G. LEFFERTSTRA
TAALOEFENINGEN VOOR
GYMNASIAAL, MIDDELBAAR EN VOORTGEZET LAGER ONDERWIJS HERZIEN DOOR
OR A. A. VERDENIU$ HOOGLERAAR TE AMSTERDAM
ZEVEN EN TWINTIGSTE DRUK
- 1938 -
P. NOORDHOFF N.V. -
GRONINGEN-BATAVIA
f 1.6Q, G EC, f 1.go
G. LEFFERTSTRA,
TAALOEFENINGEN VOOR
Gymnasiaal, Middelbaar en Voortgezet Lager Onderwijs. HERZIEN DOOR
DR. A. A. VERDENlUS. Hoogle>raar te Amsterdam.
ZEVEN-EN-TWINTIGSTE DRUK.
P. NOORDHOFF
N.V. -
1938. -
GRONINGEN -BATAVIA.
VOORREDE BIJ DEN VIJFTIENDEN, VERBETERDEN DRUK. Van onze moderne schoolspraakkunsten is m.i. de "Beknopte Nederlandsche Spraakkunst" van DR. K. HOLTvAsT de meest practische voor gymnasiaal, middelbaar en voortgezet lager onderwijs. Daarom zijn de paragrafen van HOL'fvAST (1ge druk) bij de oefeningen van dit boekje geplaatst. Voor hen, die een andere methode volgen en daarnaast "Taaloefeningen" wenschen te gebruiken, levert dit geen bezwaar op. Zoo veel mogelijk wordt uitgegaan van de algemeene beschaafde taal, terwijl redenaat·s-, literaire, en locale, familiale en sociale g1'oeptaal onder den naam van andere taal op het tweede plan zijn gebracht. Natuurlijk bestaat er geen scherpe afscheiding tusschen wat tot den algemeenen en wat tot bijzondere taalkringen behoort. Taal is klank, geen teeken. In de eerste oefeningen zijn verschillende werkwoorden met een * gemerkt; de leerling ga van de vervoegde vormen - in verband met voorafgaanden en volgenden klank - de uitspraak na. Verder gaan aan de eigenlijke ,spelling' eenvoudige fonetische schrijfoefeningen vooraf. Bij de transcriptieoefening kan ook blijken, in hoeverre de klank van sprekers stemming afhankelijk is. Door taal uiten we ons geestesleven: die uiting is soms zuiver ve1'standelijk, soms zuiver affectief, meestal gemengd. Mededeelingen als: Een hoek, waarvan de beenen elkaars verlengden zijn, noemt men gestrekt. Het konijn is een knaagdier. Het Merwedekanaal loopt van Gorinchem tot Amsterdam, zijn in den regel verstandelijk neutmal, kleurloos, maar ziet een moeder haar kind overrijden en roept ze in angst en ontzetting: ,,01", dan is dit enkel een getloeZ8uiting. "Verrukkelijk weeri" juicht een herstellende zieke, die op een heerlijken zomerdag voor 't eerst weer buiten
4
komt. Blijkens toon, woordkeus en constructie, sprak zijn gevoel (dankbare vreugde), tevens deelde hij mee, dat het dien dag mooi weer was j zijn uiting in taal behoort dus tot het gemengde type. - Bij de ontleding in zindeelen (oef. XIVXVIIB) stelt de leerling zich op het standpunt van den spreker, houdt derhalve rekening met de maatschappelijke taalschakeering, gaat na of de zin neutraal of affectief is en waaruit dit laatste blijkt. Dan zal 't hem duidelijk worden dat verschillende zoogenaamde "lastige" bepalingen, alleen of in hoofdzaak "gevoelswoorden" zijn en daarom niet bij een logische groep ondergebracht kunnen worden. Het ontleden moet dus niet mechanisch gebeuren en de leerling leere inzien, dat verschillende opvattingen ngoed" kunnen zijn. Wat naar de bedoeling van den spreker een eenheid is, blijft onontleed. Uitdrukkingseenheden zijn O.a. werkwoordelijke uitdrukkingen als in: De penningmeester u er met de kas van doorgegaan. Je moet dat niet al maar op de lange baan schuiven. Eerst had hij praats, maar naderhand bakte hij zoete bt·oodjell. De kleine kraaide 't uit van pleizier. - onecht wederkeerende werkwoorden: Zij schaamde zich. woordverbindingen als in: Je ben t door en door ge zond. Zij n doen en laten b e val t men iet. - woordverbindingen, naar den vorm zinnetjes, als in: Je heb t je geloof ik wat sterk uitgedrukt. Dat wist-ie niet eens, verbeeld jel - De t-opmerkingen en vragen aan den voet der eerste bladzijden dienen mede als inleiding voor de ontleding, die natuurlijk in geen geval in sport mag ontaarden. Bij WoordvOf'ming is vooral gelet op de jonget'e wordingen en formaties, omdat de leerling op die wijze zelf het onderscheid tusschen dood en levend kan vaststellen, terwijl naar aanleiding van Prof. Dr. SALVERDA DE GRAvE's standaardwerk "De Fmnse woof'den in 't Nederlands" oef. over ontleende woorden zijn opgenomen, waarbij de vreemde-woordenkwestie volgens nieuwere inzichten behandeld wordt. In deze beide hoofdstukjes, evenals in het daarop volgende "Beteekenisverandering", wordt zoowel met de gevoelswaarde als den begripsinhoud van het ,woord' rekening gehouden. Voor het dictee - in de praktijk 'n uitstekende oefenin,g -
5
heb ik een invulvorm gekozen, zoodat de leeraar vrij blijft het naar eigen paedagogisch inzicht te gebruiken. Het • werkwoord" gaat voorop, omdat voor vele leerlingen van de eerste klas een kleine herhaling van het spel gebruik der werkwoordelijke vormen niet overbodig is. Parallel hier· mee kan men behandelen "Klank en spelling" - vervolgens ontleden, woordsoorten enz. Of àlle oefeningen en of van die oefeningen alle nummers gemaakt moeten worden, blijft natuurlijk aan het oordeel van den leeraar overgelaten j deze zal dus kiezen wat hij met het oog op een bepaalde klasse noodig acht. Verschil· lende oefeningen zijn trouwens in de eerste plaats bedoeld als bespreek-materiaal in de klas: het is immers gemakkelijk en het bespaart tijd, wanneer de leerlingen gelijktijdig dezelfde gegevens voor zich hebben. Op vele scholen kennen de leerlingen behalve de Algemeen beschaafde taal, ook streektaal. Wie bij zijn onderwijs hiervan wenscht te profiteeren, herinner ik aan onderstaande uitgaven: Dr. J. H. Gallée - Woordenboek van het Geldersch·Over· ijselsch. dialect 1895 (hierin ook klank· + vormleer). Dr. W. de Vries. - Het vocalisme van den tongval van Noordhorn 1895 (klankleer). Dr. J. G. Boekenoogen. - De Zaansche Volkstaal 1896 (klankvormleer). Dr. A. Opprel. - Het dialect van Oud·Beierland 1896 (klank· vormleer). Dr. M. Bruyel. - Het dialect van Elten·Bergh 1901 (klank· vormleer). Dr. A. Verschuur. - Klankleer van het Noord-Bevelandsch 1902 (klankleer). Dr. A. van de Water. - De Volkstaal in 't Oosten van de vormleer). Bommeierwaard 1904 (klank· Dr. M. A. van Weel. - Het dialect van West·Voorne (Goeree) 1904 (klank· vormleer). Dr. W. van Schothorst. - Het dialect der Noordwest·Veluwe 1904 (klankvormleer). Dr. P. Kloosterman. - Het vocalisme der beklemtoonde lettergrepen van den Metslawierschen tongval 1907 (klankleer).
+ +
+
+
+
+
6 Dr. J. H. H. Houben. - Het dialect der stad Maastricht 1905 (klank- + vormleer). Dr. J. Gunnink. - Het dialect van Kampen en omstreken 1908 (klankvormleer). P. Sipma. - Phonology & Grammar of modern WestFrisian with phonetic texts and glossary 1913. Dr. F. G. Schuringa. - Het dialect van de Veenkoloniên in verband met de overige tongvallen in de provincie Groningen 1923 (klankvormleer).
+
+
Amsterdam, 1925.
G. LEFFERTSTRA.
Enkele der later verschenen studiën over Nederlandse dialecten zijn: Dr. G. Karsten. - Het dialect van Drechterland 1 en II 1931-1934 (klankvormleer en woordenboek). Dr. K. Fokkema. - Het Stadsfries. Een bijdrage tot de geschiedenis en de grammatica van Leeuwarden 1937. Dr. W. G. J. A. Jacob. - Het dialect van Grave 1937. Dr. H. L. Bezoen ..- Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede 1938.
+
Het komt mij gewenst voor aan den 27sten druk van Leffertstra's Taaloefeningen enige opmerkingen te laten voorafgaan: Ik heb op blz. 1 vlg. de spellingregeling opgenomen, die naar men mag verwachten voor het onderwijs zal gelden, al is dan het door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aangekondigde K. B. met betrekking tot het woordgeslacht en de voornaamwoordelijke aanduiding nog niet verschenen (zie Opm. onder regel 4 op blz. 1). De op blz. 1 afgedrukte spelling-1938 zal voorlopig gelden: immers aan een reeds door den Minister geïnstalleerde commissie is opgedragen advies uit te brengen over de wenselijkheid van enkele wijzigingen in de e-, 0- en s(ch)-spelling (regel 1-3). Verder zal die commissie de spelling van de bastaardwoorden, samengestelde woorden en aardrijkskundige namen onder de ogen moeten zien. Wat de laatste betreft, heb ik mij in dezen druk menen te moeten houden aan de regeling-1934 (zie blz. 4). Het grote verschil tussen deze nieuwe uitgave van Leffert-
7 stra's Taaloefeningen en de vorige is, dat overal de buiging weer in overeenstemming is gebracht met die van het stelsel, De Vries en Te Winkel, wat practisch neerkwam op het aanbrengen van een groot aantal ennetjes. Maar - ook dit zal waarschijnlijk slechts voorIopig zijn: er is geen volkomen overeenstemming tussen 's Ministers woorden in de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer ten aanzien van geslacht en voornaamwoordelijke aanduiding, en de rede waarmee hij de bovengenoemde commissie heeft geïnstalleerd. Mogelijk zal een definitieve regeling van deze zaken nog geruimen tijd op zich laten wachten. Intussen verwacht de uitgever van dit taalboek dat tegen het eind van den cursus 1938--39 een nieuwe druk nodig zal zijn. Ik wil hopen dat dan eindelijk een duurzame regeling van het woordbeeld tot stand zal zijn gekomen: onze jeugd met haar neiging tot minachting van den vorm wordt niet gediend met voortdurende wisseling en onzekerheid. De hierboven genoemde wijzigingen die ik heb menen te moeten aanbrengen, beschouw ik niet als winst voor het onderwijs. Mij heeft bij het "herstellen" van de -n's vooral dèze gedachte geleid: mocht alsnog blijken dat ze voor het voortgezet onderwijs niet zullen worden geëist, dan kan de gebruiker van dit taalboek ze Of schrappen Of negeren; dat is een eenvoudige zaak. Moeilijker is het omgekeerde: de buigings-n te moeten leren hanteren met een taalboek, waarin ze niet voorkomt. Nieuwe oefeningen zijn niet opgenomen; slechts hier en daar heb ik enkele voorbeelden en vragen toegevoegd. Zodra een definitieve regeling voor de spelling en buiging is tot standgekomen, zal ik overwegen, of en waar moet worden gewijzigd of aangevuld. Amsterdam, 1938. Dr. A. A. VERDENIUS.
SPELLlNG-1938. De Minister van Onderwijs heeft ten opzichte van de spelling het volgende bepaald: Op het eindexamen der gymnasia en het daarmede gelijk gesteld examen, vermeld in artikel 12 der hoger-onderwijswet, der H.B.S., het examen ter verkrijging van de akte van bekwaamheid als onderwijzer en als hoofdonderwijzer dienen de candidaten de schrijfwijze volgens De Vries en Te Winkel te volgen met de hieronder nader besproken afwijkingen: 1°. De e wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De ee IJ Iij ft echter aan het einde van een woord, alsmede in afleidingen en samenstellingen van woorden op -ee. 2°. De 0 wordt aan het eind van open lettergrepen niet verdubbeld. De 00 blijft echter voor ch in: goochelen, goochem, loochenen, alsmede in hun afleidingen en samenstellingen. 3°. sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch gesproken wordt. Echter behoudt het achtervoegsel -isch de thans gangbare spelling. 4°. De verbuigingsuitgangen e en en van het lidwoord een, van geen en van de bijvoeglijk gebruikte bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun, haar, mogen worden weggelaten, behalve in staande uitdrukkingen als Hare Hoogheid, te zijnen huize, en in bijzondere taal en bijzonderen stijl. Opm.: Met betrekking tot woordgeslacht en voornaamwoordelijke aanduiding wordt het stelsel De Vries en Te Winkel gevolgd. Het lijkt mij gewenst enkele dezer punten te bespreken en met enkele voorbeelden toe te lichten. Daarbij vestig ik in het bijzonder de aandacht op wat voor de jeugd voorlopig "moeilijk" zal zijn. 1. Men schrijft dus: teken, delen, lezen, fluwelen, krakelen, laveren, redeneren enz. Aanbeveling verdient bij het schrijven van werkwoorden als copiëren, verifiëren enz., ook bij officiële en dergelijke woorden van een deelteken gebruik te maken.
9 In woorden als leeuwen, eeuwig hebben we een gesloten lettergreep; daarom dubbele ee. Eveneens heeft men ee in gesloten lettergreep in woorden als geelachtig (geel-achtig; vgl. waarachtig); wreedaard (wreed-aardig; vgl. kwaadaardig); maar: gelig (ge-lig), leraar, kledij, leperd (le-perd); vgl. hierbij Holtvast § 240: de regels voor de verdeling in lettergrepen. Men lette ook op samenstellingen, waarvan het tweede lid met een klinker begint: heelal, spreekuur, éénoog, leepoog enz. (Holtvast, § 240). Literaire vormen als vermeetle, eedle, (veelal voorkomend in poëzie) hebben natuurlijk ee. Aan het eind van een woord schrijft men ee, om de verschillende klank in mee en me (voornaamwoord), zee en ze enz. te onderscheiden; dus: gedwee, vee, wel en wee enz. Deze ee blijft in afleidingen en samenstellingen van woorden op ee; dus: meewarig, tweede, weeïg, met z'n tweeën (ook: met z'n tweetjes); zeesluizen, veestapel, onderzeeër, Goereese. Ook in meekrap, sleedoorn, deemoed, leewater, leebraken, (ledebraken), samenstellingen, waarvan het eerste lid niet of niet meer als afzonderlijk woord voorkomt. Vreemde woorden blijven onveranderd, dus: (zijn schoonvader) in spe, abonné, habitué, protégé enz.; daarnaast pygmee, de Pyreneeën enz. Let op meeting, keeper, speechen. Verder vestig ik de aandacht op: de verbrede straat, men verbreedde de straat; de geklede jas; hoe heette hij; een man, Willemsen geheten enz. 2. Men schrijft voortaan: belonen, onmeedogend, groter, loper enz. Met goochelen vergelijke men rochelen (bochel, kachel enz.). In overeenstemming met het onder I opgemerkte blijft men schrijven: mooie, strooien enz. (vgl. taaie en dgl. woorden); ook: oorijzer, doodongelukkig, oogappel; roodachtig, woonachtig, snoodaard, maar hologig (Holtvast § 240). Literaire vormen als betoovrend, onnoozle enz. krijgen (daar de lettergreep gesloten is), dubbele 00; vgl. bij I. Een reden om aan het eind van een woord twee oo's te
10 schrijven bestaat er niet (vgl. bij de ee); dus: stro, zo (vg!. de schrijfwijze in woorden als ho, Jo, photo, piano); ook natuurlijk strohalm, zoals, zogenaamd enz. Het verdient aanbeveling zoëven met deelteken te schrijven; vgl. coëducatie. Let op: zo'n man. Verder op: stro - strootje, zo - zootje; iemand in het ootje nemen. Aan 't eind van een regel breke men af stro-tje, Cato-tje enz. (vgl. pa - paatje; paraplu - parapluutje; Holtvast, § 240). Vergelijk met elkaar: hij stootte - het verstoten kind; de genode gasten; het gedode wild; hij vergrootte de photo's, de vergrote photo's; de grootte van de photo's enz. 3. Men schrijft voortaan: het dagelijks brood; hij wandelt dagelijks een uur; fris, bars, mens, vissen, tussen, een lakense jas, Duits, Chinese zeerovers, overzeese gewesten; de Parijse mode, een heuse ontvangst; maar: scheef; schepen, visschuit, dansschoentjes ; ook schrijven, schreeuwen. Men lette op: Pasen, de Paasvocantie, weergase kwajongen, de Bredase bevolking, de Venlose (Venloose) hotels; de Lombardijse laagvlakte (de Lombardische laagvlakte). De bastaarduitgang isch (arisch) behoudt de tot dusver gangbare spelling. Deze uitgang heeft niet in alle gevallen dezelfde oorsprong; toch schrijft men steeds isch, niet alleen in afgodisch, nieuwmodisch; ook in historisch, komisch, egoïstisch, Egyptisch, Russisch, Israëliettsch, legendarisch, vegetarisch; ook om practische redenen in Balische (tempels); vgl. ook nog Caprisch, Haïtisch, de Canarische eilanden. Opm. Natuurlijk schrijft men naast Het Gooi de Gooise schilders. De bijv.nw. bij Krommenie, Overschie behandele men als die bij Delft, Rotterdam; dus: de Krommeniese (Krommenie-se) bevolking. Deze uitgang heeft de klem. Let op Goeree - Goereese " Zierikzee - Zierikzeese met twee e's (zie regel 1), naast Chinese, Portugese. De schrijfwijze van aardrijkskundige namen zal door een in dit jaar (1938) ingestelde commissie opnieuw worden geregeld. In dit boekje vindt men de schrijfwijze, zoals die in 1934 werd vastgesteld. Hier volgen enkele aanwijzingen:
11 A. De spelling van aardrijkskundige namen blijft in 't algemeen onveranderd. E. Bijvoegelijke naamwoorden als Frans, Duits, Haags, Japans worden in overeenstemming met regel 3 met s(e) geschreven; dus: Franse wijnen, de Zeeuwse stromen, de Leidse straten enz. Ook in vaste verbindingen als: Nederlands-Indië, de Gelderse Vallei, de Leidse Vaart, Frans-Guyana, het Goereese Gat, het Hollands Diep, de Vaartse Rijn enz. (alleen in officiële stukken zal de tot dusver gebruikelijke spelling worden behouden). Het is ongewenst naast Oudenbosch (zie A) Oudenbosse (zie B) te schrijven; vandaar: de Oudenbossche jeugd; de Bossche kermis (het aantal dergelijke bijv.nw., die dus een uitzondering vormen, is beperkt). C. Ten opzichte van die aardrijkskundige namen die vreemde namen zijn in een Nederlands gewaad gestoken, past men de onder 1-3 besproken vereenvoudigingen toe, dus: Wenen, Duitsland, de Verenigde Staten, de Rode Zee, de Grote Oceaan, enz. Men schrijft dus voortaan zonder wijziging: Heerenveen, Meerenberg, de Heeger Meer, Hoogezand, Hindeloopen, Roodeschool, Lage Vuursche, Oudenbosch, Wisch; ook Den Haag, Den Helder enz.
HET WERKWOORD. 1.
Onv. teg. tijd. § 136. § 140-§ 151. Schrijf de juiste werkwoordelijke vormen (soms meer dan één I). Algemeen
1. (Spreken) je de waarheid of (jokken) je? 2. Je (komen)
beschaafd. toch? 3. Hij (vinden*) het aardig en (lachen). 4. (Zijn) je
mal, jongen? Ó. Die vrouw (lijden*) aan toevallen. 6. Heren, (willen) u even wachten? 7. Jullie (kleden*) je bespottelijk. 8. Ik (zich bevinden*) best bij dat middeltje. 9. Waarom (bestrijden*) u hem? 10. Zo meteen (snijden*) je je in de vingers. 11. Lichtgas (ontbranden*) makkelijk. 12. U (zijn) een beetje doof, niet waar? 13. Je (hebben) mooie boeken. 14. Dat meisje (verslinden) romannetjes en (studeren) slecht. 15. (Houden*) je van voetballen jongens, of (tennissen) je liever? 16. De ijsbaan (rijden*) slecht 17. (Zijn) u boos, Pa? 18. Jij (zijn) de opstoker. 19. Je (kladden*) er maar op los. 20. Wat (bedoelen) hij toch? 21. Jullie (overladen*) je maag met die snoeperijen. 22. Wie (wieden*) je tuin? 23. Dat (gebeuren) zeker wel meer. 24. (Bieden*) jullie d'r meer voor? 25. Piet (snoeven) altijd op z'n kracht. 26. Ik (opwinden*) me altijd veel te veel. 27. De rechercheur (bespieden*) den inbreker. 28. (Terugdeinzen) je er voor? 29. Dan (klappertanden*) je van de kou. OOt. Och, hij je (wat op de mouw spelden*). 31. Je ('t uithouden*) noga] lang. 32. Hij (schudden*) van *) Hoe is in deze zinnen de klank van het vervoegde werkwoord?
sot. VgI. maakt wijs, fopt, bedriegt, neemt beet, neemt er tussen, heeft te pakken, maakt iets diets. Deze uitdruk. kingseenheden zijn deels neutraal-kleurloos. deels familiaar, deels verouderd-stijf. Ga dit na.
13
't lachen. 33. Wat (zich verbeelden*) jullie wel? 34. Wie (verspreiden) die lasterpraatjes? 35. Mijnheer, u (antwoorden) niet op mijn vraag. 36t. (Ophouden) dat gezeur nul? 37. Au, ik (branden) me. 38. Je (zich vergissen). 39. (Voorbereiden) je maar op een stevig standje. 40. (Zien) u eens dame, deze stof (kosten) f 1.50. 41. (Vasthouden) dat even, Piet! 42. Dat (betekenen) niets, dat (veranderen) niets aan de zaak. S6t. Spreker was boos, nijdig. Waaruit blijkt die stemming?
43. Ge (vinden) hem aardig, maar gij (verblijden) u te Andere taaL vroeg, want hij (veinzen) slechts vriendschap. 44. Gij (loochenen) het toch niet? 45. (Durven) gij te spreken van laster, gij, die uw medemensen allerlei onbewezen beschuldigingen naar het hoofd (slingeren)? 46. Ge (dulden) die onbeschaamdheden, (verdragen) die beledigingen, maar ge (zijn) mens en eindelijk (losbarsten) gij in toorn. 47. Gijlieden (beweren) dat het wèl kan, hij daarentegen (vinden) uw plannen onzinnig. 48. Dat niemand (verzuimen) er kennis van te nemen. 49. Hij (rusten) in vrede! 50. (Eisen) harde plicht, dat gij een vriend (bevechten), (Verwinnen!) - maar geen trofee (blijven) tergend opgerechtl Staring: Vraag 1: Verandert de uitspraak, als men bij no. 25 voor z'n, zijn schrijft? - Kan in: "Dat is zijn zaak" de schrijfwijze van zijn tweeêrlei zijn? V ras g 2: Wat zijn de tegenwoordige-tijdsvormen van nemen in uw streektaal?
Il. Onv. teg. tijd. § 136. § 140--§ 151. Als de vorige oef. 1. (Fietsen*) u graag? 2. De verpleegster (verbedden*) de patiênte. 3. (VerbeeJden*) je maar niets! 4t. (Uit-
14 scheiden*) met je flauwiteiten! 5. Je (branden*) zeker van verlangen om dat te horen. 6. Jan (rijden*) al een flinke streek, maar Hein (scharrelbenen) nog raar. 7. (Proeven) het eens! 8. U (doorzenden*) het stuk toch? 9. (Besteden*) jullie wel genoeg tijd aan dat werk? 10. U (opvoeden*) die kinderen verkeerd, damesl 11. Om niets (opstuiven) hij. 12. (Zijn) toch ernstig, mensen! 13. Pas op, daar (uitglijden*) je. 14. (Gelden*) die vraag mij? 15. Als je zo woest (fietsen), (schaden) jullie je gezondheid. 16. Wat (aanraden) u mij? We (aanraden) je niets. 17. De kluizenaar (peinzen). 18. (Vleien) je daar nu niet mee. 19. Je (worden) 'n dagje ouder. 20. Jullie (weten) er niets van. 21. Wanneer (aftreden) het bestuur? 22. Hij (doorgronden) 'r bedoelinkjes wel, al (denken) zij van niet. 23. Waarom (vermijden) hij dat punt aan te roeren? 24. U (grieven) hem nodeloos. 25. De riviermond (dichtslibben) langzamerhand. 26. Je (bevrijden) me van heel wat zorg. 27. (Vertellen) hem niet te veel, mensen, hij (overbrieven) alles. 28. Dat (grenzen) aan 't ongelooflijke. 29. Hoe (vinden*) je d'r opstel? 30. U (kwetsen) hem daarmee. 31. Waarom (bonzen*) je zo op de deur? 32. De schilder (verven). 33. Als je (volhouden), (bereiken) je je doel. 34. (Leven) onze burgemeester, hoera! 35. U (baden) dagelijks, meen ik? 36. Jullie (ontraden) hët me? 37. Als ik je niet (ontrieven), zal ik heel graag 'n kopje gebruiken. Andere taal.
38. Gij (versmaden*) weidse titels. 39. (Ontroeren) ge niet, mijne hoorders, als ge u die vreselijke tonelen voor den geest (roepen)? 40. En Jezus zeide: "Wie (zijn) gijlieden?" 41 t. "En wat gij berouw (noemen), is niets dan uw laffe trots, die u het grote heer (willen) laten blijven, .) Hoe is in dele zinnen de klank van het vervoegde werkwoord 7 .
4t. Waardoor weet de hoorder dat spreker ontstemd is? 41t. Waaruit blijkt sprekers verontwaat'diging?
15
terwijl gij zo klein en zo laag (leven). Gij (zijn) nog altijd uw eigen ideaal" (Haspels). 42. Bij eventuele klachten (wenden) men zich tot den directeur. 43. Men (wachten) zich voor namaak. 44. Op het veld bij Heiligerlee. (Stichten) op deez' plaats een eertropee Dat een gedenkzuil (rijzen), Die 't roemrijk veld van Heiligerlee Aan kroost en nakroost (wijzen); Van Adolfs lof de ziel (vervullen), Van Lodewijk (doen) horen, Van Nassall's leeuw het eerst gebrul (Herroepen) voor hart en oren! Beets - Gedichten. Vraag: Kan bij no. 14 voor mij me worden gelezen? Hoe is dit bij no. 16?
lIl. Onv. verl. tijd. § 136. § 140-§ 163. Als de vorige oef Algemeen
beschaafd.
Gister (nemen) hij afscheid. 2. Je (zijn) te laat op school. 3 (Dichten*) jij die leuke versjes? 4. 't Arme dier (oplichten*) nog even den kop. 5. Waarom (huichelen) zij altijd? 6. Heus, wij (schrikken) er van. 7. Jullie (staan*) er vrij mal bij. 8. (Lachen) jullie daarom? 9t. De Bulgaren (bevechten) de overwinning; de Turken (vluchten*). 10. U (blijken) abuis te hebben. 11. Hij (antwoorden*) niet op mijn brieven. 12. (Teuten*) die meisjes te veel? 13. Je (verdoen*) je geld aan allerlei prullen. 14. (Zeggen) je iets? 15. U (lezen) fout. 16. Jullie (hebben*) groot gelijk. 1.
9t. Leden de nederlaag, zetten 't op een lopen, sloegen op de vlucht, gingen aan den haal, smeerden 'm, kozen het hazenpad, gingen er van door. Deze uitdrukkingseenheden behoren deels tot de algemene taal, deels tot jongenstaal of familiaire stijl. Ga dit na.
16
17. We (juichen *) van plezier. 18. En toen (beduiden *) hij je zeker dat je vertrekken (kunnen). 19 Dat (mogen*) je willen. 20. Wie (welkom heten*) den minister? 21. (Zijn) u daar ook? 22. Jij gewoonlijk (de kat de bel aanbinden *). 23. De Fokker (zweven*) als 'n grote vogel. 24. Hendrik (erinloten*), z'n neef trok 'n vrij nummer. 25. Op die manier (trachten) je hem dus te misleiden. 26. De stoffeerder (bekleden) de stoelen met trijp. 27. Eerst (zich bedrinken) hij en toen (plegen) hij de misdaad. 28. We (plegen) daar vroeger veel te komen. 29. Daar (doen*) u niet verstandig aan. 30. Je (debatteren) niet, je (schelden). 31. Hij (rondzwerven) de hele wereld. 32. Waarom (zuchten) hij toch? 33. Jullie (kosten) je ouders heel wat geld. 34. Moeder (filtreren) de koffie. 35. (Pochen) je niet te sterk? 36. U (haasten) u ook niet bizonder. 37. Wie (denken*) jij te foppen? 38. De zenuwachtige student (omverstoten) het kopje. 39. Je (opsnijden*) geweldig. 40. Waarom (worden*) je boos, toen ik dat (zeggen)? 41. De soldaat (losgespen) zijn sabel. 42. Met z'n tweeën (aanranden) de landlopers hem. 43. Je (suizebollen) van den klap. 44. De boer (pachten) dat stuk land veel te duur. Andere taal.
45. Gij (hebben*) niet het recht aldus te spreken, gij (behoren) te zwijgen. 46. En toen (buigen) gij het hoofd voor den machtigen vijand. 47. Gij (schaden) daardoor de belangen van uw land, hoewel gij zelf (menen) een vaderlandlieveBde daad te verrichten. 48. Ondanks uw ernstige bezwaren (toegeven) gij, omdat het belang van uw kind u boven alles (gaan). 49. (Geven) God, dat het anders (zijn). 50. Onheilspellende wolken (zich samentassen) in het Zuidwesten. *) Hoe is in deze zinnen de klank van het vervoegde werkwoord?
Vraag 1: Welke w.w. van deze oef. zijn onl'egelmatig? Vraag 2: Wat zijn de verleden-tijdsvormen van nemen in uw streektaal en van worden?
17 IV. OOV.
ver!. tijd. § 136. § 140-§ 163. Als de vorige oef.
1. Je (springen) over de sloot. 2. Wie (ontwerpen) dat Algemeen plan? 3. (Aanpraten*) u hem dat schuitje? 4. Jullie beschaafd. (luchten) je wijsheid te pas en te onpas. 5. Waarom (muiten) de Gliekse officieren? 6. Het (gisten) in Mexico. 7. De wond (zweren) erg. 8. (Wegjagen) je hem? 9. 0, (hebben) jij die lijst, dat wist ik niet. 10. Na een poosje (doorrijden*) jullie weer hé? 11. De rechter (beboeten) den fietser die zonder licht (rijden). 12. Je (soezen*) zeker. 13. Die tegenspreker (dwarsdrijven) altijd. 14. Waar en wanneer (aanmelden) hij zich? 15t. Jullie (lanterfanten) te veel, en dus (sjezen*) je voorje examens. 16. Ik (vinden*) dat de feestvreugde (ontaarden). 17. Wanneer (overlijden) de zieke? 18. (Zijn) u ook sterk genoeg om dat te doorstaan? 19. Nu, jij (winden) er ook geen doekjes om! 20. Ik (verstaan) er niets van, jij? 21. Wie (melken) de koeien? 22. Jullie (bevoorrechten) je vlindjes. 23. De officier (fronsen*) de wenkbrauwen. 24. De losbol (ruïneren) z'n ouders. 25. Wie (troosten) hem in z'n verdriet? 26. Die kapper (scheren) heel goed. 27. U (vragen) te moeilijk mijnheer, en daarom (antwoorden) we slecht. 28. Zijn gezicht (glanzen*) van pret. 29. Waarom (schenden) de oorlogvoerende partijen de bepalingen van den wapenstilstand? 30. Langzaam (opzwellen) de ballon. 31. Vroeger (biljarten) je nooit en (kaarten) je veel. 32. Waarom (berusten) jullie daarin? 33. De luie knecht (dagdieven) zo lang, dat z'n baas hem (wegjagen.) 34. (Uiten) je je wensen wel op 'n behoorlijke manier? 35. Daar (te pas komen) hij ook lelijk. 36. De pret*) Hoe is in deze zinnen de klank van hat vervoegde werkwoord'
15t. Vgl. sjezen, bakken, zakken, stralen, druipen, "niet slagen", "ongelukkig zijn". Gebruikskring van deze woorden? LBFFBBTITBA.
Taaloefeningen. 27ste druk.
2
18 makers (fuiven) den helen nacht. 37. Wie (scheiden) de vechtersbazen ? 38. Hoe (durven) je dat doen!? Andere taaL
39. Uit Patisch marmer (houwen) de beeldhouwer de buste. 40. Uw schrijven d.d. 25 dezer (geworden) ons in goede orde. Tot onze bevreemding (vernemen) wij daaruit dat de balen maïs nog steeds niet zijn afgehaald. 41.
Ja, dan, dan (worden) gij hoog geroemd En Vlaandrens puiksieraad genoemd: Dan (heffen) gij in de westerwereld Uw kloeke stedekroon, met majesteit ompereld, Als rijksvorstin omhoog, en niet één handelstee In 't oude Euroop, die u geen zusterhulde (doen.) Alleen der Dogen stad, verloofde van de baren, (Bestaan) misschien uw weelde en rijkdom te evenaren. Dan (vinden) wij in u zelv' de bron van macht en glans, Dan (tonen) gij aan de aard, dat ook uit Vlaandrens beemden Verlichting op kan gaan; dan (spreken) gij fier tot vreemden; Dan (zijn) gij groot, 0 Brugge! - en thans! Ledeganck.
Vraag 1: Welke w.w. van deze oef. hebben 'n gemengde vervoeging en welke zijn onregelmatig? V r a a g 2: Zijn er in uw dialect ook werkwoorden die in tegenstelling met het Algemeen beschaafd sterk vervoegd worden, of zwak (vgl. fuiven, melken)?
19
v. Onv. verl. tUd. § 136. § 140-§ 163. Als de vorige oef. 1. De hond (afkluiven) de beentjes. 2t. De motorboot Algemeen (doorsnijden) er! 3. Je (kniezen) te veel over zwarig- beschaafd. heidjes. 4. Daarna (richten) we een adres aan den minister. 5. Hoe oud (zijn) je, toen de dokter je (inenten)? 6. De advokaten (uitpluizen) de zaak haarfijn. 7. Wat (pluizen) dat beddegoed vreselijk 1 8. Ik (aanstoten) je al, maar je (doorgaan) maar. 9. U (betwisten) hem den voorrang. 10. Je (inlichten) ons minder juist, zodat we de zaak verkeerd (begrijpen). 11. Ze (kouten) over koetjes en kalfjes. 12. Ofschoon 't hard (waaien), we (reven) de zeilen niet. 13. U (hebben) veel publiek op die vergadering, 't (kunnen) niet beter. 14. (Willen) u het anders geregeld hebben? 15. Jullie (hebben) 't maar voor 't kiezen. 16. Men (heffen) zware belastingen. 17. (Worden) hij plotseling ongesteld? 18. Je (houden) niet van zwemmen, hé~ 19. Het (tochten) verschrikkelijk. 20. Langzaam (schuifelen) de mensen het lokaal uit. 21. (Scheppen) jul1ie water uit die besmette kanalen? 22. Ze (hoesten) en (kuchen) al door. 23. (Zien) u het wel? 24. Zij (kunnen) het immers niet helpen, dat je je les niet (kennen). 25. De zenuwzieke (zoeken) verstrooiing. 26. Waarom (minachten) u hem dan eigenlijk? 27t. De ingebeelde zieke (thermometeren) dertien keer per dag. 28. Bleue Jan (verstouten) zich 'n vraag te doen. 29. (Bridgen) u veel? 30. De hoofdvloot (liggen) bij Dover, enkele schepen (kruisen) in het Kanaal. 31. Je (helpen) zeker een handje?
2t. In dezen zin wordt uitgedrukt: a. dat de motorboot een flinke vaart hadj b. dat spreker hierdoor prettig, aangenaam gestemd was. Waardoor weten we dit laatste? 27t. Spreker geeft behalve het feit zelf, z'n wrevel, spot of afkeuring te kennen. Waaruit blijkt dit?
20 32. Wanneer (afbranden) de fabriek? 33. DQ dokter (uitwassen) de wond en (verbinden) die. 34. Hij (cricketen) heel wat beter dan hij (tennissen). Vraag I: Welke w.w. gemengd, welke onregelmatig? V raag 2: .Betrekkelijk jonge werkwoorden zijn bv. fietsen, tennissen, tuffen, typen, filmen, steppen, pingpongen. Sterk of zwak? VI.
Volt. deelw. § 142-§ 163. Als de vorige oef. Algemeen
lt. De (haten) minister (worden o.v.t.) door de oppo-
beSchaafd. sitie (wippen)
2. (Zullen o.v.t.) hij bij zijn examen niet (boffen) hebben? 3. Dan (hebben o.t.t.) je (zich verrekenen). 4. Waar (zijn o.t.t.) de (ontvluchten) krankzinnige (op-. vangen)? 5. (Hebben o.v.t.) je veel fouten in de (ontleden) zinnen? 6. Dat (inbranden) sigarenpijpje zou ik wegdoen. 7. Wie (hebben o.t.t.) niet (glimlachen), toen hij dat las! 8. U (hebben o.v.t.) die (vergulden) gezichten eens moeten zien 1 9. Wanbetalers worden van de ledenlijst (schrappen). 10. Het (vermissen) kind is terecht. 11. Waarom (worden o. t.t.) die klas niet (splitsen)? 12. Is die kaart niet (vernissen)? l3t. (Hebben o.t.t.) je fijn (sullen) jongens? 14. Beter (benijden) dan (beklagen). 15. Jullie (hebben o.v.t.) alles heel goed (overleggen). 16. Hoeveel betaal je voor die (vergroten) foto's? 17. Het plafond (worden o.v.t.) opnieuw (gipsen). 18. Voor het onlangs (oprichten) sanatorium zijn de gelden met moeite (bijeenbrengen). 19. Al (worden o.t.t.) je (overreden), daarom ben je nog niet (overtuigen). 20. M'n dank voor de (verrichten) diensten. 21. Ja, dat geld (hebben o.t.t.) je (erven), niet (verdienen). 22. Het (slachten) vee (worden o.t.t.) in verzegelde wagens (vervoeren). 23. (Zullen o.v.t.) u ook
lt. lat.
Druk dit meer officiëel uit. Spreker stelde belang in de jongens, had schik in hun spel. Waaruit blijkt dit?
21 (informeren) hebben? 24. Met (ontbloten) hoofden hebben we de toespraak (aanhoren). 25. (Worden o.t.t.) alle aardewerk (verglazen)? 26. Met het (verplichten) zangnummer heeft die vereniging den eersten prijs (behalen). 27. Van de (beantwoorden) vragen (worden o.v.t.) een statistiekje (aanleggen). 28. (Worden o.v.t.) jullie daar (meevragen)? 29. (Hebben o.v.t.) u hem tijdig (waarschuwen)? 30. Op den (verbreden) berm (worden o.v.t.) de tramrails (leggen). 31. Die boer (hebben o.t.t.) al z'n geld (verharddraven). 32. Waar (hebben o.v.t.) je dat (volkladden) cahier (neerleggen)? 33. Wegens diefstal is hij (vonnissen). 34. Met 'n (verroesten) sabel zou hij me te lijf. 35. Zij heeft al veel te lang over die kwestie (tobben). 36. Het (ontredderen) schip (worden o.v.t.) de haven (binnenloodsen). 37. We zijn maar (doorlopen). 38. De in November (verplanten) bomen zijn allemaal (doodvriezen). 39. Mijnheer A. (worden o.t.t.) als de nieuwe burge-Andere taal. meester (doodverven). 40. (Hebben o.v.t.) gij uw beweringen met bewijzen (staven), we zouden met uw opinie rekening (houden) hebben, maar omdat ge in gebreke (blijven) (zijn o.t.t.) uw beschuldigingen waar te maken, (kunnen o.v.t.) we er niet op ingaan. 41. U heb ik lief, mijn blauwgekielde, Mijn Hollands fris (ontluiken) jeugd, Die Hildebrands penseel bezielde, Uw fikse aard, uw ronde deugd 1 Ik min de blos dier rozenwangen, Ten halve door de zon (schroeien), (Schrammen) Eln bont en blauw (stoeien). De Genestet.
In kin der t a a 1 hoort men vaak zwakke vormen als: ik breekte het niet, zusje slaapte al, broer heeft al gedrinkt. Hoe komt dat?
Waarom vinden oudere mensen dat "fout"?
22 VII. Volt. Deelw. § 142-§ 163. Als de vorige oef. Algemeen 1. Is die getuige al (beëdigen)? 2. De (verblinden) beschaafd. menigte was (misleiden). 3. 't Is me vaker (overkomen). 4. Je (zijn o.v.t.) enkel daarvoor (overkomen)? 6t. (Liefkozen) en (vertroetelen) als dat ventje (worden o.v.t.)! 6. Het (vrijloten) jongmens was in z'n nopjes. 7. De gymnasiast(hebbeno.v.t.) drie weken (luiwammesen). 8. (Loswroeten) aarde is best voor bloemen. 9. Wien (hebben o.t.t.) je dat (afneuzen)? 10. Urenlang hebben ze (beraadslagen). 11. Jullie (hebben o.v.t.) het lelijk (verkerven). 12. Het (stranden) schip (worden o.v.t.) door de jutters (leegplunderen). 13. In hoeveel dagen is de (verdrinken) polder weer (leegmalen)? 14. In het begin (hebben o.t.t.) jij hem toch ook (wantrouwen). 16. (Zijn o.v.t.) u wel van het gewicht der zaak (doordringen)i> 16. (Hebben o.t.t.) u dat wondje (zalven)? 17. (Worden o.t.t.) je door je familie (onderhouden)? 18. De nieuwe bewoners werden door de bezoekers (overlopen). 19. En (worden o.t.t.) dat (slechten) bolwerk nu (beplantsoenen) ? 20. Verleden week zijn ze (engageren). 21. Het (verspreiden) praatje bleek vals. 22. Ik (worden o.t.t.) altijd door jou (dwarsbomen). 23. Als razenden zijn de (uitvasten) wolven op het paard (aanvliegen). 24t. Die (verdichten) verhalen, heb jij die (samenflansen)? 26. (Verpraten) tijd haal je niet weer in. 26. We hebben voor 'm (beven) en (sidderen). 27. Ik ben er van (schrikken). 28. Het gebouw (worden o.v.t.) (hernieuwen). 29. (Hebben o.v.t.) jij dan boeken met wit (doorschieten)? 30. Kleine Jo heeft het lint (uitrafelen).
5t. Vergelijk hiermee: Dat ventje werd geliefkoosd en vertroeteld I Bij welke constructie komt het gwoel van spreker het duidelijkst uit? 24 t. Welke gwoelstoaat'de heeft samenflansen?
23 S1.
Abd-el-Kader. (Temmen) is de leeuw, die als schrik der woestijBenAndere taaL Zolang om zijn roof heeft (brullen), Die elk wie hem (zien o.v.t.) in de vlakte verschijnen, Met vreze des doods heeft (vervullen) En op het (bestoken) gebied der Algrijnen Geen heerser heeft naast zich (dulden)! Ter Haar.
VIII. Benoem de tijden. § 138-§ 139. 1. Morgen zal hij komen. 2. Jongen, je leest vandaag AJgemeert mooi. 3. Ik heb 'm al getelefoneerd. 4. Gister kwam je beschaafd. te laat. 5. Vanochtend zou hij vertrekken, maar of 't gebeurd is, weet ik niet. 6. Over een paar dagen zal hij wel opgeknapt zijn. 7. Hij zou me gister al geschreven hebben, en vandaag heb ik nog geen bericht. 8. 't Is vandaag veel frisser. 9. Stoor mij niet, ik lees. 10. Tegen twaalven zal de vergadering wel afgelopen zijn. 11. Ik had gedacht een zeven op m'n rapport te krijgen, maar 't was mis. 12. Wat voer je daar uit? IS. Verleden week eou ik naar Amsterdam gaan, maar we kregen logé's en dus bleef 't er bij. 14. Zou het lang duren? 15. 't Is afgelopen. 16. Was u heus ongerust? 17. Ik heb me volstrekt niet bezorgd gemaakt. 18. Zal je er tijdig wezen? 19. Jullie eou gister op reis gaan, wat doe je nu hier? 20. Ik heb 't 'm sterk afgeraden (ook ri e d ?), ook zijn ouder!! waren er tegen (ook zij n ge wee st?), vonden 't onzinnig zelfs (ook heb ben ge v 0 n den 1'), maar 't gaf allemaal niets (ook heeft gegeven?) .... enfin, gisteren is ie afgereisd (ook rei s d e a f?). 21. Marconi heeft de draadloze telegrafie uitgevonden. 22. Toen ik 't hem verboden had, liet hij 't ook, dat is waar. 23. Gister liep ik op den
24 straatweg en zag daar 'n marechaussee van z'n paard vallen. 24 Hij zal morgen om 10 uur beginnen. 25. Je kunt die melk gerust drinken; ze is gekookt. Wanneer is ze dan gekookt? 26. Die voorkamer van jullie is toch mooi behangen. Daar weet je niets van, want die is vandaag opnieuw behangen. 27. Is dat een geëngageerd paar? Welnee, die mensen zijn getrouwd. 28. Mijn ouders zijn op 'n Donderdag getrouwd.
