Frederik's Blues Roman Schipper
Frederik's Blues - Copy right Roman Schipper 2013 Omslag en foto auteur: Pilar Ferreira Foto "Camargue horse" - Andrea Schaffer * *Photo used under a Creative Commons Attribution License Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Een gratis exemplaar voor non-commercieel gebruik kan worden verkregen op www.romanschipper.nl
Frederik’s blues Hij stond voor het huis. De gordijnen waren geopend en er brandde licht in de huiskamer, maar hij zag niemand. Hij liep terug naar de auto, opende de achterklep, haalde de spade uit de kofferbak en stak opnieuw de straat over. De bus van de man stond met de voorkant naar het huis toe geparkeerd, maar tussen de rechterkant van de wagen en de schutting, die de oprit afscheidde van het aangrenzende huis, was nog net voldoende ruimte om te staan, waardoor hij vanuit de richting van het huis niet gezien kon worden. Zelf kon Frederik de voordeur echter ook niet meer zien en hij had alleen zijn gehoor om te bepalen wanneer de man naar buiten zou komen. Hij wachtte en vroeg zichzelf af of hij wel genoeg kracht zou hebben. Hij dwong zichzelf om terug te denken aan dat moment in Haarlem waarop de man en hij elkaar voor het eerst hadden getroffen. Het hielp niet. Hij keek naar de overkant van de straat en zag de huurauto met het gele kenteken staan en heel even kwam het in hem op om de straat over te steken, in te stappen, weg te rijden en alles gewoon te vergeten, maar juist dat moment zelf, waarin hij zichzelf betrapte op die mogelijke uitvlucht, dat was de ontsteking die zijn haat weer deed oplaaien en hij bleef staan, de spade stevig in zijn handen geklemd. Hij was nerveus en hij voelde dat hij bloosde. Hij dacht weer aan de Psalm die hij in de Bijbel van zijn vader had gevonden en voelde zich rustiger worden, zijn hartslag daalde weer. Het kloppen in zijn keel verdween. Dit was het moment waarop hij alles zou rechtzetten. De voordeur ging open en hij hoorde voetstappen zijn richting opkomen, hij schatte dat de man nu ergens aan de linkerkant van de wagen moest staan, waar hij kennelijk stilstond. Sleutels rinkelden en weer hoorde hij voetstappen. Frederik spande zijn spieren en stopte met ademen. Enkele seconden later hoorde hij dat de man aan de achterzijde van de bus opnieuw stilstond en de achterdeuren opende. Hij reageerde onmiddellijk, zijn lichaam was sneller dan zijn geest en dat lichaam wist wat er moest gebeuren. Zonder na te denken stapte hij in een vloeiende beweging weg van de bus en vervolgens draaide hij, al lopend, twee keer om zijn eigen as, om zichzelf op de juiste plaats en afstand te manoeuvreren. Tegelijkertijd namen zijn armen de spade mee de hoogte in, alsof zijn spieren en de steel één geheel waren geworden en nog voordat de tweede draai voltooid was ontstond er een slingerbeweging, die alle kracht die Frederik bezat meegaf aan de spade die, eenmaal over het hoogste punt heen, alleen nog maar harder omlaag kwam, het eindpunt tegemoet. Nog voor het stalen blad de schedel raakte zag Frederik dat het de jongen was. Wat deed die hier? Hij had ergens anders moeten staan, wachtend tot zijn baas hem zou oppikken. Hij zag het meteen aan de blik van de jongen, of eigenlijk de afwezigheid daarvan. De jongen was dood. Hij had dezelfde leegte in zijn ogen, die Frederik al ontelbare keren
had gezien tijdens zijn werk bij Galtier. Hij voelde het bloed opnieuw naar zijn wangen stijgen en probeerde dat uit alle macht te onderdrukken, waardoor het, zoals altijd, alleen nog maar erger werd. De paniek schoot door zijn lijf. Met de spade in zijn hand probeerde hij het lichaam overeind te krijgen. Met moeite kreeg hij het bovenlijf van de jongen rechtop, waarbij het hoofd van de jongen onnatuurlijk naar achteren viel. Hij verbaasde zich erover dat de schedel nauwelijks schade of bloed vertoonde. Hij duwde het bovenlichaam op de laadvloer van het busje, het zag er nogal vreemd uit. De benen van de jongen hingen uit de bus en raakten daarbij de grond voorzichtig en krachteloos, alsof het de eerste keer was. Een tweede golf van paniek overspoelde Frederik. De man kon nu wellicht ieder moment naar buiten komen. Hij zette zijn rechtervoet op de laadvloer en legde de spade voorzichtig op het dak. Met zijn linkervoet tegen de zijwand van de wagen, zette hij zich af, klom op het dak en bleef daar doodstil op zijn rug liggen. Hij kon de gedachte niet verhinderen dat in één van de aangrenzende huizen, iemand van de eerste verdieping naar buiten zou kijken en hem zo zou zien liggen. Hij stelde zich voor hoe een nietsvermoedende moeder op deze ochtend de ramen zou opengooien, achteloos naar buiten keek en dan op het dak van de bestelbus van haar buurman een man zag liggen. Dat zou toch wel een reden zijn om de politie te alarmeren. Hij zag zichzelf al staan, geboeid in de straat, nog steeds bespied door de vrouw die hem ontdekte, maar nu vanachter haastig gesloten gordijnen, terwijl hij werd afgevoerd richting de gevangenis, als ze hem al niet meteen doorstuurden naar een speciale inrichting. Hij vroeg zich af welke van die twee mogelijkheden hem beter zou liggen en of hij zich überhaupt zou kunnen handhaven in een gevangenis. In een inrichting zou hij waarschijnlijk door iedereen met rust worden gelaten, behalve door het personeel natuurlijk. Zijn verbeelding hield hem nog steeds in bedwang en weer werd hij overvallen door dat blozen. Zijn wangen gloeiden. Het geluid van een deur die openging verbrak zijn gedachten, iemand kwam met grote stappen dichterbij en opende het portier aan de bestuurderskant. Frederik was voorzichtig gaan zitten, hij hoorde hoe het portier weer werd gesloten. ‘Wat doe jij nou?’ hoorde hij nu duidelijk aan de achterzijde van de wagen. Frederik liet zich via de zijkant van het dak zakken, maar kwam harder neer dan hij verwacht had. De doffe klap op zijn hielen schoot omhoog en hij beet op zijn tanden, de onverwachte pijn maakte hem razend en snel liep hij om de bus heen. Hij stond nu achter de man en schraapte met de spade over de grond. De man draaide zich om en Frederik hief de spade boven zijn hoofd. Hij sloeg zo hard dat zijn handen pijn deden, de klap trilde na in zijn, om de steel geklemde vingers. Kennelijk had de man zich weten af te weren, want Frederik zag geen zichtbare verwondingen. ‘Waar heb ik hem geraakt?’ flitste het door hem heen. De man lag op zijn rug, keek op naar zijn belager en fluisterde iets. Ze keken elkaar aan en Frederik zag duidelijk de angst in de
ogen van de man, die hem vol onbegrip aankeek en nu beide handen in de lucht stak, alsof hij zich overgaf. Frederik maaide de handen met de spade weg, maar behalve het zoeven van het blad door de lucht, net voor hij de handen raakte, kwam er geen geluid aan te pas. Hij herinnerde zich hoe een paar weken geleden dit massieve lichaam, nu machteloos hier voor zijn voeten, over hem heen stond gebogen. Dit keer was hij echter voorbereid en hief de spade opnieuw hoog boven zijn hoofd. De man die in Frederik’s gedachten al zo vaak op hem was afgekomen lag nu hulpeloos aan zijn voeten, maar hij was nog niet klaar. Hier was alles om te doen, dit was zijn wraak. Hij draaide de spade met het blad omlaag en plantte die loodrecht naar beneden, in het gezicht van de man. Het blad scheurde de mond van oor tot oor open, maar de man maakte nog steeds geen enkel geluid. Toen de spade daarna opnieuw in het gezicht neerkwam, werd daarbij de complete onderkaak ontwricht, maar ook nu kwam er geen geluid en het maakte Frederik nog razender, zodat hij bleef doorslaan op het bloedende hoofd. Keer op keer liet hij de spade neerkomen tot zijn armen de steel nauwelijks nog omhoog konden brengen. Het lichaam op de grond bewoog al lang niet meer. Het hoofd was veranderd in een rode, vormloze, harige massa, waar hier en daar stukjes bot en tanden naar alle kanten uitstaken. Frederik was volledig buiten adem, keek ernaar en spuugde erop, terwijl minachting en tevredenheid vochten om de eerste plaats in zijn warrige gedachten. Nu restte hem alleen nog maar het weggaan. Hij had zich gewroken. Hij liep naar zijn auto en gooide de spade in de kofferbak. Hij keek omlaag naar zijn kleren, hij was nauwelijks vuil geworden. Hij liep terug naar de auto, stapte in, startte de motor en reed weg. Hij voelde dat hij weer bloosde en zijn handen en benen trilden bij het intrappen van de koppeling en het schakelen.
De dag van de verhuizing was voor Frederik de mooiste dag die hij zich kon voorstellen. Het was een mooie zomerdag in juli toen ze wegreden uit Leeuwarden. Het eindexamen zat erop en hij had zijn langverwachte diploma. Eindelijk konden ze terug naar Frankrijk, al schaamde hij zich wel een beetje om die vrolijke constatering. Hij had natuurlijk nog steeds verdriet om de dood van zijn vader, maar hij wist ook dat zijn vaders dood het einde was van hun leven in Nederland en hij vroeg zich af of hij zoiets wel mocht denken. Hij keek vanuit de auto naar zijn moeder, die de voordeur afsloot en probeerde zich voor te stellen hoe zij deze dag zou ervaren. Ook zij dacht ongetwijfeld nog veel aan zijn vader, maar het leek hem toch sterk dat ook zij, het achterlaten van dit land, niet als een soort bevrijding beleefde. Eenmaal onderweg keek hij opzij en zag duidelijk hoe blij ze was, zittend achter het stuur, samen met hem op weg naar het zuiden. Hij keek naar buiten, naar wat ze achterlieten. Weg van de jongens op school die hij nauwelijks kon volgen, die hem in het begin nog wel eens hadden uitgelachen om het zware Franse accent dat in zijn Nederlands doorklonk. Eindelijk weg van het uitzicht op het miezerige speelveld achter het huis, de lelijke lantaarns en hun treurige licht, weg van alles dat hem hier in Friesland al meteen zo tegenstond op de eerste dag dat hij hier op tienjarige leeftijd aankwam. Hoe zijn vader destijds, nadat ze in Nederland waren aangekomen, ook zijn best deed om zijn land ook Frederik’s land te maken, het kon hem vanaf het begin gestolen worden, hij was veel liever in Frankrijk gebleven. Ver van de stad, bij voorkeur in de velden rondom de fokkerij van zijn opa, tussen Saint Gilles en Arles, had Frederik al op jonge leeftijd zijn eigen wereld gevonden. Daar kon hij ongestoord door die velden lopen, wetende dat hij niemand tegen zou komen. Hij kon er paardrijden wanneer hij maar wilde, zonder dat belachelijke helmpje dat hij in Nederland verplicht moest dragen. Dat had hij één keer moeten doorstaan en daar was het paardrijden in Nederland dan ook bij gebleven. Hopeloos onbegrepen en totaal op de verkeerde plaats, zo had hij zich gevoeld op die ene en tevens laatste les, in een te kleine dressuurbak tussen alleen maar meisjes. Dat soort rijden was niet te vergelijken met het rijden in de Camargue, zoals hij het had gezien en geleerd van de gardians, die hem op de fokkerij van zijn opa, al vroeg de beginselen van het paardrijden hadden bijgebracht. Als ze ‘s ochtends vroeg in het geïmproviseerde keukentje naast de stallen bij elkaar kwamen en de paarden gezadeld stonden te wachten, dan was er voor Frederik niks mooiers dan alleen maar kijken naar die paarden, hoe ze rustig ademden en hoe die adem met de koude ochtendlucht in contact kwam en meteen daarna verdween in het donker dat nog over de velden van de Camargue hing. Daarna reden ze uit, met zijn opa voorop en daarachter de gardians, op zoek naar de stieren. In die wereld was Frederik geboren en het was voor hem niet meer dan logisch dat hij gardian zou worden en op een dag de fokkerij zou overnemen. Hij had simpelweg niet eens de behoefte om iets
anders te willen. Zijn wereld bestond uit de moerassen, de stieren, de paarden en de zon, al kon hij dat toen, op die leeftijd, nog niet als zodanig bevatten. Aan die perfecte wereld, die de Camargue voor hem was, kwam echter een eind toen Frederik’s vader langzaamaan genoeg kreeg van Frankrijk en zich daardoor meer en meer terugtrok, steeds vaker herinneringen ophalend aan het noorden, terwijl hij uitkeek over de groene velden, zoekend naar troostende gelijkenissen met het land dat hij miste. Hij had Frederik’s moeder ontmoet in Les Saintes-Maries-de-la-Mer, toen hij daar op jonge leeftijd, tijdens een vakantie, de feesten in augustus bezocht en hij was als een blok voor haar gevallen, toen hij haar zag staan bij de trailer van haar vader. Met haar donkere haar in een knot, stond ze in traditioneel ruiterkostuum de paarden te zadelen voor de jaarlijkse optocht en de processie. Hij was later die dag met haar meegereden naar haar appartement in Arles en toen zij hem enkele maanden later in Leeuwarden belde met de mededeling dat ze zwanger was, had hij geen moment getwijfeld. Nog diezelfde avond had hij zijn spullen gepakt en was in één ruk doorgereden naar Arles, waar ze na de geboorte van Frederik bleven wonen. Na een jaar aanmodderen en het bijspijkeren van zijn Frans kon zijn vader zijn werk als tandtechnicus voortzetten in Arles. Zijn moeder deed de administratie van de fokkerij voornamelijk vanuit huis. Frederik ging doordeweeks naar school in Arles, maar verbleef in het weekend bij voorkeur op de fokkerij van zijn opa. T ien jaar later bracht de heimwee van zijn vader echter de ommekeer in Frederik’s leven en verhuisde het gezin naar Nederland. Voor Frederik was de wereld in één klap grijs geworden. Hij moest wennen aan een nieuwe school, nieuwe mensen en een taal die hij nauwelijks beheerste en die hij tot dusver enkel wel eens sprak als hij alleen was met zijn vader. Daarbij ontdekte hij bovendien dat die taal op school dusdanig anders en snel gesproken werd, dat hij in het begin vaak alleen maar de grote lijnen kon volgen. Hij wist dat de kinderen op school niet eens een hekel aan hem hadden, maar ze moesten vaak lachen als hij sprak, omdat hij in het Nederlands regelmatig de zinsbouw omdraaide. Toch werd hij, net als de rest van zijn klasgenoten altijd uitgenodigd op alle verjaardagsfeestjes, maar hij merkte wel dat de andere kinderen toch ook niet goed wisten wat ze tegen hem moesten zeggen. Zelf wist hij het ook niet, dus meestal ging hij gewoon in een hoekje zitten kijken hoe de rest met elkaar in gesprek was. Misschien was het allemaal wel makkelijker geweest als er haat in het spel was geweest, als ze hem hadden gepest en getreiterd, dan zou hij op kunnen staan en vertrekken, zich in zijn slaapkamer verliezen in fantasieën waarin hij terugkwam om zich te wreken op de anderen. Zichzelf al schoppend en slaand boven de anderen verheffend, hen vertrappend tot er niemand meer over was behalve hijzelf. Maar er was geen haat en dus bleef hij maar gewoon zitten wachten tot het tijd was om naar huis te gaan en de tijd die dan hij uitzat spoelde hij weg met cola en paprikachips
uit een plastic bakje. Zo ontstond het gevoel dat hem nooit meer los zou laten en vanaf dat moment zou hij er zijn hele leven op een ondefinieerbare manier buiten staan, altijd met de vraag of dat besef een zegen of een vloek was. Hij was de toeschouwer die concludeerde dat elk feestje altijd weer bedekt leek door een zompige nietszeggendheid, opgesierd met kleurige slingers. Op school trok hij zich steeds meer terug in zijn eigen wereld. Vooral de lessen handvaardigheid, die twee uur duurden en altijd uitliepen op rumoer, omdat de rest van de klas zich eindelijk eens kon laten gaan, waren een opgave voor hem. Hij begon steeds minder te praten, omdat hij altijd moest blozen als hij in het openbaar sprak en juist tijdens die uren handvaardigheid was hij zich nog sterker bewust van het grote contrast tussen zichzelf en de uitgelaten klas dan bij de lessen in rekenen of aardrijkskunde, als iedereen stil was en rechtop zat, gefocust op het schoolbord voor hen. Om alles om hem heen te vergeten lette Frederik altijd extra goed op tijdens handvaardigheid en begon na de gebruikelijke uitleg van de lerares minutieus en geconcentreerd te werken, zodat hij meestal na twintig minuten al klaar was en het resultaat van zijn geknutsel op de daarvoor bestemde tafeltjes langs de kant van het lokaal deponeerde, waarna hij vervolgens nog een uur en veertig minuten met medelijden de juffrouw bekeek, die altijd haar uiterste best moest doen om te voorkomen dat er meer materiaal door het lokaal vloog dan dat er knutselwerk op de tafeltjes terechtkwam. Frederik werd geleidelijk een kameleon, in complete harmonie met de achtergrond. Zijn angst om te blozen werd zo groot dat hij zich tot in de perfectie bekwaamde in het ontwijken van alles en iedereen om maar niet dat gehate blozen te hoeven ondergaan. En met dezelfde tactiek werkte hij zich daarna ook door de middelbare school heen. Hij had een barrière opgeworpen tussen zichzelf en de anderen. De nieuwsgierige blikken van de kinderen in zijn nieuwe klas, toen hij voor het eerst samen met zijn ouders de lagere school binnenliep om kennis te maken, waren met de jaren wel verdwenen, maar er was niets voor in de plaats gekomen. Alsof hij onzichtbaar was geworden en hierdoor was, tegelijkertijd met de afstand tussen hem en de rest, de onschendbaarheid voor pesterijen ontstaan en intact gebleven. Zijn aanwezigheid was een feit, maar ook niet meer dan dat en het besef dat niemand op hem lette deed hem op den duur iets meer ontspannen en daardoor dacht hij uiteindelijk dan toch veel minder aan dat blozen, dat hem zo vaak had dwarsgezeten. Alleen ergens in een diepe onderlaag wist hij dat hij zijn leven niet altijd zo zou kunnen voortzetten en dat op een dag de afrekening zou komen. Een aantal jaar later overleed zijn vader aan de gevolgen van een auto-ongeluk en dat bracht Frederik ertoe om ook de laatste banden met dit land en zijn mensen door te snijden. Hij beloofde zichzelf om naar Frankrijk terug te keren zodra de gelegenheid
zich voordeed. Hij wist dat zijn moeder wilde dat hij in ieder geval zijn school af zou maken, maar daarna was de weg vrij.
