De Witte Wiven van Lochum
Op de bodem van een diepe kuil, een zandgroeve, vlak bij Lochum dichtbij de Koerbelt leefden eens drie witte wiven, die wel zusters leken zo lelijk waren zij alle drie met hun magere armen en lange grijze dunne haren. Hun ogen lagen diep en hun tanden lagen bloot zoals bij een schedel. De oudste was de meesteres van alle witte wiven in de verre omtrek tot aan de Veluwe toe. Ze had echter geen naam. Overdag lagen ze in het zand, onzichtbaar. Bij het vallen van de avond stegen zij meestal om hoog de lucht in. Ze leken dan op nevel of wolken. Soms bleven ze op aarde; ze renden dan over de vlakte met hun mond wijd open en hun handen met scherpe nagels dreigend als klauwen geheven. Soms hoorde men ze krijsen, harder dan een gierende storm. Herbert en zijn zuster Aleid waren niet bang voor de witte wiven. Als kinderen liepen ze vaak ’s avonds langs de kuil om nog een boodschap voor hun moeder te doen, en als ze dan langs de Koerbelt kwamen en in de verte de nevelen zagen rijzen of dalen, wezen ze er met hun kleine vingertjes onbevreesd naar. Hoewel ze geleerd hadden dat de witte wiven graag kleine jongetjes roofden, wisten ze dat zij hun geen kwaad wilden doen. Soms plukten ze zelfs bloemen in de diepe groeve. Dan voelden ze vaak de oudste van de witte wiven langs zich heen strijken met de klauwen uitgestrekt als een kat, die aangevallen wordt, maar wanneer ze dan in de lach schoten, vloog de witte wive weer verder. Dan verdween haar nevel in een oogwenk, en hoorden ze op weg naar huis haar weer krijsend aan de horizon voortsnellen, sneller dan een paard. Daarom hadden Herbert en zijn zuster Aleid geen angst voor de witte wiven, en sloegen ze de waarschuwingen van hun buurmeisje Johanna, de dochter van Scholte Lodink, in de wind. ‘Ga niet de kuil in,’ zei ze vaak, ‘Herbert….van die witte wiven is nooit iets goeds gekomen.’ Hij moest er om lachen. ‘Wie weet….misschien geven ze me nog eens goud.’ ‘Nee, nee Herbert, ga nooit meer die kuil in; ze zijn slecht, die witte wiven.’ Hij gaf haar uiteindelijk haar zin. Wanneer hij ’s avonds vlak bij de zandgroeve kwam, liep hij door naar huis. Hij hoorde Johanna dan zacht smeken: ‘Nee, nee Herbert.’ Ze waren nog te jong om verliefd te zijn. Maar hun ouders spraken er toch al glimlachend over dat Herbert en Johanna wel eens een paar konden worden. Scholte Lodink, een voormalig soldaat, schertste terwijl hij met zijn vuist op tafel sloeg: ‘Als dat eens waar werd, dat ze man en vrouw zijn, er zouden in Barchem dan geen twee gevonden worden met meer rijkdom.’ En zijn vrouw Christine glimlachte dan fijntjes. ‘Maar, ‘ riep Scholte Lodink op een keer, ‘Ze moeten niet gedwongen worden. Al wil mijn dochter Johanna met een keuterboer trouwen. Ik vind het prima. Je mag twee jongelui niet van elkaar weghouden.’ Toen lachte zijn vrouw Christine niet meer. Ze dacht: ‘’t Is goed, dat Herbert en Johanna bij elkaar zijn, want mijn dochter zal niet met een arme knecht trouwen, daar zal ik voor zorgen.’ Ze hield haar gedachten voor zich. Zuinig zat ze te kijken met een vastbesloten blik. ‘De liefde boven alles, zeg ik altijd,’ ging de rijke Scholte verder, ‘als er geen liefde is dan maakt geld ook niet gelukkig. Maar Herbert en Johanna zullen zo wie zo een paar worden of hij nu arm of rijk is.’ Enige jaren later kreeg Scholte Lodink de gelegenheid zijn woorden waar te maken, want Herbert’s ouders waren in ernstige problemen gekomen; ze wonnen uiteindelijk dan wel een rechtszaak, maar