IX. Ga de tijden na. § 139. In welken tijdsvorm staat het gecursiveerde w.w. en in welken tijd ligt de handeling? Sommige gevallen tijdloos. Algemeen 1. Weet je hoe die ruzie afliep? Niet? Nou, 'k loop beschaafd. op hem toe, geef 'm een draai om z'n oren, waarna hij
woedend op me losstormt, me omvergooit en ... toen kwam de directeur. 2. Ziezo, dat is in orde, wat doen we nu verder? 3. Pas op, dat gaat niet goed. 4. Rust roest. 5. Vele handen maken licht werk .. 6. Dat weet ik al lang. 7. Overmorgen is de beslissing gevallen, haast je dus. 8. Hij vraagt me of jij ook solliciteert. 9. Naar we vernemen is het gerucht onjuist. 10. Nu, we horen er wel meer van, hé? 11. 's Maandags hebben we rekenen, taal, geschiedenis en tekenen. 12. Ik lees dat de staking ge· eindigd is. 13. Zeg eens, wat ben je laat, moest je schoolblijven? Nee, maar ik loop in de Stationsstraat, daar hoor ik 'n schreeuw, kijk natuurlijk om, en wat zie ik? ... 'n Slagersjongen, die met fiets en al te water vliegt. 14. Je wandelt geregeld, is 't niet? 15. 't Bloed kruipt waar 't niet gaan kan. 16. Morgen vertrek ik. 17. Ik spreek hem dagelijks. 18. Hoe lang heb je nu al met hem samen· gewoond? 19. Mijn vriend schrijft me, dat ik hem eens
25 moet komen opzoeken. 20. Koeien loeien, paarden hinniken, ezels balken. 21. Wie speelt daar? - "Dat 's Jan." - Doet die dan aan muziek? - "Zeker, hij speelt piano en viool." 22. De Meester, in zijn Wijsheid, gist; De Leerling, in zijn Waan, beslist. Staring. Vr a a g: Voelt men in: Hij heeft 't op jou voorzien. Hij heeft 't niet op dien man begrepen, een voltooid teg. tijd~ Rookt u (rook jij) kan de dokter zijn patient vragen, de leraar aan den leerling, de gastheer aan zijn gast; ga de betekenissen na.
X. Hulpwerkwoord. Koppelwerkwoord. Zelfstandig werkwoord. § 22. § 144. § 158. § 167-§ 168. Benoem de gecursiveerde werkwoorden.
1. Drie jaar lang heeft h~j 't volgehouden. 2. Ik heb het en ik houd het. 3. De grond werd bewerkt. 4. Zij zijn tot vijf uur gebleven. 5. Was je niet lekker? 6. Hij werd ziek. 7. Jawel, dat was te Berlijn. 8. De Zeppelin is van Friedrichshafen naar Amerika gevlogen. 9. 't Moet daar 'n vreselijke boel zijn. 10. 't Schijnt hem te lukken. 11. Wat schijnt die zon fel! 1~. Och, je zult het wel verkeerd gehoord hebben. 13. Ben je nu al vergeten wat je gisteren geleerd hebt? 14. Je moet het laten. 15. Zij moèten, of ze willen of niet. 16. 't Moet genoeg meevallen. 17. Ik mag hem niet. 18. Hoe heet-ie? 19. Ik zou gister gekomen zijn, maar ik was verhinderd. 20. Gelijk heeft hij, natuurlijk. 21. Heb je zijn voorbeeld gevolgd? 22. 't Heet een hele kraan te zijn. 23. Wanneer werd dat gezegd? 24. Viel de steen? 25. Het werk valt hem zwaar. 26. Is zij mishandeld? 27. Och, blijf u nog 'n poosje. 28. 't Kan best waar zijn. 29. Wat kan jij mooi schrijven! 30. Mocht ik dat nog eens beleven! 31. Beleefd is hij, dat is waar. 32. De bladeren waren verdord.
Algemeen beschaafd.
26 33. Wordt hij aanbevolen? 34. Zou hij het doen? 35. Laat dat toch jongen! 36. Laat hij maar beter werken, dan zullen we eens zien. 37. Dominee D. staat te X. 38. Sta je vast op je benen? 39. Dit behangsel staat lelijk. 40. Hij zit op mijn plaats. 41. Zit je om geld verlegen? 42. Waar zit dat kind toch? 43. Dat dunkt me niet goed. 44. Zo lijk je wel 'n vogelverschrikker. 45. Die kiek lijkt niet. 46. Wat niet is, kan worden. 47. Hij blijft dezelfde. 48. Als ik jou was, had ik dat anders gedaan.
XI. Persoonlijk - Onpersoonlijk, Overgankelijk (Transitief) Onovergankelijk (Intransitief). § 169-§ 172. Benoem de werkwoorden. Algemeen beschaafd.
1. Ik schrijf een brief. 2. 't Regent flink. 3. Luier jij er maar op los. 4. Daar hoorden ze den dief. 5. Er werd getierd en geraasd. 6. Had jij dat mooie boek? 7. Gaap je? 8. De hond werd geslagen. 9. Wat tocht het hier! 10. Hij lachte zich ziek. Wie lachte? 11. Brak het touw? Ja, het knapte af. 12. De weg loopt slecht. 13. Wanneer sluit de concierge de deur? 14.'t Stroomde telegrammen. 15. Die rekening sluit niet. 16. Ze heeft al twee kamers gezogen. 17. Wat zeg je? 18. Hou je mond! 19. 't Verveelt me dat langer te horen. 20. De schipper kookte het water. 21. Vind je het werk saai? 22. De toestanden veranderen. 23. Toos d'r haren krullen. 24. Morgen wordt de wedstrijd voortgezet. 25. Er werd meer getennist en gefietst dan gewerkt. 26. De tweedekker zweefde door de lucht. 27. Vacantie is 't. 28. Ze lijkt op jouw zuster. 29. Vergader jullie veel? Och man, we zijn haast sufvergaderd. 30. 's Ochtends rijpt het nog. 31. Rr wordt afgekeurd. nee maar; prijzen dat doen
27 ze niet. 32. 't Spookte geweldig op zee. 33. Ik verzoek je dat te laten. 34. Kwam ze daar veel? 0, ze liep er den drempel plat. 35. Zag u dat? 36. Wat had hij 't land! 37. Liep het duin zwaar? 38. 't Hagelt verwijten op z'n arme hoofd. 39. Bello blafte. 40. 't Zwemt er prachtig. 41. Waarom kleur je als men je iets vraagt? 42. Er werd schitterend geredevoerd, maar weinig uitgevoerd. 43. Waarom dwing je hem? 44. Ik luister niet naar die praatjes. Naar die praatjes wordt door ons wel geluisterd. 45. Twijfel je aan z'n eerlijkheid? 46. Kan-ie praten? En Of, hij r.edeneert je van den stoel en gaat er zelf op zitten. 47. 't Zingt hier licht. 48. De schoorsteen rookt. 49. Ik rook een sigaret. 50. Die sigaret rookt lekker. 61. 't Rookt hier. 62. Rookt u niet mijnheer? 53. Mevrouw zelf deed ons open. 54. Kookt het water al? 55. 't Hindert me, dat getik. 66. Over dag dooit het, 's avonds vriest 't weer op. 67. Mij walgt. 58. Hij heeft den strijd gestreden. 69. Hij Andere taal. sliep den slaap des rechtvaardigen. 60. Mij dorst. 61. 't En zomert, 't is waar, 't en lovert, 't en lijdt geen bladj e nog uit de hagen;
Toch spreeuwt het en vinkt het luide, overal; de merelaan lacht en tatelt; het must en het meest het koekoet in 't hout; het zwaluwt en 't zwiert en 't zwatelt. Gezelle - Tgdkrans. In kin der t a a I bv. 't zandt, naar analogie van: 't regent.
28
XII. Echt wederkerend. Onecht wederkerend. § 173-§ 174. Benoem de werkwoorden. Algemeen 1. Je verbindt je voor een jaar. 2. Schaam je je niet? beschaafd. 3. Jullie bedriegt je zelf hoor! 4. Hij wast zich met
extra-fijne zeep. 5. Mens, wat stel je je aan! 6. U vergist u herhaaldelijk. 7. Beschuldigt hij zich van toegeeflijkheid? 8. Ik heb me al 'n glas bier besteld. 9. Herinnert u zich dat nog? 10. Je bemoeit je met dingen die je niet aangaan. 11. Ik erger me aan je laktlheid. 12. Hij fietst zich dood. 13. Het weer liet zich goed aanzien. 14. Beperk u tot het strikt noodzakelijke. 15. Ik verheug me in je succes. 16t. Wat hèbben we ons op den hals gehaald! 17. Hij beweegt zich makkelijk in de wereld. 18. Waarom gedroeg jij je zo slecht? 19. We hadden ons lelijk vergaloppeerd. 20. Och, wilt u u zelf even bedienen? 21. Met moeite bedwongen ze zich. 22. Verslik je niet, jongen! 23. Daar moet ik me eerst eens op bedenken. 24. Dat recht heeft hij zich maar aangematigd. 25. Had jij je overwerkt? 26. Wat kleedt die dame zich altijd opzichtig! 27. We bekreunden ons niet om de gevolgen. 28. Ik denk me suf over die som. 29. De handel breidde zich sterk uit in de laatste jaren. 16t. Waardoor wordt in dezen zin het gevoel van spijt. moedeloosheid uitgedrukt? Vraag: Welke wederkerende werkwoorden vormen een uitdrukkingseenheid ,
XIII. Vervoeging met hebben of zUn. § 175-§ 178. Algemeen beschaafd.
Schrijf in den volt. teg. tijd. (verschil van opvatting mogelijk). 1. We (fietsen) van Amsterdam naar Alkmaar. Hoe lang (fietsen) jullie daarover? 2. Verleden week (trouwen)
29
mijn oudste zuster. Wie (trouwen) haar, de burgemeester of de oudste wethouder? 3. Ik (volgen) zijn gedachtengang. 4. Ze (vergeten) d'r verdriet met een uur. 6. Waar (zitten) je toch? 6. Jongen, wat (beginnen) je toch? 7. Met 'n klein kapitaaltje (beginnen) hij, nu is hij millionnair. 8;. (Vergeten) u uw portemonnee? 9. Onze logée (blijven) drie dagen. 10. (Opwandelen) hij een eindje met je? Ja,1 en we (wandelen) prettig. 11. Als u (uitspreken), zal ik weL beginnen. 12. Die jongen (uitspelen) nooit: nu (doorspelen) hij al van acht tot twaalf aan een stuk. 13. Wat (afspreken) jullie nu eigenlijk? 14. Ik (uitscheiden), er maar mee. 16. In hoeveel tijd (vliegen) hij naar Amerika? 16. Bij dien wedstrijd (rijden) Mejuffrouw X. het elegantst. 17. Jan (rollen) van de trap. 18. (Rollen) ze je portemonnee? 19. Hij (volgen) een cursus voor stenografie. 20. Wie (opvolgen) hem? 21. De posters tvolgen) den onderkruiper. 22. A. Ik (verliezen) al mijn knikkers. B. Waar (verliezen) je die dan? Vraag: Wat zegt men in uw streek: Ik ben er geweest of Ik heb er geweest?
LEER VAN DE ZIN § 17-§ 34. XIV.
a. Indien de zin een affectief karakter heeft, ga dan na; door welke middelen het gevoel van spreker (blijheid, behaaglijkheid, spijt, wrevel, verlangen, opgewektheid, opgewondenheid, boosheid, droefheid, kracht, onderworpenheid, enz.) tot uiting komt. b. Ontleed in zindelen (alleen het groot gedrukte). 1. (Men heeft niet goed verstaan en vraagt:) Wààr was Piet gister? Algemeen l"kh'd ' en aan l'19gen d e beschaafd. 2. (In de wiskundeles.) BIJ" ge:IJ el van b aSls hoeken zijn twee driehoeken congruent. 3. (Onder wandelende vrienden.) Zullen we een glas bier drinken? 4. (Ze zitten binnen met een biertje voor zich.) A. Daar ga je! B. Santé. C. Ik drink
30
op je gezondheid. 5. A. 't Is een wonder dat-ie zo'n postje geUit medelijden werd hem dat baantje bezorgd. 6. (Moeder ergert zich voor de zoveelste maal aan Jan z'n kieskauwen.) Jan eet natuurlijk weer met lange tanden. 7. (Liefhebber van schaatsenrijden komt van straat binnen.) 't Dooit hard. 8. (Tegen een jongen die met een dwaas voorstel voor den dag komt.) Loop heen, jongen! 9. Je ziet ze bewegen, maar je hoort niets. 10. (In een verslag.) Ter bestrijding van de onkosten moeten allen een kleine kontributie betalen. 11. (De schoolbel heeft geluid, maar de onderwijzeres zegt:) Eerst zullen we dit versje uitzingen. 12. (Spreker was vol bewondering.) Dat doet ze 'm kranig! 13. De agent vroeg hem z'n naam, en toen kon hij doorfietsen. 14. Ik heb hem willen voorthelpen, maar tot mijn spijt bleek hij onbetrouwbaar. 15. De jongen liep zonder pet de straat op; (dat deed-ie trouwenil wel meer). 16. A. Druk hé, gisteravond! B. 't Was me daar een herrie I 17. A. Z6 iets te moeten dulden! B. Je moet je in je toestand schikken man. 18. (Losweg gezegd.) 't Woont daar prettig. 19. (Op de ijsbaan.) 't Is geen schande te vallen. 20. (Krantenbericht.) Men heeft Visser, den onderzoeker van den Karakorum, te Londen gehuldigd. 21. (Tegen iemand die sterk overdrijft.) Fantasie schijnt een heel goedkoop ding. 22. A. Ja maar, als je dan geen mes hebt!? B. Och wat, desnoods maak je het touw met je handen stuk. 23. (Een ooggetuige vertelt.) Wat maakte de bengel benen, toen hij zag. dat de politie 't op hem gemunt had. 24. Hij verdient nu f 400, voor zijn doen is dat heel aardig. 25. Zou ik nog voldoende kunnen halen, meneer? Onmogelijk acht ik het niet, wel onwaarschijnlijk. 26. We zouden fietsen, zeilen, tuffen, enz. maar door het slechte weer vielen al die plannetjes in 't water. 27. (Krant.) Wegens z'n dapper gedrag heeft hij de Militaire Willemsorde gekregen. 28. (Gewoon vertellend.) Niettegenstaande den vermoeienden tocht voelde hij zich opgewekt. 29. (In een relaas over een bekend misdadiger.) Bij gebrek aan bewijs werd hij spoedig weer op vrije voeten gesteld. kregen heeft! B.
31
30. (Krant.) Ter aanvul1ing en verduidelijking van onze telegraphische berichten volgen hier nog enige uitvoerige mededelingen. 31. Hij werkt als een paard.
XV. Als de vorige oef. ' . . t d 1. Vllegen IS nog me zon er gevaar, over eens zijn.
Algemeen beschaafd. daar zullen,allen 't wel
2. ('n Zenuwachtige moeder, die naar haar kind vraagt.)
Wààr heb je d'r gezien? 3. (Papa tegen z'n luien jongen:) Dat luieren van je hangt me de keel uit. 4. Sta op! 6. Ik had me drie nummertjes vergist; vindt u dat zo erg? 6. A. U keurt toch zulke handelingen af? B. Zeker, 't is me een voortdurende ergernis. 7. (Onderwijzer geërgerd over Jo's werk:) Wat ben je toch een knoeister Jo! 8. Je moet het zelf weten, maar ik waarschuw je voor de gevolgen. 9. A. Jij aan 't studeren!? B. 't Begon me te vervelen, dat eeuwige nietsdoen. 10. Hoorde je hààr lachen, of was 't d'r zuster? 11. A. Ziek? B. Ja, ik ben wat van streek. 12, Waarom dweep je met de boeken van Cissy van Marxveldt, leg me dat eens uit. 13. Je doet alles voor 'm; hij dwingt je met z'n ogen. 14. A. Beiden doen ze veel aan sport. B. In dat opzicht komen ze goed overeen, maar overigens . . . , 16. A. Wat zeg je nu van dat plan? B. Dat plan vind ik onzinnig. 16. (In een verhaal.) Een langgerekt ssst klonk door de zaal. 17. À. Niet erg nat, wel? B. 't Regent nogal flink. 18. Oppassen is de boodschap, hij heeft ze achter de mouw. 19. Het geval werd in kleuren en geuren verteld, maar achteraf bleken 't aBemaal leugens. 20, (Vrager wil liefst niet storen.) Heeft u het druk, mijnheer? 21. Oud-zijn leek hem iets vreselijks. 22. (Op gemoedelijken toon tegen een jongetje, dat in de war is.) Je bent in de bonen, vent. 23. (Onder vrienden.) In geval van nood kun je op me rekenen. 24. Hij werd rood van kwaadheid, toen-ie dat hoorde. 25. (Moeder in haar schik:) Tot beloning zul je een doosje bonbons hebben. 26. A. Waar was hij dan? B. Hij logeerde met
32 z'n neef te Amsterdam. 27. Z'n oudste zuster, die verschrikkelijke babbeltong, heeft het praatje rondgestrooid, maar verantwoorden zal zij zich. 28. A. Was 't leuk? B. Tot vervelens toe heeft hij over dat ene onderwerp gepraat. 29. Die krant verschijnt driemaal per week, deze viermaal. 30. (Bij 't nazien van mislukte schrijfproeven.) Wat koeien van letters schrijft me die jongen! 31. Aardig is-ie, voorkomend, vriendelijk, maar in weerwil van z'n aardige manieren heb ik toch 'n hekel aan hem. 32. Hij zal je, vermoed ik, wel willen steunen j vraag 't hem eens. 33. 't Is een kerel als een boom.
XVI. Algemeen beschaafd.
Als de vorige oef. 1. Je loopt je schoenen scheef Piet;
zet toch je voeten be-
Trein no. 283 komt vermoedelijk een kwartier te laat. 3. (Afgunstig.) Hij is z'n vaders oogappel. 4. Pratend gingen de jongens de school uit, er passeerde een auto en . . • • 5. Er werd geklopt, •binnen" riep ik, en wie • , . • 6. (Leerling,) Ik heb al zoveel gelezen. (Leraar.) 't Zit 'm niet in 't vele lezen, maar in 't goed begrijpen van het gelezene. 7. (Na een attentie van Wim.) 't Is toch een aardige jongen, die Wim! 8. (Moeder bezorgd.) Scheel je wat? 9. Scheelt je wat? 10. Dat boek is ook niet van jou, je hebt 't je maar toegeêigend, amice! 11. (Onder schooljongens.) Hij poetste 'm en kwam juist voor negenen terug, zo'n lafaard! 12. A. Vind je het prettig? B. Ik doe 't ambtshalve. 13. (Belangstellend leraar.) Verlang je al naar de vacantie, jongens? 14. A. Kan je nogal met hem opschieten? B, Voor mijn part zat-ie op de Mookerhei. 15. A. Hé, ik ken hem als een fidelen kerel. 16. (Gewoon.) Z'n jongste zuster, die plaaggeest, hield hem voortdurend voor den mal. 17. (Gewoon.) Tegen mijn zin deed ik mee. 18. (Wandelende oude heer.) 't Is werkelijk een zomerse dagl 19. (Hoorder, die hoorlijk neer jongen!
2.
(Op 't bord in de wachtkamer.)
33 't gesprek half gevolgd heeft,) Waar zag je den trein voor je neus wegrijden? 20. Moeder las Johan de les over zijn ongemanierdheid, nu, 't was nodig ook. 21. (Op luchtigen toon onder goede kennissen.) Hoeveel kost je dat grapje? 22. (Bij de plechtige aanbieding van een cadeau.) Beschouw dit nu als een blijk van onze erkentelijkheid. 23. A, En wat deed zij op dat gevaarlijke ogenblik? B, Niets, van schrik bleef ze stokstijf staan. 24. 't Heeft lang geduurd, maar tot onze grote vreugde is hij eindelijk geslaagd. 25, Na den dood van z'n ouders moest hij op eigen wieken drijven, dat ging niet en daarom .... 26. (Bij 't zien naar voorthollende mensen.) Waartoe al die drukte? 27. (In 'n verslag.) Bij Oostenwind kan er in Friesland voldoende gespuid worden. 28. (Uit den brief van den Parijsen correspondent.) Wegens den hogen stand van de Seine was een deel van Parijs overstroomd. 29. Daar heeft me die sukkel van een vent den boel weer bedorven! 30. (Krant.) Zeppelin, de luchtgraaf, woonde te Friedrichshafen.
XVII. Als de vorige oef.
1. Hij was er altij d op uit ons te bedriegen en dus doen Algemeen 2. A. Kent u die mensen? B. Beleefd· beschaafd. heidshalve hebben we er een visite gemaakt. 3. (Mevrouw we geen zaken meer met 'm.
tegen haar man, die op een beledigend ingezonden stuk wil antwoorden:)
Antwoord toch niet op dat geschrijf! 4. (Bij kinderspel.) Zij is 'm. 5. (Spottend.) 't Is me 't baantje wel! 6. Ondanks de hitte fietsen ze als dwazen; jongens schijnen nooit moe te worden. 7. Die japon is goed van lengte, maar lelijk van snit. 8. (Moeder tot haar zeer bewegelijk kind.) Kind, je maakt me zo zenuwachtig. 9. (Verschillende geneeskundige inrichtingen worden besproken. 'n Spotvogel beweert er van één:) Volgens de kranten geneest men je daar met muziek. 10. Deze hier is va.n jou, maar wie LEFI'EBTSTR~,
Taaloefeningen 27ste druk
3
34 z'n hoed is dàt? 11. Door z'n voorbarigheid heeft-ie zich lelijk in de vingers gesneden, jammer, z'n bedoelingen waren uitstekend. 12. De weg is vrij slecht, maar je kunt het desnoods per fiets doen. 13. Zo, deed je dat terwille van je oude moeder, dat is edel! 14. Eerst wierpen ze elkaar nijdige blikken toe, maar spoedig werd het erger en veegden ze elkaar den mantel uit tot groot vermaak van de omstanders. 16. (Kalm vertellend.) Niettegenstaande de schitterende verdediging viel zijn voorstel. 16. Ik liep met mijn zuster in de Kalverstraat. 17. (Tot een lid van een verliezende club.) Jullie hebt 't ook mooi laten liggen bij dien wedstrijd. 18. (Verrast.) Kan hij zo ouderwets uit zijn slof schieten?l 19. Ze was ongelooflijk brutaal en daa.r moesten we niets van hebben. 20. Theoretisch ben jij misschien z'n meerdere, maar in ervaring is hij je werkelijk de baas. 21. Ik had vreselijk het land over die vele fouten, maar het was te laat. 22. (Mededelend.)
23.
Als
staatsman muntte hij volstrekt niet uit.
(Uit een opsomming.)
Het
mini~terie-Colijn
trad af in 1926,
toen kwam het ministerie-De Geer. 24. De kans om te slagen is stellig heel gering, wanneer er zoveel concurrentie is. 26. (Vader ontstemd.) Wat moet je met zo'n rakker van een jongen beginnen! 26. (Moeder vraagt "inlichting.") Waarom nam
de leraar je dat cahier af? 27. A. Hoe gaat het met z'n werk? B. Om z'n zwakke gezondheid wordt hij een beetje ontzien. 28. (Moeder, geärgerd over haar kibbelende jongens.) Die twee zitten elkaar altijd in 't vaarwater! 29. In vele opzichten heeft u gelijk, mevrouw! 30. (Officiëie verklaring.) Tot mijn leedwezen was ik verhinderd. 31t. (In de wiskundeles.) Die oplossing van hèm is dè oplossing.
Int. Welke betekenis krijgt
de hier door het accent?
35 XVII A.
Als de vorige oef. 1. Pietje was boos en met een nijdigen smak werd het Algemeen speelgoed op den grond gesmeten. 2. Heel flink is ze niet. beschaafd. bij den geringsten tegenslag zit ze in zak en as. 3. Tot onze geruststelling voelden we den ballon dalen. 4. Je hebt niets uitgevoerd, dus zie je tegen het examen op. 5. Geen onaardige straat overigens. maar dat huis op den hoek vind ik bepaald lelijk. 6. Wees eens eerlijk, de kern van het betoog ontging jel 7. Hoe is 't mogelijk. lijkt u dat voorstel van hem inderdaad beter~ 8. Hij zorgde heel goed voor de vriendjes, maar verwaarloosde de belangen van de anderen. 9. Met al zijn werken is hij arm gebleven, jammer hé? 10. Bij tijdig ingrijpen zijn zulke ziektegevallen niet ongeneselijk. 11. De vergadering was uitgeschreven ter vaststelling van het reglement. 12. Ze waren er vreemd. maar ze vonden met hun bekende scherpzinnigheid weldra den juisten weg. 13. A. Wat zei hij er van? B. Hij stak op geestige wijze den draak met die ongelukkige plannen van je. 14. A. Weifel Je? B. Ben jij altijd zeker van je zaak? 16. Met enige mede-
werking uwerzijds is het succes der onderneming verzekerd, help ons dus. 16. Door de vele regens is het terrein drassig geworden. 17. Uit afgunst verw~jt hij je dat, vergeef hem maar. 18. In toewijding is ze wellicht de meerdere van jullie. 19. Ondanks uw waarschuwing keek hij onder 't fietsen telkens om. 20 Zulke grauwe meelzakken van mantels staan je niet, je moet een vrolijker kleur en leuker model nemen. 21. (Boos). U, meneer, past een dergelijke toon zeker niet. 22. Winkel en werkplaats zijn door een telefoon verbonden. 23. Met al zijn goede eigenschappen heeft hij 't toch niet ver gebracht, 't ontbrak hem aan volharding. 24. Heugt het je nog dat ze hem Bismarck noemden? 25. Amerika, daar ben ik al een paar keer geweest. 26. Dat boek is van mijn broer.
36 XVII B. Als de vorige oef. Algemeen 1. Knap is hij niet, maar in handigheid steekt hij jullie beschaafd. allemaal de loef af. 2. Door zijn omgang met verkeerde
vrienden werd de zwakkeling een losbol. 3. Niettegenstaande het gebeurde blijf je voor mij dezelfde van vroeger. 4. Tot zijn verontschuldiging beroept hij zich op de buitengewoon moeilijke omstandigheden. 5. Verzet zal je niet baten, de overmacht is te groot. 6. De zaak was zeker van belang, ze is echter wegens het late uur zeer onvoldoende besproken. 7. Op vertoon van je diploma word je daar ongetwijfeld toegelaten. 8. Hij zag het kleine lichtje der sigaar op- en neergaan. 9. Onder instemming van de vergadering benoemde de voorzitter mej. X. tot secretaresse. 10. Uit lichtzinnigheid werd de waarschuwing van de deskundigen in den wind geslagen. 11. Op die manier zal hij nooit achter het geheim komen, dan moet hij het anders aanleggen. 12. Omdat u er de finesses niet van kent, lijkt u dat spel wat kinderachtig. 13. Tot moeders verdriet en vaders ergernis doet hij te veel aan sport. 14. Hij bleet daar een jaar ter voltooiing van zijn studiën, en heeft dat jaar goed besteed. 15. A. Wie deed jullie open? B. De heer des huizes zelf. 16. Over de toestanden daar kun je niet oordelen, je kent ze niet. 17. Loop niet te hard van stapel, bij nadere overweging zul je denkelijk tot een beter besluit komen. 18. Voorzichtige jonge mensen zijn een zeldzaamheid. 19. A. Weet je wat " verticaal" betekent? B. Ja, dat is .loodrecht". 20. Alle dames vonden klein Jantje een snoes van een kind. 21. A. Ik zou graag eens Napels willen zien. B. Ja jongen, een reis naar Italië is ons armen mensen te duur. 22. Wat belieft u? 23. Tante meegerekend waren we met ons tienen.
37 XVIII. Zelfstandige naamwoorden. Ooncreet-Abstmct. Voorwerpsnaam-Stof'naam-Verzamelnaam. Soortnaam-Eigennaam. § 53-§ 55. Benoem de z.n.w. 1. Er kwam geen eind aan het gejuich. 2. De weg van Algemeen Amsterdam naar Haarlem is 17 kilometer. 3. Elly leek een beschaafd fee in d'r prachtig japonnetje. 4. Lag de vloot bij Gibraltar? 5. Waarom gebruikt u koffie zonder suiker? 6. De opening van het nieuwe gebouw is een week uitgesteld. 7. In mijn jeugd was de jeugd net als nu. 8. Het hoe en het waarom, daar bekommert Jan zich niet om. 9. Slecht garen, het breekt telkens af. 10. Een vrolijk "Lang-zal-ie-Ieven" werd aangeheven. 11. De kleine rakker zat onder de modder. 12. Hoeveel Laren's ken je? 13. De hele winkel is van glas en ijzer gemaakt. 14. Door het bos kwam het leger aanrukken. 15. Het geloof aan spoken en weerwolven is nog niet verdwenen. 16. In een wip was-ie de deur uit. 17. Z'n kalmte bewaarde hem voor dommigheden. 18. De bodem bestond uit klei en zand. 19. Lust Piet geen appelmoes? 20. De aard-
beving duurde drie dagen. 21. Ze poetste d'r tafelzilver met brandspiritus en krijt. 22. Jan trok een niet. 23. Hij had een afschuw van kinine. 24. Er zit geen vis op die bot. 25. Honger is de beste saus. 26. Het werken liet hij aan de kabouters over. 27. Een hele zwerm mussen zat in de peulen. 28. Zit je fiets goed in de olie? 29 Vanwege het mond- en klauwzeer mag het vee van dien boer niet verkocht worden. 30. De schipper bestelde acht kan jenever. 31. Wie met pek omgaat wordt er mee besmet. 32. Heeft het gepeupel het raadhuis vernield? 33. Jeanne, geef me die muziek even. 34. Dat gerij en geros van zoonlief kostte papa veel geld. 35. Hield ze niet van muziek? 36. Hij moet door den schok van den wagen gevallen zijn. 37. Haal je even een gros pennen? 38. Wat was de oorzaak van dat vreugdebetoon? 39. Elfen en nimfen nemen voor spoortreinen de vlucht. 40. De Pyre~ nee!;n zijn een ketengebergte. 41. Het soortelijk gewicht van
38
lood is elf. 42. Wanneer heeft dat artikel in de Gids gestaan? 43. Bij voorkeur draagt-ie 'n colbertje. 44. De Jansen's houden veel van kaarten. 45. Hij zit ook liever in een Studebaker dan in een Fordje. Vergelijk met elkaar: zaad - zaadje; stof - stofje; gras grasje; chocolade - chocolaadje. Zoek meer voorbeelden.
XIX. Zelfst. nwo Meervoud. § 56-§ 58. § 60-§ 63. Wat is (zijn) het (de) meervoud(en) van onderstaande zelfst. n.w.? Welke hebben geen meervoud~ Schrijf het meervoud van de*-woorden fonetisch. 1. Fotografie,* 2. leenman, 3. timmerman, 4. melodie,* 5. leraar, 6. idee,* 7. jubilaris,* 8. ziekte, 9. lyceum, 10. sanatorium, 11. historicus, 12. adjunct-brandmeester, 13. luitenantkolonel, 14. candidaat-notaris, 15. heelal, 16. vagevuur, 17. opschik, 18. zilver, 19. soda, 20. kiesrecht, 21. zotteklap, 22. Max, 23. Keesje, 24. Oudendijk, 25. monnik,* 26. kleinood, 27. knecht, 28. kolonie,* 29. portie,* 30. Muzelman, 31. edelman, 32. wee, * 33. gedeelte, 34. bediende, 35. kameraad, 36. grootte, 37. centrum, 38. honorarium, 39. gymnasium, 40. executeurtestamentair, 41. secretaris-generaal, 42. paria, 43. fichu, 44. epaulet,* 45. lemmet,* 46. tact, 47. vechtlust, 48. volksweerbaarheid, 49. plebs, 50. slib, 51. Europa, 52. Frits, 53. Ko, 54. advertentie,* 55. ra, 56. man, 57. kwartaal, 58. ton, 59. aquarium, 60. kubus, 61. equator, 62. hoen, 63. lam, 64. vlijt, 65. weemoed, 66. Pyttersen, 67. kapitein-kwartiermeester, 68. Van der Meulen, 69. pers, 70. Pers, 71. lid, 72. menu, 78. korporaal-scherpschutter, 74. heros, 75. struis, 76. paus, 77. havik,* 78. solo, 79. brief, 80. baars, 81. grofheid, 82. tak,* 83. dak*, 84. cactus, 85. moratorium, 86. reliquie, 87. talisman. Vraag: Ken je uit dialect woorden met een andere meervoudsvorm dan in het Algemeen beschaafd? knechts - zoons - appels Vraag: Zouden de meervouden: k ht - - --1nec en -zonen-appe en in alle streken van ons land dezelfde indruk geven?
39 XX. Zelfst. nwo
Meervoud. Als de vorige oef. 1. Kind, 2. zangeres, 3. dreumes, 4. vacantie, 5. gravure, 6. recensie, 7. porie, 8. moskee, 9. zee, 10.0ranjeman, 11. brandweerman, 12. opperman, 13. premie, 14. groente, 15. gebergte, 16. catalogus, 17. epos, 18. musicus, 19. schout-bij-nacht, 20.gouverneur·genetaal, 21. assistent-resident, 22. voet, 23. dozijn, 24. mark, 25. aardrijk, 26. geboefte, 27. huisraad, 28. koren, 29. meel, 30. ijs, 31. waan, 32. Emmy, 33. Mien, 34. Bicker, 35. lawaai, 36. professor, 37. knie, 38. bad, 39. vlees, 40. Jansje, 41. ega, 42. vla, 43. hobo, 44. pauze, 45. staatsman, 46. reclame, 47. keu, 48. Agnes, 49. salaris, 50. leeuwerik, 51. collega, 52. college, 53. zegsman, 54. wildeman, 55. jeremiade, 56. gestalte, 57. parochie, 58. seminarie, 59. museum, 60. procureur-generaal, 61. proçesverbaal, 62. mijl, 63. mensdom, 64. Noordpool, 65. wrok, 66. besef, 67. kruidenier, 68. formulier, 69. parade, 70. vee, 71. muze, 72. dosis, 73. sofa, 74. subsidie, 75. eats, 76. paraplu, 77. kano, 78. Pierson, 79. tamboer-majoor, 80. gelid, 81. trans, 82. jubileum, 83. axioma, 84. kous, 85. pacha, 86. burgemeester-secretaris, 87. leus, 88. gans, 89. smid, 90. rail. Opmerking: 10. In minder beschaafd zegt men wel groentens, gymnasia's. Ken je meer voorbeelden? 2°. De woorden peen, teen en schoen waren eens de meervouden van . . . . 3°. Kinderen spreken van: eien, dakken, enz. Hoe zou dit komen? 4°. Hoe verklaar je den vorm railsen ?
XXI. Zelfst. nwo Mee1·voud. § 59 en § 64. a. Geef het betekenis- of "kleur"verschil van: hemels - hemelen, letters - letteren, vaders - vaderen, lelies - lelil:ln, middels - middelen, tafels - tafelen, viziers - vizieren, heuvels - heuvelen, heidens heidenen, stuks stukken, benen - beenderen, portiers - portieren, kleden - klederen, sieraden sieradiën, lenden - lendenen, bals - ballen, bladen bladeren.
40
Hoe kan men het meervoudige begrip uitdrukken van aanbod, beleg, bedrog, hoop, genot, spot, dank, twijfel, lof, gedraai, inleg, wanorde, gedrag, zegen, leer, verdriet? c. Zoek enige woorden, die geen (of een minder gebruikelijk) enkelvoud hebben, b.v.: ijzerwaren, lurven, verzenen, manufacturen, tekenbehoeften, huurpenningen, colli, galanterieën. d. Vul den juisten meervoudsvorm in: 1. Toen de (gemoed) wat gekalmeerd waren, trachtte de voorzitter met de behandeling der agenda door te gaan. 2. Onze Vader, die in de (Hemel) zijt. 3. Hij is tot zijn (vader) verzameld. 4. De verhouding tussen (patroon) en werknemers was in dat dorp goed. 5. De (blad) van de schroef kwamen boven het water. 6. De jager had geen (patroon) meer. 7. De secretaris besteedde drie gulden aan (porto). 8. De (prospectus) werden den leden toegezonden.
b.
XXII. Zelfst. nwo Woordgeslacht in de algemene taal. § 65. § 66. § 68. § 69. Plaats de volgende znw. in drie rubrieken: de-geslacht, het-geslacht, dubbelgeslacht. paard, ezel, bank, vogeltj e, kwik, toestel, tafel, rund, idee, mud, pen, huisje, blauwsel, onmens, lucifer, inktpot, asbak, verhaal, school, fruit, lijst, werk, kereltje, klerkje, meisje, hoofd der school, halsboord, boek, koe, afval, kachel, machine, zadel, wijf, vuilnis, gordijn, heer, boeket, muur, tuin, woninkje, figuur, kalender, nest, hengsel, proza, hoepel, schilderij, fabriek, grond, hond, boot, schip, web, rooster, toren, kerk, salon, kelder, stal, hondje, nichtje, neefje, schippertje, onderwijzeresje, kip, spaarpotje, inkt, wijn, soep, horloge, mens, jongmens. Jenny, je bent een klikker. Ook een slimmerd, die Tol Mies schijnt de zegsman van dat praatje. o p g a vel: Welke van bovenstaande woorden worden in uw spreken met hij - ie - hem - 'm, welke met zij ze - haar - ',. - d',. aangeduid? Opgave 2: Zo ge dialect spreekt, let dan op a.fwijkingen
41
in uw streektaal bv. de pad (= weg) (Zeeland), het kin, het fabriek (l!'riesland), het big (Zaanstreek), de venster (Maastricht), 't aptaik (Groninger veenkoloniên), het muziek, het school (o.a. Amsterdam). o p g a v e 3: beest en feest behoorden vroeger tot de d e-klasse, nu .. '" oorlog tot de het-klasse, nu .... Op~ave 4: Het Frans kent alleen le- en la-woorden. Hoe zou 't nu komen dat woorden als: karpet, biljet, avontuur, kanalje, bij ons tot de het-klasse behoren?
XXIII. Aanduiding. Welke "zelfstandigheid" wordt aangeduid en hoe? § 66, 69. Algemeen lt. A. Ik zou die pen wegdoen, daar kan je niet mee beschaafd. schrijven. B. Zo heel slecht is-ie (hij) niet. 2. (Bii het presenteren van een doos bonbons.) Bonbons van Marquis, de allerfijnste. Neem 'm gerust. 3. Als je die neiging van haar tegengaat, versterk je die, want het kind is dwarsdrijverig van aard. 4. A. Zeven en een halve el is te weinig voor een japon. B. Welnee, 't kan er best uit en anders wordt ie maar een beetje krap. ó. A. Maak jij dat schuifje eens open. B. (Na 'n mislukte poging.) 't Wil niet. A. (Na krachtige inspanning is 't 'm gelukt.) Wil ie (die, 't) nu open of niet? 6. A. Vroeger was hij 'n echte pretmaker. B. Dat is-ie nu niet meer. (Vgl. Nu is-ie 't niet meer. Zo is-ie nu niet meer.) 7. De positie waarin hij verkeert, is allesbehalve benijdenswaardig. 8. A. Hadden we niet zo'n oude fietspomp? B. Ja, maar waar 't ding gebleven is, weet ik niet, misschien heeft de meid 'm ('t) opgeruimd. 9. 't Geeft je een trots gevoel, zo'n overwinning. 10. Piet is een saaie jongen, maar 't (hij) zal misschien later 'n aangenaam mens worden. 11. 't Jongere geslacht wil trouwens van m'n poêzie niets weten. Die noemt ze
lt. Soms ziet men geschreven: Zo heel slecht is ze (zij) niet, en mQn leest dan onwillekeurig ze (zij). Voor een Hollander klinkt deze aanduiding vreemd.
42 rijmelarij .... ja zeker, zelfs m'n eigen zoon Henk ziet er met minachting op neer. (J. A. Simons-Mees - Een Paladijn.) 12. A. Wat zei de minister er van? B. Nu Zijne Excellentie was bijzonder vriendelijk, maar voor onze plannen voelde ie (hij) niet veel, hij moest er zich trouwens ook nog inwerken. A. Ja natuurlijk, zo'n man (zo iemand) heeft ook zoveel aan zijn hoofd. 13. Je lijkt wel Andere taal. 'n huzaar, die zijn ook zo ruw. 14. Wanneer Uwe Excellentie een onderzoek instelt naar den economischen toestand der Zuiderzeevissers, zal zij bemerken, dat de nood hoog gestegen is. 15. De regering is van oordeel, dat zij in dezen niet meer kan doen. 16. Gij kent de grote witte waterlelie, niet waar? Zij groeit in stille vijvers {Van Eeden}.
XXIV. Naamval § 48-§ 52. Wie vraagt kem dat? Hij woont te 's-Hertogenbosch. Waar is Jo's pet? Waar is Jo z'n pet? De grieven onzet· tegenstanders zijn van drieërlei aard. "Der heemlen wijs verging in 't lied der zee". (Boutens) Hij is volkomen te goeder trouw. De sabel des huzaars rinkelde in de schede.
Naamval. § 70-§ 74. AB
Inaamval Igeen
naamval meer naamval "wordende" naamval Redenaars- of naamval andere bijzondere taal Persoonlijknaamval literair AB AB AB
geen naamval meer AB
Ongebruike- naamval lijk, tenzij in komische opvatting
Doe evenzo met: 1. Wij hebben jou gezien, maar jij ons niet. 2. Ooms tuin. 3. Het gevolg des vorsten was schitterend. 4. Anna (d)' r
43 pop. 5. Anna's japon. 6. 's Lands wijs, 's lands eer. 7. Hij deed dat in 's lands belang. 8. De eerste helft van het boek bevalt me wel. 9. ,,0 mocht ik in den geest des lieven grijsaards spreken". 10. Och ja, dat was destijds de geest des tijds. 11. Mijn zwagers huis wordt verkocht. 12. Zijn dit nu Frits z'n kennissen? 13. Ik was niet bij machte de gevolgen van het verzuim af te wenden. 14. De heer des huizes was ook de eigenaar van het huis. 15. Na de voltrekking des huwelijks kunnen de huwelijkse voorwaarden op generlei w~ize worden veranderd (Art. 204 Burg. Wetb.). 16. Doe het ter wille van het goede doel. 17. "Langs der duinen ruige kruinen zucht de nacht" (Van Eeden). 18. De roeping eens dichters. 19. Dit is ter ere van moeders verjaardag. 20. Wie z'n mantel hangt daar? 21. 's Mensen lust is 's mensen leven. 'n Mens z'n lust is 'n mens z'n leven. 22. Alle autoriteiten der stad waren op de plaats des onheils aanwezig. 23. Al was het niet ?Jan ganser harte, tenslotte gaf hij zijn toestemming. 24. "Al de toppen wuiveblinken in der zonne gouden lust" (Boutens). 25. Als ik hem was, deed ik anders. 26. "Voor immer omstraald met onsterfelijkheidsglans zal rusten des zangers heilig gebeente" (De la Montagne). 27 ... "behaagt het ons het eerste uur dezes daags te wijden aan de belangen onzes dierbaren lands" (Van Eeden). 28. De haren rezen hem te berge. 29. 's-Gravenhage is de hofstad. 30. De maatregel was in het belang der leerlingen. Vraag: Kunnen in zin 8, IS en 14 de woorden: boek, vet'zuim en huis in genitiefvorm worden gelezen zonder in botsing te komen met het algemene gebruik?
XXIV A. Genitiefvormen. Als de vorige oef. 1. Verroer je niet, of je bent een kind des doods. 2. Een deel der aanwezigen verliet bij wijze van protest de zaal.
44 3. Velen uwer zullen zich zijner nog wel herinneren. 4.
