleuren oranje, rood en groen staan, net zoals in figuur 2.1, voor de categorieën in tabel 2.2: groen geeft natuur- en milieuorganisaties aan, oranje de advies- en onderzoeksgroepen en rood staat voor de vertegenwoordigers van de visserijsector. De grootte van de cirkels geeft aan hoeveel ‘macht’ de partijen hebben om het proces te beïnvloeden: hoe groter de cirkel, hoe meer invloed. De pijlen geven aan op welke manier de groepen actoren elkaar beïnvloeden: op een positieve manier (een plusje, er is samenwerking mogelijk) of op een negatieve manier (een minnetje, er is sprake van tegengestelde belangen). De dikte van de pijl geeft de grootte van de invloeden aan: hoe dikker de pijl, hoe groter de overeenkomsten (bij een plusje) of de verschillen (bij een minnetje) zijn.
Pagina 18 van 65
De actorenanalyse ziet er dan als volgt uit:
+
Voedselvoorziening
+
Behoud van mariene leefomgeving
+ Dierenrechten
+
-
+ +
Visserij als bron van inkomsten
+
Duurzame visserij
Onderzoek & advies
+ Figuur 2.2: actorenanalyse van de partijen die betrokken zijn bij de transitie naar een (ecologisch) duurzame visserij
Nu we weten welke partijen betrokken zijn bij het proces, hoeveel invloed deze partijen hebben en welke overeenkomstige of tegengestelde belangen ze hebben, kunnen er conclusies getrokken worden: Ten eerste kan er antwoord gegeven worden op de vraag welke partijen veel invloed hebben op het proces: de natuur-milieuorganisaties en de sectorvertegenwoordigers. Dit blijkt namelijk uit figuur 2.1, waar die partijen vooral in het centrum van het diagram staan. Maar als we kijken naar 2.2, waarin we onderscheid hebben gemaakt tussen een aantal natuurorganisaties, zien we dat dat begrip nog te breed is. Uit figuur 2.2 blijkt dat het vooral de natuurorganisaties zijn die zich richten op een gezond milieu met een grote biodiversiteit, die veel te zeggen hebben. Dit is ook wel gemakkelijk te verklaren: De grootste kritiek op de huidige visserij is de beschadiging van de mariene leefomgeving en drastische vermindering van de biodiversiteit. De organisaties die zich richten op dierenrechten en de voedselvoorziening zijn veel minder betrokken bij het probleem, simpelweg omdat deze onderwerPagina 19 van 65
pen geen ‘hot topic’ zijn bij de kritiek op de huidige situatie van de visserij. De partijen die voor een gezonde leefomgeving voor het mariene leven strijden, te weten de Waddenvereniging, Stichting de Noordzee, Greenpeace en het WNF, laten nu dus ook het meest van zich horen. De andere categorie actoren is de sectorvertegenwoordiging, waarvan een deel ook veel invloed heeft op het transitieproces naar een duurzame visserij. Deze actoren zijn organisaties met een overkoepelende functie. In dergelijke organisaties, waarvan Productschap Vis een goed voorbeeld is, zijn meerdere, vaak kleinere, organisaties vertegenwoordigd. Hierdoor kunnen ze een groter statement maken, terwijl de kleinere belangenorganisaties, zoals de Vissersbond, vaak minder in te brengen hebben. De onderzoeksinstituten staan eigenlijk los van de natuur- en sectororganisaties en hebben dan ook minder invloed. Toch zullen ook zij moeten blijven meedenken om tot een goede oplossing te komen. Over het algemeen hebben de belangengroepen wel een positieve invloed op elkaar en ook op een eventuele duurzame visserij. In het geval van de groep ‘behoud van de mariene leefomgeving’ is dat natuurlijk logisch, maar ook de vissector heeft een –zij het een kleinere- invloed op het proces naar een duurzame visserij. De reden hiervoor is de hoge brandstofprijs van tegenwoordig. Hierdoor lopen de kosten alleen maar op voor de vissers. En aangezien het begrip duurzamer ook slaat op economisch duurzamer, zullen de (brandstof)kosten voor de vissers veel lager zijn, als ze over zouden stappen op duurzamere methodes. Daarom oefenen de vissers een positieve (stimulerende) invloed uit op een duurzame visserij. Kanttekening daarbij is echter wel dat die invloed kleiner is dan die van de natuur- en milieuorganisaties, zoals ook blijkt uit figuur 2.2. Het conflict tussen de natuurbeschermers en de vissector is tegenwoordig het meest in het nieuws te zien. Niet alleen is dit het enige conflict waar een minnetje bij staat, ook is dit het grootste conflict. Met andere woorden: de belangen zijn hier het meest tegengesteld. Zoals ik al eerder zei, staan de natuurbeschermers kritisch tegenover de huidige vorm van vissen en streven ze naar een duurzamere manier van vissen. De vissers willen daarentegen qua opbrengst natuurlijk niets inleveren en zeker nu niet, omdat ze te maken hebben met extreem hoge (brandstof)kosten. Eén van de manieren om een duurzamere vissector te bereiken, is het verduurzamen van de vistechnieken. Om beide partijen tevreden te stemmen, moet er dus een methode ontwikkeld worden, waarbij het mariene ecosysteem minder beschadigd wordt en de vissers genoeg blijven vangen om zeker te zijn van hun bestaan.
Pagina 20 van 65
3. Wat zijn de meest gebruikte vismethodes en hoe groot is de ecologische impact? In de Nederlandse kustwateren wordt met veel verschillende methodes gevist. Elke methode heeft vanzelfsprekend ook een andere impact op het milieu: de ene techniek gaat gepaard met veel bodemberoering, terwijl de andere de bodem überhaupt niet aanraakt. De ene techniek heeft met veel discards te maken, terwijl de andere techniek erg selectief is. Een ‘algemene’ duurzame visserij is dus niet eenvoudig te bereiken: per vismethode moeten bepaalde maatregelen getroffen worden, die voor een andere methode misschien wel helemaal niet van toepassing zijn. Daarom zal ik in deze deelvraag de werking van de meest voorkomende en relevante vismethodes die in de Nederlandse kustzone voorkomen, toelichten. Daarnaast besteed ik aandacht aan de ecologische impact van deze methodes. Aangezien er veel manieren zijn om te vissen, heeft de Europese Commissie besloten om orde te creëren: de vismethodes, die het meest gebruikt worden in de lidstaten van de EU, zijn ingedeeld in drie categorieën: actief, mobiel en passief vistuig (Stichting De Noordzee, 2011). Zie figuur 3.1. Deze verdeling is gebaseerd op de manier waarop het vistuig door het water beweegt: actief vistuig wordt door het water gesleept, terwijl bij mobiel en passief vissen het tuig stilstaat in het water. Het verschil tussen mobiel (ook wel semi-passief genoemd) en passief vissen is dat de vissersboot zich bij mobiel vissen wel verplaatst en bij passief vissen niet (zie figuur 3.1). De methodes die door Nederlandse vissers het meest gehanteerd worden, zijn met een rood kader aangegeven en zullen hier besproken worden.
Pagina 21 van 65 Figuur 3.1: verschillende vismethodes, door de EC ingedeeld in actief, mobiel en passief vissen
3.1
Actief vistuig
Actief vistuig kenmerkt zich door een net dat door een schip voortgesleept wordt. Dit kan zowel over de zeebodem als door de waterkolom gebeuren (Stichting De Noordzee, 2011). In de meeste gevallen wordt gebruik gemaakt van een trechtervormig net. Er kan nog een verdere onderverdeling gemaakt worden, namelijk in de manier waarop het net open wordt gehouden. Bij de boomkorren gebeurt dat door middel van een lange metalen stang, de boom. Bij sleepnetten wordt gebruik gemaakt van scheerborden. 3.1.1. Boomkorren De meest gehanteerde visserijvorm in Nederland is de boomkorvisserij (Ecomare, 2013). Met deze methode wordt vooral op platvis gevist, maar het wordt ook veel gebruikt voor de vis op garnalen. Het tuig is hierbij wel iets anders dan bij de visserij op platvis. Boomkorvisserij op platvis Bouw en werking van de methode: Slof
Het tuig bestaat uit een trechtervormig net dat opengehouden door een lange, metalen stang. Deze stang wordt een boom genoemd. Aan de uiteinden van de boom zijn zogenaamde sloffen bevestigd. Deze sloffen voorkomen dat de hele boom over de bodem sleept (figuur 3.2). Naast de boom zitten er ook twee lange Figuur 3.2: boomkortuig met sloffen (©Karien Blankenburgh) touwen tussen de sloffen. Deze worden pezen genoemd. Aan de boven- en onderpees zijn respectievelijk de boven- en onderkant van het net bevestigd. Tenslotte zitten er zware kettingen aan de sloffen bevestigd. Het geheel is aan een giek bevestigd door middel van kettingen (Den Heijer & Keus, 2001). Zowel aan bakboord als aan stuurbord zit een giek met daaraan een boomkortuig. Als het schip begint met een trek, worden de gieken, al varende, neergelaten, totdat de sloffen op de bodem staan. Vervolgens sleept het schip de beide tuigen voort. De wekkerkettingen slepen dan voor de onderpees over de bodem. Het nut ervan is dat de platvis, die op, vlak boven, of zelfs in de bodem leven, opgeschrikt worden door het ratelen van de kettingen, waardoor ze omhoog zwemmen. Vervolgens komen ze in het net terecht, dat achter de wekkers Figuur 3.3: visprincipe van de boomkormethode (©Ecomare, Oscar Bos) aangesleept wordt (Den Heijer & Keus, 2001).
Pagina 22 van 65
Invloed op de mariene leefomgeving Het is natuurlijk geen verrassing dat de leefomgeving hinder ondervindt van de zware wekkers. Veel natuurbeschermers hebben daarom ook commentaar op de kettingen: ze zouden al het bodemleven vernietigen. Hoe groot deze invloed is, is nog niet met 100 procent zekerheid te zeggen. Het is namelijk erg moeilijk om onder water onderzoek te verrichten. Toch wordt er veel onderzoek gedaan naar de bodemberoering van de wekkerkettingen. Onderzoek van BEON uit 1993 en 1994 wees uit dat de impact op schelpdieren erg groot is bij deze methode: de sterfte van schelpdiersoorten in het spoor van de kotter zou tussen de 12 en 84% liggen (Den Heijer & Keus, 2001). Ook recenter onderzoek heeft aangegeven dat de boomkorvisserij meer bodemberoering veroorzaakt, in vergelijking tot alternatieve vismethodes, zoals een outrigger (Steenbergen & Van der Hammen, 2011). Kanttekening hierbij is wel dat er geen duidelijk kwantitatief onderzoek naar is verricht. Toch wijst het gros van de onderzoeken wel uit dat de bodemimpact bij de boomkorvisserij erg groot is. Een ander veelgehoord punt van kritiek van de natuur- en milieuorganisaties is dat de boomkorvisserij weinig selectief is: er is sprake van een grote hoeveelheid discards. De reden hiervoor is dat er gevist wordt met kleine mazen. Grote mazen zijn geen optie, omdat dan de platvis er gemakkelijk doorheen kan zwemmen. Het grote nadeel is dus dat er wel veel bijvangst in het net terecht komt. Boomkorvisserij op garnalen Kotters met boomkorren worden niet alleen gebruikt voor de platvissector. Voor de visserij op garnalen wordt ook gebruik gemaakt van een boomkortuig, zij het met enige aanpassingen. Dit tuig wordt doorgaans ook wel garnalenkor genoemd. Bouw en werking van de methode Het tuig van de garnalenkor is nagenoeg hetzelfde als bij de traditionele boomkor. Dit is ook niet verwonderlijk, want garnalen leven nagenoeg op dezelfde locatie als platvis: op de bodem, waarbij ze zich soms ingraven. Er zijn echter twee grote verschillen tussen deze twee methodes: De wekkerkettingen zijn vervangen door een zogenaamde rollenpees (figuur 3.4). Dit is een lang touw waaraan ronde, kunststof blokken zijn bevestigd. De garnalen schrikken van een rollenpees al genoeg op en het gebruik van wekkers zou dus alleen maar extra last zijn. Het grote voordeel van een rollenpees is dat het tuig lichter. Daarnaast is de rest van het tuig over het algemeen ook lichter (Productschap Vis, 2010). De maaswijdte van het net is kleiner dan het net van het boomkortuig, omdat garnalen ook veel kleiner zijn dan de Figuur 3.4: boomkortuig met een rollenpees (eigen foto) platvissoorten. Bij boomkorvisserij is de maaswijdte nog 8 centimeter, bij de garnalenkor is de minimumwijdte 2 cm. Veel wijder dan dat zijn de mazen meestal niet (Productschap Vis, 2010).
