10 september 2013, pag. 1
fries museum 10 september 2013
FOTO LC/NIELS WESTRA
10 september 2013, pag. 2
‘Mensen willen niet de ene schilderijenzaal na de andere zien’
Saskia Bak, algemeen directeur van het Fries Museum.
Een nieuw museum zonder D huiswerkgevoel
KIRSTEN VAN SANTEN EN ASING WALTHAUS FOTO’S SIEP VAN LINGEN
Saskia Bak wil Friesland als springplank gebruiken. De jaren dat ze als bouwmanager functioneerde, zijn voorbij. De gele helm kan af. Het is nu tijd voor de inhoud. Een gesprek met een museumdirecteur.
e druk is weg. Er hoeft niet meer nagedacht te worden over waar de leidingen moeten komen, de stopcontacten, al dan niet verlaagde plafonds. ,,Die miljoenen beslissinkjes”, noemt ze het. De afgelopen jaren was Saskia Bak een soort bouwpastoor. ,,Ik moest de uitgangspunten van het nieuwe Fries Museum scherp zien te houden. Want bouwprocessen zie je vaak mislukken omdat er tijdens het proces dingen worden bijgesteld.” Ze hield strak vast aan het programma van eisen – en het staat er nu. Ze is nu een ‘gewone’ museumdirecteur, die tentoonstellingen moet maken, publiek moet trekken en de reusachtige collectie van het Fries Museum op een aantrekkelijke manier moet zien te ontsluiten. Vrijdag wordt aan het Zaailand het nieuwe Fries Museum geopend. ,,Het eerste nieuwe museum van de eenentwintigste eeuw”, noemt Bak het een paar keer. Maar een nieuw museum in een
tijd dat het minder gaat, en in een tijd waarin cultuur en musea politiek zwaar onder druk staan. Waarin geroepen wordt dat kunst en cultuur subsidies verslinden en elitair zijn. En alles wat naar elite klinkt, wordt gewantrouwd. ,,Dat wás wel zo. Maar de toon is inmiddels veranderd. Kijk maar naar het nieuwe Rijksmuseum, het Stedelijk Museum of De Fundatie. Mensen gaan daar graag naar toe.” ,,Hedendaagse kunst gedraagt zich soms een beetje als de katholieke kerk: pausen, kardinalen en priesters leggen uit waar het over gaat , maar het volk heeft daar geen behoefte aan.” Het Fries Museum gaat dat anders aanpakken, dat is duidelijk. ,,Wat willen mensen zien? Mensen willen niet de ene schilderijenzaal na de andere zien. Ze willen het verhaal achter een schilderij horen. Daar hoort misschien een deel van de zilvercollectie bij. Zo’n indeling in collectie, objectsoort en tijd, dat noem ik klassiek. Dat is niet per se irrelevant hoor, kijk maar naar het Mauritshuis. Maar voor een museum met een gemengde collectie als
Saskia Bak Saskia Bak (Delft, 22 november 1964) Kunstgeschiedenis Rijks Universiteit Groningen Was al vroeg op contractbasis verbonden aan het Fries Museum, onder directeur Rik Vos. Daarnaast betrokken bij de verhuizing van Museum Appingedam en afstudeertentoonstellingen van Minerva. Sinds 2006 in de directie van het Fries Museum en het Princessehof. Sinds 2009 Algemeen directeur van beide musea.
het onze is dat niet geschikt. Wij hebben dat omgedraaid, wij vragen ons af: Wat willen ze zien?” Wat willen ze zien? ,,Als je mij vraagt welke nieuwe soort chips mensen willen heb ik ook geen antwoord. Je kunt zulke vragen wel stellen aan focusgroepen, maar dan krijg je zoveel mensen, zoveel wensen. Maar als je een paar dagen in Leeuwarden bent, je vaart met je boot langs de elf steden en je komt in het Fries Museum, wat verwacht je dan? Iets over Friesland. Je hebt al beelden in je hoofd, zoals wij ook beelden in ons hoofd hebben als we aan Limburg denken. Iets met interesses en verhalen en landschappen.’’ ,,Die beelden in het hoofd kun je als vertrekpunt nemen en dan de achtergrond uitleggen. Je kunt vertellen waar het vandaan komt, waarom Friesland eruit ziet zoals het eruit ziet.” Wat voor beeld van Friesland toon je dan? ,,Het beeld van Friesland, met die identiteitsvraagstukken, dat is bijna niet te vangen, dat is zo divers. Maar
er zijn wel begrippen die steeds terugkomen. Friesland is redelijk stoer, dus: geen opsmuk, niet heel verfijnd, elegant en gedetailleerd. Kijk maar hoe robuust de kerkjes hier in het landschap staan. Je ziet het ook terug in het gebruik van materialen, die zijn stoer. Je ziet geen goud en krullen zoals in het katholieke zuiden. Daarnaast is de menselijke maat belangrijk. En het licht is bepalend. Je voelt hier altijd de nabijheid van het water. De opgave voor ontwerpers was om dat gevoel te pakken te krijgen.” De bekende dingen van Friesland, als het ware, maar dan op een frisse en soms verrassende manier neergezet. Bak wijst op de wandschildering van ontwerper Joost Swarte die als een reuzenstrip op de zaalwand het ontstaan van de streepbandpot laat zien. Die archeologische potten staan in het midden, in een vitrine. ,,Dan laat je mensen weer eens goed naar die potten kijken.” ,,Veel mensen ervaren een museum stiekem toch een beetje als huiswerk en dat is jammer. Dat willen wij vermijden, door bezoekers te verrassen, te prikkelen en even een andere ervaring te bieden.” Dat relativeert ze later weer een beetje, want het Fries Museum wil eigenlijk alles zijn voor iedereen. ,,Je kunt ook op je gemak naar een mooi schilderij kijken”, beschrijft ze. Het Groninger en het Drents Museum trekken de aandacht met grote tentoonstellingen over David Bowie of de DodeZeerollen, die veel bezoekers trekken. Gaat het Fries Museum ook op die toer? ,,We willen zeker nationaal en internationaal bezig. Maar daarbij gebruiken we Friesland steeds als