verloren er al hun spaargeld mee. Moeder Christine werd toen zeer bezorgd over de toekomst van haar dochter, moest Johanna dan trouwen met een armoezaaier, die alleen met zijn handen zijn brood kon verdienen. Ze ging voor de haard zitten en verzonk in gedachten. Het vuur laaide hoog op, vlammen kropen langs de achterwand om hoog. Vonken vlogen van het droge, knetterende hout. Moeder Christine hield haar handen vlak bij de haard, zodat ze heerlijk warm werden. Ze zei altijd, dat ze zo het beste na kon denken. Ze kreeg een idee, dat niet zo leuk voor Herbert en Johanna was. Want terwijl zij zich vooroverboog om een houtblok te verplaatsen om het vuur meer ruimte te geven, schoot haar te binnen dat ze een andere vrijer dan Herbert voor Johanna kende…….Albrecht! Albrecht had alles wat je van een huwelijkskandidaat mag verwachten, dacht ze. Het was een knappe kerel om te zien, en hij was rijker dan wie ook in de Achterhoek. Hoe kon ze hem met Johanna in contact brengen, zonder dat Johanna merkte dat het voor opgezet was? Immers, de beste koppelaar heet toch toeval! Op een dag ontmoette moeder Christine bij toeval Albrecht. Ze schroomde niet om hem direct aan te spreken. ‘Nee maar Albrecht,’ zei ze, ‘wat zie ik je tegenwoordig weinig.’ ‘We proberen elkaar te ontlopen, mevrouw Christine.’ grapte hij lachend. ‘Daar lijkt het inderdaad op. Je moet weer eens op een avond langskomen om met meneer Scholte over politiek te praten.’ Het valt gemakkelijk te begrijpen, dat moeder Christine er dan voor zou zorgen dat haar dochter ook thuis was. En zo speelde moeder Christine haar sterkste kaarten uit. Albrecht kwam op een avond op visite. Johanna zag er die avond op haar blozendst en mooist uit. Haar krullen dartelden als door de wind geroerd over haar blanke voorhoofd. Haar ogen keken frank en vrij uit een vrolijk gezicht de wereld in alsof ze nog een kind was en geen verliefd meisje. Moeder Christine wist niet, dat ze even daarvoor Herbert gezien had. Ze zag niet, dat Johanna geen oog had voor Albrecht, alsof hij een levenloos ding was. Moeder Christine, hoe slim ook, was het volledig ontgaan dat Johanna met de handen boven haar ogen op de drempel van het huis had gestaan om Herbert na te kijken. Ze stond in ’t geheel niet naar de ondergaande zon te kijken zoals moeder Christine dacht. Moeders die willen koppelen, zijn slim en dom tegelijkertijd. Ze kon er niets aan doen dat er die avond weinig over politiek werd gesproken. Er was iets vreemds gebeurd met Herbert, vertelde Scholte Lodink. Herbert’s naam werd meer genoemd dan het de vrouw van Scholte lief was, en haar dochter zat te luisteren als of ze engelenmuziek hoorde. Het nieuws was net bekend geworden, al was het al een paar maanden geleden gebeurd. Op een zomeravond keerde Herbert te paard van de hoefsmid naar huis. Hij reed op de smalle weg langs een kolk. Plotseling vloog een watervogel met luid geschreeuw op. Het paard schrok en sloeg op hol en galoppeerde rechtstreeks naar de Wittewiiven kuil. ‘Nee….neen”, wilde Johanna roepen, maar op dat moment bedacht ze zich dat ze Herbert toch nog deze avond gezond en wel had gezien. Ze moest tegen zichzelf glimlachen. Scholte Lodink had even zijn verhaal onderbroken. Nu ging hij weer verder, zijn stem bedachtzaam, heel langzaam sprekend, en hij keek daarbij Albrecht aan. ‘Herbert zou zeker ongelukkig in de kuil gevallen zijn, als niet een oude vriendin hem te hulp was geschoten, de oudste van de witte wiven. Zij was opgesprongen, haar klauwen hadden het dier in de manen gegrepen en haar knieën gaven het een por in de zijde. Het paard kwam nu snel tot rust. Herbert klopte het geruststellend op de nek, streelde het, en keerde het rustig om. Stapvoets reden ze naar huis.’