In Frederik’s eindexamenjaar gingen alle scholieren, voor wie de laatste fase van het jaar op het punt van aanbreken stond, naar het traditionele schoolkamp in het zuiden van het land. Met het oog op de sociale ontwikkeling van de leerlingen, werden op een avond willekeurige groepen samengesteld voor de nachtelijke dropping en wandeltocht door de heuvels van Limburg. Zo kwam Frederik destijds tot zijn verbazing in een groep met leerlingen die hij nog nooit had gezien, behalve Dieuwke. Hij had haar op school iedere dag wel voorbij zien komen. Dat ze inderdaad Dieuwke heette, wist hij enkel omdat hij ooit had gehoord hoe een ander meisje haar terugriep toen ze schijnbaar iets was vergeten. Hij voelde zich onnozel toen de groep waarbij hij was ingedeeld, werd aangemoedigd om in te stappen in één van de klaarstaande auto’s en hij wist niet wat hij moest zeggen tegen het uitgelaten groepje medescholieren. In zijn gedachten construeerde hij verschillende openingszinnen, maar hij besloot zich toch maar afzijdig te houden. Hij baalde verschrikkelijk van wat hem overkwam en realiseerde zich dat deze nachtelijke dropping wel eens heel lang zou kunnen duren. Hij probeerde de rest van de autorit niet meer naar Dieuwke te kijken, al kostte het hem moeite. Hij wilde iets zeggen om het zwijgen te doorbreken, maar hij had geen idee wat. ‘Jij komt toch uit Frankrijk?’ Het duurde even voordat hij in de gaten had dat ze het tegen hem had. ‘Toch?’ Frederik keek haar aan en registreerde feilloos hoe de hele groep naar hem keek, zijn wangen gloeiden. ‘Ja,’ zei hij, ‘Maar ik woon al wel weer een tijdje hier.’ Dieuwke lachte, ‘Mooi, dan kan ik meteen een beetje oefenen voor het examen.’ ‘Dat is goed,’ zei Frederik met een afgeknepen stem, omdat hij vergat te ademen. Toen zij moeiteloos omschakelde naar het Frans, bleek dat de rest van de groep, in tegenstelling tot wat Frederik dacht, niet tot dezelfde klas als Dieuwke te behoren. Geen van hen had Frans als eindexamenvak en zodoende was er waarschijnlijk ook niemand van hen die kon verstaan of überhaupt geïnteresseerd was in wat hij en Dieuwke tegen elkaar zeiden. Ongemerkt viel Frederik’s geremdheid langzaam weg en zonder het aanvankelijk te beseffen praatte hij aan één stuk door en als zij een vraag stelde, hoefde hij niet na te denken over de woorden, die maar bleven komen, al moest hij wel moeite doen om af en toe om zijn blik van haar los te maken. Hij was bang dat ze zich ongemakkelijk zou voelen, zoveel woorden stroomden naar buiten, tot hij zich realiseerde dat hij wel heel lang aan het woord was. Daarom stopte hij abrupt en zei, ‘Jij spreekt trouwens ontzettend goed Frans, weet je dat?’ ‘Dank je, jij ook hoor,’ lachte ze en Frederik voelde dat hij weer bloosde, maar door haar lach vergat hij zich te generen voor de overige leerlingen. De groep liep die nacht met behulp van een kaart door de bossen en de landerijen en al snel bleek dat niemand echt geïnteresseerd was in het zo snel mogelijk bepalen van hun positie of het tijdig terugvinden van de camping. Frederik en Dieuwke bleven gedurende de tocht met elkaar praten, waardoor ze zich steeds meer van de groep verwijderden en
een paar honderd meter achterop raakten. Frederik had aan het begin van de dropping even op de kaart gekeken en meende zich te kunnen oriënteren, maar de mogelijkheid om met Dieuwke de hele nacht door te kunnen lopen deed hem snel besluiten om tegen zijn gevoel in, net als de rest van de groep, een zandpad in te slaan, hoewel hij op dat moment zeker wist dat ze eigenlijk rechtdoor moesten. Het pad leidde hen een bos in en na verloop van tijd liep het geleidelijk omlaag en kwamen ze bij een ven. Met de hele groep besloten ze om daar bij het water uit te rusten en de inhoud van de meegesmokkelde flessen wijn verder te verdelen. Frederik vond het prima. Doordat hij compleet in beslag werd genomen door Dieuwke, was het hem niet eerder opgevallen dat de rest van de groep al behoorlijk dronken was geworden. Ze lagen allemaal bij elkaar en het duurde niet lang voor ze sliepen. Frederik zat met opgetrokken knieën in het zand. Hij was moe maar durfde zich niet te bewegen, bang om het moment te verbreken. Dieuwke lag naast hem en ze leek compleet ontspannen, haar ogen en mond waren gesloten en met haar handen groef ze naast haar bovenbenen kleine kuiltjes in het zand, die ze daarna weer dichtstreek. Ze zeiden niets meer. Frederik kreeg kramp in zijn benen, maar durfde nog steeds niet van houding te veranderen. ‘Ik kan eigenlijk wel een kussentje gebruiken,’ zei Dieuwke. ‘Strek je benen eens.’ Frederik deed het, maar ging niet helemaal liggen en keek, rustend op zijn onderarmen, in de richting van het water. Dieuwke kwam overeind en draaide zich een kwartslag, zodat ze ten opzichte van elkaar in een hoek van negentig graden lagen. ‘Yep, dat ligt stukken beter,’ zei ze, terwijl ze haar hoofd op zijn rechterbovenbeen liet rusten. Frederik voelde zich prettig onrustig en probeerde niet te denken aan zijn opkomende erectie. Ze lag met haar hoofd zo dichtbij dat hij bang was dat ze het zou merken. Ze draaide haar hoofd naar hem toe. Hij wist zeker dat ze het voelde, maar blijkbaar was ze absoluut niet geschokt. Ze keek hem aan. ‘Wat vind jij eigenlijk van dit kamp?’ ‘Eh, gaat wel, toch?’ ‘Jawel, maar weet je, ik word een beetje moe van al dat gezuip van iedereen, jij niet? En ik zou wel eens een keer lekker willen douchen. Nu staan we iedere dag allemaal op elkaar te wachten en daarbij vind ik het belachelijk dat je een gulden moet betalen voor 5 minuten koud water, als het al 5 minuten zijn.’ Ze draaide haar hoofd weer terug en lachte. ‘Waarom ga je dan niet douchen op de camping?’ zei Frederik. ‘Camping?’ ‘Ja, de camping, het gebouw waar we slapen hoort bij één of andere camping. Al is de hele boel eigenlijk nog gesloten geloof ik. Als je aan de achterkant van de ontbijtzaal over dat slootje stapt en die bosjes doorloopt, kom je op een weggetje naar de campingsupermarkt en in het gebouwtje daarachter zijn douches en wc’s. Gratis en voor niets en er komt verder niemand.’ ‘Hoe weet jij dat?’ Ik hou gewoon van rust,’ zei Frederik zachtjes, hij keek haar aan, ‘Ik douche al drie dagen daar.’ ‘Oh, nou ja, bedankt, ik zal eens kijken dan.’ Een paar uur later liepen Frederik en Dieuwke opnieuw samen achter de groep aan, maar ook nu kon
het Frederik niet lang genoeg duren. Hij kon ook niet meer achterhalen hoe het was gebeurd, of zij nu zíjn hand had gepakt of andersom, maar op de terugweg hield hij haar hand vast en hij wilde niet meer loslaten. Vroeg in de ochtend kwamen ze terug op het kampterrein. Dieuwke was na aankomst meteen gaan slapen op de meisjeszaal, maar Frederik wilde eigenlijk niet terug naar het gedeelte waar de jongens verbleven, hij wilde alleen zijn. Hij pakte zijn kussen en slaapzak en liep in de vroege schemering om de ontbijtzaal heen, stapte over de sloot en kroop door de struiken richting de doucheruimte van de camping, waar hij in één van de washokken zijn slaapzak uitrolde en als een blok in slaap viel. Ergens in de verte hoorde hij hoe het begon te regenen en hoe de druppels steeds sneller neervielen. Hij opende zijn ogen en luisterde lang naar de regen die geleidelijk ophield met regen te zijn en over ging in een ander geluid. Frederik realiseerde zich ineens, ondanks dat hij nog maar halfwakker was, dat hij helemaal geen regen had gehoord. Er stond iemand te douchen en na zijn opmerking van vannacht kon dat natuurlijk maar één iemand zijn. Frederik stond op en liep zachtjes naar de doucheruimte. Zou ze hem hier gezien hebben, Jezus, wat zou ze daar van denken? Hij liep voorzichtig richting de douchecabine, maar bleef op een meter afstand toch maar staan en stelde zich voor dat hij aan de andere kant van de deur stond, dicht tegen Dieuwke aan. De kraan werd dichtgedraaid. Frederik draaide zich snel om en liep terug naar de centrale ruimte, voelde dat hij bloosde en probeerde een uitweg te verzinnen voor het geval Dieuwke hem hier had zien liggen slapen. Hij voelde zich betrapt en alle nog aanwezige sporen van de verwondering van afgelopen nacht werden uit het niets overspoeld door een inktvlek die zich verspreidde over zijn voortrazende gedachten. ‘Hey goed idee van je!’ Frederik draaide zich om en keek haar aan. Ze stond daar met een handdoek om haar middel en een tweede handdoek om haar hoofd. Haar schouders waren nog nat en in haar handen hield ze haar toilettas en haar kleding. Ze leek niet geschrokken of verbaasd over het feit dat hij hier stond. Ze lachte, ‘Serieus, deze douches zijn tien keer beter toch?’ ‘Eh ja, ik weet het,’ mompelde Frederik. Hij moest moeite doen om niet te staren naar het moedervlekje op de aanzet van haar rechterborst. Dieuwke hing haar toilettas en kleding aan een haakje, deed haar hoofd omlaag, haalde de handdoek van haar hoofd en wreef haar haren droog. Ze keek hem met een schuin oog aan, ‘Had ik eerder moeten weten, Frederik. Morgen alweer terug. Heb jij trouwens een beetje geslapen?’ Frederik bloosde weer hevig, ‘Hou op,’ zei hij in stilte tegen zichzelf, ze vraagt je gewoon iets, niets om je druk te maken, ze weet niet dat je hier naartoe bent gevlucht om de anderen te ontwijken, dat je hier als een verschoppeling op de grond hebt gelegen. De inktvlek in zijn gedachten, die even leek weggepoetst door de stem van Dieuwke, liep weer uit door zijn hersens en door wanhoop overvallen greep hij terug op zijn vertrouwde verdediging en wierp opnieuw de
barrière tussen hem en de buitenwereld op. ‘Ik moet ook gaan douchen, Dieuwke,’ zei hij. ‘Ja, ik snap het, ik ga me aankleden, zie ik je straks nog?’ Natuurlijk, zei hij, maar hij wist dat het niet waar was. ‘Goed, tot straks,’ lachte Dieuwke. Ze pakte haar spullen op en liep naar een kleedhokje. ‘Dag.’ Door een plotselinge haast getroffen liep Frederik snel weg om zo vlug één van de douchecabines in te schieten, waardoor hij tegen haar opbotste. Gedurende een seconde hadden ze elkaar aangeraakt. ‘Sorry,’ zeiden ze tegelijkertijd en keken elkaar aan, Frederik had de indruk dat Dieuwke bloosde, voordat ze langs hem liep, snel een kleedhokje binnenstapte en de deur op slot deed. Hij vloog een douchecabine in, kleedde zichzelf uit en stapte onder de douche, zich daarna realiserend dat zijn handdoek en toilettas nog steeds op de jongenszaal lagen. Het warme water kalmeerde hem nauwelijks, haar beeld was blijven hangen. Hij zag nog steeds haar gezicht en haar, deels in de handdoek verhulde borsten, het moedervlekje daar vlak boven en haar bruine benen. Hij bleef een uur lang staan, om er zeker van te zijn dat ze weg was. Pas toen durfde hij zichzelf aan te raken en hij probeerde zijn trillende knieën onder controle te krijgen. Frederik schoot, nog steeds nat, snel in zijn kleren en liep over het campingterrein naar de houten huisjes die hij al op zijn eerdere eenzame wandelingen had gezien. Ze stonden in blokken van vier, met de achterzijden naar elkaar toe. Hij forceerde aan de achterzijde van één van de huisjes een raampje en klom naar binnen. Binnen was alles keurig op orde gebracht voor het komende seizoen. Hij trok zijn natte kleren uit en droogde zich af met een beddenlaken en besloot voorlopig in het huisje te blijven, in ieder geval tot de avond. Wellicht kon hij het zelfs rekken tot het appèl morgenochtend. Hij keek nog eens rond in het eenvoudig ingerichte huisje, ging liggen op het tweepersoons bed en viel in slaap. Het enige dat hij meenam in zijn slaap was het gezicht van Dieuwke. Toen hij wakker werd zag hij dat het half vier ‘s middags was. Hij wachtte nog een paar uur tot het donker was en besloot om eventuele paniek onder de leraren, tengevolge van een ontbrekende leerling, toch maar te voorkomen en ging terug naar het gebouw waar de leerlingen sliepen. Er was niemand. Blijkbaar hadden ze al gegeten en waren ze wederom op een excursie. Frederik had heel even spijt, nu hij misschien de mogelijkheid had gemist om opnieuw bij Dieuwke in de buurt te zijn, maar twee tellen later hoorde hij de bus aankomen en plotseling schenen twee lichtbundels, veroorzaakt door de koplampen van de touringcar dwars door de eetzaal. Frederik vloog in het donker naar een toilet. Enkele ogenblikken later zag hij door de kier onder de deur dat de lichten aangingen en snel daarna stroomde het gebouw vol met leerlingen. Toen hij naast zich wc-deuren hoorde openen en vervolgens op slot hoorde gaan, trok hij door, kwam van het toilet, waste zijn handen en ging geruisloos op in de lawaaiige stroom van leerlingen die her en der door het gebouw liepen. Hij ging op zijn bed liggen, viste een boek van Hermans uit zijn tas en begon te lezen. Na verloop van tijd vulde de
ruimte zich met de overige leerlingen. Niemand leek verbaasd dat hij daar lag, niemand had hem gemist. Voor Frederik bleven dit soort momenten een vreemde gewaarwording. Nog nooit was het bij één van hen opgekomen om hem met zijn zonderlinge gedrag lastig te vallen of te treiteren en al vele malen had hij zich daardoor afgevraagd of deze bijzondere situatie, deze vrijwaring van pesterijen, wellicht het gevolg was van een superioriteit, die hij misschien zelf niet kon zien. Al gaf hij die redenering altijd op voor die andere gedachtegang, dat hij simpelweg gewoon helemaal niet opviel of zelfs zo onbelangrijk was, dat het domweg allemaal niet eens de moeite waard was. De volgende morgen reden ze terug naar Friesland. Toen hij de bus instapte en helemaal doorliep naar de stoelen achterin, zag hij Dieuwke juist op één van de voorste banken. Hij probeerde eventjes contact met haar te maken maar ze was druk in gesprek met een klasgenote. Dat was het laatste wat hij van haar zag. Ze reden ‘s avonds het schoolplein op, verlieten de bus en iedereen ging het weekend in. De daaropvolgende twee weken waren helemaal gevuld met leren voor de langverwachte examens. Frederik bracht die twee weken, net als alle andere vrije dagen, in zijn eentje door en bereidde zich voor op zijn examens, die hij met gemak haalde. De daaropvolgende diplomauitreiking wist hij te vermijden door zich ziek te melden. Twee dagen later belde de conrector met het verzoek of hij het diploma op korte termijn kon komen afleveren en Frederik nam het diploma nog diezelfde middag bij hem thuis in ontvangst en daarmee was op stille wijze zijn middelbare schoolperiode beëindigd. De weg naar het zuiden lag open.