springplank. Een thema als krimp of de waterproblematiek kan een aanleiding zijn tot een grote internationale tentoonstelling. Het verhaal van Friesland is harstikke groot, dat is het interessante. Daarom hebben we ook zo’n grote collectie.” Ze wijst op het almandijn uit de fibula van Wijnaldum, dat uit India komt. Of de stadhouderlijke tijd, toen Friesland een hofcultuur kende die een echo was van die van Lodewijk de Veertiende en de Vijftiende.’’ ,,Bij het Drents Museum is er soms maar een dun lijntje met de geschiedenis. En wij willen die niet geforceerd leggen, er moet een relatie met Friesland zijn.” De provincie is bezig met het instellen van een ‘blockbusterfonds’, met €5 miljoen voor grote publiekstentoonstellingen. Welke worden dat? ,,In 2016 hebben een een tentoonstelling rond Alma Tadema. Wij hebben de grootste verzameling van zijn werk in Nederland, en krijgen veel in bruikleen. In het oude museum hadden geen ruimte op zoiets. In 2017 gaan de Franse archieven open over Mata Hari, over wie we dan ook een grote tentoonstelling hebben. We denken nog over een heel groot breiproject.” Verzamelt het Fries Museum zelf nog steeds? ,,We doen kunstaankopen, volgens twee beleidslijnen: ‘Mens en identiteit’ en ‘visie op ruimte en omgeving’. Simpel gezegd: portretten en landschappen. En wat nieuw is: we geven ook opdrachten aan kinstenaars. Dat hebben we gedaan met John Bock in onze Hindelooper Kamer. Zo krijg je objecten die heel specifiek zijn voor hier, voor dit museum.” Hoe weet je of je het goed doet? ,,Over een jaar praten we met de provincie over hoe het gaat en waar eventuele knelpunten zitten en wat voor soort museum we willen hebben. Er is uitgerekend dat we 80.000 bezoekers per jaar kunnen krijgen en we gaan uit van een groei in 2016 van gemiddeld 100.000 bezoekers. Net als de sport gaan we gewoon voor goud. En als het zilver of brons wordt, is dat ook goed, maar dat zeg je natuurlijk niet van tevoren.”
10 september 2013, pag. 4
voor je kop Een ûleboerd ûl De zoektocht naar wat ‘typisch Fries’ is staat centraal in ‘het ferhaal fan Fryslân’. Richard de Boer nam alvast een kijkje.
RICHARD DE BOER
‘H
et grappige is,’ merkt conservator Jet Spits op, ,,dat mensen zich onmiddellijk gaan afvragen welke van deze gezichten Fries zijn.” We staan bij zes indringende kinderportretten van fotograaf Martine Stig, een van de kortlopende presentaties binnen de tentoonstelling ‘Ferhaal fan Fryslân’. Op scholen wereldwijd, ook in Friesland, legde Stig tegelijk met de groepsfotosessies van de schoolfotograaf de geconcentreerde blikken van individuele kinderen vast. In een galerie zou je misschien andere vragen hebben, maar hier lijkt de vraag welk kind uit Friesland komt onvermijdelijk. Hier, in de nieuwe permanente tentoonstelling van het Fries Museum, staat immers de zoektocht naar alles wat ‘typisch Fries’ is centraal. Zo’n uitgangspunt is natuurlijk niets nieuws voor een museum dat in essentie over Friesland en de Friezen gaat. Al sinds de dagen van Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869), de geleerde die met zijn verzameling Friese snuisterijen de basis heeft gelegd voor het latere Fries Museum, is er een onafgebroken zoektocht naar de Friese identiteit gaande. Die zoektocht is de afgelopen jaren in een stroomversnelling terechtgekomen, onder meer door de ideeënstorm en pennenstrijd rond de ambitie voor Leeuwarden 2018. Ook het Friese cultuurbeleid zet nadrukkelijker in op het uitbaten van de Friese eigenheid in het toeristisch aanbod en de marketing van de provincie. Bijzondere erfgoedcollecties moeten maximaal toegankelijk gemaakt worden, vooral voor jongere generaties en toeristen. In de recentste Friese cultuurnota wordt die doelstelling ‘het vertellen van het Ferhaal fan Fryslân’ genoemd. Onder dezelfde titel haakt het Fries Museum nu in op de behoefte aan een voor iedereen toegankelijk verhaal over de kunst, cultuur en geschiedenis van onze provincie. ,,De titel van de tentoonstelling is goed te begrijpen, veroudert niet en pretendeert geen volledigheid”, licht Jet Spits toe. Bovendien verwijst de titel naar narrativiteit, oftewel vertelkunst: hét nieuwe ding in de museumwereld. Om de aandacht van bezoekers
Tjerk Bottema, Compositie met koeien en rode daken (circa 1925). niet te laten verslappen worden complexe geschiedenissen in een museale totaalervaring gegoten. Collectiestukken veranderen in rekwisieten die met innovatieve mediavormen en vertelstrategieën een groot meeslepend geheel vormen. Uit de imposante deelverzamelingen van het museum – 173.000 voorwerpen – en uit collecties van elders is een honderdtal objecten geselecteerd die in de grote zaal zijn verdeeld over vijf verhaaleilandjes. Zo bundelt ‘It bêste lân fan d’ierde’ losse weetjes over de veranderende inrichting en gebruik van het Friese landschap en is een selectie van Friese gebruiken en gewoonten samengebracht in de verhaallijn ‘Rare jongens, die Friezen’. Bezoekers kunnen middenin een verhaal plaatsnemen op zitbankjes en touchscreens bieden achtergronden en sfeerbeelden bij het uitgestalde werk, van de geschiedenis van de Friese kloosters en de poëzie van Gysbert Japicx tot sfeerbeelden van de Elfstedentocht en de spelregels van het kaatsen.