Scholte Lodink merkte op hoe veel geluk de jongeman had gehad. Maar niet voor niets was hij soldaat geweest: hij bewonderde Herbert vooral om de getoonde moed. Johanna schoof iets dichter naar haar vader toe om beter het verhaal te kunnen volgen. Albrecht’s mond stond open van verbazing. Moeder Christine schoof onrustig op haar stoel heen en weer. ‘Ja, want wat had die dekselse jongen gedaan?’ ging Scholte met ontzag verder. ‘op het ogenblik, dat hij gevaar liep om door het paard verpletterd te worden, had Herbert in de kuil gezien wat de witte wiven aan het doen waren. Ze zaten rond een vuurtje onder een grote tak van een boom, waaraan een geheel kaal geplukte vogel hing; het leek wel alsof de poelier de vogel schoon gemaakt had. Ze waren het vlees aan ’t braden, die witte wiven. Het was maar goed dat Herbert zo’n oplettende blik had, want daardoor was hij in staat om later zijn dankbaarheid te betuigen. Toen hij thuis kwam, had hij zijn zuster Aleid met wie hij vroeger zo vaak in kuil had gespeeld, onder vier ogen het hele verhaal verteld. Hij had haar gevraagd, of ze voor de witte wiven een Driekoningenkoek wilde bakken met een knapperige bruine korst en lekker zoet van binnen. Hij wilde die voor zonsondergang naar de witte wiven brengen. Aleid had geglimlacht: was dat alles? Ze wilde best wat meer voor hem doen. En toen hij haar had gevraagd, of ze alles netjes voor hem wilde klaarmaken, had ze hem aangekeken en gezegd: ‘Natuurlijk doe ik dat voor je, maar wel onder één voorwaarde.’ ‘En die is?’ ‘Dat ik met je mee mag naar de Wittewivenkuil.’ ‘Aleid’, riep hij verschrikt, ‘dat niet.’ ‘Doen de witte wiven je dan kwaad?’ vroeg ze. ‘Dan wil ik dat gevaar met je delen. Vroeger hebben wij er bloemen geplukt, Herbert, tot Johanna je vroeg er niet meer heen te gaan. Dacht je, dat ik nu bang geworden ben?’ Dagen lang hadden ze hierover gestreden, maar uiteindelijk won Aleid. Ze bakte de geurige Driekoningenkoek, en deed het in een aarden schotel. Ze omwikkelde het gebak met klimop, zodat de schotel geheel bedekt was. Het leek wel of ze haar gift aan zou bieden in een krans van groene bladeren. Ze brachten de koek samen naar de kuil, waar Herbert alleen in de kuil afdaalde. Even klopte haar hart van angst, toen zij zag, dat dichtbij van onder een struik een groot hoofd te voorschijn kwam en een groen oog haar aanstaarde, maar ze bleef rustig staan. Toen Herbert weer terug was, liepen ze samen huiswaarts. De volgende dag keerde Herbert terug naar de kuil en zag de schotel leeg op de bodem staan met de bladeren van de klimop er naast. Toen zweeg Scholte Lodink. Hij knikte even z’n dochter toe, en wendde zich vervolgens naar Albrecht. Wilde hij hem iets zeggen? Zijn dikke wenkbrauwen had hij hoog opgetrokken, er lagen rimpels in z’n voorhoofd en diepe groeven om z’n mond. Na zijn verhaal kwam het gesprek tussen moeder Christine, Johanna en Albrecht moeizaam op gang. Ze moesten allen aan Herbert denken, maar ieder dacht er het zijne van. Moeder Christine dacht met woede, dat haar man dit verhaal al eerder had gehoord, maar op deze avond gewacht had om het te vertellen. Hij had haar op nieuw laten zien, dat hij een sluwe vos was geworden in het leger, die zijn wapens op het juiste ogenblik inzette. Ze moest zichzelf eerlijk bekennen dat ze deze slag had verloren; maar er zouden later nog meer gelegenheden komen; hij had het spel nog niet gewonnen.