Toen hij met zijn moeder in Frankrijk aankwam, verbleven ze de eerste maanden op de fokkerij van zijn opa. Daarna verhuisde hij met zijn moeder naar een appartement in de Rue Eli Giraud in Arles. Frederik voelde zich licht en bevrijd. Zodra hij maar kon, ging hij net als vroeger naar de fokkerij en trok er het liefst hele dagen met een paard op uit, op zoek naar de kuddes stieren, die hij, als hij ze gevonden had, puur uit liefde voor hen en het land, opdreef en liet galopperen over de uitgestrekte velden. Het door tientallen hoeven opgeworpen stof daalde op hem neer en hij schreeuwde het uit om ze aan te sporen om nog harder te gaan en eenmaal uitgeraasd, gallopeerde hij in een grote boog om de kudde heen reed terug naar de fokkerij, waar hij het stof van zichzelf afklopte en het paard langdurig afspoelde. Een groter geluk dan dit leek Frederik onmogelijk. Het nieuws kwam tijdens één van de inentingsprogramma’s op de fokkerij. Hij was met enkele gardians vroeg in de ochtend het veld ingereden om de stieren op te drijven en hen naar de fokkerij te begeleiden. Tegen negen uur hadden ze alle stieren bij elkaar verzameld en dreven de kudde met veel kabaal, binnen de omheiningen van de fokkerij. Daarna begon het sorteren, identificeren en selecteren. Bovenop de stenen muren waren loopbruggen aangebracht, waarover de gardians heen en weer liepen, terwijl ze de stieren probeerden uit te lokken om één voor één het aangrenzende gangenstelsel in te lopen, zodat ze via talloze schotten en deuren steeds verder de corridor in werden gedreven en uiteindelijk vastliepen in een hoog, maar smal gedeelte, dat in tegenstelling tot het grootste gedeelte van het gangenstelsel, aan weerszijden was opgetrokken uit stenen muren, waartussen de dieren niet meer konden draaien. Achter één van die muren stond een dierenarts samen met Frederik’s opa op een opstapje en ieder dier dat vastliep werd snel ingeënt. Frederik stond tegenover hen achter de andere muur en bediende de laatste deur van het hele complex, de deur terug naar de weides en het moeras. Nog voor de beesten goed en wel door hadden wat er was gebeurd, trok hij na de inentingen de deur open en de dieren renden opnieuw de velden tegemoet. Hij had net één van de beste fokstieren vrijgelaten toen zijn opa hem zonder aanleiding vertelde dat hij het dier had verkocht en dat hij waarschijnlijk genoodzaakt was om er nog meer te verkopen. Frederik zei niets en trok stug aan de hendel om de volgende stier door te laten, maar moest zijn uiterste best doen om de opkomende tranen in zijn ogen terug te duwen. Ook zijn opa zei verder niets meer, kuchte alleen maar en keek de zojuist bevrijde stier veel te lang na en vergat, tot de dierenarts hem erop attendeerde, een nieuwe spuit te vullen. De vrijgelaten stier draaide zich op veilige afstand nog een keer om en keek naar de vreemde installatie waaruit hij zojuist was ontkomen, daarna wendde hij zich af en draafde weg, zijn kudde tegemoet. Vier maanden later was de boerderij verkocht. De fokkerij met de familienaam van zijn moeder bestond niet meer.
Die lange stroom herinneringen overviel Frederik op het moment dat hij in zijn kantoortje van Galtier Funéraires, de hoorn van zijn oor afhaalde om deze neer te leggen op het toestel op zijn bureau. Zeven jaar geleden was hij na het overlijden van zijn opa in dit kantoor terecht gekomen om de uitvaart te regelen. Zijn opa had het na de verkoop van de fokkerij nog twee jaar uitgehouden in een huisje in Saint Gilles, tot hij op een dag een paard leende, het zadelde en een eind ging rijden in de moerassen. Hij werd twee dagen later, liggend op zijn buik, gevonden in een plas drijfzand. Het paard stond een eindje verderop rustig te grazen, de benen op traditionele wijze bij elkaar gebonden, zodat het dier wel kon lopen, maar niet kon afdwalen. De begrafenisondernemer Galtier bleek één van die weinige mensen met wie Frederik het meteen goed kon vinden en ondanks de reden van zijn komst voelde Frederik zich op zijn gemak in het kantoor waar hij samen met zijn moeder de uitvaart van zijn opa regelde. Twee maanden na de begrafenis zat Frederik opnieuw bij de begrafenisondernemer, nadat hij op het uitzendbureau een vacature had zien hangen waarin Galtier op zoek was naar een assistant funéraire. Frederik werd aangenomen en na enkele maanden had de begrafenisondernemer hem volledig ingewerkt in alle facetten van de uitvaartbranche en zo zat Frederik tegenwoordig aan de andere kant van het bureau. De afgelopen jaren was het bedrijf gegroeid en Galtier had extra mensen in dienst genomen. Frederik had in de loop van de tijd de dagelijkse leiding van Galtier overgenomen en zo bestond zijn dagelijkse leven nu uit de praktische en de zakelijke kant van de dood. Niet lang daarna had hij een klein appartement gevonden in de Rue Jules Formigé in een buitenwijk van Arles en dat was nu zijn leven. Hij miste de stieren en de fokkerij maar dwong zichzelf om er niet meer aan te denken. Hij ging ook niet langer met zijn moeder mee naar de processies en feesten in Les Saintes-Maries-de-laMer of Saint Gilles. Zijn moeder ontmoette rond die tijd een man uit Béziers, bij wie ze enige tijd later introk. Frederik voelde een zekere weerstand tegen de man en was bang dat hij daarmee zijn moeder, die gelukkiger leek dan ooit tevoren, in de weg zou zitten en hij begon stapsgewijs het contact te verminderen tot ze elkaar hooguit een aantal keer per jaar spraken. Hij focuste op zijn leven in de stad en zijn werk. Hij had zijn vriendenkring, die hij in de afgelopen jaren voorzichtig had opgebouwd en zijn leven kroop van dag naar week en verder. In het weekend gingen ze uit in Nímes en in de zomer trokken ze regelmatig naar de kust, dronken bier, keken voetbal en gingen weer naar huis. Heel af en toe kwam hij een meisje tegen en mits hij het na een nacht niet al voor gezien hield, liepen die ontmoetingen een heel enkele keer uit op een relatie, die dan hooguit een paar weken duurde. Maar altijd vond hij iets, al was het maar een klein detail, om het meisje in kwestie de deur te wijzen. Frederik lag er echter nooit wakker van. Zijn leven ging verder in een eindeloze stroom van kleine nietszeggende gebeurtenissen en het grote leven zoals hij zich dat ooit had voorgesteld, leek hem
tegenwoordig niets meer dan een illusie die hij te lang in stand had gehouden. Maar nu zat hij ineens van het ene op het andere moment zwetend en nerveus in zijn kantoor, de hoorn nog steeds in zijn hand. Hij had eigenlijk maar half gehoord wat Jalabert hem vertelde. Maar wat hij gehoord had was aangekomen als een mokerslag en had hem volledig door elkaar geschud. Jalabert had een aantal jaar geleden zijn opa’s fokkerij overgenomen en nieuw leven ingeblazen. Naast het onderhouden van de fokkerij, was hij zich gaan richten op het toerisme en had zodoende op het land een klein hotel laten bouwen. Langzaamaan kwamen de gasten, vooral paardenliefhebbers en na enige tijd floreerde het bedrijf, met de paarden en stieren van zijn opa, als nooit tevoren. Jalabert had hem gebeld met het verzoek of hij er niets voor voelde om over een maand een aantal Nederlanders te begeleiden tijdens een paardrijtocht, uiteraard tegen een vergoeding. Aangezien hij lang in Nederland had gewoond en wellicht de taal nog sprak en goed was met paarden, was hij in de ogen van de fokker, de aangewezen persoon. Het zou ook voor Frederik een mooie aanleiding zijn om weer eens te kunnen rijden, zo concludeerde Jalabert. Hij moest er maar eens even over denken, dan zou Jalabert in ieder geval de mail die hij ontvangen had aan hem doorsturen, die kwam van een zekere Brugs. De fokker sprak het uit met het accent van de streek, maar exact op dat moment begon Frederik’s reis naar het verleden. Vanuit de diepste kern van zijn geheugen kwam langzaam een beeld omhoog, het beeld van een meisje met een handdoek om zich heen gewikkeld. Terwijl zijn hand de telefoon vond en hij de hoorn eindelijk kon neerleggen, schoot Frederik in een paar seconden, terug in het verleden en hij zag zijn eigen zeventienjarige hand die een brief vasthield. In de brief stond precies wat hij mee moest nemen en wanneer ze zouden vertrekken. Hij keek op de achterkant van de brief en zag de rij met namen, de namen van mensen die hem niets zeiden, die wat hem betrof, net zo goed dood konden vallen. Maar ook zag hij opnieuw het begin van de rij duidelijk voor zijn ogen; Blank, Bergsma, Bolder, Braams, Brugs en verder. Het waren de scholieren die deel zouden nemen aan het kamp en in het kantoor van Galtier Funeraires, werd op die woensdagmiddag, door een simpel telefoontje, Frederik’s geheugen opengebroken door een naam die hij, zonder dat hij zich daar bewust van was, had onthouden; Brugs! Dieuwke Brugs, hij zag het duidelijk staan op het lichtblauwe papier dat hij nog steeds, tastend door de jaren heen, in zijn jongere hand vasthield. Daar stond ze, linksboven, de vijfde op rij. Hij voelde dat hij bloosde terwijl hij dacht dat hij daar al jaren vanaf was. Dieuwke Brugs was onaangekondigd zomaar zijn tegenwoordige leven binnengelopen en bracht met hetzelfde gemak als toen, ook de Frederik van nu aan het wankelen. Het was zeker twintig jaar geleden, berekende hij snel. Hij was nog een kind toen en er was geen enkele reden om nu zo van streek te raken. Tegelijkertijd herkende hij feilloos het gevoel dat hij destijds had ervaren, toen hij tegenover haar stond in die doucheruimte en opnieuw
werd hij vervuld door het verlangen van toen. De eenzaamheid van zijn kinderjaren had hij dan misschien van zich afgeschud, maar dat verlangen was al die jaren, kennelijk intact gebleven. Eenmaal thuis bleven het telefoontje en Dieuwke eindeloos door zijn hoofd spoken. Frederik kon niet slapen, keer op keer beleefde hij opnieuw hun eerste ontmoeting en steeds weer stonden ze tegenover elkaar en ontdeed hij haar van de handdoek rond haar lichaam, om daarna te doen wat hij destijds alleen nog maar in zijn dromen deed. Frederik lag wakker, trok zich af en lag een uur later nog steeds wakker. Zijn gedachten werden volledig beheerst door iemand waarvan hij niet eens wist of ze zelfs nog leefde, laat staan dat hij wist waar. Stel dat hij haar nog eens terug zou zien, zou ze hem nog herkennen? Hij dacht eraan hoe zij misschien ook wel had gefantaseerd, net als hij nu, over die lang vervlogen ochtend, over hoe het had kunnen lopen toen, lang geleden in de wasruimte van een godvergeten camping, op een schoolkamp waar verder niemand meer aan dacht behalve zij. Wat dacht hij nou eigenlijk? Ze waren twee kinderen geweest. Twee kinderen voor wie het leven nog meer dan genoeg voorspoed en tegenslag op voorraad had, een arsenaal aan mogelijkheden om zichzelf te veranderen, te ontdekken, nieuwe wegen in te slaan, te verliezen, te winnen, de ander kwijt te raken en uiteindelijk te vergeten. Hij stond op en liep naar de huiskamer, Dieuwke liet hem niet meer los. Het was vier uur ‘s ochtends, zag hij. De nacht lag nog steeds over Arles, maar Frederik was er klaar mee. Hij had het koud door het slaapgebrek, maar hij voelde zich klaarwakker. Hij liep naar het raam en keek naar buiten. Beneden op straat was alles nog hetzelfde als altijd. Plotseling was hij er zeker van dat zij hem ook wilde zien. Alsof zijn slapeloosheid ook haar had doen ontwaken. Frederik ging op de bank liggen en keek vanaf die plek door het raam naar buiten. Hij zag haar staan voor een groot raam ergens in het noorden. Ze keek naar hem. Hij stond beneden voor haar huis, in een hem verder onbekende straat, onder een lantaarn die het licht verspreidde dat hij herkende als het licht dat alleen in Nederlandse winters voorkwam. Het was dat warme licht dat er alleen kon zijn als de straten bedekt waren met sneeuw. Dat typische gele licht dat enkel kon bestaan onder de loodgrijze luchten van het noorden. Hij vond voor het eerst van zijn leven dat de kleur van dat licht iets behaaglijks had en hij merkte dat het vergezeld ging van een geur, van winterse avonden, van een brandende haard, van iets wat gepaard ging met de komst van de Sinterklaas uit zijn kinderjaren. Vreemd, want het was immers september. Frederik keek omhoog naar Dieuwke en realiseerde zich dat hij daar in zijn ochtendjas op straat stond en de sneeuw, die zonder dat hij het merkte, al die tijd al viel, kwam al tot boven zijn blote enkels. Dieuwke wenkte hem en zei iets, maar hij hoorde het niet. Frederik stak de straat over en zag de fietser, die links van hem de straat in kwam, net te laat. De fietser probeerde hem met een ruime bocht te ontwijken, maar slipte en gleed samen met zijn fiets door de besneeuwde straat.