Pagina 23 van 65
Invloed op de mariene leefomgeving De visserij met de garnalenkor heeft te maken met dezelfde kritiek als de boomkor. Toch is er wel een verschil: bij de boomkor ging de kritiek vooral over de invloed op de zeebodem, vanwege het grote gewicht van het tuig. De veel lichtere garnalenkor beschadigt de zeebodem in veel mindere mate, waardoor men ook minder kritiek uit op dit gebied (Rispens, 2012). Toch zijn er wetenschappers die beweren dat de (endo)benthische diersoorten beschadigd worden door de rollenpees. De hoeveelheid discards is veel meer een punt van discussie bij de garnalenkor. Door de kleinere mazen kan er veel minder vis ontsnappen. Dit leidt automatisch tot veel discards. Alternatieven voor de boom- en garnalenkor De bovengenoemde vismethodes zijn verreweg de meest bekritiseerde manieren van vissen. Zoals al eerder genoemd in de inleiding, is één van de manieren om te verduurzamen, het aanpassen van de vismethodes. De ontwikkeling van alternatieven voor de boomkor, maar ook voor de garnalenkor zijn in volle gang. Een kort overzicht van de alternatieven met de meeste potentie: SumWing: bij het SumWingtuig is de boom vervangen door een vleugel, waardoor er met minder weerstand gevist wordt. Dit bespaart brandstof en beschadigt de bodem in mindere mate (Ecomare, 2013). Pulskor: methode waarbij de wekkerkettingen (of rollenpezen) vervangen worden door sleepdraden waar stroomdraadjes doorheen lopen. Hierdoor worden de vissen (of garnalen) opgeschrikt zonder dat de bodem al te zwaar beschadigd raakt (Ecomare, 2013). Bovendien scheelt het gebruik van stroomdraden aardig in brandstof. Hydrorig: een complex tuig, waarbij onder andere de wekkerkettingen vervangen zijn door metalen koppen. Als deze koppen door het water voortbewegen, ontstaan er waterwervelingen die de platvis op doet schrikken. Ook deze methode is vooral gericht op minder bodemberoering en dus minder brandstofverbruik (Visserijnieuws, 2009). Zeefnet en brievenbus. Deze tuigen worden in hoofdstuk 4 besproken. 3.1.2. Sleepnetten Trawlvisserij (bordenvisserij) Bouw en werking van de methode: Bij deze methode wordt gebruikt van een sleepnet, ook wel trawl genoemd. Deze trawl komt in vorm erg overeen met het net van het boomkortuig. De trawl is via vislijnen aan de achterkant van het schip bevestigd en wordt voortgesleept. In tegenstelling tot de boomkorren wordt het net niet met een boom opengehouden. Om toch het net tijdens het vissen open te houden, wordt gebruik gemaakt van zogenaamde scheerborden. Als het schip het net voortsleept, ‘scheren’ de borden allebei naar buiten en opent het net zich (Ecomare, 2013). Het schip moet dus met een minimale snelheid varen om het net open te houden. Vaak bevat het tuig ook een onderpees, die zich aan de onderkant Figuur 3.5: visprincipe van de bordenvisserij Pagina 24 van 65 (©Ecomare, Oscar Bos)
van de opening van het bevindt. Deze onderpees rolt over de bodem, omdat de beoogde vissoorten vaak vlak boven de bodem zwemmen (Vissersbond, 2013). Naast de enkelvoudige trawlvisserij, waarbij met een trawl gevist wordt, is er ook een methode, waarbij met twee trawls gevist wordt. Dit wordt twinriggen genoemd. Deze netten zijn aan de binnenkant aan elkaar bevestigd met zware gewichten die over de bodem rollen. Figuur 3.6: visprincipe van het twinriggen (©Ecomare, Oscar Bos) Deze gewichten worden sloffen genoemd. Het principe is verder hetzelfde: ook bij het twinriggen wordt het net opengehouden door scheerborden, alleen is er aan elk net maar een scheerbord gekoppeld (Vissersbond, 2013). Zie figuur 3.6.
Op dezelfde manier kunnen er ook meer dan twee trawls aan elkaar gekoppeld worden. Dit wordt multi-rigging genoemd (Ecomare, 2013). Invloed op de mariene leefomgeving Oorspronkelijk was de (enkelvoudige) bordenvisserij gericht op zowel platvis als rondvis (zoals kabeljauw) en haring. De visserij op platvis werd vanaf de jaren 60 vooral uitgevoerd door de boomkorvisserij, omdat hier meer mee gevangen kon worden (Ecomare, 2013). Toch is vanuit ecologisch oogpunt de bordenvisserij een betere variant voor de bodemvisserij: bij beide methodes sleept het tuig over de zeebodem, maar de mate waarin dit gebeurt verschilt nogal: bij de boomkorvisserij sleept de hele boom (met een lengte van soms wel 10 meter) over de bodem, terwijl bij de trawlnetten alleen de scheerborden (met een totale breedte van minder dan 1 meter) over de bodem slepen. Naast de scheerborden bevat het bordentuig ook nog een onderpees. In vergelijking met de boom is de bodemberoering veroorzaakt door de onderpees echter veel kleiner. Twinriggen en multi-riggen is in verhouding nog de meest gunstige manier van het vissen met een trawlnet en borden. Ten eerste is het ecologisch verantwoorder, doordat de bodembeschadiging (net als bij de enkelvoudige bordenvisserij) in dit geval veel lager is dan bij de boomkor. Daarnaast is het economisch voordeliger voor de vissers: het schip ondervindt bij twin- en multirigging minder weerstand, waardoor er minder brandstof verbruikt wordt. Dit scheelt aanzienlijk in de kosten. Tegelijkertijd wordt er wel een groot oppervlak bevist, omdat meerdere trawls een grote breedte in beslag nemen (Den Heijer & Keus, 2001). Het ligt voor de hand om te zeggen dat alle boomkorvissers het beste over kunnen gaan op twin- en multirigmethodes. Er is echter een probleem dat deze overgang bemoeilijkt: het hele achterdek van de platviskotters moet gereorganiseerd worden en dit kost erg veel geld. Zeker in deze tijden is het dus niet voor de hand liggend dat vissers ervoor kiezen om hun hele schip om te bouwen (Ecomare, 2013). Voor de vissers die wel graag over willen stappen op een twinrigmethode, is er een oplossing: het outriggen. Bij deze methode wordt ook gevist met (één of meerdere) trawls. De bevestiging van de netten aan het schip verschilt echter wel: in plaats van op het achterdek, worden de vislijnen waar de netten aan zitten, nu bevestigd aan de gieken van de boomkorkotter. Zo kunnen de vissers wel volPagina 25 van 65
gens de trawlmethode vissen, maar hoeven ze daarvoor geen enorme investering te doen (Ecomare, 2013).
3.2.Mobiel (semi-passief) vistuig 3.2.1. Zegens Snurrevaad Bouw en werking van de methode: Het vistuig bestaat uit een sleepnet, dat verbonden is met twee kabels (zegentouwen). De ene kabel zit vast aan een anker en de andere kabel zit vast aan het schip zelf. Zie de afbeelding hiernaast. Het anker –gemarkeerd met een boeiwordt overboord gezet. Vervolgens vaart het schip bij het anker vandaan, waardoor de kabel die aan het anker bevestigd is, verder afrolt. Als het einde van die kabel bereikt is, wordt het net Figuur 3.7: visprincipe van de snurrevaadmethode (©Ecomare, Oscar Bos) overboord gegooid. Tenslotte vaart het schip met een boog terug naar de boei, waardoor het hele tuig overboord ligt. Nu kunnen beide kabels (en daarmee het net) tegelijkertijd binnengehaald worden. Snurrevaad is vooral gericht op platvis. Aangezien platvis op en vlak boven de zeebodem leeft, moet de vis op de een of andere manier in het net gejaagd worden. Hier zorgen de zware kabels voor. Als het het net wrdt binnengehaald, rollen de kabels over de zeebodem, waardoor de platvis opschrikt. De vis wordt door de kabels verdreven, waardoor ze in het net terechtkomen (Den Heijer & Keus, 2001). Invloed op de mariene leefomgeving Het grote verschil tussen de boomkorvisserij en de snurrevaadvisserij is de manier waarop de vissen het net in worden gedreven. Zoals al eerder verteld, wordt de vis bij de boomkorvisserij het net in gedreven doordat de bodem omgewoeld wordt. De vis schrikt doordat hij voelt dat zijn omgeving omgewoeld wordt. Bij de snurrevaad wordt de vis het net ingedreven omdat hij opgejaagd wordt door de kabels. De boomkorvisserij is dus vooral gericht op de bodem en de snurrevaadvisserij op de vis zelf. In verhouding tot de rolpezen en wekkerkettingen van de boomkorvisserij zijn de kabels die gebruikt worden bij de snurrevaadmethode logischerwijs dus ook lichter. De bodemberoering bij de snurrevaad is dus ook aanzienlijk kleiner, terwijl toch hetzelfde resultaat verkregen wordt: de vissen die op de bodem leven, worden opgeschrikt, zodat ze in het net terecht komen (Den Heijer & Keus, 2001). Doordat de kabels lichter zijn, ondervindt het schip ook veel minder weerstand van de kabels die over de bodem slepen. Dit zorgt ervoor dat het schip minder brandstof hoeft te verbruiken bij een even groot bevist oppervlak (Ecomare, 2013). Pagina 26 van 65
Vissen volgens de snurrevaadtechniek heeft ook nog een ander voordeel: er hoeft lang niet zo snel gevaren te worden als een schip met boomkorren. Dit zorgt vanzelfsprekend ook voor minder brandstofverbuik. Purse seining Bouw en werking van de methode: Een andere methode waarbij ook met de zogenaamde zegentouwen wordt gevist, is de ringzegenvisserij, tegenwoordig vaak met de term purse seining aangeduid. Bij deze methode wordt met een rechthoekig net gevist van soms wel twee kilometer lang en 150 meter breed. Wanneer er een grote school vissen nadert, worden de vissen door het net omcirkeld. Vervolgens wordt het onderkant van het net door middel van het aantrekken van de onderpees gesloten. De vis kan niet meer uit het net komen en zit gevangen (Goede Vis, 2012). Invloed op de mariene leefomgeving Over het algemeen is purse seining een duurzame vismethode. Ten eerste is het een erg selectieve meFiguur 3.8: visprincipe van de purse-seiningmethode (©Ecomare, Oscar Bos) thode, doordat er gericht op scholen van bepaalde vissoorten gevist wordt. De bijvangst zal dus niet erg groot zijn. Sommige vissen, zoals de tonijn zwemmen in scholen waar ook andere vissoorten in zwemmen. In dat geval is er wel sprake van veel bijvangst. De mate van bijvangst hangt dus sterk af van de vissoort waarop gevist wordt (Goede Vis, 2012). Daarnaast is er weinig sprake van bodemberoering, omdat het tuig geen zware bomen of iets dergelijks bevat.