Het ademt een zo vriendelijk mogelijke toegankelijkheid Op de wanden staat een enorm fotopanorama van Friese landschappen die het fotografenduo Roelof Bos en Lars van Hemmen aaneenreeg. Vanuit vier speakers wordt de zaal gevuld door een kabbelende soundscape van Friesland. Idyllische VVV-cliché’s moesten volgens Spits vermeden worden, maar toch ontkom je niet aan een fietsvakantieachtige Frieslandbeleving. Het ademt een voor iedereen zo vriendelijk mogelijke toegankelijkheid. De tentoonstellingsgids die bij elk object in de grote zaal het achterlig-
gende verhaal vertelt, is laagdrempelig en luchtig van toon. De teksten van hoofd educatie Jan van Zijverden lijken het geschiedenisonderwijs voor middelbare scholieren als uitgangspunt te nemen. Dat streven naar laagdrempeligheid en maximale toegankelijkheid zal ook de gedachte zijn achter de advertentie voor Snelle Jelle-kruidkoek in de tentoonstelling . De slogan ‘Een echte Fries herken je meteen’ is aanleiding tot een vertoog over de uitbuiting van het Friese volkskarakter door reclamemakers. En naast het 16de-eeuwse portret van Rienck van Cammingha hangt het Cambuurshirt om de heraldische link (het ‘hertje’) tussen het wapen van de Van Cammingha’s en de Leeuwarder voetbalclub te leggen. De spagaat is wat te veel gericht het stillen van feitenhonger. Fraaier en geslaagder is het wandverhaal van striptekenaar Joost Swarte voor de presentatie van het ‘Oer-Friese design’ van de streepbandpot. Dit keukenaardewerk van
rond het begin van de jaartelling wordt beschouwd als het ‘oudste Friese ding’. Een experimenteel hoogtepunt is de film van mediakunstenaar John Bock, die de Hindelooper stijlkamer gebruikte als vervreemdend decor voor een relatiedrama annex absurdistisch horrorverhaal in Hindelooper kostuums. De tentoonstelling laat de keuze aan de bezoeker om een eigen opvatting te vormen over Friese identiteit. Ondanks die vrijblijvendheid wordt de terugkerende hamvraag wat typisch Fries is op den duur wat irritant. Het lijkt een zinloze oefening in etiketjes plakken. Maar wie door platitudes als ‘Hoe Fries is Gerrit Benner?’, ‘Zijn Friezen de beste schaatsers?’ of ‘Friezen drinken tot ze er bij neervallen’ heenprikt, kan aardig wat opsteken van deze in tentoonstellingsvorm gebundelde weetjes over het Friese verleden. Richard de Boer is journalist uit Pingjum en publiceert ondermeer in De Moanne, de Volkskrant en de Groene Amsterdammer.
10 september 2013, pag. 8
Oud geld in het nieuwe Fries Museum In de zeventiende eeuw woonden echte rijken in Amsterdam. Rijke Friezen waren meer welgesteld en een beetje provinciaal, beschrijft Kees Zandvliet. KEES ZANDVLIET
S
ixtus van der Laen, tweejarig zoontje van een adellijke Friese moeder kijkt ons aan. De exotische vogel op zijn vuistje, zijn luxueuze witte kleding, de sieraden van hem en zijn hondje, het wapenschild rechtsboven: allemaal symbolen van status en rijkdom. Het jongetje is direct na zijn geboorte in 1620 gedoopt in Mechelen in de Zuidelijke Nederlanden en zal daar toetreden tot de Augustijner orde. Het Fries Museum heropent in september met een serie feestelijke tentoonstellingen. Dandy Jort Kelder is smaakmaker van de tentoonstelling ‘Oud Geld’. Daarin staan vijf Friese rijken van de zeventiende eeuw centraal. Aan de hand van hun netwerk en tweehonderd objecten uit hun bezit wordt hun verhaal uit de doeken gedaan. Friesland is in de zeventiende eeuw welgesteld. Miljonairs vinden wij in die tijd aan de Amsterdamse grachten en rond het Haagse Lange Voorhout. Groot geld in Friesland (100.000 gulden tot een miljoen) zit bij het hof van de Friese Nassaus, de grote landeigenaren, de grietmannen en handelaren in Harlingen. Met die laatste stad zijn wij gelijk weer een beetje terug bij het rijke Holland. De Zuiderzee is het verkeersplein van de Republiek, met Amsterdam als belangrijkste stad. De scheepvaart naar en vanuit Amsterdam maakt gebruik van verschillende voorhavens. Harlingen en de Rede van Texel zijn van groot belang. ‘Geld maakt niet gelukkig’ luidt het spreekwoord, ook al zijn velen van ons liever een beetje ongelukkig met een goedgevulde beurs. Een fijn voorbeeld van een enigszins ongelukkige rijke was stadhouder Willem Frederik, de man die zichzelf dodelijk verwondde toen hij zijn pistolen schoonmaakte en zichzelf in het gezicht schoot. In zijn dagboek lezen wij in zijn dagboek regelmatig over zijn geldproblemen en zien wij hem opmerkingen maken over andere rijken, altijd goed geïnformeerd. Aan Amsterdam had Willem Frederik zijn leven lang een beetje de pest: daar woonden teveel rijke burgers die van Willem Frederik wisten dat hij in 1650 samen met Willem II de stad had willen bezetten. Amsterdam en raadpensionaris