Frederik zag de fietser recht op hem af komen, probeerde over hem heen te springen en viel. Met een schok opende hij zijn ogen. Hij lag weer op de bank en over het plafond zag hij lichtstrepen glijden, veroorzaakt door de lampen van de allereerste auto’s, die zich op weg naar de A54, over de rotondes voor zijn woning baanden. De klok gaf vijf uur aan. Hij moest haar vinden. Frederik ging aan tafel zitten en opende zijn laptop. Met trillende vingers tikte hij haar naam in en drukte op recherche. Sneller dan hij verwacht had verschenen de resultaten op het scherm en bovenaan stond het bewijs: Dieuwke Brugs|Facebook Dieuwke Brugs is on Facebook Het stond er echt. Frederik’s hart begon sneller te kloppen nu zij, of toch in ieder geval een glimp van haar bestaan, hier voor zijn ogen verscheen. En hoewel nog steeds ontastbaar, het was in ieder geval een bewijs van leven. Hij klikte op haar naam en zag haar profielfoto. Ze was ouder geworden, maar hij herkende haar meteen. Op de foto zat ze in bikini in een strandstoel en keek lachend in de camera. Het was nog makkelijker dan hij had gedacht, gewoon de letters intikken en daar was ze. Hij kon eigenlijk niet geloven dat hij haar zo snel had gevonden. Twaalf tikken op het toetsenbord en daar was ze. Lang leve de tegenwoordige tijd, dacht Frederik. Hij klikte op haar foto’s, al moest hij daarvoor eerst enige gêne opzij zetten. Hij voelde zich toch een beetje een voyeur, maar uiteindelijk won de nieuwsgierigheid het van de schaamte. Zo zat hij blozend, omdat hij een gevoel van onfatsoen toch niet helemaal onderdrukken kon, de foto’s van de inmiddels volwassen Dieuwke te bekijken. Ze had veel foto’s gepost en hij zag ook weer de foto die hij als eerste had gezien, die ene op het strand. Saint T ropez 2003, stond er in het bijschrift. Hij glimlachte, ze was zo dichtbij geweest. Hij wist dat het strikt genomen allemaal onzin was, maar het idee, dat ze, een aantal jaren terug, op nagenoeg dezelfde breedtegraad was geweest deed hem huiveren. Wanneer was hij daar voor het laatst geweest, 2003, 2004? Hoe dicht waren ze elkaar wellicht genaderd zonder het te weten? Hij ging voor de tweede keer door alle foto’s heen en betrapte zichzelf erop dat hij probeerde te achterhalen of ze misschien meer prijsgaven over haar leven, een man of een gezin. Hij vond niets. Op alle foto’s stond ze of alleen of met andere vrouwen. Hij bracht de muis naar ‘stuur een bericht’ en klikte. Wat moest je zeggen tegen iemand die je al jaren niet had gezien en waarvan je nu ineens zeker wist dat zij je grote liefde was. Die zomaar opgekomen woorden schokten hem nog voor hij ze helemaal had uitgedacht. Hij had immers helemaal geen reden om dit te doen. Kon hij niet beter gewoon stoppen en nog een paar uur gaan slapen, in plaats van zichzelf belachelijk maken, wie was die Dieuwke eigenlijk? Niet meer dan een schim uit het verleden, zoals hij dat ongetwijfeld ook voor haar zou zijn.
Dacht hij nou werkelijk ineens een connectie te hebben over meer dan duizend kilometer en na zoveel jaren? Tot half zeven ‘s ochtends bleef hij zijn bericht herschrijven en bijschaven. Daarna controleerde hij nog acht keer zijn spelling en drukte op verzenden. In zijn slaapkamer ging de wekker af en Frederik stapte onder de douche. Zijn hart kalmeerde pas toen hij in de auto zat op weg naar Galtier. Hij dacht aan wat hij had geschreven: Beste Dieuwke, Ik weet niet of je nog weet wie ik ben. Ik heb vroeger bij jou op school gezeten. Ik woon tegenwoordig in Frankrijk en ben een beetje aan het zoeken naar mensen van vroeger. Ik vond tijdens een grote schoonmaak bij mij thuis een lijstje met namen van iedereen uit het examenjaar. Ik zag jouw naam daar ook op staan. Hoe gaat het met je? Groet, Frederik Hoewel hij een stuk rustiger was, bleven zijn gedachten hem afleiden. Goed, het was niet helemaal waar wat hij had geschreven, het was eigenlijk helemaal niet waar, hij zocht helemaal niemand van vroeger, die mensen interesseerden hem geen zak, hij zocht haar! Dat had hij moeten schrijven, in plaats van zich in allerlei bochten te wringen om zomaar ineens contact te zoeken. Dieuwke, tien jaar geleden legde jij je hoofd op mijn been en een dag later keek ik een aantal seconden te lang in je ogen. Nu ben ik hier en hoe vreemd het ook klinkt, ik weet zeker dat ik van je hou, hou nu ook van mij, iets in die trant. Frederik lachte om zijn eigen stommiteit. Hij was een idioot geweest en hij had nooit een bericht moeten sturen. Het was een vergissing geweest, meer niet. Toch hield zijn nieuwsgierigheid stand en tijdens de gesprekken van die dag, met meestal treurende, maar af en toe ook opgetogen families, over bloemen, kransen en de verschillende beschikbare modellen doodskisten, merkte hij dat hij toch weer afdwaalde naar de computer, die voor hem stond op het bureau. Zodra hij een gesprek had beëindigd en de benodigde handtekeningen waren gezet, logde hij opnieuw in, maar hij vond geen nieuwe berichten. Hij ging pas laat in de avond naar huis. Hij reed langs de arena en zag de mensen op straat, in de restaurants en de winkels. Hij was zich ineens bewust van zijn volwassenheid, alsof hij heel even van een afstand naar zichzelf en de wereld keek, alsof het niet meer was dan een oppervlakkig decor en dat in de straat achter hem, de steunbalken die de bordkartonnen gevels overeind moesten houden, al zichtbaar waren omdat de zijmuren, net nadat hij gepasseerd was, al weer verwijderd
werden. Maar het gebrek aan diepte maakte hem niet triest. Diepere lagen waren niet nodig, zelfs in dit platte decor was wel degelijk een vorm van geluk aanwezig. Mits je maar accepteerde dat er domweg niet meer was dan deze leegte. Dit was gewoon het leven, besefte hij en al zou hij het anders willen, dit was het. Alleen zag hij dat nu pas en de meeste mensen om hem heen waren misschien gewoon wat sneller van begrip geweest. Het ongevraagd versturen van berichten naar meisjes uit het verleden was iets voor jonge dwazen, hij had zich laten meeslepen door een stuiptrekking van zijn eigen jongere ik. Het was een eenmalige dwaling, niet voor herhaling vatbaar. T huisgekomen probeerde hij zijn dagelijkse routine op te pakken, maar vanaf het moment dat hij binnen stond, raakte hij, zijn eerdere gedachten en voornemen ten spijt, weer in de ban van de computer. Hij voelde zich onrustig. Zij, hier ver vandaan, had hem zonder dat ze het wist betoverd en nu zat hij hier als de schooljongen van weleer, met een droge mond en een onbestemd gevoel in zijn buik, naar een scherm te staren. Om het kwartier keek hij naar zijn e-mail, maar de teller van het postvakje op het scherm bleef hardnekkig staan op 0. De wekker had hij wel degelijk uitgezet, maar Frederik was daarna meteen weer in slaap gevallen. Hij moest zich, om toch nog op tijd te komen, daardoor zo haasten, dat hij vergat zijn e-mail te controleren. Door zijn late binnenkomst bij Galtier liepen ook zijn afspraken dusdanig uit dat hij pas ‘s avonds bij thuiskomst in de gelegenheid was om te zien of hij nieuwe berichten had. Hij startte de computer op en tikte zijn toegangscode in. 2 nieuwe berichten: - Facebook: Dieuwke Brugs heeft u een bericht gestuurd. -
[email protected]: gasten! Frederik opende het eerste bericht: Beste Frederik, Wat leuk om iets van je te horen. Natuurlijk herinner ik me jou nog. Heb je volgens mij niet meer gezien sinds het eindexamen toch? Ik woon tegenwoordig in Haarlem. Ik zag je profielfoto trouwens, niet veel veranderd hoor! Dus je woont nu in Frankrijk, hmm, niet verkeerd volgens mij. Waar woon je eigenlijk? Ik ben een aantal jaar geleden nog in Saint Tropez geweest. In de buurt toevallig? Indien ja, dan zit je wel goed daar volgens mij, haha, hier vooral weer regen, zoals gewoonlijk, balen. Verder hier alles goed hoor, nu op mijn werk (Leiden) maar schrijf je binnenkort wat uitgebreider. Dieuwke.
Hij las het bericht meerdere keren. Tot enige dagen geleden was ze compleet verdwenen uit zijn geheugen en nu had ze hem geantwoord. Hij dacht weer na over het decor waarin hij leefde en de oppervlakkigheid van het leven, was dit oppervlakkig? Hij twijfelde. Wat als het niet anders kon dan dat dit zo moest zijn, als een voorzet van het lot? Jalabert die hem had gebeld, de naam op die brief die hij zonder problemen, na twintig jaar zo uit zijn geheugen naar voren kon halen. Het gemak waarmee hij Dieuwke na zoveel jaar weer had terug gevonden, was dat zomaar? Hij voelde ineens hoeveel hij haar had gemist, haar al die tijd had gezocht, zonder het zelf te weten. Dit bericht was de bevestiging dat hij het bij het juiste eind had. Hij opende de mail van Jalabert, die hem opnieuw vroeg of hij er wat voor voelde om de Nederlandse gasten, die over enkele weken zijn hotel zouden aandoen, te begeleiden. Frederik zuchtte diep en voor zijn ogen ontvouwde zich het plan. Daarna vlogen zijn vingers over het toetsenbord. Hij bedankte Jalabert voor het aanbod, maar zei hem dat het helaas niet mogelijk was, hij zat rond die tijd namelijk in Nederland voor een aantal niet afgehandelde familieaangelegenheden. Hij verstuurde het bericht en dacht na. Dat de gasten Brugs met hun achternaam heetten moest hij links laten liggen. Als er tussen hen en Dieuwke een connectie was, dan zou ze dat toch zeker gezegd hebben. Ze had het immers over Frankrijk gehad dus dat zou een logische stap zijn; Die en die van mijn familie gaan dan en dan naar Frankrijk, daar en daar, zoiets, ja, dat kon niet anders, hij zou precies hetzelfde hebben gedaan. Als het toch familie was dan waren het natuurlijk zeikerds waar Dieuwke niet mee sprak en dus ook voor hem niet de moeite waard om zijn tijd mee te verdoen. Die nacht bleef hij weer lang wakker, maar toen hij uiteindelijk sliep, droomde hij ontspannen. Hij zat aan tafel en opende zijn laptop. Terwijl hij Dieuwkes bericht las, viel het hem op dat de achtergrond waarop de tekst stond zwart was, net als de letters zelf, maar toch kon hij de tekst nog steeds duidelijk lezen. Het enige wat hem aanvankelijk bevreemde was dat terwijl hij verder las, de afstand tussen de regels alsmaar groter werd en hij concentreerde zich op de zwarte achtergrond in het beeldscherm, dat nu steeds grotere afmetingen kreeg en het kader van dat beeldscherm, verdween daardoor uit zijn zicht. Het scherm had inmiddels de grootte van een filmdoek gekregen en daar stond hij nu voor, aarzelend over wat te doen. Hij tilde een voet op en stapte naar voren, het scherm in, dat zich nadat hij zijn andere voet had aangesloten, achter hem sloot en de zwarte achtergrond was omgeving geworden. Hij stapte verder, al wist hij dat hier geen bodem voor zijn voeten kon zijn, evenmin als een plafond of wanden. Hij vond zichzelf zo helder van geest nu en begreep ineens dat Nederlandse spreekwoord. Dit bedoelden ze natuurlijk met tussen de regels door lezen. Hij keek om en zag, verder weg dan hij aanvankelijk vermoedde, de zilverkleurige achterzijde van de
letters van de tekst op het scherm, die, vanuit zijn huidige positie, nu in spiegelbeeld stond geschreven. Daarachter zag hij in de verte de rechthoekige begrenzing van het beeldscherm en daarbinnen een klein gedeelte van zijn huiskamer, waar hij vandaan kwam. Hij ging weer verder. Naarmate hij verder liep zag hij in de verte steeds meer puntjes oplichten, maar al snel zag hij ze ook aan weerszijden van zichzelf en meteen daarna waren ze overal om hem heen. Boven, onder en zelfs dwars door zijn lichaam schoten elektronen, fotonen, hij was overal en nergens nu, tegelijkertijd in het hart en op de grens van wat hem voorkwam als een microkosmos. Dat wat hij eerder voor zwart had gehouden bleek eigenlijk alle denkbare kleuren te bevatten die hij zich maar kon voorstellen en daarbij leek rood de belangrijkste component. Een overdonderende en voortrazende stroom deeltjes en non-deeltjes waar ze hem op school nog nooit iets van hadden verteld, raasde in alle richtingen met grote snelheid voorbij en hij herkende ze allemaal, rechts van hem zag hij een elektron en verderop kruiste twee fotonen rakelings langs elkaar. Ook zag hij van al die waarnemingen op datzelfde moment ook de bron en het afgelegde spoor, als de condensstrepen van vliegtuigen in de lucht, kaarsrecht of juist divergerend, ondanks de hoge snelheid waarmee alles zich voortbewoog. En al die deeltjes en non-deeltjes waren boodschappers van de ware tekst, zag hij nu, de woorden die de mensen werkelijk bedoelden, maar nooit zouden uitspreken. Hij liep weer verder en de weg, een ander woord kon hij niet verzinnen, liep nu in een spiraal omlaag en hij wist dat hij in het hart van de computer zelf was aangekomen. Ook hier keek hij vol ontzag naar de immense ruimte tussen wat hij vaag herkende als elektronische componenten en ook hier zag hij miljarden lichtflitsen en deeltjes waarvan er nu één recht op hem af kwam. Het leek aanvankelijk te vertragen, maar hij merkte aan de wind in zijn gezicht dat hijzelf juist aan het versnellen was, waardoor alles rondom hem trager léék. Terwijl het deeltje steeds dichterbij kwam zag hij dat het de grootte had van een voetbal. Vlak voor het ter hoogte van zijn borst door hem heen schoot, pakte hij het vast alsof hij het wilde omarmen. Hij sidderde, alsof hij schrikdraad aanraakte. Zijn vingers klemden zich vast en zelfs als hij zou willen, kon hij niet meer loslaten. Het elektron raakte nu zijn borstkas en drong naar binnen. Hij vroeg zich af waarom hij geen ribben hoorde kraken en hij keek omlaag. Het elektron, voor zover hij het nog kon zien, leek nu een gloeiende bol en was al voor een groot deel in zijn lichaam verdwenen, maar ook hijzelf was langzaam aan het verdwijnen. Want doordat hij de voortstuwende bol niet had losgelaten, waren de ruggen van zijn handen tegen elkaar aan komen te liggen en werd hij verder meegetrokken, zodat na zijn handen ook zijn ellebogen elkaar aan de buitenzijde raakten en hij nog dieper in zichzelf dook, achter het elektron aan. Daarna volgden zijn schouders en de rest van zijn lichaam, zodat hij uiteindelijk compleet binnenstebuiten was gekeerd. Hij was nu een inversie van zichzelf en diep van binnen voelde hij wat daarvoor opperhuid was geweest
en aan de oppervlakte van zijn lichaam lag zijn tot dan toe diepste wezen. Dichterbij het eindeloze en oneindige begrip zou hij nooit meer komen en hij kon het zelfs voelen, aanraken en koesteren. Hij nam alles in zich op en draaide zich uiteindelijk om, waarna hij de weg die geen weg was in tegengestelde richting afliep. Uiteindelijk zag hij in de verte het kader van het beeldscherm met daarachter nog steeds zijn huiskamer en vlak daarvoor zag hij opnieuw de achterzijde van de letters waaruit het bericht van Dieuwke was opgebouwd, maar wat nog veel belangrijker was, hij zag nu ook de werkelijke boodschap van het bericht. En terwijl hij zich dat realiseerde verdween alles om hem heen in het donker. Hij werd wakker. Met een zwaar hoofd zocht hij de wekker, het was half zes in de ochtend. Frederik stond op, slapen kon hij niet meer. Hij zou Galtier vertellen dat hij dringend naar Nederland moest, dat het niet kon wachten. Hij moest naar het noorden.