Johanna dacht vertedert aan Herbert. Ze had hem pas nog gezien. Het was zo’n mooie man. Hij had haar glimlachend aangekeken en gegroet. Haar hart ging sneller kloppen als ze aan hem dacht. Hij was nergens bang voor. Hij was zelfs de Wittewivenkuil in gegaan, en waarom? Alleen om zijn dankbaarheid te betuigen. Zijn hart zat op de juiste plek. Welk meisje verlangde er niet naar om zich veilig in zijn armen te nestelen? Albrecht zat naast haar. Hij kon Herbert wel schieten, terwijl hij naar de beeldschone Johanna keek. Hij haatte de dapperheid van Herbert. Het leek wel, als of Scholte Lodink hem uitdaagde met zijn lof voor Herbert. Was hij minder dan Herbert? Ik kan met mijn geld alles kopen, dacht hij. En wat was Herbert nu helemaal? Hij zou Herbert wel op zijn plaats zetten; hij zou Herbert als dagloner in dienst nemen en laten zien wie het meest te bieden had. Herbert was een knecht en hij de meester! Dat wilde hij Johanna duidelijk maken. Hij balde zijn handen tot vuisten. Hij kon Johanna vragen met hem te trouwen, en dan Herbert voor hem en haar laten werken. En als Herbert met Johanna zou trouwen, dan zou hij de man voor hem laten werken en hem het leven zuur maken. Zijn plannen stonden vast, toen hij naar huis ging. Maar hij repte er geen woord over. Zelfs Scholte Lodink wist niet, wat hij in het schild voerde. Die arme Scholte Lodink!! Nadat Albrecht vertrokken was, had hij meer van zijn vrouw Christine te verduren, dan ooit daarvoor tijdens zijn hele huwelijk. Nooit eerder had hij zo’n preek van haar gehad. Haar tong stond niet stil, ze ratelde maar door zonder dat hij er een woord tussen kon krijgen. Hij was als oud soldaat wel wat gewend, hij had voor heel wat hete vuren gestaan, maar zulk een hels vuur was er nog nooit over hem uitgestort. Als hij dacht, dat moeder Christine ooit haar toestemming zou geven voor een huwelijk tussen Herbert en haar dochter, nou, dan had hij het volledig mis! Wist hij dan niet hoe rijk Albrecht was? Wat deed het er toe of iemand in de Wittewivenkuil durfde af te dalen, dat durfde Albrecht toch ook. Alsof dat überhaupt belangrijk was, of er in het leven geen belangrijker zaken bestonden. Wel twee uur ging ze zo door, van het ene voorbeeld naar het andere, en weer terug. Scholte werd er dood moe van. Eindelijk lukte het hem haar tot zwijgen te brengen. Was Albrecht even moedig als Herbert? Dat mag hij dan bewijzen. Mannenmoed is belangrijker dan geld. Een man die niet dapper was, zou zijn dochter niet krijgen. Een meisje, dat niet goed beschermd wordt, loopt overal gevaar. Een meisje heeft een sterke arm en een standvastig goed karakter nodig meer dan al het goud der aarde. Wanneer Albrecht durfde, wat Herbert durfde, dan wilde Scholte wel verder praten. Hij als oud soldaat wilde het niet anders ……..en sabels en kogels! Hij moest nog meemaken wie hem hier de voet dwars durfde te zetten. ‘Denk je, dat Albrecht niet naar de Wittewivenkuil durft te gaan?’ vroeg zijn vrouw. ‘Nee, dat durft hij niet.’ ‘Ik zou niet weten, waarom hij daar bang voor zou zijn.’ Ze klemde haar lippen stijf op elkaar, zodat haar mond een dunne, rechte streep vormde. Ze zei niets meer. Haar woorden hadden Scholte Lodink echter op een idee gebracht. De volgende dag toen hij met Johanna over het land liep, vroeg hij haar ronduit: ‘Wie vind je leuker, Herbert of Albrecht? Johanna moest blozen door de plotselinge vraag van haar vader. Hoe kon haar vader zo’n domme vraag stellen. Ze nam de punten van haar schort in haar handen. In ieder geval, bij verdriet en bij vreugde, waren er tranen te verbergen. Ze kende haar vader goed genoeg om te weten dat hij niet boos op haar was, maar ze had wel het twistgesprek tussen haar ouders de vorige avond gehoord. En ze had het idee dat haar moeder had gewonnen. Wat zou er gebeuren?