Johan de Witt hielden Willem Frederik graag kort. Hoewel hij miljonair was, als wij de bruidsschat en de juwelen van zijn echtgenote Albertina Agnes meetellen, zat hij altijd krap bij kas. De vergelijking met de Oranjes in Den Haag maakte hem een beetje tot een provinciaal. Daar beschikte men over een hofhouding van 250 man; in Leeuwarden blijf het aantal steken op 30. Om de zaken draaiende te houden, leende Willem Frederik grote bedragen. Wat dat betreft onderscheidde hij zich niet van de Oranjes of buitenlandse vorstenhuizen: lenen hoorde erbij. Zoals Amerikanen plachten te vragen: ,,How much credit do you have?” Kostbaar was deze wijze van leven wel: jaarlijks betaalde de stadhouder 11.000 gulden rente, ongeveer 50 jaarlonen van een ambachtsman. Adel rond Willem Frederik had een overeenkomstige levensstijl: relatief veel personeel, rijden in koetsen, portretten van schilders als Wybrand de Geest aan de wand, zilver op tafel. Een mooi voorbeeld is de Heer van Ameland, Watze van Cammingha (1603-’68). Zijn naam leeft voort in de wijk Camminghaburen en in de naam van de eredivisieclub Cambuur. Met zijn echtgenote Sophia van Vervou woonde Cammingha afwisselend in het Amelandshuis in Leeuwarden en op de Jelmerastate op Ameland, bij Ballum. Bijna even belangrijk als status bij leven was voor de adel het uitdragen van status na overlijden. Dat begon door alles in de rouw te zetten en werd besloten met een plechtige begrafenis en het ophangen van een wapenbord in de kerk. Wie echt veel geld had, kocht een grafkapel en liet een grafmonument oprichten. In de kerk van Tjerkwerd kan het monument voor Cammingha, met portret en familiewapen, nog steeds bewonderd worden. Er zijn rijken die aan het ritueel na hun overlijden evenveel uitgaven als eerder aan de aankoop van hun huis. De eer van de familie was het waard: de begrafenisstoet alleen al was een prachtige gelegenheid om publiekelijk de status van je familie te vertonen. In Harlingen ging niet minder geld om dan onder de rijksten van Leeuwarden. Opvallend in Harlingen zijn de doopsgezinde rijken, van wie veel in de graan- en de houthan-
Sixtus van der Laen in 1622, maker onbekend. del zaten. Zij hadden contact met zakenlieden in Zaandam en Amsterdam, plaatsen met ook veel doopsgezinde rijken. Zulke contacten resulteerden geregeld in verhuizingen en huwelijken. Een zeventiende-eeuws voorbeeld is de koopman Jan Munter. Hij verhuist van Harlingen naar Amsterdam. Zijn kinderen laten het doopsgezinde geloof achter zich, wel zo handig als je door wil dringen tot de gereformeerde elite. Zoon Joan beschikt over een kwart miljoen gulden en slaagt erin burgemeester te worden, kleindochter Agatha huwt
De begrafenisstoet was een prachtige gelegenheid om status te tonen de machtige Amsterdamse burgemeester Joan Corver. Deze laatste voelt zich zo op zijn gemak in zijn positie van ‘verdeel en heers’ dat hij
er niet voor terugschrikt drie kleinkinderen, tussen de zes en twaalf jaar oud, de lucratieve betrekking van postmeester te bezorgen. Kees Zandvliet is hoogleraar Geschiedenis van Amsterdam aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in de elite van de zeventiende en achttiende eeuw. In 2006 verscheen zijn boek ‘De 250 rijksten van de Gouden Eeuw’. Eerder was hij conservator bij het Rijksmuseum en betrokken bij de serie/tentoonstelling ‘De gouden eeuw’.
10 september 2013, pag. 10
Simon Kamminga, ’Tongerfleanen’ (1930). Gefotografeerd door Jacob van Essen, van fotobureau Hoge Noorden. ,,Vroeger hadden we een geit. Die stond aan het spit zoals wij dat noemden. Een dikke stalen pen met daaraan een draaibeugel die in de grond werd geslagen met een moker.’’ ,,Oorspronkelijk moet die pen bedoeld zijn geweest voor een stier van dit formaat. Stieren in het landschap zijn altijd indrukwekkend, maar ze worden steeds schaarser.’’ ,,Immens is zijn mannelijkheid aanwezig in dit doek, in een beetje naar het pointillisme teruggrijpende schilderstijl van de schilder Simon Kamminga uit 1930. De opgeheven kop van de koe benadrukt de diagonale compositie en alles in het schilderij komt netjes terug in een oplopend bosje.’’ ,,Zelfs de vlek op de rug zie je in de vorm van de bomen en vaag in de lucht terugkeren. De sfeer in het schilderij is prachtig en geeft heel mooi weer hoe na een mooie zomerse dag een onweersbui dreigend losbarst.’’ ,,De toets van de kwast geeft dit schilderij zoveel meer om naar te blijven kijken waardoor het wel voor altijd zal blijven boeien.’’