Hij regelde zijn vrije dagen met zijn baas, die vooral blij was dat zijn assistent eindelijk zijn enorme voorraad aan vrije uren ging aanspreken en wuifde ter plekke alle schroom, waarmee Frederik zijn abrupte trip aankondigde, met een handgebaar weg. Familiezaken kunnen niet blijven liggen, had hij gezegd. Frederik voelde enig ongemak over het feit dat hij Galtier had voorgelogen over de redenen van zijn plotselinge vertrek, maar zomaar vertellen dat hij zeker wist dat zijn grote liefde in Nederland op hem wachtte, dat vond hij toch wat ver gaan, dus liet hij het, wat Galtier betrof, voor wat het was en vertrok naar huis. Die avond zat hij achter de computer en zocht een nonchalante toon om Dieuwke van zijn komst naar Nederland te vertellen. Hij dacht na, was hij zichzelf hier niet heel erg belachelijk aan het maken? Moest hij nu ineens terug naar een land, waar hij toch eigenlijk niets meer te zoeken had en waar hij met plezier vandaan was gegaan, moest hij daar nu naar toe, omdat hij dacht dat Dieuwke hem nooit was vergeten? Kon hij dat baseren op die droom? Wat had hij feitelijk meer dan een naam en een aantal vage herinneringen? Hij twijfelde, maar overwon zijn schroom en schreef een nieuw bericht: Beste Dieuwke, Bedankt voor je berichtje. Leuk om weer eens iets van iemand van vroeger te horen. Blij dat het goed met je gaat. Hier alles goed hoor. Ik woon in Arles trouwens (zie jouw mail), prima stad. Werk hier in de uitvaartbranche, geen populair werk denk ik maar ik heb het naar mijn zin. Trouwens, volgende week ben ik in Nederland voor familiezaken. Heb je zin om ergens af te spreken voor een kop koffie en een beetje bijpraten? Groet, Frederik Hij keek naar wat hij had geschreven en voelde walging en verbazing over de toon en de woorden die hij zojuist had getypt. Dat gelul over mensen van vroeger, was dat niet erg doorzichtig? Wat had hij eigenlijk in Nederland te zoeken? Daar in het noorden zat een vrouw, gewoon een vrouw die het leuk vond iets te horen van iemand uit haar middelbare schooltijd. Ze had zijn bericht gelezen en vervolgens geantwoord, dat was alles. Gewoon uit beleefdheid of nostalgie, omdat mensen nou eenmaal zo waren ingesteld, maar waarom zou ze naar hem smachten? Waar haalde hij dat vandaan? Terwijl hij zichzelf probeerde te overtuigen van de onnozelheid van die vreemde dromen en de fantasieën die hem in bedwang hadden de laatste tijd, ging zijn hart steeds harder bonzen. Dat was het teken wat hij nodig had. Het hart liegt niet, fluisterde hij tegen zichzelf en verstuurde het bericht. Daarna sloeg de twijfel meteen twee keer zo hard toe en hij viel pas laat in slaap met een zwaar gevoel van spijt, wensend dat hij het verstuurde bericht alsnog voor altijd zou kunnen verwijderen.
Een paar uur later werd hij weer wakker. Wellicht zou ze niet op zijn voorstel ingaan, maar die vreemde, onbestemde drang om naar het noorden te gaan, die onbegrijpelijke drang die was meegelift uit zijn droom en hem, terwijl hij nu klaarwakker was, tegelijkertijd vervulde van verwachting en gek genoeg ook verdriet, liet hem niet meer los. Hij wist zeker, dat de lelijkheid en de kleuren van dat land, dat hij ooit met plezier had verlaten, hem onherroepelijk bij de keel zouden grijpen. Maar toch, overmorgen, vrijdag, zou hij gaan.
Waar het noorden, zijn noorden, zo redeneerde hij, niet per definitie het geografische noorden, precies was begonnen kon hij niet met zekerheid zeggen, maar het bijbehorende gevoel krijg hij toen hij de wegen rondom Parijs net achter zich had gelaten. Al voor Lille begon het te regenen en het bleef regenen, de grijze luchten hingen al die tijd al boven de weg, nog ver voor hij de grens van België en Nederland zou passeren. Alleen op de ring van Antwerpen scheen heel even een bleke zon, daarna kwam opnieuw de regen. De overgang naar Nederland was onduidelijk, op een gegeven moment veranderden de verkeersborden van lettertype en was hij kennelijk in Nederland en twee uur later parkeerde hij, vroeg in de ochtend op het terrein van een motel net ten zuiden van Schiphol. Hij had de hele nacht doorgereden en hij verlangde naar een bed. Hij boekte voor de hele week en viel op zijn kamer meteen in slaap. Toen hij weer wakker werd was het half drie ‘s middags. Hij opende zijn laptop en checkte zijn e-mail, hij vond geen nieuwe berichten. Op de gang haalde hij uit een automaat een fles water en een zak chips en ging terug naar zijn kamer. Hij zapte langs de zenders op T V en bleef hangen bij een documentaire over een Bedoeïenjongetje op zijn eerste tocht door de woestijn en viel uiteindelijk weer in slaap. Toen hij voor de tweede keer ontwaakte en meteen zijn laptop controleerde zag hij wel een bericht, het was nog geen tien minuten geleden verzonden: Beste Frederik, Je komt dus naar Nederland? Lijkt me leuk om af te spreken. Ik heb alleen een probleem, ik heb komende week nachtdienst dus ik zit een beetje op de klok (ik kan tot 22:00). Kun jij eventueel naar Haarlem komen, of is dat een probleem? Ik kan as. woensdag , do of vrijdag. Laat maar weten. Liefs, Dieuwke Zie je wel, dacht Frederik, ze wil mij zien. Daar staat het. Hij moest zijn twijfels overboord gooien. Zijn recente dromen, de fantasieën, het berustte allemaal op deze waarheid. Hij had de meegezonden boodschappen in haar berichten goed ontcijferd en hij was gekomen, omdat zij de zijne zou zijn. Ze zouden de draad oppakken vanaf dat moment lang geleden, toen ze tegenover elkaar stonden en de tussenliggende jaren zouden worden gewist alsof ze er nooit waren geweest. Hij schreef terug: Beste Dieuwke, Is geen probleem hoor om naar Haarlem te komen, we zitten bij een tante van mij in Amsterdam, wat dacht je van woensdag?
Groet, Frederik Hij kleedde zich aan en reed naar het vliegveld. Hij liep een beetje rond langs de winkels en bestelde daarna een koffie en keek een tijdje naar de vertrekkende vliegtuigen. Vervolgens at hij bij een hamburgertent en terwijl hij at keek hij naar de mensen die door hal liepen. Hij keek omhoog, het licht dat daar vandaan kwam leek hem het meest smerige licht dat hij ooit had gezien. Hij keek weer om zich heen, al die mensen liepen daar kennelijk met een doel. Ze gingen op reis of naar huis of ze kwamen juist aan om de reis te vervolgen, soms alleen en soms in groepen. Sommigen werden gebracht of gehaald. Hele families in het kielzog van mensen die misschien alleen reisden, maar niet alleen waren. In gedachten zag hij ook zichzelf aan het formicatafeltje zitten, doelloos, het papier van de hamburger om zijn handen gevouwen, trachtend het broodje zonder knoeien op te eten en hij voelde de brok in zijn keel groeien. Zo voelde de eenzaamheid in het kwadraat, hij wist niet waar het vandaan kwam en waarom het hem juist hier overviel maar hij herkende het direct. Die eenzaamheid van lang geleden had hem hier weer terug gevonden en hij begon meteen weer te twijfelen aan de reden van zijn komst. Wat was hij hier aan het doen? Het gevoel van nutteloosheid, van domheid, verspreidde zich vanuit het midden van zijn buik tot over zijn gehele lichaam. Hij rilde en dacht dat hij ging flauwvallen, hij wankelde naar het toilet en draaide de deur op slot, het licht werd alsmaar geler en geler en hij wilde overgeven. Over het toilet gebogen voelde hij hoe zijn benen slap werden en het zweet brak hem uit. Met zijn hoofd omlaag gebogen, dik slijm uitspugend, voelde hij zich langzaam weer tot zichzelf komen. Hij bleef nog heel even staan en ging vervolgens zitten op het toilet, totdat hij zich weer in staat achtte om naar buiten te gaan. Hij bekeek zichzelf in de spiegel en schrok van zijn eigen bleke gezicht. Hij wendde zich af van zijn spiegelbeeld en besloot dat hij maar beter terug kon gaan naar Frankrijk. Het was een vergissing geweest, een domme vergissing om hier te komen omwille van een vage droom. Hij zou Dieuwke gewoon schrijven dat hij zijn programma moest wijzigen en dat de afspraak daarom helaas niet door kon gaan en dat ze het later nog maar eens moesten proberen. Daarna zou de stilte zijn werk wel doen, dacht hij. Frederik liep naar zijn auto, het regende weer. ‘Kutland,’ zei hij in het Nederlands. De man die in de auto naast de zijne wilde stappen keek geïrriteerd opzij. Frederik keek hem alleen maar aan, startte de motor en reed terug naar het motel. Op zijn kamer aangekomen zag hij zijn laptop nog open staan, hij drukte op de spatiebalk en achter de screensaver stond een nieuw bericht van Dieuwke: Hoi Frederik,
Lijkt me heel erg leuk, woensdag is perfect. Zullen we afspreken in de XO? (Op de Grote Markt, makkelijk te vinden) ik kan om 20:00 daar zijn… Leuk! Tot dan! Liefs, Dieuwke Hij zuchtte diep, deze trip was niet nutteloos geweest, hij zou haar zien. Het enige dat hem nog restte was het doden van de tussenliggende tijd, maar zelfs dat zou nu geen opgave meer zijn. De neerslachtigheid die hem op Schiphol had overvallen was weer verdwenen en hij voelde zich in één klap fantastisch en klaar om haar te ontmoeten en nooit meer los te laten. Hij sliep die nacht een diepe slaap en de volgende morgen leek het hem de beste slaap ooit. Om de resterende dagen zo snel mogelijk door te komen besloot Frederik diezelfde ochtend nog naar Friesland te rijden. Zin had hij niet, maar hij wilde zoveel mogelijk tijd verliezen tot komende woensdag, door domweg bezig te zijn. Het landschap was nog net zoals in zijn herinnering. Eenmaal op de plek van bestemming reed hij naar het kerkhof waar zijn vader lag begraven. Hij was er na de begrafenis nooit meer geweest en op het kerkhof zelf wist hij nauwelijks nog hoe hij op de juiste plek moest komen, maar terwijl hij over de grindpaden liep was het alsof hij naar het graf werd toegetrokken en zonder het te beseffen liep hij in de goede richting en stopte als vanzelf bij de steen waarop tevens zijn eigen naam stond, want daar lag zijn vader. Hij keek naar de kiezels en de grafsteen, beiden waren bedekt met groene aanslag en bij het zien daarvan, kreeg hij een verlaat medelijden met de man die daar lag. Het was geen echte herinnering, maar terwijl hij daar stond, zag hij zijn vader voor zich, troost zoekend bij de paarden op de fokkerij, in gedachten verzonken en turend naar het noorden, in de richting van het land dat hij had achtergelaten voor zijn vrouw en voor zijn zoon. Ze hadden eigenlijk maar weinig met elkaar gesproken en Frederik wist eigenlijk niet waarom. Misschien was het er gewoon nooit van gekomen, of misschien was zijn vader nooit een prater geweest. Dat zouden ze dan wel weer gemeen hebben gehad. Voor het overige toch weinig, dacht hij en keek om zich heen. ‘Dag,’ zei hij en draaide zich om. Na het verlaten van de begraafplaats reed hij naar de woonwijk waar hij tot zijn terugkeer naar Frankrijk had gewoond. Het huis waar hij had gewoond bleek te zijn gesloopt en het aangrenzende speelveldje was gedurende de afgelopen jaren volgebouwd met huizen en de heuvel die hij ooit, met de verbeelding van een kleine jongen, vele malen trachtte te overwinnen door hem van alle zijden te beklimmen, was door de jaren heen verworden tot een lichte oneffenheid in het terrein. Regen, afkalving en zijn eigen lichamelijke
groei hadden los van elkaar toch gezamenlijk hun werk gedaan en de Berg, zoals het heuveltje destijds bekend stond in de buurt, was weg. De aanblik van deze veranderingen samen met de gedachte dat dit nou het land was waar zijn vader destijds zo naar had verlangd, maakte hem treurig. Hij stapte weer in zijn auto en reed terug naar het hotel. Nog voor zessen was hij weer terug, veel vroeger dan gepland en er restte nog een avond en een dag en een avond en nog een dag om door te komen en pas dan zou hij Dieuwke zien. Hij had geen zin om weer naar buiten te gaan en bestelde een pizza en een cola en zette de T V aan. Op T CM zag hij twee oorlogsfilms die hij eigenlijk al kende, maar na de zoveelste herhaling van ‘T he guns of Navarone’ en ‘Where eagles dare’ was hij eindelijk moe genoeg om te gaan slapen. De volgende dag ging hij naar Amsterdam. Hij had nog steeds een hoop uren om door te komen en door in die stad te zijn, zou hij zijn eerdere leugen, over zijn verblijfplaats in Nederland, een klein beetje neutraliseren. Hij was dan op zijn minst even op de plek geweest waarvan hij tegen haar had gezegd dat het zijn verblijfplaats was. Na het parkeren liep hij kilometers door de stad, niet wetend waar naar toe, hij liep enkel maar rond om alle resterende uren weg te werken. Hij keek naar alles en niets in het bijzonder, het deed hem niets. De stad had wel degelijk een bepaalde schoonheid, zag hij, maar hij werd er niet door geraakt. Later zat hij in een koffietentje en keek naar buiten en concludeerde dat die schoonheid hem somber maakte, omdat hij wist dat er iets aan ontbrak, iets wat hij niet kon uitdrukken in woorden, maar wat hij wel nadrukkelijk kon voelen, juist omdat het er niet was. Hij at daarna in een troosteloze snackbar waar, behalve de man achter de toonbank, niemand sprak en Frederik was blij dat het uiteindelijk half zeven was geworden. Hij had de hele dag gelopen en viel, terug in het motel, vermoeid op zijn bed, om vrijwel direct als een blok in slaap te vallen. Hij werd de volgende ochtend wakker door gestommel in de kamer naast hem en zag dat het bijna half acht was. Hij voelde zich verdoofd en slaperig, tot het tot hem doordrong dat hij Dieuwke die avond zou ontmoeten. Wat kon hij doen om de uren die hem nog bij haar vandaan hielden te overbruggen? Hij opende zijn laptop en wachtte op het WiFi-signaal van het hotel. Er waren geen berichten, alles bleef zoals ze hadden afgesproken. Hij ging weer liggen en probeerde tevergeefs weer in slaap te vallen. Zijn gedachten bleven rondspoken en zijn fantasie liet hen keer op keer beginnen waar ze waren gebleven. Dieuwke, gewikkeld in haar handdoek, stond voor hem en even later waren ze allebei volwassen en hij zou haar naar huis brengen die avond, haar huis ergens in een donkere straat in Haarlem. Ze hadden gedronken en het zou regenen natuurlijk en het weer was te slecht om nog terug te rijden naar zijn motel en hij zou blijven. Hij stapte onder de douche en stak zijn hoofd onder de warme straal. Hij kon natuurlijk direct naar Haarlem gaan, maar ook dan zou de dag eindeloos duren. Het vooruitzicht van het dwalen door weer een stad die hem zeer waarschijnlijk zou
tegenstaan, leek hem, met de lange tocht door Amsterdam nog in het achterhoofd, niet erg aanlokkelijk. Tegelijkertijd begon de hotelkamer met de synthetische gordijnen hem ook de keel uit te hangen, hij moest iets gaan doen, zei hij tegen zichzelf toen hij onder de douche vandaan stapte en hij besloot om toch maar op de kamer te blijven. Hij zat naakt op het bed en keek naar zichzelf in de spiegel. Daar zat hij dan, min of meer verstopt op een hotelkamer langs een snelweg in Nederland, op goed geluk en op basis van een leugen hier naar toe gereden, enkel en alleen om Dieuwke te zien. De twijfel stak zijn kop weer op. Het was feitelijk allemaal gebaseerd op niets meer dan een achternaam die in zijn geheugen iets in beweging had gezet. Zijn idiote gedrag als scholier, een meisje dat ooit haar hoofd op zijn been had gelegd, daarvoor was hij hier gekomen. Hoe bijzonder was dat nou eigenlijk geweest? Hoeveel jongens was niet iets soortgelijks overkomen zonder dat ze twintig jaar later in de auto stapten, omdat ze dat meisje van toen binnen twee tellen hadden terug gevonden op het internet? Was hij niet gewoon veel te hard van stapel gelopen? In de spiegel met de felle halogeenlampjes zag hij zijn bleke gezicht en zijn dunner wordende haar, waar het licht onverbiddelijk doorheen straalde. Het gezicht tegenover hem, dat hij niet herkende, werd wazig. De tranen prikten in zijn ogen. Frederik werd bezweet wakker, heel even was hij gedesoriënteerd, het was donker. Toen hij zich realiseerde waar hij was, tastte hij naar zijn telefoon op het nachtkastje, het was vijf uur. Hij schoot overeind en besefte dat hij nog maar een paar uur had voor hij haar eindelijk zou zien. Snel stapte hij opnieuw onder de douche en verliet rond zeven uur het hotel. Hij voelde zich nerveus, zijn vingers trilden en hij had een droge mond toen hij van het parkeerterrein wegreed. Het regende zachtjes en hij ergerde zich aan de weerspiegeling van de autolampen van achterop komende auto’s. Hij reed langs het vliegveld en nam de afslag Haarlem. In het hotel had hij de route op een papiertje geschreven, maar in het donker kon hij niet meer reproduceren wat hij daarop had geschreven. Uit ijdelheid had hij zijn bril in het motel achtergelaten. In een fractie van een seconde, tussen het ontcijferen van de route en het kijken naar de borden zag hij nog net dat hij het bordje ‘centrum’ voorbij reed. Vloekend sloeg hij op het stuur. Hij zag geen mogelijkheid om te draaien en kon niets anders doen dan doorrijden tot de eerstvolgende borden hem opnieuw in de juiste richting zouden wijzen of totdat de mogelijkheid tot omkeren zich voordeed. Het begon harder te regenen, de autoruiten besloegen en buiten begonnen de lichten van lantaarns en tegenliggers hem te hinderen bij het ontcijferen van de naamborden van straten die hij voorbij reed. Geen enkele naam herinnerde hem aan wat hij, eerder die dag, opgeschreven had. Zo reed hij een tijdje op goed geluk door Haarlem en na een kwartier meende hij eindelijk weer richting het centrum te rijden. Verderop zag hij een zijstraat, hij tuurde naar het naambordje op de muur.