's Anderen daags had de opening der tentoonstelling plaats. 5. Weet jij iets beterEI? 6. De fauna der Drentse heideplassen is zeer merkwaardig. 7. Geef den keizer wat des keizers is. 8. Het Heilige der Heiligen. 9. De zoon des Mensen. 10. De tale Kanaäns. 11. Des jagers eerste en doodlijk schot. 12. De grote stem der stad verstomt. 13. Wij leven in de eeuw der techniek. 14. De dag des oordeels. 15. Het luiden der klokken. 16. De patient viel ziender ogen af. 17. 't Is a vond en 't is rustens recht (Gezelle). 18. Zij wrong der haren blonde zij in de oude huif (Boutens). 19. Het rijk der schimmen. 20. In de vreugde zijns harten. 21. Den helen dag slentert hij langs 's Heren straten. 22. Doe het om vredeswil. 23. De bevelhebber van Hollands vloot. 24. Een sloep der Hollandse Reddingmaatschappij redde de schipbreukelingen. 26. De schepper aller dingen. XXV. Voornaamwoorden. § 96-§ 132. Benoem de voornaamwoorden; geef meteen aan, welke bijvoeglijk en welke zelfstandig gebruikt zijn. Algemeen 1. Je zult je loon hebben mensen. 2. U is wel beschaafd. beleefd mijnheer. 3. Heren, u komt te laat. 4. Wie vraagt dat? 0, 't is Willem. 6. Ik vind mijn boek mooier dan 't jouwe. 6. Komt-ie met dezen trein? Nee, met dien van twee1:in. 7. Ze hadden elkaars hoeden op. 8. Onze meid heeft d'r arm gebroken: het is me je wat. 9. Zijn dat nu die (welke betekenisschakeringl) nieuwe schaatsen van je? 10. Wie niet horen wil moet maar voelen. 11. Hoe weten jullie dat? Nu, ze zeggen het. 12. Vriest het hun niet hard genoeg? 13. De jongens zèggen, dat jij een lafaard bent. Welke jongens zeggen dat? 14. Van wien is dat potlood? 15. Hoe gaat 't met je? Och, 't is
45 nog altijd hetzelfde. 16. Diezelfde man heeft m'n broer ook bedrogen. Wat is dat dan voor 'n snuiter? 17. Daar wil ik 't mijne van hebben. 18. Men zegt niet alles wat men weet. 19. U hebt u vergist. 20. Wat zal ik zeggen, je doet wel eens wat voor je broodje. 21. Mijnheer Veen (die) zei ons, dat het wel kon. 22. Mijnheer Veen, die ons zei dat het wel kon, heeft zich vergist. 23. Kenjehem? Ja. dat is een (ene) Jansen. 24. Die jongen z'n geknoei begon me te vervelen. 25. Voetballen, dàt is je ware. 26. Zeg hoe vind je die? 27. Je behoeft niet altijd iemands fouten aan te wijzen. 28. Van j ou wil ik zulke aanmerkingen niet meer horen. 29. Was 't druk in de Tweede Kamer? Nee, er waren (er) precies vijftig leden. 30. Vindt uw moeder zo'n handelwijze goed? 31. Welke Agaat bedoel je? Och je weet wel, Agaat die 'r zuster laatst overleden is. 32. Die jongens hebben d'r (hun) werk best, deze slecht. 33. Die krant, dat is 'n ding van niemendal. 34. Jullie manieren staan me niet aan. 35. Die jongen met wien je daar liep, is 'n neef van mijn vriend. 36. Wat voor nonsens maak je me daar wijs! ? 37. Die 't weet mag 't zeggen. 38. Stilletjes nam h~i een sinaasappel van de fruitschaal, pelde dien en at 'm lekker op (zijn dien en 'm hier verwisselbaar?) 39. A. Hoe sprak hij? B. Zijn (ook de?) stem is wat krakerig. A. Hoe vind je die fiets? B. Het (ook zwn?) model is te plomp. V r a a g: Kan no. 13 ook zo worden gelezen dat er geen komma nodig is? Vr a a g: Indien het wederkerende zich in uw dialect niet gebruikelijk is, wat zegt men er dan? Vraag: Wat zegt ge van: U heeft u vergist, zie no. 19.
XXVI.
Voornaamwoorden. .Als de vorige oef. 1. Jullie vergist je in je berekeningen. 2. Wat voor Algemeen mensen spreekt u op die vergaderingen? 3. Ze kan beschaafd.
46 niemand met rust laten. 4. Ik weet wel wat hij doen zal. 5. Wat 'n sneeuw! 6. Een zekere De Vries heeft het me verteld. Jou? Ja, mij. 7. Wie z'n hoed is dat? 8. 't Zijn mensen met wie je niet zo dagelijks omgaat. 9. Een van die boekep. is van haar. Welk? 10. Is u die (betekenis· schakering?) mijnheer die dat stukje in de krant geschreven heeft? 11. Geef asjeblieft ieder 't zijne. 12. Wat zeg je me nu van zo'n vent! 13. Wat jij daar beweert, lijkt nergens op. 14. Natuurlijk willen mensen die 'I' kinderen studeren, graag, dat deze vooruitkomen. 15. Heeft-ie ze goed de waarheid gezegd? 16. Ze zeggen dat die mensen haast geen kleren aan 't lijf hebben. 17. Hoe'n brochure bedoelt u? 18. Jullie moet wat van elkaar door de vingers zien. 19. Jan (die) overhaast zich altijd. 20. Kent u 'm? 0 ja, dat is een zuivelfabrikant. 21. 't Is ruzie tussen die twee. 22. U moet daar bepaald wezen, dat is jè hotel in deze stad. 23. Ik heb ze voor zijn streken gewaarschuwd. 24. Is dat nu de man van wien dat verhaal de stad rondgaat? 25. Wat heb je er aan mekaar lastig te vallen over zo'n nietigheid? 26. Moeder, daar is onze (schakering?) Piet! 27. Het was 'n aardig gezicht, al die kinderen in Middeleeuws kostuum. 28. Met z'n zessen hebben zij 't gedaan. 29. Iemand die dat durft doen, is wel brutaal. 30. Die vrouw (die) zegt, dat .... Wàt vrouw? 31. Het geld dat hij verloor, was alles wat hij bezat. 32. Ja, dat is dat meisje die haar vader verdronken is. 315. Waar heb je die pennen gelaten? 34. Op wiens aanraden deed u dat? 35. Hoe gaat het met je vader? 36. Hij is de man tot wien je je wenden moet. 37. Mijnheer A, die z'n jongen bij jullie op school gaat, is hier geweest. Wat had hij? Ja, dat weet ik niet. 38. Heeft iemand hem dan geholpen? Welnee, geen mens. 39. Dat (gevoelswaarde?) beweert maar, zeg kun jullie het bewijzen ook! 40. De uitvoering was wel aardig, zeker, maar toch niet dàt (schakering?), zie je. 41. Hij maakt van die gekke fouten. Op mer kin g: wullie, iullie, zullie, hullie. Indien ge deze
47 voornaamwoorden kent, ga dan na, of hun gebruikskrmg dezelfde is. Vraag: In kindertaal hoort men wel: Pa, wil ik r.u'n hoed eens krijgen? Hoe dit te verklaren?
XXVII.
Voornaamwoorden. Als de 1)orzge oef. 1. De minister hield een rede over de maatregelen,Andere taal. welke waren genomen ter bestrijding der werkloosheid. 2. Wee den genen dien zich niet aan zijn bevelen onderwerpen. 3. De ongewenste bezoeker bleek de jonge man te zijn, wien hij den vorigen dag de deur gewezen had. 4. Napoleon en de zijnen. 5. Aan gene zijde der rivier verhieven zich de beboste heuvels, aan deze zijde was het landschap vlak en boomloos. 6. Zijn kennis van Vondel en diens tijdgenoten was onge~venaard. 7. Eerst wendde hij zich tot den heer A., van wiens medewerking in dezen alles afhing. 8. Ge vindt daar mensen wien het aan alles ontbreekt. 9. Zij hield er een vijftal hondjes op na, welke lieve dieren met hun gekef de buurt verontrustten. 10. In tegenstelling met hetgeen vroeger is beweerd, schijnt hij werkelijk een dier begaafden van wie iets groots mag worden verwacht. 11. Het ouderlijk huis in welks lief en leed hij bleef delen, betekende veel voor hem. 12. nN eem welken van de grote mannen ge wilt, ge zult zien dat hun aller leed hetzelfde is." (Verwey - Leven van Potgieter). 13. Opdelving. Zij ijvren, 't rif des voorzaats, die verzonk In 't zand voor duizend, duizend jaar, te schenden, Des mans, wiens levenskracht zwol in zijn lenden, Toen hij deez' lucht met bolle teugen dronk. Perk. - Gedichten.
48 XXVIII. Voornaamwoorden. Als de vorige oef. (de spelling is ongewijzigd). Andere taal. 1.... men oogen zien 't spilletjie gheele dagen! Nu is 't e keer in 't hovetjie os je no 't meistjie an heur veister stoot te moenkelen, nu is 't e keer os je tegoare van 't lof komt, os je no den ommegank goot, enzoovoorts. En je peist gynder da' me wynder da nie nie en zien? Awal joengen toch! En die blommetjies, die je no Bethjies' zen huus gedregen heit, wat beteekent dat oltegoare? Kom, kom! En steek et nie weg da je gy Bethjie geiren ziet. " De keuze is goed. Je go gylien overeenkome~ ... (Brugs). Maurits Sabbe. - Een Mei van Vroomheid. 2. "Ben-de gullie al op? Woarum hed-de me nie geroepe?" vroeg een geeuwstem. .Ach! wa zijde ge toch enne goei mens! Heur dan, heur 'k zal veur oe bidde, veul veur oe bidde. Ge wit nie wa 't is as ge oe moeder ziek van erremoei weet en ge meugt 'r nog nie eenskens zien". - Marie Gijsen - Uit het hart van Brabant. (Oost-Brabants). 3. - 'Edde 't g'oord, Kruik, van die mipsels van meneer pestoor? Nou .... ik 'm et gedoan .... mee oonzen Arjoan! - Gij? 'Edde gij wieste bogere, Merijntje? - Joa .... ikke! - Alla, toe nou, Merijntje.... motte doar nou zo vor schreeuwe? 't Is toch gin doodwoond, zou ik zo zège. - Ge zij zot, gij! Ge begrept er niks van! De veldwachter loopt overal noar de dieve te zoeken, één 'ij is al in 't school gewiest ok! (West-Brabants). A. M. de Jong - Het Verraad. 4.
Hoera! Vivat! Mastreeg!!! Jao dieg hubs us aon 't hart gele ge Mastreeg, door alle ieuwen heer. Veer bleeve dieg altiet genege En deilde dreufheid en plezeer. Veer heurde nao dien aw histories Te peerd op gram peer 1) ziene sjoet. Eur ouge blonke bij dien glories, Of prevelde bij diene noet. (Maastrichts). A. O. V. - • Trijn". 1)
Grootvader.
49
5. "Giel, verneem 't van mijn dan maar, dink er over na jong," zei ze rap: .onze Willem wil hier van de steê af." .Beljaat .... daar gaat de vrome vader." .'t Is veur mijn hard." • Waarom zeit hem dat nou zelvers niet, as 'n man~" .Zooveul groote woorden opeten Giel .... dat versta je. Hij wou, nee ik wou, dat jij hier weerom kwam. 't Is vader zijn grond: onzen arbeid Giel, van veule jaren. En van jou zelf." (Platteland van Zuid-Holland). H. de Man - Het Wassende Water. 6. Over den Boksens-Gajt, den verwierden 1) stro op er. - Hê-j 't 'eheurd van den hoazen-beron~ Hee wil weer goan lozeeren ien stad. - Hêf-e ze weer mangs 2) 't licht uut'ebloazen? - Noe en of! Krek 'n dag voor de jacht lus gink, strikten-e alle hoazen van 't Elderink vot, en too de heeren kwammen poffen, kruujden-e 'n kruujwagen vol hoazen mit wat stroo d'rop noar stad! -'tIs evenpart 3)'n astrante kerl! Haha! Watieje, Mannus? - Moar, hoo hebt ze 'm bie de kladden epakt~ - Too e eigens oan 't poffen gink, en de fezanten ien de veer en wou zitten . . . (Oost-Gelders-Overijsels1• G. F. Haspels - Boete. 7. • Heerink, Jan, bin ie dat?" - .Dat bin ik!" .Bi'j d'er weer uut Prusen?" - "Zoo a'j' ziet!" • Wat he'k eheurd, bi'j' wat ongelukkig ewest?" - .Dat ku'j zien." "Ja, wij hebt er van in de kraante elèzen, dat oe 'n ongeluk overkomen is bij 't spoor; hoe hei dat ehad?" - .'k Hebbe onder 'n lorre ezèten." "En oe bien d'er on" - .Rejaal, ze hebt mij op'n ladder naort kraankenhuus in Dortmund edragen." (Zuidoost-Drents). J. J. Uilenberg. 1)
wild
2)
LBFFERTSTRA,
soms, al vast.
S)
toch.
Taaloefeningen 27ste druk.
4
50 XXIX. Voornaamwoorden. Een ider nasie het sijn Land, Ons woon op Afrikaanse strand. Ver ons is daar geen beter grond Op al die wije wêreldrond. Trots is ons om die naam te dra Van kinders van Suid Afrika. Die Afrikaanse Volkslied. Eens was daar een getrouwde paar, Wat leef op hulle gemak nou; Die vrouwtjie die maak koekies gaar, Wat in die pan daar bak nou. Afrikaans Hedj e. Il. 1. Ik seach jou wol, mar jou seagen my net. 2. Ik seach dy wol, mar dou seachst my net. S. Wij seagen jimme wol, mar jimme us net. 4. Sy seach him wol, mar hy har net. 5. Hest harren ek sjoen(d)? 6. Ja, sy binne by Sjoerd-endy's oan 't boartsjen. 7. Hiest dat wol tocht? 8. By jimmes boartet er tige graech. 9. Hokker is dines (dinen)? 10. Dizze. 11. Né, dat is sines (sinen). 12. Us mem sei altyd: Yens wird moat men hälde. IS. Hy skammet him dea. 14. Jister binne der ek gudden(guds) west en fen 'e moarn wier der al wer ien oan 'e doar. 15. Kom hy mar by mem, hear! (Gaasterlands.Fries). Vertaling: [1. Ik zag u wel, maar u zag mij niet. 2. Ik zag jou wel, maar jij zag mij niet. S. Wij zagen jullie wel, maar jullie ons niet. 4. Zij zag hem wel, maar hij haa.r niet. 5. Heb-je hen ook gezien? 6. Ja, zij zijn bij Sjoerd (en die zijn huis en familie) aan het spelen. 7. Had je dat wel gedacht? 8. Bij jullie (aan huis) speelt hij heel graag. 9. Welke is van jou? 10. Deze. 11. Nee, die is van hem. 12. Onze moeder zei altijd: Zijn (je) woord moet men houden. IS. Hij schaamt zich dood. 14. Gister zijn er ook enigen geweest en van morgen was er al weer iemand aan de deur. 15. Kom jij maar bij moeder, hoor!]
Andere taal. I.
51
XXX. Bijvoeglijk naamwoord. Telwoord.
§ 82-§ 84 en § 91-§ 95. Benoem de bijvnw. (attributief- praedicatief.) " "telw. (bepaald-onbepaald, hoofdtelwoordrangtelwoord). 1. Hij is door en door ziek. 2. Nu is haar tweede Algemeen engagement ook al weer af. 3. Wat leest die kleine jongen beschaafd. leuk! 4. Beter antwoord kan ik je niet geven. 5. Sommigen glimlachten, enkelen schaterden, allen hadden pret. 6. Dat laatste verslag lijkt immers nergens op. 7. Krijgt de honderdduizendste inwoner van het gemeentebestuur een goud(en) horloge? 8. 't Was na achten. 9. Vandaag is 't minder koud dan gister. 10. De hoeveelste ondertekenaar was jij? 11. Honderden mensen waren op de been. 12. De braafste jongens zijn niet altijd de knapste. 13. Is de maan al op? 14. Dat waren twee hele nette kinderen. 15. Met z'n achten kwamen we beneden. 16. Laatst zei u, dat u de eerste zou zijn om me te helpen. 17. 't Is daar een misse boel. 18. Was 't den derden keer weer mis? 19. Vervelender vergadering heb ik zelden bijgewoond. 20. Hij is daar verscheiden keren geweest. 21. Ben je niet wel? 22. Dat is nu al voor den zoveelsten keer, dat je gewaarschuwd wordt. 23. Net een geval als het pas behandelde. 24. Praat me niet langer over dat affe engagement. 25. Hij is feitelijk meer handig dan knap. 26. Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. 27. Tweemaal was de brug af. 28. Heb je ze allebei gevraagd? 29. Al het geld was op. 30. Zij zijn staatsman genoeg om dat in te zien. 31 t. Zes Mei was de boot nog niet aan. 32. Op enkele uitzonderingen na waren allen present. 33. Hoeveel is de klok achter? 34. Ik ben er menig keertje geweest. 35. Voor 'n enkelen keer kan dat geen kwaad. 36. Met zo'n bekaf paard kun je onmogelijk vlug rijden. 37. Zij is baas in huis. 38. 't Is een zenuwachtig werkje. 39. Een Fries hoort graag een Fries lied (breng den zin in het meervoud). 40. Was ze zichzelf volkomen meester?
52 Andere taaL
41. Twee rode vlekken gloeiden onder de nere oogen (Scharten-Antink, Sprotje). 42. In een reehtoppe cadans van het springende lichaam (v. Looy, Gekken). 43. Beiden vreesden een herhaling van de onlangse spotternij met het lotto (Sabbe, De Filosoof van het Sashuis). 44. Een plaats waar al de voorbije dingen van het hofje bewaard werden (Metz.Koning, V. d. zonnebloem, die zon wou zijn). 45. Verderop bogen de huizen in lome gebuktheid, als óppe, vermoeide reuzen (Heyermans, Sabbath). 81 t. Lijn 2 zit altijd vol. Bedoelt spreker het tweede nummer uit een volgorde, of de tramwagens die van punt X naar Y rijden?
XXXI. Buiging in de algemene taal. § 71. § 85-§ 88.
Gebruik de juiste vormen (soms méér dan eenl) 1. Jan- kamer. 2. Greta- mantel. 8. Mijn zusje- pop. 4. Moeder- verdriet. 5. Zijn vader- betrekking. 6. De koppigjongen. 7. Een koppig- jongen. 8. Een koppiger- jongen. 9. Het oud- paard. 10. Een oud- paard. 11. Die kranigofficier. 12. Zo'n kranig- officier. 18. Een kranig- officier. 14. Een goud- gesp. 15. Een goud-horloge. 16. Het goudhorloge. 17. Gezelliger- stad ken ik niet. 18. Hij kreeg een beter- plaats. 19. Mijn nieuw- pak. 20. Een nieuw- pak. 21. De Dokkumer- schipper. 22. De Leids- schipper. 28. Met gesloten- beurzen betalen. 24. Goedgelegen- bouw_ terreinen. 25. Je bent een goed- jongen, maar een slechtfietser. 26. De linker-helft. 27. Het lila- kostuum. 28. Het beige- manteltje. 29. De goedkoper- soorten. 80. De goedkoop- soorten. 81. Goedkoper- soorten. S2. Het katoenjaponnetje. SS. De katoen- japon. S4. Een katoen- japonnetje. 35. Als goed- vaderlander heeft hij gehandeld. S6. Degelijkermensen vind je nergens. 87. 't Zijn degelijk- mensen. 88. De degelijk- koopman. 89. Een degelijk- koopman als hij, slaagt overal. 40. Zijn maandelijks- salaris is nog niet groot.
53
XXXII. Buiging in geschreven en bijzondere taal. Vul in: 1. Raadsleden w- opvattingen bekrompen zijn, kunnen de belangen dez- stad niet behartigen. 2. Ontferm u huna. Hij beoogde ons all-welzijn. 4. Het lot d-genen die achterbleven, was verschrikkelijk. 5. Gedenk onz-. 6. Hij vroeg eerst, onder w- leiding ik gestudeerd had. 7. Gaarne troostte hij zijn vriend in di- moeilijkheden. 8. - brood men eet, - woord men spreekt. 9. Van de ernst hun- pogingen ben ik in den loop d- jaren volkomen overtuigd. 10. In verband met de uitgestelde behandeling van de herziening d- jaarwedden dez- ambtenaren verdient de rede dminister- dubbele aandacht. 11. Zelfs Engeland, w- crediet zoveel hoger stond, moest lenen tegen 7 Ofo. 12. Geef den keizer wat d- keizer-, en God- wat God- is. la. De bedenkingen zijn- chefs, - oordeel hij"' zeer op prijs stelde, konden hem niet weerhouden. 14. De lonen d- bedienden zijn verhoogd. 15. Dichter in den waren zin d-woord- is hij niet. 16. Het oordeel d- onderscheid- ontbreekt hem te enenmale. 17. Op de dapperheid di- soldaten viel niets aan te merken. 18. Met de vordering d- techniek neemt de hevigheid d- oorlogen toe. 19. De directrice, tot w- taak de regeling dez- zaak behoorde, weigerde haar medewerking. 20. De zang d- dames klonk voortdurend veel beter dan die d- heren. Vraag 1: In welke nummers komen min of meer vaste uitdrukkingen voor? Vraag 2: Wat merk je op, als je de nummers 4,10,13,14, 17 en 20 met buiging in 't enkelvoud overbrengt? Vraa.g a: Wat merkje op, als je nummer 7 met buiging in het meervoud overbrengt? Vraag 4: Welke buigingsuitgangen zie je in de volgende taaloudheden: Zaliger gedachtenis, te goeder trouw, aan lager wal, in koelen bloede, op heter daad, van goeden huize, ouder gewoonte, in arren moede, ter elfder ure.
54 XXXIII A.
Schrijf de buigings-n, waar die vereist is. § 51, § 67, § 74. 1. Ik verzocht d- bediende mij d- weg te wijzen. 2. Wie gaf d- kellner een fooi? 3. Op d- bok, naast d- koetsier, zat WiIlem. 4. Geduldig luisterde d- dagbladredacteur naar de klachten van d- abonné. 5. Jij geeft die- jongens de schuld, ik geloof eerder dat d- leider van d- troep d- schuldige is. 6. D- overreden haan hebben ze die- middag lekkertjes opgepeuzeld. 7. Men bewonderde het goede werk van d- spil van het elftal. 8. Na d- eten gingen wij wandelen. 9. Er werden dgetuige allerlei strikvragen gesteld. 10. De jager doodde dleeuw; de leeuwin vluchtte. 11. In d- beginne wou het werk niet vlotten. 12. Hij wordt voor d- voornaamst- raddraaier gehouden. 13. Hij bleek d- ergst- schuldige. 14. Zij belde onmiddellijk d- dokter op, maar deze liet weten dat ze eerst over een uur kon komen. 15. Wat zou zo'n mager- sprinkhaan als jij bent! 16. De jongen leidde d- blind- langs de straat. 17. De inspecteur gaf d- politie het bevel de menigte uiteen te drijven. 18. Een huurcontract is een verbintenis tussen dhuurder en d- verhuurder. 19. Zijn vrienden noemden hem altijd d- lang-. 20. Ik vraag het je op d- man af. 21. Hij stelde mij aan d- verloofde van zijn oudst- broer voor. 22. D- reine is alles rein. 23. Zag je d- brandweer voorbijrijden? 24. Zij speelt graag d- baas. 25. Wij zagen d- hond op d- kater aanvliegen. 26. Je hebt d- verkeerd- voor, vriend. 27. Dank zij die- bekend- philanthroop is het arme gezin voorlopig uit zijn zorgen verlost. 28. Blijft hij nog maar altijd d- zelfd-? 29. De moord is gepleegd in koel- bloede. 30. Toen ik d- wees voor het eerst terugzag, schrok ik van haar mager, bleek gezicht. 31. Wij zullen die- heren de gelegenheid geven hun cijfer op te halen. 32. Zag je d- doffer op de duivetil zitten? 33. Dat lijkt zijn jongst- broer wel.
55 XXXIII B. § 51, § 67, § 74. Vul in waar 't nodig is: 1. Wij troffen d- zelfd- aardig- kondukteur, d- jij ook zo vriendelijk vond. 2. Welk- mijnheer Pieterse bedoelt u, d- oud- of d- jong-? 3. Vooral eerde men in hem dbeleidvoll- aanvoerder, door w- het vaderland gered was. 4. Maar het akeligst vond hij d- oud- brommerig- kapitein, d- iedereen kende als een vervelend- dienstklopper, dop alles aanmerkingen maakte. 5. We hoorden d- boer tegen d- lui- knecht razen. 6. Heb je 't over zijn vader of dmijn-? 7. Ook Jan, di- we eerst onuitstaanbaar vonden, bleek naderhand een geschikt- baas. 8. Hij tobde over zijn jongst- zoon, d- nu al veertien werd en d- hij vast gehoopt had op het Gymnasium te krijgen, maar d- maar niet wou. 9. D- flinkst- man noem ik hem, d- in het gevaar alleen durft staan. 10. D- soldaat heeft men veroordeeld, maar dsergeant werd vrijgesproken. 11. Het speet d- burgemeester zeer d- bode wegens ontrouw te moeten ontslaan. 12. Men heeft d- schilder van hiernaast, d- voor d- aanstoker gehouden wordt, gister gearresteerd. 13. Willem de Zwijger werd d- Vader des Vaderlands genoemd. 14. A. W- zei je dat ik 't Qok zeggen moest? B. Aan hem. 15. Oud- van dagen herinneren zich dat nog wel. XXXIIIC. Als de vorige oef.
1. De wethouder is door zijn vriend d- notaris, met whij dagelijks wandelt, ingelicht. 2. Werkelijk ben jij d- man d- we zochten. S. Pardon mijnheer d- commissaris, ik heb bedoeld- agent niet horen aankomen. 4. Als eerst- ondertekenaar van het verzoekschrift werd d- voorzitter ten stadhuize ontboden. 5. Als eerst- ondertekenaar van het verzoekschrift werd d- voorzitter nadere inlichting gevraagd. 6. "Kom je om Bob, d- vind je in de kamer," zei tante. 7. D- rechercheur zag d- inbreker langs de schutting sluipen. 8. Hij bleef d- onbetwist- leider, d- man tot w- allen opzagen, d- door iedereen als d- eerst- onder
56 de eersten werd beschouwd. 9. Behalve d- heer A, iedere verandering ongewenst voorkwam, verklaarden alle aanwezigen zich er voor. 10. Mijn vader herinner ik mij als een klein-, blond- man, di- meestal vrolijk was. 11. Wee d-gen- die het waagde d- heerszuchtig- minister te weerstaan. 12. Ik vind Piet d- voornaamst- schuldige, iemand dflink moest worden gestraft. 18. D- arm- jongen stond het schreien nader dan het lachen. 14 A. Nee, dat is z~n hond; d- mijn- is allang verkocht. B. Wi- heeft d- dan gekregen? A. Jan van d - bakker.
XXXIII D. Als de vorige oef. 1. Als ik d- leraar was, zou ik d- jongen anders behandelen. 2. D- leraar werd verweten dat hij d- een- jongen voortrok bij d- ander-. 8. Men huldigde in hem dbekwam- bewindsman, aan w- in moeilijke tijden de regeringstaak ten deel viel. 4. En plotseling zag hij dofficier, d- hij dood gewaand had, voor zich staan. 5. Ik weet niet w- gelijk heeft. 6. D- ambtenaar w- geheimhouding was opgelegd, maar d- toch mededelingen aan de pers deed, is door d- minister geschorst. 7. D-gen- die er voor zijn, worden verzocht op te staan. 8. Dit heerschap schijnt d-zelfd- bedrieger te zijn, door w- ook de heer X. werd opgelicht. 9. Met zijn flink- knecht als enighelper heeft hij de dieven verdreven. 10. Inmiddels werd door d- inspecteur, - het gevalletje verdacht voorkwam, een streng onderzoek ingesteld. 11. W - de schoen past, trekke hem aan. 12. Maar enkel- wilden wandelen, de meestfietsten liever. 13. D- jongen d- ik vermoed dat het signaal wel gehoord heeft, is toch aan den verkeerden kant van den weg blijven rijden. XXXIIIE. Als de vorige oef.
1. Onze- oude- knecht heeft de- koning niet gezien; wel wist hij ons iets te vertellen van de feestelijkheden in de stad ter ere van de troonsbestijging van de- nieuwe- vorst, maar dekoning zelf heeft onze- Willem niet gezien. 2. Zijn ene- broer ken ik en zijn andere- ook; de-- oudste- al verscheidene jaren, de- jongste- ontmoette ik vorig jaar op een vacantie-
57 reis. 3. Nadat de- jager de- tijger had neergelegd, vluchtte de tijgerin in het struikgewas. 4. De- jongen trachtte de- bok, die- hem wilde stoten, te ontwijken. 5. De- portier, wie- hij zo dikwijls inlichtingen had gevraagd, gaf hij bij zijn vertrek een flinke fooi. 6. Waarom zo'n arme- schooier onderdak te weigeren? 7. Vind jullie Jan nog de-zelfde- onaangenamejongen van vroeger? 8. Met zijn vurige-, Arabische- hengst, die- de ritmeester ook nu weer berijdt, heeft hij op tal van concoursen prijzen gewonnen. 9. Toen de voorzitter vroeg: "wie- mag ik het woord geven?" durfde de- een niet voor de- ander de- mond te openen. 10. Hij wenste ons goedeavond. 11. De- inbreker zag de- politieagent niet, maar dedienaar van de- heilige- Hermandad ontging geen enkele beweging van de- verlope(n) sinjeur, die- hij van uit zijn schuilhoek bespiedde. 12. Zeg maar, wie- je bij jouw partij wenst te hebben: mijn jongste- broer of mijn kleine- neef. 13. Wieverkiezingspamfletten of reclames leest, die- valt het onmiddellijk op, hoe geduldig het papier is. 14. Bij monde van devoorzitter werd de- spreker dank gebracht voor zijn doorwrochte rede. 15. Jij hangt al zo lang de gebrade(n, haan uit; wie verschaft jou daartoe de middelen? 16. Houd je maar niet van de- domme; jouw oudste- broer wordt algemeen voor de- aanvoerder gehouden. 17. Door een wilde- stier, diede- geleider niet meer kon vasthouden en die- in een ogenblik heel wat verwoestingen aanrichtte, is o.a. een bejaarde- veekoper ernstig gewond. 18. Mijne heren, ik weet werkelijk niet wie- ik het eerst mijn dank moet brengen. 19. Het gelukte dedienstdoende- inspecteur de- verdachte tot volledige bekentenis te brengen. 20. Met kwalijk verhole(n) weerzin gehoorzaamde hij; hem trof het als oudste- ambtenaar pijnlijk, dat men ook nu weer zijn weloverwoge(n) meningen en adviezen ging negeren. 21 De enkele- op dit eiland wonende blankeleven in de beste harmonie met de inheemse bevolking. 22. Plotseling zag hij zijn doodgewaande- vriend in levende- lijve voor zich staan. 23. Vermoeid van den langen mars riep hij deeerste- de beste- chauffeur aan om hem naar huis te rijden. 24. Vae victis, luidt een Latijnse spreuk: wee de-- overwonnenen. 25. Zij stond altijd klaar met zedepreken, men noemde haar spottend de- dominee in de familie.
58 XXXIV. Bijwoord. Voorzetsel. Voegwoord.
§ 180-§ 184, § 185-§ 189, § 190-§ 193. Noem de bijwoorden, voorzetsels en voegwoorden. N.B. Ook bijwoorden, voorzetsels en voegwoorden worden dikwijls in delen ges pel d, hoewel ze reeds lang een een hei d vormen! Algemeen 1. Het was heel aardig in de zaal. 2t. Dat is ongetwijheschaafd. feld een hele grote verbetering voor het fietsende publiek. 3. Volgens de bladen moet er veel volk geweest zijn, hoewel minder dan den vorigen keer. 4. Hij weet heel goed waarom hij niet uitgenodigd is. 5. Wanneer kom je bij ons? 6. Sedert m'n verjaardag heb ik hem niet weer gezien. 7. In weerwil van al zijn pogingen is die betrekking hem toch ontgaan. 8. Zeg, heb je soms een sigaar voor me? 9. Soms kan hij wel leuk uit den hoek komen, maar meestal is hij stil. 10. De meeting was door ruim duizend mensen bezocht. 11 t. Hij had z'n been verstuikt, en dus moest hij thuisblijven. 12. Over dat laatste punt wens ik nog even het woord. 13. Omdat u het goed vindt, daarom hoeft hij er niet voor te zijn. 14. Voor ik hem kon terugroepen, was-ie de deur al uit. 15. Waarom studeert hij nu in Amsterdam? Ja, te Leiden werkte hij te hard. 16. Vergeet vooral het licht niet, wanneer je straks uitgaat. 17. 't Is maar goed, dat je hem tijdig geschreven hebt. 18. Nu spijt het je al, terwijl je het gister zo mooi yond. 19. Sedert ik hem de waarheid gezegd heb, wil hij niet meer met mij omgaan. 20. Nu je het zelf vraagt, wil ik je wel precies vertellen, hoe de vork in den steel zit. 21. Tot nu toe is hiervan niets gebleken. 22. Och, doe 't om mij een pleizier te doen. 23. De trein waarvan je sprak, komt nog voor 2t. Let op den uitgang -e in: een hele grote verbetering een erge domme fout, een echte flauwe mop, enz. 11 t. Kan de woordorde hier ook zijn: en dus hij moest thuisblijven? Hebt ge wel eens gelezen: en moest hij dus thuisblijven?
59 twee~n aan. 24. Hoe kom je daar? 0, dat is heel makkelijk, je loopt den tuin door, klimt over het ijzeren bek en dan ben je vlak bij buurmans klapbessen.
xxxv. Bijwoord. Voorzetsel. Voegwoord. Als de vorige oef. 1. Met het oog op het grote bezoek zullen uitgebreide Algemeen voorzorgsmaatregelen genomen worden. 2. Na zessen kun beschaafd. je daar terecht, behalve 's Zondags. 3. Na eerst wat getennist te hebben gingen we fietsen, ofschoon 't stevig woei. 4. De bakker van hiernaast zijn knecht is in 't water gereden. 5. Niettegenstaande hij ernstig gewaarschuwd is. heeft-ie z'n plannen brutaalweg doorgedreven. 6. Als 't je hier niet bevalt, dan ga je maar naar een ander, hè. 7. Help voor het te laat is. 8. Hij was al rijk en nu heeft hij bovendien nog een ton ge~rfd. 9. Waarmee wou je die kist openen? 10. Het is van belang dat je goed uit je ogen kijkt, anders word je stellig bedrogen. 11. Sinds jij je 'r mee bemoeit, is de zaak flink vooruitgegaan. 12. Af en toe doet hij nog wel 'n uitval, maar over 't geheel is-ie veel kalmer geworden. 13. Tot weerziens! 14. Dat stoeit maar woest, tot er een van jullie een ongeluk krijgt. 15. Hij werkte zeer hard, zodat hij met succes examen deed. 16. Waar is dat prentenboek? Zusje speelt er mee. 17. Volledigheidshalve kun je die woorden er wel bij zetten. 18. Waarom was u er toen niet? 19. Toen ik kwam, ging hij weg. 20. 't Mooiste er van is zeker de napret. 21. Salaris naar gelang van bekwaamheid. 22. Wanneer ik het al doe, is het natuurlijk ter wille van jou. 23. Ten aanzien van die kwestie zijn de meningen zeer verdeeld. ~4. Het adres wordt gesteld in handen van B. en W. ter fine van praeadvies. 25. In zake reorganisatie electriciteitsbedrijf wordt de beslissing aangehouden, opdat B. en W. met het oog op verdere bezuiniging nader overleg
60
kunnen plegen met den Directeur der Electrische Centrale. 26. De recht.bank veroordeelde den oplichter tot 3 maanden hechtenis conform den eis van het O.M. n
Op g a v e: Van de bijwoQt'den in deze oef. zijn sommige e men d, andere a a n d u i den d. Ga dit na.
0
XXXVI. Benoem de gecursiveerde woorden: Het blijft maar koud. 2. Maar de dagen lengen. 4. Het weer is zo goed als 't maar kan; het houdt zich best. 5. Het is zeker, dat we tevreden kunnen zijn. 6. Het weer, dat we nu hebben, is beter dan dat van de vorige week. 7. Het is net, als moest het zo treffen. 8. Ik als oude man vind het wat koud. 9. Wat zegt u daar? 10. Ik heb wàt koude voeten. 11. Doe wat warm water in de stoof. 12. Net wat ik zo ook al zei. 13. Als hij 't nu maar doet! 14. Ik doe 'tzo 15.Daar gaat de bel. 16. Daar woon ik. 17. Daar ik ziek ben, kan ik niet komen. 18. Zo de waard is .... ! 19. Zo u verhinderd bent .... 20. Hij komt, zo ik hoor, morgen. 21. Ik heb wat boeken opgeruimd. 22. Toen stond die japon je goed. 23. Nu, het is goed. 24. Die dat zegt, die liegt. 25. Toen het lang duurde, toen ging hij weg. 26. Ik heb hem sedert niet weer gezien. 27. Ik ging niettegenstaande de kou. 28. Ik ging niettegenstaande het koud was. 29. Desniettegenstaande ging ik. 30. Nu jij het zegt, nu doet hij het. I.
3. Het heeft vannacht maar 10 graden gevroren. -
6i
XXXVII. Modaliteit. § 195. Is de inhoud van den zin volgens den spreker in overeenstemming met de werkelijkheid, mogelijk (waarschijnlijk), wenselijk, een gebod (aansporing), een voorwaarde?
Op welke wijze wordt de modaliteit uitgedrukt? Voorbeeld:
..
.. . IHulpww. uitgedrukt door: van wijze .kan"
Kan hl] nog komen? I MogelIJkheId.
+ zinsmelodie + woordorde.
N. B. Daar de zinnen niet in context geplaatst zijn, is verschil van opvatting mogelijk!
1. Wees niet flauw! 2. Wel bekome 't je! 3. Misschien Algemeen is 't niet eens waar. 4. 't Is beslist een leugen. 5. Doe beSchaafd. 't gerust. 6. Wil je dat wel eens laten! 7. Help me even. 8. Och, waren alle mensen wijs! 9. Hij komt toch? 10. Hij kómt toch? 11. Boeken klaar! 12. Naar men zegt heeft hij daar heel wat in de melk te brokken. 13. Laten we hem nu niet langer ophouden. 14. Volgens de kranten stond het water meters hoog in de straten. 15. Ik wil je graag steunen. 16. Leve onze voorzitter! 17. Je zult het doen. 18. Je kon wel wat harder werken, hè! 19. Doorlopen asjeblieft! 20. Elf sloeg de klok. 21. Hij wil werken en kan het ook. 22. Ik vrees dat·ie zich weer vergist heeft. 23. Ga je gang. 24. Hij hoeft er z'n neus niet in te steken. 25. Dat was natuurlijk weer onzin. 26. Heb je z'n broer gesproken? 27. Heb ik het niet gezegd! 28. Misschien dat het helpt. 29. Laat hij zijn gang gaan. 30. Hij is, meen ik, getrouwd. 31. U", wil geschiede! 32. Geef ons heden ons dage· Andere taal lijks brood. 33. Hij ruste in vrede. 34. Wat verschijne, Wat verdwijne, 't Hangt niet aan een los geval. Bilderdijk 35. Wees u zelf! Groet opgetogen 't Schone, groet het hoog en luid:
62
't Kome uit Noorden, West of Zuid, 't Late u nimmer onbewogen! Maar hoe 't vreemde glanse en glore, 't Eigen blijve steeds u duur: Zaai uw zaad in eigen vore: Wees u zelf! natuur! natuur! Victor De la. Montagne. - Gedichten.
XXXVlIl. Modaliteit. Als de vorige oef. 1. Zou hij werkelijk komen? 2. In dat geval doe ik Algemeen het. 3. Licht dat hij 't dan ook doet. 4. Je zult er niet
aan gedacht hebben. 6. Zou hij me helpen? Ja, hij doet het vast. 6. Was je maar van het examen af! 7. Ga heen! 8. Wil je eens drommels gauw heen gaan I 9. Je moèt hem de waarheid zeggen. 10. Zorgt u er voor? Anders doe ik het. 11. Hier op dezen stoel ? Ja, gaat u maar zitten. 12. Vergeet hij ons, dan loopt de boel in 't honderd. 13. Enfin, 't zij zo. 14. Ik mag hem graag. 15. Ik moèt leren, ik màg niet afdwalen. 16. 't Mag een uurtje geleden zijn. 17. Hou toch in 's hemelsnaam opl 18. Je doet het? 19. Zou het opzet zijn? Vermoedelijk wel. 20. Doe je plicht en bekommer je niet om de gevolgen. 21. Het ga je maar bizonder, hoor! Andere taal. 22. Een ieder drage zorg tijdig logies te bestellen. 23. "Als de schaduw zich grijpen liet, de wereld ware vijfden Karels voetschabel geworden" (Potgieter). 24. Verhoede God, dat het ooit gebeure. 25. Uw denken zij willen; uw wil zij een daadl Uw moed moet de harten vervullen. Boele van Hensbroek. - Nieuwe Gedichten. bescbaafd.
63
KLANK EN SPELLING. XXXIX. Klank § 225 en vlg.
De klanken kunnen als volgt worden voorgesteld. De klinker in: kat, lam, ras door [ a ] vader, maat [ a. ] " " " haar, haren " [ a: ] " rem, les " [ e ] " " " militair, misère, blèren " " " [ e: ] " " tenen, zee, Caesar " [ e' ] " " " " pit, richel, sympathie " [ E ] " " " leren, teer " [ E: ] " " " niet, artikel, typhus " [ i ] " " " bier, bieren, souvenir " [ i: ] " " " op, om, mof " [ <> ]
" "
" " " " "
"
" " " "
"
" " " " " " " " " " " " "
"
koren, horen, Moor
" os, pot, hok " amazone, rose " komen, doos, loochenen
" rust, bukken " nu, minuut " buren, zuur
"
" " " " " "
deuken, beuk deur, gebeuren koek, roepen, blousje broer, boeren freule heerlijk, de, hoekig, Dokkumer, 'n
" " " " "
" "
" " " " " ""
[ 0: ] [
0 ]
[ O' ]
[ o' ] [ ü ]
[ y ] [ y: ] [ 0 ]
[ 0: ] [ u ] [ u: ] [ re ] [ 9
]
Opmerking: Tal van Nederlanders maken (en horen) geen verschil tussen den korten klank in op, om, mof enz. en dien in os, pot, hok enz.
64
De tweeklank in: ai door [ai] " " "draait, fraai " [ a 'i] " " "reis, prjs " [ei] " " (soms)" ree " [ e'i ] "dooit, mooi " [ o'i ] " " " " "loeit, foei " [ ui ] "lui " [ rei ] " " " " "geeuw, spreeuw " [e'u] " " "vernieuwd " [ iu ] " " "koud, dauwt, trouwt, saus, cacao" [ ou] " [o'u] " " (soms)" zo, bureau "schuwt, ruw " [ yu ] " " " "(soms)" sneu " [0y] " " "huis, pruik " [ rey ] " [I] De medeklinker in: sjorren, roosje, manchet " " "verlieiJe, bagage, journaal" [3] " " "katje, hoedje " [c] ., " "ding, drank " [:ij] " " "franje, cognac " [p] " " "bakboord, lokduif "r 9 ] "zag, zacht " [X] " " " " "zagen, groot " [g.] " " "water " [..,] Voor de overige klanken kan een Nederlands spelteken worden gebruikt, terwijl men klankverlenging door bijplaatsing van puntjes kan aanduiden.
Schrijf phonetisch. A
Voorbeeld: daad [da't], daden [da'da(n)], daar [da:r], dat [dat], rond front], cel [sd], KlInkers. 1 baat, 2 bate, 3 baar, 4 bad, 6 smeet, 6 smeten, 7 smid, 8 smeer, 9 smeren, 10 smet, 11 stoom, 12 stomer, 13 stok,
65 14 stom, 15 storen, 16 kilo, 17 kiel, 18 kier, 19 nut, 20 dupe, 21 duur, 22 dure, 23 toen, 24 toer, 25 keus, 26 keuze, 27 keur, 28 tien, 29 Tine, 30 type, 31 tier, 32 maat, 33 mate, 34 maar, 35 mat, 36 dut, 37 kost, 38 kom, 39 koren, 40 kolen, 41 goochem, 42 kool, 43 beul, 44 beurs, 45 studie, 46 Ru, 47 muur, 48 muren, 49 snoek, 50 snoer, 51 couplet, 52 teen, 53 tenen, 54 tin, 55 tere, 56 teren, 57 tent, 58 suf, 59 pen, 60 pin, 61 peer, 62 peren, 63 peen, 64 penen, 65 blozen, 66 boze, 67 bom, 68 boren, 69 blos. B
1 poot, 2 portie, 3 poten, 4 pop, 5 porie, 6 post, Klinkers. 7 lat, 8 late, 9 laat, 10 laars, 11 bek, 12 beek, 13 beker, 14 bik, 15 beer, 16 beren, 17 berm, 18 stak, 19 staken, 20 staak, 21 staar, 22 boek, 23 bouquet, 24 boer, 25 dun, 26 Piet, 27 pier, 28 sleur, 29 sleuf, 30 ruzie, 31 stuur, 32 sturen, 33 spot, 34 spoot, 35 spoten, 36 spons, 37 sporen, 38 spoor, 39 lis, 40 leer, 41 lees, 42 lezen, 43 les, 44 lus, 45 spil, 46 speer, 47 speren, 48 speel, 49 spelen, 50 spel, 51 spul, 52 Dina, 53 dynamiet, 54 dier, 55 steun, 56 steur, 57 u, 58 uren, 59 uur, 60 stoep, 61 stoere, 62 punt, 63 dom, 64 door, 65 dop, 66 mes, 67 mis, 68 meren, 69 meer, 70 mees, 71 mezen, 72 mus, 73 mof, 74 Moor, 75 moot, 76 molen, 77 mos, 78 freule.
c 1 blij, 2 blei, 3 maait, 4 strooit, 5 bui, 6 buit, 7 kout, Twee· 8 kauwt, 9 rouwt, 10 sproeit, 11 stuwt, 12 spui, 13 spuit, klanken. 14 fraai, 15 sneeuwt, 16 flauwte, 17 zaait, 18 boei, 19 hoolt, 20 cacao, 21 kieuw, 22 saai, 23 meeuw, 24 hieuw, 25 ooi, 26 uw, 27 stoeit, 28 duwt, 29 pluim, 30 peil, 31 pijl mee, Jo, beu, thee. D 1 sjaal, 2 Chili, 3 sausje, 4 gelei, 5 plantage, 6 Betje, Mede· 7 bedje, 8 slang, 9 slank, 10 puikbest, 11 tracht, 12 traag, klinkers. LEFFERTSTlU.,
Taaloefeningen. 27ste druk.