Wynolt Visser, houten huisje in de zaal met moderne kunst, vastgelegd door LC-fotograaf Jan de Vries. ,,Kunstenaar Wynolt Visser laat zijn personlijke leefomgeving zien. Een mooi levend beeld dat een contrast vormt met de kunst die aan de wand hangt. Ik word als het ware naar binnen getrokken in de leefwereld van de kunstenaar. Dat spreekt mij aan. Ik ben altijd geïnteresseerd in de mens achter de kunst.’’ ,,Het interieur van het hok geeft aan hoe hij leeft temidden van zijn zelfgemaakte spullen. En dat hij alles bewaart.’’ ,,Mijn werkruimte thuis ziet er ook niet opgeruimd en clean uit. Ik bewaar ook alles en voel mij zo het prettigst. Ik ben blij dat er meer van dat soort mensen zijn.’’ FOTO JAN DE VRIES
FOTO JACOB VAN ESSEN
LC-fotograaf Siep van Lingen zette dit koperen astrolabium uit 1601 op de foto. Het is een tweedimensionaal model van de hemel om de positie van de sterren mee te berekenen vanaf één plek, in dit geval Leeuwarden. Het is gemaakt voor de Leeuwarder Pibo Gualteri, die wis- en landmeetkunde en sterrenkunde studeerde in Franeker.
,,Het mooiste in het nieuwe Fries Museum vind ik dit werk. Deze horizon is de essentie van Friesland.’’
,,Wat op mij indruk maakt is dat men toen al zoveel kennis had om ons zonnestelsel te kunnen berekenen en in een instrument te stoppen. De hele zaal waar dit te zien is was nog niet klaar, maar de sfeer die er geschapen wordt is nu al indrukwekkend en neemt je mee naar een andere tijd.’’
FOTO WIETZE LANDMAN
FOTO SIEP VAN LINGEN
Willem Althuis, Zonder titel (1990). Gefotografeerd door LC-fotograaf Wietze Landman.
Kandelaar, Lolke van der Heide, 1943
Interieur van het Planetarium, B.W. Dietz (circa 1825)
Kunstkabinet (16401675)
Knottendoek (1660)
Rode fluwelen schoenen met goudborduursel (circa 1620)
Kelkglas (circa 1665)
Nestje met kievitseieren, Tames Oud (1940)
Zilveren kaatsbal (1810)
Zilveren koffiekan (1703)
Amerikaanse legerkistjes (1943)
10 september 2013, pag. 12
Er blijft een taak voor verzetsmusea
Persoonsbewijzen in het verzetsmuseum.
FOTO SIEP VAN LINGEN
Verzetsmusea zijn de plek om tonen wat daders, slachtoffers en omstanders heeft gedreven, schrijft Ad van Liempt. AD VAN LIEMPT
‘H
et is voor Nederland van het grootste belang dat het verzet een onbesmette naam in de geschiedenis zal dragen.’ De uitspraak is gedaan in het gerechtsgebouw in Leeuwarden door mr C.H. Beekhuis in 1947 auditeur-militair bij de Krijgsraad te Velde, Noord. Zijn woorden geven de tijdgeest aan: het verzet was het werk geweest van hoogstaande figuren. Als er eens eentje bij was die van het rechte pad was afgeweken, dan diende dat streng te worden gecorrigeerd – zo bleef de naam van het verzet onbesmet. Meer dan 65 jaar verder is de tijdgeest veranderd. We zijn veel meer op zoek naar wat er in de Tweede Wereldoorlog écht is gebeurd en wat de drijfveren waren van de mensen die een rol speelden in die gecompliceerde tragedie van daders, slachtoffers en omstanders. W. F. Hermans wees ooit de weg, toen hij in een toelichting op zijn meesterwerk over het verzet, ‘De donkere kamer van Damocles’, zei: ,,De hoofdpersonen uit mijn boek zijn nooit mensen uit één stuk.” Bij de geschiedschrijving over het Nederlandse verzet komt daar nog een opmerkelijke factor bij: de basis daarvoor is gelegd door het verzet zelf. Het heeft grotendeels zijn eigen
Gezicht op Gaasterland, Eelke Jelles Eelkema (circa 1825)
geschiedenis geschreven. De twee loodzware delen van ‘Het grote gebod’ getuigen daarvan: de geschiedenis van de LO (landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers) en LKP (landelijke organisatie van knokploegen). Weliswaar door professionals geschreven, maar op basis van informatie van verzetslieden zelf. Hoe had het ook anders gekund? In Friesland deed Pieter Wijbenga in de jaren zeventig een omvangrijke vervolgstap. In drie delen beschreef de man die zelf een leidende rol speelde in de provinciale verzetsleiding, de gebeurtenissen in de bezettingstijd. Dat leverde hem destijds al kritische opmerkingen op, vooral over de manier waarop hij zijn eigen rol beschreef. En nu ikzelf mij enige tijd heb ingegraven in een concrete kwestie binnen het Friese verzet, is me duidelijk geworden dat Wijbenga moeilijk als het laatste woord kan worden aanvaard. Daarvoor is het te veel door zijn eigen opvattingen en normenstelsel bepaald. Dat is allemaal begrijpelijk. Langzamerhand ontworstelt de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog zich aan de vaste patronen van de jaren na de oorlog. Er was meer dan collaboratie en verzet, er was meer dan goed en fout. Met zijn boek ‘Grijs verleden’ heeft Chris van der Heijden de discussie voortreffelijk openge-