Gelijktijdig met de klap, schoot zijn hoofd eerst naar voren en toen naar achteren en ergens daar tussenin voelde hij zijn knieën tegen het stuur slaan, de auto stond stil tegen een witte bus die uit een onopgemerkt zijstraatje was komen rijden. ‘Putain!’ schreeuwde Frederik. Uit het busje stapten twee mannen, de grootste had achter het stuur gezeten en de bijrijder was een jongen met een puisterig gezicht. Hij droeg een petje met daarop een geborduurd wietblaadje, zag Frederik. Hij maakte zijn gordel los en stapte ook uit, hij opende zijn mond en in zijn hoofd vormde zich in het Nederlands het woord sorry, maar voordat het woord was uitgesproken werd het een moment zwart. Het duurde even voordat hij zich realiseerde dat hij tegen de grond was geslagen. Hij probeerde op te staan, maar de man gaf hem echter geen tijd daarvoor en schopte hem in zijn maag. Het voelde alsof hij moest overgeven en het braaksel ergens in het midden van zijn slokdarm bleef steken. Op zijn knieën, met één hand op zijn buik, hief hij zijn andere hand omhoog alsof hij de man heel even wilde onderbreken tot hij weer kon ademen, de man schopte vervolgens tegen Frederik’s vingers. Het voelde alsof die werden afgezaagd, zo scherp joeg de pijn door zijn arm naar boven. Hij probeerde zich klein te maken om zich te beschermen en de man bleef doorgaan met schoppen. Frederik opende zijn mond en wilde roepen, hij wilde zelfs smeken om genade, maar terwijl hij zocht naar die woorden, wist hij dat het nutteloos zou zijn. En meteen na dat besef had hij een zeer helder moment, alsof hij weer droomde en hij verbaasde zich over de stilte waarin dit alles zich afspeelde. Alsof hij niet meer in Haarlem op de grond lag, maar beland was in een hel voor doven, ver van deze wereld, zo beleefde hij die absolute afwezigheid van geluid in combinatie met die pijn, die steeds weer op een andere plek van zijn lichaam oplaaide. Hij hoorde helemaal niets, maar toch zag hij duidelijk de mond van de man bewegen, alsof hij schreeuwde. Hij voelde zich klein en herinnerde zich voor het eerst van zijn leven een moment waarop hij, lang geleden als klein jongetje, was gevallen. Het was de smaak in zijn mond, die de herinnering opriep, de smaak van zijn eigen bloed dat zonder dat hij daadwerkelijk slikte diep in zijn keel sijpelde. Frederik zag zichzelf liggen en nam alle details in hem op, de stand van zijn benen en het schokken van zijn lichaam na iedere trap die hij ontving. De man stond over hem heen gebogen en daarachter stond die jongen, onbewogen, bijna zonder interesse. Frederik bekeek hem aandachtig. Alleen met zijn ogen leek die jongen de man te willen stoppen, maar zijn blik was niet krachtig genoeg. Frederik begreep dat de jongen het niet kón stoppen. Hij had de onverschillige lichaamshouding van een geboren meeloper, te zwak voor een eigen wil. Frederik voelde medelijden opkomen met de jongen, intens medelijden. Hij keek verder de straat in, er was niemand in de buurt om dit te stoppen. Hij keek naar de bestelbus waar hij tegenaan was gereden, in vergelijking met zijn eigen auto zag hij nauwelijks schade. Toen hij weer naar zichzelf keek zag hij nog net de rechterschoen van de man tegen zijn hoofd aankomen, maar hij
voelde er niets meer van, zo heerlijk ontspannend was het warme bad, waarin onbekende armen hem hadden neergelegd. Roze water golfde zachtjes langs zijn lichaam en terwijl het bad steeds sneller volliep, begon hij te drijven, het water tilde hem steeds hoger op en hij wist dat hij over de badrand heen weg zou drijven en met halfgesloten ogen las hij de letters op de zijkant van het bestelbusje, ‘Bergvaart Installaties Heemstede.’ Toen sloot hij zijn mond en liet ook zijn hoofd achterover zakken in het warme water.
Het ontwaken was het enige wat hem helder bijstond van zijn verblijf in het ziekenhuis. Ruw en pijnlijk schoot hij op een woensdagmorgen overeind, alsof hij te lang onder water had gezwommen en nu op het allerlaatste moment naar de oppervlakte schoot. Alles deed pijn, zijn keel was rauw door de tube die kort daarvoor was verwijderd. Langzaam drong tot hem door wat iemand had gezegd over een week die voorbij was gegaan sinds hij in het ziekenhuis was binnengebracht. Zijn hoofd was verpakt in een dik verband en het kloppen in zijn schedel leek oneindig door te gaan. Een paar dagen later werd hij overgeplaatst naar een gewone verpleegafdeling en zag hij zichzelf voor het eerst in de spiegel. De aanblik van zijn gezicht deed hem bijna flauwvallen. Vanuit de rechter mondhoek liep een grote scheur over zijn wang, bijeen gehouden door een grote hoeveelheid hechtingen. Zijn ogen lagen door de zwelling van zijn gezicht op ongelijke hoogte en zijn lichaam was een grote verzamelplaats van bloeduitstortingen, schaafwonden en korsten en iedere beweging, hoe klein ook, deed hem pijn. Frederik moest denken aan het uiterlijk van de doden die pas na een aantal dagen of langer na het overlijden bij Galtier werden afgeleverd. Zoek de tien verschillen, dacht hij grimmig. De dagen daarna beleefde hij wazig, maar in een stroomversnelling. Hij had nauwelijks rust, om de haverklap kwamen verpleegkundigen, artsen of politiemensen bij hem langs, die uitgebreid verslag deden van het onderzoek dat was ingesteld. Geen getuigen en geen sporen, behalve zijn eigen bloed natuurlijk. Niemand in de omgeving had iets gezien of gehoord. Ook Frederik zelf zei verder niets over die bewuste avond. Af en toe wilde hij uitbarsten en alles vertellen, over de man en de naam op de bestelbus, maar als hij dacht aan wat de man verhinderd had, kneep zijn keel dicht en blokkeerde daarmee dat die woorden naar buiten kwamen en hij slikte ze weer in. Een agent vroeg hem later nog iets over de toedracht van de schade aan zijn auto, maar liet het rusten nadat Frederik aangaf zich helemaal niets te kunnen herinneren. Het onderzoek liep uit op niets en toen eenmaal zeker was dat er bij Frederik geen neurologische schade was, werd hij na vier weken uit het ziekenhuis ontslagen en per vliegtuig gerepatrieerd naar Arles, zijn auto was al eerder per oplegger vervoerd. Hij zweeg tegen zijn moeder, die hij pas bij thuiskomst belde om haar zo neutraal mogelijk te vertellen hoe druk het was geweest de laatste tijd, op geen enkele manier wilde hij haar betrekken in wat hem was overkomen. Hij bleef nog drie weken thuis nadat hij ook Galtier had gebeld en hem inlichtte over het verkeersongeluk dat hij had gehad in Nederland. Net als enige tijd terug had hij ook nu weer moeite met de leugens die hij Galtier voorhield en hij realiseerde zich tevens dat zijn laatste verhaal wankelde door de staat van zijn auto, die in geen verhouding stond met zijn eigen gehavende uiterlijk. Zolang hij de auto maar uit het zicht hield was er niets aan de hand, maar gedurende die dagen bleef hij nadenken over alle leugens die hij iedereen eigenlijk al een hele tijd
voorhield. Hij had voor zowel zijn moeder als Galtier de waarheid verzwegen en hij kon aanvankelijk niet bedenken waarom. Het bleef hem dwarszitten en pas dagen later realiseerde hij zich dat hij de waarheid niet over zijn lippen kon krijgen, omdat die bewuste avond hem in alle opzichten had gebroken. Als hij de gebeurtenissen in Haarlem naliep en als hij terugdacht aan die avond huilde hij van woede en razernij. Hij wilde slaan en schoppen, maar niets van wat hij tegenkwam in huis kon zijn woede bekoelen. Ook twijfelde hij nog steeds over Dieuwke. Eerder al, toen hij nog in het ziekenhuis lag, vroeg hij zich steeds af hoe hij haar moest vertellen waarom hij niet was verschenen op hun afspraak. Hij had het steeds maar weer uitgesteld en probeerde verschillende invalshoeken, alles behalve de waarheid. Op de één of andere manier schaamde hij zich, al lag dat op een diep non-rationeel niveau en eenmaal terug in Arles had hij nog steeds geen contact opgenomen, maar een week later besloot hij haar een bericht te sturen, waarin hij haar, min of meer identiek aan het verhaal dat hij Galtier had verteld, zou uitleggen dat hij onderweg naar Haarlem een ongeluk had gehad en dat hij na zijn ontslag uit het ziekenhuis, door de chaos en het gebrek aan een telefoonnummer niet eerder was toegekomen aan het zich excuseren voor zijn afwezigheid en dat hij nog steeds graag een keer wilde afspreken, als hij weer eens naar Nederland zou komen. Hij tikte het bericht en verzond het. Frederik klapte het scherm van zijn laptop dicht en liep naar het raam. Hij dacht aan het gezicht van zijn belager en hoe die bewuste avond waar hij al zijn zinnen op had gezet, door deze klootzak kapot was gemaakt. Haastig liep hij terug naar de computer en ging zitten. Hij zag de witte bus weer voor zich. ‘Bergvaart Installaties Heemstede,’ stond er op de zijkant, hij was het niet vergeten. Hij tikte de naam in op het toetsenbord. Hij moest maar een klein stukje omlaag te scrollen voor hij vond wat hij zocht. De website van het bedrijf stond voor hem op het scherm. Rustig bekeek hij alle informatie. Hij noteerde het adres en de telefoonnummers die vermeld stonden en stuitte op een aantal foto’s van de medewerkers van het bedrijf. Tot zijn eigen verbazing bleef hij zelfs rustig toen hij hem zag. Hij keek lang naar de foto van de man op het scherm voor hem. Zijn stompzinnige blik, zijn haar, de neus, de vorm van zijn nek en boven alles de lach die om zijn mond hing, ieder detail nam hij in zich op en hij moest bijna kotsen van de haat die het bij hem opriep. Voor de tweede keer sloot hij het laptopscherm en staarde naar buiten, waar Arles zich langzaam opmaakte voor de middag. Hij ging liggen op de bank, keek naar buiten en luisterde naar de klok. Een paar uur later hing hij nog steeds op de bank. Het was acht uur geworden en tussendoor had hij nog een paar keer zijn mail gecontroleerd, maar een antwoord van Dieuwke bleef uit. ‘s Avonds probeerde hij het weer, maar het was wederom tevergeefs. Ook in de drie dagen daarna bleef het stil en al die tijd deed hij niet veel meer dan naar buiten staren en bedenken hoe zij daar had zitten wachten in dat café op de Grote
Markt, wachtend tot half negen of negen uur misschien. Daarna was ze waarschijnlijk abrupt weggegaan, naar huis of wellicht meteen naar haar werk. Hij bedacht, keer op keer, een overvloed aan variaties op een scenario, waarin ze, naargelang zijn eigen stemming, dan wel teleurgesteld, boos of opgelucht haar drankje betaalde en vertrok. Hij had natuurlijk veel eerder moeten reageren, dan had ze meteen geweten dat hij haar zeker niet had laten zitten, dat het niet aan hem had gelegen. Pure pech, Dieuwke, Een hufter heeft me bij jou vandaan gehouden door zijn schoen in mijn schedel te planten. ‘Je weet toch waarom ik naar Nederland ben gekomen, dat weet je toch wel? Het schoolkamp, de sneeuw, die fiets, ik had..,’ hij opende zijn ogen. Buiten was het donker geworden, maar Frederik kon niet meer slapen. Hij ging weer achter zijn computer zitten, nog steeds geen bericht van Dieuwke. Er waren nu drie dagen voorbij en hij vroeg zich af of ze zijn bericht wel gelezen had. Hij zocht haar Facebook-pagina weer op. Geen recente activiteit, verder zag hij niets bijzonders. Hij twijfelde even of hij nog een tweede bericht zou sturen, maar zag daar uiteindelijk vanaf, misschien was het allemaal wel beter zo. Na twee weken had hij nog steeds geen antwoord ontvangen en daarmee was er in stilte een einde gekomen aan zijn dromen over die sluimerende liefde in het noorden. Hij was dom geweest. Hij had zich laten meeslepen door zijn eigen fantasie, door symbolen die er niet waren, aanwijzingen en tekens die hij zelf had bedacht. Hij las nog eenmaal haar berichten, die hem een aantal weken terug nog in hun greep hadden, hem hadden doen besluiten om naar Nederland te gaan. Hij keek naar haar woorden en zag er niets meer in. Om niets was hij in zijn dromen gaan geloven, in iets wat hij zelf had gecreëerd. Sukkel, dacht hij, wat nou verborgen boodschappen, onzichtbare banden, allemaal onzin. Hij was teruggegaan naar een land waar hij helemaal niets te zoeken had, voor een meisje dat hooguit even gezellig wilde bijpraten, maar verder geen plannen had. Maar hij, hij had zich van alles in zijn hoofd gehaald en was halsoverkop naar Nederland gereden. Van het begin af aan leugens en tijdverspilling om uiteindelijk in Haarlem op hardhandige wijze daarvan doordrongen te worden. En dat allemaal om een toevallige herinnering, opgewekt door een naam, niet meer en niet minder. Frederik keek naar zichzelf in de weerspiegeling van het raam. Zelfs in het gedimde licht van zijn bureaulamp zag hij zijn nog steeds zwaar gehavende gezicht. ‘Vuile klootzak,’ zei hij hardop tegen zichzelf en spuugde tegen het raam.