6
66 13 19 25 31 36 42 47 52 57 62
trage, 14 plunje, 15 west, 16 twist, 17 doch, 18 dog, weten, 20 weetje, 21 witje, 22 weertje, 23 wetje, 24 voetje, voer, 26 courant, 27 boordje, 28 boortje, 29 weit, 30 wijd, scheutje, 32 scheurtje, 33 reisje, 34 reisJe, 35 rijsje, rijsJe, 37 genie, 38 lucht, 39 liegt, 40 liegen, 41 duikboot, musje, 43 moesje, 44 klungel, 45 cadeautje, 46 kling, klink, 48 journalist, 49 pacha, 50 pasje, 51 biscuitje, beschuitje, 53 signaal, 54 unie, 55 sluisje, 56 Guurtje, Egypte, 58 regel, 59 richel, 60 droge, 6 t droogte, synoniem, 63. boogje, 64. boogJe.
E Mede· klinkers.
1 grauwtje, 2 Grouw, 3 kiesje, 4 kiesJe, 5 kistje, 6 page, 7 broche, 8 Chineesje, 9 vreesJe, 10 Kootje, 11 kooitje, 12 engel, 13 enkel, 14 rekbaar, 15 ze, 16 z'n, 17 zee, 18 zeetje, 19 zeven, 20 zeefje, 21 zeefJe, 2~ ziften, 23 zere, 24 jury, 25 Lochem, 26 log, 27 loochenen, 28 bruidje, 29 De Vooys, 30 kastanje, 31 wauwelen, 32 sprong, 33 wrong, 34 voogd, 35 vogel, 36 fooitje, 37 osje, SS bochel, 39 beugel, 40 tucht, 41 getuigt, 42 getuige, 43 deugd, 44 deugen, 45 quint, 46 gezegd, 47 smoesje, 48 douche, 49 dekbed, 50 lagen, 51 lachen, 52 insigne, 53 sjouwerman.
F Waar hoor je een overgangsklank? Overgangs· 1 die jas - die as - Dias. 2 gedampt - gedamd. klanken. 3 verstompt - verstomd. 4 duplo - duo - duet. 5 provisie
- proviand. 6 Hoorn - Hoorne - hoornist. 7 toornig toorn. 8 denkt - brengt. 9 prima - priemt - priëel. 10 die eet -- diëet. 11 prompt - bromt. 12 oceaan. 13 drieën. 14 opium. 15 nimfen. 16 geklampt - geschramd. 17 golving - golf. 18 ruïne. 19 remden - Van Embden. 20 berucht - burcht. 21 douane. 22 liniaal. 23 moeër. 24 gestremd - gedempt.
67
Welke overgangskiank is ges pel d in: 1. Dan co m p t onnut berouw (Hooft). 2. Hoe Lucifer
zoo trots zich tegens 't hoogh geb iet had 0 pen t I y c k gekant (Vondel). 3. En I a n g k z a e m zich berade (Vondel). 4. Wij waschten onse hembden aen 't lant (O-I.e.W-l. Voyagie). 5. Sulcx als wy uyt eygen er var ent h e yt, bij gel eg ent he y t van verscheyde onzer bedieningen hadden waergenomen (Cats). 6. Die van de deught maer praeters zijn, geen doenders (Van Beaumont). G
Voo rb e el den. spelen [spe'la(n)], spellen [spda(n)] - klinkerverschil. KlInkerkauwt [kout], goud [go ut] - medeklinkerverschil. M:~~~~~~~er. wijd [YJeit] , wijdt [YJeit] , wijt [YJeitl, weidt [YJeit] , weit verschil. Geen klank· [YJeit] - geen klankverschil. verschil. Doe evenzo met: 1 gieten - gitten. 2 wij praten - wij praatten. 3 aether - eter. 4 brede - breedte. 5 eisen - ijzen. 6 vrucht vreugd - vraagt. 7 ziek - chic - chique - sjiek. 8 verpleegd - verplicht. 9· getrapt - gekrabd. 10 geschubd geschopt. 11 sidder - ceder - cider. 12 mijt - mijdt meid. 13 gehecht - gelegd. 14 visje - vestje - vaasje. 15 voogd - Vught - veegt - vacht. 16 paardje - paartje. 17 dieven - divan. 18 kapot - cachot. 19 Axel- oksel. 20 gefopt - getobd. 21 links - lynx. 22 we vermoedenwe vermoedden. 23 gouddief - gauwdief. 24. ik kook ik ook. H Voo rb e e 1den. bosje - 'I [bOJa] - 4; [flE:gka] - 6.
waxine - 6
[YJaksin~]
- 7;
flinke - 6
Hoeveel letters, hoeveel klanken
68
Doe evenzo met: 1 De Boogh, 2 Hendrix, 3 innemend, 4 onderricht, 5. achttien, 6 alleen, 7 aloud, 8 taxi-chauffeur, 9 handdoek, 10 onnozel, 11 commissarissen, 12 herroepen, 13 onttroond, 14 natie, 15 weldadig, 16 gewelddadig, 17 adellijk, 18 dadelijk, 19 middellijk, 20 verrassinkje, 21 staatsschuld, 22 gezindte, 23 De Clercq, 24 rheumatisch, 25 expres, 26 Rhenen, 27 talloze, 28 grootte, 29 lessen, 30 schik, 31 schrik, 32 vaccinatie. I.
Voorbeelden: Doe de deur dicht. Wat was de bedoeling? Duurt 't feestje lang? Bob stond te pruttelen. Reis je bij dag?
[dudadB:(r)dExt.] ["a(t)""azdabadul-i-ll?] [dy:(r)tatfe·Iala:u?] [bopstontaprütala(n).] [rEi3abEidax?]
Doe evenzo met: 1. Wat zei Koosje? 2. 't Is me je wat te zeggen! 3. Drink je nooit thee? 4. De dag brak aan. 5. Hoe bewijs je die stelling? 6. Hij studeert voor ingenieur. 7. Breek dat flesje niet. 8. Willem is thuis. 9. Hij beefde van toorn. 10. Hecht je er aan? 11. De muis zat in de val. 12. Je moet het onmiddellijk geven. 13. Alle vertrouwen is weg. 14. Is de boel vastgesjord? 15. Soes je? 16. Poesje werd ziek. 17. Dat is 'n leuk schemerlichtje. 18. Wat voor 'n winkel is dat dàn? 19. Hij vermoordt z'n gezondheid. 20. Geef op dien hoed! 21. Wie verhuisde? 22. Hij praatte maar dóor. 23. Wat kost je zo'n vliegmachine? 24. Waar ligt de Biesbosch? 25. Een genieofficier had de leiding. 26. Heerlijk weer vandaag. 27. Schrijf je eens? 28. 't Is tè flauw, jongelui. 29. Je zei niet zingt, maar zinkt. 30. Eigenlijk is 't zijn werk. 31. Hij gaat in Mei uit de stad.
69 XL. Invloed van klem op klank. § 229. Ga de voorbeelden na: N.B. Het klemteken staat voor de betrokken klankgroep. 1. Loopt je horloge 'voor? 't Is kwart voor twee. 2. De inkoop bedraagt 80 Ofo van den 'verkoop. Ik zou 't maar ver'kopen. 3. A. 'Ik behoef 't niet te weten, maar 'jij weL B. Daar geef 'k niet om. 4. D'r is niets aan te doen. Daar is niets aan te doen. 5. Bij 'mij moet je niet wezen, vraag 't 'hem. 6. A. Wil je me m'n sabel even geven? B. Ik durf 'm niet aanpakken. 7. A. We hebben 'r gevraagd of ze op wou houden, maar ze stoort zich aan niets. B. Net iets voor 'haar, als 'zij 'r zin maar krijgt, dan is het goed,
pro'fessor - profes'soren, pa'stoor - pasto'rie, Ma'rie, ma'nier, mi'nuut, por'tret, van'avond, gar'nalen, plei'zier, bij'zonder. 1 cou'rante (nouvellen) werd krant; 2 co'rael . . . . , ö cou'leur .... , 4 per'ruque .... , 5 co'rona .... , 6 sa'lade 7 'hovet . . .., 8 'maghet . . .., 9 'Willemszoon .. . . . 10 'jonkheer . . . . , 11 'wijngaard . . . . , 12 te 'huis . . . . , 13. als 't u be'lieft.... In dialect, vaktaal, minder beschaafd enz. vindt ge veel meer voorbeelden waarin zwakbetoonde klanken gewijzigd of geheel verdwenen zijn. Let bv. eens op: 1 ba'lein, 2 ka'raf, 3 kan'toor, 4 kape'laan, 5 par'tij, 6 ko'nijn, 7 bon'jour, 8 waar'om, 9 ma'chine, 10 krek(t) vgl. cor'rect, 11 voor'bij, 12 ka'nonnen, 13 kapi'tein, 14 mu'ziek, 15 for'nuis, 16 Uwé moet niet kwalijk nemen, dat ik uwe niet trekt kon (C. 0.), 17 in hun donker vloeren (vgl. Fr. velours) broek (Streuvels), 18 katho'liek, 19 gerefor'meerd, 20 'Koevorden, 21 'Giethoorn, 22 rheuma'tiek, 23 'vrouwmens, 24 te'rug, 25 ver'leden jaar, 26 ik ge'loof 't wel, 27 waar'achtig, 28 ge 'ranium, 29 ge'lijk, 30 pan'toffel, 31 particn'lier, 32 'motor, 33 waar'deren, 34. van'af. Vraag: Wat zegt ge van de schrijfwijze comperatief?
70 XLI. Klank.
§ 225 en vlg.
Lees eerst de zinnen luidop, en schrijf dan ongeveer zoals je uitspreekt. 1. Zij zijn met z'n drieën naar de Brusselse tentoonstelling geweest. 2. Wat wenst u te drinken mevrouw? 3. Schik jij die orchideeën in dat vaasje d'r es even! 4. "Maar Sien!" knorde moeder, "hoe kun je nu toch zo dwaas zijn, om voor kinderen zó'n diner klaar te maken. En nog wel soep ook! Moest je je nu zó uitsloven?" (Heyermans-Kleine Vertelsels). 5. Prettig is 't niet, zo voor stoelen en banken te spreken. 6. Wanneer komt de koningin? 7. Ja mensen, 't is heus een aardig gedichtje. 8. 't Ging er fleurig toe. 9. Hoeveel regimenten waren in opstand? 10. Dat zal je niet meevallen ventje. 11. Een poosje geleden verkoos je 't niet te doen, hoe zit dat? 12. Hij heeft eervol ontslag gevraagd tegen 1 Januari. 13. Wie gaf u permissie dat schuttinkje weg te breken? L4. We hebben ons kostelijk geamuseerd op dat autotochtje. 15. Wat antwoordde hij op je schrijven? 16. EigeJJ.lijk heb ik 't glad vergeten, dat cahier van je nichtje. 17. 'k Heb m'n lorgnet daar laten liggen. 18. De spreeuwen maakten 'n herrie van belang. 19t. De opzichter raamt de kosten voor het herstel van die dorpskerk op twaalf mille. 19t. Overgangskianken kunnen ook tot een blijvenden klank van het woord worden, b.v. in: raampje, stroompje, Van Embden, diender, minder, donder, daalder, zindelijk, ordentelijk. In st ree kta a I vindt ge meer voorbeelden. Let eens op: hoe kaler hoe royaler, smaller, vuiler, dunner, bruiner, wezenlijk, eigenlijk, fatsoenlijk, goedertierenheid, gelegenheid, - help, arm, half, werken.
71 XLII. Klank.
Als de vorige oef.
(Als in uw spreken klinkers genasaleerd zIJn, geef dit dan aan door er N boven te plaatsen.) 1. Die rode anjelier stond haar wàt goed. 2. Ben je werkelijk met zo'n onbepaald antwoord tevreden? 3. Hij is voor geen klein geruchtje vervaard. 4. Kan je begrijpen, zo onvoorzichtig zal-ie niet wezen. 5. Och, het kindje zal last van z'n tandjes hebben. 6. Lust je die oranjebitter niet? 7. Op 't alleronverwachtst kwam hij met zijn bezwaartjes en meninkjes voor den dag. 8. Ja, Zondag aanstaande zal er gefuifd worden. 9. Hij heeft het hier openlijk verteld, verleden week Maandag. 10. Vind je dat we de politie moeten waarschuwen, of is dat onnodig? 11. Aangenaam kennis te maken! 12. Wat, komt u dat vreemd voor? 13. De mensen dronken de champagne, of 't leidingwater was. 14. Wie is uw architect? 15. Hoe vond jullie die cacao? Lekker. Vraag: Hoe worden in uw dialect de woorden mens en 0 n s gesproken?
XLIII. Klank. § 235 - 236. Stemhebbend. -
Stemloos. Los. -
Vast.
Ga de as sim i I a tie s der door vetgedrukte letters voorgestelde klanken na. 1 knijpbril, 2 opdagen, 8 schelpdier, 4 zetboer, 5 voetbal, AssimUatie 6 rietdak, 7 uitdagen, 8 lachbui, 9 lachduif, 10 kwikzilver, van stem. 11 spraakzaam, 12 boszoom, 18 afzonderen, 14 grafzerk, 15 sportjournalist, 16 sprietzeil, 17 golfbreker, 18 platzak, 19 hefboom, 20 pompzwengel, 21 hofdame, 22 slaapziekte, 23 losbol, 24 lach verwekkend, 25 asbak, 26 hokvast, 27 stik-
72 vol, 28 leesboek, 29 kaarsvlam, SO sluisdeur, SI asvat, 32 verbaasde, 3S schaakgenie, S4 esdoorn, 35 afval, 36 kookboek, 37 motvlinder, 38 lijkbaar, 39 straatventer, 40 likdoorn, 41 hulpvaardig, 42 werkdoos, 43 stroopvat, 44 drinkbeker, 45 pochgraag, 46 dankdag, 47 kalkgroeve, 48 opgescheept, 49 dakgoot, 50 topgevel, 51 reisgids, 52 matglas, 53 visgerei, 54 stropdas, 55 slotgracht, 56 strafgericht, 57 afgetreden, - 58 door slaap bevangen, 59 een grap beleven, 60 loop door, 61 een ruit breken, 62 een gat boren, 63 wat brandt het, 64 tot den aanval, 65 toch belangstelling, 66 lach dan, 67 vijf gendarmes, 68 Piet geneert zich, 69 elf boeken, 70 lach ze uit, 71 geloof dat niet, 72 een dak zonder goot, 73 de vis bederft, 74 een huis bouwen, 75 een lek zeilen, 76 een keus doen, 77 een poos zitten, 78 lees dit, 79 geef ze wat, 80 'k bedoel jou, 81 den nek breken, 82 grof zijn, 83 laat ze maar, 84 gek doen, 85 wat zeur je toch, 86 hij stak Dirk, 87 iemand klop geven, 88 op zich zelf, 89 om zeep gaan, 90 op zee. mettertijd ontstond uit . . . ; Uytenbogaert uit . . . ; uiten-
treuren uit ... ; uitermate uit . . .; vadoek uit . . . .
XLIV. Klank. § 236. Assimilatie van plaats.
Welke as sim i 1a tie heeft er plaats of kan plaats vinden in: 1 hoe reis je? 2 je vergist je, 3 feestje, 4 onbeleefd, 5 onbehoorlijk, 6 ongetrouwd, 7 iBgang, 8 onjuistheid, 9 onkruid, 10 onkosten, 11 onmenselijk, 12 onmiddellijk, 13 Steenman, 14 onpersoonlijk, 15 onweer? 's nachts, slechts. Vergelijk hiermee de minder beschaafde assimilatie in: mus (muts), plaas (plaats) klesse (kletsen) en de algemeen gewordene in: hossen uit hotsen. Vraag: Hoe verklaar je de (foutieve) schrijfwijze plaveitsel naast plaveisel?
73 Welke assimilatie had er plaats in: 1 en [En] uit ende, 2 vonnis [vonEs] uit vontnisse, 3 hullie [hüli] uit hunlie(den), 4 balling [bolE.g] uit banling, 5 Grol(le). [grol(a)] uit Gronloo, 6 de Casembroot [ka'zambro"t] uit ... 7 wammes ["Omas] uit ... 8 lommer [làmar] uit .... 9 assistent uit . . . . 10 compositie uit . . . . 11 annoteren uit . . . . 12 improductief uit . . . ?
XLV.
Klank. § 236. Voorbeelden: Blokzijl [bloksEilj - assimilatie van stem - ontstemd. draagstoel [dra'xstul] - geen assimilatie. draagbaar [dra,g.ba:r] - assimilatie van stem - bèstemd. kistje [kEJa] - assimilatie van plaats. Doe evenzo met: 1 geldstuk, 2 Zuid broek, 3 Oostveen, 4 schoonmaak, 5 Loosdrecht, 6 eindsom, 7 einddoel, 8 onpleizierig, 9 visvrouw, 10 boegspriet, 11 doodgoed, 12 doodstil, 13 doodbedaard, 14 nestje, 15 "hebbeme" (uit: hebben we), 16 ongeregeld, 17 landzaat, 181andplaag, 19 landbouw, 20 vraagstuk, 21 vraagzucht, 22 vraagbaak, 23 .koppie" (uit : kopje), 24 dagtaak, 25 dagboek.
XLVI. Spelling. § 238-§ 239 (zie ook blz. 2-3). Vardeelonderstaande woorden in let ter g rep en. (Waar een sterretje staat, 2 betekenissen). 1 gelig, 2 geelachtig, 3 leesuur, 4 lezing, 5 leraar, 6 leeroefe-
74 ning, 7 leerachtig, 8 leemachtig, 9 benig, 10 roodachtig, 11 rodig, 12 stenigen, 13 steenachtig, 14 wreedaardig, 15 deelachtig, 16 aloud, 17 alleen, 18 alom, 19 kledij, 20 weemoedig, 21 deemoed, 22 toonaard, 23 blohartig, 24 bloodaard, 25 strohalm, 26 strootje, 27 latafel, 28 laatje, 29 autoband, 30 autootje, 31 kanohaven, 32 kanootje, 33 luitjes, 34 sneetje, 35 snodelijk, 36 snoodaard, 37 sledetocht, 38 sleetje, 39 romig, 40 roomijs, 41 meelachtig, 42 melig, 43 steenarend, 44 stroomaf, 45 leperd, 46 vooraan, 47 parapluutje, 48 papaatje, 49 _meekrap, 50 sleedoorn, 51 steevast, 52 treeplank, 53 kweepeer, 54 leepoog, 55 leepogig, 56 Catootje, 57 zootje, 58 fluwelen, 59 fluweelachtig, 60 oogappel, 61 veelal, 62 helemaal, 63 heelal, 64 weetal, 65 noodanker, 66 negeren\ 67 bedelen*, 68 generen*, 69 kantelen-x-, 70 sociëteit, 71 concurrentie, 72 reactionnair, 73 petitionnement, 74 sanctionneren, 75 functionneren, 76 functionaris, 77 pensionneren, 78 pensionaris, 79 pensionaat, 80 galop, 81 adres, 82 paardje, 83 paartje, 84 reetje*, 85 elkander, 86 trekos, 87 oneer, 88 prangen, 89 buurtje*, 90 grijsaard, 91 kniesoor, 92 loochenen, 93 goochelen, 94 goochem, 95 rochelen, 96 lotje, 97 strot je, 98 enigszins, 99 veelszins, 100 hospiteren, 101 parasiteren, 102 parodiëren, 103 discussiëren, 104 koetje*, 105 ceremoniën, 106 melodieën, 107 notabelen, 108 abelen, 109 weetnl.
XLVII. Spelling. § 242-§ 245; § 253-§ 254. Volgens welken regel spelt men de vetgedrukte letters in onderstaande woorden: Voorbeelden: rond (klank: [ront]) vgl. ronde, ronding - gel ij kv 0 rmigheid. punt (klank: [pUnt)) - bes eh aa f de ui ts pr aa k.
76
kastj e (klank: [kaJa]) vgl. kasten, kast - ge lij k· vormigheid. oorlogsschip (klank: [o:rloxsxEpl) vgl. oorlogsvloot, ·haven - analogie. je bindt (klank: fbEnt]) vgl. je loopt, draaft, enz. an alo gie. leiden (Middelnederlands leiden, ei uit az); lijden (Mid. delnederlands liden lange i). - afleiding. 1 beleefd, 2 slib, 3 ik zag, 4 meninkje, 6 werktuiglijk, 6 tuig, 7 dood, 8 uitvinden, 9 jongensstreek, 10 stip, 11 opbod, 12 lafbek, 13 laf, 14 mogelijk, 16 mooglijk, 16 jij vliegt, 17 laarzen, 18 stationsstraat, 19 begrafenis, 20 verkiezingsstrijd, 21 goed, 22 huizen, 23 veiligheidssein, 24 je antwoordde, 25 hij vluchtte, 26 gewichtje, 27 u vindt, 28 rijden (Middelnederlands riden), 29 porselein, 30 teil, 31 bijten.
XLVIII. Spelling.
§ 248-§ 250.
Vul in: e-ee; 0--00. De r-dachtige gloed ging over in een -nigszins g-lig licht. 2. De str-pers laden (onv.v.t.) het ged-de wild op een kar en verdwenen ijlings langs het bospaadje. 3. Dat geg-chel met woorden begint me te vervelen, zeg wat je (beogen o.t.t). 4. Gr-te ontsteltenis bij de Zierikz-se jeugd, toen men er van sprak om de kermis af te schaffen. 5. Zijn zakgeld versnoepte hij 's zomers gr-tendeels aan r-mijs; hij hield dan graag lange wijsg-rige gesprekken met den IJscoman. 6. Is hij een jabroer, men zou haar een n- zus kunnen noemen: ze is altijd in de contramine. 7. Hij was niet m-gaand van aard, z- dat zijn reisgen-ten v-lal zijn gezelschap meden. 8. Groentet-lers hebben goede t-Iaarde n-dig. 9. In ouderwetse 1.
76 huizen (vinden o.t.t.) je soms nog wel een bedst-. 10. De schaatsenrijder reed in een str-tje, deed een I-lijken val en brak zijn -ne been. 11. Met een m-warigen glimlach onderstreepte de I-raar de tall-ze fouten in de Engelse dict-'s. 12. De oude str-per die juist -nige r-ën had gedood, liet zich gedw- door de marechauss- arrest-ren. 13. De weegbr-, behorende tot de familie der weegbr-achtigen of plantaginac-ën, is een typische plant aan onze wegen en z--dijken. 14. Hij gaat dit jaar voor de tw-de maal naar W-nen. 15. Die gepension(n)eerde z--officier ziet er doorgaans onverzorgd uit, den aan kl-dij en uiterlijk best-den tijd beschouwt hij blijkbaar als (verkwisten v.d.) tijd. 16. Een tw-tal Chin-zen, g-lig van gelaatskleur, zat met onbewogen gezichten op de beklaagdenbank. 17. Menigeen heeft zijn lafheid geëxcuseerd met een: Beter bl- Jan dan d- Jan. 18. Het Pyren-se schiereiland zucht onder de naw-ën van de talrijke revoluties der laatste jaren. 19. De beschilderde str-pop werd in triomf rondgedragen en vervolgens in brand gestoken. 20. De naar de laatste Parijs(ch)e mode gekl-de dandy hield er van langs 's H-ren straten te flan-ren. 21. Van morgen zouden we proefwerk hebben over de repet-rende breuken, maar de I-raar was ziek, wat een m-valler! 22. De k-per liet den bal rustig I-pen, hij ging naast. 23. Die fluw-Ie(n) baret stond hem goed.
XLIX. Als de vorige oef.: e-,-ee;
0---00.
1. Het "Rooie Dorp" wordt z-- genoemd naar zijn r-de daken en zijn r-dachtige gevelst-nen. 2. Hij verhuist van Oudenbos(ch) naar R-deschool; wat zal hij daar op de klei zijn bossen missen. 3. (Vinden o.t.t.) jullie z-- langzamerhand niet dat deen) tijd die(n) we vroeger (besteden o.v.t.) aan die "vervlende" Duitse gram(m)atica, goed (besteden v.d.) tijd is geweest?
77 4. Aan die scherpe st-nen kun je je voeten I-lijk bez-ren. 5. Japan(n)-zen hebben een g-lachtige gelaatskleur. 6. "Sn-daard", zei hij met galmende stem en theatraal gebaar, "gelukkig zijn uw b-ze plannen verijdeld". 7. Voetje voor voetje traden wij in het halfduister vr-sachtig voorwaarts op den st-nachtigen bodem, tot een w-ige lucht ons deed stilstaan. 8. Met duizelingwekkende vaart vloog de slede langs de bobsl-baan. 9. De onvoorzichtige jongen was op de tr-plank van den reeds in beweging zijnden trein gesprongen; een conducteursvuist greep hem bij zijn kraag en hees hem naar binnen. 10. De Chin-se zee wordt onveilig gemaakt door z-r-vers. 11. In het Goer-se gat is gisteren een zwaar geladen tjalk gezonden. 12. Zijn kan-tje biedt nauwelijks plaats voor een persoon. 13. De m-ting was druk bezocht en vele(n) luisterden met aandacht naar de verkiezingssp---chen. 14. De D-de Zee heeft een heel hoog zoutgehalte. 15. De gr-t(t)e van de brandschade is nog niet vast te stellen, maar er worden gr-te bedragen genoemd. 16. De -ni ge jaren geleden (vergroten v.d.) haven blijkt nu al weer te klein te zijn. 17. Op den (verbreden v.d.) weg kunnen tw- auto's elkaar gemakkelijk pass-ren. 18. Opgevoed in een bekrompen milieu zat hij vol klein-burgerlijke vooroord-Ien. 19. De Ver-nigde Staten hebben veel handelsrelatiën met Brits (ch)-Indië. 20. De redenaar, een man met een fanatiek uiterlijk en een mager, hol-gig gelaat wist de menigte op te zw-pen tot razernij. 21. De Russisch-Japanse onderhandelingen over den Oost-Chin-sen spoorweg hebben een allesbehalve vlot verloop gehad. 22. Zn-dig kun je me telefonisch m-d-Ien, of het schip nog in de z-sluizen ligt.
78 L.
Spelling. § 251-§ 255. Vul in: i ... ie ... y; ei - ij; au--ou--ao. 1. De pol . . . t . . . moest de misl-de menigte van het pl-n dr-ven. 2. Hoe (vinden o.t.t.) je dien Piet met z'n eeuwig gew-fel en getw-fel? 3. (Vinden o.v.t.) u de melod ... ën te l-zig? 4. In de cac - - industr .. ën was de bedr-vigheid groot. 5. Door vl-erij en v-nzerlj tracht hij z'n doel te ber-ken. 6. (Ben-den o.t.t.) jullie mij dat karw-tje? 7. Op b-de villa's die morgen gev-Id zullen worden, liggen zware h ... potheken. 8. Bij die z-lwedstrden wordt een w-Iand als feestterr-n ingericht. 9. Waarom (bezoeken o.v.t.) die r-ziger de Engelse kolon ... ën niet? 10. De I-st van die schilderij is mooi geb-tst maar ook pr-zig. 11. De republ ... k-nse -veraars dreven de Jezu ... ten het land uit. 12. (Houden o.t.t.) jij van selder- in verm . . . ceH . . . soep? 13. Op den st-l en heuvel (staan o.v.t.) een burcht in Got ... schen st-I. 14. In z'n afsch-dsrede dankte de grijze burgemeester voor de vele bew-zen van s. . . mpath . . " hem bij ondersch-dene gelegenheden gegeven. 15. Grafelijke* her - - ten r-sden de g - - wen af. 16. De off ... c ... ele verklaring (luiden o.v.t.) heel anders dan wat men er off ... c ... eus van wist. 17. Vr-dag 21 Januar '., geeft de m . . . nister van F . . . nanc . . . ën geen aud ... ntie. 18. Deze advocaat was voor z'n cl ... nt en een uitnemend pl-tbezorger. Hl. Zijn de mu+ ... kale talenten van dien gen . . . alen mu-i- . . . cus in ons land naar behoren gewaardeerd? 20. De (uitloten v.d.) obligat ... ën werden na betaling vernietigd. 21. De pr . . . m . . . t . . . ve stoombootjes zijn t . . . p . . . sch voor die streek. 22. Ze was wat bl-, toen jij z-, dat je haar op de p ... ano begeI-den zou. 23. Dat ... ron ... sche lachje verb-sterde ·Volgens welken hoofdregel met f?
79
hem helemaal. 24. Speel je? 0 ja, cel, c ... ter, v ... 001, mandol ... ne, enz. 25. In Duitsland uitte zich het antisem ... tisme in het verdr - ven van talrijke Israël ... ten. 26. Vlug sprong de lak- van het rijtuig op het plav-sel en (brengen o.v.t.) het st-gerende paard tot staan. 27. We kwamen in een landschap vol prachtige vall-en en diepe rav-nen. 28. In de nieuwe enc .. . cloped . . . is de pol. . . t. . . ke toestand van Oost-Az .. . vrij uitvoerig geschetst. 29. Slechts de ... n ... t ... alen van den schr-ver stonden op het t ... telblad afgedrukt. 30. De Middelamer ... kaanse republ ... ken worden dikwijls door revolut ... ën get-sterd*. 31. Waarom w-gert u die postkw ... tant ... ? 32. De -dele man (houden o.v.t.) van w-dse woorden. 33. In die b-de grens~ provinc ... ën bI-ft de n-verh-d nog steeds kw-nende. 34. Ik gevoelde niet de minste n-ging om zulke ft - - we parod ... ën aan te horen. *Voigens welken hoofdregel met d?
LI. Als de vorige oef.: i ... ie ... y; ei-ij; au--ou--ao.
1. Door zijn vl-mscherpe woorden voelde ik me (gr ...ven v.d.). 2. Curaç - - is het voornaamste -land van onze Westind ... sche bezittingen. 3. Onze Belgische reisgids bleek -allesbehalve onf-Ibaar. 4. 't D - - wde nog boven de w-den. 5. In Joego-Slav ... ë worden de zw-nen veelal met -kels gevoed. 6. Ditmaal gaf het residentieorkest gew-de muz ... k. 7. Welke m-d (verspr-den o.v.t.) dat lasterpraatje? 8. M-len in 't rond zag je niets dan dr-vende -sschotsen. 9t. De st-gerlantaarn gaf een
9t. Men spelt: lantaren - lantaarn, doren - doorn, parel paarl, 'VOren - voorn. Schrijf deze woorden fonetisch. - Vergelijk ook schrijfwijze en klank V~D: arm, atorm, bet'm i wolf, helm.
80
flauw w-felend licht; de electr ... sche gel-ding was zeker niet in orde. 10. Waarvan is de. duif met de ol-ftak het s ... mbool? 11. (Vinden o.t.t.) z'n aristocrat ... sche fam ... 1 ... dat goed? 12. (Hebben o. v.t.) u telegraf ... sch log ... s besteld? 13. Blijven deze fabr ...kanten nog steeds w-gerachtig het nieuwe s ... steem van -zerbewerking toe te passen? 14. Op die v ... s ... te dronken we 1 ... monade. 15. De stat ... onschef hoorde het s ... gnaal en gaf daarop het s-n tot vertrek. 16. Die n-das kan je ven-nig tr-teren. 17. Arab .. , ren en Isral:il ... ten behoren tot het Sem ... t ... sche ras. 18. Je (lopen o.v.t.) er op Sm ... rnase tap-ten. 19. Begint de wond onder het pl-stertje te schr-nen? 20. Er bestaat een n-ging om de repet ... t ... s te verlichten. 21. (Gl-den o.t.t.) je op zo'n be-zeIde straat niet makkelijk uit? 22. 't Ruikt er naar t-m, jasm-n en kamperfoei ... 23. Ct Kosten o.v.t.) heel wat moeite het Ass ... r ... sche sp-kerschrift te ontc-feren. 24. Wat had ze daar in Roemen... g - - w h-mwee I 25. De kastel-n was 'n dikke, jov ... ale baas. 26. Met een stommen gr-ns zat de ... d ... oot hem aan te staren. 27. De c ... v ... Ie autor ... t-ten dr-gden onverw-Id m ... 1 ... taire hulp te zullen inroepen. 28. De witgepl-sterde muren van de abd- hadden bij regenachtig weer een gr - - we tint. 29. Spoedig zal die d-k bezwken: het water s-pelt er al door. 30. De Off ... c ... r van Just ... t ... -ste drie jaar tegen den m-nedigen mach ... nist. 31. Eten we and-v... of sn-bonen? 32. De l-f-gene werd door een n-digen m-er (afsn - - wen v.d.). 33. Urenlang lag de zenuwl-der stil te m-meren, dan begon hij weer te -len en afgr-selijke v ... s ...oenen doorspookten zijn gefolterd(e) br-n. 34. (Uitsch-den geb. wijs) met je fl- - w ... t-ten! 35. Daar hij zijn verbeelding niet wist te br-delen, werden al zijn plannen wilde fan tas ... ijn.
81
LIl. Als de vorige oef.: i ... ie ... yj ei - ij j au - - ou - - ao. 1. Bij zijn exped ... t . .. op Nieuw-Guinea gebruikte Dr. Lorentz Dajaks om de pr - - wen te roeien. 2. De woedende bevolking dr-gde den gevangen neger te 1 ... nchen. 3. Gel-delijk (verw-den o.v.t.) de straat zich tot een pl-n. 4. 't Was h-ig weer en hadden we niet b-t-ds de z-len (reven v.d.), we waren er niet zonder aver- afgekomen. 5. Het boezemwater staat al 7 dm. boven zomerp-l en nog houdt de st-ging aan. 6t. Over de b-zonderheden (uitw-den o.v.t.) hij te veel, dat was z'n fout. 7. Het zilveren tafelger- was ant ... k, het porsel-nen eetserv ... s modern. 8. Van onze 17e-eeuwse traged ... ên zijn dikwijls de r-zangen het mooist. 9. Hoe staat het met de sol ... d ... t-t van die b-de firma's? 10. Overal waar n-pende armoe heerste, was die s ... mpath ... ke d ... aken te vinden. 11. De Arab ... sche S(c)h-k liet ons v-gen en dadels brengen. 12. Tal van volken waren c-nsbaar aan de Rom-nen. 13. Cr . . .t . . . e . . . zijn het nooit eens, evenmin als pol ... t ...e ... 14. Van h-nde en verre was men naar Aken (r-zen v.d.) om de rel ... qu ... ên te zien. 15. De hamwas door de bi-de worpen al vernield, thans werd de poort geramm-d, spoedig zou ook deze bezw-ken. 16. Gevraagd een bekwaam t . . . piste tegen hoog salaris. 17. 't Was een gr ... zelig verhaal, om van te -zen. 18. Bl-kbaar zat de oude Ind .. êr in godsdienstige overp-nzingen verdiept. 19. Bevallen die marquises je beter dan jaloez ... ên? 20. Morgenavond wordt het nieuwe soc ... êt-tsgebouw met enige fest ... V ••• t-ten (inw-den v.d.). 21. Voor jullie dr ... ên is dat zeker 'n besch-den inkomen. 22. Maak je geen illus ... s over de verbetering 6t. Waarom ziet men de spelling uitwijden zo vaak in plaats van uitweiden? LEFFERTBTRA.,
Taalop.feningen.
27ste druk.
6
8~
van dien sch-nh- ligen bedrieger. 23. In gemeenplaatsigen st-l worden vaak ge-kte termen gebruikt. 24. T ... p ... sche stadsw-ken verdw-nen, confectiemagaz-nen en bierpal-zen verr-zen er bij doz-nen. 25. T-gers en h ... ena's (aanheffen o.v.t.) onh-lspel1ende geluiden. 26. In geen geval is het aan zijn bel-d te w-ten dat de zaak mislukt is. 27. Zelfs voor de karab-nen der marechaussee d-nsden de woedende fur ... Ëin niet terug. 28. Bij het uitw-ken liep de wherr ... tegen den rechter p-ler. 29. Bij de onverm-delijke aanvaring werd de tr-ler verbr-zeld. LIlI. Spolling. § 258-§ 270. Vul in: f.. ph .. v; t-th-d-dt; c N s N z; sj--ch; eh = k = e = qu; ngk ~nk; soms verdubbelen. 1. (Vinden o.v.t.) de ... itter het lek in je gas ... ornuis? 2t. In dit Ka-olieke ziekenhuis worden -ans patiËinten van alle gezin-en opgenomen. 3. Het - - 0 ••. el geklede kind snoepte - - o=olaa-jes en ule ." ellen. 4. (Uitscheiden geb. wijs) met je ... emelend ge ... eins! 5. Het. " luwelig ge ... leem van een ... iool klonk door den stillen avond. 6. In de va=antie zal het pla ... on- van dit -eater gerestaureerd worden. 7. Op de ri=el (hebben o.v.t.) je een versieriR::frj e moeten aan brengen. 8. Wanneer heeft de apo-ekersjongen de mediNijnen gebracht? 9. Zijn -eoretische kennis was degelijker dan zijn pra=tische. 10. De ... ielt droeg 'n uitgera ... el de broek, 'n groeNelig sport ... lanel, vuile man - - etten en 'n vettigen ... lambard. 11. Ni=orei is een Nurrogaat voor koffie. 12. Die - - au. '. eur (kleden o.v.t.) zichexNentriek, maar - - iek(-~ic)13. Met Jan z'n cij ... eren bleef 't steedN sukke-li-en. 2t. In thans en thui., spellen we h op grond van de aflei din g. g
=
Staan deze woorden wat doorzichtigheid betreft, voor uw taalgevoel op een lijn?
83 14. Bij het schijnsel der ... lakkerende ... lambouwen zien o.v.t.) je het ge ... likker der degens. 16. De bu ... etju ... rouw schonk enige ... lessen en kara ... en vol 16. Onmi-e*ijk daarna beklom een -eologisch student den ka-eder. 17t. Een halsketting met - - arivari's rinkelde op d'r ... luwelen bloeze. 18. De reNenNles van dien dagblad=riti=us waren lang niet mals. 19. Verschillende leden der OSNe misdadigersbende zitten achter slot en grendel. 20. Aan salariNen werd drie miiioen meer betaald. 21. Te Namen hebben ze dat stukje Namenge ... lans-. 22. Het ... raaie - - ineNe - eehuisje was op dien weldadigheidsbaNaar dè attractie. 23t. Vinden o.t.t.) je zulk ma - - inaal werk niet wal=lijk vervelend? 24. Een strij=wartet .. , iedelde er ., .leurig op los. 26. Het verglaaNel schil ... erde af. 26. HYaNin-en en =rysan-en zijn z'n lievelingsbloemen. 27. Sin-s lang lij- hij aan een ongeneNelijke kwaal. 28. De gi-s, een kort dikker-je, (zweten o.v.t.) nog erger dan de toeristen. 29. Truus d'r ma (lusten o.v.t.) geen perzi=en. 80. Wat doen (o.v.t.) je ook in dat bios=oop-eater? 31. De nieuwe - - ah deed veel aan de sterrenwi=elarij. 32. Het =o=ette nufje maakte 'n bestudeerd buigi:llilje. 33. Je kreeg er fijne ... leNen. 34. In .. ' onkelnieuwe rusting (afwachten o.v.t.) de bur=theer de vaNallen. 36. Het was een onverge ... elijke domheid op de treeplank van den rijdenden trein te springen. 36. In mijn oog al-ans zijn dergelijke verbin-eniNen onwettig. 37. In welk .... ormaat wenste u de '" oto's? 38. Moderne =irur=gen gebruiken bij hun operaties liever aether dan =loro ... orm.
17+. Volgens welken hoofdregel spelt men de oe in: bloeze, toeristen, jaloezieën? 28t. Welken overgangskiank hoort men vaak in: wal = lijk, AIU - lijk, OfItza = ljjk 1
8J
LIV. Vul in: f ... ph ... v; t - t h - d-dt; cNsNz;sj--chj g = ch = k=c=quj ngkR:8:nkj soms verdubbelen. 1. Deze ... irma's richten in bijna alle plaatsen ... ilialen op. 2. Op het plein voor de ka-edraal werd de koloNale begra ... eniNtoet opgesteld. 3. Ongelo ... elijk ... lug vatte de '., ranje ., . lam. 4. De .. , ondsen daalden, daardoor ... aaIden de berekeningen van den spe=ulant en binnen veertien dagen was hij ... ailliet. 5. Doodaf - - okte de Ninaasappelen ... enter achter z'n karretje. 6. Slaafse ... leiers (bederven o.v.t.) den jeugdigen monar=. 7. Hij is groNier in sponNen en aanverwan-e artikelen. 8. Met het oog op de =olera werden er bara=en opgeslagen en allerlei hy=i8nische maatregelen genomen. 9. Het zoontje van de hospita wist den =ommenNaals heel wat Nentjes af te tro= elen. 10. Eerst was hij alleen ar=ivaris, nu ook biblio-e=aris. 11. Een krasse grijNaard .. , ungeerde als Neremoniemeester. 12. Het huis was wel nieuwerwets, maar niet gerie ... elijk. 13. De nihilisten (smeden o.v.t.) herhaaldelijk NamenNweringen tegen tNaar Alexander. 14. Volgens den ar=ite=t zal het zwembaNin 80 M. lang worden. 15. Warmte en rust zijn de beste midde~en tegen in ... luenza. 16. De gewetenloze - - a=eraar wist van het =ronisch geldgebrek der studenten te pro ... iteren. 17. De deelneemsters aan het internationale ." eministen=ongres droegen bijna allen een groen rONet. 18. Zit niet te grinni=en! 19. Eertijds hadden de kanunni=en van de kapi-elkerken invloed op de bisschopskeus. 20.... lamingo's zijn reigerachtige steltlopers. 21. Iedereen zal het van ganNer harte toejui=en, dat ge dat Namenweefsel van leugens uiteengera ... eid hebt. 22. De beschouwiR:8:jes van X. in het ... armaceutisch weekblad betekenen niet veel. 23. Zo'n redenering druist tegen alle 100-1=a in. 24. Het =onNert eindigde met den traditio.!elen e BB _ mars. 25. Zijn jongste broer is 'n speNialiteit in het oplos4
85
sen van - -arades of lettergrepenraadsels. 26. Op de voorple=t van het ... regat zaten een paar matrozen de onmo=elijkste verhalen op te dissen. 27. Na afloop van de an - - ovisvangst gaan vele Zuiderzeevissers op de lo=ers dienst nemen. 28. Hij kiest de wijNte partij en stoort zich niet aan jullie ge ... it. 29. Eerst namen we de vijandelijke verschanNingen onder ... lankvuur. 30. Van zo'n snee-je hou- je niet eens een li-eken over. 31. Langs den rand van de gaNons de = ro = uNen, de nal'Ni"'6n aan den vijverkant. 32. Het slonNige kind zag er vreNelijk verwaarloos- uit.
LIV A. Vul in: f ... ph ... Vj t-th-d-dtj CN SNSZNZ; sj - - ch - - g; g = ch = k = c = ck = qu; ngk AA nk; soms verdubbelen. 1. Naar verlui- zullen er uitgebrei-e =arantainemaat-
regelen worden genomen. 2. Niemand evenaar- haar in zelfver]o~!henende toewijding. 3. In deze zaal heeft de beroemde ... irtuoos zijn eerste triom ... en gevier-. 4. Tante troos-e haar huilende dreumeNen met ... 1ikjes. ó. Aan betui=ingen van sympa-ie pla=t het u niet te ontbreken. 6. Verb1in- door het ... elle Jicht der aanNuiNende auto's, bons-e hij tegen een boom aan. 7. Alle meisjes vonden dit gepar ... umeerde ... atje een aar-svervelend type. 8. Pogingen tot gewel-adig verzet werden met har-vochtige gestrengheid onderdruk-. 9. Het en-ousiaste . publiek bracht den =omponist een grootse o ... atie. 10. Zijn pro ... etie~n zijn door de uitkomst gelo(o)=enstraf-. 11. De allerdwaaNte geruchten over het lot van den on-roon-en vorstwerdenversprei-engeloof-
86 ook. 12. Kij ... ende ... eeksen, radio-jaNmuziek en af.. tandNe krijNende =rammo ... oons (verontrusten o.v.t.) het eens zo stille buurtje. 13. De a-Ieet brak den ketting met zijn biNeps. 14. De Post - - eque- en =irodienst breizich steeds uit. 16. Dili - - ences zijn langNamerhand anti=iteiten geworden. 16. Di ... teritis kan door het eetgerei van zieke kinderen of van baNillendragers worden overgebrach-. 17. No= de gira ... en, no= de oli ... anten, no= de dromedariNen mochten zich zo zeer in Jantjes belangstelling verheu=en als de grijnNende - - impansé's. 18. De in het ... otogra .. .isch atelier aangerich-e schade was veroorzaak- door de ontploffing van een bus met =emi=aliên. 19. Je hou- nogal van festi ... iteiten met een enigNins officieel =a - - et. 20. Schu- die ver •.. rommelde di ... ankussens wat op! 21. Het cri=e-en en tenniNen werd met meer succes door hem beoefendan de ma-esis.
LV. Spelling. § 271. Eén uitdrukkingseenheid of niet? Ga na, of de gebruikelijke spelling hiermee overeenstemt. " pOSI't'Ie was alles behalve aangenaam. 2. J e moet 1. ZlJn allesbehalve wat je bedorven hebt, maar weer e;:!::n. 3. Hij ging van hier naar Ams t erd am. 4. Spl'lender wijs 1eer de hi'9 Iezen. vanhier Spelenderwijs zake k eerd e h"lJ t erug. 6 . Nat uurl"k 6. Onverrichter Onverrichterzake lJ k wam h"lJ weer achter aan. 1. We zouden het zeer opoppnJsstellen P~~I stellen 8 achtel aan . . B en vreden? 9 De Wel edel geboren h 10 J J.e nog niet tetevreden . Weledelgeboren eer. . e r moest dat al v:!le:: gedaan hebben. 11. Jongens, je . neus overal In 12. D"Ie Japon IS . licht grijs van kl euro s t ee kt Je over.lln' lichtgrijs
87 13. Hij zeurde
zZ:I!:~g dat het me knapjes verveelde.