Poppenhuis van Clara van Sminia (1860)
Onbevooroordeeld op zoek naar wat er echt gebeurde gooid. Inmiddels moet zijn term grijs verleden ook al naar het archief: het is beter te spreken van een ‘veelkleurig’ verleden, met een onuitputtelijk scala van tinten en schakeringen. Het meeslepende boek ‘De vergelding’ van Jan Brokken, die een schokkende gebeurtenis reconstrueerde uit zijn geboortedorp Rhoon, is er het mooiste voorbeeld van. Hij beschrijft hoe er achter het dagelijks leven in het dorp een totaal ánder leven schuilging, waarin achter onschuldige voordeuren Rhoonse vrouwen en meisjes Duitse officieren en soldaten ontvingen en waarin niets bleek te zijn wat het leek – zeker niet toen een soldaat tegen een elektriciteitsdraad aanliep en werd geëlektrocuteerd en er een bloedige represailleactie volgde. Het is een misverstand te denken dat op grond van nieuwe inzichten alleen het beeld van het Nederlandse verzet bijstelling behoeft. Nee, het zit
Gezicht op de Prinsentuin , J.S. Bonga (circa 1835)
een slagje ingewikkelder. Uit het boek ‘De jacht op het verzet’ dat ik met vijf historici schreef, blijkt dat de terreurorganisatie van de Duitsers en hun helpers in Nederland veel gewelddadiger te werk ging dan ik voor mogelijk had gehouden. En dat vooral het oorlogsverloop daar zo’n escalerende invloed op heeft gehad: de terreur schoof op naar de noordelijke provincies en bereikte daar in het laatste oorlogsjaar een culminatiepunt waarop incompetente, voortdurend dronken machtswellustelingen ongecontroleerd hun gang konden gaan. Er was een totale oorlog uitgebroken tussen verzet en onderdrukkingsapparaat. In dat klimaat moesten individuele verzetsmensen en centraal georganiseerde sabotagegroepen manoeuvreren: de bezetter zoveel mogelijk dwarszitten, vervolgden en ondergedokenen zoveel mogelijk helpen, en vooral proberen geen slachtoffers te maken omdat er meedogenloze represailles zouden volgen. Ik heb me de afgelopen tijd verdiept in het lot van zo’n verzetsman, Gerard (‘Harry’) Reeskamp, die na de oorlog fors werd aangepakt voor wat hij tijdens de oorlog zou hebben misdreven. Dat leidt tot de conclusie dat er, net als in de boeken van Hermans, in het verzet weinig ‘mensen uit één stuk’ rondliepen. Vrijdag opent het Fries Verzetsmu-
Celdeur Huis van Bewaring Leeuwarden
seum in het vernieuwde Fries Museum. Over de toekomst van dat instituut – en tientallen oorlogs- en verzetsmusea in het land – maken sommigen zich zorgen. Dat lijkt me niet terecht. Natuurlijk, ze moeten hun collectie aansprekender presenteren dan tot nu toe en nieuwe middelen toepassen om publiek te blijven trekken. Maar er liggen grote kansen: ze zouden het als hun taak moeten zien om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog op een eigentijdse manier te vertellen. Onbevooroordeeld op zoek naar wat er écht gebeurde, en wat de mensen dreef, zowel daders, als slachtoffers, als omstanders. En natuurlijk ook degenen die het niet pikten, die het gevaar trotseerden, die in actie kwamen. Hun drijfveren, hun dilemma’s blijven interessant en actueel. Hun verhalen zullen grote groepen mensen blijven boeien, ook al zal er misschien af en toe een smetje op hun naam vallen. Dat hoort bij het leven, en dus ook bij de oorlog. Ad van Liempt (1949) was onder meer eindredacteur van het tvprogramma ‘Andere tijden’ en de serie ‘De oorlog’. Deze maand verschijnt van hem ‘De drogist’, over het leven van de verzetsman Gerard (’Harry’) Reeskamp, die in de oorlog in de buurt van Sneek actief was.
Re-enactment, 4 juni 1970, Pedro Bakker (2012)
10 september 2013, pag. 14
De Oranjezaal.
De schilderijenzaal.
De porseleinverzameling.
naar zilververhaal zil Van zilverzaal zilv ververhaal Bij de opening van het Fries Museum in 1881 hingen ze gewoon alles op wat ze in huis hadden. Door uitbreidingen heeft het museum dat jaren volgehouden. Een kleine terugblik op ruim 130 jaar exposeren. SIETSE DE VRIES
H
Een ridderuitrusting.
De Amelander kamer.