In de dagen daarna groeide langzaam het plan. Dieuwke was een gepasseerd station, al bekroop hem soms alsnog de drang om snel te controleren of er wellicht toch nog een reactie was, maar keer op keer bleek het tevergeefs. Wat hem nu echter niet meer losliet was de man. Het was begonnen nadat hij uit Nederland een brief van de politie had ontvangen, waarin hem werd medegedeeld dat zijn zaak was vastgelopen en zodoende werd gearchiveerd, dat was althans min of meer de strekking van de brief. Bijgevoegd vond hij een folder over slachtofferhulp met daarin een handgeschreven briefje van een agent, de bijbehorende naam kwam hem niet bekend voor, met de mededeling dat het korps Haarlemmermeer eventueel, gezien de woonplaats et cetera, hem kon bijstaan bij het vinden van het Franse equivalent van deze slachtofferhulp. De meeste mensen hadden daar veel baat bij gehad, had de politieagent erbij geschreven. Frederik verscheurde de brief en folder en gooide ze weg. Hij zat weer achter zijn computer en had opnieuw de website van de man opgezocht. Hij had er al een tijdje over nagedacht en zag bijna constant het gezicht van de man voor zich. Hij wilde de grijns op dat gezicht nog een keer terugzien en dan die grijns langzaam laten verdwijnen. Hij zat te draaien op zijn stoel tot zijn blik bleef hangen op zijn boekenkast. Hij stond op en keek lang naar een Nederlandstalige Bijbel die van zijn vader was geweest. Hij had er nog nooit in gelezen, maar hem slechts bewaard als aandenken, al kon hij zich echter niet herinneren dat hij zijn vader er ooit in had zien lezen. Hij pakte de Bijbel uit de kast en keek naar de sierlijke letters op de voorkant. Hij had geen idee van wat hij zocht, maar sloeg het boek voor de eerste keer van zijn leven op een willekeurige bladzijde open. Een golf van opwinding ging door hem heen want op de bladzijde waar hij uitkwam, zag hij een passage die hem tegelijkertijd vervulde van blijdschap, haat en bevestiging, ‘Hieraan weet ik dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand niet over mij zal juichen.’ Het was een deel uit Psalm 41. Hij sloeg het boek weer dicht, maar in de dagen daarna bleef hij dat zinnetje opzoeken en hij las het dan opnieuw en steeds heviger en harder weerkaatsten die woorden in zijn hoofd en enkele dagen later deed hij niets anders dan de hele dag staren naar die bewuste Psalm, die hem troostte en sterker maakte. Dag en nacht resoneerden die woorden in zijn gedachten. Hier draaide het om. Dieuwke zou pas van zich laten horen, als hij deed wat nodig was. Er was nog helemaal niets verloren, het was nog maar net begonnen. Hij keek voor de zoveelste keer naar de tekst. Hier had hij alles in zijn hand, hier was het om te doen en het was de man die tussen hen in stond. De ontmoeting en alles wat daar uit zou voortkomen, was met een reden om zeep geholpen door een klootzak die in essentie deel uitmaakte van zíjn opdracht. Er restte hem maar één ding, hij moest dit oplossen op de enige juiste manier. Daarom had hij natuurlijk in het ziekenhuis ook niet kunnen spreken tegen de politie. De wending, waarvan hij als klein kind al wist dat die ooit komen zou, had zich hier uiteindelijk gepresenteerd. Zijn barrière, die in de
persoon van de man, vaste vorm had gekregen, zou eindelijk worden doorbroken. Het was eigenlijk allemaal zo simpel. Hij moest het alleen maar doen. Zich wreken. Hij had nog een week vrij en voor de ware liefde was alles geoorloofd. Vanaf dat punt begon hij snel te plannen. Hij boekte het ticket, een enkele reis van Parijs naar Amsterdam. Daarna zocht hij zijn tas en pakte snel zijn spullen bij elkaar, de vlucht vertrok de volgende ochtend om 07:45 uur. Nog diezelfde zondagavond reed hij naar Parijs, waar hij ’s ochtends vroeg op een parkeerterrein bij het vliegveld, nog een paar uur in zijn auto sliep. De volgende ochtend huurde hij bij aankomst op Schiphol een auto en reed vervolgens naar hetzelfde motel waar hij de vorige keer ook verbleef. Het was er stil deze maandag. De kamer leek hem dezelfde als de vorige keer, ook nu keek hij weer uit over het parkeerterrein, alleen de verdieping was niet dezelfde. Hij opende zijn laptop en keek op het scherm naar een plattegrond van Heemstede, daarna schreef hij het adres op een papiertje en bestudeerde uitgebreid de route. ‘s Middags verliet hij het motel en niet veel later reed hij voor de eerste keer door de desbetreffende straat. Schuin tegenover het huis vond hij een parkeerplek tussen twee andere auto’s en keek vanuit de wagen op zijn gemak naar het huis. Het bord aan de gevel liet er geen twijfel over bestaan, dit was het bedrijf en waarschijnlijk ook de woning van de man. Frederik observeerde de omgeving. Hij stond met de neus van de auto naar het huis. Achter hem was alleen bos, vanaf die kant zou hij in ieder geval niet snel gezien worden. Wel had hij zijn bedenkingen over het huis. Het stond ingesloten tussen twee andere woningen en iemand zou hem daar vandaan dus kunnen opmerken. Dat probleem zou later komen, eerst moest hij meer weten over de man. Het liep al tegen half vijf en hij wachtte nog een half uur. Er gebeurde niets. Hij besloot terug te rijden naar het motel en stak de sleutel in het contact, de radio ging aan, maar net voordat hij de motor wilde starten reed een witte bestelbus op hoge snelheid de straat in en draaide het pad voor de woning op. Al meerdere keren had hij nagedacht over hoe hij, bij het terugzien van de man, overmand zou worden door angst en daardoor zou gaan twijfelen aan zijn eigen kracht en zijn plan, maar nu hij de man daadwerkelijk zag bleek het tegenovergestelde waar. In de rust die over hem kwam, terwijl hij keek naar een man, wiens leven weldra zou eindigen, voelde hij macht en zelfs perfectie. Terwijl de man het huis binnenging, observeerde Frederik al zijn bewegingen. Daarna startte hij de wagen en reed terug naar het motel. Op de stoel naast hem lag de Bijbel die hij had meegenomen uit Arles. Hij keek ernaar en de Psalm galmde door zijn gedachten. ‘Bijna, Frederik, bijna,’ zei hij tegen zichzelf. De volgende ochtend reed hij rond een uur of vijf naar Heemstede en parkeerde op dezelfde plek als de dag tevoren. Het was een pure gok geweest, maar hij vermoedde dat
de man waarschijnlijk vroeg zou beginnen. Terwijl het echte donker langzaam werd verdreven door de schemering, wachtte Frederik af. De man kwam rond zeven uur naar buiten, stapte in zijn wagen en reed weg. Frederik reed behoedzaam achter hem aan. Na enige tijd reden ze door een buitenwijk, waar bij een verlaten bushalte de jongen met het petje stond, hetzelfde petje als toen, meende hij. Toen de jongen instapte, voelde Frederik weer die onbegrijpelijke vlaag van medelijden. De man trok snel op en scheurde weg. Frederik wachtte even en reed er weer achteraan, op grotere afstand dan daarvoor. Het kostte hem moeite om het busje niet uit het zicht te verliezen, maar hij bleef volgen. Na een kwartier rijden kwamen ze in een villawijk, waar de bestelbus stopte voor een groot huis. Frederik deed hetzelfde aan het begin van de straat en keek naar hen vanuit de auto. Hij wachtte tot de man en de jongen het huis binnengingen en reed toen achteruit de straat uit. De avond daarvoor had hij op het internet zijn tweede doel van die dag gelokaliseerd. Net buiten het centrum van Haarlem was een grote bouwmarkt en een half uur later liep Frederik met een spade terug naar de auto. Voor de vorm had hij ook nog een zak tuinaarde gekocht. Hij gooide alles in de kofferbak en reed naar het centrum. Hij vond een restaurant op de hoek van de Grote Markt en zag toen dat het café aan de overzijde van het plein, het bewuste café was, waar hij Dieuwke zou hebben ontmoet. Hij voelde zich ongemakkelijk, zou ze er vaker komen? Even speelde hij met het idee om naar binnen te gaan, maar uiteindelijk besloot hij dat het niet de bedoeling was. Ze zou daar echt niet zitten nu, het was immers maandagmiddag. ‘Als de vijand niet meer juicht,’ zei hij zachtjes en stak het plein over, mijmerend over wat hem tijdelijk was ontnomen en in hoeverre dat ook weer onderdeel was van een groter plan, waarin hij uiteindelijk toch zelf de regie in handen leek te hebben. Hij liep haastig naar zijn auto en reed terug naar Heemstede. Hij keek op het klokje op het dashboard, het was half vijf. Hij parkeerde zijn auto dit keer aan het einde van de straat. Rond half zes zag hij in zijn spiegel de bestelbus weer de oprit opdraaien. Hij zag de man vanuit deze hoek maar heel even. Hij wachtte nog tien minuten en reed toen terug naar het motel. Ook op de woensdag en donderdag stond Frederik, steeds op verschillende plaatsen, ‘s ochtends vroeg te wachten in de buurt van het huis en volgde de man daarna op zijn route, die gedurende die dagen niet veranderde. Eerst reed hij naar de buitenwijk om de jongen op te halen en daarna reden ze naar het grote huis waar ze hun werk hervatten. Frederik zag in de tuin een grote container met puin staan en concludeerde, met het oog op de staat van het huis, dat de twee nog wel een aantal dagen werk zouden hebben. Zowel die woensdag als donderdag verbleef hij de rest van de dag in het motel en keek af en toe, zonder resultaat en tegen beter weten in, toch weer of er een bericht van Dieuwke was. Rond een uur of vier reed hij dan terug naar het huis in Heemstede, waar de man wederom tussen vijf en half zes thuis kwam. De tijd begon nu te dringen, het patroon van de man leek de afgelopen dagen onveranderd en hoe langer hij wachtte
hoe groter de kans dat het misschien alsnog zou wijzigen. Hij besloot dat het de volgende dag moest gebeuren. De ochtend leek hem het meest geschikt, de voorgaande dagen had hij ‘s ochtends geen andere mensen op straat gezien, in tegenstelling tot de avond, dan liepen er meerdere mensen met honden langs de bosrand, waar hij zijn auto de eerste dag had neergezet. Als de man ‘s ochtends naar buiten kwam, was het altijd stil op straat en tot nu toe had hij op die momenten ook geen licht zien branden in het huis zelf, dus de man woonde alleen of de overige bewoners sliepen nog als hij wegging. Afgaande op de grootte van het huis gokte hij op het laatste. Hij besloot dat het in de ochtend moest gebeuren.
Frederik reed Heemstede uit. De ochtend was het meest geschikt, dat besluit was het laatste heldere punt in Frederik’s gedachten voor hij zich langzaam bewust werd van alles wat er was gebeurd, alsof alles wat hij had gedacht en meegemaakt als een stapel transparanten over elkaar had gelegen, waarbij de volgorde overhoop was gehaald en hij nu pas alles had weten te ordenen. Want hier reed hij nu in een huurauto in Nederland, zwetend en buiten adem en terwijl de afstand tussen zichzelf en wat hij gedaan had, groter werd, kwam ook het echte besef ervan en verdween het rood voor zijn ogen tegelijkertijd met de condens op de voorruit. Hij voelde zijn hart weer kloppen. De onrust in zijn lichaam liet zijn benen trillen op de pedalen, en met moeite wist hij naar een hogere versnelling te schakelen. Hij probeerde rustig te rijden, maar er was iets mis. Waar was nu die onherroepelijke wending en dat gevoel van grootsheid? Hij stopte voor een rood licht en keek opzij. In de spiegelruiten van een kantoorgebouw zag hij een reflectie van zichzelf, zittend in een huurauto. Hij voelde zich wegzakken, toen hij in die ruiten, veel duidelijker nog dan in zijn eigen bewustzijn, de realiteit zag weerkaatst. Dit was inderdaad de wending, maar niet volgens de lijnen zoals hij die had verwacht. Hij zag het nu overduidelijk in de reusachtige ramen van het kantoorpand langs de kant van de weg. De enige genade die hij in zijn leven zou ontvangen, was deze ontluistering. De zelfontmaskering van een fantast, gepresenteerd in spiegelbeeld. Al de boodschappen die hij had gezien in Dieuwkes berichten, die zogenaamde grote liefde, het was niet meer dan zelfbedrog geweest, het gedeformeerde beeld van een gek, dat hem uiteindelijk tot hier en tot deze dag had gebracht. Het enige dat klopte aan zijn ideeën was dat het toeval inderdaad geen rol had gespeeld, hij had het allemaal zelf verzonnen. Behalve in zijn hoofd waren er nooit verbanden geweest. Op deze grauwe vrijdagochtend had hij de levenslange barrière, niet zozeer overwonnen, maar afgebroken. Hij was op drift geraakt door fantasie en zojuist met een schok ontwaakt uit een droomachtige staat waarin hij wellicht al jaren geleden terecht was gekomen, misschien al ver voordat Dieuwke had geantwoord op zijn eerste bericht. Ineens zag hij de onmogelijke situatie waarin hij zichzelf had gebracht. Natuurlijk zouden ze binnen de kortste keren weten wie en waar hij was en bovenal wat hij had gedaan. Ze zouden hem gaan vervolgen, onderwerpen aan tests, om uiteindelijk misschien te concluderen dat hij gek was. Hij zocht radeloos naar het tegendeel. Het was in eerste instantie immers wraak geweest. Zelfs zonder zijn belachelijke ideeën over Dieuwke kon hij dat gegeven nog volhouden. ‘Nee,’ zei hij hardop tegen zichzelf. De man die voor zijn voeten had gelegen, had zelfs op het laatste moment van zijn leven niet geweten wie er op hem neerkeek en zich opmaakte om hem te doden. Frederik voelde de tranen opkomen en vloekte en beukte onophoudelijk op het stuur, hij zag het nu pas. De man had geen moment geweten wie hij was. Hij had Frederik niet herkend en daardoor had de pijn die hij de man had toegebracht geen enkele waarde gehad. Twee doden op zijn geweten, godverdomme! De
jongen was in zekere zin medeplichtig, maar toch had Frederik tegen hem geen enkele wrok gekoesterd. Zijn einde had hij in ieder geval niet zien aankomen, dat was de bittere troost voor wat Frederik hem had aangedaan. Hij zag de laatste blikken van de man weer voor zich alsof het foto’s waren. Het enige wat dat gezicht uitdrukte was angst, om wat hem overkwam, om wat hem werd aangedaan en nergens zag Frederik in dat gezicht ook maar iets wat op een spoor van herkenning leek. Klaarblijkelijk had de man niet eens notie genomen van de persoon die hij, op die vreselijke avond in elkaar had getrapt. Het was de absolute ontkenning van Frederik zelf. En die man zou ondanks zijn ondergang, door een simpel gebrek aan herkenning, voor altijd buiten het bereik van Frederik’s wraak blijven. Het was nutteloos geweest, het was compleet nutteloos geweest. De Bijbel van zijn vader lag nog steeds op de stoel naast hem. Hij schaamde zich nu om zijn doorzichtige misinterpretatie ervan, natuurlijk hield die tekst geen enkel verband met hem. Als hij al een vijand had, kon dat niemand anders zijn dan hijzelf. In een lange bocht draaide hij de snelweg op. Was hij hier eerder geweest? Hij was er niet zeker van of hij wel in de juiste richting reed. Toch zag hij vrij snel daarna links van hem het vliegveld liggen. Hij vloekte opnieuw omdat hij zich realiseerde dat zijn plan om de huurauto in te leveren en daarna met de eerstvolgende vlucht te vertrekken, helemaal niet mogelijk was omdat hij zijn bagage in het motel had laten liggen. Even later passeerde hij een verkeersbord en vanuit zijn ooghoeken zag hij het staan, Parijs 497 KM. Had hij dat hier eerder gezien of was hij te ver doorgereden, waarom stond Parijs hier al aangegeven? Hij reed verder en het drong tot hem door dat het zo rustig was op dit tijdstip. De snelweg was praktisch leeg en Frederik gaf gas, hij tuurde naar een afrit waar hij mogelijk zou kunnen omdraaien. Hij wilde nadenken, de kansen die hij nog had rustig nalopen en hij drukte de CD-speler aan, maar de meegebrachte CD, die hem normaliter kalmeerde, bleef hangen en hij switchte naar de radio. ‘Blues,’ zei iemand, kennelijk ter onderstreping van een voorafgaand verhaal en de muziek begon. Frederik luisterde, maar ondanks dat hij ieder woord duidelijk hoorde leek het toch kilometers ver bij hem vandaan en de zanger zong over een lange trein, wind en sneeuw en Frederik hoorde in de muziek hoe het landschap, waarin die trein reed, eruit moest zien en heel even wenste hij dat hij in dat landschap was geboren. Hij gaf nog meer gas. De kilometerteller verplaatste zich van 120 naar 185 km per uur en hij reed op de rechterrijstrook. Hij wilde alleen nog maar weg hier, zijn bagage zou hij achterlaten. Met het gaspedaal helemaal tot op de bodem ingetrapt keek hij weer op de kilometerteller, die gaf nu 190 aan. Hij wilde alleen nog maar doorrijden en zichzelf lanceren op een voortdurende reis die nooit zou stoppen. Voor zich zag hij de snel naderende tunnel. Met zijn rechterhand zocht hij naast zijn stoel naar de ontgrendeling en klikte deze los, waarna hij zich van zijn gordel ontdeed. Vlak voor het begin van de tunnel trok hij het stuur zo hard als hij kon naar links. De auto sloeg een aantal keer
over de kop en gleed ondersteboven over het wegdek, de vonken spatten langs de ramen. Hij zag het en dacht aan zijn vader en zijn opa en aan sterrenregen op een koude Nieuwjaarsnacht. De auto klapte in de tunnel tegen een betonnen pijler. De radio deed het nog heel even, maar Frederik hoorde het al niet meer. Het laatste wat hij zag, terwijl hij de auto achter zich liet, zo vreemd in deze omgeving, was een grazend wit paard, met de benen op traditionele wijze bij elkaar gebonden, zodat het niet al te ver kon afdwalen.