3.3.Passief vistuig 3.3.1. Kieuwnetten Staandwant Onder staandwantvisserij worden alle vistechnieken verstaan, waarbij het vistuig stilstaat in het water. De bekendste staandwantmethode maakt gebruik van kieuw- en warnetten. Met behulp van deze methode wordt voornamelijk platvis en kabeljauw gevangen (Den Heijer & Keus, 2001). Aangezien het vissen met kieuw- en warnetten de meest voorkomende vorm van staandwantvisserij, is dit ook de enige staandwantmethode die ik zal beschrijven. Bouw en werking van de methode: Het tuig van een kieuwnet bestaat uit een lang, rechthoekig net met drijvers aan de bovenkant en een verzwaarde lijn aan
Figuur 3.9: visprincipe van de kieuwnetmethode (©Ecomare, Oscar Bos & Gerbrand Gaaff)
Pagina 27 van 65
de onderkant van het net. Het net wordt met de verzwaarde onderkant op de bodem uitgezet. Hierdoor komt het net zelf op de zeebodem te ‘staan’. De vissen zwemmen dan tegen het net aan en komen met hun kop vast te zitten in de mazen van het net. Ze kunnen niet verder, maar ook niet meer terug. Ze blijven namelijk met hun kieuwdeksels haken aan het net. De vis is gevangen. Na verloop van tijd wordt het net weer binnengehaald (Ecomare, 2013). Bij het vissen op bovengenoemde manier wordt er door de vissers gewacht tot de vis het net inzwemt. In Nederland maakt men vaak gebruik van het tij, om dat proces te vergemakkelijken. Het verankerd net ligt dan het grootste deel van de tijd plat op de bodem. Wanneer het tij keert, wordt het net omhoog getrokken en de vis, die met het tij meezwemt, komt in het net terecht. Bij deze manier is de kans groter dat er daadwerkelijk veel vis in de netten terecht komt (Den Heijer & Keus, 2001). Een ander net dat gebruikt wordt voor de staandwantmethode is het warnet. Het vangstprincipe is in wezen hetzelfde als bij het kieuwnet. Het enige verschil is het soort net dat gebruikt wordt: een warnet bestaat uit meerdere lagen, terwijl het kieuwnet maar uit één laag bestaat. Een warnet is opgebouwd uit een aantal fijnmazige netten die voor een grootmazig net hangen. Als het vis door dit net probeert te zwemmen, raakt het verstrikt in een wirwar van netten en kan het er niet meer uit (Ecomare, 2013). Invloed op de mariene leefomgeving Staandwantvissen is een duurzame vismethode, waarbij weinig aantasting van de leefomgeving optreedt: ten eerste zorgt deze techniek voor weinig bijvangst, omdat de techniek erg selectief is: te kleine vissen kunnen door de netten heen zwemmen. Te grote vissen kunnen bovendien niet door de mazen heen en zullen dus niet vast komen te zitten. Hierdoor kunnen de grote, volwassen vissen voor nakomelingen blijven zorgen en gaat de visstand niet verloren (Ecomare, 2013). Bovendien is er amper sprake van bodemberoering, omdat het net stilstaat op de bodem. Dit in tegenstelling tot methodes als de boomkorvisserij en trawlvisserij, waarbij het net over de bodem rolt of sleept. De staandwantvisserij is een passieve vorm van vissen. Dit houdt in dat het net stilstaat in het water. Het schip hoeft dus ook veel minder te varen bij deze methode. Daarnaast kan deze methode prima uitgevoerd worden met een kleiner visserschip. Dit scheelt natuurlijk aanzienlijk in brandstofkosten en dus in CO2-emissie. Samenvattend is de staandwantvisserij een selectieve en milieuvriendelijke vismethode. Deze vorm van vissen is daarom ook beloond met een MSC-certificaat voor duurzaamheid (Ecomare, 2013).
Pagina 28 van 65
4. Hoe duurzaam zijn ‘duurzame’ methodes in de praktijk? 4.1.Inleiding Bovenstaand verhaal doet misschien vermoeden dat er genoeg duurzame methodes zijn als alternatief voor de huidige, niet-duurzame, methodes en dat ze allemaal even effectief zijn. Dit kan natuurlijk niet waar zijn. Hoewel de theorie van dergelijke methodes vaak zeer positief is over de geringe mariene invloed, zal in de praktijk altijd moeten blijken of ze ook echt werken. In deze deelvraag zal ik antwoord geven op de vraag: ‘Hoe duurzaam zijn ‘duurzame’ methodes in de praktijk?’ Aangezien deze vraag nogal breed is, heb ik een concreet voorbeeld genomen: in het onderzoek zal ik twee vistuigen die gebruikt worden voor de visserij op garnalen (de brievenbus en het zeefnet). Het grootste deel van dit onderzoek zal dus gaan over de vergelijking tussen de brievenbus- en de zeefnetmethode. Daarnaast zal ik ook nog een vergelijking maken binnen een bepaalde methode: ik ga kijken hoe de samenstelling van de totale vangst bij de zeefnetmethode verschilt tussen de Noordzeevangst en de Waddenzeevangst. Dit staat echter los van mijn hoofdvraag. De deelvragen die bij dit onderzoek horen, luiden dan als volgt: Welke van deze twee methodes (de brievenbus of de zeeflap) is qua opbrengst efficiënter? Wat is de bijvangstsamenstelling en –hoeveelheid van de brievenbusmethode ten opzichte van het zeefnet? De derde vraag die ik dus zal behandelen is de volgende: Is er bij de zeefnetmethode een verschil in (bij)vangstsamenstelling tussen de Noordzee- en Waddenzeevangst? NB: een soortgelijk onderzoek is al eerder uitgevoerd door IMARES. De gegevens omtrent de bijvangst van de brievenbus zullen dan ook afkomstig zijn van het rapport dat naar aanleiding van dat onderzoek is gemaakt. Daarnaast zal ik niet alleen antwoord geven op mijn eigen onderzoeksvraag. Ik zal mijn resultaten ook vergelijken met de uitkomst van het IMARES-onderzoek naar de brievenbus. Op die manier krijgt het onderzoek meer diepgang. Immers, hoe meer onderzoek er gedaan wordt naar een bepaald aspect, hoe betrouwbaarder de resultaten.
4.2.Achtergrond en theorie Voordat we echt antwoord kunnen geven op deze vragen, moeten we eerst het een en ander weten over de vistuigen die we met elkaar vergelijken en op basis van die informatie kunnen we een hypothese opstellen. 4.2.1. Het zeefnet (zeeflap) Het tuig van het zeefnet komt voor het grootste gedeelte overeen met het reguliere, trechtervormige net dat voor de garnalenkor gebruikt word. Het enige grote verschil is dat het net zo is aangepast dat de bijvangst snel kan ontsnappen. Aangezien de mazen van het net erg klein zijn, houdt dat in dat vrijwel alle bijvangst die even groot als of groter is dan de garnaal ook in het net blijft zitten.
Pagina 29 van 65
De oplossing voor dit probleem is een kleiner net binnen het gewone net, met iets grotere mazen. De opening van dit net, vaak zeefnet of zeeflap genoemd, is middenin het gewone net bevestigd. De zeeflap is ook trechtervormig, maar het einde is opengelaten. Dit open einde is aan de bovenkant van het gewone net bevestigd. Het effect hiervan is dat de garnalen gewoon door de grotere mazen kunnen en in het echte net terecht komen, waardoor ze gevangen zijn. Tegelijkertijd kunnen de grotere vissen en benthos niet door de mazen van de zeeflap heen. Ze zwemmen dus door de zeeflap heen totdat ze het einde van het net bereikt hebben. Vervolgens komen ze door het open neteinde heen en aangezien dat einde zich aan de bovenkant van het gewone sleepnet bevindt, kunnen de vissen op die manier uit het net ontsnappen (Rispens, 2012). Tegenwoordig zijn de vissers door de overheid verplicht om in bepaalde gedeeltes van het jaar te vissen met een zeefnet. Niet elke visser is echter blij met dit net. De reden hiervoor is de volgende: met name in het voorjaar bevat de zeebodem veel vegetatie. Deze wieren en algen komen dan in het net terecht, waardoor de zeeflappen dichtslibben. Het gevolg is dat de vissers dan met een veel kleiner net vissen, omdat de garnalen niet meer door de mazen van het zeefnet heen kunnen en dus niet meer in het daadwerkelijke sleepnet terecht komen (Visserijnieuws, 2011). 4.2.2. De brievenbus Vooral door kritiek van de vissers, wordt er nu gezocht naar alternatieven voor de zeeflap. Een tuig met veel potentie is de brievenbus. De brievenbus is vooral gericht op het verminderen van de bijvangst van platvis. In het kort is dit een gewoon sleepnet met een dwarse snede in de onderkant van het net, die brievenbus genoemd wordt. Achter die snede zit een vierkant net, dat schotje wordt genoemd. De werking van de brievenbus is vergelijkbaar met die van de zeeflap: zowel de garnalen als de nietgarnalen komen het net binnen. De garnalen kunnen over het schotje heen zwemmen, omdat zij als schrikreactie op de rollenpees al omhoog zijn gesprongen. De platvissen, die bij potentieel gevaar naar beneden duiken, kunnen niet door het schot heen en worden dan door de snede uit het net geleid (Visserijnieuws, 2011). In appendix A staat een schematische weergave van het brievenbustuig. 4.2.3. Hypothese Bij wijze van hypothese zal ik eerst antwoord geven op de deelvragen, alvorens ik antwoord ga geven op de hoofdvraag: De eerste twee deelvragen horen bij de vergelijking tussen de brievenbus en het zeefnet. Ik verwacht dat de brievenbus minder qua opbrengst minder efficiënt zal zijn, omdat er hoe dan ook altijd garnalen lager zwemmen en dus (via het schot) door de snede ontsnappen. De zeeflap heeft dat probleem niet. Qua samenstelling van de bijvangst verwacht ik dat het aandeel van de platvis in de bijvangst van de brievenbus kleiner is. Aangezien de brievenbus zo specifiek gericht is op de vermindering van bijvangst van platvis, zal de brievenbus in dat opzicht beter zijn. Op het gebied van bijvangsthoeveelheid zal de brievenbus volgens mij niet per se beter presteren dan het zeefnet: ik verwacht dat de totale hoeveelheid bijvangst van de brievenbus zeker niet veel minder zal zijn dan bij de zeeflap. Dit denk ik vooral omdat de brievenbus nog een methode in ontwikkeling is. Daarom zullen er altijd nog kleine problemen in dit tuig zitten. Pagina 30 van 65
Het tweede deel van mijn onderzoek gaat over de samenstelling van de totale vangst. Ik ga onderzoeken of er een verschil in samenstelling bestaat tussen de vangst op de Noordzee en de Waddenzee. Ik denk wel dat er verschil is. Mijn verwachting is dat het leeuwendeel garnalen in de Waddenzee ondermaats is. De Waddenzee wordt namelijk vaak de ‘kraamkamer van de zeeorganismen’ genoemd. Dit houdt in dat de Waddenzee een plaats is waar veel jonge dieren opgroeien. Dit geldt voor veel mariene organismen. Niet alleen vissen schieten vooral kuit op de Waddenzee, ook garnalen leggen er vaak hun eieren. De jonge dieren kunnen goed opgroeien in de Waddenzee, omdat de Waddenzee een aantal kenmerken heeft die andere zeeën in mindere mate of zelfs niet hebben: de Waddenzee is een ondiepe zee, waardoor het zonlicht bijna overal in de zee kan doordringen. Dit zorgt ervoor dat de Waddenzee relatief warm is. Tevens heeft de Waddenzee te maken met een uitzonderlijk sterke getijdenwerking. Als het vloed wordt, wordt er een grote hoeveelheid nutriënten vanuit de Noordzee de Waddenzee in getransporteerd. Als de jonge garnaaltjes eenmaal groot zijn geworden zullen ze (volgens mij) weer terug gaan naar de Noordzee. Schematisch verwacht ik de volgende resultaten qua samenstelling van de totale vangst:
Discards Ondermaatse garnalen Maatse garnalen
Waddenzee
Noordzee
Figuur 4.1: verwachte (schematische) bijvangstsamenstelling (ZK 18)
Op het gebied van de bijvangstsamenstelling voorspel ik geen duidelijk verschil. 4.2.4. De Mann-Whitneytoets Om te bewijzen of de (totale) bijvangsten van het zeefnet en de brievenbus wel of niet van elkaar verschillen, maak ik gebruik van een statistische toets, de Mann-Whitneytoets om specifiek te zijn. Net zoals elke andere statistische toets wordt de Mann-Whitneytoets gebruikt om aan te tonen of een nulhypothese wel of niet verworpen kan worden. In het geval van deze toets wordt de nulhypothese verworpen op het α-punt van significantie als de Mann-Whitneytoetsingsgrootheid U groter is dan of even groot als de kritieke waarde van de MannWhitney-distributie Uα(2)n1n2. U kan als volgt berekend worden:
Om deze formule volledig uit te kunnen leggen, moet er nog het een en ander over deze methode uitgelegd worden: Pagina 31 van 65
Bij een rangsomtoets als deze wordt er altijd gekeken naar twee steekproeven, dus twee reeksen met gegevens. Deze worden met elkaar vergeleken en de nulhypothese H0 geeft aan dat de resultaten van de steekproeven niet verschoven zijn ten opzichte van elkaar. Het is erg belangrijk om te weten dat er met twee steekproeven en dus ook met twee reeksen van gegevens gewerkt wordt. Aan deze reeksen met waarden worden rangnummers toegekend. Deze rangnummers kunnen zowel in oplopende volgorde gegeven worden van lage naar hoge gegevens, maar ook van hoge naar lage gegevens. Bij het rangschikken van de data, moet er rekening mee gehouden worden dat alle gegevens gerangschikt worden, ongeacht of ze tot de eerste of tweede reeks gegevens (steekproeven) behoren. De reeksen van gegevens zelf moeten wel gescheiden blijven. Terugkomend op de formule
:
n1 is het aantal gegevens (waarden) in reeks (steekproef 1) n2 is het aantal gegevens (waarden) in reeks (steekproef 2) R1 is de som van de rangnummers in reeks 1 De waarden van Uα(2)n1n2 staan in diverse tabellen. Ik zal de tabel van Jerrold H. Zar hanteren. Als n1 en/of n2 groter is dan 20 (de reeksen bevatten meer dan 20 gegevens), is het vergelijken van U met Uα(2)n1n2 niet meer betrouwbaar genoeg. In dat geval moet je Z vergelijken met de kritische waarde Zα. Deze waarde is gelijk aan tα,∞. In mijn geval toets ik de hypothese tweewaardig. Dat wil zeggen dat de waarden van de alternatieve hypothese groter of kleiner dan de nulhypothese kunnen zijn, als blijkt dat H0 verworpen moet worden. Bij tweewaardige toetsing gebruik je de kritische waarde Zα(2), die gelijk is aan tα(2),∞. Evenals Uα(2)n1n2, zijn de waarden van tα(2),∞ bij de verschillende waarden voor α in tabellen te vinden, ook in het boek ‘Biostatistical Analysis’ (Zar, J.). Om Z te berekenen, wordt de volgende formule gehanteerd:
Hierbij zijn μU en σU respectievelijk de gemiddelde waarde en de standaardfout van U, die als volgt berekend kunnen worden: en n1 en n2 zijn hier ook weer het aantal waarden in de reeks. N is hier de som van n1 en n2. Als Z berekend is, wordt de waarde hiervan vergeleken met tα(2),∞. Het verdere verloop van de toets is hetzelfde als de toets met n1 en n2 kleiner dan 20. Dat houdt in dat H0 verworpen dient te worden op het α niveau van vergelijken als Z groter is dan of even groot als tα(2),∞ (Zar, 1996).