Scholte Lodink stelde de vraag op nieuw; ze moest nu antwoord geven. Angstig zei ze: ‘Herbert, vader.’ ‘Dat had ik wel gedacht’, reageerde haar vader opgelucht. Hij was heel blij met dit antwoord en met een paar knetterende vloeken werd Albrecht’s karakter af geserveerd. Op dat moment barstte Johanna in tranen uit, tranen van blijdschap, en droogte haar gezicht met haar schort. Ze wist nu, dat ze alle steun van haar vader kon verwachten. Ze dook in haar vaders armen en legde haar wang, nat en wel, tegen zijn behaarde gezicht, en smeekte: ‘Vader, help me.’ ‘Dat zal ik doen, kind.’ In eenvoudige woorden vertelde ze haar vader hoe verliefd ze was op Herbert. Toen sloeg de oude Scholte zijn armen om haar heen, en zij hadden beiden even het gevoel van volmaakt geluk. Was het leven niet anders dan een licht spel. Geld had geen macht, de wereld was als een veld vol bloemen, waarop men slechts kransen had te vlechten. Wie slecht was, mocht niet meespelen. In eens begrepen ze beiden, dat het maar een droom was. Het leven was wreed, en moeder Christine had ook nog wat in te brengen. Scholte Lodink vertelde Johanna zijn plan. Moeder Christine had gezegd, dat Albrecht net zo moedig was als Herbert. Goed, dat moest hij dan maar eens bewijzen. Hij zou de beide minnaars vragen om middernacht naar de Wittewivenkuil te rijden, Herbert vanuit het westen, Albrecht vanuit het zuiden. Als ze bij de groeve waren, moesten ze allebei een haarspit in de kuil gooien; de witte wiven zouden hierom zo boos worden, dat ze hen zullen proberen te grijpen; en wie dan, beide natuurlijk achtervolgd door een witte wive, het eerst bij de boerderij van Scholte zou aankomen, werd Johanna’s man. Zo kon moeder Christine laten zien, dat Albrecht net zo veel moed had als Herbert. Zowel Herbert als Albrecht hoorden zijn bersluit rustig aan. Ze begrepen het wel, wat Scholte voor ogen stond, zeiden ze. Want in die dagen zwierf er veel kwaad gespuis over de weg, en het zou goed zijn, als Johanna een man had, die haar daartegen kon beschermen. Albrecht dacht, dat hij zo veel gemakkelijker van Herbert af zou komen, dan hij verwacht had. Hij hoefde niet eens in de groeve af te dalen. Hij kon simpelweg een heel snel paard kopen, terwijl Herbert alleen maar een oude bles had. Hij kocht van een koopman het allerbeste paard van de Achterhoek. Hij nam zich voor om het haarspit van zo groot mogelijke afstand in de kuil te gooien, dan wilde hij nog wel eens zien of de witte wiven hem te pakken zouden krijgen, hij zou zeker als eerste bij de boerderij van Scholte terug zijn. Herbert dacht niet zo ver vooruit. Hij had alleen maar een oude knol, en hij begreep wel, dat hij uit alle macht moest rijden om uit de handen van de witte wiven te blijven. Toch wilde hij Johanna niet teleurstellen door niet mee te doen, en daarom reed hij rustig op de afgesproken avond vanuit het westen naar de groeve. In de verte hoorde hij hoefgetrappel. Dus Albrecht’s paard was ook onderweg. Hij stuurde de bles tot vlak bij de rand van de kuil. Albrecht was er nog niet. Zo hard als hij kon wierp hij het spit naar beneden, en riep luidkeels: ‘Wit….wit….wit….. Hier komt een ijzeren spit.’ Hij stuurde daarna Bles woest galopperend de heuvel af. Uit de kuil steeg de witte wive op, haar klauwen gespreid, haar mond wijd geopend en zette onmiddellijk de achtervolging in. Een stormwind stak op en sloeg het graan plat; de takken van de bomen kraakten. De witte wive zat Herbert zo dicht op de hielen, dat hij haar adem in zijn nek voelde. O, als haar scherpe klauwen hem grepen!!