Babyfoto van Gerardus Craenen, 1944
et begon allemaal met de grote, door het Fries Historisch Genootschap georganiseerde tentoonstelling van historisch erfgoed in het de Paleis van de Koning aan het Gouverneursplein in Leeuwarden in1877. Veel van wat daar te zien was, dook vier jaar later op in het Fries Museum in het Eysingahuis. Voor alles werd een plekje gevonden. Moderne tentoonstellingsfilosofieën bestonden nog niet, geen stukje wand bleef onbenut. De grote schilderijen hingen bovenin, de kleine - die van dichtbij bekeken moesten worden - op ooghoogte of lager. Voor wie een hoog opgehangen schilderij apart wilde bekijken waren er vierhoekige kijkertjes: daarmee kon de bezoeker een doek zelf van een kader voorzien. De collectie groeide, maar jarenlang lukte het door nieuwbouw en aankoop van belendende panden voor elk voorwerp een plekje te vinden. Soms ging dat met grote sprongen, zoals toen de steenrijke Age Looxma-Ypey zijn 14.000 inventarisnummers omvattende collectie aan het museum schonk en er geld bijleverde voor nieuwe expositieruimte. De vergroting van het museum is
tot in de jaren negentig van de twintigste eeuw doorgegaan. De doorbraak met een tunnel naar de Kanselarij ligt velen vers in het geheugen. Daarna was er nog de aankoop van twee naastgelegen panden, waar Buro Leeuwarden tot de sluiting vorig jaar was ondergebracht. Maar toen was het al lang niet meer mogelijk om alles tentoon te stellen. Voordat de noordelijke opslag in Nuis in gebruik werd genomen, beschikte het Fries Museum over een collectie van 350.000 objecten. Die is inmiddels teruggebracht tot 173.000 objecten. Daarvan worden er niet alleen minder geëxposeerd, dat gebeurt ook op een andere manier. Een voorbeeld is hoe de uitgebreide zilvercollectie onder de aandacht wordt gebracht. Jarenlang beschikte het museum over drie zilverzalen, na de uitbreiding met de Kanselarij over een zilverkelder. Volgens de inzichten van nu was dat heel erg vanuit de deskundigheid van het museum gedacht. Dat beschikte niet alleen over veel zilver, maar ook over specialisten die daar alles van wisten. In de nieuwe museumfilosofie wordt veel meer vanuit de bezoeker gedacht. Een enkele connaisseur zal zich in het verleden misschien urenlang hebben verlekkerd in de zilverkelder, maar voor de
Baksteen van klooster Mariëngaarde (dertiende eeuw)
Vloer, wanden, plafond, alles wit, werd de norm doorsnee-bezoeker leken al de bekers en schalen wel erg veel op elkaar. In de nieuwe opstelling krijgt het zilver een context, bijvoorbeeld door iets over de herkomst te vertellen. Zo beschikt het museum over een zeldzame lampetkan van zilver. Die stamt uit de tijd dat de stadhouder met dure cadeaus strooide voor politieke steun. Een lampetkan - waar kilo’s zilver in gingen - was zo’n beetje het duurste cadeau dat hij iemand kon schenken. Hij is te zien op de tentoonstelling ‘Oud geld – ons kent ons in de Gouden Eeuw’. Een ander verschil is dat het museum heel nadrukkelijk laat zien dat alles wat tentoongesteld wordt, een constructie is. Door de opstelling van de Hindelooper kamer in het ou-
De Nette van Sake Meintes Visser uit Akkrum, maker onbekend (1830)
de museum kon gemakkelijk de indruk ontstaan dat die rechtstreeks vanuit een pand aan de Nieuwestad naar de Tweebaksmarkt was verhuisd. Terwijl de tegels, de meubels en de voorwerpen in werkelijkheid overal en nergens vandaan kwamen. In het nieuwe museum is dat in de presentatie terug te vinden. Wat op de foto’s van de zalen uit de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw opvalt zijn de donkere wanden. Daarmee werd geprobeerd een sfeer te creëren die historie suggereert. Na de oorlog veranderden onder invloed van de moderne kunst de opvattingen over hoe een tentoonstelling ingericht moet worden. De ‘white cube’ – vloer, wanden, plafond, alles wit – werd de norm. Alles wat van de kunst afleidde was taboe. Het groeide uit tot een dogma, dat jarenlang vaak ook bij de opstelling van historische voorwerpen werd toegepast. Het was Henk van Os van het Rijksmuseum die daarmee brak toen hij altaarstukken een kerkelijke omlijsting meegaf. In de Kanselarij was het al langer de gewoonte om voor elke tentoonstelling de wanden een andere, bijpassende kleur te geven. In het nieuwe Fries Museum gaan ze verder op die ingeslagen weg.
Kleed van Claudy Jongstra (2013)
Lucia Helena van Aebinga, N. Wieringa (1660)
Een van de drie zilverzalen.
Astrolabium, Pibo Gualteri (1606)
Houten diertjes van onderduikers (1944-45)
Fibula van Wijnaldum (circa 625)
Danspartij bij het huwelijk van Eraert van Pipenpoy en Jel van Liauckema (circa 1616)
Saskia van Uylenburgh (1613)
10 september 2013, pag. 16
Legaat met een lange nasleep Het nieuwe Fries Museum opent, ruim elf jaar nadat er €18 miljoen voor beschikbaar kwam. Maar de realisatie van het gebouw hing diverse keren aan een zijden draadje.
SASKIA JONKER
,,In dream”, noemt cultuurwethouder Arno Brok het legaat van Abe Bonnema in mei 2002 nog, wanneer bekend wordt dat de architect €18 miljoen bestemd heeft voor een nieuw Fries Museum. Bonnema stelt wel eisen: het moet op of aan het Zaailand komen, en ontworpen worden door zijn Brabantse vakgenoot Hubert Jan Henket. Die droom verandert al snel in een nachtmerrie. Aanvankelijk gaan stad, museum en architect voortvarend te werk: nog datzelfde jaar reizen museumdirecteur Cees van ’t Veen en – toen nog – conservatrice Saskia Bak met Henket naar Engeland en Amerika om inspiratie op te doen, begin 2003 is er een voorkeurslocatie bepaald en in september ligt er een eerste schets klaar. Op de tekening is ook al de nieuwe winkelwand langs het Ruiterskwartier te zien, bedacht in samenwerking met de stad en de vastgoedpoot van de ING. Dit is een mooie gelegenheid om het hele Zaailand, winderig gat in het hart van Leeuwarden, aan te pakken. Maar dan lopen de radertjes vast. De gemeenteraad is zeer sceptisch, Provinciale Staten ook en er gaan steeds luidere stemmen op tegen nieuwbouw. De historische gebouwen aan de Turfmarkt mogen niet zomaar afgedankt worden, roepen zij. En er is nog maar een paar jaar
Architect Abe Bonnema in ’zijn’ Achmeatoren in aanbouw, in 2001. geleden voor veel geld verbouwd. We laten Bonnema toch niet over zijn graf heen regeren? De precieze tekst van het legaat, die geheim is, wordt onderwerp van hevige discussie en zelfs een rechtszaak. Is een locatie op het Zaailand wel een harde eis? En moet het hele museum daar dan heen, of mag het ook een soort kunsthal worden? De gemeenteraad mokt, twist en geeft uiteindelijk met één stem verschil zijn toestemming voor het plan. Provinciale Staten volgt in maart 2006 – ook met minimale steun – maar daarna wordt er op
FOTO LC/PAUL JANSSEN
aandringen van de gemeenteraad in mei nog een referendum gehouden in de stad. De Leeuwarders stemmen in flinke meerderheid tegen. Toch kan project Nieuw Zaailand doorgang vinden, want de minimum opkomst wordt niet gehaald. Het volgende struikelblok dient zich aan: de gemeente, het museum en de vastgoedinvesteerders steggelen over de verdeling van de kosten. Ze krijgen de dekking van het €120 miljoen kostende plan maar niet rond. En dan blijken de kosten voor het vernieuwen van de parkeergara-
ge ook nog een stuk hoger uit te gaan vallen. Opnieuw loopt het project vertraging op. Het Fries Museum dreigt daardoor een cruciale subsidie van €10 miljoen mis te lopen en trekt zich terug, om weer aan te schuiven wanneer het geld veiliggesteld is. Uiteindelijk gaat de schop in april 2009 in de grond, twee jaar later dan gepland. De ontdekking van asbest in de oude garage, goed voor een half jaar extra bouwtijd, is de laatste grote tegenvaller. Maar in september 2012 wordt dan toch het hoogste punt van het Fries Museum bereikt.