Pagina 32 van 65
4.2.5. Het sorteerproces Figuur 4.2 is een schematische weergave van de verwerking van de vangst aan boord:
Discards
Totale vangst
Zeef 1
Maatse garnalen
Kookpot
Ondermaatse garnalen
Zeef 2
Ondermaatse garnalen
Figuur 4.2: de vangstverwerking aan boord van de ZK 18, WR 54 en WR 57
Eerst wordt de totale vangst gezeefd door zeef 1. De vangst wordt hierbij verdeeld in ondermaatse garnalen, discards en consumptiegeschikte garnalen. Deze garnalen bevatten nog steeds te kleine, niet-consumptiegeschikte garnalen. Nadat ze gekookt zijn in de kookpot worden ze dus nog een keer gezeefd, waarna ze in zakken gedaan worden en in de koeling worden gezet. Appendix B geeft het sorteerproces door middel van foto’s aan.
4.3.Methode 4.3.1. De meetprocedure Ik heb mijn metingen verricht aan boord van de ZK 18 Liberty van Johan Rispens. Dit schip vist (zowel aan bakboord- als aan stuurboordzijde) met het zeefnet. Verdere technische specificaties staan in tabel 4.1. Om de samenstelling van de vangst en de hoeveelheden discards van de ZK 18 te bepalen, heb ik de volgende procedure gevolgd: Materiaal Emmer (12 liter) met schaalverdeling Plastic zakken (groot en klein) Duimstok Koelboxen Sorteertafel Zeef Treklijsten Turflijsten Handschoenen Visdeterminatiegids Pagina 33 van 65
Maatse garnalen
Procedure aan boord (per trek) 1. Noteer algemene gegevens van de trek: a. Treknummer b. Datum c. Brandstofverbruik d. Positie e. Duur van de trek f. Diepte g. Windkracht en /richting 2. Schep (met behulp van de emmer) 12 liter ‘vangst’ uit de bak waar de netten in worden geleegd. 3. Lees het volume van het monster af op 0,5 liter nauwkeurig. 4. Schat de totale vangst door middel van het meten van de lengte, breedte en hoogte van de bak waar de netten in worden geleegd. 5. Bereken de subfactor. 6. Leeg de inhoud van de emmer op de sorteertafel. 7. Scheidt de bijvangst van de garnalen. 8. Doe de bijvangst in plastic zakjes en merk die met het treknummer. 9. Zeef de garnalen met behulp van zeef 1: de garnalen zijn nu gescheiden in grote (consumptiegeschikte) en kleine (ondermaatse) garnalen. 10. Bepaal het volume van de grote en van de kleine garnalen door middel van de emmer met schaalverdeling. 11. Doe de consumptiegeschikte en ondermaatse garnalen afzonderlijk in plastic zakken1. Procedure thuis (per trek) 1. Bepaal het aantal van elke vis- en benthossoort en noteer dit op de turflijst 2. Bepaal (met behulp van een maatbeker) het totale volume van elke vis- en benthossoort: a. Vul de maatbeker aan met water tot de 500 mL-lijn b. Doe alle individuen van de te bepalen vis- of benthossoort in de maatbeker (als niet alle individuen in de maatbeker passen, deel je de totale hoeveelheid op in kleinere delen. Vervolgens bepaal je van elk deel afzonderlijk het volume volgens stap c. en d. en tel je die volumes bij elkaar op) c. Lees het nieuwe volume af tot op 10 mL nauwkeurig. d. Het verschil tussen het nieuwe volumeniveau en het oude volumeniveau (500 mL) is het volume van de vis- of benthossoort. 3. Weeg de consumptiegeschikte en ondermaatse garnalen1 4. Bereken met behulp van het aan boord bepaalde volume en de zojuist bij 3. bepaalde massa de dichtheid van garnalen:1 a. Zet de massa (van de maatse en ondermaatse garnalen) tegen het volume (van de maatse en ondermaatse garnalen) tegen elkaar uit in een diagram. b. Teken een trendlijn en bepaal de steilheid van die lijn c. De steilheid is de waarde voor de dichtheid van garnalen in kg/L.
Pagina 34 van 65
NB: deze waarde voor de dichtheid geldt alleen als er sprake is van een bak of zak met garnalen, waarbij zich er nog lucht tussen de garnalen bevindt. De dichtheid van een ‘losse’ garnaal zal veel hoger zijn. 1
= alleen bij trek 1
4.3.2. Verwerking van de gegevens Nadat ik alle gegevens heb verzameld, heb ik ze verwerkt. Om de samenstelling van de totale vangst weer te geven, heb ik gebruik gemaakt van volumepercentages. Deze percentages heb ik vervolgens weergegeven in staafdiagrammen. Voor de samenstelling van de bijvangst heb ik de gegevens (aantallen en volumes) van elke soort per trek uitgezet. Alle gevangen organismen heb ik ingedeeld in de categorieën rondvis, platvis, epibenthos en overig. Alle dieren die op de zeebodem leven, worden binnen de epibenthos ingedeeld. Ik heb vanuit de aantallen en volumes van elke soort de aantallen en volumes van elke categorie per trek bepaald. Deze gegevens heb ik grafisch weergegeven door middel van cirkeldiagrammen. Daarnaast heb ik per gevangen soort (per trek) het aantal van die soort dat per uur gevangen wordt, bepaald. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van de subfactor. Zoals ik al eerder zei, is de subfactor de verhouding tussen de totale vangst en het monster dat ik eruit nam. Ik heb (voor elke trek)de aantallen van elke soort op mijn turflijsten vermenigvuldigd met de subfactor, waardoor ik de totale hoeveelheid van die soort in één trek, uitgedrukt in aantallen, bepaald heb. Dit aantal heb ik gedeeld door de tijd dat de trek duurde. Op die manier heb ik de aantallen van een gevangen soort per uur vast weten te stellen. De verkregen gegevens heb ik in een tabel gezet. Vervolgens heb ik de gegevens in de tabel (van het zeefnet van de ZK 18) vergeleken met hetzelfde soort gegevens, maar dan van een brievenbus. Deze gegevens zijn afkomstig van het IMARES-rapport ‘Reducing discards in Shrimp fisheries with the Letterbox’ (Steenbergen, Machiels, & Leijzer, 2011). Ook in dit rapport werd er een vergelijking gemaakt tussen de zeeflap en de brievenbus. Het doel van dat onderzoek was antwoord te geven op de vraag ‘Is de brievenbus minstens even effectief in het verminderen van discards van (jonge) platvis in de garnalenvisserij als de zeeflap?’ Bovendien werd er ook gekeken naar de totale bijvangst. Daarom hebben ze ook getracht antwoord te geven op de vraag ‘Hoe presteert de brievenbus ten opzichte van de zeeflap als het gaat om ongewilde bijvangst van vis en benthos?’ Om antwoord te geven op die vraag zijn er metingen verricht aan boord van de WR 54 en WR 57. Om tot betrouwbare gegevens te komen, hebben ze (bij beide schepen) aan de bakboordzijde gevist met de zeeflap en aan de stuurboordzijde met de brievenbus (Steenbergen, Machiels, & Leijzer, 2011). Mijn eigen verkregen gegevens heb ik dus vergeleken met de gegevens uit bovengenoemd onderzoek. Om te kijken of er daadwerkelijk een verschil was in bijvangst tussen deze methodes, heb ik gebruik gemaakt de Mann-Whitneytoets. De achterliggende theorie van deze statistische toets en hoe deze toets gebruikt dient te worden, is al besproken in paragraaf 4.2.4. Tenslotte heb ik de volumes van de consumptiegeschikte garnalen per trek bepaald door het volume van de ‘grote’ garnalen in het monster te vermenigvuldigen met de subfactor van de trek in kwestie. Daarna heb ik de volumes door middel van de al eerder berekende dichtheid omgerekend naar mas-
Pagina 35 van 65
sa’s. Uiteindelijk heb ik die massa’s uitgedrukt in kilogram per uur vissen, zodat ik ze kon vergelijken met de ‘efficiëntie’ van de brievenbus.