14. Dat gaat v::nz:~!I. 15. Waren jullie aan 't k:::ts~e~~:?
honderd . d I 16. E r waren ongeveer vijftien vijftienhonderd mensen m e zaa. 17. ZusJ'e had het cahier stuk gescheurd. 18 Ten gevolge van een mis. stukgescheurd 'Tengevolgevan verstand is de beklaagde vrl~. gesproken 19, Hiiv heeft geheel Vrijgesproken . te goeder trouw gehandeld. 20. Tracht hem wat aan den praatte tegoedertrouw aandenpraat te :~~:~. 21. Dat lijkt :e:~::ss::' 22. ~:~r::e~ heb je het . lOOk? 23 . Zes duizend mensen waren op h ' eIgen IJ Zesduizerld et terrem. 24, Zou je niet eens ~n dokter r:::d!.~~e~? 25. De rots is door vulkanische werking v~:n:::g!::ie\:t:n. 26. Het voorstel is op ~Ieuw verworpen 27 Zii deden alles metz'ntwee~~ 28 Jamopmeuw . , v met z'n !weeen' . . t e vee I uit uitgaat. ultls 29 H t gaat' da t'Ie b"lJna alt"d IJ uit Is' . e mer, da t Ie Rode Kruis d d d k ROdekruis ee goe wer.
LVI. Spelling. § 272 en § 277. Plaats waar 't nodig is, koppelteken en deelteken, en schrijf eveneens waar 't nodig is, de woorden aaneen: 1 toverfeeen. 2 'n officier onderwijzer. 3 een historische roman schrijver. 4 de Frans Duitse oorlog. 5 'n Roosevelt hoed. 6 je bent een sta in de weg. 7 't geeerde publiek, 8 de wet Van Houten. 9 petroleum. 10 beolien. 11 zeeengte. 12 een gemeen stekende ZOn. 13 een hoe is 't mogelijk gezicht zetten. 14 client. 15 Borneo tabak. 16 een lopende waterleidingachtig geluid. 17 de oud minister. 18 Zuid Boelgarije, 19 geijkte. 20 theeen. 21 duet. 22 wat 'n kijk in den pot. 23 een 'n cent de prik stalletje. 24 de Jan Saliegeest. 25 patient. 26 grote stads gedoe. '27 mausoleum. 28 dat laat maar waaien systeem van je. '29 een eerste klas begrafenis. 30 de
88 prE'dikant dichter Beets. 31 geetst. 32 Arabieren. BB tatoeeren. 34 Bourgogne wijn. 35 Portugees Afrika. B6 was en Iltrijkinrichting. 37 vice admiraal. B8 Java koffie. B9 op het trajflct Amsterdam Brussel. 40 een jonge dames kostschool. 41 beamen. 42 beejndigen. 4B de ex president Poincaré. 44 een Ilrme zondaars gezicht. 45 een Amerikaans Franse vloot. 46 dieet. 47 Havanna sigaren. 48 drieeenheid. 49 egoisme. 50 dat ik kan het niet helpen verveelt me. 51 geneesheer directeur. 52 verstrooiing. 53 linoleum. 54 extraneus. 55 beedigen. 56 zoeven. 57 officiele bezoeken. 58 coeducatie. 59 substantiele maaltijden. 60 een programma varieren. 61 het mercantiele stelsel. 62 seniele aftakeling. 63 geinspireerd.
LVII. Interpnnctie. § 279-§ 288.
A. Lees onderstaande zinnen luidop, let op zinsrhythme en betekenis j plaats daarna de lee s t e ken s. 1. Kletsnat kwam ik thuis liep een geducht standje op maar dit had ik er voor over we hadden een gezellig dagj e gehad. 2. De jongens tollen spelen krijgertj e en schoppen tegen balletjes die hoog in de lucht vliegen tot groten last van de voorbijgangers. 3. Wij gingen naar bed maar onze leiders moesten nog naar de comité-tent er was troepleidersvergadering. 4. Zo kwamen we na een half uur aan de vaart of liever gezegd de sloot want ie was maar een paar meters breed waar we zouden gaan vissen. ó. Maar nu kregen we het nog meer te kwaad want nu ging het door een mullen zandweg toch kwamen we er geheel vermoeid en warm. 6. Het was een la waai van belang hier het geschetter van het orgel daar het geschreeuw van kooplui en marskramers. 7. Ten slotte hebben we ook nog den toren beklommen vanwaar we een prachtig uitzicht hadden lang bleven we echter niet
89 boven want het onweerde nogal. 8. Ik schreeuwde hem nog toe pas op een agent maar 't was al te laat want op hetzelfde ogenblik had de kip Jaap te pakken. 9. De burgemeester zei de inspecteur is een ezel. 10. Alle respect voor je eetlust Manus maar aan zo'n open tafel krijg je soep vis twee of drie soorten vlees diverse groenten aardappelen gevogelte pudding dessert... (Van Maurik) 11. Nee nee je vergist je je bedoelt mijn zuster die te Utrecht woont. 12. Mijn jongste zuster die bij hem in dezelfde klas zit begrijpt niet waarom Piet geslaagd en J àn gezakt is. 13. Eindelijk ontsnapte Kees toen hij de bel van vier uur hoorde. 14. Wat heb je er aan dien bedrieger in bescherming te nemen.
B. Schrijf de a f kor tin gen van: 1 Anno Domini. 2 met andere woorden. S Burgemeester en Wethouders. 4 bijvoorbeeld. 5 cum suis. 6 de dato. 7 dat is. 8 Doctor. 9 dat wil zeggen. 10 enzovoort. 11 Hogere Burgerschool. 12 Hunne of Hare Majesteiten. IS Jonkheer X. 14 junior. 15 jongstleden. 16 Koninklijk Besluit. 17 Lectori salutem. 18 Monseigneur. 19 Mevrouw. 20 mijns inziens. 21 met rouwbeklag. 22 namelijk. 23 per adres. 24 Professor. 25 Postscriptum. 26 Requiescat in pace. 27 der Rooms-Katholieke kerk. 28 salvo titulo - salvis titulis. 29 s'il vous plaît. SO Senatus Populusque Amstelodamensis. SI ter aangehaalde plaatse. S2 lotus tuus. SS vergelijk. S4 Weledelgeboren. S5 was getekend (bij een afschrift). S6 zijn bezigheden buitenshuis hebbende (in advertenties). 37 zogenaamd. S8 zie. ommezijde. Schrijf de volgende afkortingen voluit: p. p. c., p. f., m. h. g., p. c., p. r, m. vr. d., s. o. s., S. J., t. à. t., St. Ct., a u. b., m. a. w., v. V., sculps., N.V., p.o., p.p., O.K. - Ken je nog andere? LVIII.
Hoofdletters en leestekens. § 278-§ 288. Lees eerst luidop, let op het rhythme van den zin, en plaats daarna leestekens en hoofdletters. 1. hij schreeuwde dat we binnen moesten komen anders
90 zou hij ons manieren leren 2. als het dan toch moet vooruit dan maar 3. het woord aardig had in zijn mond een zeer speciale betekenis 4. morgen brengen zei piet en meteen sprong hij de deur uit 5. in het nieuws van den dag stonden twee kwakzalversadvertentiën 6. burgemeester en wethouders hebben besloten u met ingang van 1 april te ontslaan 7. sinds 1902 behoren de transvaal en de oranjevrijst.aat tot de zuidafrikaanse koloniën van grootbrittannië 8. als 'n jongen geblokt heeft een schooljongen is nogal blokkerig tracht ie 'n hoog cijfer te krijgen 9. laat dat anders zal wat zal jij dan 10. (gesprek tussen Jan en vader) vader wat betekent eigenlijk consequent consequent jongen is vandaag zo en morgen zo en niet vandaag zo en morgen zo.
Puntdichten van Staring. het vroege kievitsei piet smul trad in de schuit van leiden op den haag en toefde bij het roer terwijl een maartse vlaag verkeerde in zonneschijn daar kwam een knaap gelopen een kievitsei wie wil 't voor twee zesthalven kopen 't is vroeg zei smul ik neem 't voor een zesthalf zeg twee mijnheer ik geef u 't ei in 't mandje mee de koop lukt en de schuit wordt van den wal gestoten met roept de knaap mijnheer haast was mij iets ont[schoten het vuur dient voor uw ei niet al te hard gestookt ons grootje heeft het al verleden jaar gekookt 2. het hondengevecht bereisde roeI zag op zijn tochten geweldig veel twee bullebijters vochten voor 't wijnhuis in een kleine poolse stad terwijl hij juist aan 't venster zat zulk vechten mensen zij verslonden malkander letterlijk met iedren hap ging oor 1.
91 of poot er af en glad als vet er door ons scheiden kwam te laat wij vonden het restjen op mijn eer de staarten en niets meer
3.
de krijgsgevangenen kaptein waar zit je kom dit bos is niet te trouwen 'k heb twee gevang'nen breng ze mee ik word door beide vastgehou' en en kan niet van de stee
De liefhebbers. Laatst kwam piet kole met klikspaan uit de pauw ik ga eens naar de qua den naar wie naar de gebroeders quad naar die nare heren wat zal ik je zeggen klikje uit dezelfde stad maar ik maak er altijd een feest van en 'k heb hier weer iets in mijn zak toe ga mee ben je zot ik ken ze bijna niet maak je nog complimenten met die kerels allons mee of breek een haar en meteen stoot hij klikspaan een kruidenierswinkel binnen en roept hij heeft een stem als een klok dat al de winkeljongens het uitschateren ben jullie hier nog altijd met de quaden behept jawel heren de heren zijn boven kraait een stem uit het kantoortje wier geluid een neus met een knijpertje voor den geest roept tik tik de deur gaat open en vertoont het edele broeder· paar in tabaksdampen gehuld verschrikt als hazen want ze weten wel hoe laat het is als zij piet zien verschijnen kijkt het broederpaar op. Klikspaan - De Liefhebbers.
92
SAMENGESTELDE ZINNEN. § 37-§ 42. LIX. Hoofd- of bijzin 1 § 38. Vo orbeeld: We, werden niet meer toegelaten, we waren een kwartier te laat. We - toegelaten = Hz. We -laat = Hz. 1. Het werk wou niet vlotten, daarom ging ik maar wandelen. 2. Het werk wou niet vlotten, zodat ik maar ben gaan wandelen. 3. Omdat het werk niet vlotten wou, ging ik maar wandelen. 4. Het werk wou niet vlotten, ik ging daarom maar wandelen. 5. Hij ging maar wandelen, want het werk wou niet vlotten. 6. Hij wou wel graag, maar hij durfde niet. 7. Hij durfde niet, hoewel hij graag wou. 8. Ofschoon hij wel graag wou, durfde hij toch niet. 9. Hij wou wel graag, toch durfde hij niet. 10. Als je niet komen wilt, dan laat je het maar. 11. Omdat je het werk netjes gemaakt hebt, krijg je een half punt meer. 12. Hij heeft niet opgelet, daarom weet hij er niets van. 13. Zo op 't oog ziet hij er flink uit, toch is-ie niet gezond. 14. Toen zij er bij kwam, was 't met de pret gedaan. 15. We zagen tot onzen schrik, dat er nog niemand was. 16. Precies drie uur zou de ballon opstijgen en halfzes was-ie nog niet op. 17. Wat weet jij er van, je bent er immers niet eens bij geweest. 18. Eerst heeft hij gestudeerd, er kwam niets van terecht; toen heeft z'n vader hem in de zaak gedaan, dat gaat ook maar zo-zo. 19. Ik was al thuis, voor jij er aan
93
dacht. 20. De hardrijderij gaat door, ofschoon het dooiweer is. 21. Het is dooiweer, toch gaat de hardrijderij door. 22. Mensen die zo iets durven doen, spreek ik liever niet. 23. Zet maar niet een gezicht alsof er niets gebeurd is. 24. Hij is nu 14 jaar, hij heeft dus den leeftijd om aan het examen deel te nemen. 25. Wie had gedacht dat we elkaar hier zouden ontmoeten. 26. Geef hem geen geld, want hij verdrinkt het toch maar. 27. Ze werken daar zo nonchalant, dat 't meer dan erg is. 28. Waarom wordt u boos, als men u een aanmerking maakt? Op g a v e: Welke voegwoOJ'den en voegwoo1'delijke biju'oOJ'den komen in bovenstaande zinnen voor? (vlg. § 188 en
§ 190-§ 198.)
LX. Hoofd- of bijzint (Andere woordorde). § 38. 1. "Ben je al klaar?" riep hij. 2. Al ben je de oudste, daarom ben je de wijste nog niet. 3. Hij zette een gezicht, als had hij 't in Keulen horen donderen. 4. Het scheelde niet veel, of ze was te water geraakt. ó. Pas was-ie binnen, of hij had alweer ruzie met z'n broer. 6. Hoe meer ik er over nadenk, des te onzinniger ik het vind. 7. Werk je heel hard, 't is niet goed, doe je niets, dan is 't ook niet goed. 8. Die broer van je - 't is me een lieverd - heeft natuurlijk den boel weer in de war gestuurd. 9. Het is waar, zijn werk was altijd prompt in orde. 10. 't Gekste was, ze waren toch geen van beiden onnozel. 11. Inlichtingen geef ik niet, of men moet er mij officiêel om vragen. 12. Op een goeien morgen, 't was vacantie, verscheen ik in de keuken met een grote boezelaar voor. 13. 't Was toch een leuke dag geweest vonden we. 14. De leraar zou - we hadden dien
94
morgen aardrijkskunde - een tiental namen op bord schrijven. 16. Al regent het varkens, Jan Salie krijgt er geen borstel van. 16. Als hij er morgen niet is en hij maakt weer van die halve excuses, dan zal ik hem onder handen nemen.
LXI. Onderwerps-, gezegdes- en voorwerpszinnen. § 41. 1. Dat hij 't gedaan heeft is beslist een feit. 2. Wie niet mee wil doen blijft maar thuis. 3. Ze is lang niet meer die ze vroeger was. 4. U hebt bewezen dat u daarvoor de meest geschikte persoon is. 6. 't Is hem net eender wie hem helpt. 6t. Geef ere wien ere toekomt. 7. Mevrouw staat er op dat je haar excuus vraagt. 8. Je bent boos op wie je de waarheid zegt. 9. Nu, ik zei maar dat ik het wel doen zou. 10. Wie afkijkt geef ik een nul. 11. Hij vroeg ons waarom we niet gekomen waren. 12. 't Is de vraag nog of er iets van hem terecht komt. 13. Ik denk er over, of ik dien man wel betaald heb. 14. "Leve Lindbergl" werd er geroepen. 16. U mag blij zijn dat het zo afliep. 16. We smeekten hem of-ie zich alsjeblieft kalm wou houden. 17. "Wat is 't 'nschandaall" huilde de buurvrouw. 18. Hij is het die het vuurtje aangestookt heeft. 19. Wie niet met de details van de zaak op de hoogte is, dien moet dat alles vreemd voorkomen. 20. Hoeveel mensen er zullen komen, dat is vooruit niet op te geven. 21. Lees eens wat dààr staat. 22. Je staat er versteld van, hóe vlug alles daar in z'n werk gaat. 23. Hij hield er van, dat ze hem netjes behandelden. 24. Die dan leeft die dan zorgt. 26. Wie afkijkt krijgt een nul. 26 Er is gezegd, dat jij die zaak op touw gezet hebt. 27. Later wordt hij wat zijn vader nu is.
6t. Hoe moet de bijzin worden benoemd, als men Geef ere opvat als één "itàrukkingsemheid = Hul d i g, Eer?
95
28. Het grappigste was, dat ze haar flater zelf niet merkte. 29. Die het weet mag het zeggen. 30. Ik betwijfel, of hij het ooit zo ver zal brengen. 31. Ik twijfel er aan, of hij het ooit zo ver zal brengen. 32. Wien de schoen past, trekke hem aan. 33. Het was helaas, zoals ik dacht. 34. Ieder deed maar, waar hij zin in had. 35. Werd jullie dan niet precies verteld wat je doen moest? 36. Heugt het je nog, dat ze hem den professor noemden? 37. Wie met pek omgaat wordt er mee besmet. 38. Die eerst komt, eerst maalt. 39. Wat de heren wijzen, moeten de gekken prijzen. 40. Die geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft.
op g a v e :
Ontleed in zinnen.
V r a a. g: Kunnen sommige va.n deze zinnen ook anders geïnterpungeerd worden? Hoe worden ze dan gelezen?
LXII. Bijvoeglijke en bijwoordelijke bijzinnen. § 41. 1. Het jongetje dat daar bij je staat, is vijf jaar. 2. TI is naar de Ardennen geweest, toen wij in Wales waren. B. Hij deed maar of hij niets zag. 4. Naarmate je ouder wordt, begin je verstandiger te handelen. 5. Ik heb dat inktstel gekocht, omdat ik 't zo bijzonder mooi vond. 6. Het geld was op, zodat we wel moesten terugkeren. 7. Ga nu voorzichtig de trap af, dat je niet valt. 8. Voorzover het van mij afhangt, zal ik je helpen. 9. Als je dat werkelijk meent, moet je volhouden ook. 10. Toen vroeg hij mijn broer, die er natuurlijk ook niets van wist. 11. Hoewel hij allesbehalve rijk was, leefde hij op groten voet. 12. Ga waar je maar wilt. 13. U moet wachten tot het uw beurt is. 14. Doordat het dezen zomer veeJ geregend heeft, is de waterstand buitengewoon hoog. 15. Wil je vooruitkomen in de wereld, dan moet je werken. 16. We konden het niet winnen, ofschoon we goed "getrapt" hebben. 17. Drie maanden is-ie ziek geweest, waarom we hem afgeraden hebben examen te doen.
96 18. Die mijnheer waar ik u verleden week van vertelde, is gister overleden. 19. Toen ik dàt zag, kon ik me niet langer bedwingen. 20. Drie jaar hebben ze hem bedrogen, zonder dat hij er iets van gesnapt schijnt te hebben. 21. Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen. 22. Hij is verstandig genoeg dat hij dat zaakje alleen wel zal opknappen. 23. Je slaat altijd een goed figuur, behalve wanneer je danst. 24. Naar ze zèggen, moet het er flink gehageld hebben. 25. Zelfs de wiskunde, waar hij anders zo goed in is, had hij onvoldoende. 26. Ik wil di~ fiets wel van je overnemen, wanneer je tenminste niet te veel vraagt. a. Ontleed in zinnen. b. Vgl. de bijzinnen in nos. 1, 10, 18 en 25. Welke zijn uitbreidend (explicatif, continuative) welke beperkend (déterminatif, restrictive)? Let op de interpunctie! c. Benoem de gecursiveerde woorden.
LXIII. Bijvoeglijke en bijwoordelijke bijzinnen. § 41. 1. 't Gaf me een gevoel, alsof ik duizelig zou worden. 2. Ze geeft niet veel om kleding, omdat 'ze zich niet kleden kan. 3. 't Was een zwager van 'm, zodat ie 'm wel moest helpen. 4. Er is geen kwèstie zo moeilijk, of hij weet er raad op. 5. Dat gebeurde op denzelfden dag dat je broer naar Indië vertrok. 6. Sinds hij de erfenis gekregen heeft, is hij ongenietbaar. 7. Ik doe mee, mits je me later niet in den steek laat. 8. Nu je eenmaal A gezegd hebt, dien je ook B te zeggen. 9. 't Heeft lang gewinterd, waardoor er heel wat ellende geleden wordt. 10. Indien ik er u een plezier mee doen kan, wil ik u graag introduceren. 11. Hij gelastte maar raak, als was hij 'n Oosters despoot. 12. Jij begint waar hij opgehouden is. 13. Jansen - 't is 'n verre neef van me -
97
was me komen opzoeken. 14. Niettegenstaande dat hij zich wel eens vergaloppeert, wordt hij algemeen gewaardeerd. 15. Greta d'r broer hoestte zo erg, dat hij thuis moest blijven. 16. Doordat het al enige nachten flink gevroren heeft, is het verkeer gestremd. 17. Wat mij betreft, ik zou er wel voor te vinden zijn. 18. De plaats waar je vroeger gewoond hebt, is sterk vooruitgegaan. 19. In mijn angst riep ik mijn zuster, dat .ze zou helpen. 20. Hij kan z'n gedachten maar niet bij 't werk houden, al wil hij ook nog zo graag. 21. Wie brengt nu de vacantie door zonder dat hij een slag uitvoert! 22. Omdat het hard regent, kan je den gehelen dag in huis zitten. 23. Wat doe je nu met een pen die niet schrijven wil! 24. Dat loopt op een bankroet uit, tenzy er onverwachts hulp komt. 25. Welke bezwaren men ook tegen zijn plan aanvoert, wijzigen zal hij het stellig niet. 26. En weer sloeg een granaat in de loopgraaf, die bijna geheel vernield werd. 27. Waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen. 28. De wind waait, werwaarts hij wil. a. b.
c.
Ontleed in zinnen. Welke van de bijvoeglijke bijzinnen zijn uitbreidend (explicati{, continuative), welke beperkend (déterminatif, restrictive)? Let op de interpunctie! Benoem de gecursiveerde woorden.
LXIV. Nevenschikkend zinsverband. (aaneenschakelend, tegenstellend, redengevend). § 40. Ontleed in zinnen,'
1. Dat heb ik zo nooit ingezien, maar 't zou wel kunnen. 2. Ik ben enige maanden ziek geweest, nu voel ik me weer lekker. 3. U moet u wat in acht nemen, u wordt een dagje ouder. 4. Jan heeft me gewaarschuwd LBFFBBTITIU.,
Taaloefeningen. 278te druk.
7
98 en zijn zuster heeft me nog eens gewaarschuwd, maar ik heb niet willen luisteren. 5. Mijnheer A houdt van een vrolijk leventje, zijn broer daarentegen is een werkezel. 6. Eerst gingen we naar Amsterdam, toen zijn we een paar dagen in Brussel blijven hangen en eindelijk waren we dan te Parijs. 7. Hij heeft veel gestudeerd en toch bracht hij 't niet ver. 8. Je moet je liever wat stilhouden en luisteren, want je begrijpt er niets van. 9. Hij heeft veel te hard gereden, daardoor heeft hij een verkoudheid opgelopen. 10. Ik heb meelij met je, ik zal je helpen. 11. Soms is 't iets beter, maar geheel goed wordt het nooit. 12. Jullie hebt je slecht gedragen, de mensen spreken er schande van. 13. Het stuk werd niet geprezen, integendeel, 't is vreselijk afgekamd. 14. Hij staat er heel alleen voor en daarom schiet het werk niet op. 15. Zijn oudste broer is officier, de jongste zit op een plantage
in
de Oost, en hijzelf is leraar in 't Duits.
16. Zus en broer werden voor een wandelingetje weggestuurd, anders liepen ze toch maar in den weg. 17. Verschrikt sprong ik op, helaas! 't was te laat. 18. We besloten door te varen tot den volgenden plas, daar was een nog leuker eilandje. 19t. We hadden nog een hele poos voor ons, dus gingen we de stad maar in. 19t. Kan de woordorde na dus ook zijn: we gingen?
LXV.
Zogenaamde "samengetrokken" zinnen. § 42. 1. Ik loop er heen en vertel het hem direct. 2. De dronkaard sloeg den hoek om en een ruit in\ 3. Wij hebben ons best gedaan, maar zij ook. 4. De tafel staat in een. hoek, de werkster boven op de trap het plafond af te zepen. 6. Wanneer je bij ongeluk je hoed afwaait, of je beurs laat vallen, sla je een mal figuur. 6. De man is
99 gister van hier vertrokken en moet toen onderweg verongelukt zijn. 7. Jullie hebt er niet aan gedacht, maar hij wel. 8. Hij heeft een prachtig buiten en zijn schaapjes op 't droge. 9. De concierge werd door den rector toegesproken en daarna een pendule aangeboden. 10. Het dier had veel van een hagedis en een hele lange tong, waarmee het vliegen ving. 11. Ze smeten hem op den grond en hoorde zich het volgende toebijten. 12. Bij die gelegenheid werd hij geslagen en is hierdoor drie dagen ziek geweest. 13. Als dollen sprongen we rond en rolden door het gras. 14. Pieter is onder zijn verhalen afgetrokken, rookt wanhopig door als er een vertelsel en stopt een nieuwe, als een pijp uit is (Hildebrand, G.O.). 15. De hoornist blies zijn wangen op, z'n ogen uit, en zijn hoorn vol (Hildebrand, G.O.). 16. Jij hebt er geen last van, ik wel. 17. Moeder verdroot het bijzijn van den braven Hendrik en duwde hem enigszins ruw toe, dat hij wel heen kon gaan. 18. Er zijn tegenwoordig mensen, die 's morgens eerst hun radio aan- en daarna pas thee zetten. 19. Dit is Van Lennep's best geslaagde roman en beschrijft het leven van onze 18de-eeuwse patriciërs. V r a a g 1: Is er in de nummers 1, 3, 7, 13, 16 eigenlijk wel iets weggelaten? Kan iemand in z'n spreken ook overvolledig zijn? Vraag 2: Wat heb je bij de o\ferige zinnen op te merken (let vooral op de ongeoorloofde samentrekkingen)~ rn 14, 15 en 18 is de samen/rekking opzettelijk; waarom? LXVI.
Zogenaamde "elliptische" zinnen. § 43. Volledige zinnen zijn ook de zogenaamde elliptische, die immers bij aanvulling overvolledig zou worden, omdat er niets aan ontbreekt. Verdeel onderstaande gecursiveerde zinnen in: oOt'delende, wensende, vragende en bevelende. Tevens nagaa.n, welke zinnen een affectief karakter hebben.
100 1. Anders nog iets mevrouw? (in een winkel bv.) 2. Ken je Lies? Neen? Een bijzonder meisje, degelijk, knap van uiterlijk en ontwikkeld ook. 3. Ik geloof niet, dat het ons lukt. Jij? 4. Niet zo zuchten, Willy! Pak liever eens ferm aan. 5. Herman nog niet thuis? Nee-maar, dan moet Piet gauw kijken,
waar-ie zit. 6. 7. 8.
.
Jij zakken? Och kom, onmogelijk! Terug, of ik schiet je overhoop. En vertellen dat ze kan I Onbegrijpelijk, waar ze 't van-
daan haalt. 9. Binnen! 10. Hij denkt altijd aan zijn moeder. Altijd vol attenties, een aardige jongen. 11. 's Lands wijs, 's lands eer. 12. Feitelijk vond ik er niets aan. Jij wel? 13. Mag ik de heren even aan elkaar voorstellen? Mijnheer Hendriks - Mijnheel' Leyds. 14. Aanneme! - Jawel Meneer! - Kleintje koffie! 15. Gauw den hoek om, dan ziet hij je niet. 16. Leuk, zo'n troepje spelende kinderen. 17. Ajakkes, wat flauw van je. 18. Nog altijd hoofdpijn? Een eindje omwandelen? Kom,dat
zal je goed doen. 19. Plotseling hoorden we een schreeuw. Wij el' heen en ..• 20. 't Is half acht, hoor! opstaan! 21. Onzin jongen, je moet eerst eens nadenken. 22. Als u liever kaart dan biljart, best, dan zullen we kaarten. 23.
Een beetJe warm water alsjeblieft!
24. - Weg met dat kl'uis Jan en Karel! Geef die lier op, andere Jan! brulde Paul. Zorg daar toch een beetje voor Marie, en nu ... Bet en Dien hier, Bet met de lamp: Dien bij de deur; de anderen weg! Er is geen plaats meer; kijken in den tuin aan het raam van de grote zaal; daar zie je alles prachtig, uit de verte ... Kom Freddy, VOOI'zichtig, hier is je sleep ... " (Couperus - Eline Vere).
101 LXVII. Als de vorige oef.
1. 2.
S. 4.
5. 6.
7, 8. 9. 10, 11. 12.
IS. 14. 15. 16. 17, 18.
19. 20. 21. 22.
Ik zou vlijtig geweest zijn, wat was ik geweest? Lui. En heb je daar Mk al met Beeckman over gesproken? "Ja vader". En wat heeft hij gezegd? "Dat Mi het een gek plan vond". En van het geld? "Dat kwam er niet op aan, beweerde hij". (Busken Huet). Goede reis. - Dááág! Beter hm'd geblazen dan de mond gebmnd. Een mooi nummer hoor, hij doet maar wat hij wil. Vriiheid, blijheid. Nu, geluk er mee. Goed zo! Van een deugniet. - (Opschrift novelle.) Amsterdam, 9 Juli 1910. - (brief.) Wat kost dat prul? Raad eens? Een daaldet·. Stom, dat ik dat niet wist! Toe jongen, draven! 0 dank u wel, mijnheer. Nu, toen ben je zeker direct naar huis gegaan? "Kan je begt'iipen." Ja, maar dat is al zo lang geleden. "Doet er niet toe." Jong gewend, oud gedaan. Moet je eens horen, zeg! Is dat van betekenis? Welnee, veel gescht'eeuw en weinig wol. Rechts uit de flank, mat·s! Wil je me even telegraferen? Met genoegen. "U nog een taartje?" Dank u. "U"? Met'ci. "Ja, u toch wel?" - Nee. heus niet.
102 LXVIII. Herhaling.
1. Nicht Aagt zei dat het spinazie was, maar Piet geloofde er niets van. 2. Hij moest wel, 't was eenmaal zijn vak. 3. En ze dribbelt weer naar den spiegel, draait zich nog eens om, laat de juffrouw den tweeden spiegel halen om te zien of de kleur van den hoed bij 't haar past. 4. Dat is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. 5. Botaniseren durf ik 't niet noemen, die naam is veel te weids. 6. Als je Zondagsmorgens geroepen wordt, is je eerste gedachte dat het al laat is en dat je haast moet maken, wil je nog op tijd in school komen; maar dan, als je goed helder bent, schiet je plotseling te binnen welke dag het is. 7. Kalmte is voor den schaker een hoofdvereiste, want een speler die zich opwindt, is verloren. 8.· Of u er van houdt zal nog moeten blijken. 9. Het spijt me dat ik u misschien onaangenaam moet zijn, maar ik wou toch graag weten waarom u dat gezegd heeft. 10. Kan hij er niet voor zorgen dat zo iets niet weer gebeurt, dan zal ik zelf mijn maatregelen nemen. 11. Die minister verstaat de kunst om de oppositie met een kluitje in 't riet te sturen. 12. Hoe ook gekweld en gesard, altijd bleef hij in een goed humeur. 13. Alles welbeschouwd heeft ze geen reden tot klagen. 14. De zieke was weer zo erg, dat ze onmiddellijk den dokter gehaald hebben. 15. Hij keek alsof hij kiespijn had, maar zijn nicht ging door met plagen. 16. Ik kan er niet voor instaan dat je slaagt. 17. Waar ik het goed heb is mijn vaderland, zei X, toen men hem vroeg of hij daar in 't verre Amerika nooit heimwee gevoelde. 18t. Hij voorzitter van onze club, dat zal een mooie boel worden! 19. De vraag is maar, hoe de zaak aan te pakken, zonder al te veel geld te besteden. 20. Omdat de andere meisjes giegelden, verbeeldde zij zich dat men haar voor den mal hield.
103 a.
Ontleed in zinnen. 1. Nicht - zei = HZ.) dat - was = Lvz. tegenstellend. maar - van = Hz. b. Waarom worden twee zinnen lang niet altijd door 'n komma gescheiden? Kunnen sommige zinnen ook anders geïnterpungeerd worden? (Vgl. § 279-§ 288). l8t· Waaruit blijkt het affectief karakter van dezen zin?
LXIX. Herhaling. 1. Pa, die zijn kleuters hoorde en al gauw naar beneden kwam, stuurde ze echter weer naar bed: 't was nog véél te vroeg. 2. Om half acht zou 't feest beginnen, doch om half zeven zag men al jongens, beladen met grote kartonnen dozen, waarin de kostumes van de "artisten" waren geborgen, naar de zaal gaan. 3. Het water kwam vlug op, zodat we hals over kop moesten vluchten. 4. Het kan lukken, je weet nooit hoe een koe een haas vangt. ó. Hij is minder gel:\erd dan zijn broer, hoewel hij het land diensten bewezen heeft, waarvoor ieder burger hem dankbaar moest zijn. 6. Naar zijn uiterlijk te oordelen moet hij de veertig gepasseerd zijn. 7. Wie hem vleide schonk. hij zijn vertrouwen, maar wie hem de waarheid zei, dien haatte hij. 8. Of je hoog springt of laag springt, mijn wil zet ik door, omdat ik er van overtuigd ben, dat mijn inzicht het juiste is, wat je later denkelijk wel erkennen zult. 9. Meisjes van de H.B.S. kennen Frans, Duits, Engels, Natuur-, Wis- en Werktuigkunde, en nog honderd andere "kundes" meer; zelfs over de staathuishoudkunde weten ze mee te praten, maar vraagt men haar iets over de alledaagse huishoudkunde, dan staan ze gewoonlijk met den mond vol tanden. 10. Van de streek die we passeerden, kreeg ik geen goede voorstel·
104 ling, daarvoor gingen we te vlug. 11. "Bennie begon met 'n greep te doen in het trommeltje met boterkoek, propte z'n mond vol, nam nog 'n reep en zou door tante betrapt zijn, als-ie niet bijtijds in de alkoof gevlucht was." (Heyermans-Kleine Vertelsels). 12. Ten einde zeker te zijn dat het personeel goed z'n best doet, heeft de fabrikant alle werklui een aandeel in de winst toegezegd. 13. Zet maar niet een gezicht. alsof je de vermoorde onschuld was, zo'n brave Hendrik ben jij niet. 14. Dat is niet precies wat ik zoek, maar als u niets anders heeft, zal ik proberen of ik het hiermee doen kan. a. Ontleed in zinnen. b. Benoem de gecursiveerde woorden. LXX.
lIerhaIing. 1. Was hij maar zo handig dat hij er zich met'n praatje doorheen kon slaan, dan gaf ik 'm nog een kansje, maar
't gaat niet: je moet 'm de woorden uit de keel halen. 2. Daar je toch nooit doet wat je beweert, amice, hoeft het je niet te verwonderen, dat de mensen je voor een praatjesmaker aanzien. 3. Ik denk er in de verste verte niet aan hem mijn geheimen te vertellen, want dan waren ze morgen publiek. 4. Hij deed net of hij de held van den dag was, hoewel naar men ons verzekerde, zijn neef eigenlijk de slachtoffers gered had. 6. In zijn administratie was de boekhouder buitengewoon zorgvuldig, zodat vergissingen bijna onmogelijk waren, en alle mensen die met hem te maken hadden, hem onvoorwaardelijk vertrouwden. 6. Ofschoon ik hem dringend verzocht heb zich in 't vervolg een beetje netter te gedragen, moet hij zich gister weer allerbespottelijkst aangesteld hebben. 7. " Brand I Brand!" werd er geroepen, wij de deur uit, maar er was niets te zien. 8. Zou je denken dat wij je willen helpen om een goede positie te krijgen, waar je
106 zelf niet de minste moeîte doet om vooruit te komen? 9. Naarmate er meer telegrammen binnenkwamen, werd de hoop op de overwinning geringer. 10. Omdat hij liefst volbrengt wat hij belooft, belooft hij maar weinig, dan is hij er zeker van, dat hij zijn belofte kan houden. 11. Houd vooral rekening met wat de jongelui op school presteren, want het huiswerk wordt onder zeer verschillende omstandigheden gemaakt. 12. Tweemaal is hem dat verzoek geweigerd, toch heeft hij het voor den derden keer weer geprobeerd. 13. We vonden zijn waar nu niet zo, dat we die onmisbaar achtten, en bovendien kregen we van elders aanbiedingen die ons beter leken, zodat we van leverancier veranderd zijn, wat altijd enigszins onaangenaam is. a. Ontleed in zinnen. b. Benoem de gecursiveerde woorden.
LXXI. Herhaling. 1. Het is me gebleken dat je ijverig hebt gewerkt, maar dat je werk er zo slordig uitziet, is jammer. 2. Eindelijk was het vacantie en kon hij doen wat hij wilde, gaan waar hij wilde en - slapen zolang als hij wilde, en het spijt me dat ik het moet zeggen, maar vooral dat laatste lokte hem aan. 3. Wanneer men den volzin herhalen moet, dlien men op een enigszins meewarigen toon heeft uitgesproken, is 't gl4d onmogelijk het met dezelfde woorden te doen. 4. Was hij het niet die het laatste en verstandigste woord sprak en zei dat het nu genoeg was? 5. Het geld dat stom is, maakt recht wat krom is. 6. Zodra de krant gekomen was, sloeg hij ze open en zocht, of er faillissementen in stonden, waarbij hij betrokken was. 7. Gewoonlijk is hij hoogrood, als hij binnen moet komen om aan oom en tante te vragen, hoe zij varen. 8. Vooraf moet U bekend zijn, wat er in de toekomst van U verlangd wordt, opdat wij
106
dienaangaande nooit in onenigheid mogen geraken.· 9. Daar hij thuis niets had geleerden dus op elke vraag een diep stilzwijgen bewaarde, behoefde hij zich geen illusies te maken over het cijfer dat hij zou krijgen. 10. Wanneer een man der diplomatie De Ruyter vraagt, of het niet vreselijk is aanhoudend zulke zware zeeslagen bij te wonen, dan is zijn antwoord: "Het is wel wat heet, maar het gaat haast over". 11. Bedenk dat woorden zwakker of sterker indruk maken, naarmate degene die ze hoort, er meer of minder aan gewend is. 12. Mijn vraag was niet, of u de notulen verstaan had, maar of u er ook aanmerkingen op had. 13. Nadat de oude heer op allerbeleefdste manier had meegedeeld, dat hij zijn cliënt niet meer leveren, maar het hem ook niet al te lastig maken zou, wanneer deze zijn verplichtingen eerlijk en stipt wi:lde nakomen, spraken de beide mannen nog wat na over de concurrenten en hun ondegelijkheid. 14. Toen het algemeen bekend werd dat zijn zaken slecht stonden, gingen vele goede vrienden hem mij den en bleef het grootste gedeelte van zijn weinigje klanten uit minachting voor zijn armoe weg. a. Ontleed in zinnen. b. Benoem de gecursiveerde woorden. LXXII. Herhaling. 1. Ach, waren alle Mensen wijs, En wilden daarbij wel, De Aard' waar' haar een Paradijs: D. R. Camphuyzen. Nu is ze meest een Hel.
2. Een hond is iemand die van zijn baas bijzonder veel houdt, Dien hij, om zo te spreken, als zijn derden vaderbeschouwt,
107
En die hem dikwijls een hele boerenwoning toevertrouwt, Waar hij door zijn blaffen bedelaars en dieven vandaan weet te jagen, En den post van portier waarneemt, zonder er ooit geld [voor te vragen. De Schoolmeester.
3. Wijs is, wie zonder wederstreven Gelaten zijn geluk ontzegt; Want wat het leven heeft gegeven, Ontneemt het naar zijn heilig recht .... Maar werwaarts ons het lot te morgen Ver in de wereld dringt en drijft, Al wat aan Liefde is geborgen In 's harten schatvertrek: dat blijft! Geerten Gossaert.
4. Maeçkt dat geen jonckheyt ledigh gaet; Want niet te doen leert enckei kwaet. Wie in sijn lant geen koren saeyt, 't Is seker dat hij distels maeyt. Jaeob Cats. Schijnt and'ren, wat u krom scheen, recht, Heet niemand daad 'lijk dom of slecht. Ontleed in zinnen. Staring.
HET DICTEE. a. 1. Pas op mevrouw, of u (uitglij!-den o.t.t.)1 2. Zo meteen (sn~den o.t.t.) je je in de vingers. 3. Jullie (kleden o.t.t.) je ongeloielijk mal. 4. In stfe van zich te gen~ren lëiöchende hij alles. 6. (~zen o.t.t.) ge niet van zoveel bloe ~orstigheid?
108 6. Hij (hechten o.v.t.) niet aan zijn ade~ijke afkomst. 7. Je (opsn~den o.v.t.) geweldig. 8. Neurfe~nd liep de ~on+ierte verder. 9. Met een stuk floei (filtreren o. v. t.) de jongens het vuile water. 10. U (bevoorrechten o.v.t.) u:' liefelingetjes. 11. De stoffeerder (bekleden o.v.t.) de stoelen met tr~p. 12. Jan (aftro~elen o.v.t.) z'n moeder een paar dubbeltjes om wafels te kopen. 13. Jullie (str~den o.t.t.) voor id~alen. 14. Gij (verstaan o.v.t.) er niets van. 15. De (toejui~en v.d.) zanger heeft het slot: ::plet (bisseren v.d.). 16. Met Juli worden de klassen (-;iften v.d.). 17. De (aantasten v.d.) vijand hield ferm stand, met grote verliezen moesten onze troepen afd~n-i-en. 18. Die fonfu-iferende firma~ (oprichten o.v.t.) overal filialen. 19. Heeft de ke~ner u de bestelde i-a~:~ onmi~e~ijk ge· bracht? 20 Bij genoemde notari-isen liggen de ; ~!lings ~ondities ter inzage. 21. De arme stakker{ werd nog harfvochtig behandeld ook. 22. Ge~ame~lijk stellen zij hun reishe!finneringen te boek. 23. Het fatje zwiepte met ngk . 24 D ZuidItaliaanse St eden h e bb en vee I van z,n ro tt·1 nkJe. . e Zuid-italiaanse aardbevingen te l~den. 25. Zo'n afl~diDn~kje doet 'r goed.
b. 1. (Vinden o.t.t.) ge dien har-i-igen geur lekker? 2. Jij (zenden o.v.t.) tenminste no~ bericht; van Piet kregen we taal noi teken. a. U (zich bevinden o.v.t.) toch wel bij dat di~et, is 't niet? 4. Jullie üui~en o.v.t.) van plezier. g k' 5. Waarom (minachten o.v.t.) hij z'n vroegere colleg::.? 6. De geldverkwistende losbol (r~neren o.v.t.) z'n ouders. 7. De z
tf
109 v.d.). 9. In 'n wip had de jongen zijn opstel Hamen-rlanfen v.d.). 10. De (verloten v.d.) pr~zen zijn no~ niet (afhalen v.d.). 11. Door den l~raar werd (eisen v. d.) dat wij onze LatijnS:he them: ass zelf zouden corrig~ren. 12. Zijn . oos't . k? 13. J e d· Ie · meuwe plano's Ul een Zuld·Dultse Zulddultle î abrle bent 'n lomperf. 14. S~sjes en l~sters behoren tot de zangvogels. 15. De ster ~ onkelt. 16. Wie (l~den o. v. t.) zo 'n slecht leven? 17. Ze was heel mu: !ekaal, in 'n ogenblik kende ze allerlei melodl~~n. 18. De ~ ~;l piepte vrefelijk. 19. Z'-n lor~etje hing aan een lijn ketti:g~je. 20. Het lan~et was ~l ~mscherp. 21. "Voorwaarts mars!" (luiden o.v.t.) het ~ommando. 22. (Vinden o.t.t.) u die a::arel mooi? 23. (Str~den o.t.t.) die negerstam nog met 'n kno~s? 24. (Bevreemden o.t.t.) je dat? 25. Gij (ontw~den o.t.t.) den tempel. 26. (Hebben o.v.t.) u iets? 27. Je (zijn o.v.t.) te laat. 28. De Japanners (bevechten o.v.t.) in 'den moor~adigen slag bij Moekden de overwinning. 29. Waarom. (fronsen o.v.t.) je de wenkbr~wen?
c. 1. Hij (~:In-ien o.v.t.) maar vriendschap. 2. Wat (snoeven o.v.t.) die jongen op z'n mooie rapportI 3. Waarvoor (doen o.v.t.) gij dat? 4. Was de landkaart (vernissen v.d.)? 5. Voor den rechter-iommisi-aris heeft hij alle medeplichtigheid (looienen v. d). 6. Het (omploegen v.d.) bouwland werd (eggen v.d.). 7. Hoeveel (kosten o.v.t.) dat (emailleren v.d.) naamplaatje? 8. ~:d~:~ wordt de (vergroten v.d.)
110
schouwburg Teestelijk (openen v.d.). 9. Ze kent ::r talen. 10. Op alle pagini~ (staan o.v.t.) een versieri:~kje. 11. Sinfs jaren (hebben o.v.t.) de boekhouder de balan-i-en sistematisch (ver-falsen v.d). 12. Bijeen groepje ~ken ~lftden we ons op het mos neer. 13. De z~lboot lag daarginds aan den st~ger. 14. (AfschilTeren o.v.t.) het vergl~el? 8a s
15. Hij (hameren o.t.t.) steeds op hetzelfde aaïibeeld. 16. (R~den o.t.t.) je alleen? 17. Verbranden (geb. wijs) dat
ding nu, hè! 18. Hij (optreden o.t.t.) veel te Tors en (bederven o.t.t.) daardoor zijn goede kan-i-en. 19. Kalm mensen, (opstuiven geb. wijs) niet zol 20. De z:::n (bruisen o.v.t.). ~1. Waarom (g!~:elen o.v.t.) de meisjes vooïfdurend? 22. Nu, jij (wi~den o.v.t.) er ook geen doekjes om. 23. U (schelden o.v.t.) het eerst. 24. (Zuchten o.v.t.) hij van berouw? 26. Wàarom (dwarsdrijven o.v.t.) je altijd? 26. Natuurlijk (soezen o.v.t.) hij weer. 27. Met z'n zakdoek (toewuiven o.v.t.) hij ons het afsch~d. 28. De Test!fv~t1ften zullen plaats hebben in het eleitr~sch (verlichten v.d.) park. 29. Te Utrecht moesten alle eerste.klassepassagiers t 30 Ma's h eerste.klasse.passagiers overs appen. . assaas vruc ten waren v 31 . D e dichter componist Wagner (serven t b ef"roren. dlchter.componlst o.v.t. ) te
Vene~.
d. Het heu&lijk nieuws was, dat de vijand er ha~lijk voor stond. 2. De dikker-[ (puffen o.v.t.) van de hitte. . t ii! 4 . I s d'Ie 3. De k om.ngkli·k nk 9 e prmzen waren geen genieen. droeTenis nu oprecht, of ge; !!ns-}? 6. (Aanbr~en v.d.) 1.