10 september 2013, pag. 18
Fotografie: Dekker Natuursteen - Michiel Kievits.
Fotografie: Dekker Natuursteen - Michiel Kievits.
Koopmans Bouwgroep
BAM Utiliteitsbouw
Onderdeel van Bouwcombinatie
Onderdeel van Bouwcombinatie
Leeuwarden Centrum vof
Leeuwarden Centrum vof
het nieuwe Fries Museum
het nieuwe Fries Museum
Samen bouwen in de regio!
BiermanHenketarchitecten
Bij NVB Vermeulen hebben we één doel: iedere dag de beste match maken tussen bouwmaterialen en bouwproces. Dit doen we sinds 1839. Zo helpen we bouwers bouwen. Van generatie op generatie. Op het werk, in rechtstreeks gesprek met verwerkers. En in het vooroverleg met architecten en opdrachtgevers.
feliciteert Friesland met het nieuwe Fries Museum www.biermanhenket.nl
– Eigen prefab-tekenafdeling – Uitgekiende logistieke oplossingen – Showroom beeldbepalende materialen – Koperskeuzebegeleiding tegels – S@les in de Bouw NVB Vermeulen Slauerhoffweg 6 8912 BH Leeuwarden 058 2937777
[email protected]
Zesentwintig vestigingen in Noordoost Nederland.
www.nvbvermeulen.nl
L. Kielstra Kraanverhuur B.V. (058) 255 5555
EMMEN GRONINGEN HEERENVEEN LEEUWARDEN
ienFâld.rêst.natuer. thúskomme by Dysels.
Dit is in tiid fan hastige feroarings. Wy soene hast ferjitte wêr ‘t eins om giet. Ienfâld. Rêst. Natuer. Thúskomme by dysels. De Pilat&Pilat famylje kolleksje wachtet op jo. Want wat echt is, bliuwt.
Yn de VIP gearkomste romte fan it Frysk Museum stiet in Pake Sytse tafel fan 6 meter, mei 28 poaten, dêr’t 14 “wichtige minsken” oan sitte kinne. It ûntwerp is fan Gjalt Pilat en yn 2011 ûnderskieden mei de Vredeman de Vries priis. Ek yn it kantoar en it museumCafé thús, steane Pilat tafels as erfstikken fan de takomst.
De massyf houten meubelkolleksje Pilat&Pilat Famylje Collection is in ynternasjonaal ferneamde kolleksje fan lykwichtige ûntwerpen. In oersjoch fan de hiele kolleksje is te finen op www.pilat.nl
SHOWROOM PILAT&PILAT PRODUKTIES tsjerkebuorren 40 | twijzel
10 september 2013, pag. 18
Fotografie: Dekker Natuursteen - Michiel Kievits.
WIJ WERKTEN MEE AAN HET NIEUWE FRIES MUSEUM
Friso Bouwgroep Onderdeel van Bouwcombinatie Leeuwarden Centrum vof
het nieuwe Fries Museum
BonnemaArchitecten. feliciteert Leeuwarden met het Fries Museum
BonnemaArchitecten. is sinds 2012 onderdeel van DeZwarteHond.
De trotse bouwers van het Fries Museum
10 september 2013, pag. 20
Leeuwarden feliciteert ús museum Huiskamer van Fryslân Het zijn prachtige weken voor de cultuur in Fryslân en Leeuwarden. Afgelopen vrijdag is Leeuwarden gekozen tot Culturele Hoofdstad 2018. En als kers op de taart opent koningin Máxima komende vrijdag het nieuwe Fries Museum. Met de opening is het vernieuwde Wilhelminaplein nu echt af. De huiskamer van Fryslân leeft, bruist en geeft Leeuwarden een nieuwe dynamiek. Met speciale dank aan het legaat van de Friese architect Abe Bonnema en natuurlijk het prachtige ontwerp van architect Hubert-Jan Henket. We zijn trots en blij dat ús museum vrijdag haar deuren opent. We willen iedereen die heeft meegewerkt om het nieuwe Fries Museum te realiseren, bedanken. Van harte gefeliciteerd met het resultaat! Een prachtige opmaat naar Culturele Hoofdstad 2018. Ook daar gaan we met z’n allen een enorm succes van maken. Burgemeester en wethouders van Leeuwarden