4.4.Waarnemingen en resultaten 4.4.1. Algemene vangstinformatie Alle metingen (mijn eigen metingen en de metingen van IMARES) zijn uitgevoerd op drie schepen, namelijk de ZK 18, de WR 54 en de WR 57. Om een goede vergelijking te maken, is het zaak de technische specificaties van de schepen te weten. Verschillen in resultaten kunnen (onder andere) door verschil in bijvoorbeeld vermogen of breedte van de boom verklaard worden. De relevante specificaties staan in tabel 4.1. Tabel 4.1: algemene gegevens van de ZK 18, WR 54 en WR 57
Datum
Schip
Vermogen
Breedte bovenpees
Vistuig
Aantal trekken bemonsterd 26-11-2012 ZK 18 188 pk Zeefnet 4 27-11-2012 ZK 18 188 pk Zeefnet 3 13-09-2010 WR 54 300 pk 8,35 m1 Brievenbus/Zeefnet1 5 22-09-2010 WR 57 300 pk 8,35 m Brievenbus/Zeefnet 5 20-10-2010 WR 57 300 pk 8,35 m Brievenbus/Zeefnet 5 1 Omdat er met de WR 54 en WR 57 met twee tuigen tegelijk is gevist, heb ik ze allebei in de tabel gezet. Daarnaast ben ik ervan uitgegaan dat de breedte van de bovenpees bij beide tuigen gelijk is. In tabel 4.2 zijn verdere algemene gegevens van de trekken van de ZK 18 weergegeven. Tabel 4.2: algemene gegevens van de door de ZK 18 uitgevoerde trekken
Trek 1
Datum 26-11-‘12
Locatie (zee) Waddenzee
2
26-11-‘12
Waddenzee
3
26-11-‘12
Waddenzee
4
26-11-‘12
Noordzee
5
27-11-‘12
Noordzee
6
27-11-‘12
Noordzee
7
27-11-‘12
Noordzee
Exacte positie (begin trek – eind trek) 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E 53 26.625 N, 6 08.275 E – 53 27.822 N, 6 11. 674 E
Brandstofverbruik 20 L/hr. 20 L/hr. 20 L/hr. 20 L/hr. 20 L/hr. 20 L/hr. 20 L/hr.
Tabel 4.2: algemene gegevens van de door de ZK 18 uitgevoerde trekken (vervolg)
Trek 1 2 3 4 5
Duur v/d trek 1 hr. 35 min. 1 hr. 14 min. 2 hr. 6 min. 1 hr. 40 min. 2 hr. 45 min.
Gem. diepte 4-5 m 2-3 m 4m 20,5 m 19,9 m
Wind (-richting + -kracht) Zuid 4 Zuid 4 Zuid 3-4 Zuid 3 Zuid 3
Gem. vaarsnelheid 2,7 knots 2,6 knots Onbekend 2,5-3 knots 2,5 knots Pagina 36 van 65
6 7
1 hr. 35 min. 1 hr. 52 min.
18,5 m 11,4 m
Zuidwest 3-4 Zuidwest 4
1,6 knots 3,3 knots
Tevens is de plaats waar gevist wordt van invloed. Figuur 4.3 en 4.4 geven aan waar respectievelijk de ZK 18 en de WR 54/WR 57 gevist hebben.
Figuur 4.3: locatie van de door de ZK 18 uitgevoerde trekken
Figuur 4.4: locatie van de door de WR 54 en WR 57 uitgevoerde trekken
Pagina 37 van 65
De ZK 18 heeft zowel op de Noord- als de Waddenzee gevist. Zoals tabel 4.2 ook aangeeft, zijn de eerste drie trekken voltrokken op de Waddenzee, net onder Schiermonnikoog. Bij de overige vier trekken is gevist op de Noordzee. De WR 54 en WR 57 hebben alleen maar gevist op het westelijke deel van de Waddenzee, tussen Texel en de Afsluitdijk. De markeringen in afbeelding 4.4 geven alleen maar de posities aan waar op 13 september, 22 september en 20 oktober gevist is. 4.4.2. Samenstelling totale vangst Voor de trekken 1 tot en met 7 ziet de (procentuele) samenstelling van de totale vangst van de ZK 18 er als volgt uit: 100 90 80 70 60 Discards
50 40
Ondermaatse garnalen
30
Maatse garnalen
20 10 0 Trek 1 Trek 2 Trek 3 Trek 4 Trek 5 Trek 6 Trek 7 (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%) Figuur 4.5: samenstelling (in maatse en ondermaatse garnalen en discards) van de totale vangst van de ZK 18 per trek
Een andere (en misschien betere) manier om figuur 4.5 weer te geven, is de manier van figuur 4.6. Op die manier kunnen de percentages beter vergeleken worden. 70 60 50 40
Maatse garnalen
30
Ondermaatse garnalen
20
Discards
10 0 Trek 1 Trek 2 Trek 3 Trek 4 Trek 5 Trek 6 Trek 7 (%) (%) (%) (%) (%) (%) (%) Figuur 4.6: samenstelling (in maatse en ondermaatse garnalen en discards) van de totale vangst van de ZK 18 per trek
Pagina 38 van 65
Bij de trekken 1, 2 en 3 was het percentage ondermaatse garnalen groter dan bij de trekken 4 tot en met 7. Bovendien was er bij de laatste vier trekken meer bijvangst te vinden dan bij de trekken 1 tot en met 3. Trek 4 onderscheidt zich duidelijk van de rest, omdat daar veel maatse, consumptiegeschikte garnalen in voorkwamen en het percentage ondermaatse garnalen bij die trek duidelijk het laagst lag. Een andere opvallende trek is trek 5, waarin bovengemiddeld veel discards gevonden werden. 4.4.3. Hoeveelheid commerciële garnalen Er is gemiddeld per uur 36,6 kilogram commerciële (ongekookte) garnalen gevangen. Met commerciele garnalen worden de garnalen die groot genoeg zijn om te verkopen bedoeld. Een andere benaming hiervoor is consumptiegeschikte garnalen, die ik al vaker heb gebruikt. Op de Waddenzee is gemiddeld 44,8 kg ongekookte garnalen per uur gevangen, tegenover 30,5 kg garnalen op de Noordzee. IMARES verkreeg de volgende resultaten:
Figuur 4.7: vangst van commerciële garnalen van de WR 54 en WR 57 per trek in g/hr. (IMARES, 2011)
Pagina 39 van 65
NB: De trekken 23 tot en met 37 zijn uitgevoerd in de herfst. Aangezien mijn metingen ook in de herfst (26 en 27 november 2012, zie tabel 4.1) zijn uitgevoerd, gebruik ik alleen de gegevens van trek 23 tot en met 37 van IMARES. De rode lijn aan de rechterkant geeft de gemiddelde waarde van de garnalenvangst per uur van elke trek in de herfst aan. Deze lijn heb ik doorgetrokken tot aan de y-as om de waarde af te lezen. Aangezien de schaalverdeling van de y-as niet erg nauwkeurig is, heb ik de vangst moeten schatten. Ik kwam uit op een waarde van 60 kg/hr. Ten opzichte van 44,8 kilogram garnalen per uur van het zeefnet, is de vangst per uur van de brievenbus aanzienlijk groter, namelijk 15,2 kg/hr. Echter, zoals figuur 4.8 ook al aangeeft, kwam men aan boord van de WR 54 en WR 57 tot een hogere vangst per uur voor het zeefnet, maar dit verschil is niet significant (Steenbergen, Machiels, & Leijzer, 2011). 4.4.4 Samenstelling bijvangst Om de bijvangst weer te geven, heb ik zowel diagrammen met aantallenpercentages als diagrammen met volumepercentages gebruikt. De gemiddelde aantallensamenstellingen staan in de figuren 4.8 tot en met 4.10. De individuele samenstellingen van elke trek zijn te vinden in appendix C.
Gemiddelde aantallensamenstelling bijvangst Waddenzee 0%
Rondvis
31%
Platvis 7%
62%
Epibenthos Overig
Figuur 4.8: gemiddelde aantallensamenstelling van de door de ZK 18 gevangen bijvangst uit de Waddenzee
Pagina 40 van 65
Gemiddelde aantallensamenstelling bijvangst Noordzee 0%
Rondvis
31%
Platvis Epibenthos
62%
7%
Overig
Figuur 4.9: gemiddelde aantallensamenstelling van de door de ZK 18 gevangen bijvangst uit de Noordzee
Figuur 4.8 en 4.9 geven de aantallensamenstelling van de bijvangst van de ZK 18 op zowel de Wadden- als de Noordzee weer. In plaats van elke soort te noemen in het diagram, heb ik de soorten ingedeeld in de categorieën rondvis, platvis, epibenthos en overig. Op die manier blijft het overzicht behouden. Een overzicht van de samenstelling van de bijvangst in individuele soorten is te vinden in tabel 4.3. Op basis van figuur 4.8 en figuur 4.9 kunnen we een aantal dingen concluderen: ten eerste is er in de Waddenzee veel meer rondvis gevangen dan in de Noordzee, terwijl de bijvangst op de Noordzee vooral uit epibenthos bestond. Er werd (relatief) evenveel platvis gevangen en het percentage overige diersoorten is zo klein dat het afgerond 0% van de totale bijvangst inneemt. De gemiddelde aantallensamenstelling van alle trekken is te vinden in figuur 4.10:
Gemiddelde aantallensamenstelling bijvangst 0%
36%
Rondvis Platvis Epibenthos
57%
Overig 7%
Figuur 4.10: gemiddelde aantallensamenstelling (van alle trekken) van de door de ZK 18 gevangen bijvangst
Pagina 41 van 65
Het gebruik van aantallen is niet de enige manier om de samenstelling van de bijvangst weer te geven. Bovendien geeft alleen het gebruik van aantallen een ietwat vertekend beeld. Het is niet alleen belangrijk hoeveel je van een soort vangt, maar ook hoe groot de organismen van een soort zijn. De volumesamenstellingen staan daarom hieronder:
Gemiddelde volumesamenstelling bijvangst Waddenzee 0% 20% Rondvis Platvis
6%
Epibenthos 74%
Overig
Figuur 4.11: gemiddelde volumesamenstelling van de door de ZK 18 gevangen bijvangst uit de Waddenzee
Gemiddelde volumesamenstelling bijvangst Noordzee 0%
35%
Rondvis Platvis Epibenthos
59%
Overig 6%
Figuur 4.12: gemiddelde volumesamenstelling van de door de ZK 18 gevangen bijvangst uit de Noordzee
Nu blijkt dat het percentage epibenthos in beide gevallen afneemt, terwijl het percentage rondvis toe is genomen. Kennelijk hebben de gevangen soorten rondvis over het algemeen een groter volume dan de epibenthos. Of, anders gezegd: de rondvissen nemen meer ruimte in. Toch blijft de verdeling over het algemeen hetzelfde: In de Waddenzee is het aantallen- en volumepercentage rondvis het grootst. In de Noordzee zijn beide percentages van de epibenthos het grootst. Pagina 42 van 65
Gemiddelde volumesamenstelling bijvangst 0%
Rondvis 41%
Platvis Epibenthos
53%
Overig 6%
Figuur 4.13: gemiddelde volumesamenstelling van de door de ZK 18 gevangen bijvangst van alle trekken
Ook de gemiddelde volumesamenstelling van alle trekken komt voor het grootste gedeelte overeen met de aantallensamenstelling. Dit houdt dus in dat de volumeverschillen van de verschillende categorieën bijvangst niet noemenswaardig groot zijn. De aantallensamenstelling van de door IMARES gevangen bijvangst is weergegeven in figuur 4.14 (Steenbergen, Machiels, & Leijzer, 2011). De bijvangst is ook hier ingedeeld in de categorieën benthos (b), platvis (P) en rondvis (r). Elk rondje stelt een trek voor. Hoe meer het rondje in de hoek met de p staat, hoe meer de bijvangst gedomineerd werd door platvis. Dit geldt natuurlijk ook voor de andere categorieën. De rode rondjes zijn trekken voor die uitgevoerd zijn in het voorjaar, terwijl de blauwe rondjes de ‘herfsttrekken’ voorstellen.