111 koufen
draagt hij niet. 6. Ik heb me over zijn vefr-ad~lijke handelwijs (verbazen v.d.) en (ergeren v.d.). 7. Machteloos (ineenz*gen o.t.t.) hij. 8. Een as~mal~der (vinden o.t.t.) ons kl~merig kl~maat akelig. 9. (Aanbieden geb.wijs) jij je eens voor dat karw*tje! 10. Wat (p*nzen o.t.t.) ge! 11. Belangrijke zaken (bespreken o.v.t.) zij liefst in het geh~m. 12. Wanneer (zich aanmelden o.v.t.) je bij den plaatselijken ~ommandant? 13. Jullie (ontvluchten o.v.t.) ~lings het gevaar. 14. Gijlieden (vinden o.v.t.) alle nieuwigheden verderfelijk. 15. De gracht (worden o.v.t.) met zand (aanplempen v.d.) 16. Wanneér wordt het (aanslibben v.d. land (ind~ken v.d.)? 17. Het (slachten v.d.) vee werd in verzegelde wagens naar ~uid-~rankrijk (vervoeren v.d.). 18. Klonken de sol:~s r%n, de koren daarentegen waren fals.19. Met energieke bewegi:gkkjes gaf de d~r~gent de maat aan. 20. In ~riesland .. vee1 zUlve lfa bne . k en op -cooperatieven k ij I zIJn gron ds1ag. 21. Die cftirur!tïische instrumenten waren keurig (afwerken v.d.). 22. Wat kost zo'n (etsen v.d.) plaat? 23. U (hebben o.v.t.) de zaak enigs'iinis anders (voorstellen v.d.). 24. Wel hebben ze te -i-amön gewerkt, maar van -i-amenwerking was geen sprake. 25. In de morgenfriste stegen k de leeuwerikt{en omhoog. 26. Hele zwermen btren kwamen (aangonzen v.d.). e. S
•
1. Voor mVneed (terugd~nzen o.v.t.) hij. 2. (Branden geb.wijs) je vingers niet, Piet! 3. U (aanwenden o.t.t.) dat middel verkeerd. 4. De koeien werden aan het a~attoir (afleveren v.d.).
112 6. De ingenieur is (huldigen v.d.) om zijn voortvare~heid. 6. U (overtreden o.v.t.) opeJitlijk de wet, mijnheer I 7. Het Tlikkerende licht (verblinden o.v.t.) ons 't gezicht. 8. We (proesten o.v.t.) om z'n oiinozele beweri::kjes. 9. Heren, u (toosten o.v.t.) daar veel te druk! 10. Door overmatig gebruik van sp~r~tual~ên (schaden o.v.t.) hij zijn gezondheid. 11. Je (verdoen o.v.t.) je lieve geld aan allerl; prullen. 12. U (hebben o.v.t.) immers de mare~aussee waarschuwen (v.d.).? 13. Gij (zijn o.v.t.) d:::rv::n de oorzaak. 14. De (on~ronen v.d.) vorst is wree~aardig (vermoorden v .. v.d.). 16. Is alle aardewerk (verglazen v.d.)? 16. pl*"ers en hui~elaars zijn wal~lijke mensen. 17. Mag de ~:;::. naamvalsul~gang altiid (verwaarlozen v d) worden? 18 (Hebben naamvals.uligang u • • • uus dan niet bewaard? 19. In de ZUI~.~usslsche o.v. t). J' e de reP.Yu' s ZUIdrussische steden (uiten o.v.t.) zich het anti-sem~tisme op gewelAadige wijze. 20. W:I~elaars en tW~I~elaars zullen niet licht hun doel ber~ken. 21. Een geblin~oekte ~lown maakte potsierlijke grima~en. 22. Wat is hij 'n sluwer{ I 23. Niemand heeft (durven v.d.) als hij, n.iemand hem (evenaren v.d.) in snelheid. 24. Je (opwindeno.t.t.)jevoor niemfndal. 26. Wat(vinden o.t.t.) jij van zijn ~h itlan~ropische bemoe-fr-ngen? 26. De re~er~eur (bespieden o.t.t.) de dieven. 27. (Verkleden geb. wijs) je nu maar g~w! 28. Ble~ Piet zelfs (zich verstouten o.v.t.) 'n vraag te doen. 29. In sui-i-ende vaart (stuiven o.v.t.) de m~l~taire aut~~S den weg langs.
f· 1. De trouweloze vijand (schenden o.v.t.) het traitaat. 2. De lucht werd er (verontr~nigen v.d.) door puffende
113
h*machfen:.:. 3. (Hebben o.v.t.) dat dan gezegd! 4. Van ~ritiek (zich onthouden o.v.t.) hij nooit. 6. (Hebben o.v.t.) ge in die vrefelijke tijden (leven v.d.), ge (zullen o.v.t.) welliit anders oordelen. 6. Waar (hebben o.v.t.) je die snoefige -i-eintuur dan '(kopen v.d.)? 7. Zijn med:e ~us (ontraden o.v.t.) hem 't gebruik van (kruiden v.d.) vlezen, vette pas~tjes, enz. 8. Om z'n allerdwaasite .yitterijtjes hebben we wat (glimlachen v.d.). 9. Deze ~otografen zijn spec~alkteiten in landschapkiekjes. 10. Wat hebben de dreumefsen toch uitgevoerd? 11. Och, die su:fler~ dacht 12. De toegang tot de buskrui{fabriek (plegen o.v.t.) streng bewaakt te worden. 13. De -raandels (om.yloersen v.d.), naderde de m~]~taire begra-7eni~toet.14. Met fonkelende ogen vlogen de furkën op hem Jos. 15. Tijdens het ba]-~ampêtre was de tuin { giorno verlicht. 16. De jongen had een ontzailijk aantal fouten in de (ontleden v.d.) zinnen. 17. In het Gooi wonen vele gefortuneerde foren-i-en. 18. Zuster, hoe vaak (verbedden o.t.t.) u die pati~nten? 19. Wat voor malle fratsen (uitbroeden o.t.t.) je nu weer? 20. Jullie (zich verbeelden o.t.t.) veel te veel. 21. (Verhoeden aanv.wijs) God, dat het o~it (gebeuren aanv.wijs)! 22. De uitvoering van zijn plan (afstuiten o.v.t.) op dri~rlei bezwaren. 23. De nieuwe graansil~?: (zich bevinden o.v.t.) in de onmi~efijke nabijheid van de landingfst~gers. 24. Ik (bezweren o.v.t.) je het niet te doen, maar je (doen o.v.t.) het toch.
::;::::a::n.
g.
1. Ge.ylankeerd door twee getulbantae Oosterlingen (binnenrijden o.v.t.) de pa~a op een vurigen hengst-- de LEFFERTBTIU..
Taaloefeningen. 27ste druk.
8
114 stad. 2. Hij heeft (stampvoeten v.d.) van woede, omdat ik r ft wJgerde hem te helpen. 3. Trees der speelgoed was in den dertIg-cents-bazaar dert~g-centsbazaar gekocht 4 De hoofdpersoon uit dat ..
bl~spel leek eige~lijk net een iorsiiaanse struikrover. 5. Heeft de b~digde taxateur de grootte (grote) van de brandschade al (vaststellen v.d.)? 6. Op de triëbune (staan o. v.t.) een ver-fomfaaide juffrouw de allermalste beweringen uit te kramen. 7. Men (vergoeden o.v.t.) de r~s- en verbl~fkosten tot een maximum van ::::h::::r~d gulden. 8. De -fletse ogen van den gnieper~ bevielen me niet. 9. Dat werk van je is beneden p~l. 10. Bijna alle d+nasti~~n hebben naar machtsuitbr~ding (streven v.d.). 11. Wie (verspr~den o.t.t.) die praatjes? 12. (Vasthouden geb.wijs) den str~kbou~ even! 13. (L%den o.t.t.) je aan toevallen? 14. Gij (w~den o.t.t.) u aan de l~dende mensheid. 15. De meid (afsponsen o.v.t) de -f0ksi:~s. 16. Waarom
h. 1. De (verslibben v.d.) haven van die :~~d~meri~anse u - men aanse stad wordt door een ~ollandse aannemers-firma (uitba~eren . ~ v.d.). 2. Men (m~den o.t.t.) zoveel mogelijk die gevaarWke ze~engte. 3. Stoor J' e niet aan zulke oude.w~!Venpraat ., ee!! oude-wIJven-praat·
4. Miskende geni~~ên (hebben o.v.t.) je daar maar al te veel. 5. Deze monniJien waren August~ners. 6. In Z 'cl h et zUl en van Brlts-Ind!! brits-Indl! wonen de DraVI.daas a's' 7. H et ge-i-ame~lijke personeel schonk den jubilaris enige fotO:':.
115 8. ~deltuiten pr~ken graag met w~dse ~tels. 9. Wat zag-ie d'r uit, net 'n (aankleden v.d.) vogelverschrikker! · d 19~2 10. SmTs v. be h oort d e Zuid-Afrikaanse ZuidafrIkaanse repubI'Ie k t 0 t d e Britse ko]onl~~n. 11. Bij eventuêle klachten (zich wenden aanv.wijs) men rechtstreeks tot den dire{teur. 12. Waaruit (afleiden o.t.t.) je dat ik aan je goede bedoelingen (tw:1 ~elen o.t.t.); dat is geen~ins het geval. 13. U (verbieden o.t.t.) hem t!:n~~: rechte 14. G" " o. tt) van d e oorzaak . rechte' 1J (z1Jn .. hier hiervan 15. De feestvreugde (ontaarden o.v.t.) *:s~~~!;e in 'n -formele k~fpartij. 16. De gluip erf (betichten o.v.t.) zijn kameraden van allerlei kwaads. 17. De ë'rtolerabacillen (verspr~den o.v.t.) zich door het water. 18. Een Japanse pa~servloot el t) onze Oost-Indische Ii! 19. Toen d e (b edrijgen o.v.. Oostindlsche k 0 Ionlel!n. oud-president rede (eindigen v.d) had I (daveren oud president Roosevelt ziin IJ •
o.v.t.) de kerk van toejui~ingell en brav~?:. 20. Van wel (inlichten v.d.) zijde vernemen we, dat er slechts -fluchtig naar hem (in-formeeren v.d.) is. 21. U (l~ebben o.v.t.) dien stiekemerf moeten ontmaskeren. 22. (Kennen o.v.t.) hij historische- roman· schrijvers d J b L e? geen an d ere historische- roiiiäïïSchrijvers an aco van enn p 23. Riimeester Q. van het 3e regiment hu-i-aren heeft den afstandsrii te Me~elen moeten onderbreken. 24. Op dri~rlei wijs liet de passafierende matroos z'n beel ~enis maken. 25. Hoe (vinden o.v.t.) zij de ~eeuwse bro:~~8? 26. De mare~au~ee . a~esteerde den -falsaris; dat gaf 'n ·ngk. opsch u dd llikJe. ~.
twaalfde-rangaromannetjes (versll'nden tt) .1. Hoeveel twaalfde-ranga-romannetJes o. ., ZIJ per jaar? 2. Een ieder (haasten aanv.wijs) zich dus! 3. Jullie (ver-
116
binden o.t.t.) je tot niets. 4. Waarom (bestr*den o.t.t.) ge hem toch? 5. Onmid~e~ijk (doorgronden o.v.t.) ik haar bedoelin::jes. 6. Hij (uitglijden o.v.t.) op de be*zelde straat. 7. Je (voldoen o.v.t.) niet aan matige examen*sen. 8. Het (baten o.v.t.) den .yabr~kantniet, of hij zich al nieuwe mach~neri~/!n (aanschaffen o.v.t.) 9. 't (Gelden o.v.t.) je eigen belang, je (hebben o.v.t.) dus maar moeten spreken. 10. Gij (beloven o.v.t.) meer dan ge volbrengen (kunnen o.v.t.). 11. U hebt dien po~er heerlijk (overtroeven v.d.). 12. Het bestuur van de vereniging »Het Groene Kruis" (aanschaflen o.v.t.) behalve een raderbran~ará, drie ligtentjes voor tuber~uloi-elijders. 13. Denk er om, het tratportaal is (verven v.d.). 14. Eindelijk (ineenstorten o.v.t.) het reeds lang (ontwrichten v.d.) rijk. 15. Dat -fatterige jongmens schijnt met vele ondeugden behe~.
16. ~leer
muizen -[ladderen door de onderaardse gewelfen van de oude rufne. 17. De bal~adige straatjeugd heeft in de leegstaande perfelen alle ruiten (ingooien v.d.). 18. T~dens het r~is:~i:oen wordt dat ant~ke stadje door duizend een toeristen bezocht. 19. Hij (bekleden o.t.t.) 'n voornaam am ~t. 20. Wat (raden o.t.t.) jullie mij om die in.yluenza weer kw~t te raken? 21. ('t Kosten aanv.wijs) wat het wil. 22. (Zetten geb.wijs) die p~t~sche id:el!/!n maar uit je hoofd! 23. Gijlieden (schaden o.t.t.) door uw k~i~erig optreden ons aller belang. j. 1. Iedereen (lachen o.v.t.) om z'n kleine-Jongens-manieren kleine-jongensmanieren'
117
2. Wat (doen o.v.t.) jullie met 'n b~tel? 3. Elly (wrijven o.v.t.) de fondant fijn met de punt van d'r tong. 4. Bij 'n (verroesten v.d.) oude potkachel (liggen o.v.t.) z'n sjofele plunje. 5. 't Griespuddi:g~je (uitzien o.v.t.) er gel~ig. 6. De vrolijke student (kniezen o.v.t.) niet lang over z'n onbetaalde not:~ss. 7. Door uw verw~t voelt hij zich (grieven v.d.) 8. Is dat ruzfeën en zani~en nu uit? 9.
De
lak~en van deze z;~~~ir:::e freule~ droegen 'n
lilijchtige livr~. 10. Een ~ngels-fapanse pa~ servloot (beheersen o.v.t.) de trop~sche z:::n. 11. Wat zeg je , voor.de-gek-houderij? l n E b' 't k' . me van zo n voordegekhouderij ..:l. en üse SpI s InnIge juffrouw (afsnauwen o.v.t.) het kleine dikkerfje. 13. Op reis zijn zulke ongerieTelijkheden onverm*delijk. 14.• Man over boord!" (worden o.v.t.) er geroepen. 15. Met allerl~ foefjes (trachten o.v.t.) zij haar onweteriaheid te verbergen. 16. B~dt uw t1fd. 17. Het marktpl~n wordt . d) d oor een st ijlloze ei l O fontifn. ei (ontsIeren v.. 18. Je (vinden o.t.t.) met z'n tw:::n meer dan alleen. 19. (Bestr~den geb. wijs) hem niet met zulke Ten~nige middelen! 20. De so*icitanten (zich aanmelden o.v.t.) bij den ged I"k valse-spelers-prakt elk · BI V meente-secre t arIs. ..:l. oor erge U e valse-spelersprakt ij en (terugd~n~en o.v.t.) hij. 22. (Gelasten o.v.t.) hij 't jou? 23. Ik (afl~den o.v.t.) dat uit jou(w) mededeling. 24. (Houee @ ? " me t van Orgl eh· d@een den o.v .. t) Je k.
1. Je (beballasten o.v.t.) je hersens met allerlei onmogeitlijke ~eori~!@n. 2. Juist daardoor (bewijzen o. v.t.) gij dat ge ongelijk (hebben o.v.t.). 3. Voor zijn bemoe~ngen
118
(oogsten o.v.t.) hij slechts schampere opmerkin::jes. 4. Jullie (hebben o.v.t.) niet over die t':esties moeten beginnen. 6. De banken van dit schoo~o7aal (omhooglopen o.v.t.) am~h /et~eatersgewijs. 6. Die (voorwenden v.d.) ziekte van den stiekemer{ zal wel schoolziekte wezen. 7. Wanneer (worden o.v.t.) jij (va~: itneren v.d.)? 8. Johannes kende 9. Geef me even de geh~men van kab~ters en ~ 'n v~ligheid~peld. 10. De jager had z'n w~tas vol patr~zen. 11. "Sehip aan l~!" werd er (schreeuwen v.d.). 12. Wie zijn neus (schenden o.t.t.), (schenden o.t.t.) zijn aangezicht. 13. {Aankleden geb. wijs) je maar g~w.! 14. Dat kind (verslonfen o.v.t.) d'r kleren. 16. Waarom (vergoeden o.t.t.) je die scha niet? 16. Je (behoeven o.t.t.) niet zo'n arme-zondaarsgezicht te zetten. arme-zondaars-gezicht 17. Voor zulke bedr~gingen (zwichten o.v.t.) ook hij. 18. In z'n p~jekker gestoken (staan o.v.t.) de loofs op de ~ommandobrug. 19. De energieke ontdekkingsr~ziger (stuiten o.v.t.) op onverwachTe moeilijkheden. 20. Kolo~ale lavamass:~8s (duiden o.v.t.) op het -[ulkanische karakter van de streek. 21. Al haar pogin~~jes om een dragelijk figuur te slaan (-[alen o.v.t.). 22. De bruidsmeisjes (vlechten o.v.t.) m~r~enkran-i-en. 23. Maaima~ines (verdringen o.v.t.) lang-i-amerhand de : sen. 24. Wat is de beste me~ode voor stenograPf~!e of s::;ls:~~~ee:? 26. De refultaten van zijn omvangrijke my~ologische studl~~n zijn in drie l*vige boekdelen (neerleggen v.d.). 26. Ik was enig~ins verbaasf over dat ve~assende antwoord. 27. N~d b~t. 28. Dat onlangs (oprichten v.d.) weerkundig waarnemingsi-tation (kosten o.v.t.) drie millioen. 29. Hij moest eten wat de pot schaf~e.
:::n.
:I
119
z. 1. Eer~daags (worden o.t.t.) dit per-i-eel publiek ge-
;:~ ld. 2. Het gehele te; ~:n daar sch*-nt voor industrl~~n gereserveerd. 3. Altijd Tit ie, voo~durend geeft ie je onmogeitlijke standjes. 4. (Antwoorden o.t.t.) je op dat Tanat~ke geschrijf? 5. Men (zich hoeden aanv.wijs) voor over*ling. 6. Je (doen o.v.t.) alsof jij de (vermoorden v. d.) onschuld was. 7. Jullie (zich ve fr-aden o.v.t.) zelf door zo opetil1ijk t) part IJ" t e k'lezen. 8 . E en Rode-Kruls·aulo Rode-Kruisauto (b'lllnennJ"d en o.v .. en (stilhouden o.v.t.) voor de ~mbulan-i-e. 9. Door 'n onvergeTelijke onbesch~denheid van dien a~tenaar (worden o.v.t.) het ra~ort ontijdig (publ~ceren v.d.). 10. Tevergeefs (trachten o.v.t.) de onderzeeër de +ig+agsgewijs ontw~kende boot te torpederen. 11. Overdr~ving en ongelofelijke f*tenverdraa*ng zijn tfperend voor den st~l van een oorlogsbericht. 12. De steenslagweg (worden o.v.t.) met zware ma:/eive cflinders (walsen v.d.). 13. Als ingew~de (vinden o.v.t.) u zijn allerbekrompe~ste opvattingen wel wat heel naM. 14. De grijsaard zat in m~me. rend gep~ns verzonken over de verga:gkkelijkheid van al J I th . ~ "" het aardse. 15. Onze sympaT:: n waren bl-~ïkbaar niet de jouwe. 16. De anariisten (smeden o.v.t.) een ~amen ~wering tegen den ~a~ieken monari. 17. Beter (ben~den v.d.) dan (beklagen v.d.). 18. Wegens het gebrekkige ~f ent~latiesJ.steem laat de luchtver-.!.ersing in Ie y v deze IO-kc al~teiten veel te wensen over. 19. Wie heeft die Ie keurige men~~s (~alligraTeren v.d.)?
120
m. 1. (Rekening houden met o.t.t.) je de allerdwaa~te grillen van zo'n *del nufje? 2. Waarom (uitbr~den o.t.t.) jullie de zaak niet, de gelege.iaheid is ~ans ongetW:i ~eld gunstig. 3. Je (besteden o.t.t.) niet genoeg zorg aan je uniTorm. 4. En u (vinden o.t.t.) ze zelf een paar echte brave Hendri~en! 5. (Aanvaarden o.t.t.) ge de erfenis niet? 6. Na ~nige jaren was de jonge ambtenaar in de overz~se gewesten h~lemaal verindi:~:t( d). 7. In goeder-
tiere;iàheid (evenaren o.v.t.) hem niemand. 8. Om het verder-'felijke leeglopen te bestr*den (inrichten o.v.t.) men voor de werkelozen allerl~ ~ursu~en. 9. Aan alle noodr I ltdende vluchtelingen (worden o.v.t.) zonder ondersch-frd
van gezin~e hulp (verlenen v.d.). 10. Waarom (onder den duim houden o.v.t.) jullie dien (ontaarden v.d.) jongen niet beter? 11. Su~es: i~velijk werden in 't winters~i :oen alle sfmAoni~~n van Beethoven (ten gehore brengen v.d.). 12. N*dig (ver.yrommelen o.v.t.) hij z'n mislukte repetitie tot 'n fiezig -'fodje. 13. En toch (vermijden o.v.t.) u niet alle omgang met den (haten v.d.) minister? 14. In de VOOfga*er~ (uitrusten o.v.t.) de fava*erie-officier van den allervermoeie~sten ri~. 15. De v~koper was een l~perd, maar
het Drents:he boertje bleek toch nog g~chemer te zijn. 16. Het noodp~l was reeds ber~kt, no~ (aanhouden o.v.t.) de dr~gende st!ging, daar schoof de dijk weg en ont· za~lijke watermass::s (golven o.v.t) landwaarts. 17. In 1916 werden vele Noord-Hollandse Noordhollandse polders door waters~nood
121 (t~steren v.d.). 18. Hoewel al uw kennisi-en 't u (afraden o.v.t.), (doen o.v.t.) u het toch. 19. De revolutio-airen meenden dat de verweze(n)lijking van hunid-alennabij was. n. 1. Allerinneme~st (zich wenden o.v.t.) de ade-irijke dame tot ons. 2 Hoe komt het in je br*n op, ben je dan je laatste gr*ntje verstand kw;t? 3. De in aller*l (oprichten v.d.) bara~en voor tlP~usl *ders bl~ken niet aan de hfgi-fnische ~sen te voldoen. 4. Hui~elarij werd door hem har~grondig (verafschuwen v.d.). 5. Waarom(dulden o.t.t.) u die fam~l~ar~teit? 6. De laatste a~in~a's van deze paragra~en zijn (schrappen v.d.) 7. Bij de ba-i-altgloo~ng hebben de meeuwen op krabbetjes (azen v.d.). 8. Door ~l~erij (trachten o.v.t.) hij den republ~k~nschen partijl*der in 't gefl* te komen. 9. Die tfpische sleefjes (vinden o.t.t.) je alleen in Hindeloopen. 10. Men was diep (verontwaardigen v.d.) over die schan~aad. 11. (Houden o.t.t.) jullie van dat bijdehan{!e kind? 12. Dank z* de wel~adigheid van dien P: Iielan~roop is daar veel ellende (lenigen v.d.). 13. Onder l*ding van de Jezu~ten werd het bekeringswerk voltooid. 14. De res~dajapon (kleden o.v.t.) haar uitstekend. 15. Bij de a~estatie heeft de valsemunters-bende 1d d' t( 1 d) 16 . Hei valse.muntersbende gewe d(ja 19 verze p egen v.. , ijgen d (kliiiteren o.v.t.) de iompagn~ën tegen de st~le hellingen op. 17. In haar na~v~teit had ze bijna (zich verga-iroPferen v.d.) 18. ~loroform is een verbinding van ~loor en al-Ioho1 g k' en (dienen o.v.t.) vroeger om iemand te narcot~seren. 19. Bij de uitr~king van de d~ploma's (wachten o.v.t.) hem een bittere ontgO~;heling. 20. Wie het voortvarend (overtr. trap.) is, is nog niet het geschikt (overtr. trap.). 21. Bl~hartigen beefden voor den wr..!.daard. 00 ee
U!2 o.
1. U (hebben o.v.t.) beter (handelen v.d.), indien u uw leedwezen (betui~en v.d.) (hebben o.v.t.). 2. De pr1f-zen i g i " van vele artiekelen vertonen een n~ging tot st*gen. 3. De terugtocht (geschieden o.v.t.) in de volmaakt (overtr. trap.) orde. 4. Zijn st~l (wemelen o.~.t.) van ge~kte termen, (missen o.v.t.) alle or~g~nal~teit. 5. Hoeveel (kosten o.v.t.) je de rep+ratie van den g~ser? 6. De ontploffing van den waiiion an~ra-iiet is door een (achterblijven v.d.) d~namietpatroon (veroorzaken v.d.), dat l~dt geen twei~~el. 7. (Ontraden o.t.t.) u ons het aangaan van verbin~eni~en op korten term~n? 8. Het afw~ken van de trad~t~o~ele ceremon~ën heeft haar zeer (o~stemmen v.d.). 9. Hij werd (vonnissen v.d.) wegens spioïii.eren. 10. Eerst heeft ze de worteltjes (schrabben v.d.), toen (afristen o.v.t.) ze de bessen. 11. (Vinden o.t.t.) je het niet allesiitfas verklaarbaar, dat deze oude luifjes gaarne uitw~den over vroeger? 12. Die jongens han~eren de in,gewikkeld (overtr. trap) -T0rmule~ met het grootste gemak. 13. Kleine Jan (vinden o.t.t.) de kr*sende paP: :gaaien 't intefre~ant (overtr. trap.). 14. De bemanning van den (stranden v.d.) tr~ler is door den lo~er 27 (oppikken v.d.) en (verzorgen v.d.). West-Indische qu • 15. De Westindische mal'lb 00 t moes t een wee k'm IC arantame blijven. 16. Hij heeft een aarfje naar zijn vaarfje, ook die (uitmunten o.v.t,) niet in beleefdheid. 17. De voetbal-i-nt~~~siasten (ber~den o.v.t.) het terugkerende elftal een triom~antelijke ontvangst. 18. Door Zijne EîeUentie, den Minister van Financiën, werd de Commissie (installeren v.d.).
K.,w.
123
p. 1. (Vinden o.t.t.) je 't niet beter die azal-a's a-art te zetten? 2. De verpleging in dit Isr-I-tische ziekenhuis (getui-en o.t.t.) van grote toew-ding. 3. De -itragegord-ntjes hingen naar weerszijden ingeplooi- aan koper- roe-jes. 4. De oli-anten sproeiden zich met hun slur-en een zanddou-e over den rug. ó. (Vinden o.t.t.) u dat de hoge koer-en der obligat-t;n pI-ten voor de sol-d-teit van deze h-po-eekbanken 1 6. Ondanks het verzet van de eens bevoorrech-e ca-egor-t;n werden die pr-v-Ieg-t;n afgeschaf-. 7. Een ge-ame-lijk optreden (achten o.v.t.) men verkie-elijker dan ind-v-dueel verzet. 8. De slecht gepla-de dorp-traten (brengen o.v.t.) onzen -au-eur in een wre-elige stemming. 9. Het sI-pen en pol-sten van deze grote len-en (kosten o.v.t.) veel tijd. 10. Hij (I-den o.t.t.) aan -ronische bron-itis en zij aan r-matische aandoeningen. 11. De aangrijpe-ste smeekbeden (vermogen o.v.t.) niets tegen zijn har-vochtigheid. 12. Dat hij door zijn grof ego-sme velen van zich vervreem-e, bevreem- je zeker niet. 13. Het hel-d van den veel (smaden v.d.) minister bI-kt ten volle (rechtvaardigen v.d.). 14. De t-pogra-enstaking is gisteren (eindigen v.d.). 15. Het valt niet te loo-enen, dat schrijver zijn personen te veel (id-al-seren v.d.) heeft. 16. De kamer was overvulmet meub-lair van buite-issig maaksel. 17. Voor dergelijke betrekkingen zijn gepensio-eerde onderofficieren de traditio-ele so-icitanten.
q. 1. Bij dr-gend onh-I overtreft dur-ende daad het welspreken-t betoog. 2. Ondanks de (stipt, overtr. trap) opletten-heid (bieden o.t.t.) een dictee toch altijd ha-elijke kan-en. 3. Het ster-I-seren (doden o.t.t.) de melkzuur-
124 bacter-en. 4. -Mans n-ging om alles te be-itten sch-nt ongene--lijk. 6. Aan den st-ger (wachten o.v.t.) ons de gepa-oi-eerde boot in de wa-ige lichtglan-ing van den morge-evel. 6. In het spel dezer di-e-anten, hoewel uiteraard niet -eilloos, viel no-ans veel te pr-zen. 7. In haar verinnig- gezicht (lichten o.v.t.) de glan-en van he-inneringsgeluk. 8. Hoewel tijdig (waarschuwen v.d.), hebben de co-i-ari-en (verzuimen v.d.) in te gr-pen. 9. Naar verlui- worden deze -uidchinese prQvinc-ën door vre-lijke ep-dem-ën (t-steren v.d.). 10. No- een enkele (zich verlaten v.d.) reiziger (zich haasten o.v.t.) over het spaarzaam (verlichten v.d.) plein. 11. Zonder uw -elle antipa- te billijken, kunnen we de motie-en uwer w-gering aanvaarden. 12. Node opgeJopen kneu-ingen, no- de knieschijffractuur hebben zijn sportliefde bekoel-. 13. Enig-ins gebelgwen-e het -dele -atje zich af, toen de meisjes hem ongeoorloofde concu-entie verweten. 14. In deze duinva-ei (vinden o.t.t.) je de zeldzaamste or-id-n. 15. Ondanks het bu-ge weer zijn de a-Ie-iekwedstrijden goed geslaag-. 16. De indeling van dit opstel is ons-stematisch; bovendien (I-den o.t.t.) het aan ongebr-delde duidelijkheid. 17. Wat is de oorzaak van het fa-i-ement van dezen co-issio-air?
r. 1. Op het gemasker- bal wandelde een potsierlijk (uitdossen v.d.) struikrover met een joligen harlek~n en twee statige domin:~:. 2. Allerbedroeven-t werk zei de leraar (zich verbeelden geb. wijs) maar niet dat je kan-i- en om te slagen op die wijze st~gen (zet leestekens). 3. Schr~lings op een stoel gezeten luisterde hij met een a~ogant lachje naar de tot hem (richten v.d.) vermanin-
126 gen. 4. Gisteren is op luiste~ijke wijze het tienjarig beo staan van het volk~anatorium herdacht. 6. De hoofddaders bleven met halfs-tarrigheid alles l~chenen. 6. Misschien is 't niet parlementair gezegd, maar jullie (zijn o.t.t.) kletskou~en, met al dat zani~en en luiwamme~en schiet je niets op. 7. Dat waren lelijke aanwen(d)sels; die deden hem kwaad bij zijn soiicitatie~ en toen wentae hij alle moeite aan om ze weer af te wen~en. 8. De ab~b0..!!.é~ Q nn e! worden verzocht (of moet het zijn: den ab. wordt ver· zocht?) adresverandering tijdig aan de administratie op te geven. 9. Slechte consum(p)tie, keiners, die als knipmessen bogen, gepeperde not:;:, ziedaar onze ervaringen van de mode badplaats (mode badplaats). 10. Tussen zijn vereel~e grove vingers hield de arbeider onhandig de hem (aanbieden v.d.) figaret. 11. Een geharnas~ ruiter met helm en vi-i-ier opende den optocht. 12. De aan den ingang van het paleis (oprichten v.d.) rouwbaldak~n was gemaakt van zwart .yloers met witte ~ranje. 13. Met een stentorsitem gebood hij stilte. 14. Hij is een sportmaïifiiaf: den helen dag praat hij over tenni~en, hock~spel, fietsen mot~rwedstrijden. 16. (Vinden o.t.t.) jullie het erg, dat hij in een offici~el schrijven de spelling van sommige vreemde woorden heeft vernederlands~? Dat kwalijk te nemen getuigt ons (onzes) inziens van benepe(n) opvattingen. 16. Hij heeft veel gefuif~, weinig gestudeer-;} en is toen tweemaal gesjees~; nu vindt zijn vader het welletjes. 17. De r{h)y~mische gymnastiek en de r~dansen in de open lucht vonden we prachtig; de moderne Amerikaanse negerdansen 's avonds in de zaal konden ons minder bekoren. 18. Het fa~istisch regeringsiysteem vindt even vurige aanhangers als bestrijders.
126
s. 1. Enkele raadsleden (ontraden o.v.t.) inwilliging van het verzoek, omdat daardoor een ongewens - pre-edenzou worden (scheppen v.d.). 2. De obligati-n van deze Portug-se emiss- zullen 1 Januari à par- worden (af. lossen v.d.). 3. Tegen dit a~est van het Haags-e Gerechtshof is door eis-eresse cassatie aangeteken-. 4. Door geregelde besproe~ng tracht men de onlang(poten v.d.) jonge conif-ren in leven te houden. 5. De moderne v-tam-nenleer heeft het d-eet van onze diabetes·l-ders nog al wat veranderd. 6. In het nieuwe onderwijsblad voerden twee p-dag-gen een ~innige pol-miek over het actu-Ie vraagstuk van de co -duca-ie. 7. Door de duizenden die het (landen v.d.) luchtschip na beëindiging van zijn tocht naar Zuid-Amerika oegroe-en, werd de gezagvoerder stormachtig toegejuich-. 8. Onder· getekende maakt aan zijn (achten v.d.) cliënt-Ie bekend, dat hij weer goed (sorteren v.d.) is in alle nieuwmodi-e lingerie·artikelen. ~. Er heerste vrolijke gees-rift onder de honderde- su-orters in het Stadion. 10. Toen hij las: "Zijne asse (rusten aanv. wijs) in vrede!" he-frin. nerde hij zich de afkorting R.I.P. 11. Wie-- God beo waar-, is wel bewaar-. 12. Op erg-lijke wijze mishan· delde de lafaard het angstige hondje. - 13. In de vesti· bule stonden twee crap::~:. 14. Na den groten oorlog trachtten verschillende . staten uit wrok en chau..!.inisme v elkaars fabrikaten te b~cotten. 15. Deze nuttige instelling oy . wordt door het rijk (subsid-ëren v.d.). 16. PI%ter (betogen o.v.t.) dat verdach-e geen persoonlijk voordeel (beogen v.v.t.), drong aan op ~lementie en vroeg vrijspraak, subs-diair voorwaardelijke veroordeling. 17. De ansjovisvisserij op de Zuiderzee is met de voltoo-ng van den afsluitdijk f~naal geëindigd. 18. Bij de heersende malaise (verwachten o.v.t.) men algemeen een lager dividen{ voor de aandelen van diver-e cultuurondernemingen.
127
WOORDVORMING. § 196-§ 220. Klanknabootsende woorden § 201. Oef. 1. 1. tuffen, 2. oempa, 3. pats, 4. klets, 5. krak, 6. flap, 7. pie-ie-iep, 8. holderdebolder, 9. kukeleku, 10. bons, 11. rrrt, 12. koekoek, 13. hassebassen, 14. piefpafpoef, 15. waf, 16. roezemoezen, 17. bombam, 18. tiktak, 19. tingeltangel, 20. oef, 21. miaauw, 22. kikken, 23. knetteren, 24. 'n ouwe krikkrak van een wagen, 25. getriepeltrappel van huzarenpaarden, 26. een electrische tram roeft voorbij, 27. gaggelen, 28. knarsen, 29. hinniken. a. Welke behoren uitsluitend tot de kindertaal? b. Welke zijn herhalingen? c. Welke allitereren? d. Welke vertonen rijmklanken en welke klankwisseling? Let op de klanknabootsing in I i ter a i r e taal: 'n Kanarie die 't verdijt 'n ander geluid dan 't gehokketok van stokje naar stokje te laten horen. (Falkland). Het orkestrion "ombomde zijn zwaren grom, bazuinde, blekke1'klekte en heel de paardenhobbel schokte, sjokte weer in 't rond. (Van Hulzen).
Oef. 2.
Samenkoppeling (Syntactische isolering) of niet, en waarom. § 202. 1. Jij hebt mooi praten. 2. ~ooipraten, dat kan hij. 3. Een edelman is nog geen edel man. 4. Kan ze zelfstandig een kostuum naaien? 5. Met kostuumnaaien verdient ze d'r kost. 6. In de Rode Zee was 't warm. 7. Wat zegt je ouweheer er van? 8. Jongen wat word jij 'n ouweheer! 9. Een ouwe heer, dat is waar, maar jong van hart. 10. Hij eet alles, behalve garnalen. 11. Je was allesbehalve netjes. 12. Waar wordt de nieuwe Hogere Burgerschool gebouwd? 13. Die baggelaar van 'm is slecht, maar z'n lange turf is heel goed. 14. Heb je dat nummer met die kiekjes nog bij de hand? 15. Wat 'n bijdehand
128 kind, zeg! Ja, maar haar zuster is nog bijdehanter. 16. Ik zou maar 'n laag model hoge hoed nemen. 17. Geet me je engelse sleutel even, ik moet die schroef wat aanzetten. 18. Waar bleef de Engelse. vloot? 19. Draagt u nooit 'n Engels hemd? 20. Het minimum aantal punten bedroeg vijf. 21. Bepalingen over minimum-loon en maximale arbeidstijd zullen in dit bestek worden opgenomen. 22. Wat is er van Karel de Grote's rijk geworden? 23. Af en toe. komt hij eens 'n kijkje nemen. 24. De Heilige Schrift. 25. Wat doet die sjouwer voor den kost? Jenever drinken. 26. We eten vanmiddag rooie kool. 27. Alle heren waren in rok, smoking of geklede jas. 28. Wat zal hij 't land hebben! 29t. Spreek er a(l)sjeblieft nooit over. 30. "Zijn er veel mensen geweest?" - "Asjeblieft hoor, op z'n minst vijftig duizend." 31. Die Militaire Willemsorde van hem was volkomen verdiend. 32. In weerwil van zijn verzet ging het plan toch door. 33. Was het er nogal (>rgl. nog al) goedkoop? 34. Ik ried hem dat aan in zijn eigen belang. 35. Eigenbelang meneer, alles eigenbelang! 29t: In den loop der tijden is door verschillende oorzaken de klank van sommige veelgebruikte koppelingen blijvend veranderd b.v.: misschien (mag schien), niemendal (niet met allen), op-en-top (op ende op), mevrouw uit . . . , tenzij uit . . . ,thaffs uit ... , thuis uit ... ,jullie uit ... , juffet' uit ... , amerij uit ...
Oef. 3. Samenstelling § 203-§ 207. I. Plaats de volgende zelfstandige naamwoorden in 4 rubrieken. Voorbeeld: znw. + znw. znw. + s + znw znw'+ëDe +znw. \ znw.+er+znw. gummiband arbeidscontract candidatenlijst kindermeel 1. stofzuiger. 2. geheelonthouderscafé. 3. windmotor. 4. wolkenkrabber. Ó. kleurenfotografie. 6. kinderziekenhuis.
I
I
129
7. muntgas. 8. melksalon. 9. kattekroeg. 10. chauffeurspak. 11. vacantiekolonie. 12. Vredespaleis. 13. ongevallenwet. 14. hoenderpark. 16. Zeppelinraid (1914). 16. Julianaboom. 17. Röntgenstralen. 18. dienstboden verzekering. 19. volkssanatorium. 20. politiehond. 21. vegetariërshotel. 22. kinderkrant. 23. sportkroniek. 24. luchtschiphal. 25. rubberspeeulant. 26. betrouwbaarheidsrit. 27. wijkverpleegster. 28. ziekenauto. 29. volksleeszaal. 30. gevechtsvlieger. 31. Garnegiestichting. 32. hangardeur. 33. postzegelautomaat. 34. passagiersluchtschip. 36. beroepsvoetballer. 36. Verkade-plaatjes. 37. Nobelprijs. 38. padvindersbeweging. 39. Kanaalvlucht. 40. venstcTenveloppe. 41. autobandiet. 42. dreadnoughtbouw. 43. watervlieger. 44. ouderdomsrente. 45. zilverbon (7 Aug. 1914). 46. duikboot(en)oorlog. 47. verkeersagent. 48. luchtvaartovereenkomst (1919). 49. filmarchief (1919). 60. luchtlijnen (1921). 51. luchtpostzegel (1921). 62. tabakS'IJergunning (1922). 53. radio-nieuws (1923). 54. rfjwiel(belasting)plaatje (1924). 55. verkeerspad (L926). 56. geveltoerist. 57. jeugdherberg (1928). 58. steTrit. 59. tienvluchtenboekje (1936). 60. bezettingsstaking (zitstaking). 61. jamboreelied (1937). Woorden door de zeer bijzondere omstandigheden van
den wereldoorlog (1914-1918) korter of langer tijd gangbaar: regeringsvarkens, oorlogsbrood, broodkaart, vetkaart, eenheidsworst, scheurwet (zie II). In kindertaal b.v. stokladder (= telefoonpaal met klimklossen).
IT. Zoek 5 zelfst.nw., samengesteld uit: werkwoordsstam onderstreep de jonge vormingen. Voo rb e e I den: terugtraprem, vlieghoot (1918), sproeiauto zoeklicht, schrijfmachine, eetkamer, leesinrichting, glijvlucht, aanhangmotor, afweerartillerie, boksverbod (1922), stopbord (1926), parkeerterrein, zweefvliegtuig, zweefbrevet. lIl. Zoek 6 zelfst.nw., samengesteld uit bijwoord znw.; onderstreep de jonge vormingen. Voo r b e el den: napret, bovenkamer, voorschroef, binnenband, rondvlucht, tegenmanifestatie.
+ znw.,
+
LBJ'J'BBTBTBA,
Taaloefeningen. 27ste druk.
9
130 IV. Hoe z1Jn de volgende woorden samengesteld: 1. schreeuwlelijk. 2. doorlópen. 3. mislukken. 4. overwégen. 5. flapuit. 6. driehoek. 7. witkiel. 8. langoor. 9. onderkruipen. 10. veelvlak. 11. deugniet. 12. bleekneus. 13. bemoeial. 14. blauwoog. 15. rechthoek. 16. brekebeen. 17. het afspekken van een potvis. Voo r be e I d: schreeuwlelijk, uit werkw.stam schreeuw bijw. lelijk. Welke zijn bezit-aanduidend? (vgl. § 204). Vraag: Welke woorden uit bovenstaande oef. gaan al tot de historie behoren?
+
Oef. 3a. Isolering in samenstellingen. Waar voelt ge in onderstaande voorbeelden ogenblikkelijk de betekenis der samenstellende delen afzonderlijk? En waar is die min of meer vergeten? (Verschil van opvatting mogelijk I) 1. Wat zijn de aardappels slecht. - Waarom noemen ze 't eigenlijk aard-appels? 2. Pa, wanneer mag ik nu padvinder worden? 3. Waar koopt u die handdoeken? 4· Ik heb mijn zakdoek verloren. 5. Nederland telt 7 millioen inwoners. - Nederland is 'n goede naam voor de "lage landen bi der see." 6. Zeg, roep jij even 'n witkiel. 7. Dat is heerlijke borstplaat. 8. Hij lust geen levertraan, wel leverworst. Oef. 3b. In den loop der tijden is door verschillende oorzaken de klank van sommige geïsoleerde samenstellingen blijvend veranderd b.v. b1-uiloft (middeln. bruudlocht, brûlocht, ooft), laar, (middeln. leerse, uit een vroeger lederhose = leren beenbedekking). Wat werden: 1. boomgaard. 2. wijngaard. S. potlepel. 4. wambuis. 5. lijcteken. 6. Everhard. 7. Hilvertsheim. 8. kerkmisse. 9. vledermuus. 10. Diederik. 11. hereberga. 12. veemnoot.
131
Oef. 4. Afkorting § 200. Betekenisverdichting. Uit welke woorden kunnen *) de gecursiveerde ontstaan zijn? Onderstreep de jonge vormingen. 1. Wanneer rijdt de bus? 2. Een bankje van f26. 3. Een auto. 4. Hij moest even op 't bureau komen. 6. De student zakte voor z'n doctoraal. 6. Laat je kaartje door den chef aftekenen. 7. Van Lear Black vliegt met een Fokker. 8. Zijn boord is kapot. 9. Ben jij op 't Gym? 10. Wat zit er een klank in dien vleugel! 11. Neem 'n Godin, dan heb je een beste kachel. 12. Rijd je 'n Fongers? 13. Ga je mee naar de soos? 14. Hoeveel Zeppelins ("Zeps" 1916) zijn er nu al verongelukt? 16. Je stok zal in den stander staan. 16. De weg was vol stakers. 17. Neem 'n retour. 18. Wie spreekt er voor 't Nut? 19. Drink je liever Pils dan Dortmunder? 20. U mijnheer? Twee pasjes. 21. Dat is slecht vloei. 22. Wat is de boemel weer laat! 23. Hoeveel Maxims had dat regiment bij zich? 24. Alle spuiten waren te laat. 25. Een riks. 26. Die motor vaart best. 27. Geef mij maar een flesje spuit. 28. 't Stel vloog in brand, slecht schoongemaakt zeker. 29. Schrijf het even op bord. 30. Hij werd lid van de Staten. 31. Een geurige havanna. 32. Wat is 'n accu? 33. Een dure panama. 34. Stuur hem een kaartje, dan ben je d'r af. 36. Is de expres al binnen? 36. Hij draagt jaeger. 37. Wat zei de prof? 37a. De profs hebben 't gewonnen van de amateurs. 38. Of het regende, we waren klets, drijf! 39. Ben je stapel? 40. Ze is smoor. 41. En keurig gekleed, tiré hoorl 42. De jongens vonden het "reuze". *) 't Is n.l. mogelijk dat sommige .afkorlingen" eigenlijk niet verkort zijn, maar direct gevormd naar het model van reeds bestaande afkortingen. Men sprak b.v. eerst van een Bl8riot-monoplane, toen van een Bl8riot en vormde later rechtstreeks: een Dupllf'du.BIlÏfI, een Fokker, een Douglas enz. De fietsen van Burgers' rijwielfabriek waren er al vroeg, men kon dus dadelijk van een FOfiger. spreken, omdat een Bu.rgllf'. reeds beltond.