Herbert spoorde zijn paard aan tot een uiterste krachtsinspanning. ‘Hahahaha’, gierde de witte wive, ‘Herbert, je kan me niet ontkomen. Voor het huis van Scholte Lodink zullen mijn klauwen je hebben. Ik zal me wreken, zoals ik me nog nooit op een mensenziel gewroken heb. Houd je paard maar in; ze is veel te oud voor deze wedloop. Albrecht met zijn vurige ros, heeft het zelfs niet aangedurfd me te grieven. Halverwege is hij alweer teruggegaan.’ As de witte wive dacht, dat ze hem met deze woorden tot stoppen kon bewegen, dan had ze het mis. Nee, integendeel……toen hij hoorde dat Albrecht al verloren had, dacht hij niet meer aan opgeven. Was zijn paard te oud? Nogmaals gaf hij haar de sporen, vooruit… Nog een klein stukje……Hij voelde haar klauwen een schram in zijn nek trekken toen hij het erf van Lodink’s hoeve op reed. Net op tijd….. Een hard voorwerp suisde langs zijn oor. De witte wive holde naar de kuil terug. ‘Hoera!!’ riep Scholte Lodink. Moeder Christine zei niets. Haar voorhoofd stond vol rimpels. Johanna viel Herbert om de hals. ‘ Over een paar dagen zal het bruiloftsfeest zijn’, schreeuwde de gelukkige Scholte, ‘en ik zal een horlepiep dansen, zoals alleen een soldaat het kan.’ ‘Heeft ze je niet geraakt?’, vroeg Johanna bezorgd. ‘Een lichte schram, en dan……heeft ze me nog wat na gegooid.’ ‘Na gegooid?’, zei Scholte. ‘Laten we eens kijken.’ Ze liepen het erf op. Herbert moest lachen. ‘Hee kijk, de witte wive wil ook niets houden…..het is een stuk van de aarden schotel, die we haar hebben gegeven.’ ‘Vreemd, dat die heel gebleven is’, merkte Scholte op en hij pakte de scherf op. ‘Wel een heel zware scherf.’ Johanna trok hem aan de mouw. ‘Kom vader….laten we weer naar binnen gaan, het is koud hier.’ De lamp brandde. Scholte Lodink had de scherf in zijn hand. Plotseling begon hij te juichen. ‘Die aarden schotel, die aarden schotel is van goud. Dat is je huwelijkscadeau van de witte wive. Ze heeft je eerst nog even bang willen maken, maar dat was haar wraak. Herbert, je bent nu de rijkste man van de Achterhoek.’ En toen hij dit zei, keek hij schalks zijn vrouw aan. Toen glimlachte moeder Christine ook, en ze wilde Johanna omarmen. Maar Johanna lag al in de armen van Herbert; de armen van haar moeder had ze niet meer nodig.