Figuur 4.14: schematische weergave van de aantallensamenstelling van de door de WR 54 en de WR 57 gevangen bijvangst (zeefnet en brievenbus samen), per categorie (IMARES)
Pagina 43 van 65
4.4.5 Aantallen bijvangst In paragraaf 4.4.4 kwamen alleen de categorieën bijvangst en de samenstelling daarvan naar voren. Hoewel dit al een goed beeld geeft van de discards, is dit beeld niet helemaal compleet. Om een beter beeld van de discardsamenstelling te krijgen, is een overzicht van de hoeveelheid bijvangst per soort in kg/hr. een goed middel. Tabel 4.3 geeft ons een dergelijk overzicht van de bijvangsten van de ZK 18. Dit zijn echter wel de gemiddelde waarden. Appendix E bevat een tabel met dezelfde gegevens, maar dan van de verschillende trekken apart.
Tabel 4.3: gemiddelde samenstelling van de bijvangst (ZK 18) per soort en categorie (in kg/hr.)
Categorie
Naam
Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Platvis Platvis Platvis Platvis Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Overig
Brakwatergrondel Haring Sprot Rasterpitvis Vijfdradige meun Ansjovis Spiering Smelt Pollak Gewone pitvis Harnasmannetje Zeenaald Onbekende vis Tongschar Schar Schol Witje Gewone slangster Noordse garnaal Krab Gewone zeester Heremietkreeft Zeeslak Dwerginktvis
Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde Waddenzee Noordzee totaal 1285,2 1246,0 1262,8 8,2 0,0 3,5 28,2 547,7 325,0 26,2 128,7 84,8 43,5 21,1 30,7 6,2 0,0 2,7 6,2 33,2 21,6 5,6 12,0 9,3 11,1 8,6 9,7 0,0 81,4 46,5 0,0 3,5 2,0 0,0 155,6 88,9 0,0 3,5 2,0 28,4 41,1 35,7 58,0 428,4 269,6 49,1 10,4 27,0 0,0 31,0 17,7 0,0 30,8 17,6 0,0 10,8 6,2 380,0 4652,7 2821,6 232,2 123,8 170,2 22,0 20,7 21,2 65,9 7,4 32,5 0,0 12,1 6,9
IMARES heeft tijdens het onderzoek naar de brievenbus ook soortgelijke gegevens verzameld. Deze staan in tabel 4.4. Naast een overzicht van de door de brievenbus gevangen discards, geeft tabel 4.4 ook een overzicht van de discards die door de zeeflap van de ZK 18.
Pagina 44 van 65
Tabel 4.4: gemiddelde samenstelling van de bijvangst (afkomstig van het zeefnet van de ZK 18 en de brievenbus van de WR 54 en WR 57) per soort en categorie (in kg/hr.)
Categorie Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Overig Overig
Naam Brakwatergrondel Haring Sprot Gewone zeedonderpad Vijfdradige meun Ansjovis Spiering Zandspiering Smelt Pollak Groene zeedonderpad Harnasmannetje Zeenaald Wijting Puitaal Slakdolf Botervis Steenbolk Grauwe poon Rivierprik Rode poon Driedoornige Stekelbaars Pitvis Kleine pieterman Zeebaars Mul Onbekende vis Tongschar Schar Schol Schurftvis Tong Bot Dwergtong Tarbot Griet Gewone slangster Noordse garnaal Krab Gewone zeester Heremietkreeft Zeeslakken (Nudibranchia) Dwerginktvis Sepiola
Zeefnet (ZK 18) Brievenbus (WR 54 & WR 57) 1285,2 772,9 8,2 146,9 28,2 0,9 26,2 73,1 43,5 5,5 6,2 0,0 6,2 68,7 0,0 6,9 5,6 1,3 11,1 0,0 0,0 0,0 0,0 14,3 0,0 37,1 0,0 7,6 0,0 7,9 0,0 2,8 0,0 1,0 0,0 4,4 0,0 0,4 0,0 0,2 0,0 0,4 0,0 0,4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 28,4 0,0 58,0 13,0 49,1 914,5 0,0 0,0 0,0 12,8 0,0 5,9 0,0 0,1 0,0 0,2 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 380,0 126,5 232,2 37,8 22,0 0,0 65,9 0,0 0,0 0,4 0,0 0,0
Pagina 45 van 65
Om te bepalen of de brievenbus met meer of minder bijvangst te maken heeft, heb ik de MannWhitneytoets toegepast. De theorie over deze statistische toets is te vinden in paragraaf 4.2.4. Aangezien er sprake is van meer dan 20 gegevens, moet ik de waarde voor Z berekenen en die vergelijken met de Zα(2), oftewel de tα(2),∞. De formule om Z te berekenen, is de volgende:
Het is dus eerst zaak om de waarden van U, μU en σU te berekenen:
n1 = 35 n2 = 35 R1 = 1113
N = 70
Voor Z vinden we dan de volgende waarde: 1,5270 De hoogste waarde voor tα(2),∞, waarbij tα(2),∞ groter is dan Z is 1,2816. De daarbij behorende waarde voor de significantie (α) is dan 0,20. Naast het vergelijken van de brievenbus met het zeefnet, kunnen we ook kijken hoezeer mijn verkregen gegevens over de zeeflap verschillen met de zeeflapgegevens van IMARES. Daarvoor moeten we dezelfde methode toepassen. De meetwaarden staan in tabel 4.5:
Pagina 46 van 65
Tabel 4.5: gemiddelde samenstelling van de bijvangst (afkomstig van het zeefnet van de ZK 18 en het zeefnet van de WR 54 en WR 57) per soort en categorie (in kg/hr.)
Categorie Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Platvis Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Overig Overig
Naam Brakwatergrondel Haring Sprot Gewone zeedonderpad Vijfdradige meun Ansjovis Spiering Zandspiering Smelt Pollak Groene zeedonderpad Harnasmannetje Zeenaald Wijting Puitaal Slakdolf Botervis Steenbolk Grauwe poon Rivierprik Rode poon Driedoornige Stekelbaars Pitvis Kleine pieterman Zeebaars Mul Onbekende vis Tongschar Schar Schol Schurftvis Tong Bot Dwergtong Tarbot Griet Gewone slangster Noordse garnaal Krab Gewone zeester Heremietkreeft Zeeslakken (Nudibranchia) Dwerginktvis Sepiola
Zeefnet (ZK 18) Zeefnet (WR 54 & WR 57) 1285,2 578,1 8,2 214,2 28,2 0,2 26,2 45,4 43,5 4,3 6,2 0,0 6,2 62,1 0,0 11,0 5,6 1,9 11,1 0,0 0,0 0,0 0,0 16,5 0,0 42,4 0,0 7,5 0,0 7,1 0,0 2,5 0,0 1,6 0,0 6,4 0,0 0,2 0,0 0,5 0,0 0,1 0,0 0,4 0,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 28,4 0,0 58,0 15,2 49,1 1374 0,0 1,1 0,0 28,2 0,0 3,4 0,0 0,4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 380,0 207,6 232,2 25,4 22,0 0,0 65,9 0,0 0,0 0,6 0,0 0,0
Ook bij deze reeksen gegevens kunnen we de Mann-Whitneytoets toepassen:
Pagina 47 van 65
n1 = 34 n2 = 34 R1 = 1059,5
N = 68
Voor Z vinden we dan de volgende waarde: 1,2921
De hoogste waarde voor tα(2),∞, waarbij tα(2),∞ groter is dan Z is 1,2816. De daarbij behorende waarde voor de significantie (α) is dan 0,20. Ten slotte kunnen we ook de Mann-Whitneytoets toepassen op de door IMARES verkregen gegevens over zowel het zeefnet en de brievenbus op de WR 54 en WR 57. Ik heb weer dezelfde procedure uitgevoerd en kreeg de volgende waarden (de berekening is opgenomen in appendix F): U = 553,5 μU = 544,5 σU = 77,98 Z = 0,1154 Deze waarde voor Z komt overeen met een significantieniveau dat groter is dan 0,50: α > 0,50
Pagina 48 van 65
4.5.Conclusie & Discussie De eerste deelvraag luidde als volgt: Welke van deze twee methodes (de brievenbus of de zeeflap) is qua opbrengst efficiënter? In paragraaf 4.4.3 is de vangst van zowel de zeeflap als die van de brievenbus aan de orde gekomen. Uit het vergelijken met de zeeflap van de ZK 18 met de brievenbus kwam de brievenbus als efficienter naar voren. Het verschil was 15,2 kg/hr. In de praktijk zou het best voor kunnen komen dat de brievenbus iets beter presteert, maar dit verschil is wel erg groot. Ten opzichte van het zeefnet is de opbrengst van de brievenbus 34 % hoger. Erg waarschijnlijk is dit niet, zeker omdat de brievenbus nog in ontwikkeling is. Bovendien moet er rekening gehouden worden met het feit dat deze twee reeksen gegevens tijdens twee verschillende onderzoeken verkregen zijn. Daardoor zijn er een aantal (relevante) variabelen die van invloed zijn op het resultaat. Twee belangrijke variabelen zijn de tijd van het jaar waarin gevist wordt en de vislocatie. In paragraaf 4.4.1 is al aan de orde gekomen dat alle resultaten afkomstig zijn uit de herfst, waardoor de verschillen in weersomstandigheden veel minder van invloed zijn. De vislocatie is echter wel een belangrijk struikelpunt: zoals al blijkt uit de figuren 4.4 en 4.5, heeft de ZK 18 de trekken op de Waddenzee uitgevoerd onder Schiermonnikoog, terwijl de WR 54 en WR 57 onder Texel visten. Het grote verschil moet dus vooral verklaard worden vanuit het grote verschil in vislocaties: waarschijnlijk troffen de WR 54 en WR 57 op hun vislocaties meer garnalen aan dan de ZK 18. Een ander verschil tussen beide onderzoeken was de manier van meten: bij het onderdeel ‘methode’ heb ik genoemd dat ik het volume van de ongekookte, consumptiegeschikte garnalen in mijn monster gemeten. Met behulp van een zelf bepaalde dichtheid heb ik de massa van de grote garnalen in dat monster en daarmee de massa van alle commerciële garnalen van de trek bepaald. IMARES heeft de massa van de gekookte garnalen geschat, na het hele zeefproces. Zelfs als ik het verschil tussen de dichtheid van de gekookte en ongekookte garnalen verwaarloos, zijn de metingen niet helemaal nauwkeurig. Dit gebrek aan nauwkeurigheid zal ongetwijfeld ook meespelen in dit grote verschil. We kunnen in ieder geval wel concluderen dat de brievenbus niet minder presteert dan de zeeflap. IMARES heeft tijdens het onderzoek ook gekeken naar de opbrengst van de brievenbus in verhouding tot de zeeflap. De resultaten had ik al eerder weergegeven, in figuur 4.7 in paragraaf 4.4.3. Omdat IMARES zoveel mogelijk variabelen constant heeft gehouden, is deze uitkomst betrouwbaarder. De zeeflap ving iets meer garnalen per uur, maar dit verschil was niet significant. We kunnen dus concluderen dat de brievenbus niet meer garnalen per uur vangt, maar ook niet significant minder. Mijn verwachting was dat de brievenbus minder zou vangen, omdat er altijd wel garnalen door de gleuf ontsnappen. Dit was dus niet het geval. Blijkbaar kunnen garnalen moeilijker door de gleuf heen dan dat ik vooraf had gedacht.