132
43. 't Stort, je kunt onmogelijk uit. Vraag: Is de gebruikssfeer van al deze "afkortingen" dezelfde? In welken kring zouden ze het eerst ontstaan zijn? Ken je nog andere "afkortingen", in vakkringen gebruikelijk?
Oef. 4a. Bestemoeder werd besl(je). Wat werden: 1. Hitlander (= Hitlands paardje). 2. baaitabak. 8. courante nouvellen. 4. tramway. 5. kalkoense (Kalekutse) haan. 6. het meervoud-getal. 7. minnemoeder. 8. Natura Artis Magistra.. 9. knevelbaard. 10. raisin de Corinthe?
"Letterwoorden."
De gewoonte om samengestelde titelnamen met de beginletter aan te duiden - eerst schriftelijk daarna ook mondeling -
doet "afkortingen" ontstaan van bovenge-
noemde verschillend door het opzettelijk karakter. De levensvatbaarheid van dergelijke woorden kan blijken uit hun afleidingen b.v. S. D. A. P. [Ezde'ape'] - S. D. A. P-er.; H. B. S. [ha'be'Es] - H. B. S·ser. Geef een paar voorbeelden van partij-, verenigings-, club-, of andere namen, ontstaan door het uitspreken of noemen der voorletters. B.v. A. N. W. B. [a'En"I'e'be'] = A(lgemene) N(ederlandse) W(ielrijders) B(ond). Ulo-scholen = U(itgebreid) L(ager) O(nderwijs)scholen. De ambtenaren van de D. B. [de'be'] = Directe Belastingen. Advendo. (Aangenaam door vriendschap en nuttig door ontspanning). (K. L. M.; K. N. A. C.; W. R; V. A. R. A.). Letterwoorden in dienst van volkshumor, woordspeling, enz. N. Z. H. T. M. - Noord-Zuid-Hollandse Tram Mij.Niemand ziet hier trammen meer. G. S. T. M., nu ter ziele - Gooise Stoomtram Mij. - Ga spoedig testament maken. Andere voorbeelden?
133 Oef. 6. Woorden op de grens van samenstelling en afleiding. § 208 't Ve1'geten van woordbetekenissen: Isolering. Zoek er zoveel woorden bij - zo mogelijk jonge als door het cijfer wordt aangegeven, onderstreep de jonge vormingen. -gerei: eetgerei, drinkgerei, {ietsgerei, tekengerei, kookgerei (5). -tuig: speeltuig, schrijftuig, moordtuig (3). boevetuig, kwajongenstuig, duivetuig (3). -goed: poetsgoed, wasgoed, zilvergoed, suikergoed (6). -boel: afzettersboel, kermisboel, gekkeboel, padvindersboel, janboel (6). -rommel: kinderrommel, inktrommel, verkiezingsrommel (6). ·mens: spiermens, boekemens, muziekmens, zwoegmens, vliegmens (5), -man: verenigingsman, taalman, Mien is geen visman (3).
***
dood-: 1. doodaf, 2. doodeerlijk, 3. doodleuk, 4. dood· familiaar, 6, doodop, 6. doodmoe, 7. doodgoed, 8. doodeenzaam, 9. doodbedaard, 10. doodkalm, 11. doodnuchter, 12. doodeenvoudig, 13. doodarm, 14. doodonschuldig, 16. doodvoorzichtig, 16. doodmakkelijk, 17. doodstil, 18. doodjammer, 19. doodzuinig. - Waar is voor uw taalgevoel nog samenhang met dood = niet levend, waar is dood enkel versterkend voorvoegsel? Vgl. in kin dertaal: 0 die peer is doodslekkerl
-rijk.: leerrijk, omvangrijk, liefderijk, belangrijk (5). -vol: prachtvol, talentvol, smaakvol, tactvol (6). -ziek.: plaagziek, spilziek, twistziek (3).
**
Let op reuze- in: reuzelol,*reuzesuflerd, reuze bof, reuzepech, reuzestrop, reuzestom, reuzeleuk, reuzeklein.
134 V r a a g: "Mamma, eerst was ik stéénkoud, nu ben ik stéénwarm." Welke betekenis had st één hier voor het kind. En wat zegt ge van sta m pleeg? Oef. 6.
Het samengaan ?'an samenstelling en afleiding. § 209. Geef aan, welke van de volgende woorden samenstellende afleidingen zijn; onderstreep de jonge vormingen. 1. loslippig, 2. hologig, 3. onkundig, 4. onderzeeër, 5. tweedekker, 6. twintigsteëeuwse, 7. overzeese, 8. buitenlandse, 9. aandachtig, 10. liefkozing, 11. terzijdestelling, 12. vijfmaster, 13. eersteklasser, 14. stampvoeten, 15. laagbijdegrondse, 16. geestenbezwering, 17. knipogen, 18. grofvingerig, 19. roodwangig, 20. driewieler, 21. blauwbekken, 22. schadeloosstelling, 23. knarsetanden, 24. buitenmodeIs, 25. inlander, 26. inkwartieren, 27. opvrolijken, 28. ophijsen, 29. overnachten, 30. overzien, 31. gewichtigdoenerij, 32. vierpijper, 33. eenrailer. In I i ter a i r e taal: minde1·sool·tige mensen, het kleine ande1-rassige volk. (Kloos). ove1'stmatse huizen. (Uyldert). Ze tipvoetten vreemdig door, alsof er in 't zaaltje een dode lag. (v. Hulzen). V r a a g: Voelt ge bij 1'eikhalzen nog verband met I'ekken en hals, of is het woord voor u g eïs 0 lee r d?
Oef. 7.
Afgeleide zelfstandige naamwoorden. § 210. Als oef. Ó. aarts-: aartsbisschop; aartsvlegel, aartsvoetballer, aartssmokkelaar (3). ge-: gebroeders, gevogelte, gelieven (3). gezanik, gelees, getuf, gespeeeh, "gemijnheer", getelefoneer, geraas, getorpedeer, gestep (5) - gebouw (2). on-: ondeugd, onmin, ongerief, onwil (5). wan-: wanklank, wanspelling, wanbedrijf, wankunst, een wanmodel van 'n hoed (5). Welke van deze afleidingstypen zijn nog productief?
135
Oef. 8. Afgeleide zelfstandige naamwoorden. § 211.
Als de vorige oef. -aar: snuffelaar, wisselaar, leraar, goochelaar, hamsteraar, stempelaar (5). -(d)er: fietser, lezer, redeneerder, een HBBser, tennisser, Dedemsvaarter, een O. W-er (1916) (5). -ier: tuinier, valkenier, herbergier, scholier (2). -(i)aan: Mohammedaan, Moriaan, Arminiaan, Kuyperiaan (3). -ist: fluitist, organist, drogist, Calvinist, Zionist, lyceïst (3). -aard: luiaard, veinzaard, bloodaard (2). Zijn de volgende afl. op -erd en -ling 1°. affectief of neutraal. 2°. A.B. of andere taal, 3°. van een werkwoord, bijvoeglijk naamw. of zelfst. naamw. afgeleid? -erd: 1. akeligerd, 2. flauwerd, 8. dikkerd, 4. lomperd, 5. leukerd, 6. fikserd, 7. hofferd, 8. goochemerd, 9. knapperd, 10. stommerd, 11. stiekemerd, 12. engerd, 18. slimmerd, 14. gluiperd, 15. leperd, 16. langzamerd, 17. stouterd, 18. lelijkerd, 19. lieverd, 20. kwieket'd, 21. wat 'n gekkerd. -(e)ling: 1. nieuweling, 2. jongeling, 8. zwakkeling, 4. lieveling, 5. slimmeling, 6. lammeling, 7. listeling, 8. verstoteling, 9. komiekeling, 10. knappeling, 11. stedeling, 12. stommeling, 18. een nerveus-peinzende vet'fiJneling, (Quérido.) 14. dien conservatieven pedanteling, (Robbers.) 15. kwekeling, 16. zuigeling. -in: duivelin, zottin, boerin, tijgerin, godin (5). -ster: korfbalster, kaartster, vleister, knoeister (5). Opmerking: Die zus van jou is 'n geboren verzamelaar! Wat ben je toch een knoeier, Wally! Lette spreker bier op sekse of op hoedanigheid? -es: lerares, landvoogdes, dokteres (ook dokter, en niet alleen in de aanspreking), regentes (3). -e: studente, predikante, advocate, katholieke, heilsoldate (3). -er: (namen van werktuigen): veger, trapper, sproeier (3).
136 Vgl. in kindertaal: een timmer (= hamer).
-sel: (namen van middelen en voortbrengselen): hengsel: vulsel, verguldsel, haksel (3). met ongunstige betekenis: uitvindsels, bedenksel, bemoei je met je eigen bemoeisels (2). 1. Welke typen productief? 2. Na welke medeklinkers alleen kan -der voorkomen? 3. Vergelijk voor het achtervoegsel: Leidenaar en Utrechtenaar, appelaar en rozelaar, tuinier en hovenier, edeling en stedeling_ Oef. 9. -ij: burgerij (1). -dom: 't vrijgezellendom, kapitalistendom, socialistendom, journalistendom, speverzamelnamen. cialiteitendom, spoorstudentendom, poêtendom. Ge vo els wa arde? -schap: gezelschap (2). -dom: bisdom, vorstendom (2). -schap: hoogheemraadschap, regent- ge biedsnamen. schap (op Java) (1). ** * -ing: bediscussiêring, 'Ynacadamisering, asfaltering, storing, vernieling, vulkanisering van autobanden, de afvloeiing der ambtenaren (5). -ij-(d)erij-ernij: veinzerij, ontlederij, tennisserij, schoolmeesterij, schei uit met je voor..de-gek-houderij, spotternij, padvinderij, vliegerij, juristerij, Heemschutterij (1923 in den gemeenteraad van Amsterdam gebruikt). Welke gevoelswaarde hebben sommige van deze vormingen voor u? -nis: ontst~ltenis, getuigenis, verbintenis, stoornis (5). -age: lekkage, vrijage (3). -iteit: stommiteit, flauwiteit (2). -ment: dreigement (1). -heid: braafheid, siiekheid, fuiverigheid, gulheid (5).
137 Vergelijk: geleerdheid - geleerdigheid, braafheid bravigheid, voornaamheid - voornamigheid, nieuwheid nieuwigheid, kleinheid - kleinigheid. Let op overdrachten als: ga weg naarheid; mijnheer is 'n hele gewichtigheid. -s: iets vlinderachtigs, carousselachtigs, vliegerigs, dilet· tanterigs (5). -te: duurte, kalmte, zwaarte, dikte (3). Vergelijk: grootte - grootheid, flauwte - flauwheid, droogte - droogheid, enz. -dom: wasdom, weedom (2). -schap: 't voorzitterschap, griffierschap, curatorschap, z'n amateurschap verliezen, 't was gauw gedaan met zijn chauffeurschap (ö). Welke typen productief? Welke achtervoegsels uit oef. 8 en 9 hebben den klemtoon? Oef. 10. Afgeleide zelfstandige naamwoorden. Verkleinwoorden. § 212. Verdeel onderstaande verkleinwoorden in verschillende rubrieken (-je, etje, -etje, -pje, -kje), onderstreep de jonge vormingen en plaats voor de ge ï sol eer de, waarbij evenmin aan klein als aan lief gedacht wordt, een *. 1. fietsje, 2. Falklandje, 3. afdelinkje, 4. schuimpje, 5. tekeningetje, 6. vliegmachinetje, 7. flikje, 8. stofzui· gertje, 9. rolletje, 10. nulletje, 11. blikje (2 bet.), 12. bloempje, 13. verstoppertje, 14. volksleeszaaltje, 15. rustverstorinkje, 16. aardbevinkje, 17. trammetje, 18. biertje, 19. verhaaltje, 20. examentje, 21. afspraakje, 22. lighalletje, 23. kommetje, 24. snoepje, 25. prulletje, 26. dubbeltje, 27. nu is-ie 't heertje, 28. 'n ietsje, 29. zuurtje, 30. jongetje, 31. dat is me daar een mooi taaltje, 32. dat blauwe zijtje kleedt haar uitstekend, 33. 't zal wel een latertje worden van· avond, 34. de zuster gaf den patient een spuitje, een prikje, een asperientje.
138
V r a a g: Zijn er in uw dialect nog andere verkleiningsachtervoegsels gebruikelijk? Bij Gezelle: Het schrijverke; visselkes. Hoe verklaar je "bros" naast broche? Oef. 11. Afgeleide werkwoorden. § 213. be-, her-, ont-, ver-. 10. Grondwoord? 2°. Geïsoleerd of niet? 3°. A.B. of andere taal? 1. Hij kon die fiets nog niet betrappen. 2. Den helen avond is hij bespeecht. 3. Begrijp jij er iets van? 4. Hij laat zich door zijn oudste zusters bemoederen. Ó. Hij berokkende haar veel verdriet. 6. Bekras de banken niet. 7. Hij moet zich laten herkeuren. 8. Weldra was de fout hersteld. 9. Hij herbegon liefst, van vooraan, den droom (Teirlinck). 10. Daarvan herinner ik me niets. 11. Die hanepoten kan ik niet óntcijferen. 12. De soldaten van de voorste linies moesten eerst ontluisd worden. 13. Hoe wordt water ontijzerd? 14. Hij ontstelde er van. 15. Ze moesten nog ontbijten. 16. Het natte hout wilde niet ont_ branden. 17. De vogel is mij ontvlogen. 18. V66r de operatie werd de huid onthaard. 19. Hij heeft zich vergist. 20. Ik heb mijn tijd vertennist. 21. Na enige jaren was hij geheel verindischt. 22. In den oorlog verbeest een mens. 23. Ik veracht u. 24. Mijn tranen verzoutten heet op mijn lippen (Quérido). 25. Veel zorgen versmartten mijn uren (Quérido). 26. Geen smeekbeden konden hem vermurwen. 27. Binnen het kwartier had je je tien pop vervlogen. 28. Altijd verveelt hij zich. 29. In een jaar vertram je nogal wat. 30. De gezondheidsdienst is dagelijks bezig de woningen te ontmuggen (1921). Welke typen zijn productief?
139 Oef. 12. Afgeleide werkwoorden. § 214.
-en, -igen, -elen, -eren (met en zonder klemtoon). Grondwoord. griffelen griffel trouwen trouw onverschilligde hij onverschillig kaften kaft knetteren ?
Geïsoleerd of niet. AB of andere taal. niet geïsoleerd geïsoleerd niet geïsoleerd niet geïsoleerd geïsoleerd
kindertaal AB persoonlijk-literair AB AB
Doe evenzo met: 1. tuffen, 2. matchen, 3. kongressen, 4. autoën, 5. DeVries-en-te-Winkelen, 6. kollewijnen, 7. dartelen, 8. blauwen, 9. groenen, 10. je motort en zeilt den helen dag, 11. typen, 12. auwen, 13. piepen, 14. mijnen, 15. Men filmt alles tegenwoordig, 16. We lieten ons naar boven liften, 17. gieteren, 18. violen, 19. fröbelen, 20. Buiten zoelde de ruime lentenacht (Aletrino), 21. Ik weet het niet, rampzaligde hij (De Meester), 22. dalen, 23. lossen, 24. . . norste de timmermans baas (Van Looy), 25. ledigen, 26. reinigen, 27. stenigen, 28. waarderen, 29. smalen, 30. geelbleek hoekte zijn smalle benige kop tegen 't rode fluweel (Boudier Bakker), 31. redeneren, 32. kleineren, 33. Mijn kous laddert, 34. wettigen, 35. pijnigen, 36. hij ... op eigen manier socialisteren ging (Kloos), 37. 0, dat 's gelukkig, dat 's ook maar beter, knikkelde ze (BoudierBakker), 38. knikkeren, 39. tafelen, 40. ratelen, 41. liefhebberen, 42. huppelen, 43. hij brilt al van af zijn 10e jaar, 44. innen, 45. naasten, 46. jijen, 47. Hel glimmerden daar de beslijkte keien (Robbers), 48. Als je morgen proefwerk hebt, zal ik voor je duimen, 49. Hij zuchtte en begon weer te dirken en te florissen. (Reddingius). 50. Hooveren, fletcheren. 51. stempelen. Welke typen zijn productief?
140 Oef. 13. Afgeleide bijvoeglijke naamwoorden. § 216. Zoek er zoveel bij als het cijfer aangeeft, onderstreep de jonge vormingen. aarts-: aartsslim, aartsvervelend (3). in·: inwit, infatsoenlijk, ingelukkig, indom, indwaas (6). oer-: oerdom, oerinteressant, oergezellig (2). Is oer in uw kring nog gebruikelijk?
on-: oneerlijk, onschuldig, dat is niet onverdienstelijk, onbefietsbaar, onsystematisch, onlogisch, ontactisch (6). (Let op on· als voorvoegsel voor "vreemde" woorden!) Welke typen zijn productief? Oef. 14. Afgeleide bijvoeglijke naamwoorden. § 216. Als de vorige oef. -achtig: (zonder hoofdtoon): 1°. heerachtig, falklandachtig, een turkse-tromachtige aankondiging, 'n crêmeachtige kleur, leugenachtig, 'n 1Jermicelliachtige bouwtrant (5). 2°. hij is helemaal niet Nieuwe-Gidsachtig, hij houdt meer van De Stem; ik ben niet erg examenachtig (3). ·achtig: (met hoofdtoon): deelachtig, waarachtig (2). ·baar: verklaarbaar, berijdbaar, bruikbaar, uitvoerbaar, befietsbaar (5); strijdbaar, vloeibaar . •ig: een neuzige stem, saffranig, groenig (6). -erig: lacherig, 'n democraterig mens, speecherig, 'n zakkerige japon, huilerig, 'n sentimentelerig vers, 'n artisterig uiterlijk, 'n petiterig ventje. Welke ge v 0 els wa a r d e hebben deze woorden voor u? .1Uk: (achter z.n.w. en bijv.nw.): natuurlijk, lichamelijk, armelijk, vriendelijk, lelijk (3). (achter w.w.): verkieslijk, onverbiddelijk, aannemelijk, verachtelijk (3); hinderlijk, bevorderlijk, sterfelijk. Wat is het verschil tussen: onmeetbaar en onmetelijk, verkiesbaar en verkieslijk, kostba.a.r en kostelijk, draagbaar
141 en draaglijk, kinderlijk en kinderachtig, meesterlijk en mees. terachtig, tijdelijk en tijdig, naamloos en nameloos? -loos: belangeloos, haarloos, rookloos buskruit, draadloze telegraphie, haveloos, gasloze uren (1917), fransloze klassen, een pijnloze operatie (5). -en! wassen, barnstenen, asbesten, asfalten, ebo· : nieten (5). -8 duffelse, lakense (1). (Vgl. 'n mika-plaatje, platina-kroes, radium-horlogewijzer, aluminium· pan). -8: Rotterdams, Zwols, Noors, Zierikzees, Krommenies (3). -iseh: typisch, aviatisehe week te Rheims, automatisch, afgodisch, despotisch, Balisch, aeronautiseh (5). -iek: politiek, tiranniek, despotiek, periodiek (3). Kun je ook verklaren, waarom Potgieter in 1848 kon schrijven technieke term, waar wij thans technische zeggen en hoe het komt dat naast politieke (beschouwingen) ook al geschreven wordt politische, naast energieke (pogingen) energische? Let op de in minder beschaafd nog gebleven vorm electrieke (tram) voor electrische. -zaam: vreedzaam, leerzaam, werkzaam, bedachtzaam (6). Welke typen zijn productief?
Oef. 14A. Maak bijv. naamwoorden op s, sch, (ar-) isch of ees van de volgende zelfst. naamwoorden: 1. slaaf, 2. fragment, 3. chemie, 4. Overschie, 5. Parijs, 6. Zwolle, 7. Deli, 8. systeem, 9. alcohol, 10. Het Gooi, 11. telefoon, 12. Almelo, 13. Gouda, 14. Barbaar, 15. Siberië, 16. Krommenie, 17. humor, 18. historie, 19. Antwerpen, 20. symbool, 21. Maassluis, 22. boer, 23. ideaal, 24. Kaukasus, 25. automaat, 26. Breda, 27. Oudenbosch.
142 Oef 15 1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. braak, 5. bijt, 6. dreef, greep, 8. spleet, 9. worp, 10. hulp, 11. band, 12. klank, 13. wreef, 14. bond, 15. hol, 16. drank, 17. zang, 18. dronk, 19. spreng, 20. wrong, 21. waag, 22. bedrog, 23. bod, 24. genot, 25. goot, 26. keus, 27. logen, 28. leugen, 29. schot, 30. drup, 31. slot, 32. zog, 33. slank, 34. stof, 35. breuk, 36. dwang, 37. wrang, 38. reuk, 39. snit, 40. rit, 41. week (van gemoed), 42. wrok, 43. spraak, 44. kreet, 45. schrede, 13. wreef, 14. bond, 15. hol, 16. drank, 17. zang, 18. dronk, 19. spreng, 20. wrong, 21. waag, 22. bedrog, 23. bod, 24. genot, 25. goot, 26. keus, 27. logen, 28. leugen, 29. schot, 30. drup, 31. slot, 32. zog, 33. slank, 34. stof, dwang,Suggstie wrang, 38. reuk, 39. snit, 40. rit, 41. week (van gemoed), 42. wrok, 43. spraak, 44. kreet, 45. schrede, 13. wreef, 14. bond, 15. hol, 16. drank, 17. zang, 18. dronk, 19. spreng, 20. wrong, 21. waag, 22. bedrog, 23. bod, 24. genot, 25. goot, 26. keus, 27. logen, 28. leugen, 29. schot, 30. drup, 31. slot, 32. zog, 33. slank, 34. stof, 35. breuk, 36. dwang, 37. wrang, 38. reuk, 39. snit, 40. rit, 41. week (van gemoed), 42. wrok, 43. spraak, 44. kreet, 45. schrede, 30. drup, 31. slot, 32. zog, 33. slank, 34. dwang, 37. wrang, 38. reuk, 39. snit, 40. rit, 41. week
(van
Oef.16 Afgeleide lijworden
217
1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. braak, 5. bijt, 6. dreef, 1. Kneep,vormingen 1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. braak, 5. bijt, 6. 1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. braak, 5. bijt, 6. dreef, 1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. braak, 5. bijt, 6. dreef, 1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. dwang,Suggstie wrang, 38. reuk, 39. snit, 40. rit, 41. week (van gemoed), 42. wrok, 43. spraak, 44. kreet, 45. schrede, 13. wreef, 14. bond, 15. hol, 16. drank, 17. zang, 18. dronk, 19. spreng, 20. wrong, 21. waag, 22. bedrog, 23. bod,
143 jes, 18. flauwtjes, 19. dunnetjes, 20. knusjes. Welke van deze vormingen hebben g e v 0 els w a a r d e voor u? -halve: duidelijkheidshalve, fatsoenshalve, veiligheidshalve, gemakshalve (3). -gewijs : kruisgewij s, regimentsgewij s, boogsgewij s, spiraalsgewijs, trapsgewijs (3). Welke typen zijn productief?
Oef. 17.
"Zogenaamde" onmiddellijke afleiding § 220. I. Met welke woorden staan de volgende zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden in verband? Waar blijkt dat verband voor uw taalgevoel direct, is het dus I e ven d, waar is het dood? 1. Kneep, 2. gave, 3. vraat, 4. braak, 5. bijt, 6. dreef, 7. greep, 8. spleet, 9. worp, 10. hulp, 11. band, 12. klank, 13. wreef, 14. bond, 15. hol, 16. drank, 17. zang, 18. dronk, 19. spreng, 20. wrong, 21. waag, 22. bedrog, 23. bod, 24. genot, 25. goot, 26. keus, 27. logen, 28. leugen, 29. schot, 30. drup, 31. slot, 32. zog, 33. slank, 34. stof, 35. breuk, 36. dwang, 37. wrang, 38. reuk, 39. snit, 40. rit, 41. week (van gemoed), 42. wrok, 43. spraak, 44. kreet, 45. schrede, 46. reet, 47. scheut, 48. slop, 39. meel, 50. boog. productief of niet?
Il. Geef 3 voorbeelden van causatieve werkwoorden. Ontstaan er nog nieuwe causatieven; hoe drukken we nu het causatief begrip uit? Vgl. Drie uur aan een stuk liet-ie ons werken en hard ook. De burgemeester liet onze namen opschrijven. Een dergelijk optreden doet je aan Bismarck denken. - Wat fietst deze weg gezellig! Zeewater zwemt licht en fris. Wat trapt die bal lekker!
144 Ontleende woorden. § 199. "Ik ga uit van deze grondstelling, dat het overnemen en gebruiken van vreemde termen niet maar een gril is van hen die spreken, niet een toevallig bezigen van een of ander buitenlands woord, waarvoor zij even goed een inheemsen term hadden kunnen gebruiken." (Prof. Dr. Salverda de Grave. De Franse woorden in 't Nederlands.) Tot ons algemeen beschaafd behoren woorden als het Japanse pyama, kimono, 'tZweedse slöjd, 't Spaanse cargadoor. Is ons volk daarom verjapanst, verzweedst, verspaanst? Engelse termen als club, sport en meeting bestaan evengoed in 't Frans als in 't Nederlands. Zijn daarom Fransen en Hollanders verengelst? Is 't dan misschien gebrek aan vaderlandsliefde dat ons vreemde woorden doet gebruiken? Nu zal niemand het Duitse volk van onvaderlandlievendheid willen beschuldigen en toch schijnt ook in Duitsland het gebruik van ontleende woorden zo sterk te zijn, dat velen zich ergeren. In een spotvers kunnen we tenminste lezen: Ein Uebel hat der deutsche Mann: Er wendet gem ein Fremdwort an 1 Und wenn man's deutsch auch sagen kann, Er wendet doch ein Fremdwort an! Er impo-, defi-, deponiert, Er iso-, gratu-, defiliert, Er da-, zi-, dik-, und debutiert, Er do-, for-, inspi-, exerzlert, Er igno-, inse-, inspiriert, Er bombar-, degra-, explodiert, Er bug-, zen-, trio, und amusiert, Er dekla-, b1a- und animiert! o die verflixte ier-erei I Der Teufel hol' die Ziererei,
146 Die Sprachenruiniererei Und Bildungsparadiererei! - Ach Goethe hättest Du's erlebt, Wie man die Sprache jetzt verwässert., Mit welsehen Broeken sie durchwebt, Du hättest deinen Faust verbessert: Es iert der Menseh, so lang er strebt! Jugend. In alle cultuurlanden komen vreemde woorden en uitdrukkingen in de inheemse taal en niet al1een ~oorden, maar door de woorden ook - zoals we voor het Nederlands bij de afleiding reeds gezien hebben - achtervoegsels. Ook de n a v 0 r min g is als ontlening te beschouwen, b.v. voornaamwoord (pronomen), grootmoeder (grand' mère), vrijwiel (free-wheel), betalende logé (paying guest), tijdschrift (Zeitschrift), warenhuis (Warenhaus). Welke van de volgende, naar Duits model gevormde, woorden en uitdrukkingen (navormingen) maken een onnederlandsen indruk: warenhuis, opname, voorradig hebben, in de tachtiger jaren, drukknoopje, ijlgoed, bijdrage, nieuwbouw, bemerking, voorwoord, een dienstman, wij zijn op ons zelf aangewezen, hoogbouw, minstens, de uitslag was
een gunstige, eerstens, hoogstens, briefordner. Bij de beantwoording van de vraag: "Waardoor komen er zoveel vreemde woorden in een taal?" moeten we onderscheid maken tussen de aanleidingen of voorwaarden tot ontlening en de eigenlijke, innerlijke oorzaken. Aanleidingen zijn: het persoonlijk verkeer tussen de bewoners van twee landen, handelsbetrekkingen, staatkundige betrekkingen, de journalistiek, en letterkundige en wetenschappelijke relaties. Toch behotlfde hieruit nog geen gehele of gedeeltelijke overname te volgen, indien er geen diepere wezenlijke oorzaken bestonden. Een zeer voorname oorzaak nu is 1. Het hier te lande ontbreken van een ei gen term voor de zaak of het begrip door het vreemde woord genoemd. LEII'II'EBTSTRA,
Taaloefeningen. 27ste druk.
10
146 Soms was de zaak hier geheel onbekend en namen we dus met de zaak ook het woord over; een andermaal waren de vreemdelingen ons voor, doordat hun maatschappij al vrij ingewikkeld was en de onze nog primitief. Met de zaak zelf namen we b.v. over Latijnse woorden als: zolder (solarium), dorsvlegel (flagellum), anker (ancora), riem (remus), Mexicaanse als: cacao, clwcolade, copal, Engelse als: cheviot, cokes. Frankrijk staat bekend om z'n goede keuken, daarom hebben soep, saus, pastei en karbonade, croquetjes en taarten, geleien en biscuitjes het Nederlandse burgerrecht verkregen. Trouwens niet alleen van de Fransen leenden we woorden voor spijzen en genotmiddelen; van de Italianen kregen we macaroni en ulevellen, van de Engelsen biefstuk, pudding en kwast, van de Duitsers griesmeel, van de Maleiers pisang en van de Perzen augurk. Omgekeerd zijn ook Nederlandse woorden in andere talen overgegaan, b.v. in 't zeemansrussisch: zjudvéstka (= zuidwester), kajutjunga (= kajuitsjongen); in 't Duits: Bugspriet (= boegspriet); in 'tEngels, brandy (= brandewijn) icebet·g (= ijsberg); in 't literair Javaans: ples (= fles); in 't Frans: bábord (= bakboord); framboise ( = braambezie); boulevat·d.
Een beschaafd mens weet wat souffleurs, regisseurs, loges en operettes zijn, en in z'n spreken gebruikt hij die woorden, alsof het echte Nederlanders waren. Deze woorden waren, ook bU ons, eerst vaktermen en ze konden Hollandse vaktermen worden, omdat de Fransen het in toneelkunst en schouwburginrichting verder gebracht hadden dan wij. Voor militaire zaken is Frankrijk jarenlang het model geweest en woorden - aanvankelijk alleen weer bij de mensen van het vak in gebruik als: kazerne, grenadier, rekruten, revue, bataljon, alarm, garde, kapitein, sergeant, bom, kanon en kasteel zijn algemeen Nederlands geworden. Eerst alleen in den beperkten kring van vak of wetenschap gebruikelijk, worden
147
vele "vreemdelingen" door het publiek overgenomen. De medici b.v. hebben gesproken van patiënten, van massage, van 'n antiseptische behandeling enz.; iedereen zegt het den dokters na, zodat deze woorden tot ons algemeen beschaafd behoren of gaan behoren. Of een ontleend woord reeds deel uitmaakt van het algemeen beschaafd, of alleen tot de taal van een bepaalde groep behoort, is vaak niet met zekerheid te zeggen. Ver· gelijk eens de het eerst in sportkringen evergenomen woorden als: tennis, handicap en flying start, of handelstermen als: agentuur, monster, expediteur en cognossement.
Woorden, opgebouwd nit Latijnse en Griekse elementen.
Voor 't merendeel internationale woorden. Oef. 18 A. De onderstaande, ten dele internationale, woorden zijn voornamelijk uit Griekse en Latijnse elementen samen· gesteld. De algemene betekenis van de meest gebruikelijke bestanddelen wordt hierbij gegeven; met behulp daarvan kunt ge de bijzondere betekenis van de meeste hier vol· gende vreemde woorden gemakkelijker begrijpen. Ga dit na. a(an) zonder demo volk ante = voor gamo huwelijk anti = tegen geo aarde anthropo = mens gonio hoek aqua = water graaf (be)schrijven archa(eo) = oud gram schrift aut(o) = zelf hetero een ander bi tweemaal (anders) (twee·) homo gelijk bio leven hydro = water hyper = overdreven cosmo heelal
148
inter litho logo meta micro mono morph(o) omni ortho pan philo phobie phone(o) photo
= tussen = steen woord (verstand) anders (over) klein alleen = vorm = alles = recht = al = houdende van = angst = geluid, stem = licht
poly polis post prae (pre) pro pseudo psyche sophos syn steno stereo tele theo thesis
= veel = stad = na = voor = voor = vals = ziel = wijs = samen = kort = vast = ver = god = stelling
A. 1. atheïst, 2. analphabeet, 3. anarchie, 4. aseptisch, 5. asymmetrisch, 6. apathisch, 7. amorph, 8. morphologie, 9. anthropomorph, 10. philanthroop. B. 1. antithese, 2. antipathie, 3. anticritiek, 4. antirevolutionnair, 5. antisemiet, 6. antipode, 7, antidotum, 8. antecedent, 9. antidateren, 10. antediluviaans. C. 1. automobiel, 2, autocraat, 3. autodidact, 4. autonomie, 5. autochthoon, 6. automaat, 7. autobiografie, 8. autosuggestie, 9. anthropoloog, 10. aquarium. D. 1. aquarel, 2. aquaduct, 3. viaduct, 4. archaeoloog, 5. archaistisch, 6. archivaris, 7. archivalia, 8. bigamie, 9. biceps, 10. binomium. E.I. bifurcatie, 2. biconcaaf, 3. biplaan, 4. bioloog, 5. bioscoop, 6. biografie, 7. symbiose, 8. democraat, 9. demagoog, 10. plutocratie. F. 1. cosmografie, 2. cosmopoliet, 3. metropolis, 4. heterogeen, 5. homogeen, 6. hydrogenium, 7. hydrophobie, 8. hydroplaan, 9. hydrostatica, 10. hydroxyde.
149
G. 1. misanthroop, 2. misogaam, 3. monogamie, 4. polygamie, 5. geoloog, 6. geograaf, 7. geometrie, 8. monogram, 9. pentagram, 10. diagram.
H.l. lithografie, 2. interludium, 3. interpunctie, 4. interjectie, 5. intercommunaal, 6. interlocaal, 7. internuntius, 8. metamorphose, 9. metaphysica, 10. microcosmos. J. 1. microphoon, 2. microscoop, 3. monoloog, 4. dialoog, 5. monografie, 6. monotheïsme, 7. monosyllabe, 8. monomaan, 9. monoplaan, 10. gallomanie.
J. 1. omnivoor, 2. orthodox, 3. orthografie, 4. orthopedisch, 5. pantheïsme, 6. panslavisme, 7. pantheon, 8. hypermodern, 9. hypercritiek, 10. hypercultuur. K. 1. pathologie, 2. sympathie, 3. paedagoog, 4. paedoloog, 5. paediatrie, 6. psychiater, 7. psychologie, 8. philosophie, 9. philologie, 10. bibliophiel. L. 1. anglophobie, 2. 'gallophiel, 3. phonograaf, 4. grammophoon, 5. symphonie, 6. photograaf, 7. polytheïsme, 8. polyglot, 9. postscriptum, 10. postludium.
M. 1. praeluderen, 2. praeadvies, 3. precedent, 4. praehistorisch, 5. predestinatie, 6. prepositie, 7. prognose, 8. programma, 9. proloog, 10. epiloog. N. 1. prospectus, 2. projectie, 3. progressief, 4. pseudoprins, 5. pseudoniem, 6. stenograaf, 7. stenogram, 8. stereometrie, 9. stereoscoop, 10. stereotiep. O. 1. telefoon, 2. telegram, 3. telepathie, 4. telescoop, 5. televisie, 6. theologie, 7. theosophie, 8. theocratie, 9. herbarium, 10. glossarium.
160 Oef. 18 B. Welke van onderstaande ontleende woorden en navormingen zijn algemeen beschaafd, welke min of meer vakterm of groeptaal? Latijn: 1. kelder < cellarium, "bewaarplaats van spijzen". 2. muur < murus, "muur". 3. wal < vallum, "wal, schans". 4. Zondag naar "dies Solis". 5. kruis < crucem, acc. van crux, "kruis". 6. preken < praedicare, "prediken". 7. voorzienigheid naar "providentia". 8. vork < furca, "vork, getand voorwerp". 9. ezel < asinus, "ezel". 10. element < elementum, "grondstof, element". 11. brief < breve (is), "kort". 12. kerker < carcer, "kerker". 13. krijt < creta, "krijt". 14. marmer < marmor, "marmer". 16. roos < rosa, "roos". 16. sehotel < scutella, "schotel". 17. vooroordeel naar "praejudicium". 18. instinct < instinctus, "aanprikkeling, aandrift". 19. (deur)post < postis, "post, stijl". 20. gemenebest naar "res publica". 21. kamer < camera, "gewelf, gewelfde zoldering". 22. dichten < dictare, "samenstellen en opschrijven". 23. honorarium < honorarium, "eergeschenk, voordeel, loon". Frans: 1. fotograaf, 2. portret, 3. acetyleen, 4. cafeïne, 5. benzine, 6. brochure, 7. barak, 8. poeder, 9. morfine, 10. frontispice, 11. mozaïek, 12. crayon, 13. lila, 14. recette, 15. alliteratie, 16. bariton, 17. orgel, 18. flageolet, 19. republikein, 20. interpellatie, 21. organieke wetten, 22. reçu, 23. remise, 24. 'n attaché, 25. defileren, 26. chambree, 27. fourageren, 28. deserteren, 29. plantsoen, 30. bres, 31. protestant, 32. kongres, 33. motie, 34. electricien, 35. ciseleren, 36. stearine, 37. fondement, 38. plankier, 39. restant, 40. filiaal, 41. magazijn, 42. bascule, 43. vitrine, 44. octant, 45. sluis, 46. plateau, 47. terrein, 48. balkon, 49. salon, 50. serre, 51. suite, 52. schoonzoon.
151 Oef. 19. Als de vorige oef.: Frans: 1. spanjolet, 2. karaf, 3. ledikant, 4. kanapee, 5. punaise, 6. pasteuriseren, 7. filter, 8. orchidee, 9. nouveauté, 10. kostuum, 11. flanel, 12. satinet, 13. bloeze, 14. fichu, 15. manchet, 16. barbier, 17. friseren, 18. chignon, 19. flacon, 20. parasol, 21. fricandeau, 22. hachee, 23. blancmanger, 24. pistache, 25. praline, 26. rozijn, 27. bellefleur, 28. champagne, 29. aviateur, 30. chauffeur. Engels: 1. jockey, 2. rail, 3. jingo, 4. tender, 5. stoppen (van treinen en schepen), 6. tunnel, 7. tram, 8. speech, 9. jury, 10. (gas)fitter, 11. week-end, 12. boksen, 13. cricket, 14. tennis, 15. record, 16. accountant, 17. bookmaker, 18. lunchroom, 19. kwast (drank), 20. lift, 21. groc, 22. kwaker, 23. mail, ~4. handle, 25. wherry, 26. giek, 27. skiff, 28. donkey, 29. film, 30. jam, 31. handicap, 32. centerboard, 33. 'n dreadnought, 34. meeting, 35. tank, 36. buffer, 37. cape, 38. jersey, 39. voetbal, 40. "steppen," 41. rugby, 42. goal ("kool"), 43. midvoor, 44. cake, 45. loudspeaker (luidspreker), 46. dumping. Oef. 20. Als de vorige oef.: Duits: 1. warenhuis, 2. voorradig, 3. werda, 4. ansicht, 5. gletscher, 6. waldhoorn, 7. forel, 8. aanstalten maken, 9. vrijzinnig, 10. halter, 11. halte, 12. kwarts, 13. uitbuiten, 14. erker, 15. ritmeester, 16. voorarbeid, 17. kellner, 18. kummel, 19. lawine, 20. buks, 21. gems, 22. wisselwerking, 23. overzichtelijk, 24. vlammenwerper. Italiaans: 1. vermicelli, 2. franco, 3. influenza, 4. adagio, 5. crescendo, 6. cassa, 7. casino, 8. colli, 9. motto. Portugees-Spaans: 1. lasso, 2. kurk, 3. albatros, 4. mulat, 5. muskiet, 6. ansjovis, 7. eldorado, 8. carS'adoor.
152 Slavische talen: 1. knoet, 2. mazurka, 3. dolk, 4. bolsjewiek. Hebreeuws: 1. sjofel, 2. gannef, 3. kabaal. Arabisch: 1. harem, 2. koffie, 3. alcohol, 4. algebra, 5. alkoof. Turks: 1. kiosk, 2. sjamberloek. Maleise talen: 1. kraton, 2. kris, 3. gladakker, 4. baboe, 5. baadje, 6. kongsi, 7. prauw, 8. soebatten, 9. pienter, 10. guttapercha, 11. batikken.
.. * * Voor een konservatief is een revolutie iets vreselijks, voor een dweepziek anarchist iets heerlijks; daarom wekt het woord revolutie bij hen verschillende gewaarwordingen; de begripsinhoud van het woord is dezelfde, maar de gevoelswaarde verschilt. Was in dit voorbeeld de gevoelswaarde verschillend al naar de personen verschilden, er zijn ook woorden, die onder alle omstandigheden 'n zekere gevoelswaarde bezitten, Zoekt men in een woordenboek op "soepel", dan staat er "zeer buigzaam, week en zacht." Deze omschrijving is niet precies: natte stopverf b.v. is toch niet soepel te noemen, hoewel ze buigzaam, week en zacht is, 'n bepaald soort. japonstof wèl, al is die niet week. In de omschrijving die het woordenboek gaf, was de gevoelsnuancering verwaarloosd; voor ons heeft soepel een gevoelswaarde van: aangenaam, prettig. Wanneer nu een spreker dat aangename wil uitdrukken, wanneer hij uit vleizucht of eerbied de hoflelijkste termen wil gebruiken, dan kiest hij woorden welke 't minst alledaags zijn, en nu hebben vele vreemde woorden voor hem juist die gevoelswaarde, welke hij bij de inheemse miste. Ze schijnen hem beleefder, sjieker, aangenamer, enz. (al zijn die woorden in de oorspronkelijke taal zèlf heel gewoon), vooral indien voor hof en aristocratie de vreemde taal de omgangstaal is. Wie nu tot de aanstellers, modegekken en kwasten behoort, voelt de be-
1óa hoefte om zich ook door woordgebruik te onderscheiden, sterk - vaak al te sterk - en hij misbruikt het vreemde woord. Ook kan ter wille van het effect het ontleende woord ironisch worden gebezigd. Denk b.v. aan: 's mans (d.i. Keesje's) carrière (Hildebrand). Dan is hij daaglijks hier als anatoom te vinden (Staring). 2. Als tweede oorzaak van ontlening hebben we nu: De behoefte van den spreker om de schakeringen van zijn gedachten zo nauwkeurig mogelijk uit te drukken. Oef. 21. Kan men spreken van een lelijke brunette? Welke betekenisnuances hebben 'n geanimeerd bal, souper, receptie, celibatair?
1s er verschil tussen: 1. Ergens de dupe van zijn, en ergens het slachtoffer van zijn. 2. Ze ziet er zeer gedistingeerd uit, en voornaam. a. Hij heeft zich korrekt gedragen, en passend, zoals het behoort. 4. Die familie resideert drie hoog achter, en woont. ó. Mevrouw had 'n affreuse migraine, en verschrikkelijke schele hoofdpijn. 6. Het geval was penibel, en pijnlijk. 7. Het spel van de Engelsen was magnifiek, en prachtig. 8. Kun je dat en passant even doen, en onderwijl. 9. Stel ons nu niet weer voor 'n fait accompli, en een voldongen feit. 10. Wie chaperonneert die dames, en begeleidt ze, of brengt ze thuis? 11. Ik vraag excuus, en ik vraag vergeving of vergiffenis. 12. Dat is niet gentlemanlike, en fatsoenlijk, beschaafd, la. In den laatsten tijd was hij erg down, en neerslachtig, som ber gestemd, gedrukt. In Brusse's Liedjeszanger spreekt een kwasterige dandy: ,,0 meneer, ook in onze kringen worden uw liedjes wèrkelijk geappreciëerd . . .. Entre nous, amice, 'k ken menig freuletje, dat in •s blaue met u schwärmt. Ze stellen
164 u tegenwoordig boven Heine en De Genestet, parole d'honneur! Ze zingen u in de bèste famiejes, op de teas, en after-dinner, zo in den schemer, met 'n enkele lustre van den vleugel aan , , , , M'n woord meneer, u bent en vogue , , , , onze highlife-liederzanger, Salonfähig , , , , tout à fait, m'n waerde! 't Is dan ook áárdig , , , ", ik gouteer 't zeer , , , , uw liedjes zijn bepaald heel amusant, , , , 't is in z'n genre kunst meneer , , , , Welke van deze ontleende woorden zijn als algemeen beschaafd te beschouwen, welke behoren tot het kwasten-taaleigen? Let op de taal van den charmanten Van der Hoogen (de familie Kegge),
***
155 SPREEK JE MOERS TAAL Motto: "As je maar durft". De lieve lent' komt aangesneld, Dd vroege vogels fluiten, En als de zon weer schijnt op 't veld, Verlangen wij naar buiten. We rusten uit van 't daaglijksch werk Met vriend, vriendin of kennis, In rust, die blij maakt, frisch en sterk, Dat is: we spelen tennis. We spoeden ons van overal Naar gras, cement of asphalt, Waar van 't raket de vlugge bal Op 't harde "koorgt", of 't gras valt. En luide klinkt het wijd en zijd, In 't "Engelsch" - ja, zoo heet 't Van .Aagjoe geddie1- Jes! gijt!Joe pleet dis set? - Y pleet it!"