Dieuwke was laat, snel vloog ze de trap af en liep haastig naar haar auto. Ze zocht haar sleutels onderin haar tas en keek tegelijkertijd naar de klok op het pleintje. Het was al half acht. ‘Kut,’ zei ze, terwijl ze haar tas binnenstebuiten keerde. Ze zou het vandaag weer niet halen, voor de zoveelste keer zou ze verontschuldigingen maken en weer de blikken van haar collega’s vermijden. Ze vond eindelijk haar sleutels, stapte in haar auto en reed met grote vaart richting Leiden. Ondanks alles was ze ergens toch opgelucht, dat ze deze keer echt had doorgezet. Ze kon zich niet eens meer herinneren wanneer het nou eigenlijk allemaal was begonnen, het gevoel van ontevredenheid dat uiteindelijk zou uitgroeien tot de puinhoop van nu, maar ongeveer twee, drie maanden geleden was het hoge woord er voor het eerst uit gekomen. Het was een drama geworden, Ruben stond briesend van woede en onbegrip in de huiskamer en Lotte, die wakker was geworden, stond huilend boven aan de trap en zij, met twee uitpuilende tassen over haar schouder, stond huilend in de gang. Toen ze door de voordeur liep, bleef ze met haar tassen achter de overvolle kapstok hangen, die daardoor met alles erop en eraan omlaag werd getrokken. Vanuit de auto had ze nog naar het huis gekeken. De kapstok lag nog steeds in de deuropening en daardoor lagen alle jassen nu half op straat. Ze verwachtte of hoopte misschien zelfs nog dat Ruben de gang in zou lopen om de kapstok weer rechtop te zetten, maar hij deed het niet. Net voor ze wegreed zag ze nog een glimp van hem. Hij liep langs de deur van de hal, in de richting van de trap, waar Lotte stond. De voordeur bleef openstaan en zij reed de straat uit. Sinds die avond had ze bij haar moeder in huis geslapen en daar, alleen op de logeerkamer, had ze nagedacht over hoe het allemaal verder moest, met Ruben, Lotte, het huis. Toch wist ze zeker dat dit de juiste keuze was geweest, al begreep ze zelf niet eens waarom, laat staan dat ze het kon uitleggen aan Ruben. En midden in die chaos die ze zelf in haar leven had geïntroduceerd kwam het bericht van Frederik. Ze las zijn eerste mail toen ze al twee nachten bij haar moeder sliep. Hoe lang had ze hem niet gezien? Ze vroeg zich af of er sprake was van een angstaanjagend toeval, dat uitgerekend hij weer in haar leven opdook. In het logeerbed, terwijl ze haar moeder hoorde rommelen in de badkamer, dacht ze terug aan haar schooltijd en uit de diepte kwamen de herinneringen één voor één naar boven. Eerst het gegiechel met de andere meisjes, want hij was toch altijd wel een beetje vreemd geweest, maar dat beeld veranderde toen ze op een avond naast hem in de auto zat. Hij had haar aangekeken met een blik, die haar heel lang niet meer los zou laten. Ook later niet, toen ze niet lang na het eindexamen in een opwelling besloot naar zijn huis te fietsen, aanbelde en van de buurvrouw hoorde dat hij met zijn moeder was vertrokken naar Frankrijk. Pas veel later en een paar jongens verder, loste de herinnering aan hem op, om uiteindelijk te verdwijnen. Tot nu althans, want de in eerste instantie losse flarden van woorden en beelden, regen zich in steeds hoger tempo aaneen tot een ononderbroken herbeleving
van dat schoolkamp van zo lang geleden. Ze dacht terug aan de nachtelijke dropping en hoe ze daar samen hadden rond gelopen tot ze bij het ven waren uitgekomen, waar ze hadden gelegen in het zand. Ze herinnerde zich hoe ze later uit de douche was gekomen en hem tegen het lijf was gelopen, waarbij ze had gemerkt hoe hij slikte, toen hij naar haar keek, hoe ze had gevoeld dat hij haar wilde en ook hoe haar eigen hart in een razend tempo tekeer ging, omdat zij hetzelfde dacht en hoopte dat hij een stap naar voren zou doen. Een stap die hij niet deed en ook nooit zou doen. In het bed bij haar moeder thuis en ondanks de situatie waarin ze nu verkeerde, voelde ze opnieuw de enorme verwachting die hij toen bij haar had opgeroepen. Het enige verschil was haar huidige verbeelding, waarin hij verder ging dan twintig jaar geleden. Achteraf schaamde ze zich vanwege haar huidige omstandigheden. Ze had in het donker, zittend op het logeerbed, op haar laptop zijn profielfoto opgezocht. Hij was ouder geworden maar de blik in zijn ogen was hetzelfde gebleven en om die blik had ze hem teruggemaild en daarna kon ze niet meer slapen, hoe hard ze het ook probeerde. Pas nadat ze zichzelf in stilte had bevredigd kwam eindelijk ook de slaap. In de periode daarna leefde ze twee levens tegelijkertijd. Terwijl ze ‘s avonds probeerde om samen met Ruben de scheiding zo goed mogelijk te regelen zat ze overdag, als ze ook maar even alleen was, te controleren of er misschien weer een bericht van Frederik was. Bij iedere letter die ze van hem ontving, leefde ze op, ondanks het schuldgevoel ten opzichte van Ruben, dat bleef wringen en haar influisterde dat het niet kon. Als ze Frederik een berichtje terugstuurde, probeerde ze haar woorden zo te kiezen dat hij niets zou merken van haar onderliggende gevoelens, waarvan ze zelf nauwelijks begreep waar die na zo’n lange tijd vandaan kwamen en toen hij ineens voorstelde om iets te gaan drinken had ze sneller geantwoord dan ze had nagedacht. Haar nachtdienst was diezelfde week ingegaan en dat gaf haar een perfect excuus, ze vertelde haar moeder dat ze die woensdagavond eerder moest beginnen en ze reed die avond om ongeveer half acht weg. Ze moest nog parkeren toen Ruben onverwachts belde. Hij klonk zeer aangeslagen en op de achtergrond hoorde ze Lotte huilen. Ze zat in haar auto in de parkeergarage en keek naar haar handen om het stuur en nam een beslissing. Nog geen tien minuten nadat ze de parkeergarage was ingereden, was ze op weg naar het huis dat ze nog maar enkele dagen geleden daarvoor had verlaten. Tegen de tijd dat Lotte bij haar op schoot in slaap was gevallen, was het al zo laat dat ze meteen door moest naar haar werk. Ze zoende Ruben en beloofde hem de volgende dag terug te komen. Pas in het ziekenhuis dacht ze weer aan Frederik en hoe hij waarschijnlijk al die tijd op haar had zitten wachten. Ze had eigenlijk meteen de dag daarna iets van zich moeten laten horen, zich moeten verontschuldigen voor het niet op komen dagen, maar na haar belofte aan Ruben kon en wilde ze het niet meer. De volgende ochtend was ze na haar dienst
inderdaad meteen terug naar huis gereden. Ze was aan tafel geschoven, waar Ruben en Lotte zaten te ontbijten en alle drie deden ze hun best om alles zo normaal mogelijk te laten lijken en door te gaan met wat er nog was, met dat kleine beetje wat ze nog hadden. De afgelopen dagen werden daar aan tafel, als in een stilzwijgende samenzwering, collectief begraven en vergeten. Ze keek naar haar man en dochter en in de navolgende dagen concludeerde ze hoezeer ze zich had vergist. Ze hield zoveel van ze en ze beloofde zichzelf dat ze alles op alles moest zetten om haar leven weer recht te trekken. Van Frederik kwam verder geen bericht meer, wat ze bij nader inzien, in het licht van haar huidige situatie eigenlijk ook maar beter vond. Kort daarna ging ze met haar gezin een paar dagen naar Duitsland. Het was achteraf misschien wel de mooiste vakantie die ze ooit hadden gehad, zoveel liefde en plezier met zijn drieën. Op de terugreis zat Dieuwke achter het stuur, terwijl Ruben en Lotte lagen te slapen. Ze voelde zich gelukkig om het feit dat ze alledrie weer waren opgebloeid de afgelopen dagen en alle spanningen leken te zijn verdwenen, maar terwijl ze steeds dichter bij de grens kwamen werd dat kleine brokje in haar keel, waarvan ze aanvankelijk dacht dat ze het wel weg kon hoesten, alsmaar groter. Dat onbehaaglijke gevoel dat haar al eerder en zonder aantoonbare reden thuis had overvallen, was ineens weer opgedoken, alsof het net als zij een paar dagen er tussenuit was geweest en haar hier had opgewacht. Net nadat ze de grens waren gepasseerd zette ze met één hand de internetverbinding van haar telefoon weer aan en meteen daarna voelde ze het apparaat trillen en ze keek naar het scherm. Ze had een binnengekomen bericht en zonder nog verder te kijken wist ze eigenlijk al van wie het was. Ze stopte haar telefoon weg en gaf een klein beetje meer gas. T huis was ze naar het toilet gegaan en had lang naar het scherm van haar telefoon zitten staren en ze dwong zichzelf om het bericht niet alsnog te lezen. De belofte aan zichzelf en belangrijker nog, de belofte aan Ruben en Lotte, mocht ze niet verbreken en ze verwijderde het ongelezen bericht definitief. Ze wachtte nog even tot ze weer rustig was en ging naar boven. Ze stapte bij Ruben in bed en sloeg haar arm om hem heen. Alles draaide alleen nog om het hier en nu en de rest probeerde ze, nog voor ze in slaap viel, voorgoed te vergeten. Tot afgelopen maandag. Ze was laat thuis gekomen en toen ze de auto voor het huis zette, was daar opnieuw die onverklaarbare onrust die al eerder bezit van haar had genomen, Alsof het na de thuiskomst uit Duitsland op de achterbank was meegereden en nu op het allerlaatste moment bovenop haar sprong, haar keel dichtkneep en haar zou vernietigen als ze niet onmiddellijk gehoor zou geven aan haar impuls. Ze dacht aan het bericht dat nu voorgoed was verdwenen, probeerde te bedenken wat er in had gestaan. Voor de tweede maal zat ze in haar auto en keek naar haar huis, ze nam de beslissing en in haar verbeelding gleed de onrust geruisloos van de achterbank. Ze liep onzeker het huis in en ze zei niets, ze keek Ruben langdurig aan en draaide zich weer om
en de hel die daarna losbarstte overtrof die van haar eerste vertrek, maar ze hoorde het allemaal niet meer en zat al in de auto voor ze er erg in had. Nadat ze zich ziek had gemeld op haar werk, sliep ze bijna vierentwintig uur aan een stuk in een motel vlakbij Schiphol en reed daarna naar haar moeder waar ze opnieuw haar intrek nam in de logeerkamer. Pas gisteravond durfde ze het aan om Ruben onder ogen te komen. Hij zei zo goed als niets tegen haar en gaf haar alleen een kaartje van een advocatenkantoor. Al het contact moest vanaf nu via zijn advocaat lopen, dat was het enige dat hij zei voor hij de deur sloot. Gisteren had ze zich beter gemeld en nu was ze meteen al weer te laat. Ze voelde zich eigenlijk niet fit genoeg om te gaan werken, maar ze hoopte dat haar werk in ieder geval een beetje afleiding kon brengen. Wellicht zou het zichzelf bezig houden met haar patiënten, de problemen in haar eigen leven voor heel even kunnen temperen. Ongeduldig stond ze voor het laatste stoplicht dat haar tegenhield om de snelweg op te rijden. Eindelijk groen, ze gaf weer gas. Niet veel later reed ze langs Schiphol, een vliegtuig dat zojuist was opgestegen leek rakelings over de auto te scheren. Als ze in dit tempo kon blijven doorrijden zou ze de schade misschien nog beperken, dan was ze nog redelijk op tijd binnen, maar een paar kilometer verderop was het echter al mis. Voor zich zag ze het onregelmatige knipperen van rem- en waarschuwingslichten. Vloekend trapte ze op de rem en sloot aan in de file. Ze had geen idee van wat er gaande was en het leek er niet op dat er snel enige beweging in de opstopping zou komen. Ze zette de radio aan, maar kon geen enkele zender met verkeersinformatie vinden. Ze zuchtte diep en pakte haar telefoon. Ze dacht aan Frederik en vroeg zich af of ze juist had gehandeld door zijn laatste bericht weg te gooien. Wat had hij willen zeggen? Was hij boos geweest? Achter haar werd driftig geclaxonneerd. Voor haar was de stoet auto’s weer in beweging gekomen en tergend langzaam reden ze verder. Na verloop van tijd zag ze in de verte de tunnel en een gloed van blauwe en oranje lichten. Iets verderop werden alle auto’s door een agent naar de rechterbaan gedirigeerd en eenmaal dat punt gepasseerd stond ze weer stil. Ze keek lang voor zich uit en pakte in een opwelling haar telefoon en tikte op het kleine toetsenbord een bericht aan Frederik. Ze moest hem alles vertellen, alles over Ruben en Lotte en waarom ze niet was komen opdagen op hun afspraak, waarom ze zijn laatste bericht had verwijderd, hoe ze lang geleden in een opwelling aan zijn deur had gestaan, het schoolkamp, er was zoveel wat ze hem nog moest vertellen. Ze mocht absoluut niks weglaten en moest helemaal eerlijk zijn. Alleen dan zou alles nog goed komen, al zou hij misschien aanvankelijk denken dat ze niet goed wijs was, omdat ze zomaar haar hart bij hem uitstortte. Ze had echter niks meer te verliezen en hij moest weten dat zij hem wilde. Wat er daarna gebeurde kon haar niets meer schelen en terwijl ze schreef voelde ze zich, ondanks de hopeloze ellende van de afgelopen tijd, steeds beter. Ze begreep niet waar al die dwaze ideeën, die
door haar hoofd spookten, vandaan kwamen, maar het was net of ze sinds lange tijd weer helder kon denken, alsof er een blokkade was weggevallen. De woorden bleven maar komen terwijl ze steeds sneller typte. Ze stopte even met schrijven, ze twijfelde hoe ze het bericht moest afsluiten en keek in de spiegel naar de groeiende rij auto’s achter haar. Net voor ze op de verzendknop drukte, werd er weer hard op een claxon gedrukt. Dieuwke schrok en keek op van haar telefoon, de auto’s voor haar waren opnieuw langzaam in beweging gekomen. De tunnel naderend, zag ze overal politieagenten en brandweermensen. Voor de zekerheid legde ze haar telefoon in het dashboardkastje. In de tunnel was het een enorme ravage. Een zwaar beschadigde auto lag ondersteboven op de weg, politiemensen liepen er omheen en één van hen maakte foto’s en aantekeningen. In de buurt van de auto lag een opengescheurde zak tuinaarde. Ze herkende de draderige structuur van het spul en bedacht zich dat Ruben, nog niet eens zo lang geleden, exact zo’n zelfde zak had gekocht voor zijn grootse plannen met de achtertuin. Een paar meter verderop lag een dode in de berm. Ze zag aan de schoenen, die onder het witte laken vandaan staken, dat het een man moest zijn. Het laken was gedeeltelijk afgezet met oranje pionnen om opwaaien te voorkomen en het ambulancepersoneel stond er nutteloos omheen. Verderop haalden twee mannen een brancard uit een lijkwagen. Ze zag echter geen politie meer en pakte opnieuw haar telefoon. Langzaam reed ze de lijkwagen voorbij met de telefoon in haar rechterhand. De auto’s voor haar kwamen geleidelijk weer op snelheid. Ze keek nog eenmaal in de achteruitkijkspiegel naar het witte laken aan de kant van de weg en zag vaag de contouren van het lichaam eronder. Ze voelde een rilling door haar lijf trekken. Ze haalde diep adem en gaf gas. Ze keek met een schuin oog naar het scherm van haar telefoon en drukte op de knop ‘verzenden’.
Roman Schipper (Vlissingen, 1973) werkt momenteel aan een nieuwe novelle en twee toneelstukken. Meer lezen? Download gratis: Wijlen de hogepriester Voor meer informatie en updates: http://www.romanschipper.nl Contact:
[email protected] Volgen op: Twitter