Pagina 49 van 65
De tweede deelvraag ging over het vergelijken van de brievenbus met het zeefnet op het gebied van bijvangst. De deelvraag was: Wat is de bijvangstsamenstelling en –hoeveelheid van de brievenbusmethode ten opzichte van het zeefnet? De figuren 4.8 en 4.14 zijn van belang om conclusies te trekken op het gebied van bijvangstsamenstelling. Aangezien IMARES alleen gegevens had over de aantallensamenstelling, ga ik alleen vergelijken op basis van aantallen. Figuur 4.8 toont ons dat de bijvangst vooral gedomineerd werd door rondvis. Uit figuur 4.14 komt nagenoeg hetzelfde naar voren: De meeste blauwe rondjes zijn in de hoek van de rondvis te vinden. Verder blijkt dat het aandeel van de platvissen in de netten van de WR 54 en WR 57 daarna het grootst is. Het aandeel benthos is het kleinst. In de netten met de zeeflap is het andersom: de hoeveelheid benthos in de bijvangst is hoger dan de hoeveelheid platvis. In dit geval is de hoeveelheid platvis in de netten van de ZK 18 (met alleen zeefnetten) kleiner dan de hoeveelheid platvis in de netten met zowel een zeefnet en een brievenbus. Kennelijk is het zeefnet een goed middel om bijvangst van platvis te verminderen of de brievenbus kan zijn theoretische functie in de praktijk (nog) niet waarmaken. NB: ook hier is er sprake van verschillende vislocaties. Dit speelt natuurlijk een rol in de totstandkoming van de gegevens. Om tot conclusies te komen op het gebied van bijvangsthoeveelheden heb ik gebruik gemaakt van de Mann-Whitneytoets. Ik begon met het vergelijken van de bijvangsten van het zeefnet van de ZK 18 met die van de brievenbus van de WR 54 en WR 57. Ervan uitgaande dat bij een α van 0,05 of kleiner H0 verworpen mag worden, heb ik de gegevens getoetst. Ik kwam uit op een waarde voor α van 0,20. Dit houdt dus in dat de H0 geldt. Met andere woorden: er is geen significant verschil tussen de twee soorten bijvangst. Aangezien ik tweezijdig heb getoetst, houdt dat dus in dat de bijvangst van de brievenbus niet kleiner en ook niet groter is dan de bijvangst van het zeefnet. Vervolgens heb ik gekeken of mijn verkregen gegevens van het zeefnet wel betrouwbaar zijn. Dit heb ik gedaan door de bijvangstgegevens van het zeefnet van de ZK 18 te vergelijken met die van de WR 54 en WR 57. Wederom kwam ik uit op een α van 0,20. Ook hier is dus geen significant verschil. Dat betekent dat mijn gegevens wel overeenkomen met de zeefnetgegevens die IMARES verzameld had. De hoeveelheid bijvangst is bij beide zeefnetten dus min of meer hetzelfde. Bij wijze van laatste controle heb ik de gegevens van het zeefnet van de WR 54 en de WR 57 vergeleken met de waarden van de brievenbus van beide schepen. Deze gegevens komen uit dezelfde steekproef. De kans dat de variabelen die een rol spelen bij het beïnvloeden van de gegevens dan erg verschillend zijn, is klein. Nadat ik de Mann-Whitneytoets op deze gegevens had toegepast, kwam ik op een α van 0,50. Ik kan in dit geval wel met zekerheid stellen dat het verschil tussen de zeeflap en de brievenbus niet significant is. Met het oog op de toekomst is dit een positief resultaat. Als ik alle factoren die invloed hebben op de resultaten verwaarloos, betekent dat een aantal dingen: 1. De brievenbus is niet duurzamer dan de zeeflap. 2. De brievenbus is ook niet minder duurzaam dan de zeeflap.
Pagina 50 van 65
Punt 1 is een interessant punt. Het kan betekenen dat er nog de brievenbus nog verder ontwikkeld moet worden tot een duidelijk duurzamer alternatief. Dit kwam overeen met mijn hypothese. Het kan echter ook betekenen dat het zeefnet al aardig duurzaam is. Het tweede punt biedt hoop voor de brievenbus. Uit de toets kwam namelijk duidelijk dat de brievenbus niet minder duurzaam is. Als er nog verder aan gewerkt wordt, zou het een goed alternatief kunnen worden voor de netten met zeeflappen. Ten slotte had ik nog een derde deelvraag gesteld: Is er bij de zeefnetmethode een verschil in (bij)vangstsamenstelling tussen de Noordzee- en Waddenzeevangst? Het antwoord op deze vraag ligt in de figuren van paragraaf 4.4.2 en 4.4.4. Uit figuur 4.7 blijken een aantal dingen: ten eerste is het (volume)percentage kleine, ondermaatse garnalen in de Waddenzee groter dan de maatse, volwassen garnalen. Dit komt overeen met mijn hypothese. De reden dat er zoveel kleinere (en dus jongere) garnalen in de Waddenzee zijn, is dat de Waddenzee de functie van kraamkamer voor het mariene leven vervult. Verder verwachtte ik dat het percentage volwassen (grote) garnalen in de Noordzee groter zou zijn dan de hoeveelheid ondermaatse garnalen, omdat de garnalen volgens mijn verwachting weer terugkeren naar de Noordzee als ze volgroeid zijn. Op de uitschieter van trek 4 na, blijkt dat niet het geval te zijn. Ook in de Noordzee is het percentage van de ondermaatse garnalen groter dan (en bij trek 5 gelijk aan) die van de maatse garnalen. Dit zou op een aantal manieren te verklaren kunnenzijn: door de grootte van de aanwas van jonge garnaaltjes. Garnalen zorgen voor veel nakomelingen. Misschien zijn er wel zoveel nakomelingen dat de kleine garnaaltjes ook in de Noordzee in de meerderheid zijn. De populatiesamenstelling zou daarnaast ook verklaard kunnen worden door de migratiebewegingen van de garnalen. Hier moet wel bij gezegd worden dat deze verklaringen nergens op gebaseerd zijn. Om duidelijke conclusies over de populatiesamenstelling van garnalen te kunnen trekken, zou er vervolgonderzoek naar gedaan moeten worden. Een ander opvallend resultaat is dat vangst op de Noordzee qua volume uit meer discards bestaat dan de vangst op de Waddenzee. Aangezien het een volumepercentage betreft, kan dat twee dingen betekenen: De aantallen discards zijn groter in de Noordzee dan in de Waddenzee De soorten die tot de discards van de Noordzeevangst behoren zijn groter dan die van de Waddenzeevangst Zoals al eerder gezegd, vervult de Waddenzee een kraamkamerrol voor veel organismen. Vanuit dat oogpunt lijkt mij het tweede punt het meest waarschijnlijk: de niet-commerciële organismen die in de Waddenzee gevangen worden bestaan (waarschijnlijk) uit vooral jonge en dus kleinere dieren. Bij hetzelfde aantal discards is het volumepercentage discards in de Waddenzee dan kleiner dan in de Noordzee. Dit lijkt mij de meest logische verklaring voor dit resultaat.
Pagina 51 van 65
Er is dus wel degelijk een verschil in vangstsamenstelling. Dit verschil is volgens mij voor het grootste gedeelte ontstaan door de kraamkamerfunctie van de Waddenzee, waardoor de organismen in de Waddenzee (relatief) kleiner zijn. De bijvangstsamenstelling van de Waddenzee en die van de Noordzee verschillen ook met elkaar: de figuren 4.8 en 4.9 en de figuren 4.11 en 4.12 laten zien dat de bijvangst in de Waddenzee vooral bestaat uit rondvis en de bijvangst in de Noordzee vooral uit benthos. Hier heb ik zelf geen verklaring voor. Ook hier zou een verklaring voor gevonden kunnen worden middels vervolgonderzoek.
Pagina 52 van 65
Conclusie .
In de inleiding stelde ik mezelf de vraag: ‘wat is een duurzame visserij en hoe kan de Nederlandse visserij verduurzamen?’ Door middel van een aantal deelvragen heb ik geprobeerd om naar een antwoord op deze vraag te zoeken. Als eerste vroeg ik me af wat een duurzame visserij precies inhoudt. Het staat vast dat de begrippen ‘duurzaamheid’ en ‘duurzame ontwikkeling’ op meerdere manieren te interpreteren zijn. De definitie van de Brundtlandcommissie is een definitie die vaak als basis gebruikt wordt voor de diverse interpretaties. Deze definitie voor een duurzame ontwikkeling luidt als volgt: ‘de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.’ Een andere veel gebruikte uitleg wijst ons erop dat het begrip ‘duurzaamheid’ in drie verschillende elementen ontbonden kan worden: people, planet en profit. Pas als met alle elementen op een duurzame manier wordt omgegaan, is er sprake van duurzaamheid. Op welke van deze drie begrippen de nadruk wordt gelegd, hangt af van de situatie. In het geval van de visserij is het milieu (planet) de belangrijkste factor. De complete vissersmaatschappij (people) is ‘gebouwd op de zee’. Als er geen vissen meer in de zee zwemmen –doordat wij niet verantwoord met de zee omgaan- stort de hele vissersmaatschappij in en wordt er dan ook geen winst (profit) meer gemaakt. We moeten het probleem dus bij de wortels aanpakken: de zee en alles wat erin leeft. Eén manier om dat te doen is door met methodes te vissen die de zee minder (of helemaal niet) beschadigen. Ik heb verschillende vismethodes besproken en daarbij heb ik ook aangegeven hoe groot de ecologische impact is van de methodes in kwestie. De uitkomsten waren wisselend: de staandwantvisserij en de zegens beschadigen de mariene leefomgeving veel minder dan de boomkorvisserij. Overstappen op een duurzamere methode is dan ook een logische zet. Echter, dit is vaak een grote investering en voor veel vissers te duur. Daarom moeten er duurzamere (en goedkopere) alternatieven gevonden worden, in het bijzonder voor de boom- en garnalenkor. Momenteel zijn er een aantal ontwikkelingen gaande die een mogelijk alternatief vormen voor de boom- en garnalenkor. Hierbij moet gedacht worden aan aanpassingen in het net (de brievenbus) aan de boom zelf (SumWing) of aan de wekkerkettingen en rollenpezen (pulskor, hydrorig). Sommige van deze ontwikkelingen lijken op papier veelbelovend, maar het moet in de praktijk dan nog maar blijken of ze de huidige methodes kunnen vervangen. Ik heb voor één van deze ontwikkelingen onderzocht of het in de praktijk duurzamer was: ik heb de brievenbus op het gebied van de hoeveelheid commerciële garnalen en op het gebied van bijvangst vergeleken. In het kort kwamen de volgende resultaten uit het onderzoek: De brievenbus vangt niet minder commerciële (maatse) garnalen dan het zeefnet. De bijvangst van het zeefnet bestaat uit minder platvis dan de bijvangst van het zeefnet in combinatie met de brievenbus. De brievenbus vangt niet significant minder, maar ook niet significant meer bijvangst dan de zeeflap. Bovenstaande resultaten bieden hoop voor de toekomst van de brievenbus. Het onderzoek naar de brievenbus en andere alternatieven blijven doorgaan, maar zelfs als er een duurzame oplossing gevonden is, is het nog niet zeker of de methode ook gebruikt. In deelvraag 2 hebben we kunnen zien Pagina 53 van 65
dat er veel verschillende actoren bij dit proces betrokken zijn. Al deze partijen zullen het eens moeten zijn met een eventueel duurzamer alternatief. Kortom: Er is hoop, maar tegelijkertijd is er ook nog een lange weg te gaan.