°
En als de knaap in 't tentje bij De meisjes zit - dan fleurt ie, Maar straks weer juicht het ventje blij Van "Fogtie" of van "Ssseurrrtie!" Maar soms ook vliegt hij nijdig op: "Niet smesje! bè je gek, vent?" .'tWassekkunt!" - "Outsijt!" - "Gauw nou lopl" "Ajazzus, wat 'n bekhent!" Hij tost er om wie spelen moet. En kijkt of 't amoess of guf is, Ook skooren kan h\i extra-goed, En schreeuwt, dat 't niet schrie-Iuf is. We zeggen »Keem!" hier, omdat "Spel!" Zoo gek klinkt. - 'k Wil niet vitten, Maar 'k vraag je toch, hoe denk je wel, Dat "Game!" klinkt voor de Britten 1 Uit: Ruize-Rijmen (spelling ongewijzigd).
"Gelijk!',' "Klaar?" -
"Uit!" - klinkt niet gekleed, En .Mooie bal!" zeg dàt niet! Zeg: .Tjoezz!" en "Geddiel" .Out!" • "rel pleet" Want dat klinkt lang zoo plat niet. Als Hollanders in Holland met Elkander HoUandsch spreken, Dan ve j' dat gek of minder net Is 't zoo niet, wel bekeken ? • Och, 't Engelsch valt zoo mak'lijk, heusch Je kunt het haast niet laten," Zoo zeggen ze, "had ik de keus, 'k Zou altijd Engelsch praten!" Daar komt een Engelschman - 0 schrik!Ze moeten Engelsch spreken' Nu zie je in een oogenblik De heele club verbleeken . . Ze stotteren, en ieder schijnt Den Engelschman te mijden; Ze sluipen weg, en 't eerst verdwijnt, Wie 't hardst heeft op staan snijd€Jll! Nu van de Fabel de Moraal; (Dit Rijm is paedagogisch) Al wat vertaalbaar is, vertaal! De rest niet. - Is 't niet logisch? Zeg "30''', - .40!" - "Jij serveert!" Desnoods (Maar niet: "Jy surruft''') Je zult eens zien hoe gauw je 'm leert -. Je moers taaI! ... As j' maar durruft! CHARIVARIUS.
166 3. Soms wordt in de vreemde taal met één woord een begrip genoemd, waar wij in de onze er meer nodig hebben om hetzelfde te zeggen. Neem b.v. het woord theorie. Volgens Koenen's Verklarend Handwoordenboek 18 = kennis, welke in bespiegeling bestaat, zonder dat deze met enige practische oefening verbonden is; afgetrokken beschouwing-; volgens Manhave's Beknopt Woordenboek der Nederlandse taal 40 = leer der grondregelen ener wetenschap, onderzoek, beschouwing. We missen in 't Nederlands een samenvattenden term voor 't begrip, door het woord theorie uitgedrukt en nemen dus, heel natuurlijk, dat woord over. Dat er in onze taal veel minder samenvattende termen voorkomen dan in het Latijn, de Romaanse talen of in het Romaans-Germaanse Engels, is voor een deel 'n gevolg van onzen volksaard: we zien nogal eens de bomen in plaats van het bos.
Oef. 22. Bestaat er een Hollands equivalent voor de gecursiveerde woorden? Zo niet, omschrijf de betekenis. 1. Wie vertelde die anekdote'; 2. Je handelt inconsequent. 3. De namen werden alfabetisch opgelezen. 4. Zijn er veel Gallicismen in het Zuid-Nederlands? 5. Wat kost zo'n stereoscoop? 6. Als het maar geen epidemie wordt! 7. Alle kranten stonden onder censuur. 8. Houdt u van muziek? 9. De etiquette aan het Spaanse hof was zeer streng. 10. Wat verstaat men onder hiërarchie? 11. Z'n administratie was geheel in de war. 12. Geef niet toe, want als je het doet, zal hij dat later als 'n precedent beschouwen. 13. 't Was allemaal humbug wat hij beweerde. 14. Aan sport wordt hoe langer hoe meer gedaan. 15. Comfort moet je in Klein Aziê niet verwachten. l6. Wat is university extension? 17. Mimicry vindt men
167 niet alleen bij 't kameleon, maar ook bij sommige rupsen en vissen. 18. Uit piëteit voor zijn overleden moeder bewaarde hij allerlei voor hem nutteloze snuisterijen. 19. In 1922 vroeg de redactie van het tijdschrift der Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel naar een goed Nederlands woord voor efficiency. 20. Zijn antecedenten zijn ** gunstig.
* vergoelijken, 'n minder aan4. Wil men 'n slechte daad gename eigenschap of zaak verbloemen, dan zoekt men naar woorden die dat minder aangename zo zacht mogelijk zeggen, maakt derhalve gebruik van het eufemisme. Vreemde woorden zijn minder algemeen dan de eigen; ook is, zoals wij reeds onder 2 zagen, hun gevoelswaarde vaak een andere dan die van het inheemse woord. Daardoor zijn zij zeer geschikt om als eufemistische term gebruikt te worden. Als iemand gelden verdonkeremaant, wordt hij wegens verduistering, oplichting of diefstal gestraft, maar men leest dan dikwijls in de krant, in een offici~el rapport, dat hij in verband met plaats gehad hebbende malversatiën geschorst, gestraft of ontslagen is. Bevriende legers vluchten niet meer, maar concentreren zich achterwaarts, nemen om strategische redenen sterke achter het tront gelegen stellingen in, of trekken zich elastisch terug; bij een proefwerk wordt soms fraude gepleegd (een Nederlandse euphemistische term daarvoor: onregelmatigheid). . Worden zulke verzachtende woorden veelvuldig en algemeen gebruikt, dan is de eufemistische kracht er van na verloop van tijd verbruikt, en men zoekt weer nieuwe. Woorden als: simpel, idioot, beroerte, tuberculose waren eens eufemismen; vergelijk ook attaque. Oef. 23. Wat is de betekenis van: 1. Hij had een beetje al te copieus gedineerd. 2. Een goed mens, maar ietwat geborneerd. 3. Ze is met haar
158 hele familie gebrouilleerd. 4. Er heersen daar vicieuse toestanden. 5. Zou ik met de betaling niet 'n maandje kunnen wachten: 't conveniëert me nu slecht. 6. Ze heeft 'n aardig gezicht, jammer dat ze 'n tikje contrefait is. 7. Je bent vreselijk triviaal jongen. 8. Hoe degoûtanl toch! 9. Wat nonchalant in z'n manieren, maar trouw als goud. 10. Een O.-W.er'szoontje betitelde het voormalig beroep van zijn vader als: koopman in afeliersnippers.
**
Contaminatie. *(Versmelting). Een jongen schrijft in zijn opstel: "Het bier schuimde dat het een aard was" in plaats van "dat het een aard had" of ."dat het een lust was". Geheel onwillekeurig vormde hij uit twee synonieme uitdrukkingen een nieuwe, die niet goed is omdat ze strijdt tegen het algemeen taalgebruik. Dit verschijnsel - contaminatie - komt ook veel voor, wanneer minder beschaafden vreemde woorden gaan gebruiken. Zijn contaminaties door het algemeen gebruik geijkt, in 't a I gem een beschaafd opgenomen derhal ve, dan valt er niets af te keuren. Oef. 24. Welke van de volgende contaminaties of versmeltingen zijn algemeen beschaafd (A. B.), welke behoren tot het taaleigen van minder beschaafden (m. h.), welke zijn als persoonlijk~ afwijkingen te beschouwen (p.)? Geef meteen de woorden of uitdrukkingen, waaruit de contaminatie ontstaan kan zijn. 1. aanrecommanderen. 2. verexcuseren. 3. hij neemt van de gelegenheid gebruik. 4. vermelding maken van iets. 5. verruïneren. 6. nog groter steeg hun verwondering. 7. uitfotograferen. 8. verassureren. 9. gehelemaal. 10. wat heb ik hem niet vaak gewaarschuwd! 11. niet veel soeps hoor! 12. verangesjeren. 13. ieder brengt er 't zijne aan toe. 14. daar wordt niet veel rekening mee genomen. 15. ze hebben zich kostelijk verdiverteerd.
159 16. spoedig kwam het nadessert. 17. hij stelt te veel ver· trouwen op het geluk. 18. vernegIigeren. 19. voor ongeveer 'n honderd jaar geleden. 20. hij behoort tot de navolgelingen van Kloos. 21. het weer is niet bizon der uitlokkelijk. 22. van schrik kon hij geen stap verzetten. 23. men kan 't zich dan ook licht begrijpen. 24. de ware oorzaak ben ik nooit ter ore gekomen. 26. waranda. 26. optelefoneren. 27. iemand een steek onder water geven. 28. hoe duur kost dat? 29. ik ben 't verloren. 30. hij behoort tot een van de beste leerlingen van de klas. 31. onmeedogenloos. 3~. het bleek dat hij daar niet mee op de hoogte was. 33. juist had hij dat gezegd, of er werd gebeld. 34. daar heeft hij het hekel aan. 36. verpleegzuster. 36. dat schudt hij allemaal maar zo uit zijn duim. 37. hij had het land in. 38. krimmeneurig. 39. ik ben goede vrienden met hem. 40. 't is een echte hellefeeks. 41. per ongeluk. 4~. medereisgenoten. 43. hij zette zijn weg voort. 44. wil je er mij aan helpen herinneren? 46. in de kringen waarin hij omging, mocht men hem graag. 46. eindelijk was hij weer terug in zijn geliefkoosd Amsterdam. 47. ik mankeer niets. Vgl. in kindertaal: Je steekt mij den gek uit, Savrooie kool, eigenwijsneus; Amsterdams: krimperen van de pijn. N.B. Zo dialect uw dagelijkse taal is, let dan op de contaminatie van dialect en algemeen beschaafd.
**
* Nieuwe Woorden. Het aantal nieuwe woorden in verband met nieuwe uitvindingen en toepassingen, vooral op het gebied van bioscoopwezen, radio en luchtverkeer, neemt steeds toe. Naarmate deze uitvindingen een belangrijker rol gaan spelen in het maatschappelijk leven, zullen ook deze woorden meer inburgeren, een ruimer gebruikssfeer krijgen. Vele van de hieronder volgende woorden zijn opgekomen als vaktermen, in beperkt gebruik, en veroveren zich een plaats in het A. B.
160 Oef. 25. 1. Luchtverkeer. 1. luchtpost, 2. luchtvloot, 3. luchtraid, 4. piloot, 5. Lufthansa, 6. vliegboot, 9. vliegveld, 10. (goed) vliegweer, 11. vlieglijn, 12. vrachtvliegtuig, 13. postvliegtuig, 13. marine-vliegstation, 14. starten, 15. K.L.M., 16. D.L.H., 17. een drie-motorige Fokker, 18. noodlanding, 19. de Zeppelin lag veilig gemeerd aan de meermast, 20. cabine, 21. kist.
Il. Radio. 1, omroepstation, 2. (omroep-) zender, 3. lange-golfstation, 4. Byrd in het Zuidpoolgebied heeft draadloos contact gekregen met den Groenlandsen draadloze omroep, 5. De A.V.R.O, vraagt in haar petitionnement een zendtijd van een volle week op een eigen zender op de beste omroepgolf, 6. de V.A.R.A., 7. de K.R.O., 8. de N.C.R.V., 9. ether-ruzie, 10. radio-distributie, 11. de Radio-bode, 12. een radio-centrale, 13. radio-lessen, 14. een dagelijks kaartje van de radio-positie der Nederlandse passagiersschepen, 15. dubbeldraads-antenne, 16. storing, 17. de Mexicaanse hond, 18. kinderuurtje, 19. luistervink, 20. draadloze beeldoverdracht, 21. weerstandslamp, 22. een absoluut bromvrije lamp, 23. vierlampstoestel, 24. Met den nieuwen fijnregelknop van ideale selectiviteit is men in staat om de golflengte van ieder station zuiver af te stemmen, 25. aardverbinding, 16. luidspreker, 27. uitzender, 28. omroepen, 29. Zal Hilversum uit den ether verdwijnen? 30. radio-drama (hoorspel). lIL Bioscoop. 1. rolprent, 2. bioscoopwet, 3. klankfilm, 4. kleurfilm, 5. televisie, 6. filmcensuur, 7. filmoperateur, 8. filmapparaat, 9. kinema, 10. jeugdbioscoop, 11. hoofdfilm, 12. filmregisseur, 13. geluidsfilm, 14. geluidopname-toestel, 15. sprekende (en zwijgende) film, 16. filmartist, 17. filmster, 18. filmwereld, 19. Deze roman wordt verfilmd, 20. Hoe lang draait deze film nog?
161 Opgave: Welke van de bovenstaande nieuwe vormingen behoren reeds tot het A.B. '? Welke zijn nog vaktermen '? Noem de ook reeds vroeger gangbare woorden, die hier een nieuwe, speciale betekenis hebben aangenomen.
Verdwenen en verdwijnende woorden. Komen er door klanknabootsing, koppeling, samenstelling, afleiding en ontlening steeds woorden in onze taal, aan den anderen kant raken er ook massa's in onbruik.
Oef. 26a. Van hor n = hoek, vinden we de herinnering in: Schermerhorn, Hoorn; van wa a rIo 0 s = onachtzaam, in: verwaarlozen; van hou t = genegen, in: hou en trouw zijn. Doe evenzo met: 1. oog = eiland, 2. oortje = 1/4 stuiver, 3. roek = zorg, 4. huik = mantel, 5. kust = verkiezing, wens, 6. mein = vals, 7. vaar = vrees, 8. nes(se), nisse = buitendijks land, 9. lijn = vlas, 10. weer = man, 11. 10 = bos, 12. heinde = nabij, 13. arre = boos, bedroefd, 14. bak = rug, 15. balg = zak, 16. krijt = (strijd-)perk, 17. wiet = onkruid, 18. wei = jacht, 19. kaak = schandpaal, 20. maag = bloedverwant, 21. halve = zijde, opzicht, 22. geest, gaast, gast = hoog, droog land, 23. a, e, ie, ij = water, 24. nosel = schadelijk, 25. hebbelijk = wellevend, schoon, 26. wimpel = sluier, 27. slak = slap, los. 28. akel = leed, verdriet, nadeel. Oef. 26b. Welke zijn uit het AB verdwenen of verdwijnend door ,,_verandering van de toestanden", en welke door "woordconcurrentie" ? 1. maliënkolder, 2. prat gaan op, 3. kogge, 4. toeslee, 5. marren, 6. tondeldoos, 7. zesthalf, 8. nademaal, 9. overmits, 10. dies, 11. tabberd, 12. schelling, 13. bestemoeder, LEFFERTSTRA,
Taaloefeningen. 27ste
druk.
11
162 14. (Marijke)moei. 15. velocipède, 16. oorbaar, 17. nopens, 18. speerruiter, 19. ducaton, 20. zwavelstok, 21. Louwmaand, 22. schepenen, 23. schoolmeester, 24. klepperman, 25. ratelwacht, 26. klopper, 27. snuiter, 28. mitsgaders, 29. schrijn, 80. ors (ros), 81. tering. V r a a g: Wat verstaat men onder archaïstische taal?
Oef. 26c.
Fragment uit Karel ende Elegast (Tekst naar de uitgave van Dr. H. W. E. MOLLER. - Amsterdam, E. v. d. Vecht). Elegast is weer in Eggeric's kasteel teruggekomen om het kostbare zadel te stelen.
5.
10.
15.
20.
Alse Elegast quam ten gereide, Daer ic hedeneer of seide, Als hi 't waende dragen dan, Die schellen, die're hingen an, Gaven Bulc enen clanc, Dat er Eggeric bi ontspranc Uut sinen slape, ende seide: "Wie es daer te minen gereide?" Ri woude trecken sijn sweert. Radde't die vrouwe niet geweert, Die hem seinde, ende vragede Wat 'et ware, dat'i jagede; Of en alve wilden verleiden. Si nam hem swaert al met der scheiden Ende seide: "Daer en mach niemen in Comen sijn, meer no min. 't Es ander dinc dat u deert." Si bemaend'en ende bes weert Dat'i haer seide sijn gedochte, Waerbi dat i niet en mochte Slapen bmnen drien nachten Dat si conste gewachten, Noch eten binnen drien dagen. Des began si hem vragen.
163 25. Vrouwenlist es menichfout, Sijn si jonc oft sijn si out. So lange lach si ne an, Dat 'i haer !leggen began, Hi hadde haer broeders do ot gesworen. 1 gereide = paardetuig ; 2 hedeneer = zoëven; of = van; 3 dan = daarvandaan; 6 bi = door, ontspringen = wakker worden; 11. hem seinen (zich zegenen) = het kruisteken maken; 12 jagen = najagen, zoeken: 13 en = hem, awe = boze geesten; 14 scheide = schee; 15 mach = kan, en = niet, meer no min = absoluut niet; 18 bemaend'en = smeekte hem dringend, besweert (teg. tijd voor verl. tijd); 22 voor zover ze kon nagaan: 24 des = daarom; 27 anliggen = aandringen bij, tie = hem.
V r a a g 1 : Welke woorden hebben we ni e t meer in onze taal en welke met ge wij z i g de betekenis? V r a a g 2: Welke woorden zijn hier anders ver b 0 gen of ver v 0 e g d?
BETEKENISVERANDERING. § 196-§ 197. Behalve de bepaalde hoofdtelwoorden en min of meer wetenschappelijke vaktermen als: hypotenusa, paarde_ kracht, nitro-glycerine, enz" hebben woorden geen 8cherp begren!!de betekenis, maar verandert die met het verband *). *) Heeft men om praktische redenen "houvast" nodig, dan maakt men een ,w oor d beg I' e n zin g'. Volgens onze Trekhondenwet moeten eigenaars van hondekarren in het bezit zijn van een nummerbewijs. Een koopman uit Loppersum spande zijn hond voor de fiets en voort ging het, totdat een rijksveldwachter hem sommeerde het nummerbewijs van zijn "hondenkar" te tonen. Er volgde proces verbaal en anno 1912 hebben de kantonrechter te Appingedam en de rechtbank te Groningen uitgemaakt, dat de koopman inderdaad een "hondenkar" bereed.
A. In de gecursiveerde woorden van onderstaande zinnen Wisselend. is telkens een ander deel der voorstelling overheersend. Kenmerk. Ga dit na.
164 1. Heb je onze nieuwe HBS al gezien? 2. Of we in
ons stadje een HBS dan wel een Gymnasium krijgen, is nog niet door den Raad beslist. 3. En dan 's winters dat sneeuwb~len van de HBS tegen de Handelsschool! 4. Op die vergadering van leraren werd men· het niet eens: de HBS was tegen, het Gymnasium voor. Ó. Dat is een uitstekende HBS. 1. Is de kerk nu al uit, vroeg vandaag! 2. Onze kerk wordt van rijkswege gerestaureerd. 3. De hele kerk was onder den indruk van die treftende afscheidspreek. 4. De Doopsgezinde Kerk behoort tot de kleinere kerkgenootschappen in ons land. 1. Deze tafel is 110 X 70 cM., mevrouw! 2. Wat kost die tafel? 3. Onze tafel had altijd veel pret, aan die andere was 't een saaie boel. 4. Ze houden daar van een goede tafel. ó. (Bij een feestmaaltijd). Wat 'n keurige tafel! 1. Straks krijg je een programma en een rooster. 2. We hebben een mooien rooster, 's middags om drie uur al vrij. (Op een school met parallelklassen.) 1. Ik heb m'n potlood in II .A laten liggen. 2. II .A is beter dan I1 B.
**
1. Wat 'n kraaiennesten in* die bomen! 2. Eentonig zo'n dennebos, alle bomen kaarsrecht! 1. De zee is als een spiegel vandaag. 3. De zee is goed voor de zenuwen. 3. Het zwemt licht in zee. Vraag: Kunt ge het woord portefeuille in verschillende betekenissen gebruiken? B. 14 Juli 1918 gaf de watervlieger Levasseur zijn eerste demonstratie te Amsterdam, op het IJ. In het Handelsblad van 15 Juli schrijft de verslaggever achtereenvolgens: " ..... handigheid, die zich uitte bij het op-ket-water-neerkomen •.•.• Enige malen probeerde hij te landen of liever op het u'ater neer te komen . . • . . moest Levasseur landen • • • . • maar schitterend gelukte neerdaling op het drukke IJ." Wat was voor den verslaggever de betekenis van landen?
166 In onderstaande voorbeelden zijn verschillende bestand- Gehele of delen der vroegere voorstelling geheel of gedeelteliik gedeeltellike iI isolering. vergeten, doordat andere op den voorgrond traden. Ga dit na.
I. 1. Ons vrij kwartier duurde gewoonlijk 10 minuten. 2. 's Middags hebben we uren van 60 minuten. 3. De luchtvloten vochten eskadersgewijs. 4. De Javanen werden tegen de cholera gevaccineerd. 6. In ons land was mej. Zernike de eerste vrouwelijke dominee. 6a. Na een quarantaine van drie weken vertrok de boot weer. 6b. Dit wapenschild heeft vijf kwartieren. 7. Met een glazen rietje slorpte het meisje haar limonade op. 8. Een mica lampeglas, een gouden oorijzer, een koperen blik, een veren bont, houten. dobbelstenen, stalen baleinen, linnen lakens, een papieren gulden, met goud plomberen, een zilveren hoorn, een houten vouwbeen; kan men spreken van niet-groene groenten? 9. App elwvn, frambozenlimonade (limoen = citroen), kamillethee, vlierthee. 10. De bemanning van de tjalk bestond uit drie vrouwen en een keeshond. ll. Een motorfiets werd en wordt misschien nog wel eens stoomfiets genoemd. 12. "De eerste beweging die in de rekrutenschool is voorgeschreven, is stilstaan!" 13. We gebruikten een hooikist van papier. 14. Het drukken van getypt handschrift wordt naar een ander tarief berekend. 15. Het Stuiversblad kost nu 10 centen. 16. Een prullerig keukentje met een gootsteen van zink. 17. De beroepswerkeloze kreeg een uitkering van f 14 per week.
Il. Bestaat er voor uw taalgevoel verband tussen: 1.- elleboog en el. 2. kousje (= gloeikousje) en kous. 3. handschoen en schoen. 4. schoorsteen en schoren. 6. bordpapier, et,msbord en bord (= plank). 6. kasteel en kastelein. 7. doodleuk en dood. 8. speelziek en ziek. 9. kerkhof en kerk.
166 10. Marie Jansen en zoon. 11. handelen en hand. 12. borstrok en rok. 13. geweer en weren, of blijkt het verband eerst bij nàdenken, achteraf?
C. Ab~r::.e
ver
of
C lOg.
In onderstaande voorbeelden heeft het gecursiveerde woord de betekenis der bflgeleidende woorden of woorddelen, waarmee het herhaaldelijk in denzelfden samenhang gebruikt werd, opgeslorpt. Na de innerlijke éénwording kon de verkorting beginnen. a. Welke van deze verdichtingen zijn AB, welke behoren tot bijzondere taalkringen? b. Welke zijn geheel of gedeeltelijk geïsoleerd~ 1. Waar wordt de nieuwe (electrische) Centrale gebouwd1 2. Gister heeft hij ons zijn aanstaande (vrouw) voorgesteld. 3. Die grijze demi(saison) staat je goed. 4. Onze safes deposit zij n volkomen braak- en brand vrij. Ó. De stoom(caroussel) had 't druk, trouwens de cake (walk) ook. 6. Is de mail (trein) al door? Is de maü (boot) al binnen? 7. Ze droeg lelijk pony(haar). 8. Voor gonio (metrie) heeft-ie 'n goed cijfer, maar z'n stereo (metrie) is be· paald slecht. 9. 'n Amsterdamse tramconducteur roept: Jacob Obrecht(straat) I 10. Willen jullie ons (tafel)zilver voor een paar dagen bewaren? 11. De bijeenkomst werd opgeluisterd door de muziek van het zevende (regiment). 12. De (Tweede) Kamer (der Staten-Generaal) is om. 13. Geef 'm een dubbeltje (= dubbel stuivertje). 14. Wat kost die (maai)machine? Wenst u met de machine geknipt of met de schaar? 15. Een drie voor 't schriftelijk (examen) haal je op 't mondeling niet makkelijk op. 16. De meisjes vonden het deli. 17. De man verkeerde in kennelijken staat. 18. De Diesel was te laat. ** Verdichtingen, waarbij het* accent een belangrijken rol speelt. Ga na. 1. Hij is een man van karakter, positie, naam, geld, klOa-
167 liteit. 2. Die dame heeft smaak. 3. Hij heeft geen manieren. 4. Hij is dè man in dat stadje. ó. Koop daar niet, je wordt er genomen. 6. Hij heeft er jaren aan gewerkt.
D. In onderstaande voorbeelden worden de namen van gewaarwordingen op verschillend zintuiglijk gebied voor elkaar gebruikt. Ga deze synaesthesieen na en let tevens op hun affectief karakter. een breed, massief, soepel geluid; een harde, zachte, koele, stem; harde, schreeuwende, schelle, warme kleuren; een prikkelende smaak; weke tonen; zachte tinten; een lekker odeurtje; een bittere kou; een scherpe hoek. Heel sterk is het affectief karakter der overdracht, wanneer woorden voor uitwendige indrukken gebruikt worden om gevoelsschakeringen aan te geven. 1. Hij ziet de toekomst duister, donker, zwart, te somber in. 2. Zij had het hard, zwaar te verantwoorden. 3. Dat stroeve vers geeft juist den zwoegenden indruk dien het geven moet. 4. Je bent ook altij d zo stroef en ongenaakbaar. ó. Grijze verveling sloop om hem heen. 6. 't Is een gladde baas, zie je. 7. Maak je niet dik, man. 8. In plaats van dank krijg je een zuur gezicht. 9. Wat is dat vak taai en droog! 10. De ontvangst was zeer koel. 11. Al zijn denkbeelden zijn even duf. 12. Je bent zoet geweest vandaag, kereltje. 13. Wat een ruwe behandeling! 14. Hij was bitter gestemd. In literaire taal: Indien gij mij behagen wilt, span dan een regenboog van taal boven mijn hoofd, waarin ik rode gramschap zie toornen, blauwe blijdschap jubelen en lachen gele spotternij. (Van Deyssel).
E. Spreker gebruikt woorden met sterke gevoelswaarde, de hoorder "doet er iets af"; het gevolg kan zijn dat het
Synaesthesie
168
+
woord van betekenis verandert, of enkel klank gevoelswaarde wordt. Ga dit na. Let op den gebruikskring. 1. Ik lach me ziek, buikpijn, 'n bochel, 'n ongeluk. 2. Zo'n verstopte neus, dat is 'n crime. 3. 't Was allemachtig, crimineel vervelend. 4. De meisjes vonden alles vreselijk leuk, ontzettend aardig, ze hadden 't erg gezellig gehad. (vgl. zeer). 5. Dat kind is gek, dol op vruchten. 6. Hij is verzot op detective-romans. 7. Hoe vond je die pudding? Verrukkelijk, zalig! 8. Ik mag doodvallen, hangen, als 't niet waar is. 9. 't Kan hem geen laars schelen (vgl. geen steek, zier, sikkepit, sigaar, bal, snars) of positief: 't Kan hem een schijntje schelen (vgl. beetje). 10. Wat je daar zegt, is pyramidale nonsens, nonsens in 't kubiek. 11. Hij is beestig rijk.
*** Slijtagde Spreker kiest, om woorden met 'n bepaalde gevoelswaarde van e te verm1J "d en, an d ere, d e hoorder "corrIgeert; . " h et gevo Ig verzachting.
kan zijn dat het nieuwe element zijn kleurloosheid verliest. Ga dit na. Let op den gebruikskring. 1. Hij is zenuwpatiënt in 'n .qevorderd stadium (vgl. het woord krankzinnig zelf). 2. Zij waren wat luidruchtig dien avond, hadden te diep in 't glaasje gekeken, waren légèrement ému, beneveld, tipsy, angeheitert. 3. De geachte afgevaardigde uit X. drukte zich zeer onjuist uit, mijnheer de voorzitter. Och kind, wat kan jij fantaseren, borduren! 4. Hij heeft beperkte vermogens, is geborneerd. Dat jongetje bezoekt geen school voor achterlijke kinderen, maar een school voor buitengewoon onderwijs. 5. Het beste adres voor allerlei soorten van hoofd-eau-de-cologne.
F. De Metafoor. 1. De metafoor is springlevend: beeld en verbeelde flitsen gelijktijdig door uw geest.
169 2. De metafoor verflauwt: het beeld wordt nog wel gevoeld, maar de prikkelende werking is verdwenen. 3. De metafoor is dood: het beeld is het gewone woord geworden. Deel onderstaande be e I d w oor den in volgens deze groepering; ZAg tevens of ze AB zijn dan wel tot een andere taalkring hehoren: 1. Een bok, ezel, eend, kat, spin, adder, serpent, varken, aap, uil, uilskuiken, keffertje, haantje, geldwolf, belhamel, zondebok, schavuit (oorspr. : uil). 2. Een taks (iemand met kromme benen), 'n kraai (aanspreker), 'n magere spiering, enz., variaties naar plaatselijk gebruik; 'n kamerolifantje (dikkerd), 'n lama (iemand die
"nat" spreekt): Wespetaille, haviksneus, garnalenhersens, tggergenoegens, adelaarsgreep, Mietje met de kalfsogen (c.a.); ezelen, gsberen, vossen, hamsteren (1917). 4. Wat 'n weerhaan, draaitol, hark, meubel, tang, vlegel, automaat, machine, marionet, schoelje, (oorspr. oven dweil, oven wisser), ledepop, schobbejak, 'n piepkonijn (jongen met 3.
schel stemmetje). 6. Pieter, dien ik als geen groten Mingaud had leren kennen (c.a.), je bent een Rothschild - een Croesus, de politie trad Russisch op, het ging er Spaans toe, een' Tartuffe - een Farizeeër, een Judas, judassen, donquichotterie, een Jobstijding, een Vandaal, een Hansworst, enz. - Je bent 'n boer, 'n diplomaat, 'n klaploper. 6. Een Jan Hen, Jan Salie, Piet lut, brave Hendrik, enz. 7. Weg met die vlaggestokken! (opgestoken vingers). In straatj ongenstaal: Blijf er af met je briketten! (vgl. rouwranden, vuile nagels). - Pas op, je stoot je bolt kersepit, knikker Om z'n onberispelijke scheiding in 't haar noemden de jongens hem Pietje Spaarpot. . Kraaiepootjes (rimpels bij den ooghoek). In kin der t a a I: gordijntjes (oogharen).
170 - De stijgbeugel, de hamer en het aambeeld in het oor; de amandelen. 8. Waar laat jij die turftrappers maken? (C.O.) (vgl. strijkijzers, sigarenkistjes, vioolkisten, bakken, schuiten); een dop, een kachelpijp, een "de/een" (omslagdoek mode 1911), een boa, een jardinière (grote bebloemde dameshoed). 9. Gebruik steeds duinzand bij uw ontbijt (vgl. hagelslag), rivierzand, kattetongen, sneeuwballen, parelgort, tulband, bokkepootjes, roomhorens, kletskoppen. In kin der t a a I: groene zeep (confituren op 'n taart), wurmen (vermicelli). In I a g ere· v 0 I kst a a I: noga (gestampte aardappelen met bruine bonen gemengd), cement (snert), prikkeldraad met onderzeeërs; (harde, prikkerige snijbonen met half, gestampte aardappels 1917), snert met drijfijs (erwtensoep
met spek). 10. PJant- en diernamen als: vingerhoedskruid, sneeuwbal monnikskap, klokje, zeepaardje, weeskinderen (zwart-rode vlinders), landmeter (spanrups). 11. Kattekoppen te huur (dikkoppige pomp, gebruikt om b.v. kelders en funderingen watervrij te maken), een gek (draaibare schoorsteenkap), de muren zweten, juffers, (heipalen), tondeuse (prikkel draadschaar), pollepel (de ver·
trekstaf van een stationschef). 12. Je hebt geen maatstaf om dat te beoordelen. En wat is de drijfveer van dit alles? Eigenbelang. 13. De Roskam, Harpoen, Korenbloemen, Camera Obscura, Verborgen Bronnen, Praeludiën. 14. Oude plunje (verloochende of onbruikbaar geworden beginselen), ballast (onverteerbare of onnodige kennis), ratjetoe ('n verwarde, onsamenhangende bewijsvoering of
verhandeling). beeldzinnen: 1. A. De firmanten hebben al ruzie. B. Natuurlijk, er dienen geen twee grote masten op één schip. 2. A. Ik vind
171 die dingen eigenlijk niet eens mooi. B. De druiven zijn zuur hè! 3. Veel is er van dit faillissement niet terecht gekomen, maar enfin: Beter een half ei dan een lege dop. 4. De mussen piepen 't van de daken en jij hebt er nog niets van gehoord! 5. Sollicitanten genoeg, maar alle hout is geen timmerhout.
Klank- en Begripscontact (zgn. Volksetymologie). Bij gehele of gedeeltelijke overeenkomst in klank van niet-verwante woorden kan verband worden gelegd op den klank af. Klankvervorming en betekeniswijziging kunnen hiermee samengaan. De oorzaken waardoor dit contact ontstaat, zijn verschillend.
1. Ga de voorbeelden na. Kin dertaal: 1. Een vierjarig meisje woonde vlak bij een autogarage.
Ze "kende" dit woord. Op zekeren dag hoort ze er weer motorgesnor en roept: "Ja, ik hoor het wel, dat is de autogeraas! 2. Op het perron stond een boem-boempuffende locomotief. Een jongetje van vier "ként" de woorden boemel- en sneltrein al en zegt: "Pa, die trein boemelt niet erg hard." 3. Zusje lust geen lepeltraan 4. Een vader ziet met z'n achtjarig dochtertje vanaf het balkon een agent leiding geven aan het drukke verkeer. Soms geeft dat strubbeling. "Die verkeersagent heeft het ook druk", maar het meisje spreekt van een verkeerdagent. "Waarom noem je hem zo?" "Nou, ik dacht dat die agent je moest zeggen, wanneer je verkeerd loopt of
172 rijdt." (Bij navraag bleek dat het kind het woord "verkeer" niet kende). 5. Voor sommige Amsterdamse kinderen is bereden politie breeë politie. 6. Een keukenmeisje dat bij vegetariêrs heeft gediend, zoekt een andere betrekking. "Kun je goed koken?" wordt haar gevraagd. "Jawel mevrouw," is het antwoord, "maar vlees braden kan ik niet zo goed, want ziet u, die vorige ,mensen waren foksterriërs." 7. (Uit een schoolopstel) Clio is de Muzelman der Geschiedenis. Min der bes c h a a f d, ge w est e I ij k: 1. De prefesters uit Leien hebben 'm opegereerd 2. Hoe laat begint de kerrekezazie? 3.... verhuurd voor den tijd van drie jaren en alzo eindigende den eersten Mei 1916, plus twee opzien jaren (optie). 4. Minder ontwikkelde Amsterdammers spreken steeds van de Palestinastraat (Palestrinastraat n.l., met een monumentale kerk als afsluiting). 5. Het intreegeld is me veels te hoog. 6. krimperen van de pijn (Amsterdams). 6. De politieke tinnegieter had het erg druk met de verkiezingschampagne 7. Tante Kaatje wou overal in het huis stopcontracten hebben. 8. De parvenu was van plan in Zwitserland een skelet te laten bouwen. Algemene taal: Met welke woorden staan voor uw taalgevoel onderstaande cursiveringen in verband: 1. opentop (op ende op). 2. hanteren (Fr. hanter = omgaan met). 3. uitweidtm (uteweiden = buiten de gewone wei grazen). 4. een potige vent (potig = hoofdig, koppig). 5. hangmat (vroeger ook hangmak, uit Caraïbisch hamaca). 6. een gladakker (Maleis, gladak == kamponghond). 7. toneel (ta(n)neel = stellage, getimmerte). 8. een kiek (naar den Leidsen fotograaf Kiek). 9. zondvloed (sin(t)vloed = grote vloed). 10. malloot (Fr. dialect malot = een soort wesp of hommel). 11. rederijker (rhetorijcker). 12. lintworm
173 (lint = worm). 13. geeuwhonger (gee, verwant met gauw, = plotseling, heftig opkomend). 14. windhond.
***
De wereld gaet haer gangh, sy werrt en blijft aen 't werren (Huygens-Zeestraet); uyt het slick deser werrelt, die so dwerrelt (Vondel-Kinderlijck). Wereld staat in etymologisch verband met weer = man, vgl. weergeld, weerwolf, maar Huygens en Vondel dachten aan ... - Gerhard (sterk met de ger = werpspies) was Gerrit, Geert geworden, wat de Rotterdammer Geert Geerts vertaalde met Desiderius Erasmusj voor hem stond Geert in verband met . . . . Waardoor kan de spelfout ontstaan in: hij evenaardt mij, hij wijdt uit, hij handt eert die halters met gemak, iemand in 't gevlei komen?
Ha. Woordverdraaiing en woordspeling. Ga de voorbeelden na. 1. November 1913 verrichtte de Franse duikel vlieger Chantaloup in de Watergraafsmeer zijn kunsttoeren. Ogenblikkelijk betitelde de Amsterdamse straatjeugd hem als Kantelom. 2. Hij is een beetje zemelappig, zemelachtig. 3. Hogezijenmars (Hochzeitmars). 4. Geen taalzuiveraar beijvere zich meer het woord ,menu' te vervangen door ,spijskaart', want 't is 'n koppeling, ontstaan uit het plat. Amsterdamse: "Wat ete me nu?" ó. Tijdens de mobilisatie van 1914 zongen militairen en burgers: n1t is a long way to Tipperary" ook als: 'k Ben me long kwijt, 'k heb de tering, of wie repereert 'm, of: It is a long way te Tippelary. (Vermoedelijk werden door sommigen deze moppigheden niet eens als komische verdraaiing gevoeld!) 6. portemeniks (portemonnaie). 7. Bolsjewhisky (Bolsje. wiki) 1917. 8. Tijdens de karige rantsoenering van het jaar 1918 noemde men de legitimatiekaart, die ter ver-
174 krijging van bonnetjes telkens moest worden getoond, wel: lege-magenkaart. 9. Een HenryFord-auto, die niet geruisloos over de straat rijdt, wordt herrie/ort genoemd, een Hotchkiss-auto, een hooikist.
lIb.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
1. Voermans Latijn. Een nucht're Doctor hadd een droncken Voerman voor, Die vracht en wagen hadd rond om gestort in 't spoor; En seid' hem, 't was voorwaer een negligent' omissie: De voerman rijmd' en sprack, Heer, ick beken 't, om is hy. Huygens. Pier schonck sijn wilde wijf een klinck dry vier om niet: De Buert stond over end en bad hem dat hy 't liet'. Soet, vrienden, seid' hy, soet, 'k heb qualick half gedaen: S'is onder mijn bewint, ick moet' er acht op slaen. Huygens. De welcke hy bewaert oft hy nar waer te deghen, Daerom heeft hy Warnar tot zijn rechte naem gekregen. Hooft. En houdt ghij Warner noch dit kluwen in de war~ Zoo gaf me u te recht den naem van Waren ar. Vondel. Alle. Lang leev' de ryksprinses! lang leev' vorst Alexander! Kees. Zeg wyf, is 't waer, ben ik de keuning Mallesander~ Langendijk. Doch de Kapitein stuurt terstond een liefhebberij knecht aan den Magistraat. G. van de Linde. Harmen loopt bloots hooft, en is wel gemoedt, Want die God behoedt, is wel behoedt. R. Visscher.
INHOUD.
Oef.
SPELLING-1938 met toelichting HET WERKWOORD
Onv. teg. tijd Onv. verl. tijd Volt. deelw. . Benoem de tijden Ga de tijden na Hulpww., koppelww., zelfst.ww. Pers.-onpers., overg.-onoverg.. Wederk. . . . . . . . . ,Hebben' en ,zijn'. . . . . LEER VAN DEN ZIN, WOORDSOORTEN.
Ontleed in zindelen . Zelfstnw. (indeling) (meervoud) . (geslacht) (aanduiding) (naamval) . Voornw. Biivoeglijk naamw. Telw. Buiging . . . . Biiw. Voorz. Voegw. Modaliteit KLANK EN SPELLING
Klank . . Klank (overgangsklanken) Klank (klinker- en medeklinkerverschil) Klank (hoeveel letters, hoeveel klanken) Klank (invloed klem). . Klank (assimilatie). . . Afbreken in lettergrepen Spelregels. . . . . . e-ee; 0 - 0 0 . • • • • i-ie-y; ei-ij; au-ou-ao
Bladz. 8-11 I-XIII 12 I-U 13 III-V 17 VI-VII 20 VIII 23 IX 24 X 25 XI 26 XII 28 XIII 28 XIV-XXXVIII 29 XIV-XVII B 29 XVIII 37 XIX-XXI 38 XXII 40 XXIn 41 XXIV en XXIV A 42 XXV-XXIX 44 XXX 51 XXXI-XXXIII A-E 52 XXXIV -XXXVI 58 XXXVII-XXXVIII 61 XXXIX-LVIII 63 XXXIX-XLV 63 XXXIX F 66 XXXIX G 67 XXXIX H 67 XL-XLII 69 XLIII-XLV 71 XLVI 73 XLVII 74 XLVIII-XLIX 75 L-LII 78
Oef. f-ph-v; t-th-d; c-sch-s-z; sj-ch; g-ch-k-c-qu; ngk-nk. Aaneen of niet. . . . Koppel- en deelteken Interpunctie; afkortingen Hoofdletters en leestekens
LIII-LIV A LV LVI LVII A-B LVIII SAMKNGESTELDE ZINNEN LIX-LXX Hoofd- of bijzin LIX-LX LXI Onderwerps-, gezegdes-, voorwerpszin. LXII-LXIII Bijvoeg. en bijw. bijzin. . . LXIV Nevenschikking. . . . . . LXV Zogenaamde "samengetrokken" zinnen LXVI-LXVII Zogenaamde • elliptische" zinnen LXVIII-LXXII Herhaling. HET DICTEE. a-s 1-26 WOORDVORMING 1 Klanknabootsing Koppeling of niet • 2 3-3b Samenstelling 4-4a Afkorting. . . • Woorden op de grens van samenst. en afl .. 5 Samenstellende afleiding 6 7-10 Afge!. zelfstnw.• 11-12 Afge!. werkw. Afgel. bijvnw. 13-15 bijw•. 16 17 "Zogenaamde" onmiddellijke afleiding 18A-23 Ontleende woorden . . . Contaminatie (Versmelting) 24 Nieuwe woorden . 25 VERDWENEN EN VERDWIJNENDE WOORDEN • 26a-b 260 Fragment .. Karel ende Elegast" . BETEKENISVERANDlilRlNG A-F Isolering . BI·-U Absorptie. C Synaesthesie . D Gevoelswaarde E Metafoor . F Volksetymologie I-II
Bladz. 82 86 87 88 89 92 92 94 95 97 98 99 102 107 127 127 127 128 131
133 134 134 138 140 142 143 144 158 159 161 162 163 165 166 167 167 168 171
LETTERKUNDE EN LEZEN Gymnasiaal~. Middelbaar~ en Voortgezet Lager Onderwijs verzameld door G. LEF~ FERTSTRA. Ie deelIIe druk. verzorgd door Dr J. Ruinen f 2.75, geb. f 3.30 2e deel 7e druk . . . . . . . . . . f 2.75, geb. f 3.30 Deel I is bestemd voor de leer1ing~n van de lazgste klas.se(n) van Gymn .. Lyc .. H.B.S .. Handelsseh .. M.U.L.O.-sch. Deel II voor de tweede en derde klasse(n).
Leesboek voor het
Proza en Poäz:le, verzameld door G. LEF~ FERTSTRA. 3e druk . . . f 2.90. geb. f 3.50 PROZA en POËZIE is bestemd voor de 3e klasse van Gymn .• Lyc .. H.B.S .. enz .. benevens voor de daarmede in ontwikkeling overeenkomende klasse van de kweekschool. Toe~lchtlr.g Op de t.lleuvve SpeUlng 19~4, tevens supplement op G. Lef fe r t st r a
T a a I 0 e fen I n gen voor Gymnasiaal,. Middelbaar- en Voortgezet Lager Onderwijs door Dr A. A. VERDENlUS. ie omgewerkte dr. f 0.15.
BelNust Lezen. Een hulpboekje bij de Literatuur~ studie door N. C. MEYER DREES f 1.75. Strornlnger.l en Hoofd;:ersonen In de Ne~erlandse Literatuur. Een historisch overzicht. door N. C. MEYER DREES. ie druk f 2.50. gebonden f 3.00. Beknopt HI.s torlsch Overzicht vjln de Nede-rlanc!se Literatuur door N. C. MEYER DR~ES; 2e dr: f 1.60. geco f 1.80, geb. f 2.00. Eenv. grarnma.. ;ca - Ifu:d,.:.nb·.,en voor I. MEYER 201780_007 leff005taal02 Taaloefeningen voor gymnasiaal , middelbaar en voortgezet lager onderwijs .
~ATAVIA