Pagina 54 van 65
Nawoord De afgelopen maanden ben ik druk bezig geweest met dit profielwerkstuk. Ik heb me op allerlei manieren verdiept in de wereld van de visserij in de verduurzaming ervan: ik heb literatuuronderzoek gedaan, maar ik heb ook onderzoek gedaan aan boord van een kotter. Daarnaast ben ik in contact gekomen met verschillende personen die bij dit probleem betrokken zijn. Nu ik het werkstuk definitief heb afgerond, is het tijd om te evalueren. Ten eerste was het maken van een profielwerkstuk een bijzondere ervaring, omdat je erg vrijgelaten wordt in je keuze en in je verdere doen en laten. Ik ben erg blij dat ik (met hulp van Jan Willem Buist) dit onderwerp heb gekozen: ik heb er geen moment spijt van gehad en wist mezelf steeds weer te motiveren om aan de slag te gaan met het werkstuk. Dit komt mede doordat het onderwerp mij voldoende wist te boeien. Verder heeft het doen van het onderzoek mijn kijk op het probleem wel degelijk veranderd. Doordat ik de visie van meerdere personen heb kunnen horen, ben ik nu te weten gekomen dat het probleem ingewikkeld is en de belangen vaak wel sterk tegengesteld zijn. Toch zie ik wel een toekomst in een duurzame visserij. Er zijn veel verschillende vismethodes en men deze methodes blijft ontwikkelen, zal er op den duur wel een methode ontstaan, die duurzaam is en voor de vissers rendabel genoeg is. Ten slotte bood het maken van dit werkstuk mij een goede gelegenheid voor het doen van natuurwetenschappelijk onderzoek op het gebied van visserij. Mijn (praktijk)onderzoek is gebaseerd op visserijbiologisch onderzoek van IMARES. Het heeft me dus wel een beeld gegeven over het onderzoek waarmee nieuwe vismethodes getest worden. Nu weet ik ook wat ik kan verwachten als ik mij eventueel tijdens mij studie mij ga specialiseren in de wereld van de visserij en mariene biologie. Dit werkstuk is niet ontstaan door mij alleen. Er zijn een aantal personen die meegewerkt hebben aan de totstandkoming van dit werkstuk: Als eerste Jan Willem Buist, die, zoals ik in het voorwoord ook al zei, mij op het idee bracht om dit onderwerp te kiezen. Natuurlijk heeft ook Arjen Drost, mijn profielwerkstukbegeleider, mij goed geholpen. Hij heeft me veel tips gegeven over onder andere de inrichting van dit werkstuk en daarnaast heeft hij een aantal contactpersonen voor mij geregeld. Bovendien heeft hij me goed begeleid in het kiezen van de juiste aspecten, zodat het werkstuk een goed geheel is geworden. Ik wil deze personen bedanken voor hun hulp. Verder gaat mijn dank uit naar Josien Steenbergen en Wouter van der Heij. Josien Steenbergen heeft mij erg geholpen bij het ontwerpen van mijn praktisch onderzoek. Zo heb ik het werkstuk ook een praktisch element kunnen geven. Wouter van der Heij heeft mij informatie gegeven over de Waddenvereniging en over mariene biologie. Josien Steenbergen heeft mij dus geholpen vanuit de ‘onderzoekskant’, terwijl Wouter van der Heij mij geholpen heeft op het gebied van de natuur- en milieuorganisaties. Ten slotte wil ik Johan Rispens bedanken. Ten eerste omdat hij mij informatie gaf over de visie van de vissers op het probleem en over allerlei ontwikkelingen die spelen in de visserij. Johan heeft me dus begeleid binnen de wereld van de visserij. Daarnaast wil ik hem toch het meest bedanken voor het feit dat hij me twee dagen mee wilde nemen op een zijn schip en dat hij en Ebel Rispens me zo gastvrij hebben ontvangen. Dankzij hen is mijn praktisch onderzoek geslaagd. Pagina 55 van 65
Bibliografie Adams, W. M. (2006). The Future of Sustainability: Re-thinking Environment and Development in the Twenty-first Century. Beleidsimpuls. (2012). Actorenanalyse. Opgehaald van Website van Beleidsimpuls: http://www.beleidsimpuls.nl/actorenanalyse.php Daly, H. (1973). Towards a Steady State Economy. Daly, H., & Cobb, J. (1989). For the Common Good. Redirecting the Economy toward Community, the Environment, and a Sustainable Future. De Vos, B., & Hoefnagel, E. (2006). Transitie naar duurzame kottervisserij. Politiek en maatschappelijk krachtenveld. Den Heijer, W., & Keus, B. (2001). Bestaande vistuigen als mogelijk alternatief voor de boomkor. Dyllick, T., & Hockerts, K. (2002). Beyond the business case for corporate sustainability. Business Strategy and the Environment. Ecomare. (2013). Visserijtechnieken. Opgehaald van Website van Ecomare: http://www.ecomare.nl/ecomare-encyclopedie/mens-en-milieu/visserij/visserijtechnieken/ Elkington, J. (1997). Cannibals with Forks: the Triple Bottom Line of 21st Century Business. FAO. (2013). About us - Fisheries and Aquaculture Department. Opgehaald van Website van FAO: http://www.fao.org/fishery/about/en Goede Vis. (2012). Visserijtechnieken. Opgehaald van Webiste van Stichting Goede Vis: http://www.goedevis.nl/project/userfiles/VISinkoopTechniekVisserij.pdf Greenpeace. (2012). De oplossing: zeereservaten en duurzame vismethoden. Opgehaald van Website van Greenpeace: http://www.greenpeace.nl/campaigns/oceanen-2/De-oplossing/ Greenpeace. (2012). Wat we nu doen. Opgehaald van Website van Greenpeace: http://www.greenpeace.nl/campaigns/oceanen-2/archief/Wat-we-nu-doen/ ICES. (2013). A Vison Worth Sharing. Opgehaald van Website van ICES: http://www.ices.dk/iceswork/AVisionWorthSharing2008.pdf IUCN. (2013). Visserij. Oceanen onder Druk. Opgehaald van Website van IUCN: http://www.iucn.nl/onze_themas/visserij/ NIOO. (2013). Over het NIOO-KNAW. Opgehaald van Website van NIOO: http://www.nioo.knaw.nl/node/1047 NIOZ. (2013). Het NIOZ. Opgehaald van Website van NIOZ: http://www.nioz.nl/instituut.html Porritt, J. (2006). Capitalism as if the World Matters.
Pagina 56 van 65
Productschap Vis. (2010). Factsheet: garnalenkor. Opgehaald van Website van Productschap Vis: http://www.pvis.nl/fileadmin/user_upload/pvis/Documenten/Verantwoorde_vis/Visfeiten_g arnalenkor.pdf Productschap Vis. (2012). Betekenis Duurzaamheid. Opgehaald van Website van Productschap Vis: http://www.pvis.nl/verantwoorde_vis/betekenis_duurzaamheid/ Rispens, J. (2012). Steenbergen, J., & Van der Hammen, T. (2011). Vergelijkende studie naar alternatieve vormen van de boomkorvisserij. Steenbergen, J., Machiels, M., & Leijzer, T. (2011). Reducing discards in Shrimp fisheries with the Letterbox. Stichting De Noordzee. (2011). De voetafdruk verkleinen: Verschuiving naar low-impact visserij. United Nations General Assembly. (2005). 2005 World Summit Outcome. United Nations World Commission on environment and Development (‘Brundtlandcommisson’). (1987). Report of the World Commission on Environment and Development. General Assemby Resolution. Visserijnieuws. (2009). Zoektocht met hydrorig. Visserijnieuws. Visserijnieuws. (2011). Brievenbus veelbelovend. Visserijnieuws. Vissersbond. (2013). Visserijmethoden. Opgehaald van Website van de Vissersbond: http://www.vissersbond.nl/index.php?mod=page&id=24 Waddenacademie. (2013). Ambitie. Opgehaald van Website van Waddenacademie: http://www.waddenacademie.nl/Ambitie.14.0.html Wageningen UR. (2013). Innovatieve duurzame visserij. Opgehaald van Website van Wageningen UR: http://www.wageningenur.nl/nl/ExpertisesDienstverlening/Onderzoeksinstituten/imares/Expertisegebieden/AquacultuurVisserij/Innovatieve-duurzame-visserij.htm Wageningen UR. (2013). Over het LEI. Opgehaald van Website van Wageningen UR: http://www.wageningenur.nl/nl/Expertises-Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/lei/OverLEI.htm World Commission on Environment and Development. (2010). Our Common Future: Towards Sustainable Development. Zar, J. (1996). Biostatistical Analysis.
Pagina 57 van 65
Bijlagen Appendix A: de bouw van een brievenbus
Pagina 58 van 65
Appendix B: het sorteerproces aan boord van de ZK 18 (foto’s)
Totale vangst
Zeef 1
Kookpot Zeef 1
Zeef 2 (achter rode doek)
Maatse garnalen
Pagina 59 van 65
Appendix C: aantallensamenstelling van de bijvangst van alle trekken
Aantallensamenstelling bijvangst trek 1
Aantallensamenstelling bijvangst trek 2 0%
0% Rondvis 33%
Platvis Epibenthos
66%
Rondvis
23%
Platvis
11%
Epibenthos
66%
Overig
Overig
1%
Aantallensamenstelling bijvangst trek 3
Aantallensamenstelling bijvangst trek 4 1%
0%
Rondvis
Rondvis 34%
41%
Platvis Epibenthos
24% 13%
Epibenthos
62%
Overig
Overig
25%
Aantallensamenstelling bijvangst trek 5
Aantallensamenstelling bijvangst trek 6
0%
0% Rondvis
24%
20%
Platvis 4%
72%
Platvis
Epibenthos Overig
78%
Rondvis 2%
Platvis Epibenthos Overig
Pagina 60 van 65
Appendix C (vervolg)
Aantallensamenstelling bijvangst trek 7 0% Rondvis 50%
37%
Platvis Epibenthos
13%
Overig
Pagina 61 van 65
Appendix D: volumesamenstelling van de bijvangst van alle trekken
Volumesamenstelling bijvangst trek 1
Volumesamenstelling bijvangst trek 2
0%
0% Rondvis
29%
Platvis
Platvis
8%
Epibenthos
68%
3%
Rondvis
20%
Epibenthos
72%
Overig
Volumesamenstelling bijvangst trek 3 10%
Overig
Volumesamenstelling bijvangst trek 4
6% 0%
0% Rondvis Platvis Epibenthos
84%
Platvis
9%
Epibenthos
68%
Overig
Volumesamenstelling bijvangst trek 5
Overig
Volumesamenstelling bijvangst trek 6
0%
0% Rondvis 25%
Epibenthos Overig
Rondvis
23%
Platvis 4%
71%
Rondvis
23%
3% 74%
Platvis Epibenthos Overig
Pagina 62 van 65
Appendix D (vervolg)
Volumesamenstelling bijvangst trek 7 0% Rondvis 38% 53%
Platvis Epibenthos Overig
9%
Pagina 63 van 65
Appendix E: samenstelling bijvangst (ZK 18) van alle trekken (kg/hr.) Categorie Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Rondvis Platvis Platvis Platvis Platvis Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Epibenthos Overig
Naam Brakwatergrondel Haring Sprot Rasterpitvis Vijfdradige meun Ansjovis Spiering Smelt Pollak Gewone pitvis Harnasmannetje Zeenaald Onbekende vis Tongschar Schar Schol Witje Gewone slangster Noordse garnaal Krab Gewone zeester Heremietkreeft Zeeslak Dwerginktvis
Trek 1 Trek 2 Trek 3 Trek 4 Trek 5 Trek 6 Trek 7 2980,4 708,6 166,7 358,8 2425,1 489,5 1710,5 24,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 49,3 18,6 16,7 1021,2 559,6 410,5 199,3 24,6 37,3 16,7 138,0 145,1 15,8 215,9 24,6 55,9 50,0 13,8 20,7 0,0 49,8 0,0 18,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 18,6 0,0 0,0 0,0 0,0 132,9 0,0 0,0 16,7 0,0 0,0 31,6 16,6 0,0 0,0 33,3 13,8 20,7 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 138,0 124,4 63,2 0,0 0,0 0,0 0,0 13,8 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 138,0 373,1 94,7 16,6 0,0 0,0 0,0 13,8 0,0 0,0 0,0 0,0 18,6 66,7 69,0 62,2 0,0 33,2 49,3 74,6 50,0 303,6 518,2 94,7 797,1 24,6 55,9 66,7 0,0 41,5 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 13,8 62,2 31,6 16,6 0,0 0,0 0,0 55,2 20,7 47,4 0,0 0,0 0,0 0,0 27,6 0,0 15,8 0,0 911,4 111,9 116,7 483,0 11026,9 3978,9 3122,1 468 111,9 116,7 138,0 103,6 236,8 16,6 49,3 0,0 16,7 13,8 20,7 31,6 16,6 123,2 74,6 0,0 13,8 0,0 15,8 0,0 0,0 0,0 0,0 27,6 20,7 0,0 0,0
Pagina 64 van 65
Appendix F: berekening van de Mann-Whitneytoets bij de gegevens van IMARES
n1 = 33 n2 = 33 R1 = 1096,5
N = 66
Voor Z vinden we dan de volgende waarde: 0,1154
Pagina 65